ministerie van verkeer en waterstaat rijp rapport rijksdienst voor de ijsselmeerpolders ministerie van verkeer e n waterstaat rijksdienst voor de ijsselmeerpolders rijp rapport karakterisering van zand voor sportvelden door g. menting - 1984 32 abw - riip-rapporten zijn in principe interne comrnunicatiemiddelen: hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een weergave van cijferreeksen, als op een discussie van onderzoeksresultaten postbus 600 8200 AP lelystad srnedinghuis zuiderwagenplein2 le1.(03200) 99111 telex 40115 9 lnhoud 1. INLEIDING 2. HET GEBRUIK VAN ZAND BIJ GRASSPORTVELDEN 3. GESCHIKTHEIDSEISEN VOOR SPORTVELDZAND 4. REKENKUDIGE BENADERING VAN DE N.S.F. GRENSCURVEN 4.1. Grenscurven met behulp van M-50 cijfer en gradatieindex D90/D10 4.2. Berekening van de parameters voor de rekenkundige benadering van de N.S.F. grenscurven 5. ANALYSEGEGEVENS 6. BEZANDINGSZAND IN DE FLEVOPOLDERS 7. INDELING VOLGENS U-CIJFER OF M-50 CIJFER EN GRADATIEINDEX 8. CONCLUSIE 9. SAMENVATTING LITERATUUR Bijlagen 1. Inleiding Door de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders zijn in de laatste jaren vele sportvelden aangelegd. Naast de schoolsportvelden zijn dat in Lelystad de sportcomplexen Langezand, Schouw, Archipel en Galjoen, in Almere-Haven de complexen de Marken en het Wierdenpark en in Almere-Stad het Klein-Brandtsportpark en het complex in gebied 2Q. Mede op grond van de resultaten van de bezandingsproefvelden op R45 (De Jong, 1979) zijn deze velden voorzien van een zandtoplaag.,Deze zandtoplaag vervult een aantal bodemtechnische en waterhuishoudkundige functies waardoor de bespeelbaarheid wordt vergroot. Voor het voldoen aan deze functies moet het gebruikte zand over bepaalde kwaliteiten beschikken en is tevens de dikte van de opgebrachte zandlaag van belang. Naar aanleiding van problemen met een te dikke zandlaag bij met name het complex Archipel, is in 1979 een opname verricht van zandtoplaagdikten van alle, v66r oktober 1979 aangelegde velden in Lelystad. In 1980 en 1981 is eenzelfde kartering uitgevoerd voor de velden in Almere-Haven en Almere-Stad en de na 1979 gereedgekomen velden in Lelystad. Bij a1 die karteringen werd tevens een monster genomen van het bezandingszand. In dit monster is de korrelgrootteverdeling geanalyseerd. Over de zandlaagdikten werd reeds eerder gerapporteerd (Bakker en De Lange, 1980; Menting, 1982). De korrelgrootteverdeling bepaalt in grote mate de eigenschappen van het zand. Het in dit rapport beschreven onderzoek was gericht op het op een eenvoudige wijze aangeven van de kwaliteit van het sportveldenzand op basis van de korrelgrootteverdeling. Tevens is nagegaan in hoeverre het mogelijk is alleen op basis van het U-cijfer de geschiktheid voor bezanding en verschraling te bepalen van het in de Flevopolders gebruikte zand. Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van de korrelgrootteverdeling van het zand van de monsters die in 1979, 1980 en 1981 zijn genomen. In dit rapport wordt ingegaan op het gebruik van zand bij grassportvelden en over de geschiktheidseisen die daarbij aan het zand wordengesteld. Besproken worden de eisen die de Nederlandse Sport Federatie (N.S.F.) aan de korrelgrootteverdeling van bezandings- en verschralingszand stelt. De korrelgrootteverdeling van de onderzochte monsters worden aan deze eisen getoetst. Voorts wordt er een eenvoudigere wijze van geschiktheidsbeoordeling aangegeven. Het rapport eindigt met een aantal opmerkingen betreffende de toepasbaarheid van de in de Flevopolder gewonnen bezandingszand. 2. Het gebruik van zand bij grassportvelden Grassportvelden zonder zandtoplaag aangelegd op klei of veen vertonen meestal een aantal gebreken. Onder natte omstandigheden - dit is meestal .in.dewinter, het speelseizoen - zijn deze velden weinig draagkrach.tig en,.glade n i s de waterdoor1atendheid.van de toplaag gering. Het gevolg iseenkapotgepeeld, modderig en glad veld. In een droge periode, meestal de zomermaanden, is een grassportveld Op klei erg hard, wat aanleiding kan geventot letselvoor de spelers. 0p.lutumrijke of sterk humeuze zandgrondentredendezelfde effecten op, zij het in minde,. . re mate. Door toepassingvan zand, warvan de samenstelling aan bepaalde voorwaar-, den moet voldoen,'kan de bespeelbaarheidvan.de velden worden verbeterd. Het zand wordt daarbij gebruikt voor bezanding, .verschralingof topdressen. Bezanding en verschraling vinden plaats bijde aanleg van sportvel, den. Topdressen .is.een'onderhoudsmaatregel. ;' . , .. , . , . . ~ Onder bezanden wordt verstaan het aanbrengen van een laag zand op een grond, die zonder verbetering niet geschikt is als toplaag. Dit betreft gronden met een te hoog gehalte aanlutum, leem of organische stof (te "vet") en/of met een te,geringe draagkracht. Voor een dikke bezanding , (meer dan + 0,05 m) moet het zand aan andere eisen voldoen dan bij een dunne bezanding. Bij een erg dunne bezanding (minder dan 0,05 m) is het effect van de bezanding gering, terwijl bij een erg dikke laag (0,15 m) de stabiliteit van de grasmat gedurende de zomermaanden problematisch kan worden. Voor de velden die de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders aanlegt, wordt