Raadpleging voorgenomen regelgeving

De Staatssecretaris van Financiën
Dhr. ir. E.D. Wiebes
Postbus 20201
2500 EE 'S-GRAVENHAGE
doorkiesnummer
uw kenmerk
(070) 373 8229
DB/2013/459 M
bijlage(n)
betreft
ons kenmerk
datum
Raadpleging voorgenomen
regelgeving
ECFE/U201400554
5 maart 2014
Geachte heer Wiebes,
In uw brief van 15 november 2013 vraagt u onze aandacht voor de gevolgen voor decentrale
overheden van het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige
andere wetten in verband met de invoering van herziening bij aanslagen en een regeling voor het
elektronisch berichtenverkeer (Wet vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst), Kamerstukken II
2013/14, 33714, nr. 2.
Voor gemeenten zijn de wijzigingen in het heffingssysteem niet werkbaar. Aanpassingswetgeving is
nodig om het huidige heffingssysteem voort te zetten. In verband hiermee doen wij de volgende
aanbevelingen.
1. Aanslagtermijn
De aanslagtermijn van drie jaar na het ontstaan van de belastingschuld moet worden
gehandhaafd.
2. Navordering
Ook de navorderingstermijn moet aan het ontstaan van de belastingschuld gekoppeld blijven. De
navorderingstermijn kan eventueel worden verkort van vijf naar drie jaar.
3. Soepel herzien
Een herzieningsperiode voor aanslagen gemeentelijke belastingen of waardebeschikkingen op
grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) is niet zonder meer werkbaar. Wij
pleiten voor handhaving van het bestaande bezwaarsysteem, omdat gemeenten hierbinnen al flink
inzetten op een informele aanpak. Soepele herziening kan, mits deze inclusief bezwaartraject voor
het einde van het kalenderjaar kan worden afgerond en kan worden gekoppeld aan verplicht
elektronisch berichtenverkeer.
VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl
01
4. Elektronisch berichtenverkeer (EBV)
Het voorstel van Wet vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst heeft bestuurlijke,
praktische en informatiekundige gevolgen voor gemeenten. Conform de Code interbestuurlijke
verhoudingen dient het beleidsverantwoordelijke departement een Bestuurlijke en
Informatiekundige Uitvoeringstoets te verrichten. Daarnaast verzoeken wij het Rijk meer
samenhang te realiseren in ambities door de wet integraal onderdeel uit te laten maken van de
Wet op elektronisch zaken doen voor burgers en ondernemers.
Invoering van verplicht EBV is voor gemeenten dus niet zonder meer mogelijk. Gelet hierop is een
uitzondering van de bepalingen in de AWR en Invorderingswet 1990 over verplicht EBV voor
gemeenten nodig. Gemeenten of samenwerkingsverbanden die eraan toe zijn, zouden deze
bepalingen zelf van toepassing moeten kunnen verklaren. Als dat niet mogelijk is, pleiten wij voor
uitstel van de inwerkingtreding van verplicht EBV voor gemeenten.
5. Specifieke regeling in AWR voor bepaalde rijksbelastingen
Aanpassingswetgeving is niet nodig door de huidige regeling in de AWR te handhaven en
specifieke bepalingen voor de inkomsten-, erf- en schenkbelasting op te nemen, zoals in het
wetsvoorstel is gedaan bij artikel 65 AWR (ambtshalve vermindering).
Toelichting
Het wetsvoorstel bevat een aangepast heffingssysteem voor aanslagbelastingen, met een verkorting
van de aanslag- en navorderingstermijn (behoudens ingeval van kwade trouw), de introductie van een
soepele herziening die zoveel mogelijk de bezwaarfase vervangt, en de introductie van verplicht
elektronisch berichtenverkeer (EBV) bij de heffing en de invordering van belastingen.
