De Haïtiaanse onafhankelijkheidsstrijd (1791 – 1804

De Haïtiaanse onafhankelijkheidsstrijd (1791 – 1804)
Dertien jaar duurt de strijd van de slaven op Saint Domingue om onafhankelijk te worden.
Machtige westerse naties als Frankrijk, Engeland en Spanje leggen het af tegen de slavenlegers die
onder leiding staan van Toussaint Louverture. Op 1 januari 1804 ontstaat Haïti: de eerste
onafhankelijke negerrepubliek ter wereld.
Saint Domingue
In 1697 komt het westelijke gedeelte van het eiland Hispaniola officieel in handen van de Fransen. In
de zeventiende eeuw hadden de Fransen dat onherbergzame deel van het eiland langzaam aan
gekolonialiseerd. Er hadden veel schermutselingen plaatsgevonden met de Spanjaarden die het
oostelijke deel van het eiland beheersten en de Fransen het recht op de grond betwistten. In het
verdrag van de vrede van Rijswijk, waarmee een eind kwam aan de Negenjarige oorlog tussen
Frankrijk en de Grote Alliantie van een aantal Europese landen, wordt bepaald dat Spanje het deel
dat feitelijk al in Franse handen is moet afstaan aan Lodewijk XIV. De Fransen noemden hun
verworven bezit Saint Domingue. Het zou Frankrijk een eeuw lang veel voorspoed brengen. En de
vanuit Afrika ingevoerde slaven veel leed. Begin 1700 zijn er zo’n 8000 blanken op het eiland en (nog
maar) 12.000 slaven.
Het belang van Saint Domingue voor Frankrijk is groot. Een vijfde van haar buitenlandse handel
wordt gevormd door de import uit en de export naar de kolonie. Het verschaft 15.000 matrozen het
hele jaar door werk. De doorvoer en verwerking van koffie, suiker, cacao, indigo, katoen en tabak
bepalen voor twee vijfde deel de handelsbalans. Er zijn op Saint Domingue zo’n 7000 plantages die
43% van het grondoppervlak beslaan. Koffie wordt in de bergen verbouwd, suikerriet op de vlaktes.
Cap François is de hoofdstad met 18.000 inwoners, gevolgd door Port-au-Prince met 10.000
inwoners.
Saint Domingue wordt bestuurd door een vanuit Parijs aangesteld koloniaal bestuur met een
gouverneur en een intendant, ondersteund door de marechaussee. Frankrijk heeft zijn
handelsbelangen met Saint Domingue veilig gesteld door het Exclusif Metropolitain: planters mogen
hun producten uitsluitend verkopen aan Frankrijk tegen door de Franse overheid vastgestelde
prijzen. Voor de planters is dit Franse alleenrecht een doorn in het oog. De groep planters bestaat uit
zowel blanken als mulatten. Rond 1791 zijn er ongeveer 25.000 tot 30.000 blanken; iets meer
kleurlingen (mulatten ) en naar schatting minimaal 450.000 slaven. De jaarlijkse aanvoer van nieuwe
slaven uit Afrika ligt op ten minste 30.000 per jaar.
Seksuele relaties tussen blanke mannen en zwarte slaven zijn schering en inslag. Trouwen doen de
blanken echter nauwelijks met zwarte vrouwen. In 1778 wordt dit zelfs officieel per wet verboden.
Kinderen die uit deze relaties voorkomen (mulatten / kleurlingen) worden op hun 21e vrij verklaard
(affranchi). Ongeveer de helft van de mulatten is financieel gegoed en ongeveer tien procent van hen
bezit meer slaven dan de blanke planters. Hoewel een groot aantal mulatten zich een aanzienlijke
positie heeft verworven in de kolonie, worden ze als groep gediscrimineerd, zowel door de
welvarende blanken, de ‘grands blancs’, als door de groep van ‘petits blancs’ of ‘blancs manants’, de
arme blanke bewoners van Saint Domingue. Zowel de blanken als de mulatten kijken neer op de
zwarte slaven.