momenteel een zandtoplaagdikte geadviseerd van 0,08m. Bij verschralen wordt een laag zand vermengd met'een te vette ondergrond met het doe1 de voordelen van het gebruik van zand te combineren met de betere aanslag van gras op een niet bezand veld. Voor verschralen kan iets grover zand worden gebruikt dan voor het bezanden. Het topdressen wordt toegepast om de toplaag van reeds in gebruik zijnde velden te verschralen. Sportvelden kunnen in de loop der tijd vetter worden door het omhoogwerken van de ondergrond door wormen, door het achterblijven van grassnippers en door de toename van het organische stofgehalte van de bodem ten gevolge van de toename van de wortelmassa. Bij topdressen wordt een dun laagje zand (maximaal 0,01 m per keer) op-. gebracht waardoor de bovenlaag weer stroevei wordt. Voor het topdressen kan dezelfde kwaliteit zand worden . gebruikt als voor het verschralen. . De gunstige werking van zand berust op een aantal eigenschappen, die typisch zijn voor,het gebruikte materiaal. Deze eigenschappen zijn als volgt onder te verdelen: bodemtechnisch - het vergroten van de stabiliteit van de toplaag waterhuishouding omdat de korrels elkaar op vele punten raken. drukspreiding, waardoor de draagkracht van de ondergrond minder belangrijk wordt. - het creeren van waterberging in de toplaag. Deze berging is aanwezig omdat zand reeds bij een geringe waterspanning een groot gedeelte van het water in de porien verliest (zie figuur 1) . - onderhoudstechnisch het op peil houden van de waterdoorlatendheid van het sportveld. Enerzijds is het zand zelf goed doorlatend en anderzijds wordt door drukspreiding voorkomen dat een minder goede ondergrond versmeert. - een schraal zandmilieu bevordert de vertering van afgemaaide grassnippers, waardoor er minder snel vervilting van de grasmat optreedt. Behalve voordelen kleven er ook enige nadelen aan het gebruik van zand. De aanslag van het gras verloopt veel moeilijker dan op een vette ondergrond. Dit geldt ook voor de plekken die bij het jaarlijkse onderhoud opnieuw moeten worden ingezaaid. Bij een plaatselijk te dikke zandlaag komt het voor dat de graswortels niet tot in de ondergrond doordringen. De zode wordt dan snel losgespeeld, vooral onder droge omstandigheden. zand U-cl jfer: 45 i 0 0 10 20 30 40 50 60 70 Vol% Vocht Figuur 1. pF-curve van zand bij veldcapaciteit (pF 2 ) is het volumepercentage vocht 5% bij verzadiging 38% 3. Geschiktheidseisen voor sportveldzand Om de geschiktheid van zand voor bezanden, verschralen en topdressen te kunnen beoordelen moet het zand gekarakteriseerd worden. De korrelgrootteverdeling zoals die met behulp van een zeefanalyse verkregen kan worden biedt daartoe een mogelijkheid. Zo'n zeefanalyse houdt in dat het zand over een aantal zeven wordt geleid met steeds kleinere doorlaatopeningen. Als het aandeel in gewichtsprocenten van deverschillende frac- . ties van 16-2000 pm of van 50-2000 Pm cumulatief wordt uitgezet tegen de korrelgrootte ontstaat er een zeefkromme waarvan .figuur 2 een voorbeeld is. , . Figuur 2. Voorbeeld van een zeefltrornme Behalve op deze grafische wijze kan het zand worden gekarakteriseerd met behulp van het M-50 cijfer. Dit M-50 cijfer geeft aan bij welke korreldiameter het gewichtsaandeel van het zand met een diameter tussen 50 pm en het M-50 cijfer even groot is als het gewichtsaandeel van de korrels tussen het M-50 cijfer en 2000pm. Het is dus de'mediaan voor de deeltjes tussen 50 en 2000 pm. Het m-16 cijfer geeft de mediaan voor korreldiameters tussen 16 pm en 2000 pm. I , . . I : \ I . t. I * . De werkgroep z+nd voor sportvelden stelt de volg&de16ise? aan;hetsp6i-tveldenzand (N.S.F., 'lq72). , .. I ..\ .., . .. . i l : ' . Voor bezanding&z?nd.m(et'h6t M-50 cijfer liggen tus+n 130'~n':230pmimet minder dan 10%.leem (delkn ;50<pm! en een organisch st+fgehaite.'van 2 5 3%. De zeefkromme .. . van .. het . . ..z ~ moet d liggen tussen de gre;iscur\i&ivan.figuur 3 en de vorm van de z~efkromm~ee"mo.et geli-jkena.op.de-.,gfk'n'scurven.': .. I Figuur 3. N.S.F. grenscurven voor bezandingszand, Figuur 4. N. S .F. grenscurven voor verschralingszand (bron: .. .N.S - . .F. , 1972) , . Voor verschralingszand zijn de eisen: een M-50 cijfer tussen 150 en 250 pm met maximaal 5% leem en een organisch stofgehalte lager dan 1%. De zeef'kromme moet ongeveer gelijkvormig zijn aan grenscurven van figuur 4 en daarbinnen vallen. Het zand voor topdressen moet aan dezelfde eisen voldoen als voor vepschralingszand, behalve dat het organsich stofgehalte maximaal 2% mag zijn. 4. Rekenkundige benadering van de N.S.F. grenscunren 4.1. Grenscurven met behulp van M-50 cijfer en gradatieindex D90jD70 Het werken met de grenscurven voor verschralings- en ~erzandin~siand bij de beoordeling van de geschiktheid heeft het nadeel dat eerst de zeefkrommevan het.onderzochte zand getekend moet worden. Daarom is gezocht naar een methode, waarbij.de karakteristieke kenmerken van het zand aangeduid kunnen worden met een paar getallen die berekend,kunnen,worden. Hierbij is uitgegaan van de zeefkrornrne van het zand. ' . . . .. De vorm van alle zeefkrommen, die.voldoen aan de eis dat ze moeten,gelijken de N .S.F . grenscurven voor verschralings- en