22-5-2014 MINOR OPBRENGSTGERICHT WERKEN EN NIVEAUDIFFERENTIATIE IN HET PRIMAIR ONDERWIJS EN HET VOORTGEZET ONDERWIJS Vera Rikkerink | 1010100 | Rianne Tolsma | Samenvatting In dit werkstuk worden alle resultaten van de minor beschreven. De student wilde zichzelf verdiepen in het oudere schoolkind/pubers en heeft daarom vier opdrachten gemaakt om te kijken hoe de structuur in de onderbouw van het voortgezet onderwijs is. Bij het maken van de opdrachten is de student er ook achter gekomen welke eisen er worden gesteld aan de landelijke referentieniveaus voor taal en rekenen. Dit onderwerp is op dit moment een hot item binnen het voortgezet onderwijs. Omdat de student nog geen ervaring had met de leeftijdscategorie 12 t/m 16 jaar heeft de student ook een opdracht gemaakt over puberproblematiek in de praktijk, haar eigen stageplek. Ook is er gekeken naar de zorgstructuur binnen het voortgezet onderwijs en welke weg leerlingen bewandelen met een rugzakje. De uitwerkingen van deze opdrachten zijn te vinden in Bijlage 1. Tijdens het lesgeven op het voortgezet onderwijs kwam de student er al snel achter dat nog steeds veel lessen klassikaal gaan, docent gestuurd zijn en leerlingen weinig geactiveerd worden binnen de lessen. Omdat de student in is voor vernieuwingen en het leerproces van de leerlingen wil bevorderen is er een lessenserie ontwikkeld waarbij activerende werkvormen centraal staan. Als docent kun je een voorbereiding op een schriftelijke overhoring of repetitie op papier aanbieden en leerlingen dit laten maken, maar je kunt er ook voor kiezen om een ganzenbord te laten ontwerpen door de leerlingen zelf. Zij leren door zelf de vragen en antwoorden uit het boek te halen, zelf het spel samen te stellen en krijgen vervolgens ook nog eens een overhoring door het spel te spelen. Actiever kunnen de leerlingen niet bezig zijn. Een echte win-win situatie! Door het geven van de activerende lessenserie is er gebleken dat de leerlingen binnen één klas niet op hetzelfde niveau zitten. De ene gtl’er is de andere niet en dit heeft gevolgen voor het lesgeven als docent. De student heeft daarom haar minoronderzoek gericht op opbrengstgericht werken en niveaudifferentiatie in de klas. De overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs kan namelijk wel bevorderd worden en docenten hebben hier een hele grote rol in. Leerlingen geven aan graag verlengde instructie te willen waardoor de lessen aansluiten op de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Het onderzoek dat de student heeft uitgevoerd is extra waardevol doordat CC Schaersvoorde volgend schooljaar een begeleidings- en coaching traject op gaat zetten om docenten te coachen in het differentiëren binnen de klas en de les. Het stappenplan dat door de student is ontwikkeld levert hier een mooie bijdrage aan. In dit minorwerstuk is ook een artikel te lezen, genaamd: “VMBO’ers zijn dom!”. De student wil door haar eigen ervaringen en haar onderzoek laten weten dat VMBO leerlingen ontzettende verrassende, inspirerende en prachtige leerlingen zijn om mee te werken in tegenstelling tot het beeld dat de media schetst. ‘Every student can learn. Just not on the same day of in the same way’ (Evans, 2013). 1 Inhoud Samenvatting Inleiding Minoronderzoek Samenvatting Inhoudsopgave Inleiding 1. Theoretisch kader 2. Praktijkonderzoek 2.1. Onderzoeksgroep 2.2. Onderzoeksinstrumenten 2.2.1. Literatuurstudie 2.2.2. Interview 2.2.3. Vragenlijst docenten 2.2.4. Vragenlijst leerlingen 2.3 Resultaten 2.3.1. Het interview 2.3.2. De vragenlijst 2.3.2.1. Huidige lessituatie 2.3.2.2. Niveaudifferentiatie op dit moment 2.4. De vragenlijst 2.4.1. Ervaringen van leerlingen 2.5. De vragenlijst 2.5.1. De ideale les volgens docenten 2.6. Conclusie 2.6.1. Opbrengsten 2.6.1. Het stappenplan 2.7. De vragenlijst 2.7.1. Ervaringen van leerlingen 3. Conclusie en discussie 4. Conclusie en aanbevelingen 5. Literatuurlijst Activerende lessenserie Artikel VMBO Literatuurlijst Bijlagen Bijlage 1: vier opdrachten Bijlage 2: uitwerking activerende lessenserie Bijlage 3: vragenlijsten minoronderzoek Bijlage 4: werkplan Blz. 1 Blz. 3 Blz. 5 Blz. 6 Blz. 7 Blz. 8 Blz. 9 Blz. 17 Blz. 17 Blz. 17 Blz. 17 Blz. 17 Blz. 18 Blz. 18 Blz. 18 Blz. 18 Blz. 19 Blz. 19 Blz. 20 Blz. 23 Blz. 23 Blz. 27 Blz. 27 Blz. 29 Blz. 29 Blz. 29 Blz. 31 Blz. 31 Blz. 32 Blz. 33 Blz. 34 Blz. 35 Blz. 40 Blz. 43 Blz. 44 Blz. 46 Blz. 58 Blz. 99 Blz.102 2 1. Inleiding Ieder schooljaar maken duizenden leerlingen de overstap van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs. Dit is voor zowel de leerlingen als hun ouders een belangrijk en spannend moment. Waar de leerlingen eerst nog de oudste van de school waren, zijn zij nu opeens de jongsten die nog een hele weg hebben te gaan. Ruim tien jaar geleden heb ik deze overstap gemaakt en daar kan ik me nog veel van herinneren. Wat me vooral is bijgebleven, is dat de overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs behoorlijk groot is. Opeens word je losgelaten en begin je weer van onderaf aan. Na het behalen van mijn vmbo diploma ben ik doorgestroomd naar het MBO en heb ik binnen drie jaar mijn diploma voor onderwijsassistent niveau 4 behaald. Vanuit het MBO ben ik doorgestroomd naar het HBO en op dit moment ben ik de PABO aan het afronden. Gedurende mijn MBO- en HBO-opleiding heb ik twaalf stages gelopen binnen het primair onderwijs. Per stage werd duidelijker dat mijn voorkeur bij het oudere kind ligt. Ik haal voor mezelf de uitdaging en voldoening uit het in gesprek gaan met leerlingen, praten over puberproblemen en letterlijk een voorbeeld te kunnen zijn voor de leerlingen. Door in 2012 stage te lopen in groep 8 heb ik ervaren hoeveel spanning de Citotoets met zich meebrengt en hoe de eindgesprekken gaan voor het vervolgonderwijs. Maar dan? Deze leerlingen verlaten het primair onderwijs en slaan hun vleugels uit. Ik ben erg nieuwsgierig geworden naar het reilen en zeilen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Hoe komen de brugklassers op dag 1 binnen en hoe veranderen zij naar onzekere en toch ook stoere pubers? Vandaar dat ik besloten heb om in het vierde jaar van de Pabo op Iselinge te kiezen voor de minor PoVo. En daar heb ik absoluut geen spijt van! Ter voorbereiding van een jaar stage binnen het voortgezet onderwijs heb ik opdrachten gemaakt om mezelf te verdiepen in de ontwikkeling van het puberende schoolkind, de schoolorganisatie en de zorgstructuur van de school. Op CC Schaersvoorde Dinxperlo ben ik mevrouw Rikkerink en geef ik Nederlands. Al snel ben ik tegen de uitdaging aangelopen dat niet alle leerlingen binnen een klas hetzelfde niveau hebben, ook al worden zij daar wel op ingedeeld. De ene gtl’er is de andere niet. Vanzelfsprekend is deze uitdaging mijn actieonderzoek geworden en ook heb ik besloten om mijn minoronderzoek over opbrengstgericht werken en niveaudifferentiatie binnen het primair- en voortgezet onderwijs te doen. Wat ik persoonlijk erg jammer vind, is dat er zoveel negatieve berichten online en in de media komen over leerlingen van het vmbo. Hierdoor wordt een beeld gecreëerd dat vmbo’ers lastige en vervelende leerlingen zijn. Mijn eigen ervaring is juist positief en dat is terug te lezen in het artikel: ‘Vmbo’ers zijn dom!’. Nu mijn stageperiode ten einde loopt en ik terug ga blikken op mijn competenties durf ik te zeggen dat ik geschikt ben voor het voortgezet onderwijs. Ik ben een professioneel voorbeeld ben voor de leerlingen, probeer de positieve sfeer te bevorderen en van de klas echt een groep te maken. Ik maak de onenigheden is de klas bespreekbaar waardoor dit uit wordt gesproken en leerlingen prettig mijn lokaal verlaten (interpersoonlijk competent). Ook maak ik leerlingen bewust van hun eigen leerproces met daarbij de juiste waarden en normen (pedagogisch competent). Vakinhoudelijk en didactisch competent ben ik veel bezig geweest met onderzoek doen naar de ontwikkeling van leerlingen, onderwijsbehoeften van leerlingen en het daarop laten aansluiten van de lessen. Ik heb 3 leerroutes ontwikkeld binnen mijn klassen en leerlingen zelfverantwoordelijk laten zijn voor leerresultaten. Ook heb ik activerende lessen gegeven om er juist voor te zorgen dat de aansluiting van het primair onderwijs op het voortgezet onderwijs beter verloopt en leerlingen actief bezig zijn in de lessen. Omdat ik nog zo’n jonge docent ben dacht ik moeite te hebben met het leeftijdsverschil maar dit is niet zo. Doordat ik consequent ben, stevig in mijn schoenen sta en ook een voorbeeld wil zijn kan ik een bijdrage leveren aan een ordelijke en taakgerichte sfeer op schoolniveau (organisatorisch competent). Het competent zijn met collega’s is deze stage zeker geslaagd omdat ik als volwaardige collega word gezien en ook de verantwoordelijkheid krijg voor eigen klassen. Het samenwerken met de omgeving verliep daardoor ook vanzelfsprekend goed. Het contact met de leerlingen is goed en ook ouders weten mij te vinden. Als student hoor ik ook competent in onderzoek te zijn en dat ben ik. Ik ben erg betrokken bij de nieuwe ontwikkelingen binnen het voortgezet onderwijs: passend onderwijs, gedifferentieerd lesgeven en de achterstand van referentieniveau 2F voor taal en rekenen. Ook heb ik een certificaat gehaald voor de rekencursus en volg ik nu nog een cursus voor het bevorderen van groepsprocessen, het signaleren van pesten en jouw rol als mentor. Deze cursus loopt door tot eind schooljaar 2014/2015. Zelf hoop ik een baan te kunnen vinden binnen het voortgezet onderwijs zodat ik straks de lerarenopleiding kan gaan doen. In de toekomst hoop ik een mentor te kunnen zijn voor een groep leerlingen om hen in een veilige sfeer tot ontwikkeling te laten komen. 4 22-5-2014 MINOR OPBRENGSTGERICHT WERKEN EN NIVEAUDIFFERENTIATIE IN HET PRIMAIR ONDERWIJS EN HET VOORTGEZET ONDERWIJS Minoronderzoek | Vera Rikkerink | 1010100 | Rianne Tolsma | 5 Samenvatting Voor dit minorwerkstuk is er onderzoek gedaan naar de overgang van het primair onderwijs (PO) naar het voortgezet onderwijs (VO), gericht op opbrengstgericht werken en niveaudifferentiatie in de klas. Jaarlijks maken duizenden leerlingen de grote stap om vanuit het PO door te stromen naar het VO. Dit is ontzettend spannend en het is daarom belangrijk dat deze overgang goed verloopt en het liefst een ononderbroken lijn vormt. Gelukkig slaan steeds meer samenwerkingsverbanden de handen ineen om ervoor te zorgen dat de overdracht zo goed mogelijk verloopt. Voor het VO kan dit betekenen dat zij het liefst docenten aan het werk hebben die ervaring hebben in de bovenbouw van het PO of docenten met een pabo-achtergrond. Het tegemoetkomen aan de onderwijsbehoeften van leerlingen is iets dat iedere leerkracht of docent graag wil, maar tegelijkertijd is dit ook een grote uitdaging. De ene leerling vraagt herhaling, de ander uitdaging, visuele ondersteuning of juist begeleiding in een kleinere setting. Het onderwijsaanbod moet aansluiten bij de basis- en onderwijsbehoeften van ieder kind. In de praktijk kan dit gerealiseerd worden met handelings- en opbrengstgericht werken. Maar dit is niet in een korte periode voor elkaar te krijgen. Leerresultaten blijven afhankelijk van een goed gemotiveerde leerkracht of docent. Binnen het PO zijn de scholen al erg ver met het invoeren van handelings- en opbrengstgericht werken. Handelings- en opbrengstgericht werken gaan uit van de behoeften van de leerlingen. Hoe moet een leerling gevoed worden om tot leren te komen? De tekortkomingen worden meer achterwege gelaten. Hierbij zijn zes uitgangspunten: 1. De onderwijsbehoeften van leerlingen staan centraal; 2. Transactioneel referentiekader (afstemming en wisselwerking); 3. De leraar of docent is de spil en doet ertoe; 4. Positieve benadering, beloning en aspecten; 5. Constructieve samenwerking (leraren, functionarissen, ouders, leerlingen, externen); 6. Doelgericht en systematisch handelen. In de praktijk blijkt dat het VO nog erg zoekende is naar handvatten voor het realiseren van onderwijs dat gericht aansluit op de basis- en onderwijsbehoeften van de leerlingen. Het rekening houden met de niveauverschillen van leerlingen en differentiëren in de klas klinkt bij collega’s van CC Schaersvoorde Dinxperlo nu nog vaag in de oren. Maar dankzij dit onderzoek zullen zij straks meer rekening gaan houden met de individuele leerling en hun instructie aanpassen aan de hand van niveaudifferentiatie. In de toekomst zullen daar misschien wel groepsplannen bij komen. Het werken met groepsplannen is binnen het PO een alledaagse handeling geworden terwijl het VO daar nog onbekend mee is. Door onder andere deze zaken onderling tussen de scholen beter af te stemmen en gebruik te maken van elkaars kwaliteiten kan de overgang van het PO naar het VO verbeterd worden en nog vloeiender verlopen. Dit onderzoek gaat antwoord geven op de vraag hoe primair- en voortgezet onderwijs gebruik kunnen maken van elkaars kwaliteiten betreffende opbrengstgericht werken en niveaudifferentiatie. Het is hierbij vooral aan het VO om deze kennis in te gaan zetten en uit te proberen. Leerlingen geven aan behoefte te hebben aan meer individuele begeleiding van docenten. De Inspectie van het Onderwijs heeft benoemd dat opbrengstgericht werken de sleutel is tot onderwijsverbetering. 6 Inhoudsopgave Minoronderzoek Samenvatting Inleiding 1. Theoretisch kader 2. Praktijkonderzoek 2.1. Onderzoeksgroep 2.2. Onderzoeksinstrumenten 2.2.1. Literatuurstudie 2.2.2. Interview 2.2.3. Vragenlijst 2.2.4. Vragenlijst 2.3 Resultaten 2.3.1. Het interview 2.3.2. De vragenlijst 2.3.2.1. Huidige lessituatie 2.3.2.2. Niveaudifferentiatie op dit moment 2.4. De vragenlijst 2.4.1. Ervaringen van leerlingen 2.5. De vragenlijst 2.5.1. De ideale les volgens docenten 2.6. Opbrengsten 2.6.1. Het stappenplan 2.7. Interview 2.7.1. Ervaringen van leerlingen 3. Conclusie en discussie 4. Conclusie en aanbevelingen 5. Literatuurlijst Blz. 5 Blz. 6 Blz. 8 Blz. 9 Blz. 17 Blz. 17 Blz. 17 Blz. 17 Blz. 17 Blz. 18 Blz. 18 Blz. 18 Blz. 18 Blz. 19 Blz. 19 Blz. 20 Blz. 23 Blz. 23 Blz. 27 blz. 27 Blz. 29 Blz. 29 Blz. 31 Blz. 31 Blz. 32 Blz. 33 Blz. 34 7 Inleiding In de theorie wordt veel geschreven over combinatiegroepen en differentiatie. In de praktijk spreken mijn collega’s veel over ‘Hoe gaan wij als docenten om met de verschillen tussen leerlingen?’. Het allerbelangrijkste om tegemoet te komen aan de verschillen tussen leerlingen is het houden van orde en het creëren van een strakke planning. Een docent moet zich verdiepen in de leerontwikkeling van leerlingen om daar de juiste differentiatie op toe te kunnen passen om ervoor te zorgen dat leerlingen daadwerkelijk tot leren komen. Het onderwijs moet immers aansluiten en inspelen op de belevingswereld van het kind (Van Sijl, 2009). Feitelijk zijn docenten bezig met het maximaliseren van prestaties door doelgericht en systematisch te werk te gaan. Dit wordt ook wel opbrengstgericht werken genoemd. Om opbrengstgericht te werk te gaan, moeten scholen eerst zelf reflecteren om te kijken in hoeverre de school dit al doet (School aan Zet, 2012). De Onderwijs Inspectie (2010) heeft voorwaarden geformuleerd waaraan scholen moeten denken bij opbrengstgericht werken: duidelijke doelen hebben voor de leerlingen; leraren moeten weten wat hun klas moet leren; onderwijs afstemmen op de behoeften van de leerlingen; problemen analyseren van niet behaalde doelen van leerlingen; leerlingenzorg bieden; groepsprestaties evalueren en daarop aanpassen en prestaties verbeteren. Om te kunnen differentiëren moet de leraar of docent leerprestaties kunnen afstemmen op de groep. Binnen het primair onderwijs is al veel ervaring opgedaan met differentiëren en daarbij werd vooral gekeken naar de leerlingen aan de onderkant: “Wat kunnen we de leerlingen bieden die niet goed mee kunnen komen met de reguliere stof?”. Nu wordt de vraag gesteld: “Hoe verrijken we leerlingen?”. Het grote verschil tussen het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs is dat een leerkracht op een basisschool leerlingen 5 dagen in de week, alle lesuren ziet en niet zoals op het voortgezet onderwijs maar enkele uren in de week. Daarnaast zien leerkrachten in het basisonderwijs leerlingen werken aan verschillende vaardigheden en kunnen de leerlingen daardoor verschillende kwaliteiten tonen. De ene leerling is sterk in rekenen en zwakker in taal. Binnen het voortgezet onderwijs ziet een docent een leerling (vaak) maar voor één vak en daarin is de leerling sterk of zwak. Hier moet een docent het mee doen en dit zorgt niet voor het totaalplaatje van een leerling (KPC Groep, 2013a). Het omgaan met verschillen tussen leerlingen wordt binnen het voortgezet onderwijs opgelost door extern te differentiëren. Bij de aanmelding worden leerlingen toegewezen aan verschillende onderwijssoorten, variërend van vmbo tot vwo (met daarbinnen nog weer diverse afdelingen) (Bosker, 2005). Dit is erg tegen de richtlijnen van het basisonderwijs in. Bosker (2005, p. 5) zegt: ‘…In het basisonderwijs, waar de verschillen ook fors zijn, moeten scholen (bijna) alle leerlingen van passend onderwijs voorzien.’ Weer Samen Naar School en het Leerlinggebonden Budget (rugzakje) pleiten er zelfs voor dat leerlingen extra kansen krijgen in het basisonderwijs om de leerachterstand in te lopen (Bosker, 2005). Ondanks dat leerlingen binnen het voortgezet onderwijs zijn ingedeeld op de afdeling passend bij het niveau lopen de niveaus binnen die afdeling nog enorm uiteen. Het minoronderzoek gaat antwoord geven op de vragen: “Hoe wordt er binnen het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs vormgegeven aan opbrengstgericht werken en niveaudifferentiatie in het onderwijs?” en “Welk differiëntatiemodel past bij de visie van Schaersvoorde en de docenten?”. Door antwoord te geven op deze vragen kan de student de docenten ondersteunen met het toepassen van niveaudifferentiatie in de klas. 8 1. Theoretisch kader De overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet is vooral voor de leerlingen een spannende en grote stap. Om de overstap van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs soepel te laten verlopen en ervoor te zorgen dat leerlingen in een nieuwe omgeving de leerstof goed kunnen verwerken, is er afstemming tussen beide onderwijssoorten nodig. In dit theoretisch kader is er onderzoek gedaan naar hoe leerkrachten in het primair onderwijs en docenten in het voortgezet onderwijs vormgeven aan opbrengstgericht werken en niveaudifferentiatie in de klas. Naast dat er verschillen zijn tussen beide onderwijssoorten, zijn er ook ontzettend veel overeenkomsten. Opbrengstgericht werken Ieder jaar komen er in het onderwijs nieuwe ontwikkelingen tot stand, het onderwijs blijft zich vernieuwen. Dit gebeurt zowel op klassenniveau en op schoolniveau maar ook binnen de besturen van schoolorganisaties. Om binnen het klassenniveau de leeropbrengsten van leerlingen te verhogen en de achterstanden weg te werken kan er worden geëxcelleerd in het organiseren, ook wel opbrengstgericht werken genoemd (Vermeulen, 2012). De Inspectie van het Onderwijs heeft benoemd dat opbrengstgericht werken de sleutel is tot onderwijsverbetering (leerprestaties moeten omhoog en er wordt het beste uit de leerlingen gehaald). Opbrengstgericht werken binnen een school is het bewust worden van de leerprestaties, sociaal-emotionele resultaten en de rol van ouders, leerlingen en het vervolgonderwijs over de tevredenheid van school. Om opbrengstgericht werken te laten slagen is het belangrijk dat zowel de leerkracht maar ook het managementteam van de school doelgericht te werk gaat en groepsplannen formuleert. Opbrengstgericht werken gebeurt op een systematische wijze, zie figuur 1 (Earl & Katz, 2006). Leerkrachten en docenten stellen doelen voor zichzelf die betrekking hebben op de sociaal-emotionele vaardigheden en cognitieve resultaten van leerlingen. De leerkracht verzamelt gegevens en hiermee wordt het onderwijsproces vormgegeven. Hierna kijkt de leerkracht naar de opbrengsten en of er met de resultaten het gewenste doel is behaald. Daarna analyseert de leerkracht opnieuw de gegevens, neemt nieuwe beslissingen en past het onderwijsproces daarmee dus weer aan. Dit maakt het cirkeltje rond en dat zorgt voor continuïteit in feedback over de kwaliteit van het onderwijs. Leerkrachten zien de resultaten van leerlingen als maatstaaf en niet als doel. Het spreekt dan ook al bijna voor zich dat leerkrachtvaardigheden een enorm grote rol spelen bij opbrengstgericht werken. De leerkracht moet de resultaten realiseren, pedagogisch en didactisch handelen en een doelmatig klassenmanagement hebben. Het is de houding van leerkrachten en het morele besef dat zorgt voor een goede school (Karels, 2012). 9 Daarnaast pleit de Onderwijsraad (2010) voor opbrengstgericht werken binnen het primair onderwijs om zo de achterstand bij taal, lezen en rekenen voor een deel weg te kunnen werken. Volgens de Onderwijs Inspectie (2011) stemt het opbrengstgericht werken af op de verschillen tussen leerlingen. Doordat scholen werken met duidelijke doelen voor alle kinderen, heeft de school goed in beeld wat een leerling aan het eind van het jaar moet kennen en kunnen (KPC Groep, 2013a). Opbrengstgericht werken is dus het vergroten van prestaties door te werken volgens een vaste systematiek en een duidelijk doel. De Inspectie van het Onderwijs formuleerde voorwaarden waaraan het primair onderwijs moet denken bij opbrengstgericht werken. Primair onderwijs scholen (Inspectie van het Onderwijs, 2010, p. 7): hebben duidelijke doelen voor de leerlingen; zorgen dat leraren weten wat ze hun klas moeten leren; stemmen het onderwijs af op wat leerlingen nodig hebben; analyseren problemen van leerlingen die doelen niet behalen; verhelpen die problemen door goede leerlingenzorg; gaan jaarlijks na hoe alle groepen presteren; verbeteren zich snel als prestaties tegenvallen. Om bovenstaande punten te realiseren moeten scholen zelf in beeld hebben in hoeverre zij al opbrengstgericht werken. Dit kan met een de vragenlijst van School Aan Zet: ‘meetlat OGW’. De vragen die hierin gesteld worden zijn van belang bij een goede analyse om daarna vast te kunnen stellen wat er nodig is om de school meer opbrengstgericht te laten werken (School Aan Zet, 2012). Om leerlingen tot leren laten komen hebben zij een leerkracht nodig die kan afstemmen op de verschillen in de klas. In de praktijk blijkt het differentiëren lastig te zijn. Er is binnen het primair onderwijs al veel ervaring opgedaan met differentiëren tussen leerlingen en hierbij is vooral gekeken naar leerlingen aan de onderkant. Leerkrachten hebben zich bezig gehouden met wat zij leerlingen konden bieden die niet met de basisstof mee konden komen. De vraag die nu speelt binnen het primair onderwijs is: ‘Hoe verrijken we onze leerlingen?’. Ook leerlingen aan de bovenkant moeten meer handvatten krijgen. Opbrengstgericht werken wordt volgens een cyclus gedaan en daardoor kan een les steeds bijgesteld worden. Scholen die volgens het directe instructiemodel werken, werken over het algemeen al meer opbrengstgericht dan scholen die volgens een eigen lesplan lessen voorbereiden en werken (School Aan Zet, 2012). Dit komt doordat er in het directe instructiemodel al rekening wordt gehouden met de verschillende leervermogens van kinderen qua instructie- en verwerkingstijd. Iedere les is daarom opgebouwd vanuit een vaste structuur: terugblik, oriëntatie, instructie, begeleide inoefening, controle, verwerking en afronding (Kerpel, 2012). Leerkrachten hebben hierdoor grote controle op het leerproces. Opbrengstgericht werken werkt ook volgens een vaste structuur waardoor er gedifferentieerd kan worden. Opbrengstgericht werken is in zes stappen in de klas toe te passen. Differentiëren is hier een onderdeel van. De zes stappen zijn (KPC Groep, 2013a): 1. 2. 3. 4. 5. 6. doelen formuleren (feed up); doelen communiceren aan de leerlingen; succescriteria bepalen en communiceren met de leerlingen; differentiëren: (h)erkennen van verschillen; feedback geven; evalueren (feed forward). 