Veel welvarende plantage-eigenaren verlaten het eiland zo snel als mogelijk om in het moederland
van de vruchten van hun rijkdom te kunnen genieten. Het beheer van hun bezittingen - zowel
gebouwen, grond als ook de slaven - laten ze over aan zaakwaarnemers, die vaak ook maar een
oogmerk hadden: rijk worden over de ruggen van de slaven.
Burgeroorlog tussen blanken en opstand van mulatten
De Franse revolutie van 14 juli 1789 brengt de al aanwezige spanningen op het eiland tot een
kookpunt. Allereerst verslechteren de verhoudingen tussen de ‘grands blancs’ en de ‘petits blancs’.
De rijke blanken zijn gunstig gestemd over de ontwikkelingen in Frankrijk. Zij willen van het Exclusif
Metropolitain af en hopen op meer handelsvrijheid. De kleine blanken hopen op een herverdeling
van plantage- en grondbezit en roepen om afschaffing van de monarchie. Als reactie op deze radicale
standpunten van de kleine blanken matigen de grote blanken hun aanvankelijke pro-revolutionaire
houding . Het parlement in Cap Francais - de Assemblée Coloniale - neemt een afwachtende houding
aan. Er mag niet meer gesproken worden over onafhankelijkheid. Voorstanders van de
onafhankelijkheid van Frankrijk richten in Saint Marc echter de alternatieve Assemblée Nationale op.
Een reactie uit Frankrijk blijft niet uit: een groep rijke planters - de Club Massiac - stuurt vanuit
Frankrijk een legertje naar Saint Domingue om de radicalen een kopje kleiner te maken. Dit betekent
een burgeroorlog tussen de groep uit Saint Marc en die uit Cap Francais. Ondanks hun onderlinge
meningsverschil over de onafhankelijkheid, zijn ze het over twee dingen wel eens: de slavernij mag
niet afgeschaft worden en er kan geen sprake zijn van gelijkberechtiging tussen blanken en mulatten.
De mulatten kijken ondertussen verward toe. De revolutie in Frankrijk biedt hen hoop op
gelijkberechtiging. Tegelijk is er niemand onder de blanken op Saint Domingue die daar ook maar iets
voor voelt. Overigens hebben de mulatten zelf ook een heldere visie op de slavernij: die moet
gewoon blijven bestaan. In Frankrijk is men op dat moment ook nog niet toe aan afschaffing van de
slavernij. Vanuit de Société des Amis des Noirs - een beweging die zich richt op een verbetering in de
situatie van de slaven - wordt er wel gezinspeeld op verzachting van de slavernij, maar de Club
Massiac van de rijke planters (Société Correspondante des Colons Français) is op dat moment nog
veel invloedrijker.
Twee jonge mulatten kunnen echter niet wachten en besluiten de gelijkberechtiging af te dwingen.
Vincent Ogé en Jean Baptiste Chavannes roepen gouverneur Blanchelande op toe te geven aan de
eisen van de mulatten om gelijkberechtiging, zo zal - dreigen ze - een dreigende opstand onder de
slaven voorkomen kunnen worden. Omdat er niet gereageerd wordt op hun oproep trekken ze met
ongeveer 250 gewapende mannen naar Cap Français. Onderweg vinden enkele schermutselingen
plaats . Als het bericht Cap Français bereikt dat er ook blanke planters zijn gedood, wordt er actie
ondernomen. Het legertje van Ogé en Chavannes wordt in de pan gehakt en de beide leiders worden
in 6 februari 1791 terecht gesteld na wrede martelingen. In Frankrijk wordt op 15 mei 1791 dan toch
de gelijkberechtiging van de mulatten afgekondigd, maar minder dan een half jaar later is al weer
veel van deze wet teruggenomen.
