rijkswaterstaat ministerie van verkeer en waterstaat directie flevoland intern rapport de jeugdgroei van beuk op zware kleigrond in f levoland I door j.b. van der pas en c. beaart - 1990 18 Liw ministerie van verkeer en waterstaat rijkswaterstaat directie flevoiand intern rapport de jeugdgroei van beuk op zware kleigrond in flevoland door j.b. van der pas en c. beaart - 1990 18 Liw interne rapporten zijn in prindpe interne cornmu. nicatiemiddelen; hun inhoud varieert sterk en kan rowel betrekkinghebben op een weergave van cijferreeksen,als op een discussie van onderzoeksresultaten. postbus 600 8200 AP lelysted smedinghuis ruidemagenplein2 tel. (03200) 99111 telex 40115 teletax (03200) 34300. De jeugdgroei van beuk op zware kleigrond in Plevoland/ J.B. van der Pas en C . Beaart; Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat Directie Flevoland, Lelystad: RWS, F1, 1990,- 16[10]p.: fig, tab; 30 cm (Intern Rapport/ Directie Flevoland; 1990 18 Liw) Lit. o m . - De resultaten van de metingen van de hoogte en diameter in jonge beukenopstanden tot en met de leeftijdsklasse 25 zijn geanalyseerd. De groei la vergeleken met die van es, esdoorn en eik. Tevens is de groei vergeleken met boniteitsklassen in ~uitseo~standstabellen. De jeugdgroei tot en met de leeftijdsklasse van 25 jaar van beuk op zware kleigrond in Flevoland is beschreven aan de hand van hoogte- en diametennetingen, die verricht zijn in opetanden van verschillende leeftijdsklassen. Hierbij nam de hoogtegroei per jaar gemiddeld toe met 43 cm. De gemiddelde diameter op borsthoogte nam jaarlijks toe met ruim 0,5 cm. Vergelijking van de groeigegevens met Duitse opbrengsttabellen toont aan dat de groeicurve boven de beste produktieklasse van deze buitenlandse tabellen ligt. INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING 1 INLEIDING 2 M T E R I A A L EN METHODEN 2.1 2.2 2.3 plantmethoden en verbanden selectiecriteria voor wat betreft de opstanden werkmethoden 3 RESULTATEN VAN DE METINGEN 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 de hoogtegroei de diktegroei de diameter/hoogtecurve de bonitering vergelijking met de jeugdgroei van esdoorn, es en eik 4 BETEKENIS VAN DE BEUK IN NEDEFUAND EN IN DE FLEVOPOLDER 5 DISCUSSIE 6 LITERATUUR BIJLAGEN FIGUREN 1 INLEIDING De totale oppervlakte bos in de Flevopolder bedraagt ongeveer 14.400 ha. De gronden waarop deze bossen zijn aangelegd zijn hoofdzakelijk van mariene oorsprong en worden gekenmerkt door het hoge lutumgehalte e n de hoge pH-waarde (van den Burg 1983). Naast de populier die in eerste inatantie als pionier werd (en wordt) gebruikt voor de bosaanleg worden bij de aanleg ook definitieve houtsoorten geplant. Van de groei van de verschillende duurzame houtsoorten op deze gronden is weinig bekend. Deze kennis is echter we1 noodzakelijk voor het inzicht in de houtproduktie en om inzicht t e verkrijgen in de wetmatigheden en processen van de bosontwikkeling. Dit laatste is vooral belangrijk voor het tot stand komen van bosmodellen, waarbij het duurzaam in stand houden van het bos als levensgemeenschap centraal staat. H e t is daarom van belang om kennis te verkrijgen omtrent de groeiverwachtingen van de diverse houtsoorten. Van populier is het meest bekend wat de groeigegevens (ook in de beginfase) betreft. Van esdoorn, es en eik is onlangs een rapport verschenen (van der Pas en Hoogesteger 1989). Dit rapport geeft de groeiverwachting van beuk weer, waarbij de groei tevens wordt vergeleken met de groeigegevens van die van es, esdoorn en eik. 2 MATERIAAL EN METHODEN 2.1 plantmethoden en verbanden Bij de bosaanleg van beuk werd (en wordt) in het algemeen 3-jarig plantsoen voor het planten geselecteerd. Het plantschema bestond.tot 1971 uit 3 rijen hoofdhout met daarna 1 rij els, waarbij de