Burgerlijk !'echt Mr. G.H. Lankhorst, mr. MA.C. Veeger, mr. M.E. Franke Contractenrecht Mr. G.A. Lankhorst Vertegeowoordiging HR 16-6-1989, RvdW J989, /70: Touroperator KMC chartert zitplaatsen op vluchten van Martinair, waarvoor KMC blanco vliegbiljet. roerend goed vrij van pacht aan de meestbiedende verkopen. Het Hof geeft hen gelijk, want de ernater was niet bevoegd namens alle deelgenoten de boerderij te verpachten. De pacht kan daarom die deelgenoten niet binden. De Hoge Raad vernietigt dit oordeel (HR 23-6-/989, RvdW 1989, 174): 'Erfgenamen zijn als reçhtsopvolgers onder algemene litel in beginSel gebonden aan door de erflater aange· gane overeenkomslen en gehouden deze na Ie komen. (...) De omstandigheid dat de deelgerechtigden die niet erfgenaam zijn, de zonder hun medewerking ge. sloten overeenkomst niet legen zich behoeven te laten gelden, staat aan de persoonlijke gebondenheid van de erfgenamen en hun verplichting tot nakoming of, zo nakoming niet mogelijk is, lOl schadevergoeding niet in de weg.' Onvoorziene omstandigheden ten van Martinair verstrekt krijgt. KMC fail· leert en weigert een aantal passagiers te vervoe· ren. Die hadden reeds betaald, maar KMC had de gelden nog niet aan Martinair doorgegeven. Een garantiefonds procedeert in naam van de gedupeerde passagiers. Hof en Hoge Raad stellen allereerst vast dat KMC geen bevoegdheid had om namens Martinair vervoersovereenkomsten aan te gaan en - interessanter - dat evenmin sprake is van door Martinair opgewekt vertrouwen dat KMC wel vertegenwoordigingsbevoegd was. De 'vertrouwenwekkende' tickets ontvingen de passagiers immers pas vijf dagen voor vertrek terwijl het contract en de betaling allang rond waren. De eventueel toe te rekenen schijn ontstond zo later dan op het ver· eiste toetsingsmoment: de contractssluiting. Doordat alleen dat definitieve ticket vlak voor vertrek als schijnopwekkende gedraging van Martinair werd aangemerkt, werd de bescherming van de artikelen 3.2.3a en 3.3.2 NBW vrij eenvoudig omzeild. HR 21-6-1989, RvdW 1989, /76: De gemeente Nieuwegein heeft een afspraak met het Gasbe· drijf Centraal Nederland dat de totale zorg voor de gasvoorziening in die gemeente bij uitsluiting aan GeN wordt toevertrouwd. GeN gaat in deze groeikern dan ook voortvarend te werk met aanleg en exploitatie. Na enkele jaren wil Nieuwegein in een aantal wijken overscha· kelen op stadsverwarming door water en sluit daartoe met Stamin een contract. Wanprestatie jegens GeN of uit oogpunt van de publiekrech. telijke taak en gerechtvaardigde energie- en prijspolitiek? De formule van artikel 6.5.3.11 NBW, een bijzondere uitwerking van redelijk. heid en billijkheid, is bij uitstek geschik om (in uitzonderingsgevallen) een overheidslichaam te hulp te schieten wanneer nieuwe inzichten tot een beleidswijziging nopen. Volgens de Hoge Raad zal GCN in het bijzonder dan ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mogen verwachten wanneer daarvoor voldoen· de rechtvaardiging bestaat. Gelukkig wordt de· ze randvoorwaarde verder ingevuld: Pacht 'Daarbij zal onder meer moeten worden gelet op de aard van de overeenkomsI, de aard van de overbeidstaak opde uitoefening waarvan het overheidslichaam zich beroept en, wanneer het om een beleidswijziging gaat, op de aard en het gewicht van de maatschappelijke belangen die meI die beleidswijziging zijn gediend.' Teunis Arie Gaasbeek sluit met zijn vader een pachtovereenkomst met koopoptie inzake de familieboerderij te Lunteren. Weinig later overlijdt de vader en rijzen er zwarigheden. De overige deelgerechtigden in de boerderij - de erven Gaasbeek en de medeëigenaren Gelder en Lucks - achten zich niet gebonden aan de pachtovereenkomst. Zij willen immers het on- Het Haagse Hof mag deze gezichtspunten in zijn verdere albandeling van de zaak gaan beo trekken. KATERN 33 1379 _B_"'_ge_"_ijk__"c,chc' _ ------ Een tweede geval van onvoorziene omstandigheden is HR 