Start van de opstand
Het zijn uiteindelijk de slaven die de opstand ontketenen. De slavenopstand barst los in de nacht van
22 augustus 1791, in het noorden van Saint Domingue, niet ver van Cap Francais. Op een open plek in
het Bwa Kaiman of Kaaimannenbos wordt een voudoubijeenkomst gehouden onder leiding van de
weggelopen slaag Dutty Boukman en de voudoupriesteres (mambo) Cécile Fatiman. Boukman heeft
als opzichthouder over de slaven (commandeur) en later als koetsier gewerkt op de Clement
plantage, een van de eerste plantages die in rook op gaat. Tijdens de ceremonie wordt het signaal
voor de opstand gegeven. Naar schatting worden de eerste dagen zo’n tweeduizend blanken gedood
en honderden suikerriet- en koffieplantages vernietigd. Als begin september de eerste golf van
geweld is gaan liggen, en de verspreiding van de opstand is ingedamd door een cordon sanitaire, is
het aan de Fransen om wraak te nemen. Boukman wordt gevangen genomen, gemarteld en gedood,
maar andere leiders, zoals Georges Biassou, Jean François Papillon en Jeannot, die ook bij de
ceremonie aanwezig zijn geweest, nemen zijn plaats in. De planters luiden inmiddels volop de
noodklok. Tussen najaar 1791 en voorjaar 1792 bieden verschillende kuststeden petities aan de
koning in Frankrijk aan om in te grijpen op Saint Domingue. De handel loopt gevaar.
De slaven en de Spanjaarden
Er blijven ongeveer zo’n 30.000 opstandige slaven actief, vooral in het noorden. Ze opereren in zowel
redelijk georganiseerde groeperingen, als in vrije bendes, en beheersen het platteland. Ze staan na
de dood van Boukman onder leiding van Jean François, Biassou en Jeannot. Het leger van de slaven
stelt aanvankelijk niet zo heel veel voor. Het gaat gehuld in lompen, ze hebben maar weinig
vuurwapens en vechten met messen, gepunte stokken en oude sabels en zwaarden. Een op de vijf is
vrouw of kind. Na verloop van tijd krijgen de opstandige slaven steun van de Spanjaarden vanuit het
oostelijke deel van het eiland. Op dit Spaanse deel van het eiland wonen veel minder mensen, zo’n
125.000 waarvan 15000 slaven. Er zijn maar 25 suikerrietplantages. De Spaanse gouverneur van
heeft van de Spaanse kroon de opdracht gekregen de slavenleiders in dienst te laten treden van
Spanje. Hun moest vrijheid en rijkdom worden aangeboden. Later zouden zij dan de slaven
onderworpen kunnen houden. Er zijn ook vele koningsgezinde Fransen naar de Spanjaarden
overgelopen.
De Spanjaarden vestigden hun hoop op Toussaint Louverture. Aanvankelijk is hij arts in het
slavenleger van Biassou, maar hij blijkt daarnaast nog andere talenten te hebben. Hij kan zeer goed
paardrijden en heeft uitstekend militair inzicht. Als snel verwerft hij de positie van legeraanvoerder.
Hij slaagt erin een gedisciplineerd leger op te bouwen. In 1793 treden ook Biassou en Jean François
toe tot de Spaanse troepen. Jeannot wordt alom gevreesd vanwege zijn wreedheid en sadisme
tegenover vooral blanken, maar ook tegen zwarten. In onderling overleg besluiten de andere
legerleiders hem uit de weg te ruimen. Hij wordt geëxecuteerd terwijl hij om genade smeekt. Voor
Spanje verovert Toussaint in rap tempo delen van het land. Het is echter zijn bedoeling zijn eigen
leger zo sterk te maken dat hij de Spanjaarden kan verslaan. Op 6 december 1793 verovert hij
Gonaïves voor de Spanjaarden op de Fransen. De Spanjaarden vlassen nu op een verdere verovering
van het eiland. Er zijn nog maar een paar gebieden in handen van de Fransen: Fort Dauphin, Cap
Francais en Port de Paix.