bezandingszand, is ken zekere S-vorrn, flauw beginnend, daarna over een vrij groot stuk recht en dan,weer flauw verlopend. Het in het bkgin flauw,oplopen .bete-. kent dat het aandeel van de,fijne.delen gering is, behoudens een fractie < 50 pm (leern), die toelaatbaar wordt geacht. Het aan het-einde ook weer flauw verlopen houdt in dat het aandeel van he grove delen beperkt moet blijven. De helling van,het.rechtestuk bepaalthoe snel tiet traject van fijn naar' grof wordt dborlopen.. Is de hdling steil, ban is een groot deel van de massa van het zand geconcentreerd in een betrekkelijk srnalle band van korreldiarnet.erS.,,Omgeke.erd,komen bij een flauwe helling zandkorrels gelijkelijk verdeeld voor van een betrekkelijk kleine diameter tot een betrekkelijk .grate diameter. ,Als gerekend wordt, dat het rechte stuk loopt van 10% tot 90% van de totale massa van de minerale delen, dan is het midden van het rechte stuk het punt waarbij zich aan' weerszijden 50% van de totale massa bevindt. Voor deeltjes groter dan 50 prn geeft de korreldiameter,bij dit punt het zogenaarnde M-50 cijfer.' .. . op GEWICHT~PERCENTRGE VRN UE ~INERRLE DELEN' D O O R ' D ~ZEEF I F I J N ZRND . . GROF ZRND . .- Figuur 5. ~oorbeeldvan een zeefkromme, de gradatie-index D90/D10 is hierin 5,O en het M-50 cijfer is 245 pm. , Voor de karakteristiseringvan het zand is derhalve de he,lling van het rechte stuk en het M-50 cijfer van groot belang. De helling van de lijn kan worden weergegeven door de gl'adatie-index D90/D10 (figuur 5). De gradatie-index D90/D10 geeft de verhouding van de diameters van de korrels bij 90% en 10% van het cumulatieve gewicht. De fractie 502000 wm is daarbij op 100% gesteld. Een kleine waarde van de gradatie-index duidt op zand waarvan de diameters van de zandkorrels weinig van elkaar afwijken (BBnkorrelig zand).. De helling van de kromme is daarbij steil. . .. Een grote gradatie-index duidt op zand, waarvan de korreldiameters over een groot traject van klein naar groot voorkomen. Dit is goed gegradeerd zand. De helling van de kromme is hierbij flauw.. .. Goed gegradeerd zand, waarvan de kleine korrels de porien tussen de grote ten dele opvullen is stabieler dan BBnkorrelig zand. Aangezien zowel voor verschralen als bezanden de linker en rechter grenscurve van de door de N.S.F. als geschikt beoordeelde zeefkrommen ongeveer dezelfde S-vorm hebben, kunnen deze linker- en rechter grenscurves worden benaderd met de gradatie-index en het M-50 cijfer en de marges in beide parameters. Wat in het voorgaande het rechte stuk in de S-vormige zeefkromme is genoemd is in feite geen lineair verband tussen korrelgrootte en cumulatief percentage. Op de horizontale as is namelijk de korrelgrootte logaritmisch uitgezet. Op het rechte stuk is dus het cumulatief percentage recht evenredig met de logaritme van de korrelgrootte. Door dat logaritmische karakter betekent een evenwijdige verplaatsing van het rechte stuk geen verandering van de gradatie-index. Aan bovenen onderzijde wordt een even groot stuk toegevoegd en aangezien het bij elkaar optellen of aftrekken van de logaritmen van bepaalde getallen hetzelfde is als het vermenigvuldigen van die getallen en daarna de logaritme nemen, verandert de verhouding D90/D10 en derhalve de gradatieindex niet. Voor de berekeningen is het echter gemakkelijker niet met de diameter te werken, maar met de logaritmen daarvan. De gradatie-index D90/D10 kan daarom beter worden vervangen door een hellingscoefficiGnt b, die te definieren is als: 80 b = log D9O-log Dl0 met D90 = diameter in pm bij 90% minerale delen door de zeef met Dl0 = diameter in pm bij 10% minerale delen door de zeef. (zie figuur 6 ) . Voor zand met een bepaala M-50 cijfer ligt in de zeefkromme het punt M-50.50 vast. Dit is conform de definitie van het M-50 cijfer. Als het zand dan een gradatie-index D90/D10, uitgedrukt in de hellingscosfficient b heeft, dan wordt de vergelijking door het punt M-50,50 met helling b (zie figuur 7):ij = 50 + b x [k - log (M-50)l met: ij b k M-50 = percentage door de zeef = helling van de lijn = korrelgrootte in logaritmische eenheden uitgedrukt = korrelgrootte bij 50% door de zeef van delen tussen 50 en 2000 pm. . . ," . .< . . .. , % GEWICHTSPERCENTRGE VRN DE MINERALE DELEN DOOR DE ZEEF 80 Figuur 6. Hellingscoefficient b = tga = log D9O-log Dl0 = 114 Door zowel M = log (M-50) als b een marge mee te geven, waarbinnen ze mogen varieren, kan in de zeefkrornme een gebied worden aangegeven waarbinnen alle lijnen lopen, waarvoor geldt: log (M-50) = M + AM . (zie figuur 8) 80 = b +-A b log D9O-log Dl0 I M = logaritme van gegeven M-50 cijfer AM = marge in M b = hellingscoefficient Ab = marge in hellingscoefficient GEWICHTSPERCENTRGE VRN DE MINERRLE DELEN DOOR DE ZEEF I Log D 1.7 1.88 FIJN ZRND I 2.02 2.32 2.18 ' GROf ZRND 2.48 2.62 1 ; M - 5 0 cijfer Figuur 7. L i j n dbor M-50,50 met helling b 2.78 .. 2.93 3.15: 3.3 GEWICHTSPERCENTRGE VAN DE HINERRLE DELEN DOOR DE ZEEF . . . . ! I Figuur 8. Gebied waarbinnen zich alle,lijnenbevinden die voldoen aan: De twee grenslijn6n'dik 'dit'gebiedbegrenzen wordenberkkend uit ij + s waarin S = marge in percentage,door de zeef, veroorzaakt door de marges AM endb in re~~ectievelijk M en b IJ = percentage door de zeef voor punten op de lijn,door M-50, 50 met .heiting b s = [(b x AMY]+ [(k - M) X ' A ~ ) ~0g5 ] ' ' b, Ab, M en AM zijn gegeven waarden k is de variabele langs de x-as die de logaritme van de korreldiameter aangeeft. . 