Cover Page The handle http://hdl.handle.net/29980 holds

Cover Page
The handle http://hdl.handle.net/1887/29980 holds various files of this Leiden University
dissertation
Author: Kruis, Annemarije
Title: The effectiveness of integrated disease management in COPD patients
Issue Date: 2014-12-09
Chapter 12
Nederlandse samenvatting
Nederlandse samenvatting
De behandeling van Chronic Obstructive Pulmonary Disease (COPD) is lastig. Hier zijn
diverse redenen voor: het klinische beeld wisselt sterk tussen patiënten, het effect van
medicatie is beperkt en patiënten vinden het lastig om te stoppen met roken. COPD is
niet te genezen en de behandeling is dan ook gericht op het optimaal omgaan met de
klachten. In dit proefschrift bestudeerden we verschillende aspecten van optimale zorg
voor COPD patiënten. Meerdere onderdelen van zorg kunnen gecombineerd worden in
een geïntegreerd zorgprogramma, waarin hulpverleners de zorg op elkaar afstemmen
en efficiënt samenwerken. Het hoofddoel van dit proefschrift was om een onderbouwing te geven van de effectiviteit van zo’n geïntegreerd zorgprogramma voor COPD
patiënten in het algemeen, maar specifiek in de eerste lijn. Daarnaast werden ook enkele
specifieke onderdelen van een zorgprogramma (medicatie en zelf-management) uitgelicht.
DEEL 1: DE EERSTE LIJN EN COPD MANAGEMENT
Medicamenteuze adviezen in richtlijnen voor huisartsen zijn gebaseerd op resultaten
van grote farmaceutische studies. Het is de vraag of de patiënten die geïncludeerd werden in deze studies ook vergelijkbaar zijn met de patiënten die in de eerste lijn worden
gezien. Hoofdstuk 2 beschrijft een onderzoek naar de externe validiteit van zes grote
farmaceutische studies, die veelvuldig geciteerd worden in richtlijnen. We vergeleken
3508 COPD patiënten uit zeven Europese huisartsdatabases met de patiënten die geïncludeerd waren in deze studies. De studies includeerden overwegend jongere mannen
met meer pakjaren, veel klachten, een slechtere kwaliteit van leven en meer exacerbaties
per jaar. Het percentage eerstelijns COPD patiënten dat in aanmerking kwam om deel
te nemen als proefpersoon in zo’n studie loopt uiteen van 17 tot 48%. Gezien de sterke
selectie in patiënten populaties, is het onduidelijk of de resultaten van deze studies ook
toepasbaar zijn op eerstelijns COPD patiënten.
Longrevalidatie zorgt voor verbeteringen in patiënt-uitkomsten, echter de behandeling
is duur, er is gebrek aan capaciteit, en patiënten hebben moeite om de levensstijl na
afloop van het programma te continueren. In Hoofdstuk 3 positioneerden wij in een
beschrijvende review een hypothese, die een oplossing zou kunnen bieden voor deze
problemen. Veel van de onderdelen van longrevalidatie kunnen worden aangeboden
in een geïntegreerd eerstelijns COPD zorgprogramma, zoals bewegingsprogramma’s
bij fysiotherapeuten, stoppen met roken begeleiding en zelfmanagement bij de
praktijkverpleegkundige en voedingsadvies bij de diëtiste. Het is belangrijk dat goed
overleg plaatsvindt met de longarts, en door de huisarts en praktijkverpleegkundige
actief bij het programma te betrekken en de patiënt in de eigen vertrouwde omgeving
233
234
Chapter 12
te behandelen, is de kans groter dat de positieve veranderingen na het volgen van het
programma langer beklijven. Enkele kleine studies laten positieve effecten zien van
dergelijke eerstelijns geïntegreerde zorgprogramma’s, maar een onderbouwing in een
grote cluster gerandomiseerde trial ontbreekt nog.
DEEL 2: DE EFFECTIVITEIT VAN GEÏNTEGREERDE ZORGPROGRAMMA’S VOOR
COPD PATIËNTEN
In Hoofdstuk 4 beschrijven wij in een Cochrane systematische review de effectiviteit
van geïntegreerde COPD zorgprogramma’s op kwaliteit van leven, inspanningstolerantie en exacerbatie gerelateerde uitkomsten (zoals ziekenhuisopnames). Hiervoor
analyseerden we alle gepubliceerde artikelen in de medische literatuur. We voegden
de resultaten van 26 trials samen, van redelijke tot hoge kwaliteit, met in totaal 2997
deelnemers in 11 landen waarin zo’n multidisciplinaire aanpak werd vergeleken met
standaardzorg. De patienten waren gemiddeld 68 jaar en hadden een fors verminderde
longfunctie (voorspeld FEV1 van gemiddeld 44%). COPD patienten die behandeld werden in een zorgprogramma lieten verbeteringen zien op ziekte specifieke kwaliteit van
leven (CRQ vragenlijst gemiddeld verschil (MD) 1.02 (95% betrouwbaarheidsinterval(BI)
0.67-1.36); SGRQ vragenlijst MD -3.71 (95% BI -5.83- -1.59)), en inspanningstolerantie
(6 minuten wandeltest MD 43.86 meter (95% BI 21.83-65.89)). Het percentage mensen
dat in het ziekenhuis terechtkwam daalde significant van 27 naar 20 per 100 (oddsratio:
0.68; ‘number needed to treat’: 15), en het aantal opnamedagen nam af met 4 dagen.
