Voorwoord uitgever Geachte lezer, Voor u ligt het boek Wet normering topinkomens onder de vlag van de serie Tekst & Commentaar. Deze titel geeft u een goed beeld van de laatste stand van zaken ten aanzien van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector – kortweg Wet normering topinkomens (WNT) – volgens de beproefde formule van Tekst & Commentaar. Het gaat hier om een voorpublicatie van het commentaar op de WNT dat ook onderdeel uitmaakt van de boek- en onlineversie van Tekst & Commentaar Arbeidsrecht. Omdat de 8e druk van Tekst & Commentaar Arbeidsrecht pas in het najaar van 2014 verschijnt en gezien het belang van het onderwerp, is besloten tot deze afzonderlijke gedrukte uitgave. In de online versie van Tekst & Commentaar Arbeidsrecht én de nog te verschijnen 8e druk, zullen de laatste ontwikkelingen rondom de WNT weer worden meegenomen. Zo bent u altijd verzekerd van het meest actuele commentaar op de WNT. Deze voorpublicatie is los verkrijgbaar, en tevens beschikbaar als e-book. Wij hopen dat deze voorpublicatie u ondersteuning biedt in uw dagelijkse werk, en willen de auteurs danken die deze publicatie mogelijk hebben gemaakt. Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben, laat het gerust weten via t&[email protected]. Voor het laatste nieuws over Tekst & Commentaar kunt u @tekstcommentaar volgen op Twitter. Met vriendelijke groet, Drs. G.C.C. Rinkel Uitgever Tekst & Commentaar V TenC_WNT_Book_V3.indb 5 17-4-2014 12:11:28 Woord vooraf en leeswijzer De Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector – kortweg Wet Normering Topinkomens (WNT) – is sinds 1 januari 2013 van toepassing. Het gaat daarbij om een relatief korte wet, waarvan inmiddels echter is gebleken dat deze in de praktijk veel en ingewikkelde vragen oproept. De WNT heeft een grote impact op de bestaande (bezoldigings)verhoudingen. Een impact die de komende tijd alleen maar zal toenemen. Dan treedt namelijk de Aanpassingswet WNT in werking (naar verwachting medio 2014). Deze Aanpassingswet zal terugwerkende kracht hebben, voor het merendeel tot 1 januari 2013 en voor een klein deel tot 1 januari 2014. Daarnaast loopt de overgangsperiode af waarbinnen bestaande bezoldigingsafspraken nog worden gerespecteerd (in beginsel per 1 januari 2017). Bovendien liggen verdere aanscherpingen van het bezoldigingsmaximum in het verschiet (per 2015). Opvallend is dat de WNT de betrokken ministers en het parlement de mogelijkheid biedt om de bezoldiging in de publieke en semipublieke sector vrij direct aan te sturen. Ook dat leidt in de praktijk tot allerlei vragen. De complexiteit van de regeling van de topinkomens wordt verder vergroot door een veelheid aan onderliggende (sectorale) regelingen en beleidsregels die regelmatig worden aangepast. De WNT is daarmee allerminst een rustig en makkelijk toepasbaar bezit. Deze uitgave beoogt een praktische handleiding te bieden voor degenen die met de WNT te maken krijgen. Daarbij gaat het om de sectoren waarvan de bezoldiging wordt genormeerd en ministeries die de normering verder vormgeven en verantwoordelijk zijn voor toezicht en handhaving ter zake van de WNT. Maar ook andere betrokkenen, zoals rechterlijke instanties die moeten oordelen over geschillen in verband met de WNT, advocaten die daarbij betrokken zijn en bezoldigingsadviseurs, zijn een doelgroep. Uitgegaan wordt van een behandeling volgens de beproefde Tekst & Commentaar formule. Daarbij is de wettekst zoals die luidt per 1 maart 2014 het uitgangspunt. Om de actualiteitswaarde zo groot mogelijk te houden, is echter ook weergegeven hoe de tekst gaat luiden wanneer de Aanpassingswet WNT zoals die nu bij de Eerste Kamer ligt (Kamerstukken I 2013/14, 33715, A) in werking treedt. Het commentaar houdt daarmee ook rekening. Daarvoor bestaat temeer aanleiding omdat de verantwoordelijke minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft aangekondigd nu reeds te gaan handhaven als ware het huidige voorstel voor de Aanpassingswet WNT zoals die nu in de Eerste Kamer ligt (Kamerstukken I 2013/14, 33715, A) al in werking getreden. Verder komen ook de relevante nadere (ministeriële) regelingen en beleidsregels aan de orde. VII TenC_WNT_Book_V3.indb 7 17-4-2014 12:11:28 Woord vooraf en leeswijzer Wij houden ons – zeker nu het gaat om een eerste druk van een commentaar bij een complexe, veranderlijke wet – graag aanbevolen voor eventuele opmerkingen en correcties. Deze kunnen worden gemeld bij uitgeverij Kluwer (t&[email protected] of postbus 23, 7400 GA Deventer). Tussentijdse, noodzakelijke updates van dit commentaar zijn te raadplegen via de digitale uitgave in de serie Tekst & Commentaar Arbeidsrecht. Amsterdam 17 maart 2014 Prof.mr. T. (Tom) Barkhuysen (advocaat-partner bij Stibbe te Amsterdam en hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de Universiteit Leiden) Mr. D.F. (Damiën) Berkhout (advocaat bij Stibbe te Amsterdam) Mr. M. (Machteld) Claessens (advocaat bij Stibbe te Amsterdam) VIII TenC_WNT_Book_V3.indb 8 17-4-2014 12:11:28 INHOUD Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector 1 Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sectorWet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector § 1Algemene bepalingen 8 § 2Bezoldigingsmaximum 46 § 3Sectorale bezoldigingsnorm 64 § 4Openbaarmaking 71 § 5Handhaving 81 § 6 Het adviescollege normeringbeleid bezoldigingen topfunctionarissen 94 § 7Overgangs- en slotbepalingen 95 Bijlage 1 111 116 Bijlage 2 Bijlage 3 117 Bijlage 4 117 Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, § 1 Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, § 2 Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, § 3 Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, § 4 Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, § 5 Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, § 6 Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, § 7 topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, § 7 semipublieke sector, § 7 IX TenC_WNT_Book_V3.indb 9 17-4-2014 12:11:28 Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sectorWet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector Wet van 15 november 2012, houdende regels inzake de normering van bezoldigingen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector, Stb. 2012, 583, zoals laatstelijk gewijzigd op 24 oktober 2013, Stcrt. 2013, 30635 (i.w.tr. 01-01-2014) Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is dat de regels betreffende de openbaarmaking van topinkomens in de publieke en semipublieke sector worden uitgebreid met regels betreffende de hoogte van deze inkomens; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: [Inleidende opmerkingen] Barkhuysen, Berkhout & ClaessensInl. opm. 1. Algemeen. De Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (hierna: de WNT) normeert en maximeert de bezoldiging van de hoogste leidinggevenden (de zogenoemde ‘topfunctionarissen’) in de publieke en semipublieke sector (Stb. 2012, 583). In de wet zijn de rechtspersonen en instellingen aangewezen die volgens de wetgever behoren tot de semipublieke sector. De wet stelt verschillende maxima aan de hoogte van de bezoldiging en ontslaguitkeringen vast en verplicht tot openbaarmaking van afspraken en betalingen die boven de vastgestelde maxima uitgaan. De WNT vervangt de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (hierna: de Wopt), Stb. 2009, 95, die is ingetrokken met Stb. 2012, 583. De WNT is een uitwerking van een reeks adviezen van de Adviescommissie beloning en rechtspositie politieke ambtsdragers en topambtenaren (ook bekend als de commissie-Dijkstal). De wet beoogt te verhinderen dat rechtspersonen en instellingen in de publieke en semipublieke sector bovenmatige bezoldigingen aan hun topfunctionarissen toekennen. 2. Essentie van de WNT. De WNT is op 1 januari 2013 in werking getreden (Stb. 2012, 584) en richt zich op de hoogste leidinggevenden in de publieke- en semipublieke sector (zie hiervoor nader aant. 3). De WNT bevat drie afzonderlijke bezoldigingsregimes. De gedachte van de wetgever en het uitgangspunt van de wet zijn dat een strikter regime behoort te gelden naarmate een sector een meer publiek karakter heeft Barkhuysen, Berkhout & Claessens TenC_WNT_Book_V3.indb 1 1 17-4-2014 12:11:28 Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32600, 3, p. 9). Eerste regime. Dit is het zwaarste regime (zie par. 2 en 4 WNT). Hierin geldt een bezoldigingsmaximum dat uit de wet zelf volgt (ook wel de ‘wettelijke bezoldigingsnorm’ genaamd), een wettelijk beëindigingsvergoedingsmaximum en de openbaarmakingverplichting. De wettelijke bezoldigingsnorm is vastgesteld op circa 130% van een ministerssalaris. Tweede regime. Dit regime (par. 3 en 4 WNT) voorziet in een sectoraal bezoldigingsmaximum voor topfunctionarissen werkzaam in een specifieke sector (de ‘sectorale bezoldigingsnorm’). Dit maximum wordt, in tegenstelling tot het eerste regime, vastgesteld bij ministeriële regeling door de minister die politiek verantwoordelijk is voor de betreffende sector. Ook hier geldt daarnaast een wettelijk beëindigingsvergoedingsmaximum en een openbaarmakingverplichting. Voor zowel de wettelijke als de sectorale maxima (regime 1 en 2) geldt dat afspraken en betalingen in strijd daarmee nietig zijn. In strijd hiermee uitgekeerde bedragen zijn onverschuldigd betaald en kunnen worden teruggevorderd. Derde regime. In dit regime geldt louter een openbaarmakingverplichting. Het derde regime (par. 4 WNT) is van toepassing op rechtspersonen en instellingen waarvoor normering conform het wettelijk of sectoraal bezoldigingsmaximum te zwaar is. Openbaarmaking van onder meer bezoldigings- en persoonsgegevens wordt in dat geval echter toch wenselijk geacht. De verplichting tot openbaarmaking houdt in dat ‘de verantwoordelijke’ de afgesproken en betaalde bezoldiging en beëindigingsvergoedingen van topfunctionarissen openbaar moet maken. Overigens moet de verantwoordelijke telkens