10-7-1989, Rl'dW 1989, 198. Werkgever Campina BV is met de werknemersbonden overeengekomen dat het Limburgse distributiecentrum niet zal worden gesloten. omdat zulks voor de werknemers onaanvaard· bare sociale gevolgen zou hebben. Superheffing en afname van de melkstroom maken handhaving van het centrum 'economisch zinloos', Kunnen de Bonden in redelijkheid van Campina verlangen hel bedrijfsonderdeel conform de afspraak te handhaven? De Hoge Raad sanctioneert het oordeel van de Rechtbank dat cr sprake is van een ingrijpende onvoorziene omstandigheid, welke gevolgen in het convenant niet waren verdisconteerd. Verder heert de feilelijke rechter ook die terughoudendheid in acht genomen 'die past ten aanzien van een beroep op verandering van omstandigheden'. Zie over het komend recht inzake onvoorziene omstandigheden: Jac. Hijma, Hel consritutieve wijzigingsvonnnis - in her licht ran de algemene werking van redelijkheid en billijkheid. oratie Leiden 1989. Zakenrecht Mr. M.A.C. Veeger Fiscaal Bodembeslag en liducialre eigendom Aan HR 12 mei 1989, RvdW 1989.132, ligt de volgende casus len grondslag. De Ontvanger legt na het uitspreken van het faillissement van Sigmacon BV en de Koninklijke AABE fabrieken bodembeslag op alle roerende goederen die zÎch bevinden in de bij Sigmacon BV in gebruik zijnde bedrijfsgebouwen. Het bodembeslag ligt tevens op de roerende goederen die in fiduciaire eigendom zijn overgedragen aan AMRO en NIB. Om een gedeelte van de werkgelegenheid veilig te stellen voldoet de curator vervolgens op grond van artikel 58 lid 2 FW de vorderingen van AMRü en NIB met behulp van een hem door van Lanschot_ verstrekt boedelkrediet. De curator verkoopt de bodemgoederen aan een nieuwe vennootschap AABE-fabrieken en besteedt de opbrengst om hel door van Lanschot verstrekte krediet afte lossen. De nieuwe 1380 KATERN 33 vennootschap wordt gefinancierd door AM Rü en NIB tegen ongeveer dezelfde zekerheden die zij voor de transactie hadden ten opzichte van Sigmacon en Koninklijke AABE-fabrieken, De Ontvanger steit zich op het standpunt dat hel beslag niet is komen Ie vervallen, hij hoeft zich een dergelijke behandeling niet te laten welgevallen en doel een beroep op arlikel 1377 BW (Pauliana). De curator, AABE, AMRO en NIB stellen daartegenover dat door betaling van de vorderingen van AMRü en NIB de eigendom van de desbetreffende goederen weer is teruggekeerd in de boedel en het bodembeslag derhalve is vervallen. De Hoge Raad herhaalt in de eerste plaats dat tijdens het faillissement van de belastingschuldige rechtsgeldig bodembeslag onder hem kan worden gelegd op aan derden in eigendom toebehorende goederen. daar dergelijke niet tot het vermogen van de schuldenaar behorende goederen, buiten het faiJlissement blijven, De Hoge Raad beslist verder, dat het lossingsrecht van artikel 58 lid 2 Fw mede van toepassing is op het bevrijden van door de schuldenaar in fiduciaire eigendom overgedragen goederen. De curator is derhalve bevoegd de vorderingen van de zekerheidseigenaar te voldoen. De Hoge Raad is van oordeel van zo'n voldoening als regel tengevolge heeft dat: I het recht van de fiduciaire eigenaar vervalt; 2 de tot zekerheid overgedragen goederen wederom eigendom van de schuldenaar worden; en 3 het bodembeslag alsnog ingevolge artikel 33 lid 2 Fw vervalt, zodat de goederen alsnog door de curator kunnen worden geëxecuteerd en de fiscus moet bijdragen in de algemene faillissementskosten (vgL ook HR JO april 1987, Ni 1987, 829 en HR 28 oktober 1988,179). Het aan de fiscus in artikel 16 lid 3 Invorderingswet toegekende bodemrecht strekt er immers niet toe om de fiscus de positie van separatist te verschaffen, maar om te waarborgen dat de fiscus zich op de in beslag genomen goederen overeenkomstig zijn rang kan verhalen, alsof zij aan de belastingschuldige toebehoren, Mocht de Ontvanger in zijn verhaalsrecht worden benadeeld, door handelingen van de zekerheidseigenaar