integratie van ontslagmanagement in projecten art. 107

RAPPORT:
INTEGRATIE
VAN
PROJECTEN ART. 107
Opdrachtgever: FOD Volksgezondheid
Auteurs: Prof. dr. Philip Moons & Astrid Janssens
Brussel, 17 juni 2014
ONTSLAGMANAGEMENT
IN
INHOUD
INHOUDSTAFEL .................................................................................................................... 1
RATIONALE EN DOELSTELLING .................................................................................... 2
PROGRAMMA-OVERZICHT .............................................................................................. 3
1ste BIJEENKOMST ........................................................................................................................ 3
2de BIJEENKOMST......................................................................................................................... 4
VASTSTELLINGEN FASE 1 ................................................................................................. 5
ALGEMEEN...................................................................................................................................... 5
MICRONIVEAU ............................................................................................................................... 6
HUIDIGE TOEPASSING VAN ONTSLAGMANAGMENT IN DE VERSCHILLENDE
REGIO’S ......................................................................................................................................... 6
BARRIERES ................................................................................................................................. 10
INFORMATIEDOORSTROMING .............................................................................................. 10
OVERLEGSTRUCTUREN .......................................................................................................... 10
STRUCTURELE VERBINDINGEN ............................................................................................ 11
FUNCTIES .................................................................................................................................... 11
REFERENTIEPERSOON ............................................................................................................. 15
PATIENT EN NAASTEN ............................................................................................................ 18
MESONIVEAU ............................................................................................................................... 18
FUNCTIES .................................................................................................................................... 18
GEBRUIKTE METHODIEKEN .................................................................................................. 18
INFORMATIEDOORSTROMING .............................................................................................. 19
OVERLEGSTRUCTUREN .......................................................................................................... 19
BARRIERES ................................................................................................................................. 19
MACRONIVEAU............................................................................................................................ 19
FUNCTIES .................................................................................................................................... 19
ALGEMEEN ................................................................................................................................. 19
BARRIERES ................................................................................................................................. 20
GEBRUIKTE METHODIEKEN .................................................................................................. 21
OVERLEGSTRUCTUREN .......................................................................................................... 21
INFORMATIEDOORSTROMING .............................................................................................. 21
CONTINUÏTEIT VAN ZORG OVER DE GRENZEN VAN DE ORGANISATIE HEEN ........ 22
PLAN VAN AANPAK .................................................................................................................... 23
VASTSTELLINGEN FASE 2 ............................................................................................... 25
AANBEVELINGEN VOOR DE OVERHEID .................................................................... 26
BIJLAGEN ............................................................................................................................. 28
1
RATIONALE EN DOELSTELLING
Sinds midden jaren ‘90 wordt in België de methodiek van case management en ontslagmanagement
(OM) aangewend in de geestelijke gezondheidszorg. Op dat ogenblik werd de klemtoon voornamelijk
gelegd op het ontwikkelen en gebruiken van deze methodologie voor patiënten/cliënten die
opgenomen waren in psychiatrische ziekenhuizen. Ontslagmanagement had hierbij als specifieke doel
om hoogrisico patiënten zo goed als mogelijk voor te bereiden op een succesvol ontslag uit het
ziekenhuis. Er is dan ook binnen de geestelijke gezondheidszorg heel wat knowhow opgebouwd die
kan aangewend worden in de hervormingen die de sector momenteel doorloopt.
Om de verschillende projecten van artikel 107 te ondersteunen heeft de Federale
Overheidsdienst Volksgezondheid de opdracht gegeven aan het Centrum voor Ziekenhuis- en
Verplegingswetenschap van de KU Leuven en het Département des Sciences de la Santé Publique van
de Universiteit van Luik om de projecten te ondersteunen in het ontwikkelen van een strategie voor de
integratie van de methodiek van case management/ontslagmanagement in het project art. 107.
Hiertoe werd in het najaar van 2013 een eerste bijeenkomst voorzien die georganiseerd werd
per project en plaatsvond in de respectievelijke regio. Tijdens deze reflectiedagen werd een korte
toelichting gegeven over de huidige praktijkvoering van ontslagmanagement en de mogelijke
integratie hiervan in de projecten art. 107 op het micro-, meso- en macroniveau (fase 1).
In mei 2014 werd een tweede bijeenkomst georganiseerd. Hierbij werden vertegenwoordigers
van verschillende projecten samengebracht, met als doel visies en ervaringen uit te wisselen, zodat
medewerkers van de verschillende projecten van elkaar konden leren (fase 2).
Deze twee bijeenkomsten hadden als doel de diverse projecten te ondersteunen in het
ontwikkelen van een strategie voor het integreren van aanwezige expertise op het vlak van case
management/ontslagmanagement -en in bredere zin op vlak van continuïteit van zorg- over de
verschillende functies heen, aangepast aan de locale situatie van iedere projectregio.
2
PROGRAMMA-OVERZICHT
1ste BIJEENKOMST
Voormiddag
(Doelgroep: netwerkcoördinatoren; andere verantwoordelijken van deelnemende organisaties;
ontslagmanagers uit de ziekenhuizen verbonden aan het project; 2 vertegenwoordigers per functie (1
t/m 5).
10.00u-10.15u
Inleiding: voorstelling aanwezigen en overlopen programma
10.15u-11.15u
Toelichting methodiek ontslagmanagement (presentatie Philip Moons), deel 1
(bijlage 1)
11.15u-11.30u
Koffiepauze
11.30u-12.00u
Toelichting methodiek ontslagmanagement (presentatie Philip Moons), deel 2
12.00u-12.30u
Toelichting door de ontslagmanager(s) van de huidige praktijkvoering van
ontslagmanagement in de betrokken ziekenhuizen op micro-, meso- en macroniveau
12.30u-13.00u
Reflectie & brainstorming: Integratie van ontslagmanagement op micro-,
meso- en macro-niveau in Project art. 107
13.00u-14.00u
Lunchpauze
Namiddag
(Doelgroep: netwerkcoördinatoren; andere verantwoordelijken van deelnemende organisaties;
ontslagmanagers uit de ziekenhuizen verbonden aan het project; 2 vertegenwoordigers per functie (1
t/m 5).
14.00u-14.15u
Inleiding namiddagprogramma
14.15u-15.30u
Reflectie & brainstorming: Integratie van ontslagmanagement op micro-,
meso- en macro-niveau in Project art. 107
15.30u-15.45u
Koffiepauze
15.45u-16.45u
Reflectie & brainstorming: Integratie van ontslagmanagement op micro-,
meso- en macro-niveau in Project art. 107
16.45u-17.00u
Afsluiting en bespreking plan van aanpak
3
2de BIJEENKOMST
Voormiddag
(Doelgroep: netwerkcoördinatoren vergezeld door 1 à 2 vertegenwoordigers uit het netwerk)
10.00u-10.15u
Inleiding: voorstelling aanwezigen en overlopen programma
10.15u-11.15u
Presentaties ‘best practices’+ vragen

Hoe ontslagmanagement op micro-, meso- en macroniveau integreren
binnen een instelling? (Geert Bronselaer)

Zorgoverleg als model om continuïteit van zorg te bewerkstelligen in
art. 107. (Nele van Meer)
11.15u-11.30u
Koffiepauze
11.30u-13.00u
Presentaties ‘best practices’ + vragen

Evolutie naar een ‘netwerkdenken’. (Hilde Dierckx)

Positieve effecten van art. 107. (Prof. Guido Pieters)

Art.107 vanuit het perspectief van een ervaringsdeskundige. (Jan
Delvaux)
13.00u-14.00u
Lunchpauze
Namiddag
(Doelgroep: netwerkcoördinatoren vergezeld door 1 à 2 vertegenwoordigers uit het netwerk)
14.00u-14.15u
Inleiding namiddagprogramma
14.15u-15.30u
Discussie en reflectie: integratie van ‘best practices’ in het eigen netwerk
(plenair)
15.30u-15.45u
Koffiepauze
15.45u-16.45u
Discussie en reflectie: integratie van ‘best practices’ in het eigen netwerk
(plenair)
16.45u-17.00u
Afsluiting
4
VASTSTELLINGEN FASE 1
Naar aanleiding van de eerste bijeenkomsten in de verschillende projectregio’s zal er een overzicht
gegeven worden van (i) de overeenkomstige structuren, situaties en visies tussen de verschillende
projectregio’s evenals (ii) de diversiteit in structuren, situaties en visies tussen de verschillende
projectregio’s. Hierbij zal een opdeling gemaakt worden in micro-, meso- en macroniveau1.
Tenslotte zal er ook aandacht besteed worden aan de stappen die elke regio zal zetten om de integratie
van (de principes van) OM in de projecten art. 107 te bewerkstelligen.
ALGEMEEN

OM mag niet als afzonderlijk en/of nieuw gegeven in het takenpakket van de hulpverlener gezien
worden, het maakt er integraal deel van uit.