Burgeroorlog
Ondertussen woedt er vooral in het zuiden een ingewikkelde burgeroorlog: tussen grote blanken en
de vertegenwoordigers van Frankrijk enerzijds en kleine blanken anderzijds, maar ook tussen blanken
en mulatten, waarbij de kleurlingen ook samenwerken met opstandige slaven. Een volksoproep in
Port-au-Prince brengt de stad in handen van kleine blanken, die vervolgens een groot aantal
mulatten vermoorden. Auguste Borel is een van de leiders van de kleine blanken – ook wel de
pompons rouges genoemd. Ze komen uit het gepeupel van Port-au-Prince en zijn voorstander van de
revolutie en de omverwerping van de monarchie. Ze haten de rijke blanke planters en nog meer de
mulatten. Het is hun droom de rijkdom van de rijke blanken over te nemen en heersers over Saint
Domingue te worden met mulatten en negers in slavernij. De kleine blanken verliezen echter
gaandeweg terrein. Vanwege hun wreedheid tegenover slaven en mulatten keert uiteindelijk
iedereen zich tegen hen. Gouverneur Blanchelande bestrijdt hen in Port-au-Prince, Léogane en Saint
Marc. Ook probeert hij een slaven- en mulattenopstand in het zuiden (tevergeefs) onder de knie te
krijgen.
De rijke blanken - ook wel de ‘pompons blancs’ genoemd - hopen op de contrarevolutie in Frankrijk
of anders op de onafhankelijkheid van Saint Domingue. Veel grote blanken wijken uit naar Jamaica.
Daar bieden ze de soevereiniteit over Saint Domingue aan de gouverneur van Jamaica aan. Ook
hopen ze op ingrijpen van de Engelsen. Anderen nemen dienst in het Spaanse leger.
De mulatten zoeken ondertussen telkens wisselende coalities met rijke blanken en de opstandige
slaven.
Engelsen
In september 1793 landen de Engelsen op Saint Domingue. De Engelsen worden door de blanken en
door een deel van de mulatten met open armen ontvangen. De Fransen verliezen snel terrein en
worden teruggedreven naar de noordkust. Port-au-Prince (4 juni 1794) en Môle Saint Nicolas vallen
in Britse handen. Overal waar de Engelsen komen wordt de slavernij weer ingevoerd. Andere delen
van het land zijn inmiddels in handen van door Spanje gesteunde slavenlegers onder leiding van
Toussaint (o.a Gonaïves, Limbé, Marmelade. Plaisance, Terre Neuve en l’ Acul). De kosten van de
verovering zijn echter hoog voor de Engelsen. Gele koorts (mal du Siam) en de aanvallen van
Toussaint maken veel slachtoffers. Naar schatting zijn in 1796 al 25.000 Engelsen omgekomen. De
Engelsen hebben op hun hoogtepunt het gebied tussen Gonaïves en Port-au-Prince in bezit en een
flink stuk rond Jérémie en Môle Saint Nicolas.
Rol van Frankrijk
Op 17 september 1792 komen drie Franse commissarissen in Cap Francais aan: Sonthonax, Polverel
en Aihauld. Sonthonax had 6000 soldaten bij zich onder leiding van de generaals Laveaux en
Rochambeau. De soldaten proberen de slavenopstand in te dammen en neer te slaan, maar slagen
hierin niet. Sonthonax stuurt gouverneur Blanchelande terug naar Frankrijk. Deze wordt opgevolgd
door generaal Galbaud, een man die zelf bezittingen heeft op Saint Domingue. Omdat dit echter
wettelijk niet mogelijk, wijst Sonthonax hem daarom direct weer. Galbaud keert zich dan tegen
Sonthonax en bestormt op 21 juni 1793 Cap Francais. Zijn mannen plunderen de stad en vermoorden
zwarten en mulatten. Om op te kunnen treden tegen Galbaud besluit Sonthonax om de slaven te
hulp te roepen. De slavenleiders Macaya en Pierrot vallen de stad binnen en slagen erin haar te
ontzetten. Galbaud weet te ontsnappen. Zoals beloofd proclameert Sonthonax vervolgens voor het
gehele noorden de afschaffing van de slavernij (19 augustus 1793). Hij eist echter wel dat de slaven
wel weer terug keren naar de plantages om onder opzicht werk te doen. De opbrengsten van de
plantages, waarvan ongeveer de helft vernield is niet meer functioneert, gaat voor een kwart naar de
eigenaar, een kwart naar de staat, een kwart naar de tussenhandel en een kwart naar de arbeiders.