dan komt hem beroep op artikel 1377 toe (Pauliana), waarbij onder schuldenaar in de zin van dat artikel mede wordt begrepen - ------- "hij op wiens goed voor de schuld van een ander verhaal kan worden genomen', De Hoge Raad anticipeert hier expliciet op artikel 3,2.11c NBW. De Hoge Raad beslist dat wanneer de opbrengst van de verkoop van de goederen aangewend wordt tot aflossing van het tijdelijke boedelkrediet, dat zou kunnen leiden tot benadeling van de fiscus in het hem door artikel 16 lid 3 Inv. Wet toegekende verhaalsrecht. In casu is dat evenwel niet het geval aldus de Hoge Raad, het enkele feit dat de opbrengst niet in de boedel is gekomen, wil nog niet zeggen dat er sprake is van benadeling van de fiscus. Door de Hoge Raad was reeds uitgemaakt dat het bodembeslag op in fiduciaire eigendom aan derden overgedragen goederen vervalt indien de goederen in de failliete boedel terugkeren doordat: de schuld waarvoor zekerheid is gegeven is voldaan door verhaal op andere vermogensbestanddelen. (HR 30 oktober 1980, NJ 1980,60); 2 door afstand om niet door de zekerheidseigenaar. Hier is nu dus bijgekomen dat het beslag ook kan komen te vervallen door inlossing van de curator op grond van artikel 58 lid 2 Fw waardoor de goederen in de boedel terugkeren. Onrechtmatige daad Mr. M.E. Franke Produktaansprakelijkheid; Halcio.....affalre HR 30 juni 1989. RvdW 1989, 190 De zaak mag inmiddels bekend worden verondersteld. Nog even kort de feiten. Producent Upjohn heeft in 1977 het slaapmiddel Halcion op de Nederlandse markt gebracht en het middel laten inschrijven in het Nederlandse register voor farmaceutische specialités. Halcion wordt uitgebracht in drie tabletsterkten. Problemen ontstaan als blijkt dat gebruikers van Haicion last krijgen van zeer ernstige bijwerkingen van het middel, variërend van zelfmoordneigingen tot een verlamd gevoel in de ledematen. Enkele gebruikers vorderen van Burgerlijk recht Upjohn vergoeding van de schade die zij als gevolg van deze bijwerkingen lijden. De rechtbank wijst de vordering van de gebruikers af, overwegende dat het middel niet is aan te merken als een gebrekkig middel in de zin van de EG-richtlijn inzake produktaansprakelijkheid (voor een uitvoerige weergave van de overwegingen van de rechtbank: Schut, OnreCh/lllalige daad. pp. 156-157), Het hof heeft een andere visie op de zaak. Het formuleert de volgende norm: 'Een geneesmiddel is gebrekkig wanneer het niet die veiligheid biedt die de gebruiker/consument gerechtigd is te verwachten, alle omstandigheden in aanmerking genomen.' Deze norm is afkomstig uit de EG-richtlijn (vgl. w.o. 19696). Het hof meent dat het in verkeer brengen van een geneesmiddel zekere risico's met zich meebrengt. De aanvaardbaarheid van die risico's is atbankelijk van de ernst van de te bestrijden kwaal; daarom zijn bij een slaapmiddel slechts geringe risico's toelaatbaar. Wat de bijverschijnselen betreft, stelt het hof dat de consument in principe geen bijverschijnselen hoeft te verwachten, waarvoor hij niet is gewaarschuwd. De fabrikant zal in beginsel aansprakelijk zijn als hij het optreden van bijverschijnselen heeft of heeft moeten voorzien, zonder daarvoor in de bijsluiter te waarschuwen. Voor de onrechtmatigheidsvraag in casu onderscheidt het hof tussen de zware tablelsterkte (I mg. triazolam) en de lichtere tabletsterkten (0,5 en 0,25 mg)., omdat het risico van ernstige bijwerkingen groter wordt naarmate de sterkte van de tabletten toeneemt De zware tablet kwalificeert het hof als een gebrekkig en gevaarlijk produkt. Door dit in het verkeer te brengen en in Nederland te verhandelen heeft Upjohn onrechtmatig gehandeld. Het in het verkeer brengen van de lichtere tabletsterkten acht het hof op zichzelf niet onrechtmatig. Maar onrechtmatig handelde Upjohn wèl door deze tabletten in de handel te brengen zonder voldoende voor de bijwerkingen te waarschuwen. Nu Upjohn wist van de (mogelijk