afstand tussen de rijen 1,33 meter bedroeg. De drie rijen hoofdhout bestonden uit beuk gemengd met 25 procent overig loof- en vulhout. Na 1972 werd de rijafstand vergroot tot 1,50 meter door de in gebruik name van een nieuwe plantmachine. Ook de rijsoorten-combinatie werd toen veranderd. Men ging over op 5 hoofdhoutrijen beuk gemengd met 15-25 procent vulhout liggend tussen 2 rijen els. Na 1978 werd de els alleen in individuele menging van 10-15 procent met d e hoofdhoutsoort geplant. Nu wordt ook gebruik gemaakt van horstgewijze menging. D e elzen werden normaliter op 6- tot 7-jarige leeftijd geheel verwijderd, waarbij ook in het hoofdhout een lichte zuivering plaatsvond. 2.2 selectiecriteria voor wat betreft de opstanden Orndat er in de Flevopolder niet veel zuivere beukenopstanden voorradig zijn, is een relatief groot gedeelte daarvan geselecteerd om een representatieve bemonstering te verkrijgen. Bij de selectie van de te meten opstanden zijn een aantal criteria van belang. Zo moeten om een zuivere schatting van de gewenste parameters te verkrijgen de te meten opstanden zo veel mogelijk homogeen zijn. Daarom is het lutumgehalte een belangrijk selectiecriterium. Dit moet bij alle opstanden liggen tussen 25 en 40 procent en moet zich minimaal tot een diepte van 1.50 meter bevinden. Verder is het niet gewenst dat er meer dan 25 % vulhout in de hoofdhoutrijen aanwezig is, omdat dit een storende factor zou kunnen zijn. Als laatste dient er rekening gehouden te worden met het criterium voor wat betreft de opstandsoppervlakte. Deze moet minimaal 0.50 hectare bedragen wil er een redelijke oppervlakte overblijven om te meten zonder randeffecten. Op deze wijze zijn voor dit onderzoek 62 opstanden in de verschillende boscomplexen (zie tabel 1) geselecteerd. BOSCOMPLEX AANTAL OPSTANDEN ~lmere-Buiten ~uiderbos Hulkesteinse Bos Harderbos Natuurpark Almeerder Hout panpushout Horsterwold Larserbos TOTAAL 1 2 9 11 2 14 3 9 11 62 Tabel 1: aantal opstanden per boscomplex + OPSTANDEN 2.3 werkmethoden In de t e meten opstanden werden van 100 bomen per opstand, die willekeurig verspreid stonden, de diameters op borsthoogte gemeten met behulp van een diameterband. Hieruit werd (in het veld) de arithmetiech gemiddelde diameter bepaald. Dit is niet overeenkomstig de gangbare afspraken die de gemiddelde kwadraatdiameter hanteert. De kwadraatdiameter kan worden afgeleid uit de volgende formules (Jansen J.J. 1987): arithmetisch gem. diameter = Xln x dl N gem. kwadraatdiameter = X m n = aantal d = diameter N = totale aantal L N - var diam.klasse = tn x IN x tarith. aem. diam.)al N Hieruit volgt dat de arithmetiech gemiddelde diameter gelijk is aan d e kwadraatdiameter minus de spreiding ( = standaarddeviatie). Gm de arithmetisch gemiddelde hoogte van de opstand t e bepalen werd van 10 bomen met deze arithmetisch gemiddelde diameter de hoogte gemeten met behulp van de Blume Leisz hoogtemeter. Het gemiddelde daarvan is de gemiddelde hoogte van de opstand. De metingen van de diameters en hoogten zijn uitgevoerd in lenteseizoen april 1990. Hieruit zijn de arithmetische gemiddelden en de diameter/leeftijd-, hoogte/leeftijd- en diameter/hoogtekrommen berekend. Om de boniteit van beuk ten opzichte van de Duitse tabellen te vergelijken is de opperhoogte geschat volgens de formule: h(dom) = h(gem) + (2 s) h(dom) = opperhoogte h(gem) = gemiddelde hoogte 8 = standaarddeviatie (Zie van der Pas en Hoogesteger 1989) 3 RESULTATEN VAN DE METINGEN 3.1 de hoogtegroei D e hoogte neemt jarige leeftijd hoogtegroei van jaren, want van toe van 4,2 m. op 11-jarige leeftijd tot 10,2 m. op 25(zie ook tabel 2). Dit, betekent dat er een gemiddelde 43 cm. per jaar is over de 13 leeftijdsklassen (is 14 leeftijdsklasse 24 zijn geen gegevens). Jaar van