Het heffings- en invorderingssysteem dat voor de rijksbelastingen is vastgelegd in de Algemene wet
inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet 1990, is voor gemeentelijke belastingen
grotendeels van toepassing. Daar is in het verleden bewust voor gekozen. Voor gemeenten bij de
wijziging van de gemeentewet in 1970, voor de waterschappen bij de wijziging van de
Bevoegdhedenwet waterschappen (nu: Waterschapswet) in 1978 en voor de provincies bij een
wijziging van de Provinciewet in 1997. Bij de uitvoering van de Wet WOZ zijn (in 1995) vooral de
bepalingen over bezwaar en beroep en een aantal informatieverplichtingen uit de AWR van
overeenkomstige toepassing verklaard.
De voorgestelde wijzigingen van het heffingssysteem voor rijksbelastingen zijn voor gemeenten niet
werkbaar. Daarom willen wij dat het bestaande systeem voor de heffing (en invordering) van
gemeentelijke belastingen en de uitvoering van de Wet WOZ gehandhaafd blijft. Handhaving van het
bestaande systeem voor gemeenten (en waterschappen) leidt tot verschillen in het formele recht
tussen Belastingdienst enerzijds en gemeenten (en waterschappen) anderzijds. Verschillen die we in
het algemeen zoveel mogelijk willen voorkomen. Wij achten dat echter in dit geval gerechtvaardigd
omdat:
- de verschillen geen verwarring bij belastingplichtigen zullen veroorzaken;
- ook de waterschappen opteren voor handhaving van het huidige systeem;
- integrale overname niet haalbaar is, met name wat betreft het verplicht elektronisch
berichtenverkeer.
VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl
02
Uw brief is voor ons aanleiding geweest een enquête uit te zetten bij een aantal gemeenten,
samenwerkingsverbanden tussen gemeenten en tussen gemeenten en waterschappen, en de nog
zelfstandig opererende waterschappen. Dit is ook de reden dat onze reactie op zich heeft laten
wachten, waarvoor wij onze excuses aanbieden. Gelet op de uitkomsten van de enquête en onze
eigen kennis van de uitvoeringspraktijk van de gemeentelijke belastingheffing en Wet WOZ komen wij
tot de volgende overwegingen en standpunten.
Aanslag- en navorderingstermijn koppelen aan ontstaan belastingschuld
Het wetsvoorstel sluit voor de aanslag- en navorderingstermijn aan bij de ontvangst van de aangifte.
De heffing van gemeentelijke belastingen geschiedt in de meeste gevallen zonder gebruik van een
aangifte. Aansluiting bij het ontstaan van de belastingschuld moet daarom voor gemeentelijke
belastingen gehandhaafd blijven.
Aanslagtermijn van drie jaar handhaven
Wij pleiten voor handhaving van de aanslagtermijn van drie jaar na het ontstaan van de
belastingschuld. Uit de door ons gehouden enquête blijkt dat het derde jaar van de aanslagtermijn in
een redelijk aantal gevallen wordt gebruikt. In sommige gevallen is een aanslagtermijn van drie jaar
nodig, omdat nader onderzoek nodig is. Als bijvoorbeeld de vaststelling van de WOZ-waarde van een
industrieel complex de nodige voeten in de aarde heeft, wordt ook gewacht met het vaststellen van de
daarop gebaseerde aanslag OZB.
Waterschappen hebben aangegeven dat bij de zuiveringsheffing een aanslagtermijn van drie jaar
soms echt nodig is om de voor aanslagoplegging benodigde gegevens te verkrijgen. Zij zijn daarom
ook voor handhaving van de aanslagtermijn van drie jaar.
Voor gemeenten is dit signaal ook van belang, gelet op de samenwerking tussen gemeenten en
waterschappen die op belastinggebied steeds meer plaatsvindt. Een afwijkende regeling voor
gemeenten enerzijds en waterschappen anderzijds bemoeilijkt die samenwerking.
Handhaving van de bestaande regeling heeft daarom de voorkeur.
Navordering
Uit de enquête blijkt dat navordering in de gemeentelijke heffingspraktijk niet veel voorkomt. Als
navordering plaatsvindt, is dat meestal in het eerste of tweede jaar van de navorderingstermijn. Het lijkt
dus in de praktijk geen bezwaar op te leveren als de navorderingstermijn gelijk wordt gesteld aan de
aanslagtermijn van drie jaar.