Toussaint kiest de Franse zijde
Toussaint neemt voor de Spanjaarden grote delen van het eiland in. Als er echter bij de inname van
Fort Dauphin op 28 januari 1794 tegen de wil van Toussaint een bloedblad door de Spanjaarden en
Jean François tegen de Fransen plaatsvindt, is het moment voor Toussaint aangebroken om
aansluiting te zoeken bij de Fransen. Juist op het moment dat de Fransen zwak staan tegenover
zowel de Spanjaarden (de legers van Toussaint) als de Engelsen, loopt Toussaint met zijn legers over
naar de Franse zijde De afschaffing van de slavernij door Sonthonax in het noorden van Saint
Domingue en de afschaffing van de slavernij in Frankrijk 4 februari 1794 ondersteunen hem in dat
besluit, te meer omdat de Engelsen juist overal de slavernij weer invoeren. Op zondag 6 mei 1794
spant Toussaint een valstrik voor de Spanjaarden in het stadje San Raphael. De weken daarna veegt
hij samen met zijn belangrijkste generaals Dessalines, Moyse, Belair, Maurepas en Clervaux de
Spanjaarden het land uit.
Sonthonax wordt kort daarna teruggeroepen naar Frankrijk, maar laat zijn opvolger Laveaux nog de
mulatten Rigaud, Vilatte en Beauvais benoemen tot brigadegeneraal. Met Laveaux heeft Toussaint
een goede relatie. In het najaar van 1794 begint Toussaint een offensief tegen de Engelsen., met als
inzet de opheffing van de slavernij. Overal waar hij overwint, wordt de slavernij opgeheven. De
plantages worden onteigend en bezit van de slaven en de staat. Blanken mogen blijven, en worden
voor een derde deel eigenaar van hun bezittingen. Ook betalen ze heffingen op hun opbrengsten.
Toussaint richt zich op het behoud van de plantagecultuur in de hoop de geruïneerde economie van
het land weer te herstellen en discipline onder de bevolking te handhaven.
De strijd tegen de Engelsen duurt nog het hele jaar 1795. De Engelsen moeten strijd leveren op twee
fronten: tegen de troepen van Toussaint en tegen de legers van de mulatten. Tussen Toussaint en de
mulattenlegers bestaat veel wantrouwen. Als Toussaint de Fransen te hulp schiet bij een staatsgreep
van de mulat Vilatte tegen generaal Laveaux, wordt Toussaint benoemd tot brigadegeneraal en
worden alle Franse troepen in zijn gelederen ondergebracht. Toussaints twee oudste zonen mogen
als beloning in Parijs studeren. In 1795 is de rol van Spanje definitief uitgespeeld. Met de vrede van
Bazel wordt op 22 juli 1795 vrede gesloten tussen Frankrijk en Spanje. De slavengeneraals Jean
François en Biassou, die hun lot verbonden hebben aan dat van de Spanjaarden, verlaten het land.