10 In het voortgezet onderwijs pleit de Onderwijsraad (2010) net als binnen het primair onderwijs om de achterstand bij taal, lezen en rekenen weg te kunnen werken maar richt opbrengstgericht werken zich vooral op het verhogen van de leerprestaties. Er is in toenemende mate aandacht voor differentiatie en meer docenten geven verkorte en verlengde instructie maar de vraag rondom verrijking is ook hier aan de orde, net als in het primair onderwijs. Het grote verschil met het primair onderwijs is dat leerlingen op het voortgezet onderwijs beter in staat zijn na te denken over hun eigen leerproces. Het terugkoppelen van feedback maakt de doelstelling van de leerling zichtbaarder. Een docent kan samen met de leerling de weg en werkwijze van het proces bepalen waarbij de leerling actief wordt betrokken bij het eigen leerproces en daarmee ook steeds meer zelfverantwoordelijk aan het leren is. Er zijn drie momenten om feedback te geven (Hattie & Timperley, 2007): Feed Up: leerdoelen en opbrengsten bespreken met de leerling maar ook afstemmen op de beginsituatie. De vraag: “waar gaat de leerling naartoe?” staat centraal. Feed Back: de huidige prestatie en voortgang wordt van feedback voorzien waarin de positieve en negatieve aspecten benoemd worden. De vraag: “Hoe doet de leerling het?” staat centraal. Feed Forward: de leerling moet meer zelfsturing krijgen ten aanzien van het gehele leerproces om eigen vaardigheden beter te ontwikkelen en het onderwerp diepgang te bieden. De vraag: “Hoe moet de leerling verder?” staat hierbij centraal. Niveaudifferentiatie In het huidige onderwijs is er sinds de laatste jaren meer oog voor het individuele kind en daarmee ook voor de zorg voor iedere individuele leerling. In artikel 8, lid 1 van de Wet op Basisonderwijs wordt gesproken van een zodanige organisatie van het onderwijs dat kinderen een ononderbroken ontwikkelingsgang kunnen doorlopen (Bontekoe, 2000, p. 87). Het team van een school stelt zichzelf de vragen: ‘Wat heeft een kind nodig om niet buiten boord te vallen?’ en ‘Hoe kan ik leerlingen de hulp bieden die zij nodig hebben om hun ontwikkelingslijn op een positieve manier te doorlopen?’. Om met het antwoord op deze vragen aan de slag te kunnen in de klas zal er gedifferentieerd moeten worden. Differentiatie is een middel om tegemoet te komen aan de verschillen van kinderen en om de leerwinst te bevorderen. Differentiatie is er in twee vormen, namelijk convergent en divergent (Houtveen & Smits, 2011). Convergente differentiatie is differentiatie waarbij er één doel voor de gehele groep wordt gesteld. Alle kinderen doen mee aan de groepsinstructie en profiteren hierdoor van uitleg van de leerkracht en van elkaar. Hierna wordt het zelfstandig werken en verlengde instructie opgestart. Bij divergente differentiatie worden de lessen zoveel mogelijk aangesloten op de individuele leerbehoeftes en niveaus van de leerlingen. De leerkracht is hier vooral begeleider en bewaker van het leerproces van de leerlingen. Beide vormen van differentiatie komen in het basisonderwijs voor, terwijl in het voortgezet onderwijs vooral wordt gewerkt met convergente differentiatie (Houtveen & Smits, 2011). Voor zowel het basisonderwijs als het voortgezet onderwijs geldt: wil een leerkracht of docent rekening houden met de verschillen van leerlingen, dan moet de leerkracht/docent weten welke verschillen zich voor kunnen doen tussen leerlingen. Er zijn vier verschillen 11 tussen leerlingen die een leerkracht kan leren kennen door leerlingen te observeren (Bontekoe, 2000): tempoverschil: leerlingen verschillen van elkaar als het gaat om de tijd die zij nodig hebben om leerstof op te nemen, zich eigen te maken en te verwerken. niveauverschil: leerlingen verschillen altijd van elkaar in mate van gevorderdheid en beheersing van leerstof en vaardigheden. interesseverschil: leerlingen hebben verschillende interesses en het kan soms noodzaak zijn om leerlingen te motiveren voor een ‘nieuwe’ interesse. Interesses groeien uit tot de sterkere kant van leerlingen. leerstijlverschil: leerlingen verschillen qua functioneren ook in het taakbesef, werkhouding, concentratie, eigen verantwoordelijkheid kunnen dragen, beslissingen kunnen nemen en samen kunnen werken. Aan de hand van verschillende observaties kan een leerkracht of docent een diagnose stellen en doelgericht omgaan met de verschillen tussen de leerlingen. Het invoeren van gedifferentieerd onderwijs is een geleidelijk proces. De kennis en vaardigheden leren kennen van leerlingen en daarmee omgaan is niet het moeilijkste van dit proces, dat is namelijk de klassenorganisatie. Als de klas beheersbaar en effectief wil zijn als samenwerkingsverband tussen leerkracht en leerlingen moet er aan de volgende voorwaarden worden voldaan (Bartolo, et al., 2007): de klas moet zich aan de regels houden. Orde houden is het allerbelangrijkste want hieruit komt het voortbestaan en naleven van gedragsregels naar voren. Dit zijn gedragsregels maar ook de regels rondom de werkprocedure. effectieve tijdsbesteding. Leerkrachten hebben tijdens de opleiding veel lesvoorbereidingen moeten maken waarop de nadruk heeft gelegen op de tijdsplanning. Afgestudeerde leerkrachten zijn hier niet meer zo op gehamerd omdat er veel bijkomstigheden tussendoor komen en daarmee effectieve leertijd verloren gaat. zelfstandigheid wordt gekoppeld aan zelfverantwoordelijkheid en is de basis voor de groei naar groep8 en dus volwassenheid. Leerkrachten krijgen meer tijd om tegemoet te komen aan de onderwijsbehoeften van leerlingen doordat de leerlingen zelfstandiger worden. goed gebruik van onderwijsmiddelen en materialen heeft alleen meerwaarde wanneer deze op de juiste wijze worden gebruikt. Differentiëren op niveau of tempo is de meest voorkomende manier van differentiëren. Soms is er specialistische hulp nodig bij het samenstellen van de niveaus wanneer er een leerling in de groep zit met bijvoorbeeld ADHD, ADD, enzovoort. Binnen het primair onderwijs wordt er zowel divergent als convergent gedifferentieerd (Kerpel, 2012). Divergente differentiatie is divers en biedt leerlingen onderwijs dat is afgestemd op hun eigen niveau en onderwijsbehoeften. Hierdoor is er de kans dat er grote verschillen ontstaan tussen de leerlingen. Echter worden er aan de betere leerlingen steeds meer eisen gesteld en hogere verwachtingen uitgesproken in tegenstelling van de zwakkere leerlingen. Voor enkele vakgebieden betekent dat dat klassikale instructie niet mogelijk is 12 omdat leerlingen in kleine groepjes of zelfs individueel instructie krijgen. Dit vraagt een organisatorisch competente leerkracht (KPC Groep, 2013b). Convergente differentiatie zorgt er in tegenstelling tot divergente differentiatie voor dat de verschillen tussen leerlingen kleiner worden en er minimumdoelen worden opgesteld die alle leerlingen moeten behalen. Leerlingen die hier moeite mee hebben kunnen extra begeleiding krijgen en de betere leerlingen krijgen verrijking om dieper op bepaalde onderwerpen en/of vaardigheden in te gaan. Convergente differentiatie in een klas binnen het primair onderwijs betekent dat er gewerkt wordt met maximaal drie groepen. In figuur 2 staat schematisch weergegeven hoe een leerkracht van het vaststellen van de minimum doelen tot de drie instructiegroepen komt. Opbrengstgericht werken en differentiëren is nauw met elkaar verbonden. Om opbrengstgericht te kunnen werken moeten leerkrachten data verzamelen, verwerken, terugkoppelen en opnieuw inzetten. Bij dit proces komt het signaleren, begeleiden en evalueren van de leerlingen naar voren. Al deze gegevens zijn weer nodig om te kunnen differentiëren. Een leerkracht moet eerst weten welke leerlingen extra instructie of begeleiding nodig hebben of vragen. Het signaleren van die leerlingen gebeurt op basis van (KPC Groep, 2013b): observaties: hoe functioneert een leerling in de klas? Welke indruk geeft de leerling? gegevens: toets gegevens; evaluaties: klassikaal of individueel. Bij een individuele evaluatie is het belangrijk om te weten welke leerlingen verder kunnen na de instructie, welke leerling extra instructie nodig heeft en welke leerling extra begeleiding vraagt. Aan de hand van deze gegevens worden de leerlingen in de drie groepen gedeeld. Dit worden ook wel de instructie afhankelijke, instructie gevoelige (basisgroep) en instructie onafhankelijke (plusgroep) groepen genoemd. Deze gegevens worden verwerkt in de groepsplannen en daarin staat ook per vak hoe de instructie en begeleiding eruit ziet. De begeleiding kan onder andere bestaan uit het geven van de instructie, stellen van vragen, geven van feedback bij het verwerken van de leerstof of het evalueren van de leerstof. Al deze activiteiten helpen een leerling bij het groeien in het leerproces en daarmee komt 13 een leerling dichter bij het behalen van de afgesproken minimum doelen. Naast deze leerlingen zijn er ook nog de leerlingen die eventueel onderpresteren en eigenlijk wel meer aan kunnen dan zij laten zien. Ook hierbij speelt de evaluatie cyclus een grote rol. In figuur 3 wordt de evaluatie cyclus schematisch weergegeven (KPC Groep, 2013a): Het stellen van de doelen en ervoor zorgen dat de leerlingen de gestelde doelen behalen is van belang bij opbrengstgericht onderwijs. Leerkrachten selecteren op basis van de leerdoelen activiteiten die ervoor zorgen dat de doelen behaald worden. Tijdens evaluaties komt een leerkracht erachter waar het aan ligt wanneer een leerling de doelen niet heeft behaald. Bij het formuleren van de doelen zijn de volgende zaken belangrijk: de inhoud, vaardigheden of het gedrag dat een leerkracht de leerling wil aanleren in relatie tot de leerlijn; de gegevens die verzameld zijn uit de toetsen, observaties en evaluaties; de termijn. Als de doelen helder en inzichtelijk zijn begint het differentiëren pas. Dit is de basis van het opbrengstgericht werken. De doelen zijn zo opgesteld dat ze net buiten de zone van naaste ontwikkeling liggen en leerlingen worden uitgedaagd (Hattie & Timperley, 2007). Leerlingen kunnen hierdoor teruggrijpen op de kennis die zij al hebben gehad en door de succeservaring staan leerlingen open voor het behalen van de nieuwe doelen. Differentiëren behoort niet langer alleen maar in het primair onderwijs thuis. De boodschap van de inspectie en het ministerie is duidelijk (Slooter, 2012, p. 3): “Leraren moeten de lesstof, instructie en beschikbare tijd beter afstemmen op de capaciteiten van de individuele leerling.” Differentiëren in het voortgezet onderwijs was nog niet aan de orde omdat leerlingen binnenkwamen in homogene groepen. De niveaus zijn bij binnenkomst van de leerlingen al duidelijk en vanuit die beginsituatie wordt verder gewerkt. Inmiddels verandert de maatschappij maar ook de leerlingen veranderen. Het beleid en de ontwikkelingen rond Leerkracht 2020, de prestatie box, passend onderwijs, bezuinigingen en opbrengstgericht werken vragen om effectiever onderwijs. Dit geldt voor onderpresteerders, hoogbegaafden 14 en kinderen met gedragsstoornissen in het primaire en het voortgezet onderwijs. Alle leerlingen dus (Slooter, 2012). Het primair onderwijs is ten opzichte van het voortgezet onderwijs al verder met differentiëren in de klas. Veel scholen denken dat er van vandaag op morgen gedifferentieerd kan worden. Was dat maar zo, hier zijn ervaren leerkrachten voor nodig die in gesprek gaan met collega’s. Om leerlingen te laten excelleren, moet een docent het eigen proces van leren en jezelf blijven ontwikkelen kunnen bewaken. Een docent is degene die de kwaliteit van het onderwijs bepaalt. Docenten gaan steeds meer kijken naar hoe het differentiëren er in het primair onderwijs aan toe gaat om dit vervolgens toe te passen in de eigen lessituatie. Ook binnen de homogene klassen is het mogelijk om drie groepen te maken en leerlingen verkorte of verlengde instructie te geven. Docenten op het voortgezet onderwijs vinden het lastig om hier een begin mee te maken want dit betekent dat zij de touwtjes niet meer volledig in handen hebben. Leerlingen gaan zelfstandiger werken en dat creëert ruimte voor extra instructie. Hierbij is orde houden voorwaarde nummer 1. Er zijn verschillende manieren om te differentiëren, dit kan in instructie, groepssamenstelling, werkvormen en/of leeractiviteiten. Het is belangrijk om daarbij aan te sluiten op de behoeften van de leerlingen. Een leerkracht kan ook differentiëren in de begeleiding door gebruik te maken van de Taxonomie van Bloom (Berben, 2014): Hogere orde denkvragen om snel denkende leerlingen uit te dagen, zij hebben de lagere orde denkvragen nodig om toe te passen: 1. Creëren; 2. Evalueren; 3. Analyseren. Lagere orde denkvragen om zwakkere leerlingen succeservaringen te laten opdoen en vertrouwen te geven, opbouwend naar hogere orde denkvragen: 4. Toepassen; 5. Begrijpen; 6. Onthouden. De basis van differentiëren in de klas ligt vaak bij het invoeren van verkorte en verlengde instructie, afhankelijk van het niveau van de leerlingen. De niveaus zijn vastgesteld op basis van observaties en meet- en toets gegevens en de onderwijsbehoeften van leerlingen. De klas wordt verdeeld in drie instructieniveaus: basisgroep (instructiegevoelige leerlingen), verlengde instructie (instructie afhankelijke leerlingen) en verkorte instructie groep (instructie onafhankelijke leerlingen). De verlengde instructie is alleen van toepassing voor leerlingen die extra uitleg nodig hebben om het basisniveau te kunnen halen. Een grote valkuil is het verlagen van het niveau, dit moet een leerkracht voorkomen, er moet juist gekeken worden naar het herhalen van de zelfde oefening maar dan op verschillende manieren met diverse materialen. Dit kan door oefeningen te visualiseren, concretiseren, extra denkstappen te gebruiken of een oplossingsstrategie aan te bieden. De verkorte instructie is voor leerlingen die maar een gedeelte van de basisinstructie nodig hebben om daarna zelfstandig aan het werk te kunnen. De verkorte instructie zorgt ervoor 15 dat leerlingen een kortere verwerkingsperiode nodig hebben en bij het beheersen van de basisstof verder kunnen met verrijkende opdrachten op denkniveau. Een verkorte instructie kan bepaald worden op basis van toets gegevens (instaptoetsen, LVS toetsen, foutenanalyse, projecten, observaties en meer). Leerlingen die niet gemakkelijk mee kunnen komen hebben jaren in de schijnwerpers gestaan binnen het onderwijs en daar is inmiddels ook voldoende materiaal voor ontwikkeld om ervoor te zorgen dat er alternatieven zijn om lesstof aan te bieden. Maar leerlingen die snel klaar zijn met de lesstof houden tijd over en dat kan zinvol ingezet worden door gebruik te maken van verrijkende opdrachten. Deze opdrachten moeten niet een nieuw onderdeel starten maar diepgang bieden in het leer- en denkproces en dus complexer en verdiepender zijn dan de voorgaande oefeningen. Om als leerkracht niet zomaar oefeningen uit een methode te pakken is het verstandig om te kijken of de verrijkende oefeningen aan een aantal voorwaarden voldoen van verrijkende opdrachten. De opdrachten moeten aan de volgende voorwaarden voldoen (Bronkhorst, Drent, Hulsbeek, Steenbergen-Penterman & Van der Veer, 2001): open opdrachten; hoog denkniveau; hoge mate van complexiteit; beroep doen op de creativiteit; diepgang hebben op de reguliere stof; onderzoekende houding stimuleren; beroep doen op de zelfstandigheid; reflectieve houding uitlokken; interactie uitlokken; beroep doen op de metacognitieve vaardigheden. Let op! Leerlingen die meer aan kunnen, kunnen niet geheel zelfstandig werken en het zelf maar uitzoeken. Veel leerkrachten denken in de praktijk dat deze leerlingen weinig tot geen begeleiding nodig hebben in het denkproces maar door deze leerlingen juist te begeleiden bij het maken van de oefeningen en vooral ook te evalueren en te reflecteren wordt er diepgang geboden in het denkproces en de metacognitieve vaardigheden van de leerling. 16 2. Praktijkonderzoek 2.1 Onderzoeksgroep Voordat er op het CC Schaersvoorde Dinxperlo handvatten gegeven kunnen worden voor opbrengstgericht werken en het toepassen van niveaudifferentiatie in de klas moet er eerst gekeken worden naar de visie van de school. Om in beeld te brengen wat de visie van CC Schaersvoorde Dinxperlo is, is er een interview gehouden met locatieleider. Naast de visie van de school moet ook de huidige didactische lijn in beeld gebracht worden en daarvoor is er een vragenlijst afgenomen onder het personeel van deze locatie. Helaas is hier niet door iedereen respons op gegeven maar de collega’s die hier wel aan meegewerkt hebben staan verderop vermeld. Om de ervaringen van leerlingen te meten is er een responsgroep samengesteld van 135 leerlingen: Eerstejaars Tweedejaars Derdejaars bkl 9 8 - gtl 28 17 28 havo 24 21 - De diverse samenstelling van de responsgroep betekent voor dit onderzoek dat de antwoorden van de leerlingen heel divers zullen zijn doordat de leerlingen verschillen van elkaar in het aantal jaren dat zij op Schaersvoorde zitten en de ervaringen die zij hebben met de docenten. 2.2 Onderzoeksinstrumenten Voor het onderzoek is er gebruik gemaakt van literatuurstudie, interview en vragenlijsten. Deze zijn opgenomen in bijlage 3. 2.2.1. Literatuurstudie Eén van de elementen die gehanteerd wordt in dit onderzoek is de literatuurstudie. Waarom wordt er gebruikt gemaakt van literatuurstudie? Door gericht te zoeken naar artikelen, onderzoeken, informatie op het internet, boeken en andere bronnen is specifieke informatie te vinden over het antwoord op de hoofdvraag. Er is een aantal criteria opgesteld, zodat gericht gezocht kan worden naar de informatie die geschikt is voor het onderzoek. Het is aan de student de taak om alle informatie in eigen woorden te omschrijven en tot een goed lopend verhaal te maken. Er is begonnen met zoeken door het internet te gebruiken. Zoektermen als ‘opbrengstgericht werken’ en ‘niveaudifferentiatie’ zijn gebruikt om de student naar eventuele geschikte bronnen te leiden. Daarnaast is gezocht in eigen schoolboeken en boeken die werden aangeraden om te bekijken. Alle bronnen die gehanteerd zijn, zijn verwerkt in de literatuurlijst. Hierin staan alleen de bronnen die een bijdrage hebben geleverd aan het onderzoek. 2.2.2. Interview Er is een interview gehouden met de locatieleider van CC Schaersvoorde Dinxperlo, de heer Hiddink. In dit interview staat vooral de visie van de school centraal met betrekking tot opbrengstgericht werken en niveaudifferentiatie. Voor de resultaten van het interview wordt verwezen naar hoofdstuk 2.3 Resultaten. 2.2.3. Vragenlijst docenten Om achter de huidige lessituatie en didactische lijn van Schaersvoorde Dinxperlo te komen met betrekking tot opbrengstgericht werken en niveaudifferentiatie is er onder 17 de lesgevende docenten van deze locatie een vragenlijst afgenomen. Hierin is ook de gewenste situatie besproken om te kijken waar de docenten naar toe willen. Hieraan hebben 9 docenten deelgenomen, variërend in lesgeven vanaf 1977 tot 2009. 2.2.4. Vragenlijst leerlingen Onder de 135 deelnemende leerlingen is een vragenlijst samengesteld waarbij de vragen vooral ingaan op eigen ervaringen. Hoe hebben de leerlingen de lessen ervaren op de basisschool, hoe ging de (verlengde/verkorte) instructie en welke rol speelde de leerkracht? Ook zijn er vragen gesteld over de huidige situatie en misschien nog wel belangrijker: ‘Hoe zien de leerlingen de ideale lessen voor zich?’. De uitwerking van deze vragenlijst is te lezen in hoofdstuk 2.4.1. de Vragenlijst. De vragenlijst zelf is terug te vinden bij bijlage 3. 2.3. Resultaten 2.3.1. Het interview Henk Hiddink is locatieleider op Schaersvoorde Dinxperlo en laat weten dat deze locatie een kleine locatie is waar bijna alle leerlingen van de basisschool kunnen instromen in de drie gangbare instroomniveaus: vmbo-bkl, vmbo-gtl en havo/vwo. Leerlingen die na klas 2, de theoretische leerweg 3 en 4 volgen, doen dit in Dinxperlo. Leerlingen die na klas 2 verder gaan in havo of vwo doen dat op de havo/vwo-locatie Slingelaan in Aalten. Leerlingen die een vmbo-opleiding in de basis- of kaderberoepsgerichte leerweg volgen kunnen na het tweede jaar terecht op het Stationsplein in Aalten. De overstap naar Aalten sluit voor alle niveaus aan op het onderwijs in Dinxperlo. De locaties gebruiken dezelfde boeken en de leerlingen maken veelal dezelfde toetsen waarbij ook de beoordeling op elkaar is afgestemd (Hiddink, 2014). Op Schaersvoorde Dinxperlo wordt gewerkt met lestijden van 75 minuten en leerlingen hebben elke dag 75 minuten keuze werk tijd (kwt). Hiermee wordt onderwijs gecreëerd dat zo veel mogelijk is toegesneden op elke individuele leerling. Leerlingen die meer tijd aan voor hen moeilijke vakken willen besteden, krijgen hiertoe de kans door zich bij die vakken in te schrijven. Als de leerling goede resultaten behaalt en zelfstandig kan werken, neemt ook de ruimte om kwt zelf in te vullen toe. Om leerlingen tot leren te laten komen moet de leerling in de klas ook een veilige en vertrouwde plek hebben gecreëerd. Schaersvoorde doet dat door activiteiten te organiseren voor de hele klas. In klas 2 vmbo is er een werkweek in Barchem. Leeractiviteiten, sport en spel, samenwerken en dus het creëren van een goed groepsgevoel krijgen tijdens deze werkweek veel aandacht. In klas 2 havo/vwo wordt een vakoverstijgend project afgesloten in Ossenzijl. In klas 3 of 4 is er een internationaliseringweek in Londen en een stedenreis naar Duitsland. In het voorjaar van 2010 is het hele gebouw gerenoveerd. Er is een mooi, spannend, uitdagend en modern interieur gecreëerd waarin het prettig ontmoeten en werken is. Er is een groot leerplein met veel computers en elk lokaal is voorzien van een digitaal schoolbord. De entree is volledig vernieuwd en de inrichting van het biologie-natuurscheikunde lokaal is de eerste in zijn soort in de Achterhoek. Dit alles zorgt ervoor dat leerlingen les kunnen krijgen in een school die modern is en docenten daardoor onderwijs af kunnen stemmen op de behoeften van de leerlingen. Goed onderwijs valt of staat met goede docenten. En om docenten op Schaersvoorde vanaf schooljaar 2014/2015 te kunnen trainen op niveaudifferentiatie zal er gekeken moeten 18 worden naar de huidige situatie. 2.3.2. De vragenlijst 2.3.2.1. De huidige lessituatie Meneer Hofs (sinds 1978 werkzaam in het VO) geeft aan dat hij zijn biologielessen start met een korte terugblik op de bestudeerde theorie/theorie van de vorige les, vervolgens de instructie van een nieuwe paragraaf aanbiedt en de leerlingen zelfstandig het gemaakte werk na laat kijken uit het werkboek. Zijn les wordt afgesloten met het maken van nieuwe werkopdrachten of het huiswerk. Mevrouw Vrieze (sinds 1998 werkzaam in het VO) geeft aan dat bij haar maatschappijleerlessen en geschiedenislessen de lessen starten met het doornemen van het programma. Daarna wordt de leerstof besproken, oefeningen herhaald naar behoefte van de leerlingen, leerlingen gaan zelfstandig aan het werk dus is er tijd om te begeleiden. Bij de afsluiting wordt het werk kort herhaald en het huiswerk opgegeven. Meneer Berends (sinds 1977 werkzaam in het VO) geeft aan dat bij zijn bewegingslessen zeer verschillend zijn qua opbouw en uitwerking. Het aanbieden van de stof gebeurt mondeling met een voorbeeld, met beelden en/of vragen stellen. Vaak wordt er een totaalsituatie geschetst en vanuit daar verder gewerkt in kleinere groepjes om weer op te bouwen naar een totaalsituatie. Mevrouw Nowak (sinds 2009 werkzaam in het VO) geeft aan dat bij haar vak Nederlands de lessen klassikaal worden opgestart. Dat wil zeggen dat er eerst een terugblik is naar de vorige lessen en daarna volgt de uitleg over veelal nieuwe lesstof. Als de uitleg is geweest, gaan de leerlingen in de regel zelfstandig of in groepjes aan het werk. Mevrouw Nowak loopt dan door het lokaal en geeft waar nodig nadere uitleg. Via het digibord geeft zij aan wat de leerlingen moeten doen en wat eventueel het huiswerk is voor de volgende les. Mevrouw van Dalen (jaren werkzaam geweest in het PO, later in het VO) start haar lessen Engels met het aangeven van het doel van de les. Dit gebeurt in de vorm van: “Aan het einde van de les kun je/weet je…” Daarvoor heeft zij een overzicht op het digibord wat er deze les besproken/gedaan wordt. Bij nieuwe onderdelen probeert mevrouw van Dalen activerende vragen uit de leerlingen te laten komen om te kijken wat ze al weten. Bij grammaticale uitleg is er bijna altijd een terugblik naar de vorige les. Tijdens het werken helpt de docent de leerlingen door hen in tweetallen te laten werken of loopt ze zelf langs om extra uitleg te geven. Tijdens de KWT kunnen leerlingen nogmaals uitleg (verlengde instructie) krijgen. Mevrouw Arentz (sinds 2003 werkzaam in het VO) geeft aan haar wiskundelessen te starten met het activeren van de voorkennis en met behulp van een voorbeeld aan te sluiten bij het dagelijkse leven van de leerlingen. Er wordt daarna klassikaal nagekeken waarop weer klassikale uitleg volgt. Bij tijd/ruimte en behoefte is er individuele uitleg. Alle leerlingen zijn zelfstandig aan het werk. Mevrouw Derksen (werkzaam in het VO sinds 2003) geeft geschiedenis en laat weten dat haar leerlingen werken volgens een weekplanner/studieplanner. Daarop is het doel voor iedereen zichtbaar, namelijk de toets. Leerlingen moeten op de planner aangeven hoe zij de stof/paragraaf willen verwerken. Ze kunnen kiezen uit drie vormen namelijk: 19 opdrachten maken, schema’s maken of zelf vragen maken. Elke vorm moet minstens een keer voorkomen per hoofdstuk. Mevrouw Beerten (sinds 2002 werkzaam in het VO) laat weten haar lessen Frans te starten met een oriëntatie (grammaticale stof). Gevolgd door uitleg, klassikale oefeningen, de leerlingen gaan zelf oefenen, ondertussen leerlingen feedback geven en het huiswerk opgeven. Het huiswerk is maakwerk waardoor de geleerde lesstof moet worden toegepast. Mevrouw Koenders geeft beeldende vormgeving en CKV en is sinds 5 jaar werkzaam in het VO. Haar lessen start ze met een terugkoppeling naar de vorige les, gevolgd door een uitleg. Deze uitleg is vaak klassikaal en de kennis wordt geactiveerd met behulp van een mindmap/woord web. De nieuwe uitleg is gekoppeld aan de opdracht en leerlingen kunnen dit in groepjes volgen. De les wordt gezamenlijk afgesloten. 