Het onderscheid ‘goedwillende’ en ‘kwaadwillende’ belastingplichtigen is bij gemeentelijke belastingen
wat moeilijker te maken, omdat in de meeste gevallen belastingplichtigen geen aangiften hoeven in te
vullen en de aanslaggegevens zijn ontleend aan basisadministraties en eigen onderzoek van de
gemeente.
Soepel herzien
De argumenten die in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel voor de rijksbelastingen worden
aangevoerd, zijn niet van toepassing op gemeenten. Gemeenten werken bij belastingheffing en de
uitvoering van de Wet WOZ al meer in de actualiteit dan de Belastingdienst. De WOZ-beschikking en
veel gemeentelijke belastingen (onroerende-zaakbelastingen (OZB), afvalstoffenheffing, rioolheffing,
hondenbelasting) worden (meestal) via één aanslagbiljet in januari of februari van het lopende
kalenderjaar opgelegd. Bij belastingen waarvan de omvang pas na afloop van het kalenderjaar
vaststaat (bijvoorbeeld toeristenbelasting), kan de heffing – al dan niet via een aangifte – in de eerste
helft van het volgende kalenderjaar plaatsvinden.
VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl
03
Wij staan op zich positief tegenover het soepel herzien van aanslagen en WOZ-beschikkingen, omdat
dit leidt tot dejuridisering van de bezwaren en naar het voorkomt tot eenvoudigere en goedkopere
afhandeling (geen hoorprocedure; geen kostenvergoeding).
Maar de bezwaarafhandeling in gemeentelijke belasting- en WOZ-zaken verschilt qua beslistermijn van
die van de Belastingdienst en waterschappen. Geldt voor hen een beslistermijn van zes weken, voor
gemeenten geldt een beslistermijn tot het einde van het kalenderjaar waarin het bezwaar is ingediend,
met een minimum van zes weken. Deze afwijkende regeling houdt verband met de piekbelasting die
optreedt omdat WOZ-beschikkingen en aanslagen (gecombineerd) vóór 28 februari van het
kalenderjaar (moeten) worden opgelegd en bezwaren binnen zes weken moeten zijn ingediend. In de
praktijk blijkt deze regeling noodzakelijk.
Wij wijzen erop dat het conceptwetsvoorstel tot wijziging van de Wet waardering onroerende zaken dat
heeft geleid tot de Wet van 28 maart 2013, Stb. 129 (nog niet in werking getreden) ook voorzag in een
herzieningsperiode (van zes weken). Daarna kon – als gebruik was gemaakt van de
herzieningsmogelijkheid – bezwaar worden ingediend. In de herzieningsperiode kon laagdrempelig
overleg plaatsvinden tussen de belanghebbende en de gemeenteambtenaar. Er werden geen
vormvereisten gesteld aan het contactmoment om de herzieningsperiode niet onnodig te formaliseren.
Wij hadden daar verschillende bedenkingen bij. De regeling leidde tot meer administratieve rompslomp
met bijbehorend beslag op personele en financiële middelen, omdat gemeenten alle contactmomenten
gedetailleerd zouden moeten vastleggen, om achteraf te kunnen toetsen of een bezwaarschrift
ontvankelijk is. Bovendien zou die regeling alleen gelden voor WOZ-beschikkingen en de aanslagen
OZB. Wij verwijzen in verband hiermee naar ons advies van 15 mei 2012 over dit wetsvoorstel (ons
kenmerk ECGF/U201200741; uw kenmerk DB/2012/119U). De kritiek op deze herzieningsmogelijkheid
was vrij algemeen, reden dat deze uit het wetsvoorstel is gehaald.
Hierbij verdient opmerking dat veel gemeenten/samenwerkingsverbanden al een informele aanpak van
bezwaren nastreven. Deze werkwijze krijgt steeds meer navolging en kan worden uitgevoerd binnen
de huidige wetsystematiek.