Jean François vertrekt naar Spanje en schopt het tot gouverneur. Hij overlijdt in 1820. Biassou’s lot is
minder gunstig. Vanwege zijn drankzucht raakt hij aan lagerwal. Hij overlijdt in 1801in Florida. Veel
van hun soldaten sluiten zich aan bij Toussaint. Alle aandacht kan nu uitgaan naar de strijd tegen de
Engelsen. Op 11 mei 1796 komt Sonthonax terug, samen met generaal Rochambeau. Toussaint
besluit dan om zich te ontdoen van zowel Sonthonax als Laveaux, vooral als Sonthonax lijkt af te
koersen op een onafhankelijke zwarte republiek. Toussaint wil dat (nog)niet. Op 16 augustus 1797
dwingt Toussaint Sonthonax te vertrekken naar Frankrijk.
Vertrek van de Engelsen
Begin 1798 bezetten de Engelsen nog Port-au-Prince, Jérémie, l’Arcahaye, Laporte, Saint Marc, Môle
Saint Nicolas , Mirebalais en Croix des Bouquets. Op 14 april 1798 trekt Toussaint Port-au-Prince
binnen. Hij kondigt dan amnestie af voor alle blanken in het Engelse leger die niet tegen hem hebben
gevochten. Velen lopen over naar Toussaint. De Engelsen, onder leiding van generaal Maitland,
trekken zich terug en sluiten een niet-aanvalsverdrag met Toussaint. Toussaint belooft zich niet te
bemoeien met welke Engelse kolonie dan ook. In Frankrijk worden Toussaints onderhandelingen met
de Engelsen - en de Amerikanen - met argusogen gadegeslagen. Ze sturen de commissarissen Roume
en Hedouville naar Saint Domingue. Hedouville moet de macht van Frankrijk op het eiland herstellen.
Hun missie mislukt.
Burgeroorlog met mulatten
In het zuiden vormt de mulattenleider Rigaud een zelfstandige mulattenmacht die zich niets van de
Fransen aantrekt en niet gezamenlijk wil strijden tegen de Engelsen. De mulatten handhaven ook de
slavernij. Rigaud speelt al vroeg een rol van belang in de Haïtiaanse revolutie. In 1791 en 1792 is hij
de leider van de mulatten die bij Port-au-Prince een overwinning behalen op de blanken. Er worden
dan 300 Zwitserse soldaten vermoord die de mulatten eerst aan de overwinning hebben geholpen.
Rigaud erkent maar een macht, die van de mulatten. Een Franse legerleider schreef over de
mulatten: “Zij zijn vast van voornemen ons Grote Eiland geheel in handen te krijgen. Op de ruines
van de feodale macht van de blanke kaste hebben zij een nieuwe kaste opgericht, die van de
aristocratie van het gemengde bloed…”
Onder leiding van Roume komen de zwarte Toussaint en de mulat Rigaud bij elkaar om te
onderhandelen. Het loopt uit op een mislukking. Tussen beiden ontstaat een burgeroorlog als Roume
bekend maakt dat Toussaint op de eerste plaats komt en Rigaud de tweede plaats moet innemen.
Rigaud begint een pamflettenoorlog tegen Toussaint die niet zonder gevolg blijft. Verschillende
legerleiders van Toussaint lopen over naar Rigaud. Bliksemsnel slaat Toussaint in zijn eigen gebied
allerlei opstandjes neer en laat diverse massa-executies plaatsvinden. De mulat Petion loopt naar
hem over. Het verzet tegen Toussaint in het westen en het noorden wordt zo in de kiem gesmoord.
Wat volgt is een burgeroorlog: de messenoorlog, Toussaint geeft zijn meest bloeddorstige generaals,
Dessalines en Moyse, de vrije hand. Uiteindelijk vindt het beleg van het zuidelijk gelegen stadje
Jacmel plaats. De haven wordt geblokkeerd door Engelse en Amerikaanse schepen en van de
landzijde omsingelt Toussaint de stad. Pétion, die weer overgelopen is naar Rigaud, verdedigt de
stand met de generaals Geffrard en Rigaud. Op 1 maart 1800 houdt Toussaint zijn intocht in Jacmel.