2.3.2.2. Niveaudifferentiatie op dit moment Meneer Hofs (biologie) geeft aan dat wanneer er vragen en/of onduidelijkheden zijn bij de opdrachten uit het werkboek, de leerlingen nieuwe uitleg krijgen. Dit gebeurt persoonlijk of in een klein groepje. Na een repetitie of schriftelijke overhoring wordt theorie opnieuw uitgelegd, dit gebeurt vaak klassikaal en zelden in een klein groepje. De klassikale instructie is vaak lang van stof, zeker in de examenklassen 3 en 4 zodat meneer Hofs het tempo er in kan houden. Alle leerstof moet behandeld worden in een kort tijdsbestek. Het inschatten van het niveau van de leerlingen gebeurt naar aanleiding van de proefwerken maar daar wordt in de volgende lessen geen rekening mee gehouden. Leerlingen tonen weinig belangstelling bij het bespreken van de SO’s of repetities. Mevrouw Vrieze geeft aan dat differentiëren binnen maatschappijleer en geschiedenis op dit moment nog niet gebeurt omdat zij als docent meer kennis aan het overdragen is en in mindere mate vaardigheden aan het aanleren is. Op dit moment krijgt differentiëren vooral vorm door leerlingen die dit nodig hebben nog een extra keer de stof/opdrachten uit te leggen. Mevrouw Vrieze wil meer toe naar een model waarbij leerlingen zelf de leerstof doornemen en zij kan aansluiten bij waar hun hiaten/vragen liggen. Deze omslag heeft ze tot nu toe nog niet helemaal gemaakt. Het inschatten van het niveau van de leerlingen doet mevrouw Vrieze door toets resultaten te verzamelen, zowel van de methodetoetsen als cito toetsen en gegevens van de basisschool of voorgaande leerjaren. Bij het indelen van opdrachten probeert mevrouw Vrieze al wel rekening te houden met het combineren van sterke/zwakke leerlingen of leerlingen juist op niveau bij elkaar te zetten, dit is afhankelijk van de opdracht. Het bespreekbaar maken van het leerproces van de leerlingen doet mevrouw Vrieze nog te weinig als vakdocent. Als mentor komt dit vaker naar voren maar ook hier gebeurt dit nog te weinig. Meneer Berends vertelt dat bij zijn bewegingslessen de leerlingen vanuit het aanbod tot hulpvragen komen en als docent helpt hij de leerlingen vanuit het zorgniveau naar een hoger bewegingsniveau. Verlengde en/of verkorte instructie komen hierbij niet bewust aan de orde. Door de jarenlange ervaring is er altijd wel een mogelijkheid om rekening te houden met de verschillen van leerlingen. En aangezien alle leerlingen op een ander bewegingsniveau starten zal er altijd gedifferentieerd worden. Het leerproces van de leerlingen wordt bespreekbaar gemaakt aan de hand van het bevragen van de leerling, op korte termijn onderlinge coaching en terugkoppeling (soms in groepen) en de beoordeling van de docent op de vooruitgang met interactie. 20 Mevrouw Nowak laat weten dat differentiatie bij haar lessen bestaat uit de individuele ofwel groepsbegeleiding op het moment dat leerlingen zelfstandig aan het werk zijn. Ook komt het voor dat leerlingen werken uit een boek van een hoger niveau. Die leerlingen zijn dan vaker zelfstandig aan het werk. Begrippen als verlengde- en/of verkorte instructie heeft mevrouw Nowak tijdens haar opleiding niet eigen mogen maken. Ze geeft aan hier kennis mee gemaakt te hebben tijdens de lessen van Vera Rikkerink (haar stagiaire). In combinatieklassen probeert mevrouw Nowak het zelf toe te passen. Leerlingen komen veelal binnen in een eerste klas met een wisselende basis en dan wordt er gebruik gemaakt van de gegevens van de basisschool. Als leerlingen voor het eerst in bijvoorbeeld de tweede of derde klas instromen, dan wordt er gekeken naar de gegevens die bekend zijn vanuit Magister (LVS). Ook wordt er wel eens informatie aangevraagd bij een mentor. Om in de huidige situatie toch rekening te houden met de verschillen tussen leerlingen bereidt mevrouw Nowak haar lessen zodanig voor dat er voor de betere leerlingen wat extra materiaal ter beschikking is. Het extra materiaal heeft mevrouw Nowak dan ook voorbereid zodat zij weet waar de leerlingen mee aan de slag kunnen gaan. Het kan voorkomen dat leerlingen in groepjes aan het werk gaan waarbij de docent dan de betere leerling ook nog wel eens koppelt aan de leerling die problemen met een bepaald onderdeel heeft. Dit geldt voornamelijk voor klassen in de onderbouw. Een les in de bovenbouw (met een enkele uitzondering) verloopt veelal klassikaal. Om het leerproces van de leerlingen te bewaken en bespreekbaar te maken met de klas blikt mevrouw Nowak elke les terug naar de voorgaande les en bespreekt zij met de leerlingen waar zij naar toe moeten werken. Tussendoelen en/of nieuwe doelen stellen en evalueren doet de docent veelal individueel omdat geen enkele leerling hetzelfde is en niet overal even goed of slecht in is. Samen met de leerling neemt mevrouw Nowak de tijd om tijdens de les te kijken waar hij/zij op dat moment staat en vooral: wat er goed gaat (complimenten geven). Mevrouw van Dalen geeft aan dat ze zowel individueel als in kleine groepjes extra instructie geeft. Echter laat ze de leerlingen vooral samenwerkend leren. Leerlingen worden naar aanleiding van gedrag, werkhouding, aandacht in de les en cijfers ingedeeld op niveau. Ook wordt er veel geanalyseerd in de les en geselecteerd uit gegevens waar leerlingen zwak in zijn (grammatica, lezen, etc.). Toch zijn de lessen nog behoorlijk klassikaal maar dit heeft ook te maken met het feit dat mevrouw van Dalen nog niet zo lang binnen het VO werkt. Ze probeert het leerproces van de leerlingen tijdens KWT te bespreken door te kijken naar gemaakt werk, problemen vast te stellen en manieren aan de hand te doen om stof beter onder de knie te krijgen. Mevrouw Arentz geeft leerlingen die wiskunde moeilijk vinden na de klassikale instructie nog verlengde instructie. Ook laat zij de betere leerling uitleg geven en/of hulp bieden aan de minder goede leerlingen. De goede leerlingen hoeven niet alles te maken. Binnen wiskunde kan mevrouw Arentz al wel werken met verlengde instructie maar maakt ze nog geen gebruik van verkorte instructie. Ze zou het veel meer willen doen en kan de coaching dus goed gebruiken om gedifferentieerd les te geven aan de leerlingen. Ook wordt het niveau van de leerlingen dan beter ingeschat. Nu gebeurt dat veelal aan de hand van toets resultaten, LVS resultaten en wat er in de klas getoond wordt. Bij het werken met groepswerk probeert mevrouw Arentz de groepen zo in te delen dat er 2 goede ‘wiskundigen’ bij zitten zodat zij de minder goede leerlingen kunnen helpen en zelf leren door het aan een ander uit te leggen. Het leerproces wordt besproken door aan het begin 21 van de les doelen op te stellen die aan het eind van de les ook weer geëvalueerd worden. Het bijstellen van doelen of nieuwe doelen opstellen gebeurt nog niet. Mevrouw Derksen geeft aan dat het enige huiswerk het lezen van de desbetreffende paragraaf is en het bekijken van de PowerPoint. Het verwerken van de stof gebeurt dus in de les. Leerlingen kunnen aangeven of ze extra instructie willen bij de leerstof of bij de PowerPoint. Elke lees geeft mevrouw Derksen afzonderlijk of in groepen de extra instructie voor de leerlingen die dat aan hebben gegeven. Er is dan ook een instructietafel midden in het lokaal. Leerlingen die geen instructie nodig hebben werken zelfstandig verder aan de planner. Naast de ‘reguliere’ stof moeten leerlingen ook een samenwerkingsopdracht maken. Deze zijn per hoofdstuk verschillend. Elke les moeten leerlingen reflecteren op hun eigen handelen. Wat ging goed, wat ging er minder goed, wat neem ik mee naar de volgende les? Leerlingen maken tijdens de les gebruik van telefoon en computer, maar ook boeken. Dit is noodzakelijk voor de samenwerkingsopdracht. Het inschatten van het niveau doet mevrouw Derksen door in het begin goed te kijken en te observeren. Leerlingen zijn zelf ook heel goed in staat om zichzelf kritisch in te schatten. Daarnaast zijn de cijfers een indicator. Qua voorbereiding van de lessen kijkt mevrouw Derksen hoe de voortgang verloopt. Enkele leerlingen worden verplicht mee te doen aan de verlengde instructie, maar vaak zijn dit toch wel de vaste leerlingen. Ook komt het voor dat mevrouw Derksen leerlingen verbiedt aan de instructietafel, dit doet zij aan de hand van behaalde cijfers en controlevragen die ze aan het begin van de les stelt. Zoals te lezen is, is mevrouw Derksen al heel gericht bezig met inschatten van de niveaus om vervolgens daarop het onderwijs aan te bieden. Op dit moment zit zij in een fase waarin de goede leerlingen eerder de toets mogen maken. Dit zijn vaak de goede leerlingen waarbij het tempo hoog ligt. Zij maken de toets twee of drie weken eerder. De tijd die overblijft besteden zijn dan aan een vak waarin ze minder goed zijn of ze helpen de zwakkere leerlingen of de samenwerkingsopdracht wordt uitdagender. Tussendoor heeft mevrouw Derksen met de groepen een tussengesprek over de opdrachten. Leerlingen reflecteren na afloop. Mevrouw Beerten schrijft dat in haar huidige lessituatie de snelle leerlingen extra oefeningen krijgen (puzzels, sommen, rebussen, etc.). Leerlingen die moeite hebben met de stof krijgen extra oefeningen en zelf geeft mevrouw Beerten instructie aan leerlingen die het niet snappen. De leerlingen die de lesstof wel begrijpen kunnen dus ook na een verkorte instructie zelf aan het werk. Het niveau van de leerlingen wordt ingeschat naar aanleiding van de vragen die de leerlingen in de les stellen en aan de hand van cijfers voor (toets) resultaten. Bij het voorbereiden van de lessen kost het mevrouw Beerten soms extra tijd maar dan vooral in het goed positioneren van de leerlingen (sterk/zwak). Het leerproces van de leerlingen wordt besproken door aan het begin van het hoofdstuk te bespreken wat de leerlingen en kennen en weten. Aan het eind van de les wordt gemeten of de leerlingen het doel hebben bereikt: “Kunnen we nu klokkijken?” of “Kunnen we het geleerde toepassen in de praktijk?”. Mevrouw Koenders geeft de leerlingen die op dit moment eerder klaar zijn tijdens haar lessen vaak een opdracht die aansluit bij de voorgaande opdrachten zodat de lesstof verdiepend werk. Ook wordt er een nieuwe opdracht ingezet die als verbreding van de lesstof kan dienen. Als docent werkt ze ook binnen BVG/CKV met verkorte- en verlengde instructie wanneer ze merkt dat leerlingen daar behoefte aan hebben. De overige 22 leerlingen kunnen zelfstandig verder werken aan de opdracht. Het leerproces wordt bewaakt door werkstukken tussentijds te beoordelen en door veel rond te lopen tijdens het zelfstandig werken. Hierdoor zijn de leerlingen onderdeel van hun leerproces. Het reflecteren op eigen werkstukken maakt de leerlingen zelfverantwoordelijk en dit kunnen de leerlingen zelf aan de hand van een evaluatieformulier. De theoretische kennis wordt getoetst tijdens de lessen door veel vragen te stellen. Het indelen van leerlingen op niveau gebeurt nu nog ter plekke, mevrouw Koenders zou dit wel beter voor willen bereiden om meer persoonlijke doelen te kunnen stellen. In de volgende grafieken wordt weergegeven hoe de ervaringen van eerstejaars, tweedejaars en derdejaars leerlingen van Schaersvoorde zijn met de huidige lessituatie en hoe zij de lessen graag willen zien. 2.4. Vragenlijst 2.4.1. Ervaring van de leerlingen in de huidige onderwijssituatie Op het primair onderwijs zaten veel leerlingen in groepjes en enkele leerlingen gaven aan dat zij in rijen zaten. Klasindeling op het primair onderwijsl 60 50 40 30 20 10 0 We zaten in groepjes We zaten in rijen Klas 1 Klas 2 Klas 3 Wanneer naar de instructie op het primair onderwijs wordt gekeken zijn er zowel leerlingen die verkorte instructie als verlengde instructie kregen. Echter gaat het overgrote deel van de klas mee met de gemiddelde instructie gevolgd door de zelfstandige verwerking. 23 Instructie op het primair onderwijs 60 50 40 30 20 10 0 Ik kreeg verkorte instructie Ik kreeg moeilijkere opdrachten Ik kon uitleg aan een klasgenoot vragen Klas 1 Ik had genoeg Ik kreeg Ik maakte aan algemene verlengde gebruik van een instructie instructie voor laptop een vak Klas 2 Klas 3 Op het voortgezet onderwijs is verlengde instructie nog niet zo ingeburgerd als in het primair onderwijs. Leerlingen laten weten dat vooral de vakken Nederlands en aardrijkskunde bekend staan om de verlengde instructie tijdens de les. Voor Nederlands, Engels en wiskunde kunnen leerlingen zich inschrijven om extra lessen te krijgen (50 minuten). Leerlingen uit klas 2 BKL/GTL krijgen extra rekenbegeleiding om het niveau naar 2F toe te werken. Toch krijgt het grootste gedeelte van de leerlingen klassikaal les en wordt de lesstof opnieuw uitgelegd wanneer hier vraag naar is. Instructie op het voortgezet onderwijs 60 50 40 30 20 10 0 Bij AK krijg ik extra Bij NE krijg ik extra Ik krijg instructie instructie rekenbegeleiding Klas 1 Klas 2 Extra lessen (NE/ENG/WIS) Geen Klas 3 24 Naast leerlingen die om extra instructie vragen of dit gewoon opgelegd krijgen door de docent zijn er ook leerlingen die wel gemakkelijk mee kunnen komen met de aangeboden stof. Deze leerlingen zouden graag uitdagend werk willen maar weten niet goed hoe zij dit aan moeten pakken. In de eerste klas is dit nog niet echt aan de orde omdat er vanuit één centrale basis les gegeven wordt en iedereen met een andere achtergrond binnen is gestroomd aan het begin van het schooljaar. Alles is nieuw, iedereen moet wennen en een enkeling kan uit de voeten met de extra opdrachten uit het boek. De tweedejaars leerlingen geven aan vaak de kat uit de boom te kijken wanneer zij klaar zijn met het gemaakte werk. Zij zouden uitdagend werk aankunnen, al betekent dit alleen maar verbreding in plaats van verdieping, maar de leerlingen vragen hier zelf niet naar. Uitdagend werk op het voortgezet onderwijs 30 25 20 15 10 5 0 Ik krijg soms moeilijker werk maar moet dit alleen maken Ik wacht totdat we na gaan kijken, ik onderneem zelf geen actie om moeilijker werk te doen Klas 1 Klas 2 Ik werk op een hoger niveau, onder begeleiding van een docent Klas 3 Ook is er aan de leerlingen de vraag gesteld voor welk vak zij extra instructie zouden willen hebben tijdens de lessen zoals deze nu gegeven worden. Bij Nederlands krijgen de leerlingen regelmatig verlengde instructie gedurende de lessen maar uit de aantallen blijkt dat ook de vakken geschiedenis, Engels, biologie en wiskunde om verlengde instructie vragen. Vooral bij geschiedenis wordt er aangegeven dat de uitleg klassikaal gestart moet worden en leerlingen later verlengde instructie willen krijgen. Leerlingen hebben het gevoel dat zij in het diepe worden gegooid. Bij Engels is het vooral de grammatica waar de verlengde instructie voor gegeven moet worden. Biologie staat voor enkele leerlingen op de lijst omdat zij niet goed weten hoe ze met de opdrachten aan de slag moeten. Wiskunde is een vak waarbij leerlingen verlengde instructie vragen omdat de leerlingen dit gewoon heel erg moeilijk vinden. Zij willen graag een docent die hen meeneemt door de stof en gezamenlijk oefeningen laat maken. 25 Ik wil graag extra instructie voor... 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 Nederlands Geschiedenis Klas 1 Engels Klas 2 Biologie Wiskunde Klas 3 Het is vanzelfsprekend dat leerlingen klagen over wat er niet deugt aan de lessen maar tegelijkertijd is het ook inspirerend om te horen hoe de leerlingen zelf hun ideale lessen voor zich zien. De meerderheid van de leerlingen geeft aan redelijk tevreden te zijn met hoe de lessen op dit moment worden gegeven. Over het algemeen is een ideale les het gezamenlijk starten van de les, een terugblik naar de vorige les waarbij de voorkennis geactiveerd wordt, een korte uitleg waarna de snelle leerlingen aan het werk kunnen, een algemene uitleg voor ¾ deel van de klas en daarna de verlengde instructie voor ¼ deel van de klas. Tijdens het verwerken willen de leerlingen graag samenwerken in groepjes of in tweetallen om kennis te delen maar de les moet wel weer gezamenlijk afgesloten worden. Bij wiskunde willen de leerlingen vooral meer gezamenlijke opdrachten of samenwerkingsopdrachten om in gesprek te gaan over de stof. Bij aardrijkskunde is er een enkeling niet tevreden over het NOS Journaal, zij zouden graag afwisseling willen zien tussen de werkvormen. Bij de opdrachten willen deze leerlingen meer samenwerking. De verlengde instructie is bij aardrijkskunde goed zoals deze nu gegeven wordt. Geschiedenis staat in de lijst omdat leerlingen niet goed weten hoe zij moeten beginnen ondanks dat ze een persoonlijke studieplanner hebben. Leerlingen willen graag klassikaal starten met daarna een aparte instructie voor leerlingen die het niet goed begrijpen. Opvallend is ook dat veel leerlingen aan hebben gegeven meer actieve werkvormen willen zin in de instructie. Het voorlezen van de theorie uit het boek vinden zij saai en daar worden de leerlingen niet actief van. Door de leerlingen te betrekken bij de uitleg van de theorie wordt er meer opbrengstgericht gewerkt en zullen de leerresultaten hoger zijn. 26 De ideale les volgens de leerlingen 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 Algemeen Wiskunde Aardrijkskunde Klas 1 Klas 2 Geschiedenis Meer actieve werkvormen Klas 3 Naast dat de leerlingen een ideaalbeeld hebben van de lessen, hebben de docenten dat natuurlijk ook. Een goede les is een wisselwerking tussen leerlingen, docent en lesmateriaal. 2.5. Vragenlijst 2.5.1. De ideale les volgens docenten Meneer Hofs geeft aan dat hij zijn ideale les ziet met het starten met een terugblik van de leerstof, aanbieden van de nieuwe leerstof (instructie klassikaal). Vervolgens gaan de leerlingen volop individueel aan het werk met de werkboekopdrachten. Bij problemen kan er instructie worden aangeboden in een kleine groep of individueel. Knelpunten die meneer Hofs ziet bij het toepassen van niveaudifferentiatie in de klas is voornamelijk het tempo om door de hoeveelheid leerstof te komen (met name in de examenklassen). Leerlingen maken zelf geen haast. Daarnaast moet meneer Hofs zich ook aan de afspraken houden die in het PTA/PTB staan en door de sectie zijn afgesproken van te behandelen stof. Mevrouw Vrieze geeft aan dat bij haar ideale les de leerlingen weten wat er van hen verwacht wordt, vragen ze de hulp die ze nodig hebben en zijn ze zelf aan het werk om zich de stof eigen te maken. Instructie in kleine groepen. Leerlingen werken zelf naar hun doelen toe en houden hun eigen vorderingen bij. Een knelpunt wordt volgens mevrouw Vrieze het ‘meten’ van de vorderingen van leerlingen zonder steeds te hoeven toetsen. Een vaksectie die op dezelfde manier met de leerstof bezig wil zijn zou haar hierbij kunnen helpen. Meneer Berends geeft aan dat hij geen beeld heeft van een ideale les. Hij vindt het belangrijk dat een leerling het idee heeft tijdens (elke) les iets te hebben geleerd. Meneer Berends is dan ook erg scherp op signalen in die richting. Bevragen, bekijken, vergelijken en beoordelen. Het komt een enkele keer voor dat een leerling het in de basis niet voor elkaar kan krijgen, het is dan echt een beperking. Dan wordt er in overleg met de leerling 27 een rand taak afgesproken om zo zinvol mogelijk betrokken te blijven bij de lessen bewegingsonderwijs. Mevrouw Nowak laat weten dat haar ideale les een les zou zijn waarbij elke leerlingen op zijn/haar eigen niveau aan het werk zou kunnen en waarbij de docent veel meer als begeleider zou kunnen optreden. Extra materialen zijn niet alleen een pre, maar noodzakelijk. Zo zouden voor elke klas meerdere leerboeken van verschillende niveaus aanwezig moeten zijn zodat de docent de leerling onmiddellijk van het nodige materiaal kan voorzien om op zijn/haar eigen niveau te werken. Echter komt een docent in een volle klas oren, ogen en handen te kort om recht te doen aan alle leerlingen. Een onderwijsassistent of stagiaire zou hierbij een grote rol kunnen vervullen. Mevrouw van Dalen gebruikt in haar lessen vaak de gezeefde instructie: 1. Korte uitleg, bovengemiddelde leerlingen gaan aan de slag; 2. Algemene instructie, leerlingen gaan aan het werk; 3. Extra instructie aan kleine groep die dat nodig heeft. Haar ideale les zou een les zijn waarbij er meer zelfstandigheid is voor de leerlingen. Zodat leerlingen zelf keuzes kunnen en moeten maken. Hiervoor moeten wel veel materialen, leesboeken en spelvormen in de klas aanwezig zijn. Het grote knelpunt is volgens mevrouw van Dalen dan ook te weinig verwerkingsmateriaal, de lange lessen van 75 minuten en door de verschillende vaardigheden binnen de Engels lessen is het lastig te plannen hoe verlengde instructie bijvoorbeeld vorm kan krijgen. Een collega of buitenstaander zou kunnen helpen door haar les eens te observeren en te kijken naar haar didactische handelen. Mevrouw Arentz geeft aan haar ideale les te willen starten met het klassikaal activeren van de voorkennis, dan het doel van de les aangeven en een moeilijke beginvraag stellen waardoor er daarna gedifferentieerd kan worden. De betere leerlingen kunnen dan met een korte instructie verder en de leerlingen die het nog niet begrijpen krijgen instructie en eventuele verlengde instructie. Daarna komt de zelfstandige verwerking en tot slot wordt het doel van de les geëvalueerd en kunnen er nieuwe doelen worden gesteld. Zowel individueel als voor de klas. Op dit moment is er nog te weinig tijd om zelf alles uit te zoeken en op te kunnen pakken. Volgend schooljaar wil mevrouw Arentz direct een andere start maken en voor nu bespreekt ze het doel voorafgaand en na afloop van de les. Mevrouw Derksen geeft zichzelf een begeleidende rol tijdens de ideale les. Zij biedt aan waar leerlingen om komen vragen, geeft de kaders aan en de leerlingen worden naar behoefte bediend. Er is persoonlijke aandacht voor de zwakke leerling (een op een of in een klein groepje) en de leerling die meer kan wordt uitgedaagd en nieuwsgierig gemaakt en kan in zijn tempo de stof doorlopen. Het eindproduct is voor iedereen hetzelfde, maar de weg ernaar toe is voor iedereen anders. Ideaal zou zijn als leerlingen de lessen kunnen ‘knippen’. Maar daarvoor is samenwerking met andere vakken noodzakelijk. Voorbeeld: een leerling is heel goed in wiskunde, maar minder goed in geschiedenis. Waarom zou deze leerling dan niet (stukken) lessen knippen bij wiskunde en plakken bij geschiedenis? Knelpunten waar mevrouw Derksen op dit moment tegenaan loopt zijn het niet hebben van een eigen lokaal dus ook geen vaste instructietafel, het niet hebben van een eigen kast in het lokaal waarin de leerlingen spullen kunnen leggen en collega’s die gedifferentieerd onderwijs niet zien zitten. 