De term ‘OM’ drukt niet volledig de behoeften uit van wat men dient na te streven. Het impliceert
dat de hulpverlener ontslagen wordt van zijn verantwoordelijkheden en legt bovendien
automatisch het zwaartepunt van de zorg in de opname (cfr. ‘nazorggedachte’). Er wordt echter
gestreefd naar de vermaatschappelijking van de zorg waarbij de opname slechts een episode is in
het zorgtraject van een (chronische) patiënt. Vanuit deze gedachte zou kunnen geopteerd worden
voor de term ‘zorgmanagement’/ ‘case management’/ ’continuïteitsmanagement’.

OM is een methodiek die niet enkel toegepast moet worden bij ontslag na een langdurige
ziekenhuisopname. Deze basisprincipes kunnen immers ook getransfereerd worden naar andere
functies waarbij mensen ontslaan worden uit de zorg vb. in mobiele teams (functie 2) of
Psychiatrische Afdelingen in een Algemeen Ziekenhuis (PAAZ). In de laatstgenoemde settings is
afstemming en overleg met de eerste lijn eens zo belangrijk (vb. contact tussen verantwoordelijke
OCMW en ontslagmanager) aangezien de doorstoomperiode veel korter is en men hierdoor
geconfronteerd wordt met een grote turnover.

Het gemeenschappelijke doel van deze methodiek -onafhankelijk van de setting- is het uitbouwen
of versterken van een ondersteunend netwerk rond de patiënt.

De verschillende regio’s benadrukken het belang van een goede samenwerking met de
eerstelijnszorg. Hiertoe dient de eerste lijn betrokken te worden in het overleg op micro-, meso- en
macroniveau; intra-, trans- en extramuraal. Door de extramurale zorgpartners systematisch uit te
nodigen op overlegmomenten en door de extramurale zorg intramuraal te laten doorlopen tijdens
institutionalisering wordt de samenwerking bevorderd en de continuïteit versterkt. Globaal kan er
gesteld worden dat voor het optimaliseren van de continuïteit van zorg twee bewegingen nodig
1
microniveau= het niveau van de individuele patiënt ; mesoniveau= afdelingsoverschrijvend niveau, binnen het
ziekenhuis ; macroniveau= interactie met extramurale diensten
5
zijn. Enerzijds moet de extramurale zorg betrokken worden in de intramurale zorg. Anderzijds
moet deze beweging ook in de omgekeerde richting lopen. Immers, beide hebben een ander
perspectief op wat goed is voor de patiënt en kunnen complementair aan elkaar werken.

De druk op de eerstelijnszorg neemt toe door een gebrek aan afspraken i.v.m. de opvolging van de
patiënt. Dit is het gevolg van steeds korter wordende opnames die het plannen van zorgoverleg
voor het ontslag van de patiënt in het gedrang brengt.

De druk op de ontslagmanagers neemt eveneens toe door de snelle turnover en de intensifiëring
van de residentiële patiëntenpopulatie.

De visie van herstelgeoriënteerd werken is complementair aan OM in die zin dat de eerste
optimaal herstel beoogt en de tweede hervalpreventie tot doel heeft.

Initiatieven op microniveau kunnen zich doorzetten naar het meso- en macroniveau en zo een
mooi geheel vormen in het ontslagmanagement/ de continuïteit van zorg van de patiënt. Een
voorbeeld hiervan is een initiatief van een stuurgroep in regio x. In een eerste fase heeft deze
groep de interne screening van patiënten verfijnd om adequater hoogrisico patiënten te kunnen
detecteren. Aan de hand van deze resultaten werd vervolgens het risicoprofiel van deze patiënten
bestudeerd. Hierbij werden drie gemeenschappelijke risicokenmerken vastgesteld: (1) afwezigheid
van zorg in de thuissituatie, (2) huisvestingsproblematiek, (3) inadequate dagbesteding. Dit heeft
tot het inzicht geleid dat een hechtere samenwerking met extramurale voorzieningen nodig is om
patiënten in deze taken te ondersteunen.
MICRONIVEAU
HUIDIGE TOEPASSING VAN ONTSLAGMANAGMENT IN DE VERSCHILLENDE
REGIO’S
Verantwoordelijke
De ontslagmanager -meestal een maatschappelijk werker- al dan niet in samenspraak met de
maatschappelijk werker van de betrokken afdeling.
Betrokkenen

In sommige regio’s verlopen de 5 fasen van OM in samenspraak met het team (al dan niet met de
patiënt en familie).

In sommige regio’s worden ook externe partners betrokken die deel uitmaken van het netwerk van
de patiënt (vb. mobiele teams, Beschut Wonen (BSW), …).
Voor wie

Voor patiënten met een complexe en/of continuïteitsproblematiek en bijgevolg een fundamenteel
risico op herval.
6

Frequent beperkt tot enkele afdelingen.
Uitgangspunt
De patiënt met zijn specifieke behoeften.
Fasen
1. Screening

In deze fase dienen hoogrisico patiënten geïdentificeerd te worden met als doel fundamenteel
herval te voorkomen.

Evaluatie “in de breedte”.

De verschillende regio’s erkennen het belang van screening als integraal deel van OM.

Idealiter vindt deze fase plaats voor de gegevensverzameling, doch dit is niet altijd het geval

De meeste instellingen slagen erin om dit binnen de 7-14 dagen op te nemen.

In sommige instellingen wordt een screeningsinstrument -van de overheid of zelf ontwikkeldgebruikt om patiënten op te sporen voor wie OM aangewezen is. In de meeste instellingen
ontbreekt echter de systematiek van een degelijke screening.

In sommige instellingen worden standaardformulieren gebruikt bij de screening, ongeacht waar in
de instelling de patiënt zich aanbiedt.

In één zorgregio werd aan de hand van de screening gemeenschappelijke risico-kenmerken van
hoogrisico patiënten voor herval in kaart gebracht. Hierdoor kan er gerichter geanticipeerd worden
op deze kenmerken.

Het screeningsinstrument dat in de periode 2009-2011 werd ontwikkeld en gevalideerd werd
voorgesteld en zeer positief onthaald (zie bijlage 2). De deelnemers geven aan dat dit hun werking
kan optimaliseren door de meest kwetsbare patiënten te identificeren. De idee van screening heeft
ook zijn plaats in functie 2. Hiertoe dient een nieuw onderzoeksproject gelanceerd te worden om
risicofactoren in de ambulante setting te bepalen.

Een gedegen screening lijkt in het gedrang te komen door de steeds korter wordende opnameduur
van de patiënten.
2. Gegevensverzameling

Evaluatie “in de diepte”.