4.2. Berekening van de parameters .-, voor de rekenkundige benadering van de N.S.F. grenscurven In het voorgaande is aangegeven, dat de N .S .F. grenscuiven rekenkundig benaderd kunnen.worden,methet M-50 cijfer en de gradatie-index binnen bepaalde marges., .HetM-50 cijfers wordt dan logaritmisch (M.+ AM) weergegeven en de gradatie-index in de vorm van 'een hellingscoefficient: (b + Ab). . . . ~ .. Voor zowel de grenscurven voor geschiktheid als bezandingszand (figuur 3) als voor verschralingszand (figuur 4) moeten zodanige waarden van M, AM, b en Ab worden gevonden, dat de op grond van deze M, AM, b en Ab, berekende krommen (figuur 8) zo goed rnogelijk aansluiten bij de door de N.S.F. gegeven grensc&ven van figuur 3 en.4.' Als maatstaf voor de mate van aanpassing, de fout, werd genomen de som van de kwadraten van de afwijkingen tussen de N.S.F. curven en de op grond van M , AM, b en Ab berekende curven. De afwijkingen werden bepaald op de punten 50, 75, 105, 150, 210, 300, 400, 600, 850, 1400 en' 2000 pm van de zeefkrornme. Alleen de berekende waarden tussen 0'en 100%' cumulatief door de zeef zijn daarbij in aanmerking genomen. .. . De waarden van M, AM, b en Ab kunnen niet worden berekend, maar rnoeten door proberen en corrigeren worden gevonden. Zowel' voor de,curvenvan bezandingszand als van verschralingszand is dezelfde hierna beschreven . , . . , procedure gevolgd. Als eerste aanname voor M is genomen de logaritme van het gerniddelde M-50 cijfer van de linker en rechter grenscurve en als eerste aanname. . voor AM de helft van het verschil tussen de logaritme van het M-50 cijfer van de linker en rechter grenscurve. .80 is. Als eerste aanname van de hellingscoSfficient b = log D9O~logD10 genomen de gemiddelde helling van de linker en rechter grenscurve. Als 'aanname voor b is de helft van het verschil genomen van de hellings-. coefficisnt van de linker en de rechter grenscurve. Op grond van deze M, AM, b en Ab is de eerste berekening gernaakt van de curven, gelijkend op die van figuur 8. Tegelijkertijd werd daarbij de sorn van de afwijkingen met de figuren 3 en 4 berekend. Door het wijzigen van achtereenvolgens de waarden van M, AM, b en Ab en het opnieuw berekenen van de som van de kwadraten van de afwijkingen werd bekeken welke factor de grootste invloed had op de vermindering van de fout. Na wijziging van deze factor werden wederom dezelfde berekeningen uitgevoerd en waarna weer werd gekeken welke factor de grootste verrnindering van de fout te zien gaf (zie schema 1). De geoptimaliseerde waarden voor M, AM, b en Ab bedroegen voor het benaderen van de grenscurven voor bezandingszand (zie bijlage 3): voor het benaderen van de grenscurven voor verschralingszand: Bijlage 3 geeft voor bezanden en verschralen de laatste optirnalisatieronde weer. Bij het op deze wijze optirnaliseren bestaat het gevaar, dat het optimalisatieproces wordt gestopt als er 'een lokaal minimum in de fout 'wordt gevonden. Om er zeker van te zijn dat de fout een absoluut minimum bereikt voor de gevonden waarden van.M, AM, b en Ab is de foutberekend aangenomen waarden voor M , A , b , Ab en berekening van de f o u t I I ' . w i j z i g i n g van waarde van M en berekening van de f o u t , . I w i j z i g i n g van de waarde van AM en berekening van de f o u t ,. ,. I w i j z i g i n g van de waarde van b en berekening van de f o u t I w i j z i g i n g van de waarde van Ab en berekening van de f o u t I c o n t r o l e op wklke parameter de g r o o t s t e vermindering van de f o u t t e z i e n g e e f t en vervangen van de oude waarde van de parameter door de gewijzigde I geen verbetering-optimale bereikt waarden z i j n Schema 1. O p t i m a l i s a t i e van M , AM, b, Ab. vooreen a a n t a l w a a r d e n v a n M k l e i n e r e n g r o t e r d a n degevondenwaardenvanM. Evenzo i s d i t gedaan voor AM, b en Ab. Zowel voor bezandingszand a l s voor verschralingszand werden d a a r b i j geen b e t e r e waarden gevonden voor M , A M , b , of Ab. Om ze gemakkelijk t e kunnen hanteren moeten de M , A M , b en Ab weer t e ruggerekend worden t o t M-50 c i j f e r en gradatie-index. Hiervoor g e l d t : M M-50 c i j f e r = 10 Mgrenzen M-50 c i j f e r : 10 AM - M t AM 10 80 gradatie-index ~ 9 0 / ~ 1 = 0 10 grenzen gradatie-index (10) 5 . - (10) Op deze wijze worden de volgende e i s e n gevonden ( z i e f i g u u r 9 en 1 0 ) . voor bezandingszand voor b e s t r a l i n g s z a n d ' M-50 D90/D10 = 170 pm M-50 D90/D10 = 197 pm = 2.72 = 3.28 grenzen grenzen 122 2.03 grenzen grenzen 151 2.12 - 237 wm - 3.42 257 ~m 4.44 MSE - D981DIE- 170 NU 2.72 GRENZEN 122 GRENZEN 2.03 - -2373.42nu Figuur 9. Grenscurven voor bezandingszand getrokken : N.S.F. grenscurven gestreept : benadering met M-50 cijfer en gradatie-index. - M50 098/010- 197 MU GRENZEN 151 - 257 MU GRENZEN 2.12 - 4 . 