28 “Meer coach dan docent!” dat zijn de woorden van mevrouw Beerten wanneer het gaat om een ideale les waarbij er aandacht is voor niveaudifferentiatie. Bij de basis begint de docent dan met het uitleggen van de lesstof en kunnen de leerlingen aan het werk op het eigen niveau. Leerlingen die het niet begrijpen krijgen verlengde instructie bij de coach en leerlingen die het al wel begrijpen gaan naar de zelfstandige verwerking. Deze leerlingen houden zelf bij welke vaardigheden zij beheersen en kunnen daarna door naar het volgende doel. Wanneer dit toegepast kan worden, kunnen er ook toetsen op maat gegeven worden. Bijvoorbeeld: Bij een 6 mag je door naar het volgende doel. De organisatie in de les kan hierbij wel een probleem worden in combinatie met het orde houden in de klas. Dit komt mede doordat de methode die er nu gebruikt wordt niet geschikt is voor snelle/goede leerlingen. Mevrouw Koenders zal haar ideale les starten met en terugkoppeling van de vorige les. Daarna starten met klassikale uitleg van de theorie en/of de opdracht (gevolgd door verlengde instructie, de snellere leerlingen kunnen dan aan het werk). Mevrouw Koenders heeft bij deze situatie een leskist in de klas staan waarin extra opdrachten zitten. De afsluiting van de les gebeurt wel weer klassikaal in verband met reflectie en evaluatie. Echter zullen er wel knelpunten zijn tijdens deze ideale les. Mevrouw Koenders zegt: “Ik merk dat de leerlingen die zelfstandig aan het werk zijn vaak tegen (praktische) problemen aanlopen (materialen, gereedschappen, etc.). Hierdoor hebben zij veel aandacht nodig en is het soms lastig een klein deel van de klas verlengde instructie te geven. Een oplossing zou zijn: het inzetten van een onderwijsassistent of leerlingen aanwijzen die als ‘aanspreekpunt’ gaan fungeren bij praktische problemen”. 2.6. Conclusie 2.6.1. Opbrengsten 2.6.1.1. Het stappenplan Om docenten op Schaersvoorde een handvat te geven om niveaudifferentiatie toe te passen in de lessen heeft de student een stappenplan samengesteld. Het stappenplan kan door iedere docent worden toegepast om gerichter naar de leerlingen te kijken en de lessen meer aan te laten sluiten op het niveau van de leerling. Door meer opbrengstgericht te werk te gaan wordt de leeropbrengst verhoogd. Toch zal de docent hier een eigen weg in moeten vinden en wel les moeten blijven geven op de manier die bij hem/haar als docent past. Door te beginnen met het toepassen van niveaudifferentiatie in één klas kan de docent opbrengstgericht werken eigen maken en uitzoeken hoe niveaudifferentiatie vorm kan krijgen. Het is goed om te weten dat leerlingen ook even de tijd nodig hebben om te wennen aan deze manier van lesgeven. Het nieuwe schooljaar zal daarom een mooie start zijn om direct vanaf het begin op een vernieuwende manier te werk te gaan. De laatste schoolweken van dit schooljaar zijn mooie weken om te experimenteren met een klas. Het stappenplan voor Schaersvoorde Dinxperlo is samengesteld naar aanleiding van het literatuuronderzoek en ervaringen uit de praktijk. Voor iedere docent is het stappenplan de basis om te beginnen met het toepassen van opbrengstgericht werken en niveaudifferentiatie in de klas. Op de volgende bladzijde staat het stappenplan weergegeven. 29 30 2.7. Interview 2.7.1. Ervaringen van leerlingen Als student ben ik al vanaf september bezig met het toepassen van niveaudifferentiatie in de eerste klas. Binnen mijn lessen weten de leerlingen uit de eerste klas eigenlijk niet beter dan dat er af en toe een groepje leerlingen is die extra (verlengde) instructie krijgt. Leerlingen ervaren dit als prettig en het is ook in de resultaten terug te zien dat deze manier van lesgeven succes boekt. Het is ook erg prettig dat er meer collega’s zijn die nu bewust bezig zijn met het toepassen van niveaudifferentiatie en verlengde instructie. Uit de resultaten blijkt dat er veel leerlingen zijn die behoefte hebben aan verlengde instructie en door daar gehoor aan te geven komen docenten tegemoet aan de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Hieronder enkele uitspraken van leerlingen uit de eerste klas en leerlingen uit de tweede klas: K. (jongen, 13 jaar): “Eerst wilde ik niet aan tafel zitten om instructie te krijgen maar toen mevrouw Rikkerink vertelde dat dit maar voor ongeveer tien minuten is vond ik het niet meer zo erg. Na de extra uitleg snapte ik het en kon ik ook aan het werk.” S. (jongen, 13 jaar): “Ik werk op mijn laptop en vind het erg fijn dat mevrouw Rikkerink mij in het instructiegroepje heeft want zo kan ze me ook even helpen opstarten met het goed typen van de opdrachten. Ik begrijp de opdrachten vaak omdat we er eerst even een paar samen mogen doen. Het liefst werk ik de hele les in een instructiegroepje.” Y. (meisje, 13 jaar): “Ik ben erg langzaam met werken en doordat ik in de verlengde instructiegroep zit werk ik nu iets sneller. Ik vind de uitleg fijn en een klein groepje is gezellig!” M. (meisje, 13 jaar): “Ik zit nooit in het instructiegroepje maar ik heb er ook geen last van, het gaat zachtjes en ze schuiven een paar tafels bij elkaar zodat het echt een groepje is. Na de instructiegroep komt mevrouw Rikkerink ook bij mij langs om te kijken wat ik gedaan heb en of ik het begrijp, dat is fijn.” Uitspraken van leerlingen uit de tweede klas: J. (jongen, 15 jaar): “Ik durfde eerst niet goed te zeggen dat ik de opdrachten niet goed begreep maar nu ik uitleg krijg kan ik meteen aan het werk en zeg ik het ook meteen als ik het niet begrijp.” J. (meisje, 15 jaar): “Ik heb wel 20 sommen samen gedaan, beetje veel maar nu begrijp ik het wel. En het is fijn dat niet de hele klas mee hoeft te luisteren naar datgene wat ik niet begrijp.” A. (meisje, 15 jaar): “Het is fijn om samen met een andere leerling apart instructie te krijgen omdat we de sommen niet goed snappen. Door het kleine groepje krijgen we veel aandacht en na een paar minuten snappen we het ook echt. Dan kunnen wij weer aan het werk. Ik zou dit wel bij meer lessen willen!” 31 3. Conclusie en discussie Docenten van Schaersvoorde hebben voor zichzelf al redelijk goed in beeld wat de didactische leerlijn is binnen de lessen en hoe zij invulling kunnen geven aan niveaudifferentiatie. Echter staat dit nog maar in de kinderschoenen. Doordat er de afgelopen jaren in het primair onderwijs veel aandacht is geschonken aan opbrengstgericht werken en niveaudifferentiatie hebben zeker leerlingen uit de eerste klas meer ervaring met lessen op eigen niveau dan dat enkele docenten dit hebben. Leerlingen laten vaak alleen maar weten wat er niet zo goed aan de lessen of wat er bijvoorbeeld saai was. Maar door met leerlingen in gesprek te gaan, lessen te evalueren en te reflecteren worden leerlingen meer bewust van het eigen leerproces. Leerlingen kunnen zelf heel goed aangeven hoe zij het onderwijs het liefst zien om het maximale uit de lessen te halen. Het is verrassend om te horen dat leerlingen, individueel van elkaar, weten te benoemen wat zij aan de instructie hebben die de docent geeft en wanneer zij meer leren van leren van elkaar. Door leerlingen in groepjes te laten zitten, wordt er vanzelfsprekend meer gecommuniceerd en samengewerkt tussen de leerlingen. Leerlingen hebben behoefte aan het delen van ervaringen, bevindingen, resultaten en willen graag opdrachten samen maken. Twee weten er immers meer dan één. Het is nu aan de docenten om de lessen zo in te delen dat er meer ruimte is voor samenwerking. Het loslaten van de klassikale lessen is voor een docent ook wennen. Het door de docent gestuurde tijdpad blijft in de handen van de docent, maar er moet ruimte ontstaan zodat de leerlingen de weg mogen bewandelen. Leerlingen hebben behoefte aan het versnellen van het tijdpad (de snelweg op gaan), het rustig bewandelen van het tijdspad (zandwegen) en zijwegen mogen inslaan. Pas wanneer dat lukt, is er ruimte voor individuele aandacht voor de leerling en kan een docent een begeleider en coach worden. Om leerlingen nog actiever te laten zijn tijdens de lessen moet een docent goed in beeld hebben welke leerlingen af zitten te wachten tijdens de lessen en welke leerlingen aan verbreding toe zouden kunnen zijn. Als docent moet je er wel voor waken dat verdiepende en verbredende opdrachten ook begeleiding vragen en deze leerlingen niet losgelaten worden en zelf de weg uit moeten zoeken. Iedere leerling verdient de aandacht van een docent! 32 4. Conclusie en aanbevelingen Voor dit minorwerkstuk is er onderzoek gedaan naar de overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs (van PO naar VO), gericht op het aansluiten van de onderwijsbehoeften van leerlingen. Het tegemoetkomen aan de onderwijsbehoeften van leerlingen is iets wat iedere leerkracht of docent graag wil, maar tegelijkertijd is dit ook een grote uitdaging. De ene leerling vraagt herhaling, de ander uitdaging, visuele ondersteuning of juist begeleiding in een kleinere setting. Het onderwijsaanbod moet aansluiten bij de basis- en onderwijsbehoeften van ieder kind. In de praktijk kan dit gerealiseerd worden met handelings- en opbrengstgericht werken. Maar dit is niet in een korte periode voor elkaar te krijgen. Leerresultaten blijven afhankelijk van een goed gemotiveerde leerkracht of docent. Binnen het PO zijn de scholen al erg ver met het invoeren van handelings- en opbrengstgericht werken. Handelings- en opbrengstgericht werken gaan uit van de behoeften van de leerlingen. Hoe moet een leerling gevoed worden om tot leren te komen? Uit de praktijk is gebleken dat het VO nog erg zoekende is naar handvatten voor opbrengstgericht werken en het werken aanpassen aan de niveaus van de leerlingen. In de theorie wordt beschreven hoe het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs vormgeven aan opbrengstgericht werken en niveaudifferentiatie. Om binnen het klassenniveau de leeropbrengsten van leerlingen te verhogen en de achterstanden weg te werken kan er worden geëxcelleerd in het organiseren (Vermeulen, 2012). De Inspectie van het Onderwijs heeft benoemd dat opbrengstgericht werken de sleutel is tot onderwijsverbetering (leerprestaties moeten omhoog en er wordt het beste uit de leerlingen gehaald). Opbrengstgericht werken binnen een school is het bewust worden van de leerprestaties, sociaal-emotionele resultaten en de rol van ouders, leerlingen en het vervolgonderwijs over de tevredenheid van school. Om opbrengstgericht werken te laten slagen is het belangrijk dat zowel de leerkracht maar ook het managementteam van de school doelgericht te werk gaat en groepsplannen formuleert. Een vast onderdeel van opbrengstgericht werken is differentiëren. Het herkennen van verschillen tussen leerlingen is hierbij de basis. Uit het praktijkonderzoek is gebleken dat leerlingen behoefte hebben aan meer individuele begeleiding van docenten. De Inspectie van het Onderwijs heeft benoemd dat opbrengstgericht werken de sleutel is tot onderwijsverbetering. Docenten hebben in de vragenlijst aangegeven dat zij al behoorlijk bewust bezig zijn met het bedienen van leerlingen op eigen niveaus. Echter zijn de docenten wel op zoek naar handvatten. Hoe docenten te werk kunnen gaan, is samengevat in een stappenplan. Dit stappenplan doorloopt zes stappen waarbij de docent even stilstaat bij een handeling, ontwikkeling of eigen vaardigheid. Door met het stappenplan dicht bij de docent te blijven past dit goed bij de visie van Schaersvoorde. In een kleine, nauwwerkende samenstelling beter tot elkaar komen en leren van elkaar! Dit onderzoek staat nog onderaan op de berg en het is aan de docenten van Schaersvoorde om deze berg nu te gaan bewandelen en naar de top te klimmen. Het resultaat zou vergroot kunnen worden door op bezoek te gaan bij het primair onderwijs en met leerkrachten in gesprek te gaan over de organisatie van opbrengstgericht werken en niveaudifferentiatie in de klas. 33 5. Literatuur Bakkers, E. (2012). Differentiatiemodellen. Verkregen op 9 mei, 2014 van http://www.klaswerk.be/index.php?option=com_content&view=article&id=49&Itemid=5 Bartolo, P.A., Janici, V., Janik, I., Hofsass, T., Koinzer, P., Vilkiene, V., Calleja, C., Cefai, C., Chetcuti, D., Ale, P., Mol Lous, A., Wetso, G., & Humphrey, N. (2007). Differentiated Teaching Module – Primary. Amsterdam: Socrates Comenius. Berben, M. (2014). Differentiëren is te leren. Verkregen op 27 maart, 2014 van http://www.cps.nl/blog/2014/01/06/Differenti%EBren-is-te-leren-10-tips-om-het-in praktijk-tebrengen Bontekoe, H.R. (2000). Adaptief Organiseren in de Klas. Alphen aan den Rijn: Samsom. Bosker, R.J. (2005). De Grenzen van gedifferentieerd onderwijs. Verkregen op 6 november, 2013 van http://redes.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/2005/r.j.bosker/ bosker.pdf Bronkhorst, E., Drent, S., Hulsbeek, M., Steenbergen-Penterman, N., & Veer, M. van der. (2001). Project leerstofontwikkeling voor hoogbegaafde leerlingen op het gebied van Nederlandse taal. Enschede: Stichting Leerplanontwikkeling (SLO). Earl, L. & Katz, M. (2006). Opbrengstgericht Werken. Verkregen op 6 maart, 2014 van http://www.pentanova.nl/kennis-delen/opbrengstgericht-werken.aspx Hattie, J. & Timperley, H. (2007). The Power of Feedback. Review of Educational Research, 77, 80-110. Houtveen, T. & Smits, A. (2011). Bied leerlingen de kern aan van waar het om gaat. Tijdschrift voor Remedial Teaching, 19, 6-7. Inspectie van het Onderwijs. (2010). Opbrengstgericht werken in het Primair Onderwijs. Verkregen op 14 maart, 2014, van http://www.onderwijsinspectie.nl/actueel/ publicaties/Opbrengstgericht+werken+in+het+basisonderwijs.html Karels, M. (2012). Opbrengstgericht Werken. Verkregen op 6 maart, 2014 van http://wij-leren.nl/ogw-opbrengstgericht-werken.php Kerpel, A. (2012). Directe Instructiemodel. Verkregen op 4 april, 2014 van http://wij leren.nl/directe-instructiemodel.php KPC Groep. (2013a). Van Primair Onderwijs Naar Voortgezet. Verkregen op 15 januari, 2014, van http://www.overgangpovo.nl/Contact// KPC Groep. (2013b). Opbrengstgericht Differentiëren Primair Onderwijs. Verkregen op 14 maart, 2014 van http://kpcgroep.nl/ogwpo Onderwijs Inspectie. (2010). De staat van het onderwijs. Onderwijsverslag, 2008/2009, 20 21. School aan Zet. (2012). Meetlat OGW. Verkregen op 14 maart, 2014 van http://www.schoolaanzet.nl/home/zoekresultaten/detail/?tx_sazcontent_article%5 Barticle%5D=455&tx_sazcontent_article%5Baction%5D=show&tx_sazcontent_article%5B controller%5D=Article&cHash=8fddd772f0#.UyL19Pl5MyQ Sijl, I. van. (2009). Een combinatieklas maar dan anders. ’s Hertogenbosch: KPC Groep. Slooter, M. (2012). Ziet u het verschil? Tijdschrift Didactief Special, 8, 3-16. Vermeulen, M. (2012). Knokken in de marges van het systeem. Tijdschrift Didactief, 3, 9 12. Vernooij, K. (2009). Omgaan met Verschillen. Verkregen op 14 maart, 2014 van http://www.onderwijsmaakjesamen.nl/actueel/omgaan-met-verschillen-nader-bekeken watwerkt/ 34 3. Activerende lessenserie ‘Activerende werkvormen’, iedere student op de pabo kan deze woorden dromen. Gedurende de hele opleiding wordt er op gehamerd deze toe te voegen aan je lessen om de werkhouding van leerlingen te stimuleren. Uit onderzoek blijkt dat wanneer leerlingen niet blijvend geactiveerd worden in de les, hun aandacht verslapt en zij dus ook niet meer actief meedoen (SLO, 2014). Werkvormen die een actieve bijdrage vragen van de leerlingen zorgen ervoor dat de onderzoekende houding gestimuleerd wordt. Leerlingen krijgen de ruimte om eigen invulling te geven binnen de opdrachten. De effectieve/fysieke activiteiten beïnvloeden het denkproces op een positieve manier doordat het constant geprikkeld blijft. Een docent kan activerende werkvormen op verschillende manieren toepassen in de les (Hoogeveen & Winkels, 2011): 1. Een docent kan een activerende didactiek gebruiken waarbij leerlingen zelf een actieve rol spelen in het leerproces: - spelvormen; - competities (quiz, wedstrijden); - elkaar uitleggen; - participatiecijfer voor de leerlingen. 2. Een docent kan opdrachten uitreiken die ruimte bieden voor een onderzoekende houding bij de leerlingen: - open opdrachten; - prikkelende vragen stellen; - feedback geven in vraagstellingen. 3. Een docent kan lessen geven waarbij de leerlingen fysiek moeten bewegen: - korte bewegingsmomenten in de les toevoegen; - “sta op als je het antwoord weet”. - “loop naar je maatje om het antwoord te delen”. - “zoek je maatje op, daarmee vorm je een koppel”. - “ik ga nu de schriften uitdelen, wie wil wiebelen heeft daar nu even de tijd voor”. - werkplekken bieden voor leerlingen zodat ze van hun eigen tafel even naar een andere plek kunnen lopen. Tijdens de stages binnen het primair onderwijs hoefde ik niet na te denken over het inzetten van de actieve werkvormen. Grotendeels waren deze al verweven door de methode en ook de leerlingen waren er goed op ingespeeld dus ik hoefde maar een begrip te noemen in de leerlingen wisten precies wat ik van hen verwachtte. Nu ik stage loop op het voortgezet onderwijs merk ik dat veel lessen bij collega’s nog steeds klassikaal verlopen. Leerlingen vinden dit saai en hun activerende en onderzoekende houding wordt niet gestimuleerd. Hieruit blijkt dus alweer dat het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs niet goed zijn aangesloten op elkaar wat betreft activerende werkvormen. Om ervoor te zorgen dat mijn lessen niet volledig klassikaal verlopen en leerlingen actief bezig blijven in de les heb ik een activerende lessenserie gemaakt. Leerlingen moesten hier wel weer even aan wennen want ze zijn heel snel gewend aan de nieuwe manier van lesgeven maar gaven na afloop wel aan dat ze deze manier van werken als prettig hebben ervaren. Ook herkenden ze werkvormen die gebruikt zijn binnen het primair onderwijs. De activerende lessenserie bestaat uit vier lessen. De lesomschrijvingen en PowerPoint van de lessen zijn te vinden in Bijlage 2. Hieronder wordt kort weergegeven wat de rol van de 35 docent is, de rol van de leerlingen en een korte reflectie volgens Korthagen. Korthagen is een manier van evalueren en reflecteren op je eigen handelen waarbij je door vijf fases heen loopt (Korthagen & Vasalos, 2002): Fase 1: situatie beschrijven, handeling/ervaring; Fase 2: terugblikken; Fase 3: bewustwording van essentiële aspecten; Fase 4: alternatieven aanbieden; Fase 5: uitproberen. Les 1 – lezen en woordenschat (Ganzenbord) De rol van de docent: Deze les richt ik mij op het inspelen op de leer- en ontwikkelingsbehoeften van leerlingen. Ik heb tijdens de gegeven lessen gemerkt dat er leerlingen zijn die de stof oppikken door te luisteren, door zelf te ervaren of doordat ik het visueel maak maar er zijn ook leerlingen die de stof oppikken door een spelvorm en dat ga ik vandaag ervaren en evalueren. De rol van de leerlingen: De leerlingen krijgen les vanuit de methode Nieuw Nederlands, KGT, 5e editie. Alle leerlingen, en dus ook de diverse niveaus, gebruiken hetzelfde boek. De leerlingen hebben vier weken geleden een les gehad dat ging over lezen en vorige week een les dat ging over woordenschat. Volgende week hebben zij een SO over deze twee taalgebieden. De leerlingen beheersen de stof nog niet voldoende en gaan daar vandaag aan werken. Reflectie van les 1: Fase 1: Deze les wilde ik de leerlingen kennis laten maken met het verwerken van de lesstof op een speelse manier. Hierbij wilde ik zelf de begeleider zijn en leerlingen de vragen laten maken door er echt hun eigen werk van te maken. Fase 2: De leerlingen vonden het moeilijk om een start te maken met zelf vragen maken. Ik heb hen daarbij de tip gegeven goed te kijken welke lesstof er in de SO voor zou komen en dat zij dan aan de hand daarvan vragen konden maken. Al vrij snel kwam er zelf een leerling met een volgende tip door de ‘test jezelf’ te gebruiken. Ik voelde me daardoor competent in het aansturen van de leerlingen want door een kleine tip van mij, konden zij verder met werken. Fase 3: Toen de vragen bekend waren kon het spel gespeeld worden. Mijn rol hield op dit moment eigenlijk zo goed als op in de begeleide fase. Vanaf dit moment ben ik vooral gaan observeren. Waar zijn de knelpunten qua samenwerken en welke inhoud vinden de leerlingen nog erg moeilijk? Fase 4: Om leerlingen nog beter de stof eigen te kunnen maken zou ik de volgende keer de vragen in tweetallen laten opstellen zodat de leerlingen de antwoorden ook moeten bespreken met elkaar. Door het elkaar uit te leggen, checken de leerlingen of ze het zelf begrepen hebben. Fase 5: Een volgende keer zou ik het op dezelfde manier aanpakken, leerlingen waren enthousiast en gaven aan veel geleerd te hebben. Ik heb goed kunnen observeren en de klas kunnen begeleiden. Wat ik zou willen uitproberen kan het door leerlingen zelf samenstellen van de groepjes zijn. 36 Les 2 –Nieuws uitzenden (Presenteren en tip/top) De rol van de docent: Deze les richt ik mij op het stimuleren van de zelfverantwoordelijkheid van leerlingen en stem daarbij mijn begeleiding af op hun leerproces. De leerlingen zullen namelijk gaan presenteren en vinden dat heel erg eng. Mijn rol houdt vooral in dat ik leerlingen stimuleer om samen te werken en elkaar te helpen. Tijdens deze les geef ik de leerlingen geen cijfer of beoordeling, alleen maar tops om een succeservaring op te mogen doen. De rol van de leerlingen: De leerlingen krijgen les vanuit de methode Nieuw Nederlands, KGT, 5e editie. Alle leerlingen, en dus ook de diverse niveaus, gebruiken hetzelfde boek. De leerlingen hebben in het vorige hoofdstuk bij het onderdeel Kijken en Luisteren gewerkt over diverse televisie programma’s. Vanaf daar gaan zij een start maken met hoe een nieuwsprogramma in elkaar zit, dit zullen zij niet weten. Reflectie van de les: Fase 1: Deze les wilde ik de leerlingen stimuleren op de zelfverantwoordelijkheid die zij hebben bij het maken van oefeningen en het samenwerken. Hierbij komt deze les vooral de presentatie aan de orde. Fase 2: De leerlingen vonden het erg eng op te presenteren. Doordat ik aan heb gegeven dat hier geen cijfer of beoordeling aan vast zit, echter alleen tips/tops, viel er voor veel leerlingen een last van de schouder. Dit kon ik zien, leerlingen zagen er meer ontspannen uit en ik wilde ze graag deze succeservaring op laten doen. Fase 3: De positieve ontdekking in dit verhaal is het voor elkaar krijgen dat leerlingen aan het eind van de les een presentatie hebben voorbereid aan de hand van een PowerPoint en ik het voor elkaar krijg dat zij allemaal voor de klas presenteren. Dit is gelukt en dat komt doordat ik continu positief heb benoemd wat ik van de leerlingen verwacht en dat ik begrijp hoe spannend het is om voor een groep te staan. Fase 4: Voor de volgende keer zou ik verder gaan op de succeservaring van vandaag. Bij een vervolgstap zou ook de inhoud van de presentatie aan de orde komen maar dat was niet het doel van vandaag. Vandaag is het gelukt om iedereen voor een groep te laten staan en te presenteren. Het is mooi om te zien hoe leerlingen elkaar tips kunnen geven. Zij delen die spanning. Fase 5: Een volgende keer zou ik het op dezelfde manier aanpakken, leerlingen waren enthousiast en gaven aan het gaaf te vinden om voor een groep te staan. Er waren van de 36 nog maar twee leerlingen die zeiden: “Ik doe dit noooooooit meer!”. Dan heb ik het goed gedaan denk ik. Ik wil de leerlingen graag blijven coachen om deze grote stappen te zetten. 