tevens bezoldigingen van niet-topfunctionarissen bekendmaken voor zover deze meer verdienen dan het wettelijk bezoldigingsmaximum van het eerste regime (circa 130% van een ministerssalaris). Verschil met de openbaarmaking van topfunctionarisbetalingen is dat de persoonsgegevens van niet-topfunctionarissen niet zodanig worden vrijgegeven dat de betrokkene kan worden geïdentificeerd. Deze openbaarmakingsplicht stond voorheen in de Wopt. 3. Sectoren waarop de WNT al dan niet van toepassing is. De WNT is van toepassing op de publieke- en semipublieke sector. Publieke sector. Tot de publieke sector behoren alle krachtens publiekrecht opgerichte rechtspersonen, behoudens expliciet in de WNT aangeduide uitzonderingen. Semipublieke sector. Met betrekking tot de vraag of een rechtspersoon of instelling tot de semipublieke sector behoort en derhalve onder de reikwijdte van de WNT valt, heeft de commissie-Dijkstal in het advies ‘Normeren en waarderen’ van september 2007 een viertal criteria geformuleerd. De wetgever heeft deze criteria overgenomen en deze zijn deels ook in de tekst van de WNT zelf verwerkt (zie bijv. art. 1.3 lid 2 en lid 3). Een omvattende definitie van het begrip ‘semipublieke sector’ bleek namelijk niet mogelijk (Kamerstukken II 2010/11, 32600, 8, p. 3). Commissie-Dijkstalcriteria. De commissie-Dijkstalcriteria luiden als volgt: a. Is de desbetreffende instelling een rechtspersoon met een wettelijke taak (RWT)? Een privaatrechtelijke instelling is een RWT, indien deze uit een heffing wordt bekostigd conform art. 91 lid 1 en onderdeel d Comptabiliteitswet 2001. De wetgever acht dit een bruikbaar criterium, omdat met het al dan niet hebben van een wettelijke taak een indicatie wordt gegeven van het belang dat de overheid hecht aan de taak van de desbetreffende instelling of rechtspersoon (Kamerstukken II 2010/11, 32600, 4, p. 11). b. Ontvangt de rechtspersoon of instelling inkomsten uit publieke middelen? Zo ja, dan is dit een aanwijzing dat de rechtspersoon of instelling tot de semipublieke sector behoort. c. Dient de rechtspersoon of instelling een ‘publiek of 2 TenC_WNT_Book_V3.indb 2 Barkhuysen, Berkhout & Claessens 17-4-2014 12:11:28 Inl. opm. algemeen belang’? Hieronder wordt volgens Kamerstukken II 2010/11, 32600, 8, p. 9 verstaan ‘een maatschappelijk belang waarvan de overheid zich de behartiging heeft aangetrokken’. d. Is de rechtspersoon of instelling werkzaam in een concurrerende (markt)omgeving? Dit laatste is een zogenaamde contra-indicator, op basis waarvan kan worden geoordeeld dat een instelling of bepaalde sector toch niet tot de semipublieke sector in de zin van de WNT behoort te worden gerekend. Onderlinge verhouding commissie-Dijkstalcriteria. De criteria zijn niet zwart-wit (MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32600, 3, p. 5) en behoren in samenhang te worden toegepast. Zo zijn de criteria b. en c. met betrekking tot de financiering van instellingen en het publieke belang van die instelling geen zelfstandige criteria (Kamerstukken II 2010/11, 32600, 4, p. 11-12). Een instelling of sector kan daarom ook tot de semipublieke sector worden gerekend, als niet aan alle criteria wordt voldaan. Zo behoort een sector in beginsel niet tot de semipublieke sector, wanneer deze door de overheid op afstand is geplaatst (Kamerstukken II 2010/11, 32600, 8, p. 3). Deelsectoren binnen de semipublieke sector. De wetgever heeft op basis van de commissie-Dijkstalcriteria de volgende deelsectoren aangewezen als onderdeel van de semipublieke sector, die derhalve onder de reikwijdte van de WNT zijn gebracht: de onderwijssector, de onderwijskoepels, de landelijke publieke omroep, de erfgoedsector, de kunstensector, de drinkwaterbedrijven, de woningcorporatiesector, de zorg- en welzijnssector met uitzondering van de vrije beroepsbeoefenaars, de Dienst Justitiële Jeugdinrichtingen, alle in Nederland gevestigde organisaties met uitzondering van naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen die op winst gericht zijn, die voor meer dan 50% van hun jaarinkomsten worden gesubsidieerd en de sector onderzoeksinstellingen, en algemeen nut beogende instellingen (bij aangenomen amendement Kamerstukken II 2011/12, 32600, 18). Staatsdeelnemingen. Staatsdeelnemingen zoals TenneT en Gasunie vallen niet onder de werking van de WNT (Kamerstukken II 2010/11, 32600, 8, p. 22-24). De Staat der Nederlanden is namelijk aandeelhouder van deze individuele ondernemingen en kan via die privaatrechtelijke weg normering van topinkomens afdwingen (MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32600, 3, p. 21 en Kamerstukken II 2008/09, 28479, 39). Rechtspersonen en instellingen die ook niet onder de WNT vallen. De kinderopvangsector, het streekvervoer, en keuringsinstanties op het terrein van het Ministerie van Infrastructuur en Milieuvallen niet onder de reikwijdte van de WNT, omdat de wetgever meent dat deze sectoren niet voldoende aan de commissie-Dijkstalcriteria voldoen (Kamerstukken II 2010/11, 32600, 8, p. 11). Ditzelfde geldt voor de collectieve beheersorganisaties, zoals Buma Stemra (Kamerstukken II 2011/12, 32600, 44, p. 1). Algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s). Voor wat betreft de ANBI’s meent de wetgever dat zij niet enkel en alleen omdat ze ANBI zijn onder de reikwijdte van de WNT behoren te worden geplaatst. Alleen ANBI’s die voldoen aan de commissie-Dijkstalcriteria en die daarom in een bijlage bij de WNT zijn opgenomen, vallen onder de WNT (Kamerstukken I 2011/12, 32600, F, p. 3). Een voorbeeld hiervan zijn de in bijlage 1 van de wet opgenomen ANBI’s op grond van art. 5b AWR. Verhouding met private sector. De Afdeling advisering van de Raad van State is tijdens het wetgevingstraject nog tweemaal verzocht om het geven van een advies over de tijdens de parlementaire behandeling voorgestelde wijzigingen van het voorstel voor de WNT (Kamerstukken I 2011/12, 32600, D). De Raad van State heeft opgemerkt dat onder meer de ANBI’s en de private rechtspersonen waarbij subsidies meer dan 50% van de jaarinkomsten onderdeel uitmaken, geen organisaties in de publieke of semipublieke sector zijn, Inl. opm. Barkhuysen, Berkhout & Claessens TenC_WNT_Book_V3.indb 3 3 17-4-2014 12:11:28 Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector terwijl zij toch onder de WNT worden gebracht (Kamerstukken I 2011/12, 32600, D, p. 7). Hierdoor strekt de WNT zich uit over steeds meer private organisaties. De minister erkent dit, maar heeft opgemerkt dat het er niet om gaat of een organisatie publiek of privaat is, maar dat relevant is of het opnemen van een private organisatie in de WNT op grond van binnen de commissie-Dijkstalcriteria past (Kamerstukken I 2011/12, 32600, F, p. 2). Zie over ANBI’s ook het commentaar op art. 1.3. 4. Doelstellingen van de WNT. In de MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32600, 3, p. 6-7, formuleert de wetgever drie doelstellingen van de WNT. In de eerste plaats voorziet de WNT in een democratisch gelegitimeerd instrument op grond waarvan normen en verplichtingen met betrekking tot de bezoldiging van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector kunnen worden opgelegd. In de tweede plaats bakent de WNT af welke instellingen en organisaties tot de publieke- dan wel de semipublieke sector worden gerekend. Deze instellingen en organisaties en hun topfunctionarissen dienen te voldoen aan het op hen van toepassing zijnde regime van de WNT. Ten derde verhindert de WNT volgens de wetgever dat instellingen in de publieke- en semipublieke sector rechtens in staat zijn om bovenmatige bezoldigingen toe te kennen. Waar de Wopt enkel nog de hoogte van de topinkomens inzichtelijk maakte, biedt de WNT ook een basis voor handhavend optreden, indien met het topinkomen het vastgestelde wettelijke bezoldigingsmaximum (eerste regime) of de sectorale bezoldigingsnorm (tweede regime) wordt overschreden of indien er een hogere ontslagvergoeding wordt uitgekeerd dan wettelijk is toegestaan (Kamerstukken I 2011/12, 32600, F, p. 8). 5. Opbouw WNT. De wet bestaat uit 7 paragrafen. In de eerste paragraaf worden onder meer definities gegeven en wordt afgebakend welke rechtspersonen en instellingen tot de publieke en semipublieke sector behoren en onder het toepassingsbereik vallen van de WNT. De tweede paragraaf bevat de regels voor het eerste regime. De derde paragraaf bevat de regels voor het sectorale, tweede regime. Paragraaf 4 bevat de regels omtrent openbaarmakingsverplichtingen, die voor alle regimes gelden. Handhavingsbepalingen zijn te vinden in paragraaf 5, de instelling van het Adviescollege normeringsbeleid bezoldigingen topfunctionarissen in paragraaf 6. Ten slotte bevat paragraaf 7 het voor de praktijk belangrijke overgangsrecht, en een aantal van de gebruikelijke afsluitende wettelijke bepalingen. De WNT bevat voorts drie bijlagen. In bijlagen 1 en 2 is een overzicht van rechtspersonen en instellingen opgenomen, die onder het eerste regime van de wettelijke bezoldigingsnorm uit de WNT vallen. Bijlage 3 bevat een overzicht van rechtspersonen en instellingen die onder de reikwijdte van het tweede regime van de sectorale bezoldigingsnorm uit de WNT vallen. Bijlage 4 bevat tot slot een overzicht van rechtspersonen en instellingen die onder het derde regime van de WNT vallen (uitsluitend de openbaarmakingsplicht). 6. Onderliggende regelgeving en ministeriële toelichting op de wet. De WNT kent verschillende bepalingen die de grondslag bieden voor verdere uitwerking van de wet in een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling. Uitvoeringsbesluit WNT. Op 1 januari 2013 is het Uitvoeringsbesluit WNT in werking getreden (Stb. 2012, 624). Hierin zijn slechts enkele bepalingen opgenomen, die waar relevant worden besproken. Regeling bezoldigingscomponenten WNT. Op 6 maart 2014 heeft de Mi4 TenC_WNT_Book_V3.indb 4 Barkhuysen, Berkhout & Claessens 17-4-2014 12:11:28 Inl. opm. nister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Regeling bezoldigingscomponenten WNT gepubliceerd, die met terugwerkende kracht op 1 januari 2014 in werking is getreden (Stcrt. 