De nu voorgestelde herzieningsperiode is langer, maar kent eigenlijk dezelfde administratieve
rompslomp, tenzij het berichtenverkeer geheel langs elektronische weg verloopt waardoor
contactmomenten geautomatiseerd vastliggen.
Bij een lange(re) herzieningsperiode kan weliswaar spreiding plaatsvinden van herzieningsverzoeken,
maar niet valt in te zien waarom belanghebbenden na oplegging van de aanslag of de WOZbeschikking zullen wachten met het indienen van een herzieningsverzoek. En dan treedt een
piekbelasting op, omdat herzieningsverzoeken binnen redelijke termijn (acht weken; verlenging
mogelijk) moeten worden afgedaan. Als een herzieningsregeling wenselijk zou zijn, moet deze inclusief
het bezwaartraject bij afwijzing van het herzieningsverzoek binnen het kalenderjaar afgerond kunnen
worden. Een herzieningsperiode van vijf maanden na de beschikking of aanslag zou dan een optie zijn.
Gelet op de piekbelasting zou de beslistermijn op herzieningsverzoeken langer moeten zijn dan acht
weken. Afhandeling van bezwaren kan na een herzieningsverzoek naar het zich laat aanzien binnen
zes weken plaatsvinden omdat er dan al in het kader van de herziening naar het geschilpunt is
gekeken. Maar herziening zonder verplicht EBV is onwenselijk.
De vraag of gemeenten moeten aansluiten bij het systeem van herziening beantwoorden wij daarom
vooralsnog ontkennend, mede gelet op het feit dat EBV niet op korte termijn is te realiseren (zie
hierna).
VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl
04
De herzieningsbepalingen in het wetsvoorstel betreffen aanslagen of voorlopige aanslagen
inkomstenbelasting, schenkbelasting en erfbelasting. Deze bepalingen zijn hierdoor niet zonder meer
van toepassing op gemeentelijke belastingen. Omdat de bezwaarmogelijkheid in het wetsvoorstel
gekoppeld is aan een geschil over de beslissing op een herzieningsverzoek, is aanpassingswetgeving
nodig om het huidige bezwaarsysteem voor gemeenten te handhaven.
Ook voor de herziening van aanslagen wordt in het wetsvoorstel overigens aangekoppeld bij de
ontvangst van de aangifte, wat bij de gemeentelijke belastingheffing in de meeste gevallen zoals
eerder opgemerkt niet aan de orde is.
Elektronisch berichtenverkeer (EBV)
Rijk en gemeenten hebben in de Code interbestuurlijke verhoudingen vastgelegd dat voor nieuwe
wetgeving met bestuurlijke, praktische en informatiekundige gevolgen voor gemeenten een
Bestuurlijke en Informatiekundige Uitvoeringstoets uitgevoerd dient te worden. Deze toets gaat in op
bestuurlijke verankering, invoeringsdatum en termijnen, financiële gevolgen, gevolgen voor de
informatiehuishouding van de overheden, opdrachtgeverschap en implementatieondersteuning. We
verzoeken het Ministerie van Financiën als beleidsverantwoordelijk departement deze toets uit te laten
voeren.
Er zijn afspraken tussen Rijk en gemeenten over de inzet op de thema’s dienstverlening en
informatiebeleid. De inzet van gemeenten richt zich op de voorzieningen uit de implementatieagenda
Nationaal Uitvoeringsprogramma e-Overheid en Dienstverlening (i-NUP), ICT Beveiliging (DigiD
Assessments), modernisering GBA en de decentralisaties. Voor de periode tot 2017 vindt daarnaast
overleg met het Rijk plaats in het kader van ‘Digitaal 2017’ en het wettelijk recht voor burgers en
ondernemers op elektronisch zaken doen. Wij verzoeken het Rijk conform afspraak samenhang en
integraliteit te realiseren in ambities en wetgeving; dit door beleid op elkaar te laten aansluiten en deze
wet integraal onderdeel uit te laten maken van de Wet op elektronisch zaken doen voor burgers en
ondernemers.
