Handboek Machinist



NS Reizigers
Concernveiligheid
Handboek Machinist
1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
Inhoudsopgave
4
Beleidsverklaring Spoorwegveiligheid NS Reizigers
Intern
Inleiding
5
1
1.1
1.2
1.3
1.4
1.5
Voorbereiden op de dienst
Dienstaanwijzing
Uit dienst gaan
In dienst komen
Persoonlijke uitrusting
Portofoon defect
6
6
6
6
6
7
2
2.1
2.2
2.3
2.4
Gereedmaken / wegzetten
Gereedmaken
Stroomafnemers loc
Wegzetten
Overgave materieel van NedTrain aan NSR
3
3.1
3.2
3.3
3.4
3.5
3.6
3.7
Rangeren
Voorwaarden
Beperking bij achteruitrijden
Koppelen
Trek-Trektreinen
Opzendlocomotief
Onbelast draaien dieselmotoren
GSM-R
4
4.1
4.2
4.3
4.4
4.5
4.6
Rijden van treinen
Vertrekken en aankomen
Bedienen krachtvoertuig
Vervoeren trein
Storingen en onregelmatigheden tijdens de rit
Winterse omstandigheden
Diversen
5
5.1
5.2
5.3
5.4
5.5
5.6
5.7
5.8
Calamiteiten
Brand
Aanrijdingen
Tunnels
Evacuatie van reizigers
Luchtverversing werkt niet
Onregelmatigheden gevaarlijke stoffen N
Verdacht voorwerp en/of verdacht gedrag in de trein
Instructie aanslag of terreurdreiging
27
27
27
30
32
33
33
33
33
6
6.1
6.2
6.3
6.4
Snelheid en Seinen
Snelheid
Seinen
Gedoofde seinen, onjuiste seinbeelden
Automatische treinbeïnvloeding
35
35
35
37
39
8
8
10
10
10
12
12
13
13
13
13
13
13
Inhoud - pagina
14
14
18
18
18
23
24
2/46
Handboek Machinist definitief– versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
Diversen
Dienstverhoudingen
Veiligheid, gezondheid en welzijn
Toegang tot de cabine
Piloteren en verantwoordelijk machinist
Verlaten station
Passagieren met leeg materieel
Seizoensmaatregelen
Colofon
40
40
40
41
42
42
43
43
Intern
7
7.1
7.2
7.3
7.4
7.5
7.6
7.7
46
Inhoud - pagina
3/46
Handboek Machinist definitief– versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
Inleiding
Intern
Handboek Machinist
Alle regelingen die u moet kennen om uw werk goed te kunnen uitvoeren, zijn ondergebracht in dit
Handboek, in de Materieelgidsen en in de Spoorwijzer. Een uitzondering hierop vormen de regelingen die
betrekking hebben op uw arbeidsvoorwaarden (CAO).
Verantwoordelijkheid
Het Handboek Machinist gaat uit van personeel dat voldoende vakmanschap bezit om over een groot
aantal zaken zelfstandig te beslissen. Daarom geeft het Handboek in de eerste plaats aan wat er van u als
machinist wordt verwacht: het veilig en efficiënt uitvoeren van trein- en rangeerbewegingen. In een
aantal gevallen is wel voorgeschreven hoe u moet handelen, omdat wettelijke bepalingen op het gebied
van spoorwegveiligheid, persoonlijke veiligheid en milieu dit noodzakelijk maken. Als niet voorgeschreven
is hoe te handelen, handelt u op basis van uw vakmanschap en uw ervaring.
Leeswijzer
Het seinenboek in pdf-vorm is te vinden op een aparte pagina van iNSite.
Als in de tekst van het Handboek achter een woord het teken N staat, verwijst dat naar het Naslagwerk,
voor meer informatie over dat onderwerp. Deze onderwerpen zijn in alfabetische volgorde gerangschikt.
Verantwoordelijk regelgever voor het Handboek is Mr. I.D. Thijssen, directievoorzitter NS Reizigers. Alleen
de verantwoordelijke regelgever is bevoegd wijzigingen in de tekst aan te brengen.
Inhoud - pagina
4/46
Handboek Machinist definitief– versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
Beleidsverklaring Spoorwegveiligheid NS Reizigers
Intern
Veiligheid is een onmisbaar onderdeel van de missie van NS: het veilig, op tijd en comfortabel vervoeren
van meer reizigers via aantrekkelijke stations. NS Reizigers is verantwoordelijk voor de veiligheid van onze
reizigers en medewerkers. Om deze verantwoordelijkheid in te vullen stelt NS Reizigers alle benodigde
middelen ter beschikking. Directie, managers, medewerkers en staf van NS Reizigers maken deze missie
samen waar. Wij streven er met elkaar naar om de veiligheid binnen ons bedrijf continu te verbeteren.
Uitgangspunt is wet- en regelgeving, maar onze inspanningen gaan verder. NS Reizigers stelt eisen aan
veiligheid door KPI’s vast te stellen, onder andere voor STS-passages. Zo houden we continu onze
veiligheidsperformance in het oog. Onder andere door samen met managers inspecties uit te voeren
houden we de veiligheid niet alleen op papier maar ook tijdens de dagelijkse gang van zaken in het vizier.
Ik zie de volgende nieuwe uitdagingen op het gebied van veiligheid voor de komende periode:
 Het verminderen van het aantal verwondingen onder reizigers door projecten op het gebied van het
vertrek- en evacuatieproces.
 Het verder verhogen van de veiligheidscultuur binnen NS Reizigers.
 Het niet straffen maar leren van incidenten verbetert de veiligheid.
 Het bespreken van bijna-incidenten.
 Verbeteren van het vakmanschap en vermindering van de hoeveelheid regelgeving.
 Het vergroten van de synergie tussen de verschillende aspecten van veiligheid binnen NS Reizigers.
Ik ben integraal verantwoordelijk voor de veiligheid binnen NS Reizigers. Ik verwacht dat alle
medewerkers, staf en managers van NS Reizigers bij het uitvoeren van hun werkzaamheden handelen in
de geest van deze beleidsverklaring.
Mr. I.D. Thijssen
augustus 2012
Directievoorzitter NS Reizigers
Inhoud - pagina
5/46
Handboek Machinist definitief– versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
1 Voorbereiden op de dienst
Dienstaanwijzing
Intern
1.1
De dienstindeler wijst u de te verrichten diensten aan. Hij doet dit namens uw Teammanager. De
weekindeling wordt op donderdag bekendgemaakt. Wijzigingen op de dienst mogen worden aangebracht
door de:
 Teammanager;
 Dienstindeler;
 Knooppunt Controller (KnoCo);
 Bijstuurder materieel/personeel.
U raadpleegt de weekindeling in de Railpocket en tekent voor kennisname.
1.2
Uit dienst gaan
U moet zich uit dienst melden met de Railpocket. Lukt uit dienst melden niet, dan meldt u zich via de
Noodprocedure uit dienst. Als uit dienst melden via de Railpocket helemaal niet mogelijk is, volgt u de
plaatselijke procedure.
1.3
In dienst komen
U meldt zich op standplaats in dienst met de Railpocket. U kijkt of u bevoegdN bent om uw dienst te
verrichten. Als in dienst melden via de Railpocket niet mogelijk is, volgt u de plaatselijke procedure.
Mocht u door een storing in de Railpocket niet draadloos worden voorzien van de benodigde informatie
zorg dan dat u op standplaats een papieren versie van de IAM (TSB) krijgt. Als tijdens de dienst uw
Railpocket onbruikbaar wordt, raadpleegt u de Railpocket van de Hoofdconducteur voor de benodigde IAM
(TSB) informatie. Bij treinen naar het buitenland doet er mogelijkerwijs geen NS Hoofdconducteur/chef van
de trein dienst; in dit geval zorgt u ervoor dat u in het bezit bent van een papieren uitgave van de IAM (TSB)
week- en dagpublicatie. Als u langer dan vier weken buiten dienst bent geweest, stelt u zich bij uw
Teammanager op de hoogte van de wijzigingen in de Railpocket.
U neemt kennis van:

de aangeboden informatie over dienst en rusttijden;

IAM berichten over infrastructuurwijzigingenN, infra-veiligheidsinformatie op de te berijden
baanvakken;

IAM (TSB) Informatie.

de nieuw uitgekomen aanschrijvingen die zijn verwerkt in het elektronische dienstkaartje;

plannen (als op het dienstkaartje ‘rang’ staat vermeld).
1.4
Persoonlijke uitrusting
BedrijfskledingN draagt u correct en volledig volgens de geldende procedures. U zorgt dat de batterijen van
de Railpocket, de GSM en de portofoon zijn opgeladen. Als u een bril moet dragen, moet u tijdens de
dienst een reservebril bij u hebben. Uw dienstopdracht geldt als vervoerbewijs wanneer u moet
passagieren.
Hoofdstuk
1 - pagina 6/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
Intern
U moet verder altijd bij u hebben:
 RailpocketN waarin opgenomen uw weg- en materieelbekendheid;
 pas ‘persoonlijke toegangscode’
 GSMN;
 portofoon;
 bevoegdheidsbewijs/bedrijfspas; machinistenvergunningN;
 legitimatiebewijs;
 blok met formulieren ‘krachtvoertuig gereedmaken/mededeling uitslag remproef’ (model 4004);
 geel waarschuwingsvest;
 mondfluit;
 uw toezichthouderpas;
 het blok ‘aanwijzingen’ (DY78011) of een voorbeeld uit de papieren versie uit de IAM (TSB) publicatie.
1.4.1 Storing hulpmiddelen
Als de Railpocket niet of niet goed werkt en u kunt dit zelf niet verhelpen, kunt u bij de Servicebalie hulp
krijgen. U kunt ook contact opnemen met het MCC (040-4003434). Bij storing aan de GSM en/of de
portofoon gaat u naar de Servicebalie.
1.4.2 Verlies of diefstal van hulpmiddelen
Bij verlies of diefstal van de Railpocket, de GSM, de portofoon en/of toebehoren:
 laat u het 06-nummer blokkeren via de helpdesk van de provider;
 meldt u zich bij de servicebalie van een facilitair bureau.
Wordt de vermiste apparatuur teruggevonden, dan levert u die in bij de servicebalie van een facilitair
bureau en meldt u dit bij uw Teammanager.
1.5
Portofoon defect
Bij een defecte portofoon licht u de chef van de trein in.
Hoofdstuk
1 - pagina 7/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
2.1
2.1.1
Gereedmaken
Algemeen
Intern
2 Gereedmaken / wegzetten
U brengt het materieel in bedrijfsvaardige staat volgens de richtlijnen in de Materieelgids.
Het materieel mag niet zonder meer in dienst gesteld worden als de controlekaart materieel (24/48 uurs
controle)N niet is afgetekend volgens de bij het materieel behorende richtlijnen.
U neemt in dit geval contact op met het MBN en volgt de aanwijzingen van het MBN op.
U meldt mondeling of met model 4004 aan de opstappende machinist, dat het materieel gereed is.
Melding defecte rem
Als u een defecte rem constateert, meldt u aan het MBN:
 aard van het defect;
 aantal afgesloten draaistellen;
 treinsamenstelling;
 plaats van het defecte materieel in de trein;
 materieelnummer.
2.1.2 Bepalen maximumsnelheid getrokken reizigers-/leegmaterieeltreinen
U vraagt het MBN de maximumsnelheid te bepalen als er remmen buiten dienst zijn.
Voor het overige rijdt u de dienstregelingsnelheid als alle voertuigen hiervoor geschikt zijn.
2.1.3 Ontbreken veiligheidsmiddelenN
Wanneer het materieel wordt voorgebracht moeten in alle cabines de veiligheidsmiddelen aanwezig zijn.
Wanneer er veiligheidsmiddelen ontbreken, meldt u dit direct aan het MBN. Het MBN zorgt voor
aanvulling.
2.1.4 Rembehandeling
2.1.4.1 P/G-kraan bij loc’s
U stelt bij loc’s de P/G-kraan in de stand ‘P’.
2.1.4.2 Communicatie tijdens remproef
Tijdens het nemen van de remproef maakt u gebruik van de remproef-handseinen (SB702 a, b, c).
Wanneer dit niet mogelijk is maakt u gebruik van de treintelefoon.
Bij een defect aan de treintelefoon communiceert u via de GSM.
2.1.4.3 Communicatieregels
Overtuig u ervan dat u met de juiste persoon communiceert.
2.1.4.4 Grote remproef
Bij getrokken reizigerstreinen kunt u worden aangewezen als remhandelbediener bij het nemen van de
grote remproef.
HIER BEGINNEN
2.1.4.5 Verkorte remproefN
U neemt de verkorte remproef in overleg met het MBN volgens de instructies in de Materieelgids als de
controlekaart materieel niet is afgetekend.
2.1.4.6 Kleine remproef/rembeproeving
U neemt de kleine remproef bij:
Hoofdstuk
2 - pagina 8/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
treinstellen
als de trein langer dan twee uur opgesteld heeft gestaan;
na combineren of splitsen;
bij verandering van de rijrichting;
aan het begin van de dienst op het beginstation;
als de treinleiding verbroken is geweest;
als u de trein niet van uw voorganger hebt overgenomenN
Intern
a.