2014, 6628). De Regeling bezoldigingscomponenten WNT voorziet in een uitwerking van het begrip ‘bezoldiging’, in die zin dat (verder) wordt verduidelijkt welke componenten nu wel of niet onder het wettelijke begrip ‘bezoldiging’ vallen. Blijkens de toelichting op de Regeling bezoldigingscomponenten WNT bestond hieraan behoefte bij de accountants, die de toepassing van de WNT dienen te controleren. In het commentaar op art. 1.1 lid 1 onderdeel e en het commentaar op art. 1.9 lichten wij de onderhavige ministeriële regeling verder toe. Besluit vaststelling beleidsregels toepassing WNT. Op 6 maart 2014 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verder de Beleidsregels toepassing WNT gepubliceerd (Stcrt. 2014, 2229), die op 1 mei 2014 in werking treden. De Beleidsregels vormen een nadere uitleg van de WNT en onderliggende regelgeving en maken volgens de tekst van de Beleidsregels onderdeel uit van het normenkader. De Beleidsregels bevatten een nadere uitleg van grofweg de volgende onderwerpen: het begrip ‘topfunctionaris’, overige functionarissen (niet zijnde topfunctionarissen), het begrip ‘dienstverband’, nevenfuncties en de interim-topfunctionaris, de begrippen ‘bezoldiging’ en ‘beloning’, de norm van ontslagvergoedingen, alsmede het overgangsrecht van de WNT. Tot slot bevatten de Beleidsregels een overzicht met betrekking tot het ‘Controleprotocol WNT’. Waar aan de orde worden elk van deze onderdelen in dit commentaar aangehaald. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft door middel van een besluit van 28 februari 2014 aangekondigd de inhoud van de Beleidsregels te betrekken bij de uitvoering en handhaving van de WNT over het kalenderjaar 2013 (Bijlage bij Kamerstukken II 2013/14, 33715, C). Ministeriële regelingen op sectorniveau. Met de komst van de WNT zijn er verder diverse ministeriële regelingen voor bepaalde semipublieke sectoren in werking getreden. Deze regelingen worden in beginsel jaarlijks aangepast of vernieuwd. Voor het jaar 2014 gelden de volgende regelingen. De Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting 2014 (Stcrt. 2013, 33942) ziet op de topfunctionarissen van woningcorporaties. De voor deze sector door de Minister voor Wonen & Rijksdienst vastgestelde ministeriële regeling voor het jaar 2013 is door de Rechtbank Den Haag in twee uitspraken buiten toepassing verklaard (Rb. Den Haag 30 oktober 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:14465 en ECLI:NL:RBDHA:2013:14466). Als gevolg hiervan gold voor het jaar 2013 voor de woningcorporatiesector de wettelijke bezoldigingsnorm van art. 2.3 lid 1 (zie hierover ook een brief van de Minister voor Wonen & Rijksdienst van 15 november 2013; Kamerstukken II 2013/14, 29453, 335). Voor de onderwijssector geldt de Regeling bezoldiging topfunctionarissen OCW-sectoren (deze regeling is gepubliceerd in Stcrt. 2012, 26223 en is op 1 januari 2013 in werking getreden; de voor het jaar 2014 aangepaste regeling is gepubliceerd in Stcrt. 2013, 33369). Voor de zorgverzekeraars — die in het tweede regime vallen — gold in het jaar 2013 alleen nog een sectorale bezoldigingsnorm. Deze norm was voor het jaar 2013 neergelegd in de Regeling vaststelling sectorale bezoldigingsnorm (bijlage 3 Wet normering bezoldiging topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector opgenomen categorie zorgverzekeraars). Deze regeling is met ingang van 1 januari 2014 komen te vervallen. In de plaats daarvoor geldt voor de sector van zorgverzekeraars per die datum de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector, waarin zowel een sectorale bezoldigingsnorm is opgenomen als een klassenindeling op grond van art. 3.4 (Stcrt. Barkhuysen, Berkhout & Claessens TenC_WNT_Book_V3.indb 5 5 17-4-2014 12:11:28 Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector 2013, 33659). WNT-brochure. Ter uitleg van de WNT en onderliggende regelgeving heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een brochure genaamd ‘Wat betekent de WNT voor ù? Informatie over de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector’ uitgebracht. Deze brochure is raadpleegbaar via de website van de Rijksoverheid. Gezien de (bestuursrechtelijke) jurisprudentie over het vertrouwensbeginsel kunnen aan deze brochure echter niet snel gerechtvaardigde verwachtingen worden ontleend met betrekking tot een specifieke casus (vgl. bijv. ABRvS 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2852, AB 2013/399, m.nt. L.J.A. Damen, en ABRvS 31 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:529, AB 2013/388, m.nt. L.J.A. Damen). 7. Totstandkoming van de WNT. De WNT is gedurende de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer en de Eerste Kamer op essentiële onderdelen gewijzigd. Het aantal deelsectoren waarop de WNT van toepassing is, is fors uitgebreid. Ook het overgangsrecht is tijdens de behandeling in de Tweede Kamer sterk beperkt. Dit heeft ertoe geleid dat de WNT een complexe wet is geworden, waarin een gespannen verhouding bestaat tussen enerzijds bestuursrechtelijke normen in de relatie tussen de rijksoverheid en de rechtspersoon of instelling en anderzijds de civielrechtelijke en meer specifiek arbeidsrechtelijke regels en uitgangspunten in de relatie tussen de rechtspersoon of instelling/verantwoordelijke en de topfunctionaris. 8. Voorgestelde wijzigingen van de WNT of andere wetgeving. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft drie wijzigingen van de WNT aangekondigd. Dit betreft de Aanpassingswet WNT en de bij brief van 10 juli 2013 aangekondigde ‘WNT II’ en ‘WNT III’ (Kamerstukken II 2012/13, 32600, J). Aanpassingswet WNT. Het voorstel voor de ‘Aanpassing van de reikwijdte en enige technische wijzigingen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector’ (Aanpassingswet WNT) is op 4 februari 2014 door de Tweede Kamer aangenomen. Ten tijde van dit schrijven ligt het voorstel voor de Aanpassingswet WNT nog bij de Eerste Kamer (Kamerstukken I 33715, A). Op de dag van stemming in de Tweede Kamer is een tweetal moties in de Tweede Kamer aangenomen, waaraan nog uitwerking zal moeten worden gegeven. De aangenomen motie van de Tweede-Kamerleden Segers, Fokke en Van Toorenburg houdt in dat decentrale overheden eigen bezoldigingsnormen zouden moeten kunnen stellen bij door deze overheden gefinancierde instellingen, welke daarvoor benodigde vrijheid in de Algemene wet bestuursrecht zou moeten worden neergelegd (Kamerstukken II 2013/14, 33715, 15 (dit was eerst nummer 12)). In de tweede aangenomen motie van de Tweede-Kamerleden Van Toorenburg en Van Raak wordt de regering verzocht om voor interim-bestuurders een maximaal per maand te verdienen bedrag te bepalen, zodat het onmogelijk voor de interim-bestuurder wordt gemaakt om in één maand het bezoldigingsmaximum van de WNT te verdienen (Kamerstukken II 2013/14, 33715, 13). Bij brief van 28 februari 2014 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een (eerste) reactie op de aangenomen moties gegeven (Kamerstukken II 2014/14, 33715, 18). Net als de leden Van Toorenburg en Van Raak is ook de minister van mening dat wanneer een interim-topfunctionaris in één maand tijd het bezoldigingsmaximum verdient, er sprake is van een ‘exorbitante vergoeding’. De minister komt in zijn brief nog niet met concrete voorstellen terzake, maar acht het nodig eerst met zijn collega-ministers 6 TenC_WNT_Book_V3.indb 6 Barkhuysen, Berkhout & Claessens 17-4-2014 12:11:28 Inl. opm. af te stemmen over een concreet voorstel dat in de praktijk kan werken. Ten aanzien van het verzoek om decentrale overheden meer bevoegdheden te geven zelf bezoldigingsnormen te stellen, geeft de minister aan hierover al in gesprek te zijn met de VNG en het IPO. Naast de Awb denkt de minister ook aan andere instrumenten (zoals wijziging van de WNT zelf), die de decentrale overheden voldoende de gevraagde vrijheid zouden kunnen bieden. De Aanpassingswet WNT zal grotendeels met terugwerkende kracht op 1 januari 2013 in werking treden (zie hiervoor onder meer het voorgestelde art. V van het wetsvoorstel; Kamerstukken II 2012/13, 33715, 2, p. 9 en Kamerstukken I 2013/14, 33715, A). Omdat het ten tijde van het opstellen van dit commentaar al 2014 is en er onduidelijkheid bestaat over de vraag of de inhoud van de Aanpassingswet WNT nu al wel of niet in de jaarverslaggeving over het jaar 2013 moet worden meegenomen, heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties door middel van een Mededeling van 12 februari 2014 aangekondigd voor het jaar 2013 de WNT te zullen handhaven ‘als ware het bij de Eerste Kamer aanhangige voorstel van [de Aanpassingswet WNT] in werking getreden’ (Kamerstukken I 2013/14, 33715, B. Zie ook: Kamerstukken II 2013/14, 33715, 16). Om deze reden wordt waar aan de orde in deze tekst en commentaar ook de wettekst weergegeven, zoals die zal komen te luiden nadat de Aanpassingswet WNT daadwerkelijk in werking is getreden. Het aangekondigde handhavingsbeleid van de minister ten aanzien van de Aanpassingswet WNT geldt logischerwijs niet voor het gedeelte van het wetsvoorstel; dat met terugwerkende kracht op 1 januari 2014 in werking zal treden. Het voorstel hiertoe houdt in dat bepaalde instellingen en rechtspersonen op die datum onder de reikwijdte van de WNT zullen worden gebracht. Deze specifieke voorgenomen wijziging wordt in deze Tekst & Commentaar niet integraal weergegeven. De Aanpassingswet WNT bevat onder meer wijzigingen met betrekking tot de algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) en gesubsidieerde instellingen en bevat diverse technische verbeteringen van de WNT. Deze verbeteringen zien op de al in de WNT bestaande begrippen ‘topfunctionaris’ (art. 1.1 aanhef en onderdeel b) en ‘bezoldiging’ (art. 1.1, aanhef en onderdeel e), op het inzichtelijk maken welke minister bevoegd is handhavend op te treden en op het overgangsrecht van de WNT (art. 7.3) (Kamerstukken II 2012/13, 33715, 3, p. 1). Waar aan de orde, wordt in dit commentaar op de WNT ook naar de Aanpassingswet WNT verwezen. De tekst van grote, inhoudelijke wijzigingen wordt in dit commentaar integraal opgenomen. Voor de overige kleine, tekstuele wijzigingen verwijzen wij waar aan de orde naar de relevante Kamerstuknummers. Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT (WNT II). Er ligt ten tijde van schrijven van dit commentaar een openbaar voorontwerp voor de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT. Het voorontwerp houdt een wijziging van de WNT in waarin de wettelijke bezoldigingsnorm van het eerste regime van 130% naar 100% van een ministerssalaris wordt teruggebracht. Door het salaris van een minister als ijkpunt te nemen, wordt er een maatschappelijk aanvaardbare beloningsstructuur in de publieke en semipublieke sector nagestreefd, aldus de toelichting op het voorontwerp. In de ministerraad van 7 maart 2014 is besloten een voorliggend voorstel van wet terzake voor advies aan de Raad van State toe te sturen. De inwerkingtreding van WNT II is op 1 januari 2015 beoogd. WNT III. De WNT zal met ingang van 1 januari 2017, althans zoals dat thans is voorzien, worden gewijzigd, in die zin dat deze wet niet langer alleen geldt voor topfunctionarissen in de publieke- en semipublieke sector, maar voor álle medewerkers in deze sectoren. Van deze wetswijziging (de WNT III) Barkhuysen, Berkhout & Claessens TenC_WNT_Book_V3.indb 7 7 17-4-2014 12:11:28 Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector is nog geen voorontwerp of enige andere uitwerking bekend. Wetswijziging met betrekking tot de ondernemingsraad. Op voorstel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de ministerraad op 7 maart 2014 ingestemd met een voorstel om bedrijven met 50 werknemers of meer die op basis van de Wet op de ondernemingsraden verplicht zijn een ondernemingsraad in te stellen, de verhouding tussen het salaris van de top van het bedrijf en de gewone werknemer aan de ondernemingsraad voor te laten leggen. De precieze inhoud van dit voorstel is ten tijde van dit schrijven nog niet bekend. 9. Eerste ervaringen met de WNT. In Kamerstukken II 2013/14, 30111, 65 deelt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de eerste ervaringen met de WNT met de leden van de Tweede Kamer. In deze brief is een overzicht opgenomen van de effecten van de WNT in het jaar 2013, van de in dit jaar gevoerde procedures over de WNT en de aandachtspunten van de WNT. Inl. opm. §1 Algemene bepalingen [Inleidende opmerkingen] Barkhuysen, Berkhout & ClaessensInl. opm. Algemeen. Par. 1 bevat algemene bepalingen die op alle regimes van toepassing zijn. Art. 1.1 bevat definities van veel voorkomende begrippen in de WNT. Art. 1.2-1.5 en de daarin opgenomen verwijzingen naar bijlagen 1-4 bevat een overzicht op welke publieke en semipublieke sectoren de WNT van toepassing is. Art. 1.6 regelt het rechtsgevolg van wanneer er een hogere bezoldiging wordt overeengekomen dan op grond van de WNT is toegelaten en vormt daarmee een kernbepaling van deze wet. In art. 1.7 wordt de rol van de accountant bij de naleving van de WNT nader toegelicht. Art. 1.8 regelt dat belastbare vergoedingen in verband met getroffen veiligheidsmaatregelen ten behoeve van de openbaarmaking van de bezoldigingsgegevens niet tot de bezoldiging worden gerekend. Art. 1.9 biedt de grondslag voor het stellen van nadere regels over hetgeen tot de bezoldiging kan worden gerekend en over de toerekening van onderdelen daarvan aan enig kalenderjaar. Hierna wordt elk van deze wetsbepalingen nader toegelicht. Inl. opm. Artikel 1.1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. verantwoordelijke: 1° Onze Ministers, bedoeld in de artikelen 12 en 51 van de Comptabiliteitswet 2001; 2° gedeputeerde staten van de provincies; 3° de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten; 4° de dagelijkse besturen van de waterschappen; 5° de dagelijkse besturen van de bedrijfslichamen in de zin van de Wet op de bedrijfsorganisatie en de dagelijkse besturen van de overige openbare lichamen voor beroep en bedrijf; 6° de organen van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen f, g en h, die eindverantwoordelijk zijn voor de binnen de rechtspersoon Art. 1.1 8 TenC_WNT_Book_V3.indb 8 Barkhuysen, Berkhout & Claessens Barkhuysen, Berkhout & Claessens 17-4-2014 12:11:28 Art. 1.1 betaalde bezoldiging of bij of krachtens de wet belast zijn met het vaststellen van een financieel verslaggevingsdocument, en 7° de organen van een rechtspersoon of het bevoegd gezag van een instelling als bedoeld in artikel 1.3, artikel 1.4 of artikel 1.5, die eindverantwoordelijk zijn voor de binnen de rechtspersoon of organisatie betaalde bezoldiging of bij of krachtens de wet belast zijn met het vaststellen van een financieel verslaggevingsdocument; b. topfunctionaris: 1° de secretarissen-generaal, de directeuren-generaal, de inspecteurs-generaal en de overige leden van de topmanagementgroep bij het Rijk, de viceadmiraals, de generaals, de luitenant-admiraals en de luitenant-generaals, degene of degenen die zijn belast met de dagelijkse leiding van de in artikel 1, onderdelen e tot en met h, van de Comptabiliteitswet 2001 genoemde organen, alsmede de leden van een zelfstandig bestuursorgaan zonder rechtspersoonlijkheid en de hoogste onderschikte of de leden van de groep hoogste onderschikten aan dat orgaan en degene of degenen die zijn belast met de dagelijkse leiding van dat orgaan; 2° de secretarissen bij de provincies, de gemeenten en de waterschappen en de griffiers bij de provincies en de gemeenten; 3° de voorzitters en secretarissen van de openbare lichamen voor beroep en bedrijf, de hoogste onderschikte of de leden van de groep hoogste onderschikten aan het bestuur en degene of degenen belast met de dagelijkse leiding; 4° de leden van de hoogste uitvoerende en toezichthoudende organen van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen f, g en h, alsmede de hoogste onderschikte of de leden van de groep hoogste onderschikten aan dat orgaan en degene of degenen belast met de dagelijkse leiding; 5° de leden van de hoogste uitvoerende en toezichthoudende organen van een rechtspersoon of instelling als bedoeld in artikel 1.3, artikel 1.4 of artikel 1.5, alsmede de hoogste onderschikte of de leden van de groep hoogste onderschikten aan dat orgaan en degene of degenen belast met de dagelijkse leiding; c. partijen: de door de verantwoordelijke vertegenwoordigde rechtspersoon en de topfunctionaris die een bezoldiging zijn overeengekomen als tegenprestatie voor de uitvoering van de aan de topfunctionaris opgedragen taken en, in de gevallen, bedoeld in de artikelen 2.1, vierde lid, en 3.1, vijfde lid, tevens de natuurlijke of rechtspersoon die de topfunctionaris ter beschikking stelt; d. dienstverband: aanstelling, arbeidsovereenkomst of andere titel op grond waarvan de topfunctionaris tegen betaling zijn opgedragen taken vervult; e. bezoldiging: de som van de beloning, de sociale verzekeringspremies, de belastbare vaste en variabele vergoedingen en de beloningen betaalbaar op termijn; f. beloning: de som van de periodiek betaalde beloningen en de winstdelingen en bonusbetalingen, met uitzondering van de sociale verzekeringspremies en met uitzondering van belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen; Barkhuysen, Berkhout & Claessens TenC_WNT_Book_V3.indb 9 9 17-4-2014 12:11:28 Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector g. sociale verzekeringspremies: door werkgevers wettelijk of krachtens een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde niet op de beloning ingehouden sociale verzekeringspremies; h. beloningen betaalbaar op termijn: het werkgeversdeel van de beloningen betaalbaar op termijn met uitzondering van het werkgeversdeel van de beloningen betaalbaar op termijn die betrekking hebben op de beëindiging van het dienstverband; i. uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband: de som van uitkeringen bij beëindiging van het dienstverband en beloningen betaalbaar op termijn die betrekking hebben op de beëindiging van het dienstverband, met uitzondering van uitkeringen die voortvloeien uit een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst of een wettelijk voorschrift; j. financieel verslaggevingsdocument: jaarverslag als bedoeld in artikel 51 van de Comptabiliteitswet 2001, jaarrekening als bedoeld in artikel 201 van de Provinciewet, jaarrekening als bedoeld in artikel 197 van de Gemeentewet of jaarrekening in de zin van Boek 2, titel 9, van het Burgerlijk Wetboek dan wel, indien deze artikelen niet van toepassing zijn, een ander bij of krachtens de wet voorgeschreven document dat jaarlijks wordt opgesteld tot verschaffing van inzicht in de financiële positie van een rechtspersoon of een organisatie van een rechtspersoon; k. betaling: ten laste van de door de verantwoordelijke vertegenwoordigde rechtspersoon verrichte betaling wegens bezoldiging of uitkering wegens beëindiging van het dienstverband 1° aan de topfunctionaris, of 2° in de gevallen, bedoeld in de artikelen 2.1, vierde lid, en 3.1, vijfde lid, aan de natuurlijke of rechtspersoon die de topfunctionaris ter beschikking stelt, of 3° ten behoeve van de topfunctionaris aan derden; l. boekjaar: het jaar waarop het financieel verslaggevingsdocument betrekking heeft; m. gelieerde rechtspersoon: andere dan krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon, 1° die door een in de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d of e, of artikel 1.4, eerste lid, opgenomen rechtspersoon is opgericht of mede is opgericht, of 2° waarin een orgaan of functionaris van een in de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d of e, of artikel 1.4, eerste lid, opgenomen rechtspersoon namens de rechtspersoon een of meer leden in het bestuur benoemt of op andere wijze invloed heeft op het beheer of beleid; n. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. [15-11-2012, Stb. 583, i.w.tr. 01-01-2013/kamerstukken 32600] [Begripsbepaling] Barkhuysen, Berkhout & Claessens De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft meegedeeld de WNT met betrekking tot het jaar 2013 te zullen handhaven als ware de Aanpassingswet WNT, zoals het voorstel hiertoe in Kamerstukken I 2013/14, 33715, A luidt, al in werking 10 TenC_WNT_Book_V3.indb 10 Barkhuysen, Berkhout & Claessens 17-4-2014 12:11:28 Art. 1.1 getreden. Ten tijde van dit schrijven ligt het voorstel voor de Aanpassingswet WNT nog in de Eerste Kamer. Indien wetsvoorstel 33715 (Aanpassingswet WNT) in werking treedt zoals het voorstel van wet in de Eerste Kamer luidt (Kamerstukken II 2013/14, 33715, A), dan komt art. 1.1 als volgt te luiden: “1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. verantwoordelijke: 1° Onze Ministers, bedoeld in de artikelen 12 en 51 van de Comptabiliteitswet 2001; 2° gedeputeerde staten van de provincies; 3° de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten; 4° de dagelijkse besturen van de waterschappen; 5° de dagelijkse besturen van de bedrijfslichamen in de zin van de Wet op de bedrijfsorganisatie en de dagelijkse besturen van de overige openbare lichamen voor beroep en bedrijf; 6° de organen van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen f, g en h, die eindverantwoordelijk zijn voor de binnen de rechtspersoon betaalde bezoldiging of bij of krachtens de wet belast zijn met het vaststellen van een financieel verslaggevingsdocument, en 7° de organen van een rechtspersoon of het bevoegd gezag van een instelling als bedoeld in artikel 1.3, artikel 1.4 of artikel 1.5, die eindverantwoordelijk zijn voor de binnen de rechtspersoon of organisatie betaalde bezoldiging of bij of krachtens de wet belast zijn met het vaststellen van een financieel verslaggevingsdocument; b. topfunctionaris: 1° Onze Ministers, bedoeld in de artikelen 12 en 51 van de Comptabiliteitswet 2001; 2° gedeputeerde staten van de provincies; 3° de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten; 4° de dagelijkse besturen van de waterschappen; 5° de dagelijkse besturen van de bedrijfslichamen in de zin van de Wet op de bedrijfsorganisatie en de dagelijkse besturen van de overige openbare lichamen voor beroep en bedrijf; 6° de organen van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen f, g en h, die eindverantwoordelijk zijn voor de binnen de rechtspersoon betaalde bezoldiging of bij of krachtens de wet belast zijn met het vaststellen van een financieel verslaggevingsdocument, en 7° de organen van een rechtspersoon of het bevoegd gezag van een instelling als bedoeld in artikel 1.3, artikel 1.4 of artikel 1.5, die eindverantwoordelijk zijn voor de binnen de rechtspersoon of organisatie betaalde bezoldiging of bij of krachtens de wet belast zijn met het vaststellen van een financieel verslaggevingsdocument; c. partijen: de rechtspersoon waartoe de verantwoordelijke behoort en de topfunctionaris die een bezoldiging zijn overeengekomen als tegenprestatie voor de uitvoering van de aan de topfunctionaris opgedragen taken en, in de gevallen, bedoeld in de artikelen 2.1, vierde lid, en 3.1, vijfde lid, tevens de natuurlijke of rechtspersoon die de topfunctionaris ter beschikking stelt; d. dienstverband: aanstelling, arbeidsovereenkomst of andere titel op grond waarvan de topfunctionaris tegen betaling zijn opgedragen taken vervult; e. bezoldiging: de som van de beloning, de belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen en de beloningen betaalbaar op termijn, met uitzondering van de omzetbelasting, dan wel, indien een functie wordt vervuld anders dan op grond van een dienstbetrekking, de som van de vergoedingen voor het vervullen van de functie, met uitzondering van de vergoedingen die bij een functievervulling op grond van een dienstbetrekking onbelast zouden zijn, en met uitzondering van de omzetbelasting; f. beloning: van de periodiek betaalde beloningen en de winstdelingen en bonusbetalingen, met uitzondering van belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen en met uitzondering van door werkgevers wettelijk of krachtens een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde niet op de beloning ingehouden sociale verzekeringspremies; g. dienstbetrekking: dienstbeBarkhuysen, Berkhout & Claessens TenC_WNT_Book_V3.indb 11 11 17-4-2014 12:11:29 Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector trekking of fictieve dienstbetrekking in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964; h. beloningen betaalbaar op termijn: het werkgeversdeel van de beloningen betaalbaar op termijn met uitzondering van het werkgeversdeel van de beloningen betaalbaar op termijn die betrekking hebben op de beëindiging van het dienstverband; i. uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband: de som van uitkeringen bij beëindiging van het dienstverband en beloningen betaalbaar op termijn die betrekking hebben op de beeindiging van het dienstverband, met uitzondering van uitkeringen die voortvloeien uit een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst of een wettelijk voorschrift; j. financieel verslaggevingsdocument: jaarverslag als bedoeld in artikel 51 van de Comptabiliteitswet 2001, jaarrekening als bedoeld in artikel 201 van de Provinciewet, jaarrekening als bedoeld in artikel 197 van de Gemeentewet of jaarrekening in de zin van Boek 2, titel 9, van het Burgerlijk Wetboek dan wel, indien deze artikelen niet van toepassing zijn, een ander bij of krachtens de wet voorgeschreven document dat jaarlijks wordt opgesteld tot verschaffing van inzicht in de financiële positie van een rechtspersoon of een organisatie van een rechtspersoon; k. betaling: ten laste van de rechtspersoon waartoe de verantwoordelijke behoort verrichte betaling wegens bezoldiging of uitkering wegens beëindiging van het dienstverband 1° aan de topfunctionaris, of 2° in de gevallen, bedoeld in de artikelen 2.1, vierde lid, en 3.1, vijfde lid, aan de natuurlijke of rechtspersoon die de topfunctionaris ter beschikking stelt, of 3° ten behoeve van de topfunctionaris aan derden; l. boekjaar: het jaar waarop het financieel verslaggevingsdocument betrekking heeft; m. gelieerde rechtspersoon: andere dan krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon, 1° Die door een in de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d of e, of artikel 1.4, eerste lid, opgenomen rechtspersoon is opgericht of mede is opgericht, of 2° Waarin een orgaan of functionaris van een in de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d of e, of artikel 1.4, eerste lid, opgenomen rechtspersoon namens de rechtspersoon een of meer leden in het bestuur benoemt of op andere wijze invloed heeft op het beheer of beleid; n. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; o. Onze minister wie het aangaat: 1° ten aanzien van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid: Onze minister, dan wel, ten aanzien van de zelfstandige bestuursorganen zonder rechtspersoonlijkheid, de openbare lichamen, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdelen e en f, onderscheidenlijk de rechtspersonen, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel h, Onze minister op wiens beleidsterrein het zelfstandige bestuursorgaan, het openbaar lichaam, het andere lichaam of de rechtspersoon werkzaam is, of, ten aanzien van een openbaar lichaam ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen: Onze minister; 2° ten aanzien van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel a: Onze minister op wiens beleidsterrein het betreffende orgaan werkzaam is; 3° ten aanzien van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel b: Onze minister die het orgaan, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel b, is dat en of meer leden van het bestuur van de rechtspersoon benoemt of op andere wijze invloed heeft op het beheer of beleid van de rechtspersoon, dan wel, indien het orgaan geen minister is, Onze minister; 4° ten aanzien van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel c: Onze minister, dan wel, indien de rechtspersoon ten laste van de begroting van een van Onze andere ministers een of meer subsidies ontvangt van ten minste € 500.000, Onze andere minister die de hoogste subsidie verstrekt; 5° ten aanzien van de rechtspersonen en instellingen, bedoeld in de artikelen 1.3, eerste lid, onderdeel d, 1.4, eerste lid en artikel 1.5, eerste 12 TenC_WNT_Book_V3.indb 12 Barkhuysen, Berkhout & Claessens 17-4-2014 12:11:29 Art. 1.1 lid: Onze minister die belast is met de leiding van het in de bijlage aangegeven ministerie; 6° ten aanzien van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel e: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.” Let op: voor wat betreft de gewijzigde definitie van het begrip ‘bezoldiging’ is in art. IV van het voorstel voor de Aanpassingswet WNT opgenomen dat voor het kalenderjaar 2013 ten aanzien van de toepassing van art. 2.2 en 3.2 nog wordt uitgegaan van het begrip ‘bezoldiging’ zoals dat luidt/luidde op de dag voor de inwerkingtreding van de Aanpassingswet WNT (Kamerstukken I 2013/14, 33715, A, p. 10). 