15 September 2014 - Bouwkunde

B NIEUWS
#01
15 SEPTEMBER 2014
periodical of the faculty of architecture and the built environment | TU
EVOCATIvE
aRCHITECTURE
THROUGH AMBIGUITY
Filippo Maria Doria on his Archiprix
winning project page 10/11
4/5 BK in depth
8/9 Interview
13/15 Discussion
Max Risselada
An influentual educator takes
his last bow
The Last of the Mohicans
Jo Coenen on why he
introduced the BEP
Wat maakt een goede
decaan?
Zeven cruciale thema's
2 Nieuws
Nieuws 3
B NIEUWs 01 15 September 2014
Gezocht: kandidaten voor
de OdC en de OR
HANS WAMELINK
De kracht van een
studententeam
Het afgelopen jaar ben ik betrokken
geweest bij een van de dreamteams van de
TU Delft, het team Prêt-à-Loger. Een groep
gemotiveerde en energieke studenten die
de uitdaging zijn aangegaan een oplossing
te bedenken voor de verduurzaming van
naoorlogse woningen in ons land. Het
resultaat is een doordacht ontwerp dat
vervolgens fysiek gebouwd is en als
inzending heeft deelgenomen aan de
prestigieuze Solar Decathlon Competitie.
Deze competitie vond afgelopen zomer
plaats in Versailles. Ontwerpen van twintig
teams uit de gehele wereld zijn op een
terrein bij het roemrijke Chateau van de
Zonnekoning gebouwd en beoordeeld
tijdens tien wedstrijdonderdelen.
Het Delftse team heeft met haar
inzending veel belangstelling getrokken van
de nationale en internationale pers. En
terecht! In totaal heeft het team vijf prijzen
in de wacht gesleept: eerste prijzen voor
‘duurzaamheid’ en ‘communicatie en
maatschappelijk bewustzijn’; tweede prijzen
voor ‘energie-efficiency’ en ‘bouwmanagement en veiligheid’ en in de eindstand
eindigde het team op het podium met een
derde plaats. Het huis is inmiddels op de
Green Village tegenover het sportcentrum
te bezichtigen.
Het mag duidelijk zijn: deze prestatie
vervult iedereen met trots, zowel de studenten zelf als collega’s die het team begeleid
hebben. Een prestatie die mogelijk was
door de sterk ontwikkelde competenties
binnen dit dreamteam: leiderschap,
toewijding, doorzettingsvermogen,
creativiteit en de bereidheid tot samenwerken. Samenwerken om elkaars competenties optimaal te benutten, maar ook om
kennis vanuit verschillende disciplines te
integreren (in het team waren verschillende
faculteiten/opleidingen vertegenwoordigd).
Afgelopen maandag, tijdens de opening
van het academisch jaar, sprak vicepresident
Anka Mulder over het oplossen van grote
maatschappelijke problemen. Creativiteit
noemde zij daarbij als succesfactor. En dat
gecombineerd met een multidisciplinaire
aanpak. Ze heeft gelijk, het team Prêt-àLoger is daarvan het bewijs. Het is een
weerspiegeling van het innovatieve
vermogen van onze faculteit.
Ik hoop dat de successen van het team
Prêt-à-