ernstige) bijwerkingen van Haicion, is het onrechtmatig handelen haar ook te verwijten. Daarmee neemt het hof de aansprakelijkheid van Upjohn voor schade van de gebruikers aan. In cassatie wordt allereerst aangevoerd dat wie in overeenstemming met de Wet op de geneesKATERN 33 1381 Burgerlijk procesrecht middelenvoorziening voor een geneesmiddel inschrijving in de registers heeft gekregen, in beginsel gerechtigd is dit middel in het verkeer te brengen. Tevergeefs. Sinds Verrneuien/Lekkerkerker (HR 10 maart 1972, 278) is zeker dat een vergunning (waarmee de inschrijving i.c. kan worden gelijkgesteld) op zichzelf geen vrijwaring tegen aansprakelijkheid betekent. In de Halcion-zaak overwoog de Hoge Raad dat het betoog in het cassatiemiddel terzake geen steun vindt in de genoemde wet of haar geschiedenis en niet strookt met haar strekking. omschrijving past ook in het reeds geldende recht. Niet mag worden geanticipeerd op de aansprakelijkheidsmaatstaf uit de richtlijn. De richtlijn kent een zwaardere (want risico-)aansprakelijkheid dan nu geldt voor producenten. Voor aansprakelijkheid moet nu nog aan de gewone l40l-eisen zijn voldaan. Vgl. het Kolpinghuisarrest (HvJ 8 oktober 1987, Ni 1988, 1029, nt. Timmermans, AA 1988, p. 329 e.v.). De conclusie van de A.-G. Hartkamp bij het arrest is al gepubliceerd in het Tijdschrfft voor Consumentenre,ht 1989. pp. 205-214. 'Zoals al blijkt uit het feit dat de EEG· en Beneluxregelingen waaraan die wel is aangepast (bij Wet van 29 augustus 1975, Stb. 519) met zoveel woorden vermelden dat de vergunning de uit het gemene recht voortvloeiende aansprakelijkheid van de producent onverlet laat: Ook de klachten over de door het hof gehanteerde maatstaf met betrekking tot de gebrekkigheid van het middel en de aansprakelijkheid van de producent falen. De op de EG-richtlijn gebaseerde maatstaf inzake de gebrekkigheid is juist. Juist is ook haar toepassing. Naast de door hel hofgemaakte afweging van het risico van bijverschijnselen tegen het positieve effect van het slaapmiddel (zie hierboven, bij de weergave van het oordeel van het hof) noemt de Hoge Raad de omstandigheden die het hof daarbij in aanmerking nam; 'de (...) frequentie van die ernstige bijverschijnselen enerzijds, het bestaan van ongevaarlijke andere slaapmiddelen anderzijds en de produktinformatie. ' En wat betreft de aansprakelijkheid van Upjohn. 'heeft het hof niet de maatstaf van de richtlijn aangehouden. maar heeft het onderzocht of Upjohn een onrecl1.tmatige daad heeft gepleegd door het middel op de wijze als zij heeft gedaan in het verkeer te brengen. waarbij het hof voor wat betreft de verwijtlxlarheid met name van belang heert geacht in hoeverre Upjohn met de mogelijke ernstige bijwerkingen bekend was (...): Het belang van het arrest schuilt hierin dat nu in ieder geval duidelijkheid bestaat over de vraag in hoeverre mag worden geanticipeerd op de EG-richtlijn, die overigens reeds had moeten zijn ingevoerd in ons recht. Wèl mag worden vooruitgelopen op de omschrijving van een gebrekkig produkt. Deze 1382 KATERN 33 G.R. Rutgers en RJ.C. Flach Overzicht tweede kwartaal 1989 Wetgeving Op het gebied van de wetgeving vallen geen belangrijke ontwikkelingen te signaleren. Rechtspraak In het tweede kwartaal van 1989zijn de volgende vermeldenswaardige uitspraken in de Ni verschenen. - betekening dagvaarding in het buitenlam/artikel 4 sub 7' en 8' Rv; artikel 1 lid 2 en artikel J5 lid 2 Haags Betekeningsl'erdrag 1965: artikel JO Uitvoeringswet HR 2 december 1988, Ni 1989, 374 (WHH) inzake Charly Holding AG (Liechtenstein) tegen Gomelsky. zonder woon- of verblijfplaats. In eerste instantie heeft Charly Gomelsky gedagvaard voor de Rb. Roermond door de dagvaarding - ingevolge artikel 4 sub 8' Rv jo artikel 5 en 6 Haags Betekeningsverdrag - te doen betekenen op een adres in New York. Hoewel de bevoegde instantie in de USA had gemeld aan de aanvraag niet te hebben kunnen