Leeftijds- Arithmetisch Opperhoogte Verschil Verschil aanplant klasse gemiddelde h(dom) h(dom)-h h(dom)hoogte (h) h/h (m) (m) (m) (%) Tabel 2: de arithmetisch gemiddelde hoogte en de opperhoogte. D e hoogtegroei neemt vrij regelmatig toe. De leeftijdsklasse 21 en 23 vertonen echter een anomale waarde. Voor wat betreft klasse 23 is dit waarschijnlijk t e wijten aan de kleine steekproef. Bij klasse 21 wordt vermoed dat de hoge waarde door bodemomstandigheden wordt veroorzaakt. De spreiding van de hoogte vertoont homocedasticiteit, waaruit volgt dat de curve van de opperhoogte vrijwel parallel loopt aan de curve van de gemiddelde hoogte (zie figuur 1). Dit betekent dat er nog niet gedund is.' Na dunning wordt immers het verschil tussen de opperhoogte en de gemiddelde hoogte steeds kleiner. De curves lopen op latere leeftijd steeds dichter naar elkaar toe, omdat bij dunningen de min of meer onderdrukte exemplaren worden verwijderd. Dat er nog niet gedund is wordt tevens bevestigd doordat het verschil van opperhoogte en gemiddelde hoogte als percentage ook vrij constant blijft. Verwacht mag worden dat na dunning de curves steeds dichter bij elkaar komen te liggen met het ouder worden van de opstand. D e frequentieverdelingen van de hoogteklassen zijn vrij onregelrnatig en significant afwijkend van de normaalverdeling (Figuur 2). Bij de frequentieverdelingen van de 18- en 20-jarige leeftijdsklassen is een lichte trend van een verschuiving naar links (negatieve skewness) waar te nemen, hetgeen overeenkomt met het voorafgaande (Prodan 1968). Zie ook bijlage 2. De arithmetisch gemiddelde hoogte uitgezet tegen de leeftijd wordt het best benaderd door een exponentiele curve. (Zie ook Figuur 3.) 3.2 de diktegroei De gemiddelde diameter is van 5,3 cm. op 11-jarige leeftijd toegenomen tot 12,9 cm. op 25-jarige leeftijd (zie tabel 3). De waarden van de gemiddelde diameter vertonen een onregelmatig karakter. it is waarschijnlijk t e wijten aan het feit dat bij verschillende leeftijdsklassen niet voldoende opstanden voorradig waren voor een representatieve steekproef. Ook hier apringt de gemiddelde diameter van leeftijdsklasse 21 er weer uit zoals bij de hoogte (zie paragraaf 2.1). Ondanks deze anomalis is toch een betrouwbare diametergroeicurve verkregen. Het blijkt dat een polynomium van de tweede orde de diameterkromme het beste benaderd (zie figuur 4). De curve vertoont geen groeischokken hetgeen aantoont dat niet of in geringe mate is gedund. Uit de gegevens van de leeftijdsklassen 14, 18 en 22 (zie bijlage 3) kan worden opgemaakt dat met toenemende leeftijd de spreiding ( = standaarddeviatie) steeds groter wordt. Deze heterocedasticiteit is het gevolg van de toenemende onderlinge concurrentie tussen de bomen met het ouder worden van de opstanden. Verder blijken de frequentieverdelingen van de leeftijdsklassen 14, 18 en 22 significant afwijkend te zijn van de normaalverdeling. Hierbij is er slechts een geringe verschuiving naar rechts (positieve skewness; Prodan 1968) zichtbaar (zie figuur 5). De kurtosis (Prodan 1968) in deze 3 klassen wordt met het toenemen van de leeftijd steeds negatiever. Dit duidt op een relatief hoog aandeel van zowel grote als kleine diameters, waarbij het aantal kleine diameters gaat toenemen. Dit bevestigt dat er een steeds grotere concurrentie plaatsvindt tussen de bomen onderling. leeftijdsklasse arithmetisch gemiddelde diameter (cm.) Tabel 3: de arithmetisch gemiddelde diameter. De diameter uitgezet tegen de hoogte wordt het best benaderd door een exponentiele curve '(zie figuur 6). 3.4 de bonitering Voor d e bonitering zijn geen opbrengsttabellen beschikbaar. De Duitae tabellen van Dr. Reinhard Schober beginnen bij de beuk pas op 30-jarige leeftijd. Om een mogelijke indruk t e krijgen is de opperhoogtecurve van dit onderzoek ingetekend bij de gegevens van de.Duitse tabel. De vereffende curve suggereert dat bij extrapolatie deze hoger zal liggen dan de hoogste produktieklasse van de Duitse tabel (zie figuur 7). 