b. SLT
Bij SLT voert u een rembeproeving uit:
 wanneer in het scherm rembeproeving van het diagnosesysteem N één of meerdere beproevingen
ongeldig zijn.
 na combineren of splitsen.
c.







trek-duweenheden en trek-trektreinen
als de trein langer dan twee uur opgesteld heeft gestaan;
na loc wisselen;
na uitzetten of bijplaatsen van rijtuigen (niet bij afhaken);
bij verandering van de rijrichting;
aan het begin van de dienst op het beginstation;
als de treinleiding verbroken is geweest;
als u de trein niet van uw voorganger hebt overgenomenN.
d.





getrokken reizigerstreinen
als de trein langer dan twee uur opgesteld heeft gestaan;
na loc wisselen;
na uitzetten of bijplaatsen van rijtuigen (niet bij afhaken);
als de treinleiding verbroken is geweest;
als u de trein niet van uw voorganger hebt overgenomenN.
De specifieke werkwijze vindt u in de Materieelgids.
2.1.4.7 Kleine remproef na splitsen of combineren
U controleert de werking van de remmen:

na splitsen: door het waarnemen van aanwijzing van de manometer remcilinder van het draaistel
onder de bediende cabine van het afgekoppelde treinstel;

na combineren: van het eerste draaistel achter de combinatie na combineren waar de volledige
werking van de remmen kan worden waargenomen.
Bij SLT controleert u de werking van de remmen door het uitvoeren van de rembeproeving.
De specifieke werkwijze vindt u in de Materieelgids.
2.1.4.8 Kleine remproef bij één treinstel
U neemt de kleine remproef zoals voorgeschreven in de Materieelgids.
2.1.4.9 Kleine remproef bij kopmaken stroomlijnmaterieel
U neemt de kleine remproef door het waarnemen van aanwijzing van de manometer remcilinder van het
draaistel onder de te bedienen cabine.

Bij één treinstel neemt u de remproef in de voorop lopende cabine zoals in de materieelgids is
beschreven.
Hoofdstuk
2 - pagina 9/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid

Bij meerdere treinstellen en geen wijziging in de treinsamenstelling, of als de treinleiding niet
verbroken is geweest, neemt u de remproef zoals in de materieelgids is beschreven voor één
treinstel.
Intern
2.1.4.10 Kleine remproef bij getrokken treinen
U controleert de werking van de remmen bij het laatste van remmen voorziene voertuig of draaistel.
2.1.4.11 Kleine remproef bij kopmaken trek-duweenheden en trek-trektreinen
U neemt de kleine remproef door het waarnemen van aanwijzing van de manometer remcilinder van het
draaistel onder de te bedienen cabine.
2.2
Stroomafnemers loc
U zet beide stroomafnemers van een locomotief op bij:
 een stationnement met een trein bestaande uit een locomotief en rijtuigen; en
 tijdens het voorverwarmen van rijtuigen.
NB: Is niet van toepassing op DDAR materieel met 1700.
2.3
Wegzetten
U zet het materieel weg volgens de richtlijnen in de materieelgids.
Materieel dat overstaat of uitloopt, wordt in de parkeerstand of sluimerstand geplaatst: dit is de meest
energiezuinige wijze van opstellen (de EZO methode).
U legt de bedieningssleutels:
 in de cabine van een treinstel waar de handrem is vastgezet; of
 op de daarvoor aanwezige plaats op een E-loc.
U meldt een defect aan de rem en het aantal afgesloten draaistellen aan het MBN. Bij het achterlaten van
de trein zorgt u ervoor dat alle cabines zijn afgesloten.
Wanneer het materieel moet worden achtergelaten op spoor dat buitendienst wordt genomen, wordt u
hierover geïnformeerd door middel van de rangeeropdracht. U zet het materieel weg in de:

parkeerstand/sluimeren, wanneer de stroomafnemers op mogen blijven staan;

onbewaakte stand (verbruikers uit, stroomafnemers neer), wanneer de bovenleidingspanning zal
worden afgeschakeld;

onbewaakte stand (verbruikers uit, dieselmotor uit, geen depotvoeding), wanneer dat voor de
werkzaamheden aan de infra nodig is.
U plaatst voor en achter het opgestelde materieel een rode vlag in het spoor/stootjuk.
2.4
Overgave materieel van NedTrain aan NSR
U mag materieel van NedTrain alleen overnemen als er een ingevuld model DX 503024 ('groen briefje') in
de bediende cabine aanwezig is. Ontbreekt model DX 503024 dan neemt u contact op met de
Procesleider NedTrain.
Als materieel met een defect of manco aan NSR wordt overgedragen:
 is in beide cabines model DX 503008 ('geel briefje') aanwezig;
 is dit in de materieelagenda aangetekend.
Hoofdstuk
2 - pagina 10/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
Intern
Als u niet-bedrijfsvaardig materieel moet vervoeren, laat u zich door het MBN inlichten over eventueel
aanwezige gebreken en beperkingen.
Wanneer u dienst doet als machinist ten behoeve van NedTrain gebruikt u bij het gereedmaken van
treinen de checklist Werkbeschrijving ‘gereedmaken’ van NedTrain.
Nadat u deze checklist correct heeft ingevuld plaatst u een model 4004 in de bediende cabine en levert u
de checklist in bij de door NedTrain aangewezen persoon.
Hoofdstuk
2 - pagina 11/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
3.1
Voorwaarden
3.1.1 RangeeropdrachtN
U moet een opdracht hebben om te rangeren.
Intern
3 Rangeren
3.1.2 ToestemmingN voor een rangeerbeweging
3.1.2.1 Algemeen
U moet per rangeerbeweging toestemming van de Treindienstleider CBG (Centraal Bediend Gebied) of
Treindienstleider NCBG (Niet Centraal Bediend Gebied) hebben om een rangeerbeweging te beginnen.
De Treindienstleider CBG is verantwoordelijk voor sporen in gecontroleerd gebied en geeft toestemming
door het uit de stand ‘stop’ brengen van een lichtsein.
De Treindienstleider NCBG is verantwoordelijk voor sporen in ongecontroleerd gebied en geeft
toestemming via een spreekverbinding, handseinen.
De grens tussen deze gebieden wordt meestal aangegeven door een stopbord (SB 301) of een facultatief
stopbord (SB 301b).
Deze toestemming is niet nodig als u bij het splitsen of combineren geen lichtseinen hoeft te passeren en
de deuren centraal vergrendeld zijn.
3.1.2.2 Rangeerdeel staat gedeeltelijk voorbij een lichtsein
Als het rangeerdeel gedeeltelijk voorbij een lichtsein staat:
 licht u de Treindienstleider in;
 volgt u de instructies op.
3.1.3 Verplaatsen materieel
U verplaatst materieel uitsluitend met toestemming van de Treindienstleider of Treindienstleider minimaal
bevoegd.
3.1.4 Rangeersnelheid
U rangeert met een snelheid van maximaal 40 km/h. Bij een geduwde rangeerbeweging bedraagt de
snelheid maximaal 5 km/h.
3.1.5 Begeleid rangeren
Bij begeleid rangeren volgt u de beelden van vaste seinen en de opdrachten/aanwijzingen van de
begeleider op.
U moet worden begeleid:
 bij achteruitrijden; of
 bij een geduwde beweging; of
 als u geen wegbekendheidN hebt; of
 als dit voorgeschreven staat.
Tijdens het begeleiden moet u:
 zichtcontact hebben; of
 radiocontact hebben, waarbij:
o dit radiocontact ononderbroken is, of
o de begeleider direct zelf een remming kan inzetten.
U stopt onmiddellijk als u het contact met de begeleider verliest, tenzij de begeleider u meedeelt dat een
bepaald spoorgedeelte vrij bereden kan worden.
Hoofdstuk
3 - pagina 12/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
3.2
Beperking bij achteruitrijden
Intern
U mag niet achteruitrijden met treinstellen en trek-duw eenheden. Minder dan 2 meter achteruit
verplaatsen bij ontkoppelen geldt daarbij niet als achteruitrijden.
Een uitzondering op deze regel is materieel dat door een defect vanuit een andere dan de vooroplopende
cabine moet worden bediend. Dit geldt niet als achteruitrijden maar moet als begeleid rangeren
behandeld worden.
3.3
Koppelen
3.3.1 Stuurstroomkabel
U geeft toestemming tot het aan- of afkoppelen van de stuurstroomkabel, nadat u de stuurstroom heeft
uitgeschakeld,
3.3.2 Hoogspanningskabel
Voor het doorverbinden van de hoogspanningskabel geeft u de Faively-sleutel pas af, nadat u hebt
geconstateerd dat de,
 stroomafnemers zijn gedaald,
 HS lamp gedoofd is;
 HS voltmeter geen aanwijzing geeft.
Bij kopmaken geeft u de Faively-sleutel van de vertrekkende E-loc pas af, als u de zekerheid hebt dat de
aankomende loc ontkoppeld is.
3.4
Trek-Trektreinen
Een trek-trektrein is aan beide zijden voorzien van een loc. Tijdens de rit bevinden beide Faively-sleutels
zich in de bediende cabine.
Als één van de loc's van de trein ontkoppeld moet worden, geeft u beide Faively-sleutels aan de
rangeerder.
3.5
Opzendlocomotief
De Faively-sleutel van een opzendlocomotief bevindt zich tijdens de rit in de bediende cabine. Als één van
de loc’s van de trein ontkoppeld moet worden, geeft u ook van de opzendloc de Faively-sleutel aan de
rangeerder.
3.6
Onbelast draaien dieselmotoren
U laat dieselmotoren maximaal 10 minuten onbelast draaien tenzij:
 u moet luchtpompen;
 de wintermaatregelen of plaatselijke regelgeving dit anders voorschrijven.
3.7
GSM-R
U schakelt GSM-R in. U mag GSM-R alleen gebruiken voor dienstmededelingen en bij
onregelmatigheden.
Hoofdstuk
3 - pagina 13/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
4 Rijden van treinen
4.1.1
Vertrekken en aankomen
Intern
4.1
Vertrekgereed van een trein
Een trein is voor u vertrekgereed als:
 in de bediende cabine de wettelijke veiligheidsmiddelen aanwezig zijn;
 de tijdtafelN aanwezig is;
 de maximumsnelheid bekend is;
 de samenstelling van de trein bekend is;
 de front- en sluitseinenN branden;
 de rem- en dodemaninrichtingN beproefd en in orde bevonden zijn;
 de ATB in bedrijf staat;
 de GSM-R werkt en met het treinnummer en uw personeelsnummer is aangelogd;
 bij getrokken reizigerstreinen de chef van de trein u heeft medegedeeld het:
o aantal rijtuigbakken;
o type van de rijtuigen;
o aantal opzendloc’s.
4.1.2 Op/af trein melden
U meldt zich op de Railpocket door middel van “ik ben hier”. Als u tijdens uw dienst een trein moet rijden
in afwijking van uw voorgeschreven dienst, past u het dienstkaartje in de Railpocket aan.
Bij GSM-R apparatuur moet u zich 'op trein' melden door uw personeelsnummer en treinnummer in te
voeren
De HC neemt het initiatief voor een portofoontest N
U meldt zich 'af trein' door bediening van de 'OP/AF' toets of door het uitschakelen van de stuurstroom.
4.1.3 Ontbreken Hoofdconducteur
Als er geen Hoofdconducteur aanwezig is, bent u chef van de trein. Bij materieel voorzien van centrale
deurvergrendeling met groene lamp ‘Deuren Dicht’, kan het sluiten van de deuren opgedragen zijn aan
een vertrekassistentN.
In dit geval is de deursluitprocedure afwijkendN ten opzichte van het vertrek met Hoofdconducteur.
4.1.4 Aanwezigheid/tijdig gereed voor vertrek
U zorgt er voor dat u op vertrektijd met de trein kunt vertrekken.
U licht direct de Treindienstleider in als u niet op tijd kunt vertrekken.
Als u een trein overneemt, voert u een portofoontest N uit.
4.1.5 Vertrekken
U mag vertrekken als:
 het voor u geldende sein uit de stand stop is of u een aanwijzing STS heeft ontvangen; en
 het tijd van vertrek is; en
 u het vertrekbevel heeft ontvangen.
Wanneer u het voor u geldende sein niet kunt waarnemen en het voorafgaande sein toonde een beter
seinbeeld dan geel, mag u vertrekken met de door de seinen aan u opgelegde snelheid. U vertrekt met
rijden op zicht als:
 het een gepland stationnement betreft; en
 het voorafgaande sein geel toonde; en
Hoofdstuk
4 - pagina 14/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid


het tijd van vertrek is; en
u het vertrekbevel heeft ontvangen.
Intern
Als niet aan bovenstaande voorwaarden kan worden voldaan, neemt u contact op met de
treindienstleider.
4.1.6 Vertrekbevel
U krijgt vertrekbevel voor reizigerstreinen op één van de volgende manieren:
 gaan branden van de groene lamp ’Deuren Dicht’;
 wanneer het diagnosesysteem aangeeft dat alle deuren vergrendeld zijn en u er zich vooraf van heeft
overtuigd dat de deuren ontgrendeld zijn geweest.
Uitzondering 1: het gaan branden van de lamp 'Deuren Dicht' geldt niet als vertrekbevel, wanneer de
deuren gesloten worden door een Vertrekassistent.
Uitzondering 2: NSR rijdt in opdracht van derden reizigerstreinen bestaande uit getrokken materieel
zonder lamp 'Deuren Dicht'. Bij deze treinsamenstelling krijgt u het vertrekbevel:
 met groen licht;
 mondeling.
Wanneer u het vertrekbevel heeft ontvangen en ziet dat ook de deur van de chef van de trein is gesloten
kunt u de trein in beweging zetten.
Voor overige treinen krijgt u vertrekbevel op één van de volgende manieren:
 uit de stand ’STOP’ komen van het lichtsein;
 met groen licht;
 mondeling;
 met een aanwijzingN van de Treindienstleider.
4.1.7 Vertrekken door ’STOP’ tonend sein N
U moet een aanwijzing van de Treindienstleider hebben, wanneer u vertrekt door een ‘STOP’ tonend
bediend sein. U licht de chef van de trein in.
4.1.8 Vertrekken als de trein voorbij een lichtsein N staat
Als de trein gedeeltelijk voorbij een lichtsein staat en er zich tussen de voorzijde van de trein en het voor
de trein geldende uitrijsein een wissel bevindt:
 licht u de Treindienstleider in;
 volgt u de instructies op.
4.1.9 Vertrekken met ‘rijden op zicht’
Als u met een reizigerstrein moet vertrekken met het seinbeeld ‘rijden op zicht N ’, licht u de chef van de
trein in.
4.1.10 Verder rijden na stilstand
Als u met een trein twee minuten of langer hebt stilgestaan, vertrekt u of rijdt u verder met ‘rijden op
zicht’ tot u het eerstvolgende hoofdsein bent gepasseerd. U heeft hiervoor toestemming nodig van de
Treindienstleider, tenzij het een gepland stationnement betreft.
4.1.11 Aankomen langs een perron
Wanneer u met een reizigerstrein moet stoppen op een station, maakt u gebruik van de eventueel
aanwezige stopplaats borden (SB 304 a, b, c ).
Hoofdstuk
4 - pagina 15/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
SLT
4
6
8
10
12
=
=
=
=
=
stopplaatsbord
3
4
6
7
8
4.1.12 Aankomen langs te kort perron
Als u stopt langs een perron dat korter is dan uw trein:
 licht u de reizigers en de chef van de trein in;
 ontgrendelt u pas daarna de deuren.
Intern
Voor SLT gebruikt u de onderstaande omrekentabel;
4.1.13 Ongepland tot stilstand komen met een getrokken reizigerstrein
Als u met een getrokken reizigerstrein ongepland tot stilstand dreigt te komen op een plaats waar
reizigers mogelijkerwijs uit kunnen stappen, meldt u dit tijdig aan de chef van de trein.
U moet vertrekbevel hebben als u de rit mag vervolgen en de chef van de trein u niet meedeelt dat de
deuren vergrendeld zijn gebleven.
4.1.14 Direct combinerenN
Wanneer u direct moet combineren, krijgt u daarvoor opdracht door middel van uw dienstkaartje (RDC)
of van de medewerker RBC.
4.1.14.1 Rijrichting verandert niet
De machinist van de gereedstaande trein
Als tegen uw trein direct gecombineerd wordt, blijft u bij uw trein om de remproef uit te voeren, samen
met de machinist die gecombineerd heeft.
De machinist van de binnenkomende trein
U:
 brengt de trein ongeveer 1 meter vóór het gereedstaande treinstel tot stilstand;
 houdt de deuren vergrendeld.
De Procesleider perron/Rangeerder/Hoofdconducteur geeft het teken ‘bijplaatsen’.
U:
 combineert de treinstellen;
 informeert de reizigers dat de deuren geopend kunnen worden;
 neemt de remproef samen met de vertrekkende machinist.
4.1.14.2 Rijrichting verandert
De machinist die als eerste aankomt
U:
 breekt de trein af;
 ontsteekt de sluitseinen.
De machinist die als tweede aankomt
U:
 brengt de trein ongeveer 1 meter vóór het gereedstaande treinstel tot stilstand;
 houdt de deuren vergrendeld.
De Procesleider perron/Rangeerder/Hoofdconducteur geeft het teken ‘bijplaatsen’.
Hoofdstuk
4 - pagina 16/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
Intern
U:
 combineert de treinstellen;
 informeert de reizigers dat de deuren geopend kunnen worden;
 assisteert bij de remproef.
De machinist die vertrekt
U voert de remproef uit, samen met de machinist die gecombineerd heeft.
4.1.14.3 Direct combineren lukt niet
Als direct combineren niet lukt, moet de machinist van de binnenkomende trein:
 de deuren ontgrendelen;
 de reizigers inlichten dat de deuren geopend kunnen worden.
Daarna moet volgens de materieelgids worden gecombineerd.
4.1.15 Direct splitsenN
Wanneer u direct moet splitsen, krijgt u daarvoor opdracht door middel van uw dienstkaartje (RDS) of van
de medewerker RBC.
4.1.15.1 De machinist van de binnenkomende trein
U:
 brengt de trein op de juiste plaats tot stilstand;
 houdt de deuren vergrendeld;
 schakelt de bedieningsinstallatie zodanig dat kan worden gesplitst;
 neemt met behulp van de aanwijsapparatuur waar dat het treindeel gesplitst is;
 ontgrendelt de deuren;
 informeert de reizigers dat de deuren geopend kunnen worden;
 maakt de trein gereed voor vertrek;
 roept de bestemming van de trein nogmaals om.
4.1.15.2 De machinist die moet splitsen
U:
 zorgt dat u op tijd op de juiste plaats op het perron of in de cabine aanwezig bent waar gesplitst
moet worden;
 neemt met behulp van de aanwijsapparatuur waar dat het treindeel gesplitst kan worden;
 schakelt de bedieningsinstallatie zodanig dat de trein kan worden gesplitst;
 splitst de trein en zet het treindeel één meter terug;
 ontgrendelt de deuren;
 informeert de reizigers dat de deuren geopend kunnen worden;
 maakt de trein gereed voor vertrek;
 roept de bestemming van de trein nogmaals om.
4.1.15.3 Direct splitsen lukt niet of is niet mogelijk
Als het direct splitsen niet lukt of niet mogelijk is, moet de machinist van de binnenkomende trein:
 na het tot stilstand komen de deuren ontgrendelen;
 de reizigers inlichten dat de deuren geopend kunnen worden.
Daarna moet volgens de materieelgids worden gesplitst.
4.1.16 Beproeven tyfoon
De tyfoon moet beproefd worden:
 eenmaal per 24 uur;
 buiten de bebouwde kom.
Hoofdstuk
4 - pagina 17/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
U noteert de beproeving in de Railpocket.
Als u een defecte tyfoon constateert, vult u de materieelagenda in de Railpocket in.
4.2
Intern
Als beide tonen van de tyfoon defect zijn meldt u dit telefonisch aan het MBN en wordt het materieel op
het eindstation N uit de dienst genomen.
Bedienen krachtvoertuig
4.2.1 Beproeving remkracht
U zet de eerste remming zo in, dat u de trein volkomen in uw macht hebt.
4.2.2 Opzetten stroomafnemers
U zet geen stroomafnemers op in wissels en onder kruisingen van de rijdraad als de trein nog rijdt.
4.2.3 Energiezuinig rijden
U gebruikt tijdens de rit zo weinig mogelijk energie. U kunt daarvoor de UZI-methode gebruiken.
4.3
Vervoeren trein
4.3.1 TijdtafelN van de dienstregeling
U vervoert de trein overeenkomstig de aanwijzingen in de Tijdtafel van de dienstregeling.
4.3.2 Omroepen
In reguliere situaties:
U roept altijd om bij nadering van een niet-overstapstation.
In geval van vertraging:
 Wanneer de trein een vertrekvertraging heeft van 3 minuten of meer, roept u altijd om op
beginstations (daar waar de treinserie begint) en knooppuntstations.
U doet dit tijdens stilstand voor vertrek of buiten een 40 km/h gebiedN.
 Wanneer de trein een ongeplande stop onderweg maakt van 3 minuten of meer (stop ‘in het
weiland’) roept u altijd om. Vanzelfsprekend geldt ook hier dat veiligheid prioriteit heeft.
4.3.3 Voertuig zonder juiste spoordetectieN
Als u met een voertuig zonder juiste spoordetectie rijdt op geïsoleerd spoor, licht u de Treindienstleider
in. Aki’s/ahob’s/aob’s berijdt u voorzichtigN.
4.4
Storingen en onregelmatigheden tijdens de rit
4.4.1 Algemeen
Bij storingen en onregelmatigheden tijdens de rit handelt u als volgt:
 u neemt maatregelen om het gevaar te beperken;
 u licht de chef van de trein in;
 u licht de treindienstleider in als u door de storing of onregelmatigheid niet volgens dienstregeling
kan rijden;
 u meldt materieelstoringen en veiligheidsstoringen N aan het MBN en overlegt over de afhandeling
van de storing en eventueel vervolg van de rit.
Hoofdstuk
4 - pagina 18/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
U vraagt na het oponthoud toestemming aan de Treindienstleider om verder te mogen rijden. U rijdt
verder met 'rijden op zicht' tot u het eerstvolgende hoofdsein bent gepasseerd.
Intern
4.4.2 Inlichten aflosmachinist
U licht persoonlijk de machinist in die een trein met een verlaagde snelheid, ten gevolge van een
materieel technisch defect, verder rijdt na:
 aflossen;
 splitsen;
 combineren.
Als er geen aflosmachinist aanwezig is, licht u de Bijstuurder materieel/personeel hierover in.
4.4.3 Materieelstoringen
4.4.3.1 Algemeen
Storingen waarbij het MBN niet hoeft te worden geraadpleegd meldt u in het MA formulier in de
Railpocket.
Storingen die de treindienst dreigen te verstoren meldt u direct via het urgente nummer aan het MBN.
4.4.3.2 Treinleiding
a. Onverklaarbare verlaging van de druk in de treinleiding
Bij een onverklaarbare drukverlaging in de treinleiding brengt u de trein zo snel mogelijk tot stilstand en
laat u direct de stroomafnemers neer.
b. Afsluiten treinleiding
Als u de treinleiding hebt afgesloten, licht u de Treindienstleider en het MBN in voordat u verder rijdt.
c. Doorgaande zelfwerkende rem
U rijdt ten hoogste 40 km/h als niet alle voertuigen zijn aangesloten op de zelfwerkende rem.
d. Noodrem
De noodrem moet bedienbaar zijn vanuit:
 elke bezette rijtuigafdeling; en
 elke voor treinpersoneel aangewezen afdeling.
Kan dat niet, dan vervoert u de trein met ten hoogste 40 km/h.
Voor risicotreinenN kunnen afwijkende regelingen gelden. Deze regelingen zijn vermeld in de bij de trein
behorende beschrijving.
e. NoodremovernameN
U onderbreekt een noodremming als de trein op een plaats dreigt te stoppen waar hulpverlening
onmogelijk is. U rijdt verder met ten hoogste 40 km/h tot de eerste plaats die bereikbaar is voor de
hulpverleners.
Het is verboden tijdens het vertrek (tot het perron verlaten is) een noodremming te onderbreken.
De chef van de trein kan u opdragen de trein direct tot stilstand te brengen.
U informeert de:
 Treindienstleider;
 chef van de trein;
 reizigers.
f. Vaste remmen
Wanneer u vermoedt dat de trein vaste remmen heeft, past u lagedrukoverlading toe.
Hoofdstuk
4 - pagina 19/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