37 Les 3 – Hoofdstuk 2 | Spreken en Gesprekken (volgorde woorden en presenteren) De rol van de docent: Deze les richt ik mij op het stimuleren van de zelfverantwoordelijkheid en het vergroten van zelfstandigheid door een beroep te doen op de samenwerking tussen leerlingen. Mijn rol houdt vooral in dat ik leerlingen stimuleer om samen te werken en elkaar te helpen. Tijdens deze korte les hanteer ik werkvormen waardoor samenwerking tot stand komt en leerlingen daarbij hun zelfstandigheid kunnen vergroten. De rol van de leerlingen: De leerlingen hebben vorige week een eigen nieuwsuitzending gepresenteerd met als doel uit te kunnen leggen hoe een nieuwsprogramma in elkaar zit, namelijk een opening, middenstuk en een slot (incl. uitsmijter). Vandaag gaan de leerlingen met behulp van de 5 w+h vragen een gebeurtenis beschrijven, dit zal voor een vrijere situatie zorgen in de klas en het is aan de docent dat dit vloeiend verloopt en de leerlingen niet te luidruchtig worden. Reflectie van de les: Fase 1: Deze les wilde ik de leerlingen fysiek actief laten zijn door de oefeningen niet schriftelijk te laten maken maar deze uit te laten voeren in groepjes van drie. Na het behandelen van de theorie heb ik leerlingen de opdracht gegeven met behulp van de theorie zelf een gebeurtenis te laten beschrijven. Fase 2: Ik zag hele enthousiaste leerlingen doordat ze een keer geen lange zinnen hoeven te schrijven maar met elkaar in gesprek kunnen gaan. Ik zag ook drie leerlingen die deze kans als ontsnapping zagen en geen zin hadden in de opdracht. Ik heb dit met ze besproken en toen zagen zij het doel van deze mondelinge opdracht in en zijn zij ook goed aan het werk gegaan. Ik voelde me eerst toch een beetje onzeker door het rumoer en geloop in de klas maar dit veranderde al snel in een geslaagd gevoel doordat de leerlingen echt over de lesstof aan het praten waren. Fase 3: Ik merk aan mezelf dat ik soms even afstand moet nemen van de situatie en de klas moet observeren, vaak zijn ze hard aan het werk met de lesstof maar dat lijkt niet altijd zo. Door leerlingen de ruimte te geven en zelf te ontdekken voelen zij zich ook gewaardeerd en leren zij. Fase 4: In dit geval was de opdracht achteraf gezien vrij gemakkelijk, ik kon het terplekke uitbreiden met elkaar vragen stellen en de situatie omschrijving langer te maken. Een volgende keer zou ik leerlingen dit eerst voor kunnen laten bereiden op papier met steekwoorden zodat zij hun ervaring met meerdere klasgenoten kunnen wisselen. Op deze manier oefenen zij het presenteren aan elkaar ook nog eens extra. Fase 5: Een volgende keer zou ik van te voren de samenwerking nog even goed bespreken. Doordat niet iedereen duidelijk voor ogen had wat de bedoeling was van deze les, kon niet iedereen een goede start maken. Dit is een leerpunt voor mezelf. Leerlingen ervaren het wel positief om actief bezig te zijn met de lesstof dan alles maar klassikaal op te schrijven en dus ook maar aan te nemen van elkaar. Op deze manier leren zij zelf! 38 Les 4 – Hoofdstuk 2 | Woordenschat roulatie (woord/betekenis1/betekenis2) De rol van de docent: Deze les richt ik mij op het stimuleren van de zelfverantwoordelijkheid en het vergroten van zelfstandigheid door een beroep te doen op de samenwerking tussen leerlingen. Mijn rol houdt vooral in dat ik leerlingen stimuleer om samen te werken en elkaar te helpen. Tijdens deze korte les hanteer ik werkvormen waardoor samenwerking tot stand komt en leerlingen daarbij hun zelfstandigheid kunnen vergroten. De rol van de leerlingen: De leerlingen hebben twee weken geleden les gehad van mevrouw Rikkerink uit de methode Nieuw Nederlands waarbij het draaide om het onderdeel woordenschat. Leerlingen hebben in het vorige hoofdstuk geleerd om de betekenissen van moeilijke woorden op te zoeken aan de hand van woordraadstrategieën en dat komt nu weer terug. In de les van twee weken geleden hebben leerlingen geoefend met het zoeken van een omschrijving van een woord in de tekst. Leerlingen vinden het moeilijk om de betekenissen van woorden te raden. Reflectie van de les: Fase 1: In eerder gegeven lessen heb ik ervaren dat leerlingen het onderdeel woordenschat erg moeilijk vinden. Ze weten ook niet goed hoe ze dit eigen kunnen maken en gaan deze woorden dus letterlijk maar stampen. Ik wilde de leerlingen met behulp van een werkvorm laten samenwerken en laten inzien dat ze woordenschat ook op een leuke manier eigen kunnen maken, leren dus. Fase 2: Ik voelde de frustratie bij de leerlingen toen ik weer over woordenschat begon. Maar meteen toen ik aangaf dat we woordenschat niet aan de hand van het boek gingen behandelen, verdween deze frustratie. Leerlingen waren geboeid om te horen met welk spel zij dit keer aan de slag mochten gaan om in dit geval woordenschat te oefenen. Ik dacht: “Yes, dit gaat goed komen!” Het voelde daarom ook extra goed dat de leerlingen aan het einde van de les niet wilden stoppen. Fase 3: Voor mij betekende het deze les dat ik heel doordacht de opdracht uit moest gaan leggen zodat het in één keer duidelijk was en leerlingen deze les als positief zouden ervaren. Doordat ik me van te voren bewust was van deze ‘teleurstelling’ kon ik inspelen op dit gevoel en deze omslag maken bij de leerlingen. Fase 4: Leerlingen waren deze les in groepjes van drie bezig die ik willekeurig had samengesteld met behulp van synoniemkaarten (ook een actieve werkvorm). Door mijn eigen ontdekking had ik zelf al ervaren dat het inspelen op de gevoelens van de leerlingen een belangrijke bron is voor het wel of niet slagen van de les. Fase 5: Deze werkvorm ga ik vaker gebruiken bij het onderdeel woordenschat want leerlingen gaven aan dit als prettig te hebben ervaren en kennen ook daadwerkelijk meer woorden. Wat bij dit niveau van de klas nog lastig is maar op een later moment wel zou kunnen, is het gebruiken van de woordenschat tijdens de dagelijkse gespreksvaardigheden. Dit is iets wat ik uit wil proberen. 39 VMBO’ERS zijn dom! Daar zit je dan. Op de oude discofiets van je vader fiets je elke dag 36 kilometer heen en weer. Alleen maar omdat jij graag ‘gewoon’ naar de havo wilt en daarom lessen moet volgen in een ander dorp. Veel van jouw basisschoolvrienden gaan niet mee en kiezen ‘lekker makkelijk’ voor het vmbo. Mooi dichtbij, vier jaar les en dan een opleiding volgen voor een simpel baantje. En ook maar 6 kilometer per dag... In Nederland liggen veel dorpen afgelegen en ver van een volgend dorp of stad. Om deze reden kiezen plattelandsjongeren voor een lager onderwijstype dan dat zij als advies meekrijgen van de basisschool. Geen havo of vwo omdat dat te ver fietsen is maar gewoon naar het vmbo. Volgens de ‘Dorpenmonitor’ van het SCP zijn jongeren uit de stad (32 procent) hoger opgeleid dan dorpsjongeren (Aob, 2014). De helft van alle basisscholen in Nederland staan op het platteland (33 procent van alle leerlingen). In dorpen die ver van een stad afliggen komt meer armoede voor dan in middelgrote dorpen. Ook zijn er in de afgelegen dorpen meer (autochtone) achterstandsleerlingen. Tien jaar geleden haalden plattelandsscholen de hoogste Citoscores en zaten de scholen bij de beste leerprestaties van Nederland. Dit is langzaam aan het verdwijnen (Onderwijs Inspectie, 2005). De afname van het leerlingenaantal speelt daarin ook een grote rol. Plattelandsscholen krimpen enorm of verdwijnen zelfs. Toch krijgen leerlingen in de kleine dorpen hogere schooladviezen dan leerlingen uit de stad. In 2007 heeft 43 procent van de leerlingen een havo/vwo advies gekregen en slechts 36 procent is doorgestroomd naar de havo/vwo brugklas (Aob, 2014). Naast het krimpen van de scholen en de afname van het leerlingenaantal speelt ook de bereikbaarheid van het voortgezet onderwijs hierin een grote rol. Jongeren kiezen voor het vmbo omdat zij niet weg willen uit hun dorp en daar de slagingskans hoger is dan in de stad. Deze jongeren maken geen gebruik van hun kansen en het aanbod van schoolniveaus zou in dunbevolkte gebieden ook groter moeten worden. Als er naar de Achterhoek gekeken wordt is de Pabo aan de Iselinge Hogeschool de enige HBO opleiding in die streek. Een erg breed aanbod is er dus niet (Van der Lecq, 2014). Maar dit betekent niet dat alle jongeren van het platteland voor het vmbo of mbo kiezen. Toch hoor je vaak dat vmbo leerlingen dom zijn, dit slaat natuurlijk nergens op. In de media wordt dit vaak geroepen. Typ in de zoekmachine van google ‘vmbo leerlingen’ in en je vindt meteen artikelen die alleen maar gaan over domme, onfatsoenlijke en respectloze leerlingen. Een uitspraak die er ook tussen staat is: ‘Vmbo’ers behoren niet tot de ‘Generatie Einstein’ (Bontekoning, 2010)’. Zelf had ik op de basisschool een Citoscore van 537 en wat was ik teleurgesteld. Ik wilde zo graag minimaal 540 scoren en gewoon naar de havo. Gelukkig kreeg ik dat advies ook en ben ik drie jaar lang, iedere dag op de fiets van Harreveld naar Groenlo, naar het Marianum gefietst (11,5 km heen en 11,5 km terug). In het vierde jaar heb ik in overleg met mijn ouders en mentor de keuze gemaakt om toch naar het vmbo te gaan. Wat zag ik daar tegenop. Ik zag de vmbo'ers zo vaak roken bij de ingang, hangen op het schoolplein, kregen praktijkles en ze leken mij zo ontzettend dom. En nu was ik opeens ook een vmbo’er?! HELP! Met een beetje spanning ben ik na de zomervakantie toch gestart op het vmbo. De lessen liepen soepel en ik kon het niveau heel goed aan. En mijn klasgenoten waren helemaal niet zo dom als dat ik dacht. Ze hingen niet rond op het schoolplein. Een enkeling rookte maar bovenal hadden mijn klasgenoten een doel voor ogen: een GT diploma behalen en verder studeren. Het is de media die een negatief beeld schetst van leerlingen op het vmbo. Er zijn veel jongeren die roken, alcohol drinken en/of drugs gebruiken maar het is de media die laat horen dat alleen de vmbo leerlingen dit doen. Heb je ooit een artikel gelezen waarin geschreven wordt over leerlingen van havo en/of vwo die rondhangen op het plein en roken? Echter bepaalt het gedrag van de leerling wel het beeld dat men krijgt van havisten of vmbo’ers. Havisten zijn vaak serieuzer en meer gedreven, zij gaan voor de goede resultaten. Ook dit wil niet zeggen dat leerlingen van het vmbo niet voor goede resultaten gaan. Ook zij zetten zich in op hun eigen niveau. Toch is de instelling van een vmbo’er wel wat luier. Een motto dat in mijn schooltijd rondging op het vmbo is: ‘Liever een zes zonder stress, dan een zeven zonder leven’. Leerlingen op het vmbo zijn vaak praktischer ingesteld en nemen genoegen met datgene wat ze behalen zonder er veel voor te hoeven doen. Terwijl havisten liever een 9 halen dan een 8. Ik vind het een verrijking dat ik zelf heb mogen ervaren dat vmbo’ers niet dom zijn, niet rondhangen op het plein, niet asociaal zijn en al helemaal niet allemaal roken. Naast het feit dat de media zich druk maakt over vmbo’ers, zijn er ook veel ouders die geen genoegen nemen met het vmbo. Ik las een artikel op de website van de Telegraaf en schrok enorm van de reactie van een anonieme, hopeloze moeder. Vader en moeder hebben beide gymnasium gedaan en een universitaire studie afgerond. Familieleden zitten op het vwo of doen het goed op de basisschool. Niemand uit de omgeving van moeder heeft een kind op het vmbo en uitgerekend haar zoon krijgt een vmbo advies. Het leven stort in bij de ouders van deze jongen. Moeder vraagt zich af hoe ze zich moet verantwoorden naar de buitenwereld wanneer haar zoon naar het vmbo toe gaat? Hoe kan het dat haar zoon dom is? Ze zegt letterlijk: ‘Heb ik gefaald als moeder?’ Waarom worden leerlingen niet geaccepteerd zoals ze zijn? Waarom nemen ouders geen genoegen met de capaciteiten van hun kind? Leerlingen op het vmbo zijn kanjers en dat kan ik bevestigen. Ik heb achteraf een prima tijd op het vmbo gehad en nu als liostagiaire sta ik ook voor vmboklassen. Het klopt dat de vmbo leerlingen andere leerlingen zijn dan havisten maar het klopt niet dat deze leerlingen dom zijn en niet willen leren. Je kunt alleen niet dezelfde doelen stellen voor deze leerlingen. Er bestaat een tegeltje met de volgende wijsheid: ‘Geef kinderen geen gelijke kansen, creëer liever optimale kansen voor iedereen’ (Teriele, 2010). En zo zie ik het voortgezet onderwijs ook. Binnen het basisonderwijs volgen alle leerlingen in grote lijnen hetzelfde onderwijs qua inhoud. De één komt goed mee, de ander heeft het wat moeilijker. Binnen het voortgezet onderwijs wordt iedere leerling op zijn/haar eigen niveau geplaatst om onderwijs op maat te krijgen. De maatschappij zou een stuk vrolijker worden wanneer ook de media genoegen neemt met de capaciteiten die iedere leerling heeft. Dat een vmbo’er nog lang geen havist is, is wel duidelijk. Maar dat wil niet zeggen dat een vmbo’er dom is. Binnen de capaciteiten van de vmbo’ers is er heel veel haalbaar en deze leerlingen proberen het maximale uit henzelf te halen door verder te gaan studeren. Het voortgezet onderwijs telt in Nederland meer dan 940.000 leerlingen. Ongeveer 50% van deze leerlingen volgt een vmbo-opleiding. Dat is een groot percentage. Maar wat zou de Nederlandse bevolking zonder vakkanjers moeten? De beroepsbevolking in Nederlands bestaat voor 65% uit mensen die eerst het vmbo hebben afgerond en daarna een mbo diploma hebben behaald (Inspectie van het Onderwijs, 2011). Een juridisch adviseur is ook nog lang geen timmerman of onderwijsassistent. We kunnen dus niet zonder onze vmbo’ers! Maar waar komt het vmbo nou vandaan? In 1999 is het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) opgestart. Het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs biedt een onderwijsloopbaan om de leerlingen zo goed mogelijk te laten aansluiten op het vervolgonderwijs (MBO) en later de arbeidsmarkt. Op het vmbo worden de algemene theorievakken gegeven en laat leerlingen daarnaast kennismaken met allerlei soorten werk, opleidingen en ook beroepen. Er is dus extra ruimte voor beroepsgerichte vakken en praktijklessen (GoVMBO, 2014). Zoals op afbeelding 1 (het schoolsysteem in Nederland, 2014) is te zien, bestaat het vmbo uit vier leerwegen: 1. vmbo basisberoepsgerichte leerweg (bb); 2. vmbo kaderbasisberoepsgerichte leerweg (kb); 3. vmbo gemengde leerweg (gl); 4. vmbo theoretische leerweg (lb). Vmbo leerlingen zijn te verdelen in denkers en doeners. De praktische leerlingen zijn de doeners en zij kiezen vaak voor vmbo-bb of vmbo-kb zodat zij in het derde jaar met de handen kunnen werken. De theoretische leerlingen zijn de denkers en kiezen vaak voor een vmbo-gl of vmbo-tl niveau. Wat niet op afbeelding 1 te zien is maar op het vmbo wel wordt aangeboden, is het lwoo. Lwoo staat voor leerwegondersteunend leren, leerlingen die dus extra ondersteuning nodig hebben in het voortgezet onderwijs. Zij behalen het vmbo diploma met extra ondersteuning dat beschreven staat in een handelingsplan. De scholen vullen zelf de extra hulp in (Haarsma, 2012). Na het behalen van een vmbo diploma is een leerling nog niet klaar om aan het werk te gaan op de arbeidsmarkt. De meeste leerlingen die het vmbo afronden stromen door naar het middelbaar beroepsonderwijs (MBO). Daarnaast heeft een vmbo leerling ook nog een optie open staan om door te stromen naar de havo en in een later stadium hoger beroepsonderwijs (HBO) of zelfs een universitaire studie. Dit is natuurlijk afhankelijk van de ontwikkeling van de leerling (GoVMBO, 2014). Op dit moment is de afdeling vmbo weer een hot item binnen de politiek. GroenLinks wil er bijvoorbeeld voor zorgen dat er een aanvalsplan komt: “Kansen voor Kinderen” (Klaver, 2014). Kamerlid Klaver wil ervoor pleiten dat scholen geen extra eisen mogen stellen aan opleidingen want dit doet afbreuk aan het principe van gelijke kansen. Klaver zegt: “Als het ergens van groot belang is om de kwaliteit van het onderwijs fors te verbeteren, dan is het op het vmbo (2014).” De beste leraren moeten ingezet worden waar zij het hardst nodig zijn, namelijk op het vmbo zodat er aandacht is voor het kind en ruimte voor individuele begeleiding. Op deze manier worden er optimale kansen gecreëerd voor iedere leerling. Juist door mijn stage op het vmbo, heb ik opnieuw de positiviteit van het vmbo mogen ervaren en wil ik de lerarenopleiding gaan doen om met deze fantastische jongeren te kunnen werken! ________________________________ Stellingen voor het debat naar aanleiding van het artikel: 1. VMBO’ers zijn dom. 2. Ouders beïnvloeden de schoolkeuze van hun kind. 3. Leerlingen stromen in de eerste klas te laag in qua niveau. 4. De C!TO toets moet afgeschaft worden op de basisschool. 5. De media schetst een negatief beeld over het VMBO. 6. Ouders schamen zich voor hun kind wanneer deze naar het VMBO gaat in plaats van naar HAVO/VWO. 4. Literatuurlijst Aob. (2014). Plattelandsjongeren vinden vwo te ver fietsen. Verkregen op 18 januari, 2014, van http://www.aob.nl/default.aspx?id=24&article=49629&q=VMBO&m= Bontekoning, A. (2010). Vmbo’ers behoren niet tot de generatie Einstein. Verkregen op 21 april, 2014, van http://www.leermiddelenvo.nl/subpage/vmbo ers_behoren_niet_tot_de_generatie_einstein GoVMBO. (2014). Het VMBO. Verkregen op 6 februari, 2014, van http://www.govmbo.nl/het-vmbo Haarsma, A. (2012).Leerweg ondersteunend onderwijs. Verkregen op 6 februari, 2014, van https://www.annamaria.nl/Algemeen/WatisAMS/lwoo/tabid/236/Default.aspx Hoogeveen, P. & Winkels, J. (2011). Didactische Werkvormenboek. Assen: Van Gorcum. Inspectie van het Onderwijs. (2005). Aanval op Schooluitval. Verkregen op 5 februari, 2014, van http://www.aanvalopschooluitval.nl/userfiles/file/21.IBOVMBO.pdf Inspectie van Onderwijs. (2011). Onderwijsrapport, Voortgezet onderwijs. Verkregen op 5 februari, 2014, van http://www.onderwijsinspectie.nl/binaries/content/assets/ Onderwijsverslagen/2012/ov1011_h2_voortgezetonderwijs_printversie.pdf Klaver. J. (2014). Aanvalsplan VMBO. Verkregen op 24 april, 2014, van http://politiek24x7.nl/groenlinkspresenteert-kansen-voor-kinderenaanvalsplan-voor-het vmbo/ Korthagen, F. & Vasalos, L. (2002). Reflectiecirkel van Korthagen. Verkregen op 28 maart, 2014, van http://www.arteveldehogeschool.be/studielicht/node/95 Lecq, H. van der. (2014). HBO aanbod in de Achterhoek. Verkregen op 18 maart, 2014, van https://www.han.nl/start/corporate/nieuws/persberichten/hbo kenniscentrum-voor-de/ SLO (2014). Activerende werkvormen. Verkregen op 14 maart, 2014, van http://handreikingjongensmeisjes.slo.nl/handreiking/leeractiviteiten/activerend/ Teriele, H. (2010). Tegeltjes in het Onderwijs. Verkregen op 24 april, 2014 van http://eigenwijsinonderwijs.blogspot.nl/2014/04/tegeltjeswijsheid-wiel-of reus.html Telegraaf. (2012). Hij mag van mij niet naar het VMBO. Verkregen op 21 april, 2014, van http://www.telegraaf.nl/vrouw/vrouwvertelt/20124393/___Hij _mag_van_mij_niet_naar_het_vmbo___.html 5. Bijlagen Bijlage 1: Opdracht 1 Structuur voortgezet onderwijs onderbouw De onderbouw weer op de kaart In het artikel van ‘onderbouw weer op de kaart’ staat een stukje geschreven over dat het SLO al langer bezig is met het ontwikkelen van een duidelijk kader voor de onderbouw. Van der Hoeven: ‘…Nergens is vastgelegd wat leerlingen aan het eind van de onderbouw zouden moeten weten. We krijgen dan ook altijd veel vragen van scholen die twijfelen of ze wel de juiste stof aanbieden en toetsen, omdat in de bovenbouw soms blijkt dat leerlingen niet op het goede niveau zitten. Vandaar dat wij 'suggesties voor tussendoelen' zijn gaan formuleren. Het allereerste wat bij mij in me op komt is: ‘Wat hebben leerlingen in de onderbouw al die jaren dan wel gedaan? Hebben zij de bovenbouw jaren van hun studierichting extra moeten knokken om het niveau omhoog te krijgen of zaten scholen toch op de goede weg?’ Deze vragen heb ik mijn stageschool voorgelegd en daar kreeg ik de volgende reactie op terug: Op het Christelijk College Schaersvoorde te Dinxperlo is er jaren gekeken naar de kerndoelen die voor een vak gehaald moesten worden. Als men gericht naar het vak Nederlands kijkt en ziet wat de leerlingen moeten oefenen en eigen maken om van niveau 1f naar minimaal 2f te kunnen gaan, dan passen de docenten daar de lessen op aan. Echter blijkt uit de verschillende scores nu wel dat de leerlingen zowel op rekengebied als op taalgebied een achterstand hebben qua niveau. Hier wordt schooljaar 2013 – 2014 een nieuw project voor opgestart. Leerlingen met een niveau achterstand krijgen extra lessen en begeleiding om dit niveau omhoog te krijgen. Wat moet en wat mag in de onderbouw? In het artikel van ‘onderbouw VO 2006’ staat het volgende geschreven: Leerstofaanbod clustering van kerndoelen in vakken, vakoverstijgende projecten en leergebieden; concrete uitwerking van de kerndoelen per schoolsoort; niveaubepaling; leermiddelen; invulling derde leerjaar havo/vwo. Didactisch handelen inzet van vakleerkrachten, leraren voor projecten of kernteams (teambevoegdheid); materialen; groepsgrootte; afspraken over concretisering van doelen, pedagogisch handelen, didactiek, begeleiding, samenhang, toetsing en beoordeling; actief leren, samenwerkend leren, oriënterend leren, uitdagende, veilige en gezonde leeromgeving; samenstelling team en schoolorganisatie. Verantwoording leerlingvolgsysteem; normering; bevorderingsbeleid. Onderwijstijd afspraken over indeling en besteding van de onderwijstijd (bijv. keuzewerktijd); aantal weken waarover de onderwijstijd verdeeld wordt. In de week van 16 september 2013 is de rector ‘Nol Benders’ van Christelijk College Schaersvoorde naar de afdeling Dinxperlo gekomen om daar uitleg te geven over wat er allemaal speelt binnen de scholengemeenschap. Ook Schaersvoorde is in ontwikkeling betreft de onderwijstijd. Kort samengevat komt het hier op neer: Nol Benders: “Er zijn twee zaken die elke bijeenkomst naar boven komen. Natuurlijk de kwestie van 26 lessen. Daarover zal ik in de komende tijd nog het nodige materiaal aanleveren. Ook bij het geven van 26 lessen gaat maar een handjevol docenten over de in de CAO genoemde 750 klokuren les op jaarbasis heen, als gevolg van lesuitval en vervangende activiteiten. Als dat toch zo is kan met die docenten een individuele afspraak tot compensatie worden gemaakt. Met de PMR heb ik afgesproken dat ik het begrip ‘les’ duidelijk zal afbakenen zodat er geen verschillende tellingen ontstaan. Het geven van 26 lessen kan binnen de CAO op zichzelf prima, zolang het de 750 klokuren les niet overschrijdt. Echter in het taakbeleid van onze school is 25 lessen vigerend beleid, vandaar dat ik toch graag een tweederde meerderheid wil hebben om dit opnieuw voor een periode van drie jaar af te spreken. Meer informatie, ook over de procedure van stemming volgt, na overleg daarover in de PMR.” Als ik even terug ga naar het artikel dan is Schaersvoorde Dinxperlo ook heel erg bezig met het didactisch handelen. Vanaf de eerste kennismaking met de eerstejaars is er dit schooljaar veel energie gestoken in een veilig en gezond schoolklimaat. Docenten richten hun aandacht dit schooljaar extra op de groep, hoe kan een klas ook een groep zijn? Daarnaast richt de student zich op actief en samenwerkend leren wat weer terug is te zien in de activerende lessenserie voor het vak Nederlands. Over de clustering van kerndoelen, niveaubepaling en de invulling van diverse leerjaren kom ik terug bij het volgende artikel. Over de drempels met taal en rekenen Een speciaal ingestelde Expertgroep pleit voor voorgeschreven tussenniveaus voor taal en rekenen tijdens de hele schoolcarrière van leerlingen in het Nederlandse onderwijs. Hein Meijerink is de voorzitter van deze Expertgroep en stelt vast dat de maatregel de hoge uitval in het onderwijs zal verminderen en op langere termijn zorgt voor betere kennisniveaus voor taal en rekenen. Christelijk College Schaersvoorde is hier ook hard mee aan het werk. De niveaus moeten omhoog en daarom zijn er commissies in het leven geroepen om de niveaus binnen het nieuwe taalbeleid en rekenbeleid vast te stellen. Dinsdag 24 september 2013 heeft er een sectorwerkmiddag plaatsgevonden voor de sectie Schaersvoorde vmbo met als onderwerp ‘opbrengstgericht werken en toetsing´. De volgende punten stonden op de agenda: 1. Hoe staan we ervoor? Martine Hilderink deed een presentatie over de examenresultaten van afgelopen schooljaar. Hier komen twee percentielscores uit. Eén voor de ‘gewone’ vakken en één score voor de beroepsgerichte vakken. De beroepsgerichte vakken tellen niet mee voor het landelijk examen maar maken wel deel uit van het SE-CE verschil. Over het algemeen staat Schaersvoorde er voldoende voor. De afdelingen hebben de volgende percentielscores behaald: VMBO-b VMBO-k VMBO-gt 58 % 59 % 49% VMBO-Dinxperlo VMBO-Winterswijk 83% 65% Binnen de secties wordt er gekeken waar de problemen liggen en tijdens individuele functioneringsgesprekken wordt er gekeken of leerkrachten persoonlijk de scores omhoog kunnen krijgen. 