3.5 vergelijking met de jeugdgroei van esdoorn, es en eik Eerder is de jeugdgroei van esdoorn, es en eik op zware kleigrond in de Flevopolder beschreven (van der Pas en Hoogesteger 1989). De beuk vertoont een iets langzamere groei dan de eik (en is veel langzamer dan die van esdoorn en es). De diktegroei van de beuk is gelijk aan die van de eik. De beuk vertoont dus ongeveer hetzelfde groeiritme als de eik, zij het dat de diameter/hoogtecurve iets lager ligt dan bij de eik. Dit is mogelijk te verklaren door slechte genetische eigenschappen van het plantmateriaal. Dit komt vooral tot uiting door de vele zware zijtakken die de beuk heeft gevormd. 4 BETEKENIS VAN DE BEUK IN NEDERLAND EN IN DE FLEVOPOLDER In Nederland bestaat ongeveer 3 procent van de totale boaoppervlakte uit beuk. Dit is erg weinig, maar het ziet er naar uit dat het areaal zich in de toekomst zal uitbreiden. Enerzijda, omdat de potenties van de te (her)bebossen gronden voldoen aan de eisen van de beuk en anderzijds , omdat er gestreefd wordt naar een meer natuurlijker e n inheemse boomsoortensamenstelling ( Oosterbaan 1990). Bij het planten van het beuk is het belangrijk ervoor te zorgen dat de herkomst van het plantmateriaal van een goede kwaliteit is, zodat een goede groei kan worden gewaarborgd. Voor wat betreft de bodemgesteldheid kunnen betere boniteiten worden verwacht naarmate de vruchtbaarheid en het vochtleverend vermogen van de bodern toeneemt. De mogelijkheden voor de aanplant van beuk in de polder zijn due gunatig. Wat betreft de houtmarkt is een grotere produktie van kwalitatief goed hout in ons land gewenst. De beuk kan, mits hij bosbouwkundig goed wordt behandeld, hieraan bijdragen. 5 DISCUSSIE De groei van bomen kan op verschillende manieren worden gemeten. De beste manier is dezelfde bomen in dezelfde opstand t e meten gedurende een bepaalde tijd (liefst de gehele omloopperiode). Ook kunnen bomen worden geveld waarbij dan stamanalyses kunnen worden uitgevoerd. In dit rapport is het groeionderzoek niet op de hierboven omschreven wijze uitgevoerd, omdat er geen metingen over langere periode aanwezig waren en omdat het vellen voor stamanalyse te arbeidsintensief is. Zodoende bleef er nog maar &en mogelijkheid, welke in dit onderzoek is toegepast, over. Dit was het meten van beukenopstanden in de verschillende leeftijdsklassen. Dit bracht echter het probleem met zich mee betreffende de groeiplaatsfactoren die hetzelfde zouden moeten zijn om goede vergelijkingen te kunnen maken. Daarom zijn opstanden geselecteerd aan de hand van bepaalde criteria (zie paragraaf 1.2). Er zij echter onbekende factoren van invloed op het groeiproces, zoals bijvoorbeeld de herkomst van het plantmateriaal, de structuur van de bodem en de kwaliteit van de aanlegmethode en verzorging. Zo blijkt bijvoorbeeld bij leeftijdsklasse 21 dat de gem. diameter en de gem. hoogte een hogere waarde vertoont. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door gunstige standplaatsfactoren (bodem en structuur). Vooral de waarden van de gem. diameter vertonen meerdere anomalis (weliswaar kleine verschillen). De oorzaak hiervan mogelijk een te kleine steekproef. Uit de gegevend blijkt we1 een betrouwbare groeitrend tot de leeftijd van 25 jaar. Gm een boniteitgrafiek t e kunnen maken en een vergelijking te treffen met de Duitse tabellen was het nodig om een schatting te doen van de opperhoogte. I n d i t onderzoek is door tijdgebrek de opperhoogte niet op de normale manier (door het meten van de hoogste boom op een aselect 0.01 ha groot niet leeg