4.4.3.3 Defecte rem
a. Constateren defecte rem
Als u een defecte rem constateert, meldt u aan het MBN:
 aard van het defect;
 aantal afgesloten draaistellen;
 treinsamenstelling;
 plaats van het defecte materieel in de trein;
 materieelnummer.
Intern
Concernveiligheid
b. Bepalen maximumsnelheid
U vraagt aan het MBN wat de nieuwe maximumsnelheid voor uw trein is.
U informeert de Treindienstleider en de chef van de trein over de nieuwe maximumsnelheid.
c. Treinen naar het buitenland
Naar Duitsland: Op het Nederlandse net handelt u als beschreven onder punt b. De chef van de trein
bepaalt de nieuwe maximumsnelheid voor het Duitse net.
Naar België: U licht de chef van de trein in als u remmen afsluit van een trein naar België. U rekent de
nieuwe maximumsnelheid uit op basis van het NMBS-formulier E286 dat u van de chef van de trein of
NMBS begeleider ontvangt. De benodigde tabellen vindt u in het handboek machinist voor Belgische
lijnen. U licht uw buitenlandse collega persoonlijk in als er geen locwisseling plaatsvindt. Verder gelden
de punten a en c.
d. Treinen uit het buitenland
Uit Duitsland: Bij getrokken treinen vraagt u aan de chef van de trein een exemplaar van het
internationaal materieelrapport op het overgavestation.
Als er remmen afgesloten zijn vraagt u het MBN wat de nieuwe snelheid voor uw trein is. U licht de
Treindienstleider en de chef van de trein in over de nieuwe maximumsnelheid. Bij ICE materieel deelt u
aan het MBN het rempercentage mee dat door de boordcomputer wordt uitgerekend. Het MBN deelt u
de nieuwe snelheid mee. Verder gelden de punten a en c.
Uit België: U vraagt uw collega op het grensstation of er remmen zijn afgesloten. Als er remmen zijn
afgesloten vraagt u het MBN wat de nieuwe snelheid voor uw trein is. U licht de Treindienstleider en de
chef van de trein in over de nieuwe maximumsnelheid. Verder gelden de punten a en c.
Indien u een internationale trein rijdt voor NS Hispeed dan meldt u bijzonderheden eveneens aan het ITC.
4.4.3.4 Defecte centrale deursluitingN
Als tijdens de rit de lamp ‘Deuren Dicht’ dooft, brengt u de trein tot stilstand. U vraagt opnieuw
sluitcommando te geven. Heeft deze handeling geen succes, dan handelt u overeenkomstig de richtlijnen
in het naslagwerk.
4.4.3.5 Defecte hoogspanningsveiligheid
Het is niet toegestaan in de hoogspanning te werken.
Toegang cabineneus mat’64
Bij mat’64 is het verboden de cabineneus te betreden, behalve wanneer vooraf de stroomafnemer
neergelaten is en hoogspanningsinstallatie geaard is.
4.4.3.6 Hotbox-melding
U handelt als volgt, als u een hotbox-melding ontvangt:
 bij een 'warm-melding' geeft de Treindienstleider u aan waar u opzij genomen gaat worden;
 bij een 'heet-melding' stopt u onmiddellijk.
Hoofdstuk
4 - pagina 20/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
Intern
a. Controle wiel en aspot
U controleert wielen en aspotten van:
 de opgegeven as; en
 de twee voor en achter gelegen assen.
b. Maatregelen na controle
 warm: u rijdt in overleg met de Treindienstleider door naar de eindbestemming;
 heet zonder verkleuring en beschadiging: u rijdt in overleg met de Treindienstleider door naar de
eerste gelegenheid waar u opzij genomen kunt worden. De maximumsnelheid is 10 km/h;
 heet met verkleuring en/of beschadiging: u rijdt niet verder.
Bij een onregelmatigheid aan een wiel sluit u van het betrokken voertuig ook de tripleklep af.
4.4.3.7 Snelheidsmeter defect
U meldt een defecte snelheidsmeter aan het MBN.
Materieel met een defecte snelheidsmeter wordt in overleg met het MBN en daar waar mogelijk op het
eindstationN uit de dienst genomen.
Let op: Bij ATB fase 4 treinapparatuur en ATB nieuwe generatie treinapparatuur is sprake van een
veiligheidsstoring. Deze veiligheidsstoring meldt u aan het MBN.
4.4.3.8 Afsluiten luchtveer
Bij het afsluiten van een luchtveer moet altijd het MBN worden ingelicht. Let op: Het afsluiten van een
luchtveer kan gevolgen hebben voor uw maximumsnelheid.
4.4.4 Storingen aan de infrastructuur
4.4.4.1 Wegvallen bovenleidingspanning
U vermoedt dat uw trein het wegvallen van de bovenleidingspanning heeft veroorzaakt:
• U laat de stroomafnemers neer.
• U zet een snelremming in en zendt een alarmoproep uit.
• U neemt contact op met de Treindienstleider.
• U licht de Hoofdconducteur in.
U vermoedt dat uw trein het wegvallen van de bovenleidingspanning niet heeft veroorzaakt:
• U laat de stroomafnemers neer.
• U rijdt door tot een plaats waar de trein -indien nodig- geëvacueerd kan worden.
• U neemt contact op met de treindienstleider.
• U licht de Hoofdconducteur in.
Als de calamiteit langer dan 10 minuten zal gaan duren, overlegt u met de helpdesk MBN over de wijze
waarop u het materieel dienstvaardig kunt houden.
Controleer elk half uur de batterijspanning en hoofdreservoirdruk . U maakt met het MBN nadere
afspraken over technische ondersteuning en eventuele inzet van hulpmaterieel.
U vraagt na het oponthoud toestemming aan de Treindienstleider om verder te mogen rijden. U rijdt
verder met 'rijden op zicht' tot u het eerstvolgende hoofdsein bent gepasseerd.
4.4.4.2 Storing/niet tijdig werken aki, ahob of aob
Bij een storing van een aki, ahob of aob ontvangt u een aanwijzingN. Om de veiligheid van het
wegverkeer te waarborgen, handelt u als volgt:
 nader overweg/overpad behoedzaam met maximaal 10 km/h;
 geef herhaald ’attentiesein’;
Hoofdstuk
4 - pagina 21/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid

stop als de veiligheid van het wegverkeer dit vordert.
Intern
Werkt de installatie niet, dan handelt u als volgt:
 stop voor overweg/overpad, zo mogelijk met de eerste as voorbij de isolerende las;
 rijd verder bij:
o een aki, 20 seconden nadat deze is gaan werken
o een ahob/aob, als de bomen gedaald zijn.
U herneemt de snelheid als de eerste as de overweg is gepasseerd.
Als de overweg niet in werking komt, moet het wegverkeer worden gewaarschuwd:
 bij dag met rode vlag, tot het eerste voertuig de overweg is gepasseerd;
 bij nacht of slecht zicht met rood (knipperend) licht, tot de trein in zijn geheel de overweg is
gepasseerd.
4.4.4.3 ‘STOP’ tonend sein
‘Stop’ tonende seinen mogen alleen voorbijgereden worden, als u van de treindienstleider een aanwijzing
‘stop’ tonend sein N heeft gekregen.
U mag in afwijking van bovenstaande een P-sein dat ‘stop’ toont voorbijrijden met rijden op zicht, indien:

de treindienstleider dit heeft toegestaan; of

als u geen spreekverbinding met de treindienstleider tot stand kan brengen.
De daaropvolgende ‘stop’ tonende P-seinen mag u voorbijrijden met rijden op zicht.
U houdt rekening met het niet juist functioneren van aki´s/ahob´s/aob´s.
4.4.5 ATB(Vv)-storingen N
Alle ATB(Vv)-storingen meldt u in de materieelagenda met uitzondering van een baanstoring. Deze meldt
u aan de Treindienstleider. Als u als machinist opmerkt dat de ATB(Vv) defect en/of gestoord is meldt u
dit aan het MBN. Bij een ATB(Vv)-veiligheidsstoring laat u de ATB(Vv) in bedrijf.
4.4.6 Overige onregelmatigheden
4.4.6.1 Gladde sporen N
Gladde sporen meldt u aan de Treindienstleider.
4.4.6.2 Slecht zicht
Als het zicht minder is dan 300 meter moet u om de 5 seconden het ’attentiesein’ geven op
baangedeelten met:
 onbeveiligde openbare overwegen;
 overpaden met landhekken.
(alleen tussen 05.00 uur en 20.00 uur).
4.4.6.3 Nevenspoor niet veilig te berijden
Als u vermoedt of waarneemt, dat het nevenspoor niet veilig te berijden is, neemt u de volgende
maatregelen:
 snelremming inzetten;
 gevaarsein op krachtvoertuigen ontsteken;
 alarmoproep per GSM-R uitzenden;
 kortsluitkabel plaatsen.
Let op: kortsluitkabel is niet altijd betrouwbaar en heeft op baanvakken zonder doorgaande spoorisolatie
geen effect!
Hoofdstuk
4 - pagina 22/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
U moet in alle gevallen een trein waarvoor gevaar zou kunnen ontstaan, tegemoet lopen en bij nadering
daarvan gevaarsein geven.
Intern
4.4.6.4 Kopmaken op de vrije baan
Als u met uw trein moet kopmaken op de vrije baan, neemt u contact op met de Treindienstleider om
werkafspraken te maken.
Nadat u heeft kopgemaakt meldt u zicht via de GSM-R onder uw treinnummer bij de Treindienstleider.
U volgt zijn aanwijzingen op.
4.4.6.5 Tot stilstand komen voorbij ‘STOP’ tonend sein
Het tot stilstand komen voorbij 'STOP' tonend sein meldt u aan de Treindienstleider. U mag uw rit pas
vervolgen na overleg met en toestemming van de wachtdienstfunctionaris van NSR.
Als u de indruk hebt, dat het tot stilstand komen voorbij een 'STOP' tonend sein een gevolg is van
onvoldoende remwerking, neemt u ter plaatse een remproef.
4.4.6.6 Trein niet in de juiste richting
 U stopt achter het eerstvolgende sein voor de tegenrichting als u ziet dat de trein niet in de juiste
richting wordt geleid.
 U stopt onmiddellijk als er gevaar dreigt of schade kan ontstaan.
 U stopt onmiddellijk als u ziet dat u in de richting wordt geleid van een baanvak met een andere
bovenleidingspanning. Indien nodig laat u dan ook direct de stroomafnemers zakken.
4.4.6.7 Melden bij ontregelde treindienst
Bij ontregelde treindienst meldt u zich bij de Bijstuurder materieel/personeel. Wanneer ‘code rood’ van
toepassing is, meldt u zich bij de managementtafel op de door het productiegebied aangegeven plaats.
4.5
Winterse omstandigheden
4.5.1 IJzelafzetting
4.5.1.1 Constateren ijzelafzetting
U constateert ijzelafzetting door:
 abnormale vonkvorming; of
 wegvallen van de bovenleidingspanning.
U licht de Treindienstleider in.
4.5.1.2 Controle stroomafnemers
U controleert de stroomafnemers van:
 E-loc’s bij ieder stationnement;
 treinstellen en trek-duweenheden op elk begin- en eindstation.
4.5.1.3 Gangbaarheid stroomafnemers
Als de gelegenheid zich voordoet, laat u de stroomafnemers enige keren op en neer bewegen.
4.5.1.4 Anti-icing
U wordt tijdig op de hoogte gebracht door een SMS en railpocketbericht wanneer de anti-icinginstallaties operationeel worden.
Bij het naderen van de anti-icing-installatie houdt u rekening met een mogelijke behandeling van uw trein
als het sneeuwkristal-bord brandt. U past uw snelheid aan om tijdig 5 km/h te kunnen rijden.
Als het snelheidsbord ‘05’ oplicht remt u af tot 5 km/h. U houdt deze snelheid aan totdat uw treinstel
geheel door de installatie heen is.
Hoofdstuk
4 - pagina 23/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
Na de behandeling voert u twee remmingen uit van 30 km/h naar 0.
Voor SGM en SLT voert u snelremmingen uit. Voor de overige materieelsoorten voert u volremmingen uit.
Intern
Indien u een behandelde trein voortbrengt langs het perron licht u de opvolgende machinist in of
vermeldt u de behandeling op model 4004.
Bij seinbeeld ‘geel-knipper’ voert u meerdere remmingen uit bij lagere snelheid. U zorgt voor een remweg
van ten minste 60 meter.
NB: Anti-icing instructie is toegevoegd in de plaatselijke regelgeving van
Amsterdam Watergraafsmeer, Den Haag Binckhorst, Eindhoven, Hoofddorp, Nijmegen en
Utrecht.
4.5.2
Rembediening
4.5.2.1 Schijfremmen
Bij stuifsneeuw en temperaturen onder 0°C voert u bij materieel uitgerust met schijfremmen elke 10
minuten een kortstondige remming met maximale remkracht uit.
4.5.2.2 Onvoldoende remeffect
Bij onvoldoende remeffect vermindert u de toegestane snelheid als volgt:
 bij ICR/BDs, ICM(m), VIRM, DDAR-1700, DDAR-mDDM, SLT en buitenlands materieel: met minimaal
20 km/h;
 bij SGM en DM '90: met minimaal 30 km/h.
4.5.3 Snelheid
U past de snelheid aan de weersomstandigheden aan.
4.6
Diversen
4.6.1 Chef van de trein (CTR)
U kunt in sommige gevallen aangewezen worden als chef van de treinN.
4.6.2 Rapporteren N
U vult alle modellen duidelijk en volledig in en zorgt ervoor dat deze op de juiste plaats terechtkomen.
4.6.3 GSM-R N
4.6.3.1 Algemeen
In iedere bediende cabine moet de GSM-R ingeschakeld zijn. In een 40 km/h gebiedN zet u de trein stil
om de GSM-R veilig te gebruiken. Uitzondering is het gebruik van de alarmoproep. U houdt zich aan de
regels voor Veiligheidscommunicatie.
4.6.3.2 Alarmoproep
Bij het ontvangen van een alarmoproep brengt u de snelheid terug tot ‘rijden op zicht’N.
4.6.3.3 Alarmoproep tunnels N
Wanneer u een alarmoproep ontvangt terwijl u naar een tunnel rijdt, probeert u voor de tunnel tot
stilstand te komen.
Rijdt u al in een tunnel, dan past u uw snelheid zodanig aan dat u de tunnel nog kunt verlaten.
U zorgt er voor dat u bij dreigend gevaar direct kunt stoppen. Zie ook paragraaf 5.3 Tunnels.
Hoofdstuk
4 - pagina 24/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
Intern
4.6.3.4 Aanwijzing N per GSM-RN
U mag een aanwijzingN STS pas in ontvangst nemen als de trein stilstaat voor het betreffende sein.
Voor het in ontvangst nemen van andere aanwijzingenN brengt u de trein tot stilstand als u dit nodig
vindt. De gegevens die u van de Treindienstleider tijdens het aannemen van een aanwijzing ontvangt
noteert u op het formulier uit het blokje ‘aanwijzingen’ (DY78011) of een voorbeeld uit de papieren
versie van de IAM/TSB publicatie.
4.6.3.5 Melden storingen GSM-RN
GSM-R storingen meldt u:
 aan het MBN;
 in de materieelagenda.
4.6.3.6 Defecte of ontbrekende GSM-R apparatuur
Een trein met defecte of ontbrekende GSM-RN apparatuur moet op het eindstationN uit de dienst
genomen worden. U licht het MBN in.
4.6.3.7 Defecte GSM-RN walapparatuur
Als de GSM-R walapparatuur defect raakt, schakelt het systeem over naar een ander mobiel netwerk:
KPN MOB.
GSM-R is op dat moment beperkt te gebruiken als mobiel telefoonsysteem.
Via de telefoonboekfunctie in de GSM-R is de VL-post (trdl) te bereiken.
De alarmoproepfuncties trein-wal (trdl) en trein-trein werken niet.
4.6.4 Portofoon-noodoproep
U meldt een portofoon-noodoproep aan de Veiligheidscentrale.
Vervolgens informeert u bij de chef van de trein wat de reden is van de noodoproep.
U geeft nadere gegevens door aan de Veiligheidscentrale en maakt de afspraak op welk station de
assistentie wordt verleend.
4.6.5 Communicatiemiddelen
Tijdens het rijden van een trein in 40 km/h gebiedenN is het niet toegestaan gebruik te maken van
communicatiemiddelen voor het ontvangen of zenden van email en andere elektronische berichten.
Tijdens het rijden van een trein in 40 km/h gebieden is het gebruik van de GSM, GSM-R en/of portofoon
niet toegestaan.
Uitzonderingen zijn het gebruik van:

de alarmoproep bij de portofoon en GSM-R;

de portofoon bij geduwd rangeren;

een GSM of portofoon als deze dient als beschermingsmiddel voor ‘alleenwerkenden’.
Bij defecte of ontbrekende ATB(Vv) is het gebruik van de GSM tijdens het rijden van een trein niet
toegestaan.
U beperkt het voeren van gesprekken tot het hoogst noodzakelijke. Privé-multimedia-apparatuur en
telefoon(s) schakelt u tijdens de uitvoering van de dienst uit. Het gebruik van geluidsdragers, bijvoorbeeld
radio, mp3 etc., is verboden.
Hoofdstuk
4 - pagina 25/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
4.6.6 RailpocketN
U plaatst de Railpocket voor vertrek in de houder.
Tijdens het rijden van een trein beperkt u het gebruik van de Railpocket.
U mag tijdens de rit uw dienstregeling raadplegen.
Indien aanwezig mag u Routelint raadplegen.
Intern