2. Taalbeleid: “Voor wint ist goed seylen” Afgelopen jaar zijn er al meerdere bijeenkomsten geweest voor het taalbeleid en Pita Nowak heeft al meerdere toelichten gegeven. Deze bijeenkomst werd de informatie daarom kort en bondig gehouden. Volgens de wet Meijerink zijn er referentieniveaus samengesteld en weten leerkrachten en leerlingen hoe zij naar de minimale 2f niveaus toe moeten werken. Dit moet op schoolniveau terug te vinden zijn in het taalbeleid. Het taalbeleid is een visie, een proces in de school en daar hoort een overlegcultuur bij. Meijerink doet veel aanbevelingen rondom de taal en rekenniveaus binnen de school. Schaersvoorde heeft deze aanbeveling toegespitst binnen de school en deze staan hieronder opgesomd in een rijtje: - Duidelijkheid voor docenten (referentie niveaus); Bewustwording van de taal voor leerlingen; Scholing van docenten; Aandacht voor woordenschat; Aandacht voor moeilijkere woorden; Eenduidigheid over werkstukken, verslagen en brieven; Oefening in presentaties en rollenspellen; Leesonderwijs; Analyseren van de digitale toetsen, passen deze bij de referenties?; LVS; Inzet van materialen; Doorgaande leerlijn vanaf de basisschool. Aankomend schooljaar (2014-2015) worden de examens aangescherpt. Leerlingen moeten minimaal een 5 halen voor Nederlands. Haal je dat niet? Dan zak je gewoon. Kortom: iedereen moet aan de bak om de niveaus omhoog te krijgen! 3. Rekenbeleid Het LWOO heeft Muiswerk en VMBO heeft Got It! Deze materialen worden ingezet om de rekenniveaus omhoog te krijgen. Daarnaast heeft de rekencommissie de rekencoördinator in het leven geroepen, deze persoon bewaakt het leerproces van de leerlingen. Naast de rekencoördinator zijn er nog een aantal belangrijke personen: de mentor/leercoach (hij/zij houdt de voortgang in de gaten), rekencoach (aandacht voor de nodige hulp en uitleg) en de RT’er (begeleidt leerlingen met dyscalculie en stelt de nodige begeleidingsplannen op). Schooljaar 2015-2016 tellen de examen binnen school mee voor het landelijk examen! 4. Toets beleid In het artikel worden aan aantal aanbevelingen gedaan. Zo ook voor het vakgebied rekenen op het VO. Hiervoor wordt nu een cursus aangeboden door Albert Oving van de IJsselgroep te Doetinchem. Opdracht 2 Puberproblematiek: casusbeschrijving stage Het Christelijk College Schaersvoorde te Dinxperlo werkt met Keuze Werk Tijd uren (KWT). Dit doet de school om leerlingen zo veel mogelijk zelf hun eigen keuzes te laten maken. Leerlingen krijgen de ruimte om tijdens een KWT-uur aan een vak te werken waarin ze zwak zijn. Dit is alleen erg lastig want het is niet leuk om van jezelf te zeggen dat je ergens niet zo goed in bent. KWT-uren zijn ook bedoeld om te leren samenwerken en te leren van elkaar. Zowel van docenten als leerlingen onderling. Tijdens deze uren is het ook mogelijk om in overleg met de desbetreffende docent in een groepje te werken aan een opdracht of aan het huiswerk. KWT-uren kunnen ook bedoeld zijn voor extra contact met de mentor tijdens klassen-KWT. Als LIO’er draai ik op dinsdag en woensdag ook twee keer 75 minuten KWT. Tijdens deze uren zijn leerlingen gemotiveerd aan het werk met huiswerk, leren van toetsen maar soms ook aan het lezen. Wanneer leerlingen niet directe begeleiding voor mijn vak Nederlands nodig hebben of andere huiswerkvragen, dan ga ik in gesprek met de leerlingen. Vaak heb ik een gesprek over hoe het op school gaat, hoe het in de klas gaat, plannen van zaken en daarmee dus ook het huiswerk. De leerlingen geven dan vaak aan dat het lastig is om huiswerk thuis te maken. Ze hebben er eigenlijk wel tijd voor maar worden vaak afgeleid door allerlei leukere dingen dan huiswerk maken of een toets leren. Ook al hebben leerlingen wel de interesse voor een vak, als zij gevraagd worden om een film te gaan kijken, dan doen zij dat. Ik weet van mezelf dat dit op latere leeftijd ook nog altijd lastig is om je volledig te concentreren op bijvoorbeeld je huiswerk, maar dan besef je wel de gevolgen daarvan op een langer termijn wanneer je je werk niet hebt gemaakt. Ik ervaar de eerste zes weken van mijn stage echt dat de snelle afwisseling tussen de emotie van leerlingen en daarmee het schakelen van huiswerk-afleiding-toetsen-afleiding-huiswerk-afleiding-… voor leerlingen in de leeftijd 12/13/14 jaar een heel lastig probleem kan zijn en dat zij daar begeleiding bij nodig hebben. Hier ben ik literatuur bij gaan zoeken want ik heb me vooral afgevraagd hoe het kan dat leerlingen in deze leeftijdscategorie zoveel moeite hebben met concentratie en planning. En hoe het kan dat je pas op latere leeftijd de gevolgen daarvan in gaat zien. Als docent ervaar ik dat als een last omdat leerlingen soms hun huiswerk niet af hebben. Dit heeft vooralsnog een groter effect voor de leerling dan voor de docent maar het is een vervelende situatie om de lessen voort te zetten. Ook dit heeft weer gevolgen voor de hele groep want er kan een activiteit of oefening niet uitgevoerd worden. Daarbij hebben alle leerlingen moeite met het plannen van huiswerk en beschikken zij nog niet over de controle van hun eigen ontwikkeling. In de literatuur staat beschreven dat ‘puberteit’ een term is die gebruikt wordt voor de leeftijd 12 tot en met 16 jaar. De echte leeftijd die hoort bij de puberteit is 10 tot en met 25. De onderwerpen en thema’s die de revue passeren zijn het heftigst rond de tienerjaren, vandaar dat puberteit vaak gekoppeld wordt aan de leeftijdscategorie 12 t/m 16 jaar. Bij de ontwikkeling van jongeren zijn er drie wegen die tegelijk bewandeld worden maar elkaar ook sterk beïnvloeden (Nelis & van Sark, 2010): - lichamelijke ontwikkeling (de puberteit); - de cognitieve ontwikkeling (groei van het denkvermogen); - de sociaal- emotionele ontwikkeling (verantwoordelijk voor het inleven en inzicht in anderen maar vooral ook jezelf). Het menselijke brein is pas rond het 25e levensjaar volgroeid dus kinderen in de puberteit hebben de hersenen nog niet zo ver ontwikkeld dat zij de adolescentie alleen en zelfstandig door kunnen maken. De cognitieve taken zoals plannen en gedrag zelf reguleren of afremmen (rationeel gedrag) is moeilijk omdat het controlesysteem langzaam rijpt. De puber heeft nog niet de controle over het eigen gedrag waarvan een volwassene al wel verwacht dat zij dat hebben. Dit is direct zichtbaar in de volgende punten (Crone, 2008): Planning Hersenen ontwikkelen zich nog door tot het 25ste levensjaar. Het liefst ziet een ouder dat hun kind uit school komt en aan het huiswerk gaat. Maar het kind wil eerst gamen of televisie kijken, voor het kind er zelf erg in heeft is het alweer tijd voor muziekles of sport. Proefwerken leren gaat snel tussendoor en de boekbesprekingen worden vergeten. Gebruikt een puber wel een agenda? Plannen kan niemand zomaar, daar zijn verschillende vaardigheden voor nodig. De belangrijkste zijn het afbakenen van de informatie, goed opschrijven wat de opdracht is en niet laten afleiden door anderen. Om dit voor elkaar te krijgen moeten hersengebieden samenwerken. Een kind van 13 kan dit simpelweg nog niet. Vraag het nog maar eens over 12 jaar, dan zal het een stuk beter gaan. Inhibitie (afremmen) Inhibitie betekent letterlijk afremmen of stoppen (Van Dale, 2013). Het heeft even tijd nodig voordat een kleuter op tijd kan stoppen voor een kruispunt, stoplicht of een vriendje dat opeens ook op het schoolplein staat. Afremmen is van groot belang voor een veilige en sociaal gedrag en het inhibitiegebied is in de hersenen al voor een groot deel ontwikkeld maar nog niet helemaal. Bij afleiding is het lastig om weer terug te grijpen naar het werk waarmee het kind bezig was. Tot ongeveer je twintigste jaar lukt het niet om te multitasken. Het kind doet vaak alsof hij/zij dit kan maar in werkelijkheid schakelt het kind super snel tussen verschillende zaken zoals facebook en huiswerk. Flexibiliteit Bij het aanleren van nieuwe vaardigheden wordt er in deze maatschappij verwacht dat je flexibel bent. Tijdens de schoolperiode wordt het kind hier constant mee geconfronteerd: ‘dit doe je goed, dit kan nog beter, misschien moet je dat eens proberen…’. Als het kind het gedrag heeft aangepast, dan heeft het kind ook iets geleerd. Daarnaast is het ook nog zo dat de emoties zich razendsnel afwisselen in de puberteit en hersens overactief zijn. Zoals hierboven ook beschreven stond kan een kind lastig kiezen tussen gamen met zijn vrienden of dat geschiedenisproefwerk nog even leren. Het kind kiest vaak datgene wat op korte termijn winst oplevert, gamen dus. Volwassenen maken een andere keuze omdat zij weten wat de gevolgen zijn op langer termijn (Crone, 2008). Bij pubers wint de emotionele kant het van de rationele kant. In een niet-emotionele situatie kan een kind heel goed risico’s inschatten en de gevolgen inzien van eigen gedrag maar zodra er een beloning achter zit, worden de emoties de puber nog de baas. Het is aan ouders en docenten om deze jongeren hier in te begeleiden want zij kunnen dit zelf nog niet, ook al zouden ze dit wel willen. Maar een puber is altijd in beweging en van deze ontdekkende kant kunnen veel volwassenen nog wat leren. Swaab zegt: ‘De puber moet het veilige eigen nest uit en in een nieuwe omgeving zijn eigen onafhankelijke leven beginnen. Als hij zorgvuldig alle risico’s af zou wegen, zou dat nooit gebeuren’. Literatuurlijst: Crone, E. (2008). Weinig Controle over zijn Gedrag. Verkregen op 7 oktober, 2013, van http://www.anababa.nl/ontwikkeling/puber/pubergedrag/weinig-controle Crone E. (2008). Het Puberende Brein. Amsterdam: Bakker. Dale, van. (2013). Online Woordenboek. Verkregen op 10 oktober, 2013, van http://vandale.nl/opzoeken?pattern=inhibities&lang=nn#.UlaIBFDIZrA Nelis, H. & Sark, Y. van. (2010). Puberbrein Binnenstebuiten. Utrecht/Antwerpen: Kosmos Swaab, D. (2009). Jij bent je Brein. Amsterdam: Atlas. Opdracht 3 Met het “rugzakje” in het voortgezet onderwijs De rijksoverheid wil de integratie van mensen met een handicap bevorderen. Ouders willen in toenemende mate zelf beslissen of hun gehandicapte kind naar het speciaal onderwijs gaat of naar een gewone school in de buurt. In 1995 zijn beide wensen verenigd in het beleidsplan “de rugzak”. In 2003 is de wet in werking gesteld waarin de keuzevrijheid van ouders wordt geregeld, maar ook de vorming van Regionale Expertisecentra en een nieuw systeem van indicatiestelling. Maar wat wordt er nou onder “rugzakkinderen” verstaan? Leerlingen met een rugzakje zijn leerlingen die in aanmerking komen voor de wet op leerlinggebonden financiering. Dit geld is gekoppeld aan het kind en de ouders van deze kinderen beslissen waar het geld aan uit wordt gegeven (EduWiki, 2011). In 2004 is deze wet in werking getreden. Het rugzakje is uitsluitend bedoeld voor kinderen met een handicap die speciale voorzieningen nodig hebben in het onderwijs (zowel op de basisschool als binnen het voortgezet onderwijs). Deze kinderen zijn in vier clusters ingedeeld en moeten ook een verwijzing hebben voor het Speciaal Onderwijs. Cluster 1: visueel gehandicapte kinderen; Cluster 2: dove en slechthorende kinderen en met ernstige taal/spraakmoeilijkheden; Cluster 3: lichamelijk gehandicapte kinderen, verstandelijke gehandicapte kinderen, meervoudig gehandicapte kinderen en langdurig zieke kinderen; Cluster 4: kinderen met ernstige psychiatrische of gedragsproblemen zoals autisme. Zonder het “rugzakje” zouden deze kinderen geen “normaal” onderwijs kunnen volgen. Weer Samen Naar School (WSNS) is een project om samenwerking tussen basis- en speciaal onderwijs tot stand te brengen. Het doel hiervan is dat kinderen met gedrags- of leerproblemen op gewone scholen les krijgen. Hierbij gaat het om leerlingen met autisme maar ook met ADHD, dyslexie of hoogbegaafde kinderen die extra aandacht nodig hebben (Rijksoverheid, 2013). Voor leerlingen met een lichamelijke, zintuigelijke of verstandelijke handicap of gedrags- of psychiatrische stoornis is het mogelijk om naar het gewone basisonderwijs te komen met hun leerlinggebonden financiering (de rugzak). Dit heeft wel gevolgen voor de reguliere basisscholen. Wanneer een kind met een rugzak is toegelaten op een reguliere basisschool is het maken van een handelingsplan stap 1. Dit plan is het uitgangspunt van alle gesprekken en zaken die er geregeld moeten worden voor deze leerling. Het zogenaamde regionale expertisecentra (REC’s) bieden ambulante begeleiding aan reguliere scholen. Wanneer een leerling met een rugzakje wordt geplaatst op een reguliere basisschool komt er ook een begeleider vanuit een regionaal expertisecentra mee (CG-Raad, 2011). Scholen krijgen de vanaf 2014 het geld rechtstreeks vanuit het rijk en moeten zij zelf een beleidsplan hebben opgesteld hoe om te gaan met het geld voor rugzakleerlingen. Nu vullen anderen dat grotendeels voor de scholen in. De gevolgen in een klas zijn veel directer zichtbaar want leerlingen moeten in een klas rekening houden met anderen. Wanneer hier een leerling bij in de groep zit met een specifieke hulpvraag dan moet de tijd en aandacht verdeeld worden. Het verdelen van aandacht en tijd is altijd al zo geweest maar leerlingen met autisme leven meer in een eigen wereld dan de ‘gewone’ leerlingen. Dit vraagt deskundigheid van de leerkracht en ook van de klas. Ook komen er situaties voor waarbij het dagritme verstoord wordt, dit soort zaken zijn direct zichtbaar en voelbaar voor de leerlingen. Binnen het voortgezet onderwijs gaat het er iets anders aan toe. Leerlingen op het vmbo die door een leerachterstand of andere problemen extra hulp nodig hebben, kunnen het leerwegondersteunend onderwijs volgen (lwoo). Zij kunnen een diploma behalen met extra hulp. Scholen bepalen zelf hoe het lwoo wordt aangeboden. Soms werken scholen in de regio samen om deze lessen aan te bieden. Voor leerlingen die het lwoo en dus het behalen van een diploma te hoog is gegrepen is er praktijkonderwijs. Het praktijkonderwijs is onderwijs waarbij leerlingen worden voorbereid op de maatschappij en arbeidsmarkt. Dit traject duurt 4 á 5 jaar en leerlingen ontvangen een getuigschrift praktijkonderwijs. Hiermee kunnen zij soms wel starten aan een niveau 1 of 2 opleiding binnen het mbo (Rijksoverheid, 2013). Het lwoo en praktijkonderwijs zijn alleen voor leerlingen zonder ernstige beperking. Leerlingen met een ernstige beperking gaan naar het voortgezet speciaal onderwijs (VSO) en worden daar begeleid. Voor deze leerlingen zijn er drie uitstroomprofielen (Passend Onderwijs, 2013): - vervolgonderwijs: dit profiel is gericht op het behalen van een regulier programma; - arbeidsmarktgericht: dit profiel is gericht op de overstap naar de arbeidsmarkt. Scholen pleiten voor een arbeidscontract; - dagbesteding: dit profiel is gericht op een zo zelfstandig mogelijk functioneren in dagactiviteiten. Het ontwikkelingsperspectief van leerlingen met daarbij een passend profiel geven leerlingen een grotere kans op een goede en veilige plek binnen de maatschappij. Wanneer een basisschool van mening is dat een leerling met een rugzakje toch naar het reguliere voortgezet onderwijs kan, dan moet begin groep 8 al een gesprek worden gevoerd het voortgezet onderwijs. Dit overleg gaat samen met de toelatingscommissie, ambulant begeleiders, ouders en ib’ers. Binnen het voortgezet onderwijs wordt deze leerling besproken in het zorgteam en na afloop worden ouders van dit advies op de hoogte gebracht. In het gunstigste geval is het advies positief en kan het kind starten op het reguliere voortgezet onderwijs en in het slechtste geval volgen er nog nieuwe gesprekken en uiteindelijk misschien wel een negatief advies. Veel middelbare scholen worden vanuit de basisschool begeleidt in het traject wanneer er een rugzak leerling aan dreigt te komen. Ook komen er vanuit het regionaal expertisecentrum ambulante begeleiders naar de school om leerlingen te begeleiden en gesprekken te voeren met de mentor en zorgcoördinator. Een school hoort een beleid te hebben voor rugzakleerlingen alleen is dat nog niet in alle gevallen diep uitgewerkt. Omdat er in 2014 een nieuw onderwijsplan aan zit te komen voor rugzakleerlingen zullen scholen opnieuw een beleid moeten samenstellen om duidelijkheid te scheppen voor rugzakleerlingen en waar zij het geld aan uit gaan geven m.b.t. de leerlingen (Rijksoverheid, 2013). Docenten op het voortgezet onderwijs zijn niet specifiek geschoold om een rugzak leerling te begeleiden. Wel krijgt de desbetreffende docent de nodige informatie over de leerling te weten om een veilig klimaat te creëren voor deze leerling. Echter is het binnen het voortgezet onderwijs vooral de taak van de mentor, de ambulante begeleider, het zorgteam en de zorgcoördinator om de rugzakleerlingen te begeleiden en niet direct de docenten individueel ( Walraven, Kieft & Broekman, 2011, p. 27). In 2014 dreigt de leerlinggebonden financiering (rugzak) te verdwijnen. Er komt namelijk een nieuw stelsel voor passend onderwijs. Het budget voor deze leerlingen blijft er wel maar wordt direct aan de samenwerkende scholen ‘geschonken’ in plaats van aan de ouders. Scholen gaan bepalen hoe het geld zo effectief mogelijk kan worden ingezet binnen de klas (Rijksoverheid, 2013). Literatuurlijst CG-Raad, 2011. Met een Rugzak naar School. Verkregen op 13 september, 2013, van http://www.50tien-oudersenrugzak.nl/oudersenrugzak/download/common/recht-op een-rugzakdefinitief-februari-2006.pdf EduWiki, 2011. Rugzakleerlingen. Verkregen op 13 september, 2013 van http://www.leernetwerkeducatie.nl/mediawiki18/index.php?title=Rugzakleerlingen Passend Onderwijs, 2013. Kwaliteit van het Voortgezet (Speciaal) Onderwijs. Verkregen op 19 september, 2013 van http://www.passendonderwijs.nl/hoe-werkt-passend onderwijs/veranderingen-speciaal-onderwijs/kwaliteit-in-het-speciaal-onderwijs/ Rijksoverheid, 2013. Extra ondersteuning in het voortgezet onderwijs. Verkregen op 13 september, 2013 van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/passend onderwijs/extra-ondersteuning-in-het-voortgezet-onderwijs Rijksoverheid, 2013. Wat is Weer Samen Naar School (WSNS)? Verkregen op 13, september, 2013 van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/passend-onderwijs/vraag-en antwoord/wat-is-weer-samen-naar-school-wsns.html Rijksoverheid, 2013. Leerlinggebonden financiering (lgf) of rugzak verdwijnt. Verkregen op 13 september, 2013 van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/passend onderwijs/leerlinggebonden-financiering-lgf-of-rugzak-verdwijnt Walraven, M., Kieft, M., & Broekman, L. (2011). Passend onderwijs aan leerlingen met gedragsproblemen. Utrecht: Oberon. Opdracht 4 Het zorgteam van het vo Net als op basisscholen zijn er op het middelbare scholen ook medewerkers die zorgtaken vervullen. Er zijn nou eenmaal altijd leerlingen die speciale zorg behoeven. Leerlingen die van de basisschool naar het voorgezet onderwijs gaan laten niet spontaan hun zorgen achter zich. Daarom is het van groot belang dat de overdacht van primair onderwijs naar voortgezet onderwijs zorgvuldig verloopt. Het zorgvuldig overdagen van leerlingen draagt bij aan een doorgaande leer- en zorglijn van leerlingen en brengt risicoleerlingen tijdig in beeld (Deen & Laan, 2010). Op het Christelijk College Schaersvoorde te Dinxperlo is het van groot belang dat de leerlingen zich veilig maar ook thuis voelen op school. Het begeleiden van leerlingen is de taak van het gehele docententeam en krijgt binnen Schaersvoorde ook veel aandacht. Naast docenten en mentoren zijn er ook specialisten binnen de school (Schaersvoorde, 2013). Een mentor heeft de eerste zorg voor de klas. Hij/zij is voor leerlingen en ouders het eerste aanspreekpunt. Naast resultaten en werkhouding houdt de mentor zich ook bezig met het welbevinden van de leerlingen op school. Bij studieproblemen kan het zo zijn dat leerlingen worden doorverwezen naar de interne zorgverlener. Dit gaat in overleg met de teamleider omdat de teamleider zich bezig houdt met de leerling besprekingen. Echter wordt er binnen Schaersvoorde wel onderscheidt gemaakt tussen leerlingen met structurele problemen (dyslexie of dyscalculie) en leerlingen met persoonlijke problemen. Leerlingen met persoonlijke problemen gaan eerst in overleg met de mentor en teamleider. Komen zij er samen niet uit, dan is het de taak van de leerlingbegeleider om de mentoren/docenten te adviseren over de aanpak van het probleem. Soms heeft de leerlingbegeleider zelf gesprekken met leerlingen om inzicht te krijgen in de problematiek. In enkele situaties wordt de leerling inclusief het probleem doorverwezen naar het zorgadviesteam (ZAT) of naar deskundige hulp van buiten de school. Een ZAT team bestaat uit professionals uit de jeugdzorg, maatschappelijk werk, leerplicht, jeugdgezondheidszorg, onderwijs en zo nodig ook politie. Het ZAT biedt ondersteuning aan leerlingen, ouders en school. Binnen het voortgezet onderwijs is er geen vast beleid en zijn er geen vaste afspraken over de inrichting van de zorgstructuur. Op vrijwel alle scholen is er wel een redelijk vast stramien dat gevolgd wordt in de opbouw (Nederlands Jeugd Instituut, 2013): - op bijna alle scholen heeft de mentor de belangrijkste plek in de leerlingbegeleiding en heeft de school een vertrouwenspersoon; - meer dan 80 procent van het middelbare onderwijs heeft een decaan in dienst; - 60 tot 80 procent van de scholen biedt trainingen of hulp voor bijvoorbeeld dyslexie of faalangst; - 40 procent van de scholen biedt ondersteuning bij gedragsstoornissen; - 86 procent van de scholen heeft intern zorgoverleg. In het figuur ‘opbouw zorgstructuur’ op de volgende pagina is weergegeven hoe de zorgstructuur op de meeste middelbare scholen is opgebouwd (ZAT, 2013): Figuur opbouw zorgstructuur (ZAT, 2013) Door het vroegtijdig inschakelen van het ZAT kan problematiek op grotere schaal voorkomen of verholpen worden. Het zorgadviesteam (ZAT) heeft diverse opbrengsten als doel voor leerling en ouders, school, docenten en mentoren maar ook zorgpartners. In de tabel hieronder staan de opbrengsten vanuit het ZAT voor leerling en ouders en docenten/mentoren en school op een rijtje: Opbrengsten voor leerling en ouders Vroegtijdig signalering van leer- en ontwikkelings-belemmeringen; Bijdragen aan oplossingen voor leerling (en gezin); Passende hulp of zorg realiseren; Escalatie van problemen en zware zorg voorkomen; Afstemming tussen samenhang in hulp en zorg; Afstemming tussen SO en jeugdzorg; Gezonde ontwikkeling van de leerling; Opbrengsten voor docenten/mentoren en school Vroeg signalering van zorgbehoeften bij leerlingen door docenten stimuleren en versterken; Consultatiemogelijkheid bieden voor docenten en zorgcoördinatoren; Ondersteuning voor docenten bij handelings-verlegenheid Groepshandelingsplannen vanuit de expertise van de zorgpartners; Leerlingenzorg versterken (ook preventief); Samenwerkingsrelaties versterken; Vroegtijdig signaleren en volgen van problemen en risico’s in de school; Veiligheid in de school; Nauwe samenwerking tussen school en hulpverlening; Nauwe samenwerking tussen passend Voorkomen van vroegtijdig onderwijs en jeugdzorg; schoolverlaten; Bijdragen aan een optimale loopbaan; Passend onderwijs voor meer leerlingen; Voor het voortgezet onderwijs betekent dit dat de volgende partijen deel kunnen nemen aan het zorgteam om tot de beste adviezen te komen voor de leerlingen op school: voorzitter, zorgcoördinator, (school)maatschappelijk werker, jeugdarts/jeugdverpleegkundige, bureau jeugdzorg, leerplichtambtenaar, orthopedagoog of GZ psycholoog, vertegenwoordiger van REC (2, 3 of 4), vertegenwoordiger MEE, politie, verslavingszorg en/of een medewerker van de jeugd GGZ. Voor ouders is het ontzettend belangrijk zij praktische informatie krijgen van de school om te weten wat hen te wachten staat en hoe zij hun eigen kind het beste kunnen ondersteunen. Op schoolniveau is het ZAT maar een onderdeel van de totale zorgstructuur. Het ZAT staat dus ook beschreven in het school(zorg)plan en is inzichtelijk voor iedereen. De registratie van de leerlingen, zowel positief als negatief, worden gekoppeld aan het leerlingvolgsysteem (Jalmar, 2011). Kortom, een leerling met specifieke zorgbehoeften vraagt vooral goede en duidelijk communicatie tussen de diverse betrokkene partijen om misverstanden te voorkomen en juist te zorgen voor een voorspoedige afhandeling en ontwikkeling. Literatuurlijst Christelijk College Schaersvoorde. (2013). Leerlingbegeleiding op Christelijk College Schaersvoorde. Verkregen op 23 september, 2013 van http://www.schaersvoorde.nl/index.htm Deen, C. & Laan, M. (2010). Kwaliteit ZAT. Verkregen op 23 september, 2013 van http://www.zat.nl/zat/download/VO_Kwaliteit%20ZAT2010.pdf Jalmar, H. (2011). Het ZorgAdviesTeam en LeerlingVolgSysteem. Verkregen op 23 september, 2013 van http://educatie-en-school.infonu.nl/diversen/82373-het-cito leerlingvolgsysteem.html Nederlands Jeugd Instituut. (2013). Landelijk Steunpunt ZAT, meer en betere zorg- en adviesteams. Verkregen op 23 september, 2013 van http://www.zat.nl/ Bijlage 2: Les 1 – Hoofdstuk 1 | Ganzenbord Zakelijke gegevens naam student: Vera Rikkerink stageschool: Christelijk College Schaersvoorde, Dinxperlo Iselinge klas: VR4A mentor/mentrix: Pita Nowak datum: 13-11-13 aantal leerlingen: 18 tijd: 9:15 – 10:30 groep: D1b Inhoudelijke gegevens: vak of vormingsgebied: Nederlands activiteit: Lezen en Woordenschat Componenten van de les Beginsituatie van de leerlingen: De leerlingen krijgen les vanuit de methode Nieuw Nederlands, KGT, 5e editie. Alle leerlingen, en dus ook de diverse niveaus, gebruiken hetzelfde boek. De leerlingen hebben vier weken geleden een les gehad dat ging over lezen en vorige week een les dat ging over woordenschat. Volgende week hebben zij een SO over deze twee taalgebieden. De leerlingen beheersen de stof nog niet voldoende. Doelen persoonlijk leerdoel (gericht op competenties): Vakinhoudelijk en Didactisch Competent #136 Deze les richt ik mij op het inspelen op de leer- en ontwikkelingsbehoeften van leerlingen. Ik heb tijdens de gegeven lessen gemerkt dat er leerlingen zijn die de stof oppikken door te luisteren, door zelf te ervaren, doordat ik het visueel maak maar er zijn ook leerlingen die de stof oppikken door een spelvorm en dat ga ik vandaag ervaren en evalueren. Lesdoelen Procesdoel: De leerlingen gaan zelf quizvragen maken over de te leren hoofdstukken voor de SO van volgende week. De leerlingen moeten hierbij de theorie uit het boek gebruiken. De docent heeft een spelvorm in elkaar gezet dat is afgeleid van het originele ganzenbord. Productdoelen; Aan het eind van de les hebben de leerlingen het spel ganzenbord gespeeld waardoor zij actief de lesstof hebben kunnen leren voor de SO van volgende week. Ook hebben de leerlingen voor zichzelf ervaren welke domeinen zij nog niet voldoende beheersen en dus extra goed moeten leren. lesfase tijd inleiding 3’ 2’ kern 5’ 3’ 2’ 50’ didactische route (wat doen de kinderen?) leerstof leerling leefwereld X De leerlingen staan voor het lokaal te wachten totdat zij naar binnen mogen, zij pakken een kaartje uit de bak en gaan op de juiste plaats zitten. X De leerlingen weten dat zij vandaag een spel gaan spelen en hoeven de spullen niet voor zich te pakken. X De leerlingen zitten op de juiste plek en de docent kan de les openen. X De leerlingen krijgen een kaartje waarop een cijfer 1 t/m 6 staat en zoeken elkaar op om een groep te vormen. X De leerlingen krijgen van de docent te horen hoe het spel werkt. X De leerlingen krijgen van de docent alle spullen en leggen zelf het spel klaar. De jongste speler mag beginnen. X De leerlingen spelen het spel ‘Ganzenbord’. X interventies van de leerkracht organisatie en hulpmiddelen PowerPoint dia 1 De docent wacht totdat het stil is voordat zij begint en vertelt dat de leerlingen worden ingedeeld in groepjes voor het spel. Kaartjes willekeurig uitdelen, echter wel opletten dat M en K L. niet bij elkaar in komen i.v.m. de gezelligheid. Uitleggen hoe het spel in elkaar zit, zie spelregels. De jongste speler mag beginnen. De leerlingen komen er Am. heeft het kaartenbakje bij zich en geeft dat aan de docent; He., Am., Te., en Ge. hebben een vaste plek in dit lokaal. 