Vanwege klinische heterogeniteit tussen de interventies was het niet mogelijk een
uitspraak te doen over de ideale samenstelling van een zorgprogramma. Uit subgroep
analyses bleek daarnaast dat interventies waarbij de nadruk op trainen lag, de grootste
verbeteringen waarneembaar waren op kwaliteit van leven en inspanningstolerantie,
vergeleken met studies waarbij de nadruk lag op zelfmanagement.
Er is geen onderzoek beschikbaar waarin de opvattingen en ervaringen van hulpverleners die een geïntegreerd zorgprogramma verlenen in een multidisciplinair team wordt
beschreven. Wat vinden zij van het werken in zulke teams, wat bespreken ze, en zijn
er mogelijkheden tot verbetering? In Hoofdstuk 5 beschrijven wij de resultaten van
een enquête die is afgenomen onder 69 professionals werkzaam in 10 multidisciplinaire
COPD teams in Engeland, die al jaren geïntegreerde zorgprogramma’s verlenen. Zij gaven aan dat zij zeer tevreden waren over het werken in zulke teams. Hun wekelijkse
overleggen dienden om samen tot een behandelplan te komen, om van elkaar te leren,
en om de communicatie tussen de verschillende professies te verbeteren. Huisartsen
waren veelal nog niet betrokken bij deze multidisciplinaire teams, maar alle teams
Nederlandse samenvatting
gaven aan hier veel behoefte aan te hebben. De overleggen konden verder verbeterd
worden door de gemaakte afspraken uniform te registeren, en het delen van informatie
tussen de disciplines te verbeteren.
Zelfmanagement programma’s voor exacerbaties zijn erop gericht om patiënten beginnende symptomen te leren herkennen, zodat door vroegtijdig ingrijpen verergering en
complicaties kunnen worden voorkomen. De programma’s zijn veelvuldig bestudeerd
en aanvankelijk met veel enthousiasme ontvangen. Echter, recentelijk zijn enkele grote
studies verschenen met negatieve resultaten, zoals hogere sterftecijfers in de interventiegroep, waardoor het de vraag is of zelfmanagement programma’s inderdaad effectief
en veilig zijn. In Hoofdstuk 6 beschrijven wij in een commentaar de eigenschappen van
zowel positieve als negatieve studies, om op die manier inzicht te bieden in deze vraagstelling. Het blijkt dat zelfmanagement niet voor iedereen geschikt en veilig is, maar
mogelijk effectief kan zijn in 40% van de COPD patiënten, mits voldoende ondersteund
door een case-manager of voor de patiënt vertrouwd persoon, zoals bijvoorbeeld een
familielid of vriend. De patiënt kan dan worden gesteund bij moeilijke beslissingen zoals
wel of niet starten met medicatie voor een mogelijke exacerbatie. Ook zou de casemanager zelf een vinger aan de pols moeten houden, omdat het bekend is dat COPD patiënten gewoonlijk te laat of niet aan de bel trekken bij een exacerbatie. De geschiktheid
van zelfmanagement voor COPD patiënten moet in de praktijk per patiënt zorgvuldig
worden afgewogen, en alleen worden aangeboden aan patiënten die voldoende inzicht
hebben in hun ziekte.
De effectiviteit van geïntegreerde zorg in de eerste lijn wordt besproken in de laatste 3
hoofdstukken.
In Hoofdstuk 7 presenteren wij de gecombineerde lange termijn resultaten van een
gecontroleerde klinische studie (de Bocholtz studie uit Limburg) en een implementatiestudie (het Kroonluchter programma uit Rotterdam). In beide studies werd een
multidisciplinair team gevormd en kregen patiënten verschillende onderdelen van zorg
aangeboden gebaseerd op hun persoonlijke behandeldoelen. Na 24 maanden bleek dat
de verbeteringen op kwaliteit van leven en inspanningstolerantie die na 12 maanden
al gemeten waren, gehandhaafd bleven. Bij patiënten met slechtere kwaliteit van leven (CCQ score >1) was het effect zelfs verdubbeld, en bij patiënten met aanzienlijke
kortademigheid (MRC score >2), was het effect zelfs verdrievoudigd. Bij patiënten met
beperkte inspanningstolerantie (6 minuten wandeltest < 400 meter), was de verbetering
in conditie nog steeds meer dan 100 meter na twee jaar.