Hoofdstuk
4 - pagina 26/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
5.1
5.1.1
Brand
Brand in de trein
5.1.1.1 Algemeen
U meldt een brand in de trein aan de Treindienstleider.
U schakelt indien mogelijk de ventilatie uit.
5.1.1.2 Stoppen
Bij brand in de trein moet u bedenken of u stopt.
Intern
5 Calamiteiten
Punten van overweging:
 hulpverlening op lange bruggen is slecht mogelijk;
 ook onder een perronoverkapping is dat ongewenst;
 u kunt, na overleg met de chef van de trein, besluiten alsnog weg te rijden.
 bij nadering van een tunnel, indien mogelijk:
o stoppen voor de ingang van de tunnel;
o stilstand in de tunnel voorkomen.
o zie ook paragraaf 5.3 Tunnels.
Bij een aantal typen materieel kunt u gebruik malen van de noodremoverbruggingN.
Als u stopt, licht u:
 de chef van de trein in;
 de reizigers in dat de trein verlaten moet worden op aanwijzing van het treinpersoneel (zie paragraaf
5.4 Evacuatie van reizigers).
5.1.1.3 Ontgrendelen deuren
Als u stopt, ontgrendelt u de deuren aan de veilige kant.
5.1.1.4 Ontkoppelen materieel
Probeer het brandende deel los te koppelen van het niet-brandende deel.
5.1.1.5 Spanningsloos stellen materieel
Voordat in de trein geblust mag worden, moet u:
 de stroomafnemers laten zakken; en
 ervoor zorgen dat het brandende deel niet meer onder hoogspanning staat.
5.1.2 Brand buiten
U licht direct de Treindienstleider in als u tijdens de rit een brand opmerkt buiten de trein.
5.2
Aanrijdingen
5.2.1 Informeren Treindienstleider
Bij een aanrijding informeert u onmiddellijk:
 op rangeerterreinen, Treindienstleider minimaal bevoegd;
 in overige gevallen, de Treindienstleider.
Hoofdstuk
5 - pagina 27/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
Intern
U handelt verder als volgt:
 ontsteek gevaarsein;
 zend alarmoproep uit via GSM-R N ;
 plaats kortsluitkabel.
Let op: Als in tunnels het nevenspoor vrij en onbelemmerd is, plaatst u geen kortsluitkabel. U voorkomt
hiermee het onnodig tot stilstand komen van overig treinverkeer.
5.2.2 Informatie na onderzoek
Na onderzoek geeft u de Treindienstleider informatie over de:
 plaats van de aanrijding;
 toestand van het personeel en betrokkenen;
 toestand van het materieel;
 toestand van het eigen- en nevenspoor;
 toestand van de bovenleiding.
5.2.3 HS-Installatie aarden
Bij gevaar van kortsluiting moet u de stroomafnemers laten zakken en de HS-installatie aarden.
5.2.4 Chef van de trein N
Is na een aanrijding naast de chef van de trein geen ander treinpersoneel aanwezig en moet de chef van
de trein achterblijven, dan draagt hij zijn taak aan u over.
Als chef van de trein moet u zo veel mogelijk feiten en persoonsgegevens van getuigen verzamelen en
vermelden op model 4064.
De chef van de trein dekt eventueel aanwezige stoffelijke resten af.
5.2.5 Onderzoek politie/justitie
Na een incident/onregelmatigheid kan de politie u meenemen voor nader verhoor.
U kunt aangemerkt worden als verdachte. Als u als verdachte wordt gehoord, dan moet de politie u hier
uitdrukkelijk op wijzen (bij twijfel hierover vraagt u of u verdachte of getuige bent).
Als getuige, u:
 geeft de politie antwoord op vragen over de toedracht van het voorval;
 doet geen uitspraken over de schuldvraag;
 legt geen verklaringen af die voor uzelf of uw collega's belastend kunnen zijn;
 moet meewerken aan een ademtest.
U verstrekt als personalia:
 naam;
 geboortedatum;
 functie;
 standplaats;
 bedrijf.
Als verdachte, u:
 mag altijd vragen om juridische bijstand voor u verdere verklaringen aflegt. U neemt dan zo snel
mogelijk contact op met uw Teammanager of de wachtdienst en de afdeling NSR Legal
Schadebureau, telefoon 030-2354414;
 doet geen uitspraken over de schuldvraag;
 legt geen verklaringen af die voor uzelf of uw collega's belastend kunnen zijn;
 moet meewerken aan een ademtest.
Hoofdstuk
5 - pagina 28/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
Intern
U verstrekt als personalia:
 naam;
 geboortedatum;
 functie;
 standplaats.
 bedrijf.
Voor snelle afhandeling en voor uw privacy geeft u als adres op:
NSR Legal Schadebureau
Postbus 19298
3501 DG Utrecht.
Dienstpost Hoofdkantoor NS 6k29.
5.2.6 Oponthoud van de trein
Als justitie een onderzoek instelt, moeten de opruimingswerkzaamheden worden gestaakt zolang justitie
dit nodig acht. Dit sluit niet uit, dat u op gepaste wijze eventuele bezwaren en gevaren onder de
aandacht van justitie mag brengen. De trein mag niet langer worden opgehouden dan voor de zorg van
de slachtoffers en het justitieel onderzoek nodig is. U kunt de politie vragen met de trein mee te rijden.
5.2.7 Contacten met de media
Praat niet zelf met vertegenwoordigers van de media, maar verwijs naar NS Persvoorlichting (telefoon
030-2357070).
Hoofdstuk
5 - pagina 29/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
5.3.1
Tunnels
Basisprocedure calamiteiten bij het naderen van en rijden in tunnels
Treinpersoneel ontvangt
informatie over een
calamiteit in eigen trein
Rijdt u in een
tunnel?
JA
NEE
Rijdt u in de
remzone voor een
tunnel?
JA
Intern
5.3
1. Plaats ALARM-oproep.
NEE
Kunt u stoppen voor
de tunnel?
NEE
JA
Zet trein op gunstige plek
Alarmroproep
Hoofdstuk
2. Als noodrem wordt
bediend door reizigers dan
noodrem-overbrugging
bedienen (indien aanwezig).
3a.verlaat tunnel; of
3b zet trein aan einde perron
van station in tunnel; of
3c.zet trein op gunstige plek.
5 - pagina 30/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
Procedure gestrande trein in tunnelbuis
Calamiteit =
mogelijk brand
Alarmoproep.
Direct contact met Treindienstleider.
Luchtbehandeling uit.
Eerste info aan reizigers.
Ramen/deuren dicht.
Uitvoeren eerste acties
Overleg met Hoofdconducteur.
Situatie beoordelen.
Vaststellen aard van de calamiteit.
Informeren reizigers.
Terugkoppeling aan Treindienstleider.
Beoordelingsfase
Denk aan ventilatie en
informeren reizigers
en Treindienstleider
niet evacueren
Intern
5.3.2
Directief reizigers benaderen.
Zoveel mogelijk door trein evacueren.
Besluitfase
wel evacueren
Bij brand:
Afhankelijk van
- locatie brand
- positie trein
- ventilatie tunnel
zover mogelijk van de brand evacueren.
(zie tunnelfolder / info Treindienstleider)
Hoofdstuk
5 - pagina 31/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
5.4
Evacuatie van reizigers
Intern
De Chef Trein (CTR) krijgt opdracht van de Operationeel Manager (OM) om de reizigers te evacueren.
Daarbij worden vooraf afspraken gemaakt over de plaats waar de reizigers veilig kunnen worden
opgevangenN. De CTR vraagt aan u toestemming om de evacuatie te mogen starten. Na overleg met en
toestemming van de Treindienstleider, geeft u de CTR toestemming om de evacuatie te starten. U
assisteert bij de evacuatie. Bij de evacuatie wordt gebruik gemaakt van de evacuatietrap als deze in het
materieel aanwezig is.
5.4.1 Evacuatie op een meersporig baanvak
Als reizigers geëvacueerd moeten worden op een meersporig baanvak:
 moet de evacuatie plaatsvinden aan de zijde van het dichtstbijzijnde looppad;
 vraagt u de Treindienstleider geen treinen toe te laten op over te steken spoor/sporen;
 plaatst u de kortsluitkabel op over te steken sporen;
 licht u de chef van de trein in over de genomen maatregelen;
 geeft u toestemming tot evacuatie.
Als alle reizigers zich buiten het profiel van vrije ruimte bevinden, meldt u dit aan de Treindienstleider.
5.4.2 Evacuatie van reizigers van een gestrande trein na bovenleidingbreuk
Als reizigers van een gestrande trein na een breuk in de bovenleiding geëvacueerd moeten worden,
vraagt u de Treindienstleider het betrokken deel van de bovenleiding spanningsloos te laten schakelen.
U meldt de Treindienstleider:
 treinnummer;
 stationsnaam of baanvak en kilometrering;
 spoornummer;
 wisselnummer;
 seinnummer.
De Treindienstleider meldt u dat de bovenleiding ter plaatse is uitgeschakeld.
U controleert of de afhangende bovenleiding niet knettert en geen vonken vormt. Vervolgens:
 geeft u de chef van de trein N toestemming de reizigers te evacueren;
 assisteert u bij de evacuatie.
Als u knetteren of vonkvorming waarneemt, meldt u dit aan de Treindienstleider.
U wacht met evacueren totdat de Treindienstleider u opnieuw meldt dat de bovenleiding is uitgeschakeld
en u de controle hebt uitgevoerd.
5.4.3 Evacuatie uit een tunnel
Als reizigers geëvacueerd moeten worden uit een tunnel:
 vraagt u de Treindienstleider geen treinen toe te laten op het nevenspoor;
 licht u de chef van de trein in over de genomen maatregelen;
 geeft u toestemming tot evacuatie;
 assisteert u de chef van de trein bij de evacuatie van de reizigers.
 zie ook paragraaf 5.3 Tunnels.
5.4.4 Evacuatie uit de Willemsspoortunnel
Bij calamiteiten in de Willemsspoortunnel kan de Treindienstleider de vluchtdeuren in de tussenwanden
ontgrendelen.
Hoofdstuk
5 - pagina 32/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
5.5
Luchtverversing werkt niet
Intern
In materieel voorzien van een luchtverversingssysteem waar geen ramen geopend kunnen worden geldt
het onderstaande.
Als in een gedeelte van de trein de luchtverversing niet werkt dan licht u de chef van de trein in. De chef
van de trein ontruimt het betreffende deel van de trein.
De chef van de trein:

vraagt de reizigers van het betreffende rijtuig plaats te nemen in een ander rijtuig;

sluit het betreffende rijtuig af;

treedt met u in overleg over eventuele volgende maatregelen.
Als voor vertrek blijkt dat in de hele trein de luchtverversing niet werkt, dan vertrekt u niet. U licht de
chef van de trein en de Treindienstleider in en overlegt over de te nemen maatregelen.
Als na vertrek blijkt dat de luchtverversing niet werkt of dat de luchtverversing uitvalt, licht u de chef van
de trein in. De trein moet doorrijden naar het eerstvolgende station. Als de trein geen
bovenleidingspanning heeft, functioneert de luchtverversing niet meer. U licht de chef van de trein in
over het wegvallen van de bovenleidingspanning. In overleg met de chef van de trein worden alle deuren
aan de veilige zijde door middel van de noodbediening geopend.
De chef van de trein moet voor het openen:
 in de gehele trein de reizigers persoonlijk informeren, dat er deuren worden geopend om de lucht te
verversen;
 de reizigers erop wijzen dat zij de trein niet mogen verlaten;
 zo mogelijk bewaking stellen bij elke geopende deur.
In alle gevallen informeert u het MBN.
5.6
Onregelmatigheden gevaarlijke stoffen N
Onregelmatigheden met een trein waarin zich wagens met gevaarlijke stoffen bevinden, meldt u aan de
Treindienstleider. Zo mogelijk geeft u de plaats van de wagens in de trein aan hem door.
5.7
Verdacht voorwerp en/of verdacht gedrag in de trein
Als de Hoofdconducteur een verdacht voorwerp en/of verdacht gedrag in de trein identificeert krijgt u dit
van hem door via code 03. Vervolgens handelt u zoals voorgeschreven in de 'Instructie machinist' in
bijlage IN.
Als u chef van de trein bent en u identificeert een verdacht voorwerp en/of verdacht gedrag in de trein
handelt u zoals voorgeschreven in de 'Instructie Conducteur' in bijlage IN.
5.8
Instructie aanslag of terreurdreiging
5.8.1 Instructie bij een aanslag
Indien er binnen het Openbaar Vervoer in Nederland sprake is van een aanslag dan wordt het
treinverkeer stilgelegd. Dit betekent het volgende:
Hoofdstuk
5 - pagina 33/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid





stop langs het eerstvolgende perron, zodat de passagiers veilig kunnen uitstappen en informeer
collega’s op de trein;
laat de passagiers uitstappen;
overleg met de Treindienstleider of de trein afgerangeerd moet worden. Dit om te voorkomen dat
treinen niet binnen kunnen komen vanwege bezette perronsporen.
ga naar het voorplein van het station en wacht op verdere instructies;
let op! de aan u ter beschikking gestelde communicatiemiddelen kunnen overbelast raken. Het kan
dus langer duren, voordat u meer informatie krijgt;
blijf gedurende minimaal drie uur beschikbaar en ter plaatse. Drie uur is de minimale tijd die nodig is
om het treinverkeer weer te hervatten.
Intern