Gelet op de bestaande bestuurlijke afspraken op het terrein van informatiebeleid en omdat gemeenten
nog niet in staat zijn op grote schaal poststromen te digitaliseren, kan invoering van verplicht
elektronisch belastingverkeer niet aan de orde zijn.
Een klein aantal samenwerkingsverbanden op het gebied van gemeentelijke belastingen en Wet WOZ
heeft aangegeven dat zij op 1 januari 2015 klaar zijn voor elektronisch berichtenverkeer. Voor hen blijft
dan de regeling over elektronisch bestuurlijk verkeer in de Algemene wet bestuursrecht van toepassing
(alleen digitaal als belanghebbende heeft aangegeven langs die weg bereikbaar te zijn), tenzij
aanpassingswetgeving het mogelijk maakt dat zij zelfstandig kunnen besluiten over verplicht EBV.
Wij bepleiten daarom een uitzondering van de bepalingen in de AWR en de Invorderingswet 1990 over
verplicht EBV voor gemeenten, maar met de mogelijkheid om verplicht EBV zelf van toepassing te
verklaren. Als dat niet mogelijk is, pleiten wij voor uitstel van de inwerkingtreding van verplicht EBV
voor gemeenten.
Specifieke regeling in AWR voor bepaalde rijksbelastingen
Aanpassingswetgeving is niet nodig door de huidige regeling in de AWR van aanslag- en
navorderingstermijn te handhaven en specifieke, dat wil zeggen afwijkende of aanvullende, bepalingen
voor de inkomsten-, erf- en schenkbelasting op te nemen over herziening en elektronisch
berichtenverkeer, zoals in het wetsvoorstel is gedaan bij artikel 65 AWR (ambtshalve vermindering).
Slotconclusies
Op grond van het bovenstaande concluderen wij als volgt.
VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl
05
1. De aanslag- en navorderingstermijn moet aan het ontstaan van de belastingschuld gekoppeld
blijven.
2. Handhaving van de bestaande aanslag- en navorderingstermijn is wenselijk. De
navorderingstermijn kan eventueel gelijkgesteld worden aan de aanslagtermijn.
3. Het huidige bezwaarsysteem moet gehandhaafd blijven. Daarbinnen werken veel gemeenten al
aan een informele aanpak. Soepele herziening zou kunnen, mits deze inclusief bezwaartraject
voor het einde van het kalenderjaar kan worden afgerond. Alleen dan kunnen gemeenten in de
actualiteit blijven werken. Een herzieningsperiode kan niet bij een aangifte aankoppelen.
4. Voor nieuwe wetgeving met bestuurlijke, praktische en informatiekundige gevolgen voor
gemeenten moet een Bestuurlijke en Informatiekundige Uitvoeringstoets uitgevoerd worden.
Zolang dat niet is gebeurd, blijft elektronisch berichtenverkeer bij gemeentelijke belastingen en
WOZ vooralsnog plaatsvinden overeenkomstig de huidige Awb-regeling. In aanpassingswetgeving
kan echter de keuze voor verplicht elektronisch bestuurlijk verkeer bij gemeenten zelf worden
gelegd.
5. Aanpassingswetgeving voor decentrale overheden hoeft niet nodig te zijn als bestaande heffingsen invorderingsbepalingen worden gehandhaafd en de in het wetsvoorstel opgenomen bepalingen
voor de inkomsten-, schenk- en erfbelasting als specifieke (afwijkende of aanvullende) bepalingen
worden opgenomen.
Wij zenden een afschrift van deze brief aan de Vaste commissie voor financiën uit de Tweede Kamer
en aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als eerstverantwoordelijke voor
(aanpassing van) de Gemeentewet, nu het voorstel van Wet vereenvoudiging formeel verkeer
Belastingdienst al bij de Tweede Kamer aanhangig is (Kamerstukken II 2013/14, 33714) en voor
gemeenten aanpassingswetgeving nodig is die gelijktijdig met dit wetsvoorstel in werking treedt.
Hoogachtend,
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
drs. C.J.G.M. de Vet
Lid directieraad
VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl
06