235
236
Chapter 12
Met deze kennis en positieve ervaringen werd de RECODE trial ontworpen; opgezet
als een grootschalig, cluster gerandomiseerd onderzoek voor de eerste lijn met 24
maanden follow-up. De opzet van dit onderzoek en de baseline resultaten staan beschreven in Hoofdstuk 8. Huisartspraktijken werden gerandomiseerd voor het verlenen
van een geïntegreerd zorgprogramma dan wel de huidige zorg. Zij namen deel aan
een tweedaagse nascholing, samen met hun praktijkverpleegkundige, fysiotherapeut
gespecialiseerd in COPD zorg en eventueel een diëtist. Tijdens de nascholing werden
alle onderdelen van een geïntegreerd zorgprogramma bijgebracht, en werden de teams
en patiënten ondersteund door middel van een ICT applicatie (Zorgdraad). De controlegroep continueerde de huidige zorg. Patiënten werden gevolgd op 6, 9, 12, 18 and
24 maanden. De primaire uitkomstmaat was ziekte-specifieke kwaliteit van leven na 12
maanden, gemeten met de CCQ. De secundaire uitkomstmaten waren kwaliteit van leven, zelfmanagement, kortademigheid, dagelijkse activiteiten, mate van geïntegreerde
zorg, rookstatus en exacerbaties.
De resultaten van de RECODE studie staan beschreven in Hoofdstuk 9. Door middel van
randomisatie kwamen 20 huisartspraktijken (554 patiënten) in de interventiegroep en
20 huisartspraktijken (532 patiënten) in de controlegroep terecht. Er was geen verschil
tussen beide groepen op de CCQ na 12 maanden (MD -0.01; 95% BI -0.01-0.08; p=0.08).
Na 12 maanden waren er geen verschillen tussen beide groepen in de secundaire
uitkomstmaten, behalve in de mate van coördinatie/follow-up van geïntegreerde zorg,
zoals gemeten met de PACIC (MD 0.15; p = 0.01). Daarnaast gaf een hoger percentage
patiënten na 12 maanden aan dat zij meer waren gaan bewegen (MD 10.1; p <0.001).
Na 24 maanden was alleen de coördinatie en follow-up van geïntegreerde zorg nog
significant verschillend, zoals gemeten met de PACIC. Onze negatieve bevindingen
zijn tegenstrijdig met de studies die we evalueerden voor onze systematische review.
Dit kan verklaard worden door verschillen in interventies (gericht op patiënten of op
hulpverleners zoals bij RECODE), selectieve rapportage van positieve studie resultaten,
of weinig ruimte voor verbetering in het al goed ontwikkelde gezondheidszorg systeem
in Nederland.
Hoofdstuk 10 bevat de algemene discussie. Na het bestuderen van verschillende
geïntegreerde zorgprogramma’s, blijven we vertwijfeld achter of deze effectief zijn in
de dagelijkse praktijk. De opbrengst is niet alleen afhankelijk van gekozen interventie
en populatie, maar ook van de kwaliteit van de huidige zorg. Uit onze Cochrane review
blijkt dat geïntegreerde zorgprogramma’s in ieder geval effectief zijn voor patiënten met
matig ernstig tot zeer ernstig COPD. Er is gebrek aan onderzoek en bewijs in patiënten in
de eerste lijn die minder ernstig COPD hebben, en onze studies brachten tegenstrijdige
resultaten. Verschillende onderdelen van geïntegreerde zorg zijn de laatste jaren meer
Nederlandse samenvatting
of minder effectief gebleken. Bewegingstherapie zou niet mogen ontbreken, maar voor
exacerbatie actieplannen en telehealth is minder vaststaand bewijs. Om meer inzicht te
bieden in waarom de ene interventie wel effectief is en de andere niet, lijkt het zinvol om
niet alleen patiënt-gerelateerde uitkomsten te meten, maar ook bij te houden hoe de
compliantie van patiënten en proces veranderingen op organisatie niveau zijn. Alhoewel
de overheid en zorgverzekeraars (de onderdelen van) geïntegreerde zorgprogramma’s
sterk aanbevelen, is hun beleid hier niet altijd op gericht. Niet medicamenteuze interventies zoals bewegingstherapie en stoppen met roken zijn voor COPD patiënten effectiever dan medicatie, maar worden niet altijd zonder meer vergoed, hetgeen voor veel
onrust en gebrek aan motivatie zorgt. Het geld dat zou kunnen worden bespaard door
kritisch medicatie voor te schrijven, zou kunnen worden besteed aan het vergroten van
de capaciteit voor preventieve bewegingsprogramma’s. Wij als hulpverleners zouden
daarnaast veel energie moeten steken in het vergroten van de motivatie van onze COPD
patiënten. Door patiënten continu te informeren over hun ziekte en mogelijkheden
voor verbetering, kunnen we de behandeling zo individueel mogelijk maken, en deze
afstemmen op hun behoeften.
237