5.8.2 Instructie lichte dreiging
Indien voor de spoorbranche een licht terreurdreigingsniveau wordt afgekondigd, dan betekent dit het
volgende:
 wees alert en waakzaam in en rond de trein en op het station;
 ziet u een verdachte situatie of personen handel dan conform de instructie verdacht voorwerp en/of
verdacht gedrag in rijdende trein (zie bijlage I);
 neem hierna via het alarmnummer (035-235 4444) contact op met de Veiligheidscentrale.
5.8.3 Instructie matige dreiging
Indien voor de spoorbranche een matig terreurdreigingsniveau wordt afgekondigd, dan betekent dit het
volgende:
 wees alert en waakzaam in en rond de trein en op het station;
 ziet u een verdachte situatie of personen handel dan conform de instructie verdacht voorwerp en/of
verdacht gedrag in rijdende trein (zie bijlage I);
 neem hierna via het alarmnummer (035-235 4444) contact op met de Veiligheidscentrale;
 roep in treinen die een station met een verhoogde alertering aandoen bij elke halte om dat reizigers
geen bagage of andere voorwerpen onbeheerd achterlaten. Ook de omroepberichten op de stations
worden aangepast.
 loop extra servicerondes om zicht te krijgen op afwijkende situaties;
 overstaande/kerende treinen die een station met verhoogde alertering aandoen en langer dan 10
min. langs een perron staan, kijkt u na aankomst cq. voor vertrek tijdens het gereedmaken na op
achtergebleven voorwerpen. U sluit treinen af.
5.8.4 Instructie hoge dreiging
Indien voor de spoorbranche het hoge terreurdreigingsniveau wordt afgekondigd, dan betekent dit het
volgende:
 wees alert en waakzaam in en rond de trein en op het station;
 ziet u een verdachte situatie of personen handel dan conform de instructie verdacht voorwerp en/of
verdacht gedrag in rijdende trein (zie bijlage I);
 neem hierna via het alarmnummer (035-235 4444) contact op met de Veiligheidscentrale;
 roep in treinen die een station met een verhoogde alertering aandoen bij elke halte om dat reizigers
geen bagage of andere voorwerpen onbeheerd achterlaten. Ook de omroepberichten op de stations
worden aangepast;
 loop extra servicerondes om zicht te krijgen op afwijkende situaties;
 overstaande/kerende treinen die een station met verhoogde alertering aandoen en langer dan 10
min. langs een perron staan, kijkt u na aankomst cq. voor vertrek tijdens het gereedmaken na op
achtergebleven voorwerpen. U sluit treinen af;
 de regie van verdere maatregelen is niet meer aan NS maar aan de overheid.
Hoofdstuk
5 - pagina 34/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
6.1
Snelheid
Intern
6 Snelheid en Seinen
6.1.1 Algemeen
De maximale snelheid waarmee u de trein mag vervoeren, is afhankelijk van:
 de baanvaksnelheid/plaatselijke snelheid; en
 een snelheidsbeperking; en
 de toegestane materieelsnelheid; en
 de dienstregeling.
6.1.2 Snelheidsbeperkingen
6.1.2.1 Plaatselijke snelheid
De plaatselijke snelheid wordt aangegeven door een bord of lichtsein.
6.1.2.2 Tijdelijke snelheidsbeperking
Een tijdelijke snelheidsbeperking:
 staat in de Railpocket als IAM informatie en wordt tevens getoond bij uw dienstregeling; of
 in de TSB- Weekpublicatie of TSB-Dagpublicatie; of
 wordt u bekend gemaakt met een aanwijzing ’Snelheid Begrenzen’ N; en
 wordt aangegeven met L-, A- en E-borden.
Een snelheidsbord kan dubbel zijn uitgevoerd. Als u na het passeren van een L-bord het spoor waarvoor
de snelheidsbeperking geldt niet gaat berijden, volgt alleen een E-bord.
Bij uitval van uw Railpocket vraagt u de Railpocket van de chef van de trein voor de benodigde TSB
informatie. Bij uitval van het systeem moet u een papieren versie van de TSB-Weekpublicatie en TSBDagpublicatie in bezit hebben.
6.1.2.3 Overige snelheidsbeperkingen
Een snelheidsbeperking kan ook worden opgelegd:
 met een aanwijzing N; of
 met een regeling opgenomen in hoofdstuk 4.
6.2
Seinen
De seinen en hun betekenis vindt u in Aanhangsel II Seinenboek.
6.2.1 Tot waar geldig
 seinbeelden getoond door een lichtsein gelden tot het eerstvolgende lichtsein, rekening houdend
met snelheidsborden;
 het seinbeeld 'rijden op zicht' N geldt tot u het eerstvolgende hoofdsein gepasseerd bent dat een
beter beeld toont.
6.2.2 Seinbeeldverbetering
De opgelegde snelheid moet u aanhouden totdat de trein of het rangeerdeel het volgende sein dat een
hogere snelheid toelaat, in zijn geheel is voorbijgereden.
Hoofdstuk
6 - pagina 35/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
6.2.3
Verband tussen lichtseinen en snelheidsborden
U begrenst tot 60 km/h.
Hoog Groen.
U mag maximaal 130 km/h rijden
Laag Groen
of
Hoog Groen
Intern
Groenvariant (voorbeeld)
U mag maximaal 60 km/h rijden.
Ziet u overdag en bij goed zicht dat het volgende hoofdsein een hogere snelheid toelaat, dan mag u de
snelheid direct verhogen als:
 u niet op zicht rijdt; en
 u geen aanwijzing heeft die in strijd is met een snelheidsverhoging; en
 de ATB cabineseinverbetering geeft; en
 u alle wisselbogen bent gepasseerd; en
 de snelheidsborden een hogere snelheid toelaten.
Hoofdstuk
6 - pagina 36/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
Geelvariant (voorbeeld)
Intern
U mag maximaal 60 km/h rijden.
U begrenst tot 60 km/h.
Onthouden voor het geval dat u hoog groen tegenkomt.
Geel.
Nu geen toepassing.
Geel.
6.3
Gedoofde seinen, onjuiste seinbeelden
Als u een gedoofd sein of een onjuist seinbeeld aantreft, meldt u dit aan de Treindienstleider.
Als de Treindienstleider u meedeelt dat een gedoofd hoofdsein, niet gemerkt met een 'P', stop toont,
mag u het alleen voorbijrijden na opdracht van de Treindienstleider met een aanwijzing STS.
Als het sein geen stop toont en er een rijweg is ingesteld deelt de Treindienstleider u mee waar u naar
toe geleid wordt en geeft hij toestemming het gedoofde sein te passeren.
U rijdt verder met 'rijden op zicht'.
Hoofdstuk
6 - pagina 37/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
Sein gedoofd
of onjuist?
Is het gedoofde
of onjuiste sein
een P-sein?
nee
ja
Intern
6.3.1 Lichtseinen
6.3.1.1 Hoofdseinen
Bij een gedoofd hoofdsein of een hoofdsein met een onjuist seinbeeld handelt u zoals het schema
‘Gedoofd hoofdsein of onjuist seinbeeld in hoofdsein’ aangeeft.
ja
Rijdt u op zicht?
nee
Toonde
het voorafgaande
sein geel?
ja
nee
nee
Ga rijden op zicht
en volg het
eerstvolgende
hoofdsein op
Was
het voorafgaande
sein een keperbaken?
ja
Direct Stoppen
Hoofdstuk
6 - pagina 38/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
6.3.1.2 Voorseinen
Is een voorsein gedoofd of toont het een onjuist seinbeeld, dan handelt u alsof het ‘geel’ toont.
Intern
6.3.2 Wisselseinen
Als een wisselsein tijdens een rangeerbeweging niet in de eindstand staat, stopt u voor het wissel. U rijdt
pas verder als u de zekerheid hebt, dat het wissel veilig kan worden bereden.
6.3.3 Borden voor tijdelijke snelheidsbeperking
Als een bord voor een tijdelijke snelheidsbeperking niet waarneembaar is of ontbreekt op de plaats waar
het volgens de TSB informatie in de Railpocket of de TSB-Weekpublicatie of TSB-Dagpublicatie behoort te
staan, volgt u de opdracht van de TSB informatie, week- of dagpublicatie op.
U meldt het niet waarneembaar zijn of ontbreken van een bord aan de Treindienstleider.
6.4
Automatische treinbeïnvloeding
6.4.1 Treinapparatuur
Voordat u een ATB-gebied binnenrijdt, stelt u in de inschakelsectie de treinapparatuur in dienst.
De treinapparatuur wordt automatisch buiten dienst geschakeld na het verlaten van een ATB-gebied.
De treinapparatuur van ATB NG, zorgt voor automatisch overschakelen van ATB EG naar ATB NG en
omgekeerd.
6.4.2 Snelheid
6.4.2.1 Algemeen
U volgt de opdrachten op, die worden gegeven door de lichtseinen en de borden voor de
snelheidsbeperkingen. U wacht niet tot de ATB(vv) de opdrachten afdwingt.
Dit geldt ook op baanvakken met ATB Nieuwe Generatie en ATB(Vv).
6.4.2.2 Betekenis cabineseinen
ATB aanwijzer
Lampen Door ATB hoogst toegelaten snelheid
in de
snelheidsmeter
140 km/h
140 km/h (SGM 120 km/h)
130 km/h
13 130 km/h
80 km/h
8 80 km/h
60 km/h
6 60 km/h
40 km/h
40 km/h
NB: bij ATB NG wordt de maximumsnelheid in stappen van 10 km/h weergegeven door een brandende
LED in de snelheidsmeter.
6.4.2.3 ATB(Vv) N komt niet overeen met seinen
Als de seinen een hogere snelheid toelaten dan de ATB(Vv), volgt u de opdrachten van de ATB(Vv) op.
Als de seinen een lagere snelheid voorschrijven dan de ATB(Vv), volgt u de seinopdrachten op en meldt
dit als ATB(Vv) veiligheidsstoring aan het MBN.
Hierbij houdt u rekening met de technische beperking van de snelheidsstappen in de ATB(Vv).
Hoofdstuk
6 - pagina 39/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
7.1
Dienstverhoudingen
Intern
7 Diversen
7.1.1 Van wie opdrachten ontvangen
U ressorteert onder de Manager Service en Operations (MSO) van uw standplaats en u staat onder leiding
van een Teammanager. U voert, met inachtneming van de veiligheid, de opdrachten uit die u gegeven
worden door:
 de chef van de trein N;
 de Manager Service en Operations van een ander netwerk, voorzover het de uitvoering van de treinen rangeerdienst en de maatregelen van orde op de stations betreft;
 de Bijstuurder materieel/personeel als het gaat om een wijziging van de dienstaanwijzing in
onvoorziene omstandigheden;
 de Treindienstleider, de KnoCo en de Procesleider NedTrain, voor zover het de uitvoering van de
trein- of rangeerdienst betreft;
 de toezichthouder van Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
7.1.2 Aan u toegevoegde medewerker
Als aan u een medewerker in opleiding is toegevoegd, dan mag u zich door deze medewerker bij laten
staan bij alle werkzaamheden. U bent echter verantwoordelijk voor elke fout of nalatigheid in zijn/haar
dienstuitvoering, die u had kunnen voorkomen of herstellen.
7.1.3 Gezagsverhouding NSR/Politie landelijke eenheid dienst infrastructuur bij begeleiding
risicogroepen
Wanneer de Politie landelijke eenheid dienst infrastructuur treinen begeleidt waarmee risicogroepen
worden vervoerd, ligt de verantwoordelijkheid voor de ordehandhaving bij:
 de Manager Service en Operations of diens plaatsvervanger als deze aanwezig is;
 een leidinggevende van de Politie landelijke eenheid dienst infrastructuur, als geen leidinggevende
van NS Reizigers aanwezig is;
 de chef van de trein en de machinist als geen leidinggevende van NS Reizigers of Politie landelijke
eenheid dienst infrastructuur aanwezig is.
Alleen als de spoorwegveiligheid niet in gevaar komt, mag van de normale regels worden afgeweken, als
een (hoofd)agent van de Politie landelijke eenheid dienst infrastructuur dit voor de ordehandhaving nodig
acht.
7.2
Veiligheid, gezondheid en welzijn
7.2.1 Berichten over de spoorwegveiligheid
Bij alle berichten die u voert/ontvangt, houdt u zich aan de regels voor veiligheidscommunicatie N .
7.2.2
Persoonlijke veiligheid
7.2.2.1 Waarschuwingskleding
U draagt waarschuwingskleding:
 als u zich bevindt op spoorwegterrein dat niet voor het publiek toegankelijk is;
 in of nabij het spoor.
Dit geldt niet als u zich op een perron bevindt.
Hoofdstuk
7 - pagina 40/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
Intern
7.2.2.2 Oversteken sporen
Als u naar een ander spoor moet, maakt u gebruik van tunnels, bruggen of overpaden, die ook voor
reizigers bestemd zijn. Bij afwezigheid van deze voorzieningen gebruikt u de speciaal voor het oversteken
van sporen aangelegde bevloeringen.
7.2.2.3 Bovenleiding
U blijft tenminste 1,5 meter bij de bovenleiding vandaan, zolang u niet de zekerheid hebt dat deze
geaard is.
7.2.2.4 Vluchtweg
Bij dreigend gevaar moet u de cabine onbelemmerd kunnen verlaten. Het treinpersoneel moet de deur
naar de bediende cabine vrijhouden van reizigers en goederen. U wordt geadviseerd om bij het gevaar
van een zware botsing, na het inzetten van de snelremming, de cabine zo snel mogelijk te verlaten.
Indien mogelijk zoekt u een stoel tegen de rijrichting in, of gaat u met uw rug tegen een wand tegen de
rijrichting in zitten.
7.2.3 Melden onveilige situaties
U meldt (mogelijk) onveilige situaties die de veilige treinenloop niet verstoren, bij de Veiligheidscentrale
(030-2353100).
7.2.4 Gezondheid en welzijn
Als u zich niet in staat voelt uw taak veilig uit te voeren dan:

meldt u zich voor aanvang van uw dienst bij uw teammanager en bij diens afwezigheid bij de
wachtdienst;