4 4 3.28 Figuur 10. Grenscurven voor verschralingszand getrokken : N.S.F. grenscurven gestreept : benadering met M-50 cijfer en gradatie-index. De mate van aanpasiing blijkt vooral af te hangen van de waarde van M ( = logaritme van het M-50 cijfer). Een verandering van 1% in M geeft een 50% grotere fout van de N.S.F. curven. Voor AM, b en Ab bedraagt de toename in de fout bij 1% verandering in AM, b en Ab slechts enkele procenten. 5. Analysegegevens Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van zeefanalyses van zandmonsters. In de periode 1979, 1980 en 1981 werden in totaal 123 monsters genomen. Van de 123 monsters zijn er 97 gezeefd volgens de reeks 2000, 1400, 850, 600, 420, 300, 210, 150, 105, 75, 50 en 16 pm. Voor de overige 26 monsters zijn verschillende reeksen door elkaar gebruikt. De fractie 16-50 pm wordt silt genoemd. De fractie 50-2000 pm wordt zand genoemd. De silt-fractie is nodig voor de bepaling voor het Ucijfer. Het U-cijfer van een zandmonster is de verhouding tussen het gezamenlijk oppervlak van alle korrels en het gezamenlijk oppervlak van eenzelfde gewichthoeveelheid korrels van dezelfde stof met een middellijn van 1 cm, waarbij wordt aangenomen, dat de korrels bolvormig zijn. Van de 123 monsters zijn er 93 genomen in Lelystad en Almere. De verdeling over de complexen is weergegeven in tabel 1 (zie ook bijlage 1). Tabel 1. Overzicht van de genomen monsters - Plaats gebied complex Lelystad 1.7.2. 1.2.4. 2.2.7. 2.3.7. Langezand Archipel Schouw Galjoen 2 3 1 5 12 18 6 10 1H 1M de Marken Wierdenpark 9 13 2 4 2M Klein-BrandtSP.P. 11 22 4 18 ~9 ,, 1 , Almere-Haven ,, ( t Almere-Stad 1 , I 9 2Q aantal bemonst. aantal velden monsters Voorts zijn de zeefanalyses gebruikt van 26 soorten zand uit het noorden van het land zoals die door Boekel (1980) zijn gebruikt, en van 4 humeuze zandgronden uit Drente (zie bijlage 2). Behalve minerale delen bevat het zand ook organische stof. Als deze organische stof zodanig verteerd is, dat er geen resten van dierlijke of plantaardige herkornst meer in te ontdekken zijn, wordt zij stabiele humus genoemd. Van de analyse op organische stof wordt in dit rapport geen gebruik gemaakt. 6. Bezandingszand in de Flevopolders D~ zeefkrommen van de 93 soorten beiandingszand uit de Flevopolderzijn getoetst aan de N.S.F.'curven voor bezandings- en verschralingszand. Deze toetsing hield in het,nagaanin hoeverre de zeefkromrnen'binnende grenscurven lagen en als ze erbuiten' lagen, hoeveel'erbuiten. Omdat het i n de Flevolpolder gebruikte zand meestal grover is dan ;at de N.S.F. als geschikt aahbeveelt zou een simpele indeling in we1 of niet binnen de grenscurven liggen van de zeefkromme te weinig informatie ver-' strekken over het gebruikte soort zand. Er is daarom rond de N.S.F. curven een fijnere indeling in categorieen gemaakt waarin de verschillende punten van de zeefkromme kunnen vallen. Figuur 11. Grofheidscategorieen voor bezandingszand. GEWICHTSPERCENTRGE VRN DE MINERRLE DELEN DOOR DE ZEEF Figuur 1 2 . Grofheidscategorieen voor verschralingszand De g e s t r e e p t e l i j n , t u s s e n de getrokken l i j n e n van de N.S.F. curven is h e t gemiddelde van de grenscurven. De g e s t r e e p t e l i j n t e r weerszijden van de grenscurven geven aan waar h e t percentage door de zeef evenveel a f w i j k t v a n e e n g r e n s c u r v e a l s d e z e grenscurvevan h e t gemiddelde van de grenscurven. Voor e l k monster i s voor e l k van de 10 punten van zeefcurve d i e i n de zeefanalyse z i j n bepaald, v a s t g e s t e l d i n welke c a t e g o r i e deze v a l t . Voor de beoordeling van de k w a l i t e i t van h e t zand i n v e r s c h i l l e n d e klassen wordt vervolgens de volgende i n d e l i n g aangehouden. Klasse 1 voorkomen in cateaorie kwaliteit zand 5 punten in categorie 3 Z of veel.te fijn Z 6 punten in categorie'l + 2 6 punten in categorie 2 + 3 , of tefijn ' 3 6 punten in categorie 3 + 4 Bn meer punten in categorik 1 + 2 dan in categorie 5 + 6 ; . . 10 punten in categorie . . 3+ 4 3 .. ." . . goed, iets fijn Bn 6 of meer punten in categorie 3 .. 5 punten in citegorie 3 4 goed IBn'5 punten in categorie 4 5 .. . 10 punten in categorie 3 + 4 " i '. 6 ," Bn 6'of 'meer punten in categorie 4 > 6 punten in categorie 4 + . . . goed, iets grof, .., 5 of te grof Z 6 punten in categorie 3 + 4 Bn meer punten in categorie 5 + 6 dan in categorie 1 + 2 2 6 punten in categorie 5 + 6 veel te grof of Z 5 punten in categorie 6 6 of meer punten in categorie 3 + 4 te grof en te fijn Bn evenveel punten in categorie 1 + 2 als in categorie 5 + 6 alle overige verdelingen over categorieen slecht gesorteerd De figuren 13 t/m 21 geven voorbeelden van elk van die klassen voor verschralingszand. De klassen 2 t/m 6 hebben betrekking op zanden uit Flevoland, de klassen 1, 7 en 8 betreffen zanden van buiten de polder en de klasse 9 is een voorbeeld wat klasse 9 zou kunnen zijn. GEWICHTSPERCENTAGE VRN DE MINERRLE DELEN DOOR DE ZEEF I FIJN ZRND I GROF ZAND Figuur 13. Klasse 1; "eel te fijn zand (~lokzijlzand) I Figuur 14. Klasse 2 ; t e f i j n zand ( d e Marken veld 2) laag 0-5 crn. ~i~~~~ 15. Klasse 3: goed zand, iets fijn (de Marken veld 8, 5-10 cm) GEWICHTSPERCENTRGE VRN DE MINERALE. DELEN DOOR DE ZEEF 188 ' 90 80 70 60 50 48 30 28 I0 0 Figuur 16. Klasse 4 ; goed zand ( d e Marken, veld 8 , l a a g 0-5 cm) Figuur 17. Klasse 5; goed zand, iets grof (Langezand, veld 1, plek 3, laag 0-5 cm) Figuur 18. Klasse 6 ; t e g r o f zand (Langezand, veld 1, p l e k 1, l a a g 0-5 cm) Figuur 19. Klasse 7; veel te grof zand (rivierzand) GFWIMTSPERCFNTRGE VRN DE MINERALE DELEN DOOR DE ZEEF 1 FIJN ZAND I GROF ZRND Figuur 20.'