1. Verantwoordelijke (onderdeel a). De WNT richt zich volgens de wetgever primair tot de verantwoordelijken (Kamerstukken II 2010/11, 32600, 3, p. 36) en de topfunctionarissen (zie hiervoor het commentaar op art. 1.1 aanhef en onderdeel b). De wettekst van art. 1.1 aanhef en onderdeel c laat echter zien dat de WNT zich ook richt tot de rechtspersoon waaraan de verantwoordelijke is verbonden. Dit volgt ook uit art. 5.4 op grond waarvan de minister wie het aangaat aan de rechtspersoon (en niet aan de verantwoordelijke) een last onder dwangsom kan opleggen wegens overtreding van de WNT (zie hiervoor ook het commentaar op art. 5.4). Wie verantwoordelijken zijn, wordt in art. 1.1 aanhef en onderdeel a gedefinieerd en is vergelijkbaar met de definitie van ‘verantwoordelijke’ uit de vervallen Wopt. Degene die verantwoordelijk is voor het vaststellen van het bezoldigingsbeleid van de rechtspersoon of instelling of daarop in elk geval invloed heeft, kwalificeert als een ‘verantwoordelijke’. Het is mogelijk dat binnen een organisatie meerdere ‘verantwoordelijken’ zijn, als meerdere organen eindverantwoordelijk zijn voor de bezoldiging van topfunctionarissen en de financiële rapportage daarvan (MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32600, 3, p. 36). Ministers (onderdeel 1°). De verantwoordelijken zijn in de eerste plaats de ministers, omdat zij verantwoordelijk zijn voor zowel het bezoldigingsbeleid als het opstellen en vaststellen van de financiële verslaggeving (MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32600, 3, p. 36). Er is daarom ook expliciet naar art. 12 en art. 51 Comptabiliteitswet 2001 verwezen, waarin de begrotings- en verantwoordingscyclus worden beschreven. Dagelijkse besturen decentrale overheden (onderdelen 2°-5°). In de tweede plaats zijn de dagelijkse besturen van de provincies, de gemeenten, de waterschappen en de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties (zoals productschappen en bedrijfschappen) verantwoordelijken in de zin van de WNT. De organen van een publiekrechtelijke rechtspersoon (onderdeel 6°). Ook de organen van de in de art. 1.2 onderdeel f, g en h nader aangeduide publiekrechtelijke rechtspersonen zijn verantwoordelijken. De organen van deze publiekrechtelijke rechtspersonen die verantwoordelijk zijn voor het interne bezoldigingsbeleid, zijn ‘verantwoordelijke’. Verantwoordelijk is ook het orgaan dat is betrokken bij het vaststellen van het financieel verslaggevingsdocument (Kamerstukken II 2010/11, 32600, 3, p. 36). De publiekrechtelijke rechtspersonen waarnaar in art. 1.1 aanhef, onderdeel a en onderdeel 6° wordt verwezen, zijn a. andere personen of lichamen dan de ministers, provincies, gemeenten, waterschappen en openbare lichamen voor beroep en bedrijf, waaraan krachtens de Grondwet verordenende bevoegdheid is toegekend (zie hiervoor ook het commentaar op art. 1.2 lid 1 en onderdeel f); b. de Europese groeperingen voor territoriale samenwerking met een statutaire zetel in Nederland en de andere bij of krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen, met uitzondering van die privaatrechtelijke rechtspersonen die in de Bijlage 2 of 3 als bedoeld in art. 1.3 respectievelijk art. 1.4 zijn opgenomen (art. 1.2 lid Barkhuysen, Berkhout & Claessens TenC_WNT_Book_V3.indb 13 13 17-4-2014 12:11:29 Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector 1 en onderdeel g) en c. de organen van een publiekrechtelijke rechtspersoon of het bevoegde met uitzondering van de rechtspersonen die in Bijlage 1 bij de WNT zijn opgenomen (art. 1.2 lid 1 en onderdeel h). De organen van een privaatrechtelijke rechtspersoon (onderdeel 7°). Bij de in de WNT nader aangeduide privaatrechtelijke rechtspersonen (met uitzondering van de openbare scholen) zijn de organen die verantwoordelijk zijn voor het bezoldigingsbeleid, verantwoordelijken in de zin van de WNT. De privaatrechtelijke rechtspersonen waar het hier om gaat, staan vermeld of daarnaar wordt verwezen in art. 1.3, art. 1.4 en art. 1.5 (zie hiervoor verder het commentaar op de genoemde wetsartikelen). 2. Topfunctionaris (onderdeel b). De WNT richt zich behalve tot de verantwoordelijke, ook tot de topfunctionaris. Dit is een belangrijk verschil ten opzichte van de Wopt, die zich uitsluitend tot de verantwoordelijken richtte. De WNT normeert het inkomen van de ‘topfunctionarissen’. Materieel begrip ‘topfunctionaris’. Het gaat bij de topfunctionaris telkens om de hoogste leidinggevende(n) binnen de organisatie waarop de WNT van toepassing is. Het maakt daarbij niet uit wat de titel van de betreffende functionaris is (Kamerstukken II 2010/11, 32600, 3, p. 36-37). Wie topfunctionaris is, wordt in art. 1.1 aanhef en onderdeel b gedefinieerd. De WNT ziet uitsluitend op topfunctionarissen en niet op alle functionarissen, omdat als uitgangspunt heeft te blijven gelden dat de loonvorming van functionarissen een zaak van de sociale partners is. De WNT vormt daarop alleen voor wat betreft de topfunctionarissen een uitzondering (MvA, Kamerstukken I 2011/12, 32600, F, p. 16). Tijdelijk buiten Nederland gedetacheerde topfunctionaris. Een tijdelijk buiten Nederland gedetacheerde topfunctionaris zal in de meeste gevallen niet als ‘topfunctionaris’ kunnen worden aangemerkt, volgens de wetgever alleen al omdat vanuit het buitenland in het algemeen geen leiding kan worden gegeven aan een organisatie die zijn hoofdvestiging in Nederland heeft (MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32600, 3, p. 35). Geeft de in het buitenland gedetacheerde topfunctionaris echter toch leiding aan de organisatie, dan is de WNT mogelijk wel op hem van toepassing. Topfunctionaris bij de Rijksoverheid (onderdeel 1°). In art. 1.1 aanhef, onderdeel b en onderdeel 1° zijn de functies binnen de Rijksoverheid opgesomd, waarin de functionarissen als ‘topfunctionaris’ in de zin van de WNT kwalificeren. Waar wordt verwezen naar de ‘overige leden van de topmanagementgroep bij het Rijk’ (onderdeel 1°) gaat het om de in art. 7 lid 4 Algemeen Rijksambtenarenreglement genoemde functies en de hoogste militaire functies (MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32600, p. 36-37). Bij dit eerste valt te denken aan de secretaris-generaal, de directeur-generaal en de directeur van het Centraal Planbureau. De in art. 1 onderdelen e-h Comptabiliteitswet 2001 genoemde functies betreffen onder meer de Staten-Generaal, de Raad van State, de Algemene Rekenkamer en de Nationale Ombudsman (MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32600, 3, p. 37). Tot de Staat behorende zelfstandig bestuursorgaan zonder rechtspersoonlijkheid. Bij de leden van een zelfstandig bestuursorgaan zonder rechtspersoonlijkheid dat tot de Staat behoort, moet worden gedacht aan de personen die het zelfstandig bestuursorgaan vormen dan wel leiding geven aan de ambtelijke organisatie (MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32600, 3, p. 37). Voorbeelden van een zbo zonder rechtspersoonlijkheid zijn de Kiesraad en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. Topfunctionaris bij de provincies, gemeenten en waterschappen (onderdeel 2°). De secretarissen van de gemeenten, de provincies en de waterschappen alsmede de griffiers van de gemeenten 14 TenC_WNT_Book_V3.indb 14 Barkhuysen, Berkhout & Claessens 17-4-2014 12:11:29 Art. 1.1 en provincies zijn eveneens topfunctionaris in de zin van de WNT. Topfunctionaris bij de openbare lichamen voor beroep en bedrijf (onderdeel 3°). Bij de openbare lichamen voor beroep en bedrijf worden in elk geval de voorzitters en secretarissen daarvan als topfunctionaris aangemerkt. Topfunctionaris bij overige publiekrechtelijke rechtspersonen (onderdeel 4°). Bestuurders en interne toezichthouders. Bij de nader in de WNT aangeduide publiekrechtelijke rechtspersonen (zie hiervoor art. 1.1 aanhef, onderdeel a en onderdeel 6°) worden in elk geval de leden van de hoogste uitvoerende en toezichthoudende organen als topfunctionarissen beschouwd. Dit zijn de leden van de colleges of de raden van bestuur en van de raad van toezicht. Topfunctionaris bij privaatrechtelijke rechtspersonen met een publieke taak (onderdeel 5°). Bestuurders en interne toezichthouders. Bij de nader in de WNT aangeduide privaatrechtelijke rechtspersonen (zie hiervoor art. 1.1 aanhef, onderdeel a en onder 7°) worden in elk geval de leden van de hoogste uitvoerende en toezichthoudende organen als topfunctionarissen beschouwd. Dit zijn onder meer de leden van de raad van bestuur en van de raad van toezicht. De hoogste ondergeschikte of de leden van de groep hoogste ondergeschikten en degene die is of degenen die zijn belast met de dagelijkse leiding van de gehele organisatie (onderdelen 1° en 3°-5°). De hoogste ondergeschikten (de huidige wettekst spreekt nog van onderschikten, maar dit zal met de Aanpassingswet WNT worden aangepast naar ondergeschikten) en degenen die zijn belast met de dagelijkse leiding van de gehele organisatie kwalificeren eveneens als topfunctionaris. Zij vallen daarmee onder de reikwijdte van de WNT. Het gaat hierbij alleen om de hoogste ondergeschikten en degenen die zijn belast met de dagelijkse leiding van de Rijksoverheid, van de openbare lichamen voor beroep en bedrijf, van de in art. 1.2 lid 1 en onder f, g en h genoemde lichamen en rechtspersonen, of van privaatrechtelijke rechtspersonen als bedoeld in art. 1.3, 1.4 en 1.5. In de parlementaire geschiedenis is het managementteam als een voorbeeld voor een hoogste ondergeschikte of een persoon die dagelijks leiding in de zin van de WNT geeft genoemd (MvA, Kamerstukken I 2011/12, 32600, F, p. 15). Hele organisatie. Van een hoogste ondergeschikte of het zijn belast met de dagelijkse leiding, is pas sprake wanneer de leiding betrekking heeft op de gehele organisatie. Zo is een decaan van een faculteit geen topfunctionaris in de zin van de WNT, omdat hij uitsluitend leiding geeft aan een onderdeel van de universiteit (MvA, Kamerstukken I 2011/12, 32600, F, p. 15). Door de Kantonrechter van de Rechtbank Utrecht is al vóór de inwerkingtreding van de WNT geoordeeld dat een niet-statutair directeur van een werkmaatschappij van een woningcorporatie geen topfunctionaris is, omdat diegene geen leiding geeft aan de hele organisatie (Ktr. Utrecht 30 augustus 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BX6449, JAR 2012/254). De kantonrechter van de rechtbank Limburg heeft bij uitspraak van 6 december 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:9733 geoordeeld dat een vestigingsdirecteur van een woningcorporatie een topfunctionaris in de zin van de WNT is, omdat ‘hij (samen met de andere deelnemers van het directieoverleg) feitelijk besluiten nam betreffende de gehele organisatie van Woonpunt en belast was met de dagelijkse leiding van niet alleen de vestiging waar hij directeur van was, maar (ook) van de gehele organisatie van Woonpunt’. De kantonrechter kijkt aldus niet alleen naar de formele beslissingsbevoegdheden, maar beoordeelt ook of de persoon in kwestie al dan niet feitelijk de dagelijkse leiding (samen met anderen) heeft. In de Beleidsregels toepassing WNT wordt een verdere verduidelijking gegeven van het begrip ‘topfunctionaris’. In de Beleidsregels staat het concrete voorbeeld vermeld van een vestigingsBarkhuysen, Berkhout & Claessens TenC_WNT_Book_V3.indb 15 15 17-4-2014 12:11:29 Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector of locatiedirecteur, die volgens de minister (toch) als een topfunctionaris kwalificeert, in het geval deze persoon deel uitmaakt van vestigingsdirecteuren die gezamenlijk formeel het managementteam of het dagelijks bestuur uitmaken ‘waarin beslissingen voor de gehele instelling of rechtspersoon worden genomen’ (Stcrt. 