meldt u zich tijdens uw dienst bij de wachtdienst of uw teammanager. Indien mogelijk vervolgt u uw
rit tot het eerstvolgende punt waar aflossing mogelijk is. Zo nodig laat u zich hierbij ondersteunen
door de Hoofdconducteur waarbij u deze een duidelijke instructie geeft hoe de trein tot stilstand te
brengen als dit noodzakelijk is. Als verder rijden niet mogelijk of wenselijk is, wordt u ter plekke
afgelost.
7.2.4.1 Ingreep door dodemaninrichtingN
Na een ingreep door de dodemaninrichtingN gaat u bij uzelf na of bij deze ingreep uw fysieke of mentale
gesteldheid een rol heeft gespeeld. Als dit het geval is neemt u direct contact op met de wachtdienst.
7.3
7.3.1
Toegang tot de cabine
Bediende cabine
Afleiding door een tweede persoon heeft effect op uw rijgedrag. Daarom moet de aanwezigheid van een
tweede persoon in de cabine zoveel mogelijk worden beperkt.
U mag maximaal twee personen in de bediende cabine toelaten. Als toegangsbewijs gelden, in
combinatie met het legitimatiebewijs:
 cabinekaart (op naam gesteld);
 cabinekaart met begeleidend document;
 instructiekaart (model 1189);
 wegleeropdracht.
Hooguit één van de twee personen mag een instructie- of wegleeropdracht hebben.
De toezichthouder van ILT heeft toegang op vertoon van zijn legitimatiebewijs.
U geeft toestemming voor toegang tot de cabines.
Hoofdstuk
7 - pagina 41/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
7.3.2 Slecht zicht
Bij slecht zicht mag u maximaal één persoon tot de bediende cabine toelaten.
Intern
7.3.3 Achterwand cabine
Op materieel met een transparante achterwand van de cabine, dat is voorzien van een mogelijkheid om
doorkijken te verhinderen, is het de bevoegdheid van de machinist om van deze mogelijkheid gebruik te
maken.
7.3.4 Toegang tot de bediende cabine zonder bewijs
U moet zonder toegangsbewijs de volgende personen toelaten:
 personeel van hulptreinen;
 personeel voor het opsporen van defecten;
 personeel dat leiding geeft bij een calamiteit op het te berijden traject;
 personeel dat volgens dienstopdracht moet meereizen, en waarvoor geen andere plaats in de trein is;
 Politie landelijke eenheid dienst infrastructuur voor het opsporen van een strafbaar feit;
 onderzoekers en leden van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OvV);
 personeel dat op uw verzoek bij een defecte dodemaninrichting of een calamiteit meerijdt;
 de verbindingsman bij treinen waarvan de noodrem is afgesloten (risicotreinen).
7.4
Piloteren en verantwoordelijk machinist
7.4.1 Piloteren
7.4.1.1 Geen wegbekendheid
Op een baanvak waar u geen wegbekendheid hebt, moet een pilot u begeleiden. Ook kunt u worden
aangewezen om een andere machinist te piloteren.
7.4.1.2 Verantwoordelijkheden machinist bij piloteren
Als machinist bent u verantwoordelijk voor:
 het opvolgen van de opdrachten en aanwijzingen die de pilot u geeft;
 de waarneming van seinen en het gevolg geven daaraan, voorzover daarvoor geen bijzondere
wegkennis is vereist.
7.4.1.3 Verantwoordelijkheden pilot
Als pilot bent u verantwoordelijk voor:
 de waarneming van de seinen;
 het geven van zodanige opdrachten en aanwijzingen aan de machinist, dat deze de trein veilig kan
rijden.
7.4.2 Verantwoordelijk machinist
Als materieel van derden op eigen kracht over het spoorwegnet moet rijden en wordt bediend door een
materieelbevoegde bestuurder die de sein- en regelgeving niet kent, kunt u worden aangewezen als
verantwoordelijk machinist. U moet zich voor het begin van de rit laten instrueren hoe het materieel tot
stilstand kan worden gebracht.
7.5
Verlaten station
U mag het stationsterrein in diensttijd alleen verlaten met toestemming van de Bijstuurder
materieel/personeel.
Hoofdstuk
7 - pagina 42/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
7.6
Passagieren met leeg materieel
7.7
Seizoensmaatregelen
Intern
Als u vanuit dienstbelang wil passagieren met leeg materieel:
 meldt u zich ruim op tijd bij de machinist;
 draagt u signalerende veiligheidskleding/vest;
 indien nodig maakt u met de machinist afspraken over het sluiten van de deuren;
 indien nodig assisteert een Procesleider perron bij het sluiten van de deuren.
Voor de herfst en de winter zijn er specifieke maatregelen van kracht. U kunt de specifieke maatregelen
vinden in de Railpocket.
De link naar ‘materieelbediening’ in de Railpocket.
1.
2.
3.
4.
5.
Kies icoon “naslagwerk’
Kies ‘handleidingen en instructies’
Kies ‘materieelbediening’
Kies ‘materieeltype’
Kies ‘onderwerp’
Hoofdstuk
7 - pagina 43/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
Trefwoorden
gedoofd sein..................................................... 37
geduwde beweging .......................................... 12
geelvariant ........................................................ 37
gereedmaken............................................ 7, 8, 34
gevaarlijke stoffen............................................. 33
gezagsverhouding NSR/Politie ........................... 40
gladde sporen ................................................... 22
groenvariant ..................................................... 36
grote remproef, grote ......................................... 8
GSM-R................................. 13, 14, 22, 24, 25, 28
hoofdreservoirdruk ........................................... 21
hoogspanningskabel ......................................... 13
hoogspanningsveiligheid defect ......................... 20
hotbox-melding ................................................ 20
HS-Installatie aarden ......................................... 28
hulpmiddelen storing .......................................... 7
hulpmiddelen verlies of diefstal ........................... 7
ijzelafzetting ..................................................... 23
in dienst komen .................................................. 6
informatie na onderzoek na aanrijding ............... 28
informeren Treindienstleider bij aanrijding ......... 27
instructie aanslag of terreurdreiging .................. 33
Instructie Conducteur ........................................ 33
instructiekaart ................................................... 41
kopmaken op de vrije baan ............................... 23
koppelen .......................................................... 13
kortsluitkabel ........................................ 22, 28, 32
legitimatiebewijs ........................................... 7, 41
machinistenvergunning ....................................... 7
materieelagenda ............................. 10, 18, 22, 25
materieelstoringen ...................................... 18, 19
media ............................................................... 29
melden bij ontregelde treindienst ...................... 23
melden onveilige situaties ................................. 41
melding defecte rem ........................................... 8
nevenspoor niet veilig te berijden ...................... 22
noodrem .......................................................... 19
noodrem onderbreking ..................................... 19
omroepen ......................................................... 18
onbelast draaien dieselmotoren ......................... 13
onderzoek politie/justitie ................................... 28
onjuiste seinbeeld ............................................. 37
ontbreken Hoofdconducteur ............................. 14
ontgrendelen deuren bij brand .......................... 27
ontregelde treindienst, melden bij ..................... 23
onvoldoende remeffect bij winterse
omstandigheiden .......................................... 24
op/af trein melden ............................................ 14
oponthoud van de trein na aanrijding ................ 29
opzendlocomotief ............................................. 13
overgave materieel van NedTrain aan NSR .......... 10
oversteken sporen ............................................. 41
Intern
24/48 uurs controle ............................................ 8
aankomen langs een perron.............................. 15
aankomen langs te kort perron ......................... 16
aanrijding ......................................................... 27
aanwijzing per GSM-R ...................................... 25
achteruitrijden ............................................. 12, 13
aki, ahob of aob storing .................................... 21
alarmoproep ......................................... 22, 24, 28
anti-icing.......................................................... 23
ATB .................................... 14, 21, 22, 25, 36, 39
ATB cabinesein ............................................ 36, 39
ATB(Vv) ............................................................ 39
ATB(Vv) komt niet overeen met seinen .............. 39
batterijspanning ............................................... 21
bedienen krachtvoertuig ................................... 18
bedrijfsvaardige staat.......................................... 8
begeleid rangeren ............................................ 12
begeleiding risicogroepen ................................. 40
bepalen maximumsnelheid ............................ 8, 20
beproeven tyfoon ............................................. 17
beproeving remkracht....................................... 18
berichten over de spoorwegveiligheid ............... 40
bevoegdheidsbewijs ........................................... 7
bewijs van toegang tot de cabines .................... 41
bovenleiding naderen ....................................... 41
bovenleidingspanning ....................................... 21
bovenleidingspanning valt weg ......................... 21
brand ............................................................... 27
brand in de trein............................................... 27
bril ..................................................................... 6
calamiteit ......................................................... 21
centrale deursluiting defect............................... 20
chef van de trein . 7, 14, 15, 16, 18, 19, 20, 25, 27,
28, 32, 33, 40
chef van de trein na aanrijding .......................... 28
communicatiemiddelen..................................... 25
controle stroomafnemers .................................. 23
controle wiel en aspot ...................................... 21
defecte rem ..................................................8, 20
dienstaanwijzing ................................................ 6
dienstverhoudingen .......................................... 40
dieselmotoren, onbelast draaien ....................... 13
direct Combineren ....................................... 16, 17
direct splitsen ................................................... 17
dodemaninrichting ...................................... 14, 41
doorgaande zelfwerkende rem ......................... 19
drukverlaging onverklaarbaar ............................ 19
energiezuinig rijden .......................................... 18
evacuatie van reizigers ...................................... 32
faively-sleutel ................................................... 13
front- en sluitseinen.......................................... 14
gangbaarheid stroomafnemers ......................... 23
- pagina 44/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
Trefwoorden
stuurstroomkabel .............................................. 13
tijdig gereed voor vertrek .................................. 14
tijdtafel ............................................................. 18
toegang tot de cabine ....................................... 41
toestemming voor een rangeerbeweging ........... 12
trein niet in de juiste richting ............................. 23
treindienstleider .................................... 18, 19, 21
treinleiding afsluiten ......................................... 19
treinleiding, onverklaarbare verlaging van de druk
.................................................................... 19
treintelefoon ....................................................... 8
trek-trektreinen ............................................ 9, 10
TSB-Dag en weekpublicatie ............................... 35
tunnels ............................................................. 24
uit dienst gaan .................................................... 6
vaste remmen ................................................... 19
veiligheidscommunicatie ................................... 40
veiligheidsmiddelen ....................................... 8, 14
veiligheidsstoringen .......................................... 18
verantwoordelijk machinist ................................ 42
verdacht voorwerp en/of verdacht gedrag.......... 33
verkorte remproef ............................................... 8
verlaten station ................................................. 42
verplaatsen materieel ........................................ 12
vertrekassistent ................................................. 15
vertrekbevel .......................................... 14, 15, 16
vertrekbevel, soorten......................................... 15
vertrekgereed van een trein ............................... 14
vertrekken ........................................................ 14
vertrekken als de trein voorbij een lichtsein staat 15
vertrekken door STOP tonend sein ..................... 15
vertrekken met ‘rijden op zicht .......................... 15
voertuig zonder juiste spoordetectie .................. 18
voorseinen ........................................................ 39
waarschuwingskleding ...................................... 40
wegleeropdracht ............................................... 41
wegvallen bovenleidingspanning ....................... 21
wegzetten ........................................................ 10
winterse omstandigheden ................................. 23
wisselseinen...................................................... 39
Intern
P/G-kraan bij loc’s .............................................. 8
persoonlijke uitrusting ........................................ 6
persoonlijke veiligheid ...................................... 40
persvoorlichting................................................ 29
piloteren .......................................................... 42
politie, onderzoek na aanrijding ........................ 28
portofoon ................................................. 6, 7, 25
portofoon-noodoproep..................................... 25
portofoontest ................................................... 14
railpocket .................... 6, 7, 14, 18, 19, 26, 35, 39
rangeerbeweging ........................................ 12, 39
rangeerbeweging, toestemming voor ................ 12
rangeerdeel, gedeeltelijk voorbij een lichtsein .... 12
rangeeropdracht .............................................. 12
rangeersnelheid................................................ 12
rembediening bij winterse omstandigheden ...... 24
rembehandeling ................................................. 8
remkracht beproeven ....................................... 18
remproef............................. 7, 8, 9, 10, 16, 17, 23
remproef communicatie tijdens ........................... 8
remproef verkorte .............................................. 8
remproef, grote.................................................. 8
remproef, kleine ................................................. 8
remproef-handseinen ......................................... 8
rijden op zicht ..................... 15, 19, 22, 24, 35, 37
risicogroepen, begeleiding ................................ 40
risicotreinen ..................................................... 19
seinbeelden, tot waar geldig ............................. 35
seinbeeldverbetering, snelheid bij ..................... 35
seizoensmaatregelen ........................................ 43
slecht zicht .................................................. 22, 42
snelheidsbeperking ........................................... 35
snelheidsmeter defect....................................... 21
snelremming .................................................... 21
spanningsloos stellen materieel bij brand ........... 27
spoorwegveiligheid........................................4, 40
STOP tonend sein ............................................. 15
STOP tonend sein, tot stilstand komen voorbij ... 23
storingen aan de infrastructuur ......................... 21
stroomafnemers .......10, 13, 18, 19, 21, 23, 27, 28
stroomafnemers bij voorverwarmen rijtuigen ..... 10
- pagina 45/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014
Handboek Machinist

Concernveiligheid
Intern
Colofon
Status
Concernveiligheid
NSR/CV/JvdW/hb 140201 HBk-MCN
1 februari 2014
1 februari 2014
Definitief
Bestand
U:\Documenten\2014 BU word HB\rapporten\140201 Handb-MCN def1.docx
Auteur(s)
Kenmerk
Datum
Versie
© NS, Utrecht. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een
geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch,
doorfotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Inhoud en redactie: NSR Concernveiligheid; afdeling Safety
Foto: Hermine Broggel
Als u vragen heeft over de inhoud, kunt u contact opnemen met NS Concernveiligheid; afdeling Safety
(email: [email protected]).
Colofon- pagina
46/46
Handboek Machinist definitief – versie 1 februari 2014