In sommige instellingen kent men een zeer brede gegevensverzameling: hetero-anamnese,
familiegesprekken, zorgoverleg met derden, huisbezoek, testing en assessment, enzovoort.

Idealiter: systematische gegevensverzameling aan de hand van een gestructureerd assessment
(vb. d.m.v. vragenlijsten/testbatterij). In vele instellingen bestaat er echter geen systematische
gegevensverzameling en berust het assessment bijvoorbeeld op observatie.
7

In sommige instellingen maakt men gebruik van één multidisciplinair, geïnformatiseerd dossier
–het elektronisch patiëntendossier- waarbij informatie over de grenzen van de afdelingen/
diensten heen gedeeld kan worden en waarbij eerdere ontslagplannen kunnen geraadpleegd
worden. De meerderheid van de zorginstellingen maakt hier echter geen gebruik van. Bijgevolg
wordt deze fase steeds opnieuw doorlopen wanneer de patiënt zich naar andere disciplines en/of
voorzieningen begeeft of wanneer er opnieuw hulpverlening in een latere periode plaatsvindt.

In enkele instellingen bestrijkt dit een periode van 14 dagen tot 1 maand. Idealiter zou dit een
kortere periode moeten bestrijken zodat al vroeg gestart kan worden met het uitbouwen of
optimaliseren van een netwerk rond de patiënt. Ten tweede is deze periode van inclusie te lang
indien ze gebruikt moet worden bij patiënten die slechts een korte tijd in het ziekenhuis
verblijven vb. PAAZ.

Deze gegevensverzameling vormt samen met een uitgebreide diagnostiek de basis voor het
selecteren van de meest gepaste behandeling voor de patiënt cfr. Stepped Care.
3. Planning

Inclusie op basis van: (1) klinisch oordeel of (2) screeningsinstrument (zie eerder).

In deze fase worden werkpunten en doelstellingen voorop gesteld.

In sommige instellingen vindt reeds bij de eerste interdisciplinaire vergadering (na 1-2 weken) een
oriëntatiebespreking plaats waarin de patiënt besproken wordt en/of wordt nagegaan of voor een
specifieke patiënt een goed ondersteunend netwerk is uitgebouwd. Indien dit het geval is, worden
de betrokken actoren gecontacteerd en uitgenodigd deel te nemen aan het overleg. Indien er geen
bestaand netwerk aanwezig is, wordt reeds vroeg gestart met de uitbouw hiervan (eventueel in
samenspraak met mobiele teams).
4. Uitvoering

Eventuele gesprekken met familie.

Ontslag voorbereiden in samenspraak met de patiënt.

Contacten leggen met externe diensten.

Intakes regelen.

Concretiseren van gestelde doelstellingen.

Zorgoverleg plannen. Afhankelijk van de beschikbare tijd wordt de coördinatie over dit overleg
doorgegeven van intramuraal naar extramuraal.
i.
Deelnemers zorgoverleg: alle betrokken hulpverleners onafhankelijk van de dienst
waar ze toe behoren, waarvan

Minstens 1 uit de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) (BSW, …)

Minstens 1 uit de eerste lijn
8

Patiënt en mantelzorger(s). Dit sluit aan bij de visie van het centraal stellen van de
patiënt in de zorg

ii.
Huisarts wordt steeds uitgenodigd
Onder leiding van een tandem van 2 functies: (1) de zorgcoördinator (zie verder), (2)
de organisator.
De organisator:

Doel: organisatie overleg

Wie kan deze rol vervullen?
o
OCMW
o
Regionaal DienstenCentrum
o
Zorgaanbieder: eerste lijn, GGZ (KinderPsychiatrisch Centrum, Centrum voor Alcohol en
Drugs)

Taken
o
Aanvraag onderzoeken
o
Uitklaren zorgvraag
o
Kennis sociale kaart
o
Inventariseren betrokkenen
o
Plannen overleg en afspraken maken
o
Overleg coördineren en leiden
o
Conclusies formuleren in concrete afspraken
o
Opvolgen en beschikbaar maken van zorgplan
o
Van de organisator wordt verwacht dat hij niet betrokken is in de zorg
o
…
iii.
Aandachtspunten en opmerkingen

Voornaamste rol van functie 4 in het overleg: het vervullen van een signaalfunctie
door het selecteren van patiënten voor wie zorgoverleg nodig is.

Voornaamste rol functie 2 in het zorgoverleg: het opbouwen van een netwerk rond
de patiënt.
5. Evaluatie/ monitoring

Op basis van eerder opgesteld zorgplan.

Regelmatige evaluaties a.d.h.v. briefings, interdisciplinaire besprekingen, zorgoverleg (ook
gekend als MDO psy) (tot 3 maanden na ontslag), miniteams enzovoort.

Voor patiënten met een complexe en/of continuïteitsproblematiek wordt zorgoverleg aangewend
waaraan alle betrokkenen, al dan niet ook de patiënten, kunnen deelnemen. Het doel hierbij is om
de zorgbehoeften en noden van de patiënt in de thuiszorg in kaart te brengen en in functie hiervan
9
afspraken te maken om de zorg- en hulpverlening zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen, om
zo tot continuïteit van zorg te komen.

Bijna alle patiënten voor wie OM aangewezen was, krijgen ook zorgoverleg.

Verschillende regio’s benadrukken niet te wachten met zorgoverleg/ MDOpsy tot het ontslag van
de patiënt. Vroeg starten, is de boodschap.

De maatschappelijk werker kan het aanspreekpunt blijven na ontslag, maar deze functie kan ook
worden doorgegeven naar andere functies binnen het netwerk (vb. BSW).

In sommige instellingen worden extramurale partners standaard uitgenodigd op de
interdisciplinaire besprekingen.
BARRIERES

De functie van ontslagmanager valt meestal samen met deze van maatschappelijk werker
waardoor (1) ontslagmanagement zich vaak beperkt (heeft) tot het microniveau, (2) er soms
weerstand ontstond van het team omwille van de delegerende functie van de maatschappelijk
werker, (3) de maatschappelijk werker zich niet competent genoeg voelde om deze leidinggevende
rol op zich te nemen. Om deze problemen te tackelen is het beter te spreken over
ontslagmanagement als functie in plaats van de ontslagmanager als persoon.

Steeds kortere opnames waardoor zorgoverleg vaak nog niet heeft kunnen plaatsvinden voor het
ontslag van de patiënt. Als oplossing kan er een grondige briefing gebeuren aan de mobiele teams
zodat deze de patiënt verder kunnen opvolgen.

Men kan zich de vraag stellen of een ziekenhuis in de toekomst nog nood zal hebben aan een
eigen sociale dienst en of men niet van ‘een sociale dienst voor het gehele netwerk’ zou kunnen
spreken. Hier zijn twee redenen voor te vinden: (1) het ziekenhuis is steeds minder het beginpunt
in de zorg voor de patiënt; (2) in sommige regio’s zal in de toekomst het maatschappelijk werk
van een patiënt die opgevolgd wordt in een sociaal centrum verder opgevolgd worden door deze
extramurale dienst in plaats van bij opname te worden doorgegeven aan de sociale dienst van het
ziekenhuis. De nood aan een aparte sociale dienst binnen een ziekenhuis zou in de toekomst
minder groot kunnen zijn.
INFORMATIEDOORSTROMING

In sommige instellingen is OM opgenomen als onderdeel van het teamdocument dat op
regelmatige basis besproken wordt.
OVERLEGSTRUCTUREN

Teamoverleg

Overleg patiënt- ontslagmanager
10

Overleg familie- ontslagmanager
STRUCTURELE VERBINDINGEN
Om te evolueren naar continuïteit van zorg over de verschillende functies en voorzieningen heen
dienen structurele verbindingen tussen de verschillende actoren gevormd te worden. De verbindingen
situeren zich op micro- en macroniveau.