voldoen wegens 'incorrect address', is Gomelsky in eerste instantie wèl verschenen, doch de Rb. heeft zich onbevoegd verklaard. Burgerlijk procesrecht middelenvoorziening voor een geneesmiddel inschrijving in de registers heeft gekregen, in beginsel gerechtigd is dit middel in het verkeer te brengen. Tevergeefs. Sinds Verrneuien/Lekkerkerker (HR 10 maart 1972, 278) is zeker dat een vergunning (waarmee de inschrijving i.c. kan worden gelijkgesteld) op zichzelf geen vrijwaring tegen aansprakelijkheid betekent. In de Halcion-zaak overwoog de Hoge Raad dat het betoog in het cassatiemiddel terzake geen steun vindt in de genoemde wet of haar geschiedenis en niet strookt met haar strekking. omschrijving past ook in het reeds geldende recht. Niet mag worden geanticipeerd op de aansprakelijkheidsmaatstaf uit de richtlijn. De richtlijn kent een zwaardere (want risico-)aansprakelijkheid dan nu geldt voor producenten. Voor aansprakelijkheid moet nu nog aan de gewone l40l-eisen zijn voldaan. Vgl. het Kolpinghuisarrest (HvJ 8 oktober 1987, Ni 1988, 1029, nt. Timmermans, AA 1988, p. 329 e.v.). De conclusie van de A.-G. Hartkamp bij het arrest is al gepubliceerd in het Tijdschrfft voor Consumentenre,ht 1989. pp. 205-214. 'Zoals al blijkt uit het feit dat de EEG· en Beneluxregelingen waaraan die wel is aangepast (bij Wet van 29 augustus 1975, Stb. 519) met zoveel woorden vermelden dat de vergunning de uit het gemene recht voortvloeiende aansprakelijkheid van de producent onverlet laat: Ook de klachten over de door het hof gehanteerde maatstaf met betrekking tot de gebrekkigheid van het middel en de aansprakelijkheid van de producent falen. De op de EG-richtlijn gebaseerde maatstaf inzake de gebrekkigheid is juist. Juist is ook haar toepassing. Naast de door hel hofgemaakte afweging van het risico van bijverschijnselen tegen het positieve effect van het slaapmiddel (zie hierboven, bij de weergave van het oordeel van het hof) noemt de Hoge Raad de omstandigheden die het hof daarbij in aanmerking nam; 'de (...) frequentie van die ernstige bijverschijnselen enerzijds, het bestaan van ongevaarlijke andere slaapmiddelen anderzijds en de produktinformatie. ' En wat betreft de aansprakelijkheid van Upjohn. 'heeft het hof niet de maatstaf van de richtlijn aangehouden. maar heeft het onderzocht of Upjohn een onrecl1.tmatige daad heeft gepleegd door het middel op de wijze als zij heeft gedaan in het verkeer te brengen. waarbij het hof voor wat betreft de verwijtlxlarheid met name van belang heert geacht in hoeverre Upjohn met de mogelijke ernstige bijwerkingen bekend was (...): Het belang van het arrest schuilt hierin dat nu in ieder geval duidelijkheid bestaat over de vraag in hoeverre mag worden geanticipeerd op de EG-richtlijn, die overigens reeds had moeten zijn ingevoerd in ons recht. Wèl mag worden vooruitgelopen op de omschrijving van een gebrekkig produkt. Deze 1382 KATERN 33 G.R. Rutgers en RJ.C. Flach Overzicht tweede kwartaal 1989 Wetgeving Op het gebied van de wetgeving vallen geen belangrijke ontwikkelingen te signaleren. Rechtspraak In het tweede kwartaal van 1989zijn de volgende vermeldenswaardige uitspraken in de Ni verschenen. - betekening dagvaarding in het buitenlam/artikel 4 sub 7' en 8' Rv; artikel 1 lid 2 en artikel J5 lid 2 Haags Betekeningsl'erdrag 1965: artikel JO Uitvoeringswet HR 2 december 1988, Ni 1989, 374 (WHH) inzake Charly Holding AG (Liechtenstein) tegen Gomelsky. zonder woon- of verblijfplaats. In eerste instantie heeft Charly Gomelsky gedagvaard voor de Rb. Roermond door de dagvaarding - ingevolge artikel 4 sub 8' Rv jo artikel 5 en 6 Haags Betekeningsverdrag - te doen betekenen op een adres in New York. Hoewel de bevoegde instantie in de USA had gemeld aan de aanvraag niet te hebben kunnen voldoen wegens 'incorrect address', is Gomelsky in eerste instantie wèl verschenen, doch de Rb. heeft zich onbevoegd verklaard.
© Copyright 2024 ExpyDoc