Rigaud en de meeste andere belangrijke mulatten vluchten via Cuba naar Frankrijk.
Verovering van Spaanse deel van het eiland
Toussaint wil vervolgens het Spaanse deel van het eiland inlijven. Via Roume vraagt hij officieel
toestemming van de Fransen. Deze krijgt hij niet. Toussaint voelt zich bedreigd door Frankrijk dat op
1 oktober 1800 Louisiana in bezit heeft gekregen. Toestemming of niet, hij valt het buurland binnen
en verovert op 24 januari 1801 de hoofdstad Santo Domingo. Alle ongeveer 15000 slaven op het
eiland krijgen de vrijheid. Paul Louverture, Toussaints broer, en Clervaux worden de bestuurders van
twee nieuwe departementen van het eiland. Toussaint keert terug naar Cap Francais. In de zomer
van 1801 presenteert Toussaint de grondwet van Saint Domingue. De grondwet is geschreven door
negen mannen, zes blanken en drie mulatten en verklaart dat alle bewoners van het eiland worden
gezien als vrije Fransen. Toussaint pleit voor grote plantages om de productie op hoger niveau te
krijgen. De productie bedraagt in dat jaar nog geen kwart van die voor 1791. Hij stimuleert ook de
handel met de Amerikanen en Engelsen. Hij voert een arbeidssysteem in, waarbij arbeiders
verbonden worden aan een bepaalde plantage. Ook wordt er een arbeidskaart ingevoerd, die ook
dient als persoonsbewijs. 1801 is een relatief vreedzaam jaar, al regeert Toussaint met harde hand.
Vanuit Afrika komen ook weer Afrikanen, maar deze keer op vrijwillige basis. Niet iedereen is echter
gelukkig met Toussaint. Het arbeidssysteem dat hij heeft ingevoerd doet velen denken aan de
slavernijperiode. In het noorden komt zijn neef Moyse tegen hem in opstand. Moyse wil een
uitsluitend zwarte staat zonder blanken. Toussaint laat zijn neef arresteren en terechtstellen.
Napoleon bereidt invasie voor
Het grote gevaar komt echter van buiten. In Frankrijk is Napoleon aan de macht gekomen. Hij voelt
zich gekleineerd door Toussaint omdat deze buiten zijn toestemming om het Spaanse deel van het
eiland is binnen gevallen; zonder zijn medeweten een grondwet heeft geschreven; en de Franse
gezanten Roume en Hédouville buiten spel heeft gezet. In het voorjaar van 1801 geeft Napoleon de
opdracht de invasie van Saint Domingue voor te bereiden. In Europa heeft Frankrijk vrede gesloten
met Engeland (vrede van Amiens). Napoleon heeft nu zijn handen vrij voor een grote droom: verdere
uitbreiding van zijn wereldmacht als een Alexander de Grote. Hij wil enerzijds de slavernij weer
invoeren en anderzijds het eiland als springplank gebruiken voor verdere machtsuitbreiding in het
Caribische gebied en richting Amerika. Ook zit Napoleon met grote aantallen vechtlustige soldaten
die niets te doen hebben. Hij besluit Toussaint dan ook van de troon te stoten. Op Sint Helena heeft
hij later gezegd: “Mijn grootste fout is geweest met geweld Saint Domingue te willen onderwerpen.
Ik had het moeten laten regeren door Toussaint Louverture.”
Op 24 oktober 1801 wordt Napoleons zwager Victor Emmanuel Leclerc benoemt tot generaal en
opperbevelhebber. Hij krijgt geheime instructies mee: hij moet eerst vrede aanbieden aan de zwarte
generaals en ze edelmoedig behandelen, vervolgens moet hij hen arresteren en deporteren en dan
de slavernij weer invoeren. Leclerc is niet enthousiast over de missie, Hij ziet wat voor soort
manschappen en materieel hij mee krijgt. Zijn belangrijkste generaals zijn Kerverseau en
Rochambeau. 43.000 manschappen worden ingescheept in 86 schepen en vertrekken vanuit
verschillende havens. Er worden drie hoofdaanvallen gepland, gericht op een snelle verovering van
Cap Francais, Fort LIberté, Port-au-Prince en Santo Domingo. Aanvullend worden nog 8000 mannen
gereed gemaakt. 10% van de manschappen bestaat uit Polen. De mulatten Rigaud, Pétion, Vilatte en
Boyer maken zich klaar voor terugkeer. Nu aan kant van wat eens hun aartsvijanden waren.