Brugfuncties vb. (1) hulpverlener werkzaam in functie 2b en 4, (2) libero’s, d.i. intramurale
hulpverleners die als contactpersoon fungeren voor de intra- en extramurale setting. Hun
takenpakket omvat onder andere het plegen van overleg met artsen en sociale diensten, deelname
aan maandelijkse overlegmomenten, contacteren van het netwerk van de patiënt enzovoort.

Liaisonfuncties vb. 3 psychologen die zowel werkzaam zijn op spoedgevallendiensten als in het
mobiele crisisteam en zorgen voor een naadloze overgang bij de transfer van de patiënt, in
afstemming met de huisarts.

Door de extramurale zorg systematisch uit te nodigen op overlegmomenten en door de
extramurale zorg intramuraal te laten doorlopen tijdens institutionalisering wordt de
samenwerking bevorderd en de continuïteit versterkt. Globaal kan er gesteld worden dat voor het
optimaliseren van de continuïteit van zorg twee bewegingen nodig zijn. Enerzijds moet de
extramurale zorg betrokken worden in de intramurale zorg. Anderzijds moet deze beweging ook in
de omgekeerde richting lopen. Immers, beiden hebben een ander perspectief op wat goed is voor
de patiënt en kunnen complementair aan elkaar werken.

Wanneer patiënten opgevangen worden door het mobiele crisisteam is er na het verstrijken van 4
weken soms nog een vervolgtraject nodig. De mobiele teams kunnen hierop anticiperen door een
doelstellingengesprek op het Centrum voor Geestelijke Gezondheidzorg (CGG) te plannen. Dit
gebeurt steeds in afstemming met de huisarts.
FUNCTIES

De indeling in vijf functies zal geleidelijk vervagen, waarbij het ‘netwerkidee’ centraal zal komen
te staan.

De functies mogen niet gezien worden als overlappende structuren. Het zijn de personen binnen
het netwerk die de uiteindelijke verbindingen zullen leggen tussen de verschillende functies.

De functies moeten als ‘communicerende vaten’ werken. Hiermee wordt bedoeld dat elke regio
zijn eigen kenmerken heeft en bijgevolg soms ook tekorten heeft aan bepaalde functies. Deze
tekorten moeten dan door andere functies opgevangen worden .
11
Functie 1

Deze functie dient laagdrempelig te zijn en georganiseerd te worden dicht bij de mensen.

De ziekenhuizen alsook CGG’s dienen voor de uitbouw van deze functie hun expertise te delen
met de betrokken actoren.

Idealiter wordt bij elke ingang en aanmeldingspoort tot de curatieve hulpverlening een uniform
valide
screeningsinstrument
gebruikt
dat
samen
met
het
aanmeldingsformulier/
de
gegevensverzameling een standaardpakket vormt op basis waarvan een geïndividualiseerde en
multidisciplinaire zorgplanning kan worden opgesteld. Dit instrument kan mits enkele
aanpassingen zowel intramuraal als extramuraal gebruikt worden. De gegevensverzameling dient
voldoende breed te zijn zodat alle relevante informatie voor zowel intra- als extramurale diensten
aan bod komt. Een opmerking hierbij is dat de screening het klinisch oordeel niet mag vervangen,
ze zijn complementair aan elkaar.

Sommige regio’s werken aan een portaalwebsite om de GGZ toegankelijker te maken.

Sommige regio’s plannen om een aanmeldingspunt te installeren.

In sommige regio’s fungeert de Psychiatrische Thuiszorg (PTZ) als aanmeldingspoort en verwijst
deze door naar de andere, gepaste functies en diensten.

In één regio wordt de functie van advies en coaching ook opgenomen in functie 2.
Functie 2

In de verschillende regio’s werden de meeste middelen ingezet voor de uitbouw van functie 2.

Hierbij werd de thuiszorg in sommige regio’s sterk betrokken.

Deze functie werd tot voor kort als transmurale functie op het microniveau beschouwd (zie
afbeelding). De verschillende projecten waren het er echter éénduidig over eens dat in vergelijking
met onderstaand theoretisch overzicht:
1. deze functie zowel intramuraal als extramuraal uitgebreid dient te worden
12
2. de extramurale uitbreiding echter groter is dan de intramurale uitbreiding
3. voor functie 2b de intramurale uitbreiding groter is dan voor functie 2a
Functie 2 kan dus zowel intramuraal als extramuraal een belangrijke rol spelen. Intramurale
betrokkenheid van de mobiele teams bij opname (vb. systematische deelname aan
overlegmomenten) van de patiënten en extramurale opvolging nadien bevordert de continuïteit
en kan opnameverkortend werken. De intramurale betrokkenheid zal voornamelijk belangrijk
zijn bij patiënten met een chronisch traject (functie 2b).

Deze functie vervult een belangrijke rol in het uitbouwen of versterken van een netwerk rond de
patiënt. Hiertoe hanteert het team een zekere systematiek, dewelke vergelijkbaar is met de
systematiek van OM. De ontwikkeling van een uniforme methodiek die zowel intra- als
extramuraal kan gebruikt worden, is hier aangewezen.

In sommige regio’s wordt een daling van de bedbezetting opgemerkt. Dit is mogelijks deels te
verklaren door de werking van de mobiele teams.

Deze functie kan volgens sommigen ook een heel klein deel het macroniveau omvatten in die zin
dat de mobiele teams bij een crisisinterventie contact opnemen met het netwerk van de patiënt om
samen te bekijken welk traject het meest aangewezen is voor de patiënt.

Volgens sommigen is de taak van de verantwoordelijken van de mobiele teams vergelijkbaar met
deze van de ontslagmanager, waarbij de eerste verantwoordelijk is voor het uitbouwen en
coördineren van extramurale patiënten en de laatste dezelfde taak vervult maar dan voor
intramurale patiënten. Beide functies vertonen gelijkenissen maar ook verschillen. Zo zijn de
mobiele teams meer gericht op het voorkomen van heropname en vindt de ontslagmanager
organisatorische aspecten primordiaal. Hierdoor kunnen ze van elkaar leren en elkaar aanvullen
(kruisbestuiving).
13
Functie 3

Deze functie dient nauw aan te sluiten bij functie 2.

In sommige regio’s werden de verschillende diensten die onder deze functie vielen gegroepeerd
om versnippering tegen te gaan.

Net zoals functie 2 deels een stap naar de intramurale zorg zet, dient ook deze functie eenzelfde
beweging te maken. Intramurale betrokkenheid van de rehabilitatieteams bij opname van de
patiënt (vb. door systematische deelname aan overlegmomenten) en extramurale opvolging nadien
bevordert de continuïteit en kan opnameverkortend werken.

Vanuit deze functie werd het belang benadrukt van goede communicatie en overdracht vanuit de
residentiële setting vb. hoe om te gaan met bepaalde symptomen.

Sommige regio’s hebben de indruk dat functie 3 verder aan het afdalen is naar het extramurale
niveau.
Functie 4

Net zoals functie 2 deels een stap naar de intramurale zorg zet, dient er ook een beweging in de
andere richting te gebeuren. Tijdens de ontslagplanning kan het belangrijk zijn voor de
ontslagmanager om een idee te hebben van de leefomstandigheden van de patiënt. Hiertoe is het
soms raadzaam om op huisbezoek te gaan en/of om contact op te nemen met het netwerk van de
patiënt. Na ontslag van hoogrisicopatiënten of bij de zogenaamde draaideurpatiënten is het
belangrijk dat de intramurale voorzieningen enige tijd betrokken worden in het zorgoverleg rond
deze patiënten. In sommige instellingen wordt dit gedaan tot 3 maanden na ontslag onder de vorm
van zorgoverleg (MDO psy). Hierdoor wordt de drempel kleiner om contact op te nemen met
iemand van de instelling wanneer het moeilijk gaat.
14
Functie 5

In de praktijk zet ook deze functie een stap in de intramurale zorg. Intramurale betrokkenheid van
Beschut Wonen bij opname van de patiënten (vb. systematische deelname aan overlegmomenten
of op bezoek gaan bij patiënten tijdens opnames) en extramurale opvolging nadien bevordert de
continuïteit en kan opnameverkortend werken.