~lasse 8; te fijn en te grof zand (Drachten) 1 Figuur 21. Klasse 9; slecht gesorteerd (theoretisch voorbeeld). Bijlage 4 geeft een overzicht van de herkornst van de zanden, het M-50 cijfer, het U-cijfer, de gradatie-index D90/D10 en de klassificatie. De verdeling over de verschillende klassen van de zanden, die in Flevoland zijn gebruikt zijn als bezandings- en verschralingszand, is als volgt: Tabel 1. Sportveldenzand in de Flevopolders klasse no, ornschrijving 1 2 3 4 5 6 7 8 9 veel te fijn tefijn goed, iets fijn goed goed, iets grof te grof veel te grof te grof en te fijn slecht gesorteerd bezanden verschralen aantal % - - 2 2,2 5,3 9,7 28,O 54,8 5 9 26 51 - - - - - aangemidd. M-50 cijfer tal (rrn) - - 247 198 204 237 284 - - - - % - - - 1 1,l 78 83,8 14 15,l - - gernidd. M-50 cijfer (rrn) 221 249 308 - - Volgens de N.S.F. normen zou derhalve 43% van het gebruikte zand geschikt zijn voor verschralen en slechts 1,1% voor bezanden. Voor wat betreft verschralingszand ontbreken de klassen 1, 7, 8 en 9. De twee monsters in klasse 2 betreffen zand waar klei doorheen is gemengd. Het M-50 cijfer is hier ook afwijkend van de lijn fijn-grof voor de klassen 1-8. Opvallend is dat 83% van de zanden in de klassen 5 en 6 liggen wat betreft verschralingszand en 99% in de klassen 6 en 7 wat betreft bezanden. Dit duidt erop, dat de zanden eenzelfde herkomst bezitten. Van de overige monsters van buiten de Flevopolder, die betrekking hebben op zand van verschillende aard en herkomst is de verdeling als volgt: Tabel 2. Zand van buiten de Flevopolder klasse no. omschrijving 1 2 3 4 5 6 7 8 9 veel te fijn te fijn goed, iets fijn goed goed, iets grof te grof veel te grof te grof en te fijn slecht gesorteerd verschralen aantal % 9 14 2 30 47 - - 7 - - 2 2 1 7 7 3 - - bezanden gemidd. aanM-50 cijfer tal (vm) 128 156 4 192 1 1 1 17 267 2 435 4 182 - - % gemidd. M-50 cijfer (vm) - - 13 3 3 3 57 111 145 171 200 171 435 141 7 13 - - Uit deze tabel blijkt duidelijk de heterogeniteit van deze monsters. Gezien het geringe aantal monsters kan niet a1 te veel waarde worden gehecht aan het feit dat bij het als grover geclassificeerd zand de M-50 cijfers niet continu oplopen. 7. lndeling volgens U-cijfer of M.50 cijfer en gradatieindex In het voorgaande is gebruik gemaakt van N.S.F. curven ter classificering van de geschiktheid voor bezanden of verschralen. Dit vereist het vergelijken van een tiental punten op de zeefcurve met de N.S.F. grenscurven. . , In plaats,vandeze grafische methode kan ook de.benadering van de N.S.F. curven zoals beschreven in hoofdstuk 4 worden gebruikt. Het zand moet dan aan de volgende voorwaarden voldoen (zie ook hoofdstuk 3): . .. verschralen bezanden 151 - 257 pm 2.12 - 4.44 M-50 cijfer D90/D10 1.22 2.03 - 237 pm 3.42 Bij de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders wordt echter niet met M-50 cijfers gewerkt maar'met U-cijfers. Bij het U-cijfer wordt ook de fractie 16-50 pm betrokken terwi~lhet M-50 cijfer .alleen betrekking heeft op de fractie 50-2000 pm. , - >. .. Als benadering van het M-50 cijfer door middel van het U-cijfer.is genomen M-50 = 12.300/U. Dit is berekend voor U-cijfer van 39 tot 65. Het getal 12.300 is het gemiddelde van het produkt van het M-50 cijfer en het U-cijfer van 76 van de 93 in Flevoland genomen monsters. De standaardafwijking van dat getal bedraagt 424'.Het gebied'waarbinnen 95% van de produkten van U-cijfer en M-50 cijfer gevonden worden loopt van 11470 tot 13130. Van de'93 monsters vallen er 17 buiten dit gebied en zijn.buiten beschouwing gelaten. Bij deze 17 monst'ers zitten 0.a. monsters van zavel/zandmengsels. 13.130. - 12.300 = 70/.. De maximale relatieve afwijking bedraagt . .12.300 Het maximaal toelaatbare verschil in duplo-bepalingen van U-cijfers volgens Atterberg (Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, 1980) bedraagt: 0 - 40 eenhedep 40 - 300 eenheden > 300 eenheden 6 eenheden 15% van de gevonden waarden 45 eenheden .. Als voor hkt U-cijfer een na~wkeuri~heih wordt genomeb van 15% en voor de relatie M-50 = 12.300/U'7% dan bedraagt de nauwkeurigheid in het aldus bepaa1de.M-50 cijfer $ * I : = 16,6%. : '- De eisen voor geschikt.bezandi'ngs- en verschralingszand worden dan: (berekend uit N.S.F. normen) . . verschralen , U-cijfer' D90/D10 . 48 - 81' 2.12 - 4.44 . ,, ; bezanden 52 - '101 2.03 -' 3.42 Het U-cijfer van 101 als bovengrens voor bezandingszand is niet zeker aangezien voor dergelijk fijne zanden de omrekening van U-cijfer naar M-50 cijfer niet getoetst is voor zanden afkomstig uit Flevoland. Vergeleken met een 10-tal zandsoorten van buiten de polder zou een M-50 cijfer van 123 pm,'zoals aanggegeven als ondergrens voor bezandingszand overeenkomen met een U-cijfer vah' + 110. ' De in het onderzoek gebruikte 93 zandmonsters uit Flevoland kunnen op het U-cijfer + gradatie-index of-alleenop het U-cijfer worden beoordeeld voor wat betreft hun geschiktheid als bezandings- of verschralingszand. De resultaten van het sorteren op N.S.F. normen, op alleen U-cijfer of' op U-cijfer +.gradatie-index is weergegeven:in onderstaand schema.. . *.. , :, , , ,, . .. . . ...