Franse invasie
Op 1 februari 1802 naderen de eerste schepen de kust van Saint Domingue. De voormalige slaven
geloven niet in de vreedzame woorden van de Fransen en binden de strijd aan. Toussaint past de
tactiek van de verschroeide aarde toe. Een aantal steden zoals Cap Francais op 4 februari 1802, gaat
in vlammen op. Port-au-Prince loopt echter over naar de Fransen, die vrij snel hun doelen bereiken.
De slavenlegers starten echter vervolgens een uitputtende guerrillaoorlog. Bij de slag bij het
Slangenravijn weet Toussaint de overhand te krijgen op de troepen van Rochambeau. Dessalines legt
het echter af tegen de Fransen tijdens de slag bij de Crête a Pierrot. Toussaint probeert de Franse
troepen in het noorden en westen gescheiden te houden van de troepen in het zuiden. Hij probeert
tijd te winnen tot aan het regenseizoen: dan worden de wegen onbegaanbaar en slaat de gele koorts
weer toe . Leclerc begint al snel te vragen om versterkingen. Hij verliest veel soldaten aan ziekte en in
de strijd. Uiteindelijk kunnen de voormalige slaven geen stand houden. De zwarte generaal
Christophe, die een jaar eerder Cap Francais in brand heeft gezet, loopt over naar de Fransen. Op 6
mei 1802 sluit Toussaint een vredesverdrag met Leclerc. Als opperbevelhebber trekt hij zich terug in
het plaatsje Marmelade. De zwarte generaals treden in dienst van Leclerc. Op 20 mei 1802 laat
Napoleon de slavernij weer invoeren. En op 2 juli wordt het alle zwarten en kleurlingen verboden de
Franse bodem te betreden.
De eindstrijd
Op 7 juni wordt Toussaint op verraderlijke wijze gevangenen genomen en direct op de boot naar
Frankrijk gezet. Dit zorgt voor veel onrust op het eiland. Leclerc merkt dat er van alles broeit en laat
een ware terreur heersen. De zwarte generaals krijgen er lucht van dat Leclerc alle zwarten weer tot
slaven wil maken. Zwarten en mulatten verenigen zich dan in de strijd tegen de Fransen en sluiten in
mei 1803 het verbond van Arcahaye. Alle zwarten en mulatten en een handje vol blanken zijn nu
verenigd tegen Rochambeau, die na Leclercs dood (aan gele koorts) op 2 november 1802,
opperbevelhebber is geworden. Rochambeau is maar op een ding uit: de vernietiging van alle
zwarten, al waardeert hij hen om hun vechtlust. Er vindt een verwoestende eindstrijd plaats, waarbij
Rochambeau uiteindelijk bij de slag om Vertières het onderspit delft. Hij geeft zich in november 1803
over aan de Engelsen, die inmiddels de oorlog tegen de Fransen hebben heropend en het eiland
hebben afgesloten zodat de Fransen in de val zitten.
Op 1 januari 1804 roept Dessalines de onafhankelijkheid uit en krijgt Saint Domingue een andere –
geen nieuwe - naam: Haïti. Zo noemden de indianen ooit hun eiland.
M. Catsburg
Meer lezen?
http://thelouvertureproject.org
The black Jacobins, C.L.R. James, Vintage Books, 1989
Haitian Revolutionary Studies, David Patrick Geggus, Indiana University Press, 2002