In één regio werden specifieke woonvormen ontwikkeld die als brugfunctie fungeren tussen
intramurale en extramurale zorg.
REFERENTIEPERSOON

Er is heel wat onduidelijkheid omtrent deze functie aangezien er heel wat termen door elkaar
gebruikt worden nl. ‘zorgcoördinator’, ‘continuïteitsmanager’, ‘case manager’, ‘care manager’,
‘houwvastpersoon’, ‘trajectcoach’ en er geen sprake is van een eenduidige definitie. Deze
onduidelijkheid
wordt
verder
gevoed
door
het
dubbel
gebruik
van
de
benaming
15
‘referentiepersoon’, enerzijds in het zorgoverleg (MDO psy), anderzijds in project art. 107. De
verschillende projecten wensen duidelijkheid van de overheid hieromtrent.

Hoewel in het zorgoverleg verschillende actoren worden samengebracht rond een patiënt
ontbreekt er meestal een echte ‘continuïteitsmanager’.

De referentiepersoon wordt gekozen door de patiënt in samenspraak met alle betrokkenen in het
zorgoverleg.

Men moet een onderscheid maken tussen twee verschillende benaderingen; enerzijds de
continuïteitsmanager als persoon, anderzijds continuïteitsmanagement als functie. De voorkeur
gaat uit naar deze tweede benadering aangezien dit beter uitdrukt dat continuïteit van zorg een
taak is die door iedereen moet gedragen worden en een teamgebeuren is. We mogen echter niet uit
het oog verliezen dat er steeds één persoon moet zijn die het overzicht bewaart binnen het team.
Een logisch gevolg hiervan is dat de functies van ontslagmanager, case manager en sociaal
assistent in de toekomst niet langer onder de verantwoordelijkheid zullen vallen van één persoon
maar structureel ingebed moeten worden in het netwerk.

Deze rol kan niet geclaimd worden door een bepaalde beroepsgroep maar toch zijn er enkele
vanzelfsprekende beroepen die hiervoor in aanmerking komen:

o
KB78 zorgverlener
o
Klinisch psycholoog
o
Orthopedagoog
Per casus moet steeds bekeken worden wie de meest aangewezen referentiepersoon is, dit is
individueel te bepalen. Enkele suggesties zijn:
o
De referentiepersoon koppelen aan de patiënt afhankelijk van de overheersende noden van
de patiënt; klinische vs. organisatorische noden.
o
De referentiepersoon aan de patiënt koppelen afhankelijk van waar het zwaartepunt van de
zorg zich situeert; referentiepersonen kunnen uit de verschillende functies binnen het
netwerk komen.

Een zorgregio sprak over het idee om ‘een pool van referentiepersonen’ te installeren die komen
uit de verschillende functies binnen het netwerk waaruit de patiënt in samenspraak met de
betrokken hulpverleners de meest gepaste referentiepersoon kunnen selecteren. In deze selectie
kan de arts de eindverantwoordelijkheid dragen.

De referentiepersoon maakt gebruik van de methodiek van case management om samen met de
patiënt een traject te doorlopen.

Sommigen zien de referentiepersoon als één persoon die meegaat met de patiënt ongeacht de
setting en de fase waarin de patiënt zich bevindt. Andere zorgregio’s pleiten dan weer voor het
doorgeven van deze functie tussen de verschillende intra- en extramurale partners.
16

De referentiepersoon is iemand die over de nodige vaardigheden beschikt om de patiënt adequaat
te begeleiden doorheen het gezondheidszorgaanbod. Het is iemand die zich als ‘trekker’ en
aanspreekpunt manifesteert in het netwerk rond de patiënt en waarop de patiënt ten allen tijde kan
terugvallen.

Volgens sommigen kan een referentiepersoon opgevat worden als een soort procesbewaker die het
overzicht houdt over de verschillende functies.

Volgens sommigen is de functie van referentiepersoon duidelijk te onderscheiden van deze van
individuele begeleider. Een referentiepersoon staat in voor de procesbewaking terwijl de
individuele begeleider een lid van het team is.

Volgens sommigen is de functie van ontslagmanager duidelijk te onderscheiden van deze van
referentiepersoon. Een ontslagmanager is iemand specifiek die op een bepaald tijdstip een rol
speelt op het ziektecontinuüm van de patiënt. Een referentiepersoon daarentegen is een constante
tijdens het hele traject van de patiënt. Dit sluit aan bij de benadering dat de referentiepersoon één
persoon is die de patiënt overal volgt.

Sommigen zijn van mening dat ook een naaste van de patiënt deze taak op zich kan nemen. Hierin
schuilt echter het gevaar dat deze persoon onvoldoende kennis heeft van het uitgebreide
zorgaanbod. Het professionele en niet-professionele circuit moeten in hun eigenheid gerespecteerd
worden. Het niet-professionele circuit vb. familie kan de functie van ‘houwvastpersoon’ vervullen
waarin het hebben van een vertrouwensrelatie centraal staat. Een zorgcoördinator dient echter een
professional te zijn om die reden dat hij/zij zich moet kunnen handhaven in het complexe
zorgaanbod. Het hebben van een vertrouwensrelatie met de patiënt is een noodzakelijke maar
onvoldoende voorwaarde om deze functie te kunnen vervullen.

Nog anderen spreken van een getrapt systeem waarin deze functie in de eerste plaats kan
opgenomen worden door een naaste van de patiënt. Indien deze ontbreekt of dit niet wilt opnemen,
wordt deze rol vervuld door een hulpverlener.

De vraagt rijst of deze functie van referentiepersoon voor het leven is. Een antwoord hierop
kunnen we vinden in het ‘Chronic Illness Model’. Dit model verduidelijkt dat onze
gezondheidszorg zich vandaag manifesteert als een ‘radar-systeem’; de patiënt wordt
gedetecteerd;, behandeld, en verdwijnt weer uit ons beeld. Idealiter zou de transitie naar een
‘sonar-systeem’ moeten plaatsvinden waarbij de hulpverlener af en toe contact opneemt met de
patiënt om te kijken hoe het met hem/ haar gesteld is. Hierin kunnen de nieuwe media een
belangrijke rol vervullen. Dit neemt echter niet weg dat we de patiënt de kans moeten durven
geven om te mislukken en er juist op deze momenten terug te staan voor hem/ haar. In feite is deze
‘sonar-functie’ niet de verantwoordelijkheid van één persoon maar van het hele netwerk. Het is
hierbij zoeken naar een model waarbij de juiste personen in het netwerk geactiveerd worden
17
wanneer er met een patiënt iets misloopt in een bepaalde situatie. Er moet als het ware een soort
van laagdrempeligheid ingebouwd worden in het systeem.
PATIENT EN NAASTEN

De patiënt en zijn naasten dienen actief betrokken te worden in de zorg door o.a. deelname aan
patiëntenbesprekingen.

De expertise van de mantelzorgers en/ of naasten dienen gebruikt te worden in de zorgplanning
voor de patiënt

Patient empowerment: de patiënt moet zelf zijn zorg leren managen en hierbij is het de taak van de
hulpverlener om hem/haar hierin te ondersteunen.

Aandacht besteden aan de belasting van de mantelzorger.
MESONIVEAU
FUNCTIES

Het verlenen van gezondheidszorg en het uitvoeren van ruimere gezondheidsbevorderende
activiteiten aangepast aan de lokale behoeften en omstandigheden.