~ . .. . .. . .. . . , . . . , I . , , . . , , . . .. .. . . . verschralingszand sorteren op .' . ..' ongeschikt 53 geschikt N.S.F. norrnen . . . U-cijfer tussen 41 en 81 40 . . totaal .. .. .93 : 48 45 93 . ' . . :. . .'. (waarvk volgens . (waarvan'volgkns' i . . N. S.F. normen on-' N.S .F. normen . ' '. . . .r ;< . . geschikt : 10:') geschikt : . 2) ,. .-: , , ' ' ' : , U-ci jfer 48-81 gradatie-index .. . . ., 43 50 93 ( waarvan .volgens . ( waarvan volgens . . . ., . ...,. . . N.S.F. normen N.S.F. normen : ., . , . . . .. ongeschikt : 5*) geschikt : 2) . . . ,, . . .. . . ... . . . . . , . . . . . . . . :,.. . . ,.. ,.. ,. bezandingszand .. . . . .,:., , . , . . , , . . . . . .. . . . . , . -- ,,::. .,.; . . . .. ,geschikt ?ngeschikt . . < .- , , totaal .,. , , , I ( , . . . . . I % , $ sorteren op , N.S.F. norrnen U-cijfer tussen 52-100 , ' 1 ' , U-cijf&. 52-100 gradatie-index D90/D10 2,22 3,84 - ~: . .. ' . . . ' 92 . . . ' 9 3 , . 20 . . 73: ..., (waarvan volgens (waarvan volgens N.S.F. norrnen N.S.F. normen ; ongeschikt : 19**) geschikt : 1,) r 82. 11 (waarvan volgens (waarvan volgens N.S.F. normen. N.S.F. normen ongeschikt ,. : ll**) geschlkt : 1 , 93 .. ., . . . . . . .' . 93 *De zandsoorten die volgens het sorteren ?p U-cijfer,of U-cijfer + gradatie-index geschikt zijn voor verschralen en volgens de N.S.F.norrnen niet,beti-effenzandsoorten die Ban de grove kant iijn e" 0;'enkele punten buiten de N.S.F. krommen vallen (zie figuur'18)."' - ' '. , **Bovenstaande geldt eveneens voor het bezandingszand. Hierbij moet worden opgemerkt dat hoewel de rneeste binnen de Flevopolders gewonnen zandsoorten volgens de N.S.F. normen iets te grof zijn voor bezandingszand ze in de praktijk toch blijken te voldoen. Voorwaarde daarbij is Een goede waarde voor dat de laagdikte niet te groot genomen wordt. de laagdikte is 0,08m (Meriting, 1982). .. . , ,. . .. , Het gebruik-van zowel gradatie-index,als ,u-cijfer'vqor de geschiktheidsbeoordeling geeft een.nauwkeurigeye beoordeling dan alleen het.gebruik van het U-cijfer. . . . .. .. , . . :. .. Aangezien de zeefkrornme,van:de in de Flevopolders gebruikte zandsoorten sterk op elkaar lijken betreft hetverschil tussen bezanding&and en , , verschralingszand vooral het U-cijfer, temeer daar het M-50 cijfer, waar het U-cijfer van afhangt in sterke mate de overeenkomst tussen de berekende grenscurven en de N.S.F. grenscurven voor zandgeschiktheid bepaalt. Daar vrijwel alle in de flevopolders gebruikte zandsoorten geschikt zijn voor verschralen en bij niet te grote zandlaagdikten het zand dat voor verschralen geschikt is ook voldoet als bezandingszand kan veelal worden volstaan met het U-cijfer als geschiktheidsnorm. Voorwaarde is dan we1 dat het zand in de polder of vlak daarbuiten gewonnen is. 8. Conclusie De grenscurven van de N.S.F. van de beoordeling van de geschiktheid van zand als bezandingszand of verschralingszand kunnen worden benaderd met behulp van het M-50 cijfer + gradatie-index of met behulp van het U-cij'fer en de gradatie-index als er een omrekening van het M-50 cijfer naar het U-cijfer mogelijk is. Voor de in de Flevopolders gebruikte zandsoorten is dit mogelijk en luidt het verband: M-50 cijfer = 12.300/U-cijfer Voor het sorteren op grond van het U-cijfer en de gradatie-index kunnen de volgende grenzen worden aangenomen: - bezanden U-cijfer 52-101,gradatie-index 2.03 - 3.42 - verschralen U-cijfer 48 - 81, gradatie-index 2.12 4.44 - Gezien de geaardheid van het in de Flevopolders gebruikte zand, dat in de polder zelf of de omgeving daarvan gewonnen is, mag voor het beoordelen van de geschiktheid voor het bezanden of verschralen volstaan worden met een karakterisering op grond van het U-cijfer. Deze waarden luiden dan voor: verschralen U-cijfer 48-81 bezanden U-cijfer 52-101 9.Samenvatting Door de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders worden jaarlijks vele sportvelden aangelegd. Om ze onder verschillende weersomstandigheden goed bespeelbaar te houden worden ze alle bezand. Om een antwoord te krijgen op de vraag welke bezandingsdikte en welke kwaliteit bezandingszand het meest geschikt is, Zijn in 1979, 1980 en 1981 een aantal karteringen uitgevoerd op een aantal sportvelden in Lelystad, Almere-Haven en Almere-Stad. Over de zandlaagdikten werd reeds eerder gerapporteerd (Bakker en De Lange, 1980; Menting 1982). In dit rapport wordt ingegaan op de kwaliteit van het zand, dat wordt gebruikt bij de aanleg van sportvelden. Na een bespreking van de functies van het bezandingszand en het gebruik van zeefcurven worden de eisen behandeld waarvan het sportveldenzand volgens de N.S.F. moeten voldoen. Deze eisen worden uitgedrukt in grenscurven, waarbinnen de zeefcurve van het te beoordelen zand moet vallen. Deze grenscurven zijn te benaderen door middel van een M-50 cijfer en de gradatie-index. Voor toepassing in de polder is een omrekeningsfactor berekend voor