2014, 6629, p. 3). De beslissingsbevoegdheid ten aanzien van de gehele instelling hoeft aldus niet bij één persoon te liggen, zo maken wij hieruit expliciet op. Het voorgaande geldt ook voor een directeur Financiën of een directeur P&O, die formeel lid is van een centraal management- of directieteam (Stcrt. 2014, 6629, p. 3). Aanpassingswet WNT. Met inwerkingtreding van de Aanpassingswet WNT zal het onderdeel van de definitie van het begrip ‘topfunctionaris’ met betrekking tot ‘de dagelijkse leiding’ ook in de tekst van de WNT worden verduidelijkt. Uit de toelichting op dit wetsvoorstel volgt namelijk (nogmaals) dat het ‘uit de aard der zaak’ moet gaan om de hoogste ondergeschikte(n) of degene(n) die is of zijn belast met de dagelijkse leiding. Bij dit laatste gaat het volgens de MvT ‘om de dagelijkse leiding van de gehele instelling direct onder het hoogste niveau’. De wettelijke definitie van het begrip ‘topfunctionaris’ zal op dit punt worden verduidelijkt (Kamerstukken II 2012/13, 33715, 3, p. 10-11). Vergelijk in dit kader de hiervoor weergegeven wettekst zoals die komt te luiden na inwerkingtreding van de Aanpassingswet WNT en zoals die thans al door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de andere ministers wie het aangaat zal worden gehandhaafd. Relatie topfunctionaris en openbaarheidsregime (par. 4 WNT). Het openbaarheidsregime van par. 4 is nadrukkelijk niet alleen op topfunctionarissen van toepassing, maar op elke werknemer van de rechtspersonen en instellingen die meer bezoldiging ontvangt dan het bezoldigingsmaximum van het eerste regime van de WNT (vgl. Kamerstukken I 2011/12, 32600, F, p. 15-16 en art. 4.2). Begrip ‘gewezen topfunctionaris’. In de tekst van de WNT wordt meermalen het begrip ‘gewezen topfunctionaris’ aangehaald. Dit is verder niet in de wet gedefinieerd. Uit de toelichting op de tweede nota van wijziging van de Aanpassingswet WNT kan echter worden opgemaakt dat het daarbij uitsluitend gaat om ‘een topfunctionaris die (ook) na de inwerkingtreding van de Wnt topfunctionaris in de zin van de Wnt is geweest. Voor de inwerkingtreding van de Wnt bestond de aanduiding van topfunctionaris immers nog niet’ (Kamerstukken II 2013/14, 33715, 7, p. 5). Het voorgaande wordt bevestigd in de Beleidsregels toepassing WNT, waarin is opgenomen dat bij de toepassing van het begrip ‘gewezen topfunctionaris’ wordt uitgegaan van iemand die ‘sedert de inwerkingtreding van de wet (1 januari 2013) topfunctionaris [is] geweest’ (Stcrt. 2014, 6629, p. 3). 3. Partijen (onderdeel c). De partijen zijn degenen die de bezoldiging overeenkomen. Een taalkundige lezing van art. 1.1 onderdeel c leert dat met partijen de rechtspersoon (waartoe de verantwoordelijke behoort) en de topfunctionaris worden bedoeld. Deze komen een bezoldiging overeen, die volgens MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32600, 3, p. 37 niet alleen kan worden overeengekomen in de vorm van een arbeidsovereenkomst, maar bijvoorbeeld ook met de benoeming van de topfunctionaris op grond van een aanstellingsbesluit. Volgens MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32600, 3, p. 37 zijn de partijen echter de verantwoordelijke en de topfunctionaris. Het valt op dat deze uitleg niet in overeenstemming is met de tekst van art. 1.1 onderdeel c, waaraan onzes inziens bij twijfel voorrang moet worden gegeven. Overigens komt het ook met het oog op par. 5 WNT logischer over dat de rechtspersoon tot de partijen behoort. Het is 16 TenC_WNT_Book_V3.indb 16 Barkhuysen, Berkhout & Claessens 17-4-2014 12:11:29 Art. 1.1 immers ook de rechtspersoon die een last onder dwangsom kan worden opgelegd (naast de topfunctionaris) en niet de verantwoordelijke (zie hiervoor ook het commentaar op art. 5.4). Ook kan de topfunctionaris indirect, via een rechtspersoon een dienstverband hebben. Deze rechtspersoon kan bijvoorbeeld een management-bv of een uitzendbureau zijn. Die rechtspersoon is dan ook een partij in de zin van de WNT. 4. Dienstverband (onderdeel d). Ruime strekking. Voor het bestaan van een dienstverband in de zin van de WNT is vereist dat a. taken worden verricht (ofwel: werk wordt verricht); en b. dat dit tegen betaling wordt gedaan. Het begrip ‘dienstverband’ heeft een ruime strekking: de rechtstitel op grond waarvan werk wordt verricht is irrelevant voor de toepasselijkheid van de WNT. Vergelijk ook de toelichting op het begrip ‘dienstverband’ in de Beleidsregels toepassing WNT, Stcrt. 2014, 6629, p. 4. Geen directe contractuele band nodig. De term ziet niet alleen op de ambtelijke aanstelling en de arbeidsovereenkomst, maar ook op werkzaamheden verricht na inlening via bijvoorbeeld een management-bv, een adviesbureau of uitzendbureau (MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32600, 3, p. 37, 43). Dit houdt in dat een ‘dienstverband’ ook kan bestaan als een directe contractuele verbintenis tussen de instelling en de adviseur ontbreekt en de betaling voor verstrekte diensten door de topfunctionaris toekomen aan een andere (rechts)persoon (zoals een management-bv of een uitzendbureau). Louter een dienstverband niet voldoende. Het enkel hebben van een dienstverband wil nog niet zeggen dat de WNT de verhouding tussen partijen normeert. Zo zal geen bezoldigingsmaximum gelden als geen sprake is van een topfunctionaris in de zin van de WNT (zie het commentaar op art. 1.1 aanhef en onderdeel b en bijvoorbeeld Rb. Utrecht 30 augustus 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:LJN:BX6449, JAR 2012/254) of indien sprake is van een opdrachtovereenkomst van minder dan 6 maanden binnen een periode van 18 maanden (art. 2.1 lid 4 en art. 3.1 lid 5). 5. Aanpassingswet WNT (nieuw begrip ‘dienstbetrekking’). In samenhang met de voorgestelde wijziging van de definitie van het begrip ‘bezoldiging’ zal de WNT na inwerkingtreding van de Aanpassingswet in een nieuw onderdeel g van art. 1.1 ook een definitie van het nieuwe begrip ‘dienstbetrekking’ bevatten (Kamerstukken II 2013/14, 33715, 7 en Kamerstukken I 2013/14, 33715, A). Zie voor een verdere toelichting aant. 6 over het begrip ‘bezoldiging’ (art. 1.1 aanhef en onderdeel e). 6. Bezoldiging (onderdeel e). Algemeen. De term bezoldiging is een belangrijk verzamelbegrip waaraan verschillende, dwingende normen van de WNT worden vastgekoppeld (bijvoorbeeld: art. 2.1, 2.2, 3.1, 3.2). Onder de bezoldiging vallen volgens de ten tijde van dit schrijven geldende wettekst van de WNT: a. de beloning (verder gedefinieerd in art. 1.1 onderdeel f); b. sociale verzekeringspremies (art. 1.1 onderdeel g); c. belastbare vaste en variabele vergoedingen; en d. beloningen betaalbaar op termijn (art. 1.1 onderdeel h). Ondanks de mededeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat de Aanpassingswet WNT al wordt gehandhaafd in het kalenderjaar 2013, is in art. IV van het voorstel voor de Aanpassingswet WNT opgenomen dat voor het kalenderjaar 2013 nog van het begrip ‘bezoldiging’ wordt uitgegaan, zoals dit is omschreven in de ten tijde van dit schrijven geldende tekst van de WNT (aldus nog vóór inwerkingtreding van de Aanpassingswet WNT). Uitleg van het begrip bezoldiging – de Richtlijnen. Voor de verdere invulling en uitleg van het Barkhuysen, Berkhout & Claessens TenC_WNT_Book_V3.indb 17 17 17-4-2014 12:11:29 Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector begrip bezoldiging heeft de wetgever aansluiting gezocht bij art. 2:383c lid 1 BW. In dat artikel wordt het begrip bezoldiging reeds langer gebruikt in de context van financiële verslaggeving voor bepaalde vennootschappen. De Raad voor de Jaarverslaggeving stelt richtlijnen op die richtinggevend zijn voor de uitleg van de term bezoldiging in art. 2:383c lid 1 BW (Raad voor de Jaarverslaggeving, Richtlijnen voor de jaarverslaggeving voor grote en middelgrote rechtspersonen, Deventer 2012). Blijkens de wetsgeschiedenis zijn de Richtlijnen ook van belang bij de uitleg van de term bezoldiging in de WNT (MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32600, 3, p. 23). Aansluiting bij art. 2:383c lid 1 BW en de Richtlijnen moet de WNT beter uitvoerbaar maken voor de accountants die de jaardocumenten van de verschillende instellingen controleren op naleving van de WNT (zie hierover: art. 1.7). Uitleg van het begrip bezoldiging – afwijkingen van de Richtlijnen. art. 2:383c lid 1 en de Richtlijnen zijn overigens niet integraal overgenomen in de WNT. De zogenoemde uitkeringen bij beëindiging van het dienstverband zijn in het systeem van de WNT bijvoorbeeld geen onderdeel van de bezoldiging, omdat deze uitkeringen apart worden genormeerd (zie art. 1.1 onderdeel i, art. 2.11 en 3.7). Ook het begrip ‘beloning’ is anders, aangezien de vaste en variabele (onkosten)vergoeding afzonderlijke grootheden zijn. Niet tot de bezoldiging wordt gerekend de loonbelasting die de werkgever als inhoudingsplichtige in de vorm van eindheffing afdraagt, indien deze eindheffing niet kan worden toegerekend aan de topfunctionaris. Hiervan kan sprake zijn bij de zogenoemde werkkostenregeling, Kamerstukken II 2010/11, 32600, 3, p. 24-25. Verder kan gedacht worden aan de eindheffing indien een vergoeding als regeling voor vervroegde uittreding wordt aangemerkt (art. 32ba Wet op de loonbelasting 1964). Regeling bezoldigingscomponenten WNT. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen over de uitleg van het begrip bezoldiging of over de wijze waarop een onderdeel van de bezoldiging wordt toegerekend aan een kalenderjaar (vgl. Kamerstukken II 2010/11, 32600, 3, p. 43). In dit verband heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met terugwerkende kracht per 1 januari 2014 de Regeling bezoldigingscomponenten WNT in werking laten treden. Aldus is de Regeling bezoldigingscomponenten WNT formeel beschouwd nog niet van kracht met betrekking tot de toepassing van de WNT in het jaar 2013, al hoewel in meer feitelijke zin de Regeling bezoldigingscomponenten WNT slechts een uitleg geeft aan het begrip ‘bezoldiging’. In die zin menen wij dat de Regeling bezoldigingscomponenten WNT daarom (toch) ook voor het jaar 2013 belang heeft. De minister erkent dit ook in de toelichting op de Regeling bezoldigingscomponenten WNT, waarin hij opmerkt dat ‘een volledige overeenkomstige toepassing van de onderhavige regeling onbeperkt [in het kalenderjaar 2013] toegestaan [is]’ (Stcrt. 2014, 6628, p. 4). Echter, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties merkt ook op dat een wettelijke grondslag voor deze Regeling bezoldigingscomponenten WNT in het jaar 2013 ontbreekt, met name omdat in de Regeling bezoldigingscomponenten WNT al invulling wordt gegeven aan het nieuw voorgestelde bezoldigingsbegrip in de Aanpassingswet WNT (vgl. ook de Inleidende opmerkingen bij de WNT). Een verdere toelichting op de inhoud en strekking van deze Regeling bezoldigingscomponenten WNT volgt in het commentaar op art. 1.9. 7. Aanpassingswet WNT (begrip ‘bezoldiging’ (onderdeel e)). Met inwerkingtreding van de Aanpassingswet WNT zal zoals gezegd het begrip ‘bezoldiging’ in de wet wor18 TenC_WNT_Book_V3.indb 18 Barkhuysen, Berkhout & Claessens 17-4-2014 12:11:29 Art. 1.1 den gewijzigd (Kamerstukken II 2012/13, 33715, 2, Kamerstukken II 2013/14, 33715, 7 en Kamerstukken I 2013/14, 33715, A). De minister stelt om verscheidene redenen een nieuwe definitie van het begrip ‘bezoldiging’ voor. In de eerste plaats kan volgens de minister uit de huidige tekst van de WNT slechts door een combinatie van art. 2.3 en art. 1.1 worden afgeleid wat met ‘sociale verzekeringspremies’ wordt bedoeld. Bovendien is in de WNT hiervoor ook geen maximumbedrag opgenomen. Dit wordt met het voorstel tot aanpassing van de definitie verduidelijkt. Het belangrijkste verschil in dit verband en met de thans wettelijk geldende definitie is dat de verplichte sociale verzekeringspremies niet meer onder het begrip ‘bezoldiging’ vallen (Kamerstukken II 2012/13, 33715, 3, p. 11-12). In de tweede plaats wil de minister de definitie van het begrip ‘bezoldiging’ aanvullen, in die zin dat dit begrip ook betrekking heeft op een topfunctionaris die geen dienstbetrekking heeft en geen salaris ontvangt (aldus niet op de loonlijst staat), maar een vergoeding op factuurbasis. Dit is vaak aan de orde bij interim-managers. Het laatste deel van de voorgestelde definitie van het begrip ‘bezoldiging’ ziet op deze situatie. In dit verband spreekt de toelichting op de Aanpassingswet WNT van een ‘afwijkende definitie’ (Kamerstukken II 2013/14, 33715, 7, p. 3-4). De afwijkende definitie duidt aan dat de BTW niet tot de bezoldiging behoort te worden gerekend. In de derde plaats is de WNT blijkens de voorgestelde aangepaste definitie van het begrip ‘bezoldiging’ ook van toepassing indien er sprake is van een fictieve dienstbetrekking in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 (zoals bij interne toezichthouders). Volgens de toelichting op het wetsvoorstel is er géén sprake van een fictieve dienstbetrekking in het geval het werk vanuit een zogenaamde IB-onderneming wordt verricht of er voor de dienstverlening een factuur wordt gestuurd (Kamerstukken II 2013/14, 33715, 7, p. 4). Ten behoeve van het voorgaande stelt de tweede nota van wijziging van het voorstel voor de Aanpassingswet WNT ook een definitie voor het voor de WNT nieuwe begrip ‘dienstbetrekking’ voor. Zie hiervoor ook aant. 4 over het begrip ‘dienstverband’ (art. 1.1 aanhef en onderdeel d). 8. Beloning (onderdeel f). De beloning is één van de componenten van de bezoldiging ex art. 1.1 onderdeel e. Onder beloning wordt verstaan: a. de som van de periodiek betaalde beloningen; en b. winstdelingen en bonusbetalingen (kort samengevat: variabele beloningen), met uitzondering van de sociale verzekeringspremies en met uitzondering van belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen. Onder ‘periodiek betaalde beloningen’ vallen bijvoorbeeld: het salaris, doorbetaling bij ziekte of vakantie, sociale premies, vakantiegeld, eindejaarsuitkering en vergoedingen in natura (zoals de terbeschikkingstelling van een auto of fiets voor privégebruik, voordelen uit laagrentende leningen, medische verzorging, etc.). Winstdelingen en bonusbetalingen (variabele beloningen) zien niet alleen op tantièmes en cash-bonusregelingen, maar ook op gratificaties, stock appreciation rights, (aandelen-)opties, retentiebonussen, overstapbonussen, etc. (MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32600, 3, p. 24). Vaste en variabele belastbare onkostenvergoedingen zijn geen onderdeel van de periodiek betaalde beloning. In de WNT vormen deze onkostenvergoedingen een aparte post binnen het bezoldigingsbegrip, zodat afzonderlijke indexering mogelijk is (zie art. 2.3 lid 3 onderdeel b). Voor verdere uitleg van de term beloning zijn de zogenoemde Richtlijnen voor de jaarverslaggeving voor grote en middelgrote rechtspersonen van belang (zie ook het commentaar op art. 1.1 aanhef en onderdeel e). Variabele beloning. Op basis van art. 2.11 en art. 3.8 mogen topfunctionarissen geen variBarkhuysen, Berkhout & Claessens TenC_WNT_Book_V3.indb 19 19 17-4-2014 12:11:29 Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector abele beloning meer ontvangen. Dat neemt niet weg dat eventuele afspraken en betalingen van deze aard onder de definitie van beloning vallen. Tijdens het overgangsrecht zullen reeds bestaande variabele beloningsafspraken rechtsgeldig zijn (zie over het overgangsrecht: het commentaar op art. 7.3) en overigens zijn er specifieke, bij algemene maatregel van bestuur gestelde uitzonderingen (zie het commentaar op art. 2.11). Bijzondere rol van vakantiedagen in de beloning. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel heeft de minister gesteld dat vakantiedagen onder het begrip beloning vallen, maar dat extra bedongen vakantiedagen de beloning niet verhogen (Kamerstukken I 2012/13, 32600, H, p. 8). Dit is onzes inziens een opmerkelijke stelling van de minister, omdat verstrekte vakantiedagen een reële financiële waarde vertegenwoordigen. Dat blijkt al uit het feit dat de waarde in bepaalde gevallen kan worden uitgekeerd (bijvoorbeeld bij uitdiensttreding of via uitbetaling van bovenwettelijke dagen). Het is bovendien zo dat topfunctionarissen voor uitdiensttreding openstaande vakantiedagen kunnen opnemen. Deze dagen zullen desalniettemin blijkens de wetsgeschiedenis niet meetellen bij berekening van het beëindigingsvergoedingsmaximum ex art. 2.10 of art. 3.7. 9. Aanpassingswet WNT (begrip ‘beloning’ (onderdeel f)). Het begrip beloning zal zoals gezegd met inwerkingtreding van de Aanpassingswet WNT anders worden gedefinieerd (Kamerstukken II 2012/13, 33715, 2 en Kamerstukken I 2013/14, 33715, A). In de wettelijke definitie van het begrip ‘beloning’ (zoals dat luidt vóór inwerkingtreding van de Aanpassingswet WNT) is bepaald dat sociale verzekeringspremies geen onderdeel van beloning uitmaken. De minister kiest ervoor het begrip ‘sociale verzekeringspremies’ in de definitie van het begrip ‘beloning’ toe te lichten en de thans in art. 1.1 aanhef en onderdeel g opgenomen van de definitie van het begrip ‘sociale verzekeringspremies’ te laten vervallen (Kamerstukken II 2012/13, 33715, 3, p. 17). 10. Sociale verzekeringspremies (onderdeel g). Indien de werkgever op grond van a. een wettelijk voorschrift; of b. een algemeen verbindend verklaarde cao verplicht is premies te betalen voor een werknemersverzekering of een volksverzekering, dan worden deze betalingen niet als onderdeel geacht van de periodiek betaalde beloningen als in art. 1.1 onderdeel f. Tegelijk zijn deze verplichte premies wel onderdeel van het bredere bezoldigingsbegrip van art. 1.1 onderdeel e. De door de werkgever verschuldigde sociale verzekeringspremies zijn een afzonderlijke grootheid in de definitie van bezoldiging om de aansluiting bij art. 2:383c lid 1 BW in stand te laten (Kamerstukken II 2010/11 32600, 3, p. 26). Verplichte verzekeringspremies. De cruciale term in dit onderdeel artikellid is de term ‘verplicht’: het gaat hier telkens om premies waarop de partijen in principe geen invloed hebben (in theorie kan de werkgever betrokken zijn bij de algemeen verbindend verklaarde cao). Premies die vrijwillig worden afgedragen behoren tot de periodiek betaalde beloningen ex art. 1.1 onderdeel f (Kamerstukken II 2010/11, 32600, 3, p. 25). Behandeling niet algemeen verbindend verklaarde cao’s. Uit de tekst van de wet volgt tevens dat premies ‘vrijwillig’ worden geacht wanneer deze worden betaald op grond van een normale, niet algemeen verbindend verklaarde cao. Dergelijke premies zullen dus ook meetellen in de periodiek betaalde beloning. Premies tellen niet mee bij claims uit onverschuldigde betaling. Hoewel sociale verzekeringspremies meetellen voor de totale bezoldiging, moeten deze bij de opeising van een onverschuldigde betaling buiten beschouwing blijven, 20 TenC_WNT_Book_V3.indb 20 Barkhuysen, Berkhout & Claessens 17-4-2014 12:11:29
© Copyright 2024 ExpyDoc