Coördinatie tussen actoren.

Management van zorgdiensten en activiteiten.

Supervisie en opleiding van zorgverstrekkkers.

Aanpassen van nationaal beleid en richtlijnen aan de lokale omstandigheden.
GEBRUIKTE METHODIEKEN

Accent op bevordering van zorgcontinuïteit d.m.v. één multidisciplinair geïnformatiseerd dossier
(zie informatiedoorstroom). Om de werking hiervan op te volgen werd in een bepaalde regio een
werkgroep zorgcommunicatie opgericht.

Inspanningen leveren om een cultuur van zorgcontinuïteit te ontwikkelen vb. d.m.v. visieteksten

Ontwikkeling en uitbouw van OM d.m.v. beleidsmaatregelen;
o
Door OM te formaliseren in het functieprofiel van de sociale dienst draagt men bij tot een
cultuur waarin het belang van OM wordt erkend.
o
Uitbreiding van de stuurgroep en/of werkgroep met een ontslagmanager.
o
OM opnemen als resultaatsgebied in het competentieprofiel van de maatschappelijk
werker.

Vakgroepoverleg maatschappelijk werk installeren waarbij OM een permanent item op de agenda
is.

Oprichting van een werkgroep die rond verschillende thema’s i.v.m. continuïteit van zorg werkt.
18

Ontwikkeling & uitbouw van het concept ‘doorgangshuizen’ in samenspraak met Beschut Wonen.
Deze doorgangshuizen vervullen een brugfunctie naar het extern milieu.

De principes van een zorgvuldige ontslagvoorbereiding vastleggen in een richtlijn en/of good
practices.
INFORMATIEDOORSTROMING
Sommige instellingen maken gebruik van één multidisciplinair geïnformatiseerd dossier (vb. Regas)
waarin OM al dan niet als apart item is opgenomen. Dit bevordert de continuïteit van zorg over de
verschillende afdelingen heen.
OVERLEGSTRUCTUREN
Stuurgroep ontslagmanagement.
BARRIERES
In sommige gevallen ontbreekt het aan steun vanuit het beleid. Echter, om de integratie van OM/
continuïteit van zorg in project art. 107 te doen slagen is de steun van het beleidsniveau onontbeerlijk.
MACRONIVEAU
FUNCTIES

Het ontwikkelen van beleid en regelgeving.

Het uitbalanceren van beleid, strategieën.

Het toewijzen van middelen en vergoedingssystemen voor zorgverleners in lijn met de algemene
systeemdoeleinden.

Het coördineren van de activiteiten en interventies op het niveau van de zorgverstrekking.

ALGEMEEN

Om de integratie van OM in de projecten van art. 107 te bewerkstelligen opteert de meerderheid
van de projecten om een bottom-up benadering te hanteren. Zij hebben als motivatie dat het
draagvlak voor verandering groter wordt wanneer dit vanuit het werkveld opgestart wordt en dat
dit de ontwikkeling van eigenaarschap bevordert. Zij lieten wel verstaan op sommige vlakken
ondersteuning te missen vanuit de overheid vb. wetenschappelijke ondersteuning, regelgeving.

Een bezorgdheid die eveneens leeft binnen de betrokken zorgregio’s is dat project art. 107 als
project wordt gezien en dat de implementatie na het project zal uitblijven.

Eén van de meest belangrijke factoren om te komen tot continuïteit van zorg is een
mentaliteitsswitch naar ‘netwerkdenken’ en het ontwikkelen van een cultuur van continuïteit vb.
19
door het organiseren van workshadowing en rondleidingen of informatiesessies voor extramurale
partners vb. huisvestingsmaatschappijen, juridisch assistenten.

Het is een cruciale taak om continuïteit van zorg volgens een bepaald model in de netwerken te
installeren.

Momenteel wordt er gesproken over continuïteit en coördinatie van zorg. Misschien drukt het
concept ‘Integrated Care’ beter de doelstelling uit van de huidige reorganisatie, namelijk komen
tot een horizontale en verticale integratie van de zorg.
BARRIERES

Inhoudelijk ondervindt men weinig problemen om alle partijen binnen het netwerk op één lijn te
krijgen. Wanneer er echter in een tweede fase moet overgegaan worden tot structurele
veranderingen stuit men op weerstand door (1) het ontbreken van een cultuur van continuïteit,
(iedereen denkt binnen zijn eigen organisatie), en (2) doordat men de belangen van de eigen
organisatie laat primeren op het belang van het netwerk. Het streefdoel is te komen tot een
mentaliteitsswitch waarbij (1) men zichzelf ziet als deel van een netwerk en waarbij (2) het belang
van de patiënt centraal staat en waarbij men de patiënt bekijkt vanuit zijn levensdomeinen en niet
vanuit zijn functies.

De continuïteit van het zorgproces over de verschillende lijnen van de zorg heen wordt deels
verhinderd door de bevoegdheidsverdeling en de hieraan gekoppelde financiering. Met andere
woorden; de regelgeving staat soms haaks op wat er klinisch aangewezen is. Een herziening van
het systeem is nodig indien men wil komen tot continuïteit van zorg over de grenzen van de
verschillende voorzieningen heen.

Een belangrijke beperking i.v.m. de continuïteit in het zorgtraject van de patiënt is de
gebondenheid van de hulpverleners aan hun mandaat en de grenzen die dit mandaat met zich
meebrengt. Meer flexibiliteit zou hierop een antwoord kunnen bieden.

Het huidige juridisch kader waarin de arts de eindverantwoordelijkheid heeft over de zorg voor de
patiënt, speelt een grote rol in de terughoudendheid van de artsen in dit verhaal. Er moet
duidelijkheid geschept worden over wie de eindverantwoordelijkheid heeft binnen het netwerk
van art. 107. Sommigen zien dit als een gedeelde verantwoordelijkheid tussen de verschillende
partners in het netwerk.

Om te komen tot ‘netwerkdenken’ is het van cruciaal belang om ook de praktische beperkingen te
tackelen vb. binnen het netwerk dezelfde regels toepassen i.v.m. personeelsbeleid.

De beperkte toegankelijkheid van zorg (weinig beschikbare diensten) vormen in sommige regio’s
een groot probleem voor de ontwikkeling van een structureel netwerk. Zij pleiten voor
‘rationalisatie’ i.v.m. de toebedeling van middelen
20

Het gebrek aan een gestructureerde communicatie i.v.m. het behandelplan van de patiënt vormt
een belemmering om te komen tot continuïteit van zorg.
GEBRUIKTE METHODIEKEN

Uitbouw van samenwerkingsprojecten vb. MDO psy, mobiele behandelteams, zorgoverleg,
samenwerkingsmodel met VDAB

Verdere ontwikkeling regionale overlegstructuren (zie verder)

Betrokkenheid van ziekenhuizen in het planningsproces van het CAW
OVERLEGSTRUCTUREN

Door de enorme diversiteit in zorgbehoeften werd er binnen sommige regio’s geopteerd om te
werken met verschillende subregio’s cfr. subregionaal overleg. Hierbij worden overeenkomstige
noden door de overkoepelende regio behandeld. Het Psychiatrische Ziekenhuis (PZH) claimt zich
hierbinnen als overkoepelend orgaan, doch heeft voor elke subregio een afgevaardigde.

De inrichting van de verplichte lokale begeleidingscommissies heeft geleid tot een toenemend
besef van het belang van de ontwikkeling van regionale overlegstructuren om te komen tot
voorzieningsoverschrijdend overleg. De dynamiek die dit teweeg gebracht heeft, heeft er in
verschillende regio’s voor gezorgd dat de samenwerking en het overleg tussen de verschillende
regionale zorgpartners bij de afschaffing van deze verplichte bijeenkomsten is blijven bestaan.
Deze bijeenkomsten richten zich niet langer alleen op OM maar algemener op de
‘vermaatschappelijking’ van de zorg waarin OM geïntegreerd werd. Het doel van dit overleg is
om ervaringen uit te wisselen, ‘best practices’ te delen en knelpunten te benoemen. De
onderwerpen die hier besproken worden, kunnen vervolgens meegenomen worden naar het
netwerkniveau.