proefvlak) bepaald. De opperhoogte is geschat door bij de arithmetisch gemiddelde hoogte 2 maal de standaarddeviatie op te tellen. Deze methode is voldoende betrouwbaar als het stamtal per hectare groot genoeg is ( > 2000) en het frequentiehistogram voldoende symetrisch is. Aan deze voorwaarden wordt in dit onderzoek voldaan. De opperhoogte/leeftijdkromme kan niet vergeleken worden met tabellen uit de literatuur met leeftijden jonger dan 25 jaar, omdat deze niet beschikbaar zijn. We1 is een Duitse tabel aanwezig met leeftijden van 30 jaar en ouder. Bij extrapolatie blijkt dat de opperhoogte/leeftijdkromme hoger ligt dan bij de hoogste produktieklasse (ertragsklasse: zie figuur 7). Extrapolatie moet echter zeer voorzichtig gehterpreteerd worden. Mogelijke speculatie over toekomstige groei moet hierbij vermeden worden. 6 LITERATUUR Van den Burg, J. 1983: 50 jaar bosbouw en bosbouwkundig onderzoek in de IJsselmeerpolders. Flevobericht nr. 216. Jansen, J.J. 1987: Houtmeetkunde (F550-108). Boshuiehoudkunde Landbouwuniversiteit Wageningen, 06 03 6706 Oosterbaan, A. 1990: De beuk (Fagus Sylvatica) in Nederland. Nederlands Boebouwtijdschrift, jaargang 62, nr 1, januari 1990. Van der Pas, J.B. en Hoogesteger J. 1989: De jeugdgroei van esdoorn es en eik op zware kleigrond in Plevoland. Intern Rapport 1989-1 liw. Prodan, M. 1968: Forest Biometries. Pergamon Press, Oxford. BIJLAGE 1 Meetgegevens van de beukenopstanden Leeftijdsklasse Plantja'ar gem. hoogte (m) s aantal waarn. gem. diam. (cm) aantal .s waarn. BIJLAGE 2 Gesevens over de frecruentieverdelinqen. leeftiidsklasse 14 Number of Valid Observations (Listwise) Variable Mean Std Dev Kurtosis Skewness Range Maximum HOOGTE na 14 jaar S.E. Mean Variance S.E. Kurt S.E. Skew Minimum Sum 5.698 .517 215 .350 2.200 6.9 -. Valid Observation = - 50 Missing Observation .073 .267 .662 .337 4.7 248.900 - 0 leeftiidsklasse 18 Number of Valid Observations (Listwise) Variable Mean Std Dev Kurtosis Skewness Range Maximum HOOGTE 50.00 na 18 jaar S.E. Mean Variance S.E. Kurt S.E. Skew Minimum Sum 6,.806 .496 .620 632 2.400 7.9 -. Valid Observation = - 50 Missing Observation .070 .246 .662 .337 5.5 340.300 - 0 leeftiidsklasse 22 Number of Valid Observations (Listwise) = Variable Mean Std Dev Kurtosis Skewness Range Maximum HOOGTE na 22 jaar S.E. Mean Variance S.E. Kurt S.E. Skew Minimum Sum 8.758 .499 054 527 2.300 9.7 -. -. Valid Observation 90.00 - 90 Missing Observation .053 .249 .503 .254 7.4 788.200 - 0 BIJLAGE 3 Geqevens over de freauentieverdelinaen. leeftiidsklasse 14 Number of Valid Observations (Listwise) = Variable Mean Std Dev Kurtosis Skewness Range Maximum 500.00 DIAMETER S.E. Mean Variance S.E. Kurt S.E. Skew Minimum Sum 7.162 2.189 .471 .086 14.000 16 - Valid Observation 500 Missing Observation .098 4:793 ' .2 18 .lo9 2 3581.000 - 0 leeftiidsklasse 18 Number of Valid Observations (Listwise) Variable Mean Std Dev Kurtosis Skewness Range Maximum = 500.00 DIAMETER S.E. Mean Variance S.E. Kurt S.E. Skew Minimum Sum 9.484 3.254 -.440 .I29 16.000 18 Valid Observation - 500 Missing Observation .I46 10.591 .2 18 .lo9 2 4742.000 - 0 leeftiidsklasse 22 Number of Valid Observations (Listwise) = Variable Mean Std Dev Kurtosis Skewness Range Maximum 900.00 DIAMETER S.E. Mean .I30 Variance . 15.288 S.E. Kurt .I63 S.E. Skew .082 4 Minimum Sum 10506.000 11.673 3.910 -.546 .253 19.000 23 Valid Observation - 900 Missing Observation - 0 "T 0 -+ . Figuur 1: H o u y ~ e (IIJ C 11 12 13 e r ~upper7rluuyre rrluurlij v a r ~ u e u ~ t---+-+-t--t-+-+$---.15 16 17 18 19 20 14 leeftijdsklasse 21 -t--+--+----4 22 23 24 25 "T F i g u u r 3: Gemiddelde h o o g t e van beuk -Exponential HOOGTES 4 I 10 12 14 16 18 LEEFTIJD I I I I 20 22 w 24 26 c r m arWW cL3+ r noo L3. W U - I W X . d O
© Copyright 2024 ExpyDoc