18 kaartjes, drie keer 1, drie keer 2, drie keer 3, drie keer 4, drie keer 5 en drie keer 6. zes keer het complete spel bij de hand hebben, alles laten 2’ 5’ De leerlingen ruimen het spel op en gaan weer netjes twee aan twee zitten en luisteren naar de docent. X De leerlingen evalueren samen met de docent de meerwaarde van dit spel en deze gekozen spelvorm. De leerlingen bespreken samen met de docent het doel van de docent en kijken of deze behaald is. achter welke domeinen zij nog niet goed kennen van de te leren leerstof. Ik klap in mijn handen en vraag de leerlingen alles op te ruimen om na te bespreken en af te kunnen ronden. Checken voor wie deze vorm werkt en bespreken welke domeinen er nog extra geleerd moeten worden. afsluiting 3’ X De leerlingen krijgen van mevrouw Rikkerink te horen dat zij hen heel veel succes wenst en pakken daarna hun tas in, schuiven hun stoel aan en verlaten zachtjes het lokaal. Hoe evalueer je om na te gaan hoe de kinderen het gedaan hebben? De leerlingen veel succes wensen met leren en tot ziens zeggen. zien. Rondlopen, complimenten uitdelen, meespelen, leerlingen stimuleren om nog eens na te denken en elkaar te helpen. Let op de zorgafhankelijke leerlingen! Bespreken van het doel van de les met de leerlingen, Eigen evaluatie schrijven, Bespreken de mentor en/of slb’er. Spelregels en vragenlijst Ganzenbord Wat is het onderwerp van de tekst? Hoe kun je het onderwerp van een tekst vinden? Wat is oriënterend lezen? Hoe kun je de betekenis van onbekende woorden uit de tekst halen? Wat is een woordraadstrategie? Wat is een synoniem? Synoniem voor voedsel Synoniem voor opmerkelijk Synoniem voor de moed erin houden Synoniem voor zelfstandig Synoniem voor chaos Synoniem voor poolshoogte nemen Synoniem voor dagindeling Synoniem voor globaal Synoniem voor schaars Synoniem voor blinkt uit tussen Synoniem voormeerderheid Synoniem voor hoofdzakelijk Synoniem voor tussendoor Synoniem voor meestal Synoniem voor vroeg opstaan Synoniem voor direct Synoniem voor krijgen heel wat voor hun kiezen Wat voor soort woord is de persoonsvorm? Hoe vind je de persoonsvorm? Wat is er gevaarlijk aan de vraagproef? Onderstreep bij de volgende zin de persoonsvorm en verdeel de zin in zinsdelen: Bas traint op zaterdagmiddag op het voetbalveld. Onderstreep bij de volgende zin de persoonsvorm en verdeel de zin in zinsdelen: Sommige mensen zeuren de hele dag zonder reden. Onderstreep bij de volgende zin de persoonsvorm en verdeel de zin in zinsdelen: Morgen heeft onze klas geen mentorles. Onderstreep bij de volgende zin de persoonsvorm en verdeel de zin in zinsdelen: Vanaf zaterdag schijnt af en toe de zon in het midden van het land. Wat is een zelfstandig naamwoord? Hoe vind je een zelfstandig naamwoord in een zin? Welke lidwoorden zijn er? Waar hoort een lidwoord altijd bij? Haal uit de volgende zin alle z.n.: Een vliegtuig vliegt in zeven uur naar de staat Oman. Haal uit de volgende zin alle z.n.: De blauwe zee met de walvissen en dolfijnen trekt veel toeristen. Haal uit de volgende zin alle z.n.: In het Arabische land loopt het kwik op tot wel vijftig graden. Haal uit de volgende zin alle lw.: Een vliegtuig vliegt in zeven uur naar de staat Oman. Haal uit de volgende zin alle lw.: De blauwe zee met de walvissen en dolfijnen trekt veel toeristen. Haal uit de volgende zin alle lw.: In het Arabische land loopt het kwik op tot wel vijftig graden. Waarvoor gebruik je hoofdletters en leestekens? Wanneer gebruik je een hoofdletter? Wanneer gebruik je leestekens? Schrijf de volgende zinnen over en zet hoofdletters, punten, vraagtekens en uitroeptekens waar dat hoort: Sterre heeft zaterdag het nieuwste boek van Carry Slee gekregen. Schrijf de volgende zin over en zet hoofdletters, punten, vraagtekens en uitroeptekens waar dat hoort: De twaalfde provincie van Nederland is Flevoland. Schrijf de volgende zin over en zet hoofdletters, punten, vraagtekens en uitroeptekens waar dat hoort: Wat vind je van mijn nieuwe jas? Schrijf de volgende zin over en zet hoofdletters, punten, vraagtekens en uitroeptekens waar dat hoort: In Valkenburg kun je mountainbiken in de grotten. Schrijf de volgende zin over en zet hoofdletters, punten, vraagtekens en uitroeptekens waar dat hoort: Leerlingen van College de Opmaat zamelen geld in voor Unicef. Schrijf de volgende zin over en zet hoofdletters, punten, vraagtekens en uitroeptekens waar dat hoort: Dat kan niet waar zijn! Welk woord is goed? westen of Westen Welk woord is goed? ’s middags of s’middags Welk woord is goed? ideale of idiale Welk woord is goed? paperclip of paperklip Welk woord is goed? prehistorie of Prehistorie Welk woord is goed? aktie of actie Welk woord is goed? lineaal of liniaal Welk woord is goed? intressant of interessant Welk woord is goed? bananenschil of bananeschil Antwoorden Wat is het onderwerp van de tekst? Antwoord: Het onderwerp van de tekst is dat waar de tekst over gaat. Hoe kun je het onderwerp van een tekst vinden? Antwoord: Je kunt het onderwerp van een tekst vinden door oriënterend te lezen. Wat is oriënterend lezen? Antwoord: Oriënterend lezen is: - de hele tekst bekijken (titel lezen, foto’s en plaatjes bekijken, tussenkopjes lezen en de woorden die anders gedrukt staan lezen); - de eerste zinnen lezen; - jezelf de vraag stellen: “Waarover gaat deze tekst?” ______________________________________________________________________________ Hoe kun je de betekenis van onbekende woorden uit de tekst halen? Antwoord: Je kunt de betekenis van onbekende woorden uit de tekst halen door de woordraadstrategie te gebruiken. Wat is een woordraadstrategie? Antwoord: Een woordraadstrategie is dat je met behulp van andere woorden uit de tekst de betekenis van het woord kunt raden. Wat is een synoniem? Antwoord: Een synoniem is een ander woord voor een woord dat ongeveer hetzelfde betekent. Synoniem voor: Voedsel eten Opmerkelijk bijzondere Niet bij de pakken neerzitten de moed erin houden Bij de pakken neerzitten de moed verliezen Zelfstandig op zichzelf Chaos puinhoop Poolshoogte nemen kijken wat er aan de hand is Dagindeling de verdeling van activiteiten op een dag Globaal in grote lijnen Schaars weinig Steekt met kop en schouders uit boven blinkt uit tussen Meerderheid meesten Krijgen heel wat voor hun kiezen krijgen heel wat te verwerken hoofdzakelijk vooral Tussendoor tussen iets anders door Meestal heel vaak Vroeg uit de veren vroeg opstaan Direct meteen ______________________________________________________________________________ Wat voor soort woord is de persoonsvorm? Antwoord: Een persoonsvorm is een werkwoord (je kunt het doen). Hoe vind je de persoonsvorm? Antwoord: Je vindt de persoonsvorm met de: - vraagproef (zin vragend maken let op! Hoe heet de hond van de burgemeester?) - tijdproef (verleden tijd wordt meervoud of meervoud wordt verleden tijd) - enkelvoud meervoud en andersom. Wat is er gevaarlijk aan de vraagproef? Antwoord: Als de zin al in een vraagzin staat, dan is het niet altijd de persoonsvorm die vooraan staat. Denk maar aan: “Hoe heet de hond van de burgemeester?” Ik hoe, Jij hoet, wij hoeten of wij hebben gehoed. Dit bestaat niet. Heten is de persoonsvorm. Onderstreep bij de volgende zin de persoonsvorm en verdeel de zin in zinsdelen: Bas | traint | op zaterdagmiddag | op het voetbalveld. | Sommige mensen | zeuren | de hele dag | zonder reden. | Morgen | heeft | onze klas | geen mentorles. | Vanaf zaterdag | schijnt | af en toe | de zon | in het midden van het land. | ______________________________________________________________________________ Wat is een zelfstandig naamwoord? Antwoord: Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier, plant of ding maar ook voor een naam! Hoe vind je een zelfstandig naamwoord in een zin? Antwoord: - Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en meervoud: dochter – dochters, wesp – wespen, beukenboom – beukenbomen, dorp – dorpen. - Van een zelfstandig naamwoord kun je vaak een verkleinwoord maken: dochter – dochtertje, wesp – wespje, beukenboom – beukenboompje, dorp – dorpje. - Je kunt er een lidwoord voor zetten: de boom, het meisje, een stad. Welke lidwoorden zijn er? Antwoord: de, het en een. Waar hoort een lidwoord altijd bij? Antwoord: een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord. Haal uit de volgende zin alle zelfstandige naamwoorden: Antwoord: - Een vliegtuig vliegt in zeven uur naar de staat Oman. - De blauwe zee met de walvissen en dolfijnen trekt veel toeristen. - In het Arabische land loopt het kwik op tot wel vijftig graden. Haal uit de volgende zin alle lidwoorden: Antwoord: - Een vliegtuig vliegt in zeven uur naar de staat Oman. - De blauwe zee met de walvissen en dolfijnen trekt veel toeristen. - In het Arabische land loopt het kwik op tot wel vijftig graden. ______________________________________________________________________________ Waarvoor gebruik je hoofdletters en leestekens? Antwoord: Je gebruikt hoofdletters en leestekens om de tekst beter leesbaar te maken. Wanneer gebruik je een hoofdletter? Antwoord: Je schrijft een hoofdletter aan het begin van een zin en bij namen. Wanneer gebruik je leestekens? Antwoord: Je eindigt een zin met een punt, een vraagteken of een uitroepteken. Schrijf de volgende zinnen over en zet hoofdletters, punten, vraagtekens en uitroeptekens waar dat hoort. Antwoord: Sterre heeft zaterdag het nieuwste boek van Carry Slee gekregen. De twaalfde provincie van Nederland is Flevoland. Wat vind je van mijn nieuwe jas? In Valkenburg kun je mountainbiken in de grotten. Leerlingen van College de Opmaat zamelen geld in voor Unicef. Dat kan niet waar zijn! Welk woord is goed (dik gedrukt is goed)? westen of Westen ideale of idiale prehistorie of Prehistorie lineaal of liniaal intressant of interessant aktie of actie ’s middags of s’middags paperclip of paperklip bananenschil of bananeschil PowerPoint bij les 1 Les 2 – Hoofdstuk 2 | Nieuws uitzenden Zakelijke gegevens naam student: Vera Rikkerink stageschool: Christelijk College Schaersvoorde, Dinxperlo Iselinge klas: VR4A mentor/mentrix: Pita Nowak datum: 3-12-13 aantal leerlingen: 18 groep: D1b tijd: 12:45 – 13:30 Inhoudelijke gegevens: vak of vormingsgebied: Nederlands activiteit: Kijken en Luisteren Componenten van de les Beginsituatie van de leerlingen: De leerlingen krijgen les vanuit de methode Nieuw Nederlands, KGT, 5e editie. Alle leerlingen, en dus ook de diverse niveaus, gebruiken hetzelfde boek. De leerlingen hebben in het vorige hoofdstuk bij het onderdeel Kijken en Luisteren gewerkt over diverse televisie programma’s. Vandaar gaan zij een start maken met hoe een nieuwsprogramma in elkaar zit, dit zullen zij niet weten. Doelen persoonlijk leerdoel (gericht op competenties): Vakinhoudelijk en Didactisch competent #138 Deze les richt ik mij op het stimuleren van de zelfverantwoordelijkheid van leerlingen en stem daarbij mijn begeleiding af op hun leerproces. De leerlingen zullen namelijk gaan presenteren en vinden dat heel erg eng. Mijn rol houdt vooral in dat ik leerlingen stimuleer om samen te werken en elkaar te helpen. Tijdens deze les geef ik de leerlingen geen cijfer of beoordeling, alleen maar tops om een succeservaring op te mogen doen. Lesdoelen Procesdoel: De leerlingen leren deze les hoe een nieuwsprogramma in elkaar steekt en gaan in groepen van drie een eigen nieuwsprogramma samenstellen ook presenteren. De leerlingen maken hierbij gebruik van de computers, elkaar en mij als docent. Productdoelen; Aan het eind van de les weten de leerlingen hoe een nieuwsprogramma in elkaar zit, hebben zij hierover opdrachten gemaakt en hebben de leerlingen in drietallen een eigen nieuwsuitzending voorbereidt en zelfs gepresenteerd. Ook hebben de leerlingen allemaal een pluspunt/compliment ontvangen van klasgenoten of van mij als docent om een succeservaring op te doen. lesfase tijd didactische route (wat doen de kinderen?) leerstof leefwereld inleiding 3’ 2’ kern 3’ 2’ 1’ leerling X De leerlingen staan voor het lokaal te wachten totdat zij naar binnen mogen, zij pakken een kaartje uit de bak en gaan op de juiste plaats zitten. X De leerlingen weten dat zij vandaag een spel gaan spelen en hoeven de spullen niet voor zich te pakken. X De leerlingen zitten op de juiste plek en de docent kan de les openen. X De leerlingen blikken samen met de docent terug op de vorige les. X De leerlingen krijgen van de docent te horen dat zij een pen en hun schrift moeten pakken. X De leerlingen krijgen een afbeelding te zien waar zij 1 minuut naar moeten kijken zonder iets te zeggen of op te schrijven. interventies van de leerkracht organisatie en hulpmiddelen PowerPoint dia 1 De docent wacht totdat het stil is voordat zij begint en vertelt dat de leerlingen worden ingedeeld in groepjes voor het spel. Leerlingen houden het boek nog dicht. De leerlingen bespreken met de docent hoe je alinea’s kunt herkennen en erachter kunt komen waar een tekst over gaat. Am. heeft het kaartenbakje bij zich en geeft dat aan de docent; He., Am., Te., en Ge. hebben een vaste plek in dit lokaal. dia 2 dia 3 Let erop dat leerlingen niet gaan schrijven of overleggen. 2’ 1’ 5’ 5’ 5’ 15’ 20’ X De leerlingen krijgen 1 minuut de tijd om op te schrijven wat zij net hebben gezien, de afbeelding is weer verdwenen. Daarna krijgen de leerlingen 1 minuut de tijd om dit met hun schoudermaatje te bespreken. X De leerlingen krijgen een meerkeuzevraag te zien en bedenken hierbij wat het antwoord is. De leerlingen gaan staan wanneer hun antwoord gevraagd wordt. X De leerlingen pakken nu hun boek voor zich en bespreken samen met de docent de theorie die hoort bij het onderdeel Kijken en Luisteren op blz. 50. X De leerlingen voeren samen met de docent opdracht 2 uit om de theorie toe te passen en te controleren. X De leerlingen worden ingedeeld in groepjes van drie en krijgen de opdracht te horen die zij deze les gaan voorbereiden en uitvoeren. De leerlingen kunnen gebruik maken van de computers. X De leerlingen bereiden in groepjes van drie de presentatie voor en kiezen hierbij hun eigen onderwerp. X De leerlingen presenteren hun presentatie aan de klas. Klassikaal bespreken wat de grote verschillen waren tussen de onderling opgeschreven zaken rondom de afbeelding. De leerlingen moeten gaan staan wanneer de docent hun antwoord opnoemt. Klassikaal de theorie bespreken op bladzijde 50. Ondertussen de theorie ook toelichten op het digibord om het visueel te maken. Groepjes maken. De leerlingen gaan in drietallen een eigen nieuwsuitzending voorbereiden met een opening, middenstuk en een slot (eventueel een uitsmijter) Geef als tip mee een dia 4 en 5. Goed opletten of iedereen mee doet (waarschijnlijk is dit wel het geval). dia 6. Am ook leesbeurten geven. Geluidsfragment bij opdr. 2 dia 7, 6x drie kleuren hebben om groepjes te maken. Zorg voor een applaus na de presentaties en geef complimenten! PowerPoint te maken. afsluiting 3’ X De leerlingen evalueren met de docent hoe deze les is gegaan, wat zij ervan hebben geleerd en schrijven het huiswerk op. Hoe evalueer je om na te gaan hoe de kinderen het gedaan hebben? Bespreken van het doel van de les met de leerlingen, Eigen evaluatie schrijven, Bespreken de mentor en/of slb’er. TIP EN TOP!! Geen huiswerk voor 4 december, 18 december leesboek mee voor Read2Me. Het huiswerk van T. checken! PowerPoint bij les 2 Les 3 – Hoofdstuk 2 | Spreken en Gesprekken Zakelijke gegevens naam student: Vera Rikkerink stageschool: Christelijk College Schaersvoorde, Dinxperlo Iselinge klas: VR4A mentor/mentrix: Pita Nowak datum: 10-12-13 aantal leerlingen: 18 tijd: 12:45 – 13:30 groep: D1b Inhoudelijke gegevens: vak of vormingsgebied: Nederlands activiteit: Spreken en Gesprekken Componenten van de les Beginsituatie van de leerlingen: De leerlingen hebben vorige week een eigen nieuwsuitzending gepresenteerd met als doel uit te kunnen leggen hoe een nieuwsprogramma in elkaar zit, namelijk een opening, middenstuk en een slot (incl. uitsmijter). Vandaag gaan de leerlingen met behulp van de 5 w+h vragen een gebeurtenis beschrijven, dit zal voor een vrijere situatie zorgen in de klas en het is aan de docent dat dit vloeiend verloopt en de leerlingen niet te luidruchtig worden. Doelen persoonlijk leerdoel (gericht op competenties): Interpersoonlijk competent #131 Deze les richt ik mij op het stimuleren van de zelfverantwoordelijkheid en het vergroten van zelfstandigheid door een beroep te doen op de samenwerking tussen leerlingen. Mijn rol houdt vooral in dat ik leerlingen stimuleer om samen te werken en elkaar te helpen. Tijdens deze korte les hanteer ik werkvormen waardoor samenwerking tot stand komt en leerlingen daarbij hun zelfstandigheid kunnen vergroten. Lesdoelen Procesdoel: De leerlingen proberen met behulp van de opdrachten tijdens deze les de 5w+h vragen te gebruiken bij het beschrijven van een gebeurtenis. Waarschijnlijk kennen de leerlingen de 5w+h vragen wel maar weten ze niet dat de ‘wat, wie, waar, wanneer, waarom en hoe’ vragen gebruikt worden om een gebeurtenis te beschrijven. De leerlingen gaan dit ondervinden door een oefening in tweetallen te maken, naar een fragment te luisteren en in groepjes van drie een gebeurtenis te beschrijven. Productdoelen; Aan het eind van de les hebben de leerlingen met behulp van opdrachten uit het boek en werkvormen waarbij samen gewerkt moet worden (vorming), geleerd wat de 5w+h vragen zijn (kennis) en kunnen de leerlingen een gebeurtenis beschrijven aan de hand van deze vragen (vaardigheid). Ook hebben de leerlingen geoefend om een gebeurtenis op volgorde te leggen en daarbij volgordewoorden te gebruiken. De lesdoelen zijn ontstaan uit de Kerndoelen VO Nederlands (Van der Molen, 2008): 1. De leerling leert zich mondeling begrijpelijk uit te drukken; 9. De leerling leert taalactiviteiten (spreken, luisteren, schrijven en lezen) planmatig voor te bereiden en uit te voeren. lesfase tijd didactische route (wat doen de kinderen?) leerstof leefwereld inleiding 3’ 1’ 3’ leerling X De leerlingen staan voor het lokaal te wachten totdat zij naar binnen mogen, zij pakken een kaartje uit de bak en gaan op de juiste plaats zitten. X De leerlingen weten dat zij de boeken voor zich kunnen pakken en ook hun schrift op tafel kunnen leggen. X De leerlingen zitten op de juiste plek en de docent kan de les openen. interventies van de leerkracht organisatie en hulpmiddelen PowerPoint dia 1 De docent wacht totdat het stil is voordat zij begint, heet Mevr. Keusters welkom in de les en herinnert de leerlingen aan de verkorte lesduur. kern Am. heeft het kaartenbakje bij zich en geeft dat aan de docent; He., Am., Te., en Ge. hebben een vaste plek in dit lokaal. PowerPoint dia 2 5’ X De leerlingen geven antwoord op de vraag van de docent. 3’ X De leerlingen zien het doel van de les op het bord staan en lezen daarna samen met de docent de theorie uit het boek. X De leerlingen bespreken klassikaal waarom het belangrijk is om een gebeurtenis zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven. 5’ “Welk nieuws van de afgelopen tijd vond jij belangrijk en waarom?” maximaal 6 leerlingen. (Denk aan 112) Zorgen dat Amber een beurt krijgt om haar er bij te betrekken. Let ook op Gerdien en Sam om te PowerPoint dia 3 9 keer een envelop met opdracht 2 van blz. 52 Let op! Deze oefening maken de leerlingen samen. 