Om versnippering op provinciaal niveau tegen te gaan wordt er bilateraal overleg georganiseerd
tussen de verschillende zorgregio’s waaruit de provincie is samengesteld. Hiervoor wordt er
gebruik gemaakt van de bestaande provinciale overlegplatforms. Hierbij streeft men enerzijds naar
uniformiteit en afstemming waarbij hiaten en doublures in de zorg worden opgespoord en
gemedieerd. Anderzijds is dit een middel om ‘best practices’ tussen de verschillende zorgregio’s
te delen.
INFORMATIEDOORSTROMING

Verschillende regio’s duiden op het belang van de ontwikkeling van zogenaamde E-zorgplannen,
d.i. één multidisciplinair, geïnformatiseerd dossier dat gedeeld worden tussen de verschillende
actoren over de grenzen van de organisatie heen. Regelmatige opvolging en afstemming tussen
21
verschillende actoren zal belangrijk zijn voor de goede werking van dergelijke dossiers. Ook zal er
voldoende rekening moeten gehouden worden met de medico-legale implicaties.

Om de communicatie tussen de verschillende intra- en extramurale partners te bevorderen en de
continuïteit van zorg te optimaliseren biedt de methodiek die gebruikt wordt bij het Resident
Assessment Instrument (RAI) een goed alternatief.

Verder werd het idee aangehaald om voor iedere patiënt een netwerkkaart/ecogram uit te tekenen.
Dit kan aan de hand van een gedeeld sjabloon tussen de verschillende voorzieningen. Deze kaart
volgt de patiënt in zijn zorgtraject en informeert hierdoor op efficiënte wijze de hulpverleners over
het huidige netwerk van deze patiënt. Verder kan deze kaart zijn meerwaarde betekenen door het
initiëren van een zekere dynamiek van steun rond de patiënt. Er moet echter over gewaakt worden
dat de patiënt zijn inspraak kan behouden in dit proces
CONTINUÏTEIT VAN ZORG OVER DE GRENZEN VAN DE ORGANISATIE HEEN

De verschillende regio’s benadrukken het belang van een goede samenwerking met de
eerstelijnszorg. Door de extramurale zorg systematisch uit te nodigen op overlegmomenten en
door de extramurale zorg intramuraal te laten doorlopen tijdens institutionalisering wordt de
samenwerking bevorderd en de continuïteit versterkt. Globaal kan er gesteld worden dat voor het
optimaliseren van de continuïteit van zorg twee bewegingen nodig zijn. Enerzijds moet de
extramurale zorg betrokken worden in de intramurale zorg. Anderzijds moet deze beweging ook in
de omgekeerde richting lopen. Hierbij wordt in enkele regio’s het belang van de ontwikkeling van
duidelijke, algemene taakafspraken benadrukt.

In één zorgregio is momenteel een pilootproject lopende, ‘Intensive Casemanagement’ genaamd,
waarbij gekende ‘draaideurpatiënten’ die veeleer geen structureel netwerk rondom zich hebben,
worden opgevolgd in de thuissituatie. Bij een eventuele opname van de patiënt blijft de
casemanager de patiënt mee intramuraal begeleiding in samenspraak met de lokale
toewijsverpleegkundige.
22
PLAN VAN AANPAK
ZORGREGIO 1

Implementeren van een valide screeningsinstrument.

De plaats die OM zal innemen in project art. 107 bespreekbaar maken en komen tot een
gemeenschappelijke visie. Hiertoe zullen verschillende actoren deelnemen aan de gesprekken. Het
is belangrijk deze visie uit te dragen naar alle niveaus in de zorg.

Herbekijken van de tekst over zorgcircuits en aanpassen met elementen die tijdens de reflectiedag
aan bod gekomen zijn.
ZORGREGIO 2

Introductie van een overkoepelend elektronisch patiëntendossier dat voor alle actoren toegankelijk
wordt zodat men kan komen tot een gemeenschappelijke gegevensverzameling en zorgplan.
Hierin wordt eveneens OM opgenomen als integraal deel van het zorgplan.

De plaats die OM zal innemen in project art. 107 bespreekbaar maken en komen tot een
gemeenschappelijke visie. Hiertoe zullen verschillende actoren deelnemen aan de gesprekken:
Forum 4, de ontslagmanagers, directieleden, de projectgroep enzovoort. Het is belangrijk deze
visie uit te dragen naar alle niveaus in de zorg.

De samenstelling van de stuurgroep (staan in voor het dagelijks bestuur van het netwerk)
uitbreiden waarbij meer extramurale diensten betrokken worden.
ZORGREGIO 3

Intervisie organiseren om samenwerkingsverband te versterken en de doorstroom over
voorzieningen heen te optimaliseren.

Doorstroom residentieel-ambulant optimaliseren door het organiseren van wederzijdse
workshadowing intra- en extramuraal.

Over voorzieningen heen doorstroom optimaliseren.

Screeningsinstrument bij de verschillende actoren aanbrengen.
ZORGREGIO 4

Functie 1: initiatieven nemen om verzet/ angst voor psychiatrische patiënten bij vrijwilligers/
mensen van de thuiszorg weg te nemen.

Initiatieven nemen om de GGZ meer op lokaal niveau te organiseren.

Het spanningsveld tussen de verschillende actoren kan slechts opgelost worden indien de hele
financiering veranderd wordt naar een financiering per netwerk/ zorgregio (ipv een financiering
per instelling. Eventueel trachten hierop vooruit te lopen door binnen het netwerk de middelen te
delen.
23
ZORGREGIO 5

Verhaal rond OM integreren in het strategisch plan.

Met alle partners nadenken over hoe OM kan ingebouwd worden in project art. 107.

Screening en assessment versterken.

Werken aan een cultuur van zorgcontinuïteit.

Zorgcommunicatie en dossiervorming optimaliseren.
ZORGREGIO 6

Verder versterken van samenwerkingsverbanden en verbindingen tussen de verschillende
structuren.

Ontwikkelen van gemeenschappelijke aanmeldingsformulieren binnen het netwerk.

Implementeren van een betrouwbaar en valide screeningsinstrument.

Het bewerkstelligen van een cultuur van zorgcontinuïteit op micro-, meso- en macroniveau.
ZORGREGIO 7

Verduidelijken van de functie van referentiepersoon binnen de werkgroep ‘Verknoping’ en de
stuurgroep.

Operationaliseren van het idee om een pool van referentiepersonen te maken; mandaat uitklaren,
ook in verhouding tot het mandaat van de artsen.

Informatiedoorstroming; EPD hierop afstemmen.

Arbeidsvoorwaarden binnen het netwerk op elkaar afstemmen: om te komen tot ‘netwerkdenken’
is het van cruciaal belang om ook de praktische beperkingen aan te pakken vb. binnen het netwerk
dezelfde maatregelen hanteren bij zwangerschap.

Nadenken over systemen binnen het netwerk die ervoor kunnen zorgen dat de band met de patiënt
behouden blijft.
ZORGREGIO 8

Stilstaan bij de huidige praktijk van ontslagmanagement.

Het beleidsniveau wijzen op het belang van OM.

Implementatie van betere screenings- en assessment-methoden.

Methodieken zoeken om voorzieningsoverschrijdend te kunnen werken; referentiepersoon,
overlegstructurend ed.
ZORGREGIO 9

Communicatie en informatiedoorstroming tussen de verschillende diensten bewerkstelligen.
24

Induceren van een cultuur van zorgcontinuïteit op micro-, meso- en macroniveau waarbij de
hulpverleners over de grenzen van hun organisatie heen denken.
ZORGREGIO 10

Netwerkkaart opmaken, delen met de patiënt en hulpverleners en actualiseren als werkinstrument.

De integratie van MDO psy in het project bestuderen.

Ontslagplannen laten ondertekenen door de patiënt zodat dit gedragen wordt door de patiënt.

Zelfstandigheid stimuleren, afhankelijk van patiënt tot patiënt.

Eerstelijnspartners op de hoogte brengen bij ontslag van de patiënt uit het ziekenhuis.

Ontwikkelen van een uniforme checklist rond ontslag op elke plaats in het netwerk.

Screening op punt zetten.

Rekening houden met de implicaties die nieuwe initiatieven hebben op de werkdruk binnen alle
niveaus in de zorg.

Mantelzorgers en zorgpartners uitnodigen op patiëntenbesprekingen.

Nagaan hoe op efficiënte wijze informatie gebundeld en gedeeld kan worden.

Overgangen rond dagbesteding ed. optimaliseren.

Nagaan hoe de functie van referentiepersoon kan benoemd worden in netwerk en het verder
uitwerken van deze functie.
ZORGREGIO 11

Ontwikkeling van een forum waarbij duidelijke praktische afspraken gemaakt worden ivm de
afstemming van de zorg tussen de verschillende instellingen en diensten.
VASTSTELLINGEN FASE 2
Tijdens een tweede bijeenkomst -waarbij alle netwerken samengebracht werden- werden er in de
voormiddag enkele presentaties (zie bijlage 3) gegeven en in de namiddag een plenaire discussie
gehouden. Onderstaand worden enkele belangrijke reflecties die op deze dag aan bod kwamen,
weergegeven.

OM moet een sterke bevoegdheid zijn binnen elke instelling en een resultaatsgebied zijn voor
maatschappelijk werkers.

Zorgoverleg (MDO psy) is in feite de motor voor OM.

In het zorgoverleg moet de referentiepersoon een inhoudelijke rol vervullen en de
overlegcoördinator een faciliterende rol. Het is belangrijk een onderscheid tussen beiden te maken.
25

Zorgoverleg moet aangewend worden voor de meest complexe patiënten. Er zijn twee specifieke
groepen die hierin ondergebracht kunnen worden namelijk. de ‘shoppers’ en ‘zorgmijders’.

Er is over het algemeen een grote bereidwilligheid tot zorgoverleg, op voorwaarde dat het goed
georganiseerd is en efficiënt verloopt.

Art. 107 -netwerking- is het middel en niet het doel. Het doel is om te komen tot betere outcomes.

Het is belangrijk dat er ingezet wordt op de ontwikkeling van gezamenlijke intake- en
aanmeldingsformulieren.

Het profiel van de patiënt in alle geledingen van de zorg is aan het veranderen. Zo is het profiel
van de psychiatrische patiënt in de ziekenhuizen zwaarder en complexer aan het worden.

De overheid dient te investeren in ‘trajectmanagement’.

Er moet over gewaakt worden dat de schotten tussen de organisaties niet overgaan naar schotten
tussen de functies.

De verschillen tussen de netwerken in soort en aantal partners vraagt ook andere
samenwerkingsmodellen om een goed functionerend netwerk tot stand te brengen.

In gans de hervorming dient de plaats van PAAZ mee te worden opgenomen.

Structuur moet niet opgelegd worden, maar moet de processen volgen. Zo niet, ontstaat er
weerstand tot verandering.

Het is belangrijk om evidence-based te werken in het hele proces naar vermaatschappelijking van
zorg.

Er is een daling in aantal opnames en een verkorting van de opnameduur merkbaar. Dit zou mede
een gevolg kunnen zijn van art. 107.

In acute situaties zijn er verschillen merkbaar tussen patiëntenpopulaties. Op lange termijn lijken
deze verschillen minder manifest te zijn en zijn er gelijkenissen merkbaar tussen patiënten met
verschillende ziektebeelden. Daarom wordt ervoor gepleit onder ander de mobiele teams niet te
sterk te specialiseren.

Betrekken van ervaringsdeskundigen biedt een meerwaarde voor de teams.
AANBEVELINGEN VOOR DE OVERHEID

Het zorgoverleg/ MDO psy is een ideaal model om het principe van zorgcontinuïteit voor
patiënten met een hoog risico op fundamenteel herval structureel te implementeren in project art.
107. De huidige toepassing van dit overleg situeert zich bij ontslag uit de residentiële setting. Naar
aanleiding van de huidige tendens van desinstitutionalisering dient dit overleg echter in een breder
perspectief geplaatst te worden. Hiermee wordt bedoeld dat zorgoverleg niet altijd moet volgen op
26
een opname in een residentiële setting maar ook in een extramuraal zorgtraject kan toegepast
worden.

Om de integratie van ontslagmanagement in de projecten van art. 107 te bewerkstelligen opteerde
de meerderheid van de projecten om een bottom-up benadering te hanteren. Zij hadden als
motivatie dat het draagvlak voor verandering groter wordt wanneer dit vanuit het werkveld wordt
opgestart en dat dit de ontwikkeling van eigenaarschap bevordert. Zij lieten wel verstaan op
sommige vlakken ondersteuning en randvoorwaarden te missen vanuit de overheid vb. financieel,
informatica, regelgeving.

De continuïteit van het zorgproces over de verschillende lijnen van de zorg heen wordt deels
verhinderd door de bevoegdheidsverdeling en de hieraan gekoppelde financiering. Met andere
woorden; de regelgeving staat soms haaks op wat er klinisch aangewezen is. Een herziening van
het systeem is nodig indien men wil komen tot één groot netwerk van zorgactoren (tot continuïteit
van zorg over de grenzen van de verschillende voorzieningen heen).

Om continuïteit over de grenzen van de verschillende organisaties heen te waarborgen is er
dringend nood aan gedeelde, uniforme en gestructureerde patiëntendossiers.

Een belangrijke beperking i.v.m. de continuïteit in het zorgtraject van de patiënt is de
gebondenheid van de hulpverleners aan hun mandaat en de grenzen die dit mandaat met zich
meebrengt. Meer flexibiliteit zou hierop een antwoord kunnen bieden.

De beperkte toegankelijkheid van zorg (weinig beschikbare diensten) vormen in sommige regio’s
een groot probleem voor de ontwikkeling van een structureel netwerk. Zij pleiten voor
‘rationalisatie’ i.v.m. de toebedeling van middelen.

Verder wensen de verschillende projecten duidelijkheid omtrent de gebruikte terminologie vb.
dubbel gebruik van ‘referentiepersoon’.

Een bezorgdheid die eveneens leeft binnen de betrokken zorgregio’s is dat project art. 107 als
project wordt gezien en dat de implementatie na het project zal worden stopgezet. Ze willen meer
zekerheid over de continuïteit van de verwezenlijkingen.

Het screeningsinstrument dat in de periode 2009-2011 werd ontwikkeld en gevalideerd werd
voorgesteld en zeer positief onthaald (zie bijlage 2). De deelnemers geven aan dat dit hun werking
kan optimaliseren door de meest kwetsbare patiënten te identificeren. De idee van screening heeft
ook zijn plaats in functie 2. Hiertoe dient een nieuw onderzoeksproject gelanceerd te worden om
risicofactoren in de ambulante setting te bepalen.
27
BIJLAGEN
Bijlage 1: Inleidende presentatie case management/ ontslagmanagement (Moons P, 2013)
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
Bijlage 2: Screeningsinstrument voor patiënten die risico lopen of bemoeilijkt ontslag en/of fundamenteel herval; Nederlandstalige- en Franstalige versie
44
45
Bijlage 3: Presentaties sessie 2
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64