omrekening van M-50 cijfer naar U-cijfer. Voor de in de polder toegepaste bezandingszanden is de omrekening als volgt: U-cijfer = 12.300/M-50 cijfer. De zandsoorten die in de polder worden gebruikt blijken voldoende goed te worden gekarakteriseerd door het U-cijfer om daarop te selecteren voor a1 of niet geschikt zijn als sportveldenzand. Voor het bezanden zijn de geschiktheidsgrenzen U-cijfer 52-101 en voor het verschralen U-cijfer 48-81. Literatuur 1. Bakker, L. en G. de Lange 2. Boekel, P., F. Riem Vis, A. Lahr-Renkema - Zandlaagdikten van sportvelden in Lelystad. W.D. 1980-62 Abw, februari - Gebruik van zand bij aanleg en onderhoud van grassportvelden. Rapport 7-80 Istituut voor Bodemvruchtbaarheid, Haren (~roningen) 3. Jong, K.G. de - 4. Menting, G. - Zandlaagdikten van sportvelden in R.1J.P.-rapport 1979-21 Abw. Het zanddikteproefveld R45 19701976: Opzet, uitvoering, verzamelde gegevens - ten behoeve van sportveldonderzoek. Lelystad, Almere-Haven, AlmereStad 1982, 167 Abw, juli. 5. Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders 6. Werkgroep zand voor Sportvelden 1972 - Analysemethoden, deel 1, Grond, 1980. - Beknopt verslag over het rapport van de werkgroep zand voor sportvelden. Technische rnededelingen N.S.F., nr. 7, juli 1972: 1-5. Bijlage 1 Ligging van de bnderzochte velden Plaats Gebied Lelystad 2.3.7 Almere-Haven 1.h.l. Almere-Haven 1.m.l Almere-Stad 2.m.4 Almere-Stad 2.q.2 Bijlage 2. Smenstelling van zsnden. verschillend van aard en herkomst Compositionof'sands with different natures and origins. Fracrieverdeling in % van ds hoeveelheid nard of herkamst Humuri @em zsnd gsh. geh. - 0.05 0,075 bimsnd Rivierzsnd Blakzijl eand Z rddlaren 1 2 3 ~ropwolds Eslde Smilde Rode" winscnoten 1 2 KlaZiBnaveen Onstwedde 1 2 Gieten/Gasselte Midrolda 1 " 2 0.2 0,Z 0,4 0.8 . - 0.8 1.2 1.5 0.6 1.0 0.6 -- 1,4 0.1 20.3 1,l 1.1 0 5.5 5,4 7.2 0.4 6.7 7.5 5.6 2.2 4.2 12.3 3.1 2.0 ( 16, ' 2.2 0.1 80.2 2.8 0,s 0 6.2 7,7 13.2 0,l 5.3 5.6 7,4 1,l 3.8 12.2 5.9 3.8 Gronfnij en K.N.N.M. 0.05 am. - 0.075 0.09 of 0,105 0,150- 0,2100.09 of 0 , 1 0 5 ~ 0,150 0,210 0 , 3 W 8,l: 0.lx 7.4 4.6: 0,5= 1.1 1 9 , ~ ~ 19,3* 37.6; 0.6 7.9 8.6 7.6 4.3 9.6 7.2 15.2 9.0 19.0 0.5 3,1 13.9 3.1 2,2 30.5 23.9 38.2 1,3 41.5 40.3 36.0 28.6 44,O 30.3 29.0 31.0 ). 37.2 4,l 3.9 35.1 11.2 4.4 26,4 28.1 8,s 23.3 22.1 24.0 25.1 25,9 26,7 21.6 29.6 34.1 28,O 24.0 3.4 32.0 44.1 22.2 11.8 15,s 1.6 51.3 11.5 10.0 14.4 22.3 8,2 12.8 10.4 12.1 0,300- 0,420- 0.6000,420 0.600 1.400 1,400 M50 in 1/1WO m D90/ 010 4,4 25.8 1.0 8.9 13.0 12.2 2.8 2,6 1.2 16.9 3.1 2.5 2.5 9.3 1,8 2,7 4.8 5.0 0.1 2,2 182 4 W 62 199 300 515 136 143 104 252 135 130 142 175 130 125 147 159 3.0 2.7 2.8 2,9 9.4 5.4 3.l 3.5 2.3 2,4 2.8 2,8 3.0 3.6 2.8 4.0 3,4 3.3 1.0 23.5 0.6 2.8 18.0 24.4 1.0 1.6 0 4,s 1.2 0,8 0,s 4,2 1,O .0,6 ,l,l 1.9 0,4 17.1 0.4 0,6 7.5 22,2 1.0 0.4 0 1.4 0.5 0,3 0,5 1.8 0,5 '-0.2 0.8 1.0 0 0 2.1 11.1 0.3 0.1 0 0.2 0.1 0.2 0 0.3 0,2 0.1 0,l 0.1 Bron: Boekel, 1980 Bijlage 3. Optimalisatie van berekende grenscurven. Bezandingszand Korreldiameter in (Lh) linker geoptima- kwadraat rechter liseerde vanaf- NSF NSF grens- waarde wijking grenscurve curve geoptima- kwadraat liseerde van afwaarde wijking Som van kwadraat van afwijkingen van linker grenscurve Som van kwadraat van afwijkingen van rechter grenscurve Totaal 97,2 312,2 409,4 Verschralingszand 63,5 Som van kwadraat van afwijkingen van linker grenscurve Som van kwadraat van afwijkingen van rechter grenscurve 79,2 Totaal 142.7 Bi j l a g e 4 . Herkomst zand Langezand Langezand Langezand Langezand Langezand Langezand Langezand Langezand Langezand Langezand Langezand Langezand Archipel Archipel Archipel Archipel Archipel Archipel Archipel Archipel Archipel Archipel Archipel Archipel Archipel Archipel Archipel Archipel Archipel Archipel Schouw S chouw Schouw Schouw Schouw Schouw Gal joen Galjoen Galjoen Galjoen Gal joen Gal joen Gal joen Galjoen G a l joen Gal joen D e Marken De Marken D e Marken D e Marken De Marken D e Marken 1.1 1.1 1.2 1.2 1.3 1.3 5.1 5.1. 5.2 5.2 5.3. 5.3 2.2 2.2. 2.1 2.1 2.3 2.3 4.1 4.1 4.2 4.2 4.3 4.3 5.1 5.1. 5.2 5.2 5.3 5.3 1.1 1.1 1.2 1.2 1.3 1.3 1 1 2 2 3 3 4 4 5 5 2 2 8 8 9 9 M-50 U-ci j f e r D90/D10 Classificatie Versch. Bez . Bijlage 4 verx Herkomst zand ' Wierdenpark 1 Wierdenpark 1 Wierdenpark 2 Wierdenpark 2 K1-Brandtsp.1 K1-Brandtsp.1 K1-Brandtsp.2 K1-Brandtsp .2 K1-Brandtsp.3 K1-Brandtsp.3 K1-Brandtsp.4 K1-Brandtsp .4 K1-Brandtsp.5 K1-Brandtsp.5 K1-Brandtsp .6 Kl-Brandtsp.6 K1-Brandtsp.7 K1-Brandtsp .7 K1 -&andtsp .8 K1-Brandtsp .8 K1-Brandtsp.9 K1-Brandtsp.9 K1-Brandts.10 KlrBrandts.10 K1-Brandts.11 K1-Brandts.11 2Q 1 2Q 1 2Q 2 2Q 2 2Q 3 2Q 3 2Q 4 2Q 4 De Marken 1 De Marken 2 De Marken 3 De Marken 4 De Marken 5 De Marken 6 De Marken 7 Duinzand Rivierzand Blokzijlzand Zuidlaren 1 Zuidlaren 2 Zuidlaren 3 Kropswolde Eelde Smilde Classificatie Versch. Bez. Bijlage 4 vervolg. ~ e r k o m L tzand Winschoten 2 Onstwedde 1 Onstwedde 2 Gieten/Gasselte Midwolda 1 Midwolda 2 Drachten KO 1ham 1 Kol ham 2 Heegermeer Stadskanaal Bellingwolde Meeden/Scheemda Gasselternijveen Klazienavee Steenwijk A Steenwijk B Over Smilde A Over Smilde B Classificatie Versch. Bez .
© Copyright 2025 ExpyDoc