3’ 2’ 5’ 5’ 2’ 2’ X De leerlingen maken in tweetallen (schoudermaatjes) opdr. 2. X De leerlingen controleren opdracht 2 op het digibord samen met de docent. X De leerlingen krijgen uitleg over opdr. 4 en de docent maakt drietallen. kijken of zij het begrijpen. X De leerlingen voeren in drietallen opdr. 4 uit en zorgen dat andere groepjes geen hinder hebben van het volume uit het eigen groepje. * Opdracht 4 duidelijk uitleggen, op het bord laten staan tijdens de uitvoering. X De leerlingen koppelen opdr. 4 kort terug met de leerkracht. X De leerlingen bespreken samen met de docent het lesdoel en kijken of deze behaald is. afsluiting 5’ X De leerlingen schrijven hun huiswerk op NADAT zij naar de uitleg hebben geluisterd. De leerlingen krijgen een envelop en moeten de volgordewoorden invullen op de juiste plek. Eventueel uitleggen waarom de volgorde van de woorden belangrijk is. PowerPoint dia 4 Let op de kinderen die geen vinger opsteken, zij weten het wel! Dezelfde volgordewoorden bij elkaar is één groep. Zijn leerlingen snel klaar? Dan kunnen zij aan opdracht 5 beginnen, dit krijgen ze niet af. Wat is er besproken? Kwamen de 5w+h vragen duidelijk naar voren? Woe 11 december 3e uur: Lezen theorie blz. 58 Di 17 december 5e uur: Eigen leesboek mee (B/C niveau) Maken Test Jezelf blz. 79 Woe 18 december 3e uur: SO lezen blz. (45 t/m 49) en woordenschat (blz. 58 Let op dat de leerlingen eerst luisteren en daarna pas het huiswerk noteren, in het bijzonder T.! t/m 60); Hoe evalueer je om na te gaan hoe de kinderen het gedaan hebben? Bespreken van het doel van de les met de leerlingen, Eigen evaluatie schrijven, Bespreken de mentor en/of slb’er. PowerPoint bij les 3 Les 4 – Hoofdstuk 2 | Woordenschat roulatie Zakelijke gegevens naam student: Vera Rikkerink stageschool: Christelijk College Schaersvoorde, Dinxperlo Iselinge klas: VR4A mentor/mentrix: Pita Nowak datum: 15-1-14 aantal leerlingen: 18 groep: D1b tijd: 12:45 – 13:15 Inhoudelijke gegevens: vak of vormingsgebied: Nederlands activiteit: Woordenschat Componenten van de les Beginsituatie van de leerlingen: De leerlingen hebben twee weken geleden les gehad van mevrouw Rikkerink uit de methode Nieuw Nederlands waarbij het draaide om het onderdeel woordenschat. Leerlingen hebben in het vorige hoofdstuk geleerd om de betekenissen van moeilijke woorden op te zoeken aan de hand van woordraadstrategieën en dat komt nu weer terug. In de les van twee weken geleden hebben leerlingen geoefend met het zoeken van een omschrijving van een woord in de tekst. Leerlingen vinden het moeilijk om de betekenissen van woorden te raden. Doelen persoonlijk leerdoel (gericht op competenties): Interpersoonlijk competent #131 Deze les richt ik mij op het stimuleren van de zelfverantwoordelijkheid en het vergroten van zelfstandigheid door een beroep te doen op de samenwerking tussen leerlingen. Mijn rol houdt vooral in dat ik leerlingen stimuleer om samen te werken en elkaar te helpen. Tijdens deze korte les hanteer ik werkvormen waardoor samenwerking tot stand komt en leerlingen daarbij hun zelfstandigheid kunnen vergroten. Lesdoelen Procesdoel: De leerlingen gaan in groepjes van drie aan de slag met het spel dat is bedacht voor mevrouw Rikkerink. Tijdens dit spel stelt één leerling de vraag of leest de leerling een synoniem voor en de andere leerlingen moeten zo snel mogelijk een antwoord geven. Leerlingen oefenen deze les dus met de betekenissen van woorden. Productdoelen; Aan het eind van de les hebben de leerlingen geoefend met een spel in groepjes van drie waardoor hun woordenschat is verbeterd. Dit wordt getest door klassikaal een laatste quizronde te spelen. lesfase inleiding Kern tijd didactische route (wat doen de kinderen?) leerstof leerling leefwereld X 3’ De leerlingen staan voor het lokaal te wachten totdat zij naar binnen mogen, zij pakken een kaartje uit de bak en gaan op de juiste plaats 1’ zitten. X 3’ De leerlingen hebben bij de deur gehoord dat ze geen boeken voor zich hoeven te pakken. X De leerlingen zitten op de juiste plek en de docent kan de les openen. interventies van de leerkracht organisatie en hulpmiddelen Kaartjes uitdelen + mededelen dat de leerlingen geen boeken voor zich hoeven te pakken. PowerPoint dia 1 Am. heeft het kaartenbakje bij zich en geeft dat aan de docent; He., Am., Te., en Ge. hebben een vaste plek in dit lokaal. 5’ - wat is een woordraadstrategie? - wanneer gebruik je een woordraadstrategie? - hoe kun je de omschrijving van een woord zoeken in de tekst? - wat zijn synoniemen? - wat zijn homoniemen? PowerPoint gebruiken + Am. de beurt geven en betrekken bij de dia’s. 2’ 3’ 2’ 1’ 20’ X De leerlingen luisteren naar RKK die hen verteld dat zij vandaag gaan oefenen met het verbeteren van de woordenschat, als voorbereiding op de repetitie. X De leerlingen blikken met RKK terug naar de les van twee weken geleden en de woordenschat les uit hoofdstuk 1. X De leerlingen bespreken klassikaal wat zij nog weten van de vorige lessen en beantwoorden de vragen die RKK hen stel X De leerlingen krijgen een kaartje en zoeken het groepje bij elkaar. X De leerlingen luisteren naar RKK die hen verteld hoe het spelletje werkt. X De leerlingen spelen het spelletje. Zorgen dat niet alle jongens bij elkaar in zitten. Nummer 1 pakt een kaartje en leest het voor, voor de andere leerlingen. Wie het goede antwoord geeft mag het kaartje hebben. Degene met de meeste Briefjes bij de hand hebben met een woord of omschrijving 1 of omschrijving 2. Slot 5’ X De leerlingen spelen één klassikale ronde om kennis te testen. X De leerlingen luisteren naar RKK die met hen de les gaat evalueren. Hoe evalueer je om na te gaan hoe de kinderen het gedaan hebben? - Bespreken van het doel van de les met de leerlingen, - Eigen evaluatie schrijven, - Bespreken de mentor en/of slb’er. kaartjes heeft gewonnen. De beurten draaien met de klok mee. De leerlingen moeten Quizvragen. antwoord geven nadat er overleg is gepleegd met het schoudermaatje. Beide leerlingen moeten weten wat het antwoord is. PowerPoint bij les 4 Bijlage 3: Niveaudifferentiatie Op 6 januari 2014 heb ik een presentatie gegeven over niveaudifferentiatie in de klas ter afsluiting van een opdracht van Iselinge, namelijk de opdracht ‘Actieonderzoek’. Omdat jullie zo enthousiast waren (en ik het onderwerp zelf ook enorm interessant vind) heb ik in januari de keus gemaakt om mijn minoronderzoek ook over differentiatie te doen. Het onderzoek moet een koppeling maken tussen het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs en moet een praktisch gedeelte bevatten. Mijn onderzoeksvragen zijn: 1. Hoe wordt er binnen het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs vormgegeven aan opbrengstgericht werken en niveaudifferentiatie in het onderwijs? 2. Waar moet een differentiatiemodel met betrekking tot niveaudifferentiatie aan voldoen zodat het past bij de visie van Schaersvoorde en de docenten? Het onderzoek loopt inmiddels bijna ten einde en ik heb voor het laatste deel jullie hulp nog even nodig. Wil je zo vriendelijk zijn de vragen zo volledig mogelijk te beantwoorden en indien mogelijk de vragenlijst uiterlijk dinsdag 15 april in mijn postvakje leggen (RKK)? Ik zal dit document ook mailen naar alle collega’s, digitaal antwoorden mag dus ook. Alvast bedankt voor de medewerking. Groeten, Vera Rikkerink Persoonlijke gegevens Mijn naam is: Het vak of de vakken die ik geef zijn: Ik geef les sinds het jaar (graag aangeven of dit primair of voortgezet onderwijs is): Toepassing van niveaudifferentiatie op dit moment Hoe ziet didactisch gezien jouw les eruit? Kun je in grote lijnen beschrijven welke stappen jij met de leerlingen doorloopt in een les? Denk hierbij aan: terugblik, begeleide inoefening, verlengde instructie, extra werk, etc. We hebben het steeds over differentiëren maar onbewust doe je zelf al een heleboel om aan te sluiten bij de onderwijsbehoeften van leerlingen en om daarbij tegemoet te komen aan de onderlinge verschillen van leerlingen. Kun je beschrijven hoe jij op dit moment differentieert tussen leerlingen? Werk jij binnen jouw vak met verlengde- en verkorte instructie? Leg uit waarom wel of waarom niet en hoe je dit vormgeeft. Vanuit welke gegevens maak jij onderscheid tussen leerlingen en schat je dus het niveau van de leerlingen in? Welke voorbereidingen tref je bij het voorbereiden van de les om rekening te houden met de verschillen van leerlingen? Deel je de leerlingen van één klas bijvoorbeeld in in niveaugroepen of…. Op welke manier maak jij de voortgang van het leerproces van de leerlingen bespreekbaar met de leerlingen? Denk hierbij aan: samen doelen stellen, tussendoelen bespreken, evalueren, terugblikken, nieuwe doelen opstellen, etc. Vanaf schooljaar 2014/2015 wordt de coaching voor docenten op Schaersvoorde gericht op differentiatie binnen de klas en opbrengstgericht werken. De volgende vragen gaan over een ‘ideaalbeeld’. Hoe ziet jouw ideale les eruit waarbij je rekening houdt met de verschillen tussen leerlingen en aansluit op de onderwijsbehoeften van leerlingen (differentiëren dus)? Beschrijf dit zo volledig mogelijk. Denk hierbij aan jouw rol als docent maar ook aan de rol van de leerlingen en eventuele materialen. Welke knelpunten zie je voor jezelf om differentiatie toe te passen in de klas? En wie of wat kan jou helpen om deze knelpunten weg te nemen? Dankjewel voor het beantwoorden van deze vragen. Ik ga deze gegevens verwerken en hier komt voor alle collega’s op Schaersvoorde Dinxperlo een stappenplan uit om een begin te maken met differentiatie in de klas. Ook de ervaringen van leerlingen worden hierin meegenomen en natuurlijk mijn literatuuronderzoek. Groeten, Vera Rikkerink (lio stagiaire, Iselinge) Niveaudifferentiatie Hallo, Ik ben bezig met een onderzoek over niveaudifferentiatie in de klas. Dit betekent dat ik onderzoek doe naar het aansluiten van de lessen op jouw niveau. In de toekomst zal er in veel lessen meer gebruik gemaakt worden van verlengde instructie of een extra uitdaging voor leerlingen die het niveau goed aankunnen. De vragen die jij zo in gaat vullen gaan allemaal over instructie, de moeilijkheid van lessen en hoe we lessen beter aan kunnen sluiten op jouw niveau. Wil jij de vragenlijst zo eerlijk mogelijk invullen? Dankjewel. Vraag 1: Wat kun jij je nog herinneren van de lessen op de basisschool? Vraag 2: Kreeg je op de basisschool klassikaal les of kreeg je les in instructiegroepen? Was jij een A-, B- of C-leerling of een , of leerling? Wat betekende dit voor jou? Vraag 3: Hoe krijg jij nu les? Als dit bij docenten verschillend is, dan schrijf je de verschillende manieren op. Je komt binnen en dan…? Vraag 4: Krijg jij extra instructie tijdens een les? Voor welke vakken en hoe gaat deze instructie? Vraag 5: Krijg jij extra werk voor een les omdat jij snel klaar bent? Gaat dit dan over dezelfde stof? Moet je dit zelfstandig maken of krijg je hier begeleiding in? Vraag 6: Heb je het idee dat sommige lesstof te moeilijk is voor jou? Zo ja, wat kan een docent er dan aan doen om ervoor te zorgen dat de lessen aansluiten op jouw niveau? Vraag 7: Een ideale les is een les die aansluit op jouw niveau en waarin jij lekker actief bent. Hoe ziet jouw ideale les eruit? Denk hierbij aan extra instructie of juist verkorte instructie, moeilijkere opdrachten, meer begeleiding van de docent, etc. Doe dit voor de vakken: Nederlands, wiskunde, aardrijkskunde en geschiedenis. Bijlage 4: VR4A Studiejaar 2013-2014 Werkplan Minoronderzoek Vera Rikkerink VR4A 1. Zakelijke gegevens Naam student Klas Stageschool Stagebegeleider Begeleider Minor Vera Rikkerink VR4A Christelijk College Schaersvoorde te Dinxperlo Rianne Tolsma Rianne Tolsma 2. Beschrijf het onderwerp van het minoronderzoek Het onderwerp van dit minoronderzoek is het vormgeven van het onderwijs met betrekking tot opbrengstgericht werken en niveaudifferentiatie in de klas, zowel in het primair onderwijs als in het voortgezet onderwijs. Ook wordt hierbij gekeken naar welk differiëntatiemodel er bij de docenten in het voortgezet onderwijs past. 3. Probleemstelling Aan het begin van het schooljaar liep ik tegen het feit aan dat ik les gaf aan een klas, op CC Schaersvoorde Dinxperlo, waarbij de niveauverschillen enorm varieerden. Er was geen sprake van gedifferentieerd taalonderwijs. Het was voor mij een uitdaging hoe ik mijn les zo in kon delen zodat alle leerlingen de juiste instructie en aandacht kregen om op eigen niveau te presteren. In de praktijk spreken mijn collega’s veel over ‘hoe om te gaan met differentiatie in de klas?’. Zij zijn op zoek naar handvatten en voorbeelden. In de theorie wordt veel geschreven over combinatiegroepen en differentiatie. Schaersvoorde heeft ook een combinatiegroep, basiskader en gemengd theoretisch, waarbij de leerlingen uit één basisboek les krijgen. Hier wordt verschil gemaakt tussen leerlingen tijdens de normering van een toets maar niet op leerstofniveau. Het allerbelangrijkste om te kunnen differentiëren is het creëren van een strakke planning. Als docent moet je je verdiepen in de leerontwikkeling van leerlingen om daar de juiste differentiatie op toe te kunnen passen om leerlingen daadwerkelijk tot leren te laten komen. Het onderwijs moet immers aansluiten en inspelen op de belevingswereld van het kind. Juist leerlingen in combinatiegroepen tonen grote verschillen in ontwikkeling (Van Sijl, 2009). Binnen het voortgezet onderwijs is er weinig ervaring met het werken in combinatieklassen (Nifterlake College, 2013). Binnen het voortgezet onderwijs zijn scholen vrij om de niveau indelingen van klassen te maken. Vaak kiezen scholen van het voortgezet onderwijs ervoor om alle stromingen in één klas te houden, dus een basisberoepsklas, een kaderklas, een gemengde klas en een theoretische klas (Van Dijken, 2013). Op CC Schaersvoorde Dinxperlo zijn combinatieklassen (basiskader/gemengd theoretisch) gevormd vanwege het feit dat dit een kleinere locatie is (Benders, 2013). Voor het vak Nederlands krijgen de leerlingen les uit één boek met het niveau ‘kader- gemengd- theoretisch’. Dit is omdat de commissie Meijerink in 2009 referentieniveaus heeft vastgesteld voor taal en rekenen binnen het voortgezet onderwijs. Leerlingen binnen het vmbo horen met een minimaal 2F niveau de school te verlaten (Meijerink, 2009). Hier zijn de landelijke eindexamens ook op gebaseerd. Om leerlingen zo ver mogelijk over de drempel te krijgen wordt er lesgegeven vanuit één basisniveau en binnen de combinatie basiskader/gemend theoretisch is dat hoofdzakelijk op gemend theoretisch niveau. Bij enkele opdrachten wordt er gedifferentieerd binnen de les en ook binnen de toetsing van de lesstof. Voor de methode Nieuw Nederlands 5e editie, die gehanteerd wordt op Christelijk College Schaersvoorde zijn de lessen opgebouwd volgens een vast patroon (Wolters Noordhoff, 2013). Binnen deze methode wordt er convergent gedifferentieerd. Differentiatie is er namelijk in twee vormen: convergent en divergent (Houtveen & Smits, 2011). Convergente differentiatie is differentiatie waarbij er één doel voor de gehele groep wordt gesteld. Alle kinderen doen mee aan de groepsinstructie en profiteren hierdoor van de uitleg van de leerkracht en van elkaar. Hierna wordt het zelfstandig werken en de verlengde instructie opgestart. Bij divergente differentiatie worden de lessen zoveel mogelijk aangesloten op de individuele leerbehoeftes en niveaus van de leerlingen. De leerkracht is hier vooral begeleider van het leerproces van de leerlingen. Beide vormen van differentiatie komen in het basisonderwijs voor, terwijl in het voortgezet onderwijs vooral wordt gewerkt met convergente differentiatie (Houtveen & Smits, 2011). Het omgaan met verschillen tussen leerlingen wordt binnen het voortgezet onderwijs opgelost door extern te differentiëren. Bij de aanmelding worden leerlingen toegewezen aan verschillende onderwijssoorten, variërend van vmbo tot vwo (met daarbinnen nog weer diverse afdelingen) (Bosker, 2005). Dit is erg tegen de richtlijnen van het basisonderwijs in. Bosker (2005, p. 5) zegt: ‘…In het basisonderwijs, waar de verschillen ook fors zijn, moeten scholen (bijna) alle leerlingen van passend onderwijs voorzien.’ Weer Samen Naar School en het Leerlinggebonden Budget (rugzakje) pleiten er zelfs voor dat leerlingen extra kansen krijgen in het basisonderwijs om de leerachterstand in te lopen (Bosker, 2005). Ondanks dat leerlingen binnen het voortgezet onderwijs zijn ingedeeld op de afdeling passend bij het niveau lopen de niveaus binnen die afdeling nog enorm uiteen. En hoe geeft een docent binnen het voorgezet onderwijs les waarbij de lesstof aansluit op ieders persoonlijke leervraag? Dat is lastig. Men zegt altijd: ‘Een goede voorbereiding is het halve werk.’ Om een les zo goed mogelijk voor te bereiden kan het handig zijn dat de docent een organisatiemodel of een lesmodel gebruikt. Er zijn diverse modellen om te gebruiken binnen de lessen. Een mogelijk differentiatiemodel in de les kan bijvoorbeeld het IGDI-model zijn. De afkorting IGDI staat voor ‘Interactief Gedifferentieerd model voor Directie Instructie (Bijker & Louwsma, 2008). Naast het ‘Interactief Gedifferentieerd model voor Directie Instructie’ is er ook het directe instructiemodel. Het directe instructiemodel is in twee varianten toe te passen binnen het onderwijs. Het directe instructiemodel is een lesmodel dat uitgaat van de verschillende leervermogens van kinderen. Kinderen verschillen namelijk niet alleen van elkaar in de manier van leren, maar ook in de snelheid van leren (Expertisecentrum Nederlands, 2013). Een docent kan de lessen didactisch en organisatorisch anders in gaan delen door te kijken naar diverse lesmodellen om de leerstof zo goed mogelijk bij de leerlingen aan te laten sluiten. Ook kunnen leerlingen hierin een grotere rol gaan spelen door gebruik te gaan maken van bijvoorbeeld een weektaak (Alleman, 2012). Feitelijk zijn docenten bezig met het maximaliseren van prestaties door doelgericht en systematisch te werk te gaan. Dit wordt ook wel opbrengstgericht werken genoemd. Om opbrengstgericht te werk te gaan, moeten scholen eerst zelf reflecteren om te kijken in hoeverre de school dit al doet (School aan Zet, 2012). De Onderwijs Inspectie (2010) heeft voorwaarden geformuleerd waaraan scholen moeten denken bij opbrengstgericht werken: duidelijke doelen hebben voor de leerlingen; leraren moeten weten wat hun klas moet leren; onderwijs afstemmen op de behoeften van de leerlingen; problemen analyseren van niet behaalde doelen van leerlingen; leerlingenzorg bieden; groepsprestaties evalueren en daarop aanpassen en prestaties verbeteren. Om te kunnen differentiëren moet de leraar of docent leerprestaties kunnen afstemmen op de groep. Binnen het primair onderwijs is al veel ervaring opgedaan met differentiëren en daarbij werd vooral gekeken naar de leerlingen aan de onderkant: “Wat kunnen we de leerlingen bieden die niet goed mee kunnen komen met de reguliere stof?”. Nu wordt de vraag gesteld: “Hoe verrijken we leerlingen?”. Het grote verschil tussen het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs is dat een leerkracht op een basisschool leerlingen 5 dagen in de week, alle lesuren zien en niet zoals op het voortgezet onderwijs maar enkele uren in de week. Daarnaast zien leerkrachten in het basisonderwijs leerlingen werken aan verschillende vaardigheden en kan de leerling daardoor zichtbaarder differentiëren. De ene leerling is sterk in rekenen en zwakker in taal. Binnen het voortgezet onderwijs ziet een docent een leerling (vaak) maar voor één vak en daarin is de leerling sterk of zwak. Hier moet een docent het mee doen en dit zorgt niet voor het totaalplaatje van een leerling (KPC Groep, 2013). Het minoronderzoek gaat antwoord geven op de vragen: “Hoe wordt er binnen het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs vormgegeven aan opbrengstgericht werken en niveaudifferentiatie in het onderwijs?” en “Welk differiëntatiemodel past bij de visie van Schaersvoorde en de docenten?”. Door antwoord te geven op deze vragen kan de student docenten ondersteunen met het toepassen van niveaudifferentiatie in de klas. 4. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodiek Hoofdvraag 1. Hoe wordt er binnen het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs vormgegeven aan opbrengstgericht werken en niveaudifferentiatie in het onderwijs? Deelvragen Functie van de onderzoeksvraag Onderzoeksmethodiek 1.1 Wat is opbrengstgericht werken? Beschrijvend en definiërend Literatuuronderzoek 1.2 Hoe wordt er in binnen het primair onderwijs vorm gegeven aan opbrengstgericht werken? Beschrijvend en verklarend Literatuuronderzoek en Documentenanalyse 1.3 Hoe wordt er binnen het voortgezet onderwijs vorm gegeven aan opbrengstgericht werken? Beschrijvend en verklarend Literatuuronderzoek en Documentenanalyse 1.4 Welke vormen van niveaudifferentiatie zijn er in het onderwijs? Beschrijvend en definiërend Literatuuronderzoek 1.5 Hoe wordt er binnen het primair onderwijs vorm gegeven aan niveaudifferentiatie in de klas? Beschrijvend, vergelijkend en verklarend Literatuuronderzoek en Documentenanalyse 1.6 Hoe wordt er binnen het voortgezet onderwijs vorm gegeven aan niveaudifferentiatie in de klas? Beschrijvend, vergelijkend en verklarend Literatuuronderzoek en Documentenanalyse 2. Waar moet een 2.1 Welke visie heeft Schaersvoorde met betrekking tot differentiatiemodel niveaudifferentiatie in de klas? met betrekking tot niveaudifferentiatie 2.2 Hoe wordt niveaudifferentiatie in de klas op dit moment toegepast door de docenten op Schaersvoorde? aan voldoen zodat het past bij de visie 2.2 Hoe ervaren de leerlingen de lessen zoals ze op dit moment van Schaersvoorde gegeven worden met betrekking tot niveau aansluiting? en de docenten? 2.3 Hoe zien de docenten van Schaersvoorde een ideale les met Beschrijvend en definiërend Literatuuronderzoek en Interview Beschrijvend en evaluerend Literatuuronderzoek en Vragenlijst Beschrijvend en evaluerend Vragenlijst Beschrijvend en Vragenlijst en betrekking tot niveaudifferentiatie? 2.4 Wat zijn de pluspunten en minpunten van het aangeboden stappenplan inclusief differiëntatiemodel? 2.5 Hoe ervaren de leerlingen de lessen nu deze gericht zijn op niveaudifferentiatie in de klas? vergelijkend Interview Vergelijkend en ontwerpend Vragenlijst en Observatie Beschrijvend, vergelijkend en evaluerend Vragenlijst 5. Opbrengsten van het minorwerkstuk Mogelijke opbrengsten van het minorwerkstuk zijn: - Een verslag waarin beschreven wordt hoe er binnen het basisonderwijs rekening wordt gehouden met onderwijsbehoeften en differentiatie mogelijkheden en hoe dat er op het voortgezet onderwijs aan toe gaat. - Een handleiding voor docenten op het voortgezet onderwijs om meer kennis te krijgen van differentiëren in de klas en om het makkelijk toe te passen in eigen situaties. 6. Oriënterend literatuuronderzoek voor het onderwerp en werkplan Gebruikte Literatuur: Alleman, A. (2012). Dag- en weektaken. Verkregen op 8 november, 2013, van http://www.edux.nl onze_dienstverlening/onderwijs_21e_eeuw/model_vernieuwend_leren/instructiegroep/da g__ en_weektaken.html Benders, N. (2013). Onderwijsaanbod Schaersvoorde. Verkregen op 4 oktober, 2013 van http://www.schaersvoorde.nl/ Bijker, M. & Louwsma, F. (2011). Kansrijke Combinatiegroepen. Heerenveen: Grafisch Center bv. Bosker, R.J. (2005). De Grenzen van gedifferentieerd onderwijs. Verkregen op 6 november, 2013 van http://redes.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/2005/r.j.bosker/bosker.pdf Bosman, A. & Pompert, B. (2013). Direct Instructiemodel. Verkregen op 7 november, 2013 van http://wij-leren.nl/directe-instructiemodel.php Commissie Meijerink (2009). Een nadere beschouwing. Over de drempels met taal en rekenen. Enschede: Expertisegroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen. Dijken, G. van. (2013). Dakpanklassen. Verkregen op 4 oktober, 2013, van http://www.sprengeloo.nl/dakpanklassen Expertisecentrum Nederland. (2013). Interactief lees- en schrijfonderwijs in de onderbouw van het VO. Verkregen op 7 november, 2013, van http://www.werkenmettussendoelen.nl Houtveen, T. & Smits, A. (2011). Bied leerlingen de kern aan van waar het om gaat. Tijdschrift voor Remedial Teaching, 19, 6-7. KPC Groep. (2013). Van Primair Onderwijs Naar Voortgezet. Verkregen op 15 januari, 2014, van http://www.overgangpovo.nl/Contact// Nifterlake College (2013). Wat zijn dakpanklassen? Verkregen op 4 oktober, 2013, van http://www.niftarlake.nl/vragen-en-antwoorden/#c181 Onderwijs Inspectie. (2010). De staat van het onderwijs. Onderwijsverslag, 2008/2009, 2021. School aan Zet. (2012). Meetlat OGW. Den Haag: Weimar. Sijl, I. van. (2009). Een combinatieklas maar dan anders. ’s Hertogenbosch: KPC Groep. Wolters Noordhoff, 2013. Docentenhandleiding, 1vmbo-kgt. Verkregen op 4 oktober, 2013, van http://cdpcontent.toegang.nu/a2d089ec-24c1-e111-a8823c4a92ddfec8/20130514072144/ NN5_1kgt_docentenhandleiding%20mei%202013.pdf Welke zoektermen ga je gebruiken? Nederlands Differentiatie Onderwijsbehoeften Primair onderwijs Voortgezet Onderwijs Overgang PO – VO Engels differentiation Education needs Primary School Secundary School Transition PS - SS Welke zoekmachines ga je gebruiken? Google Scholar Google Science Direct Bicat Davindi Welke beslisregels gelden bij de keuze van je bronnen? Bronnen ouder dan 2000 waarvan minimaal de auteur en het jaartal bekend moeten zijn. 7. Op welke wijze wordt er overlegd met de begeleider van het afstudeerwerkstuk Het overleg met de begeleider van het minorwerkstuk zal worden opgepakt door de student. De student geeft de eerste aanzet om een begeleider te benaderen en het meeste contact wordt onderhouden via de mail. Ook zullen er contactmomenten op Iselinge zijn, deze ontstaan (vaak) via de mail. De student is degene die deze acties onderneemt. 8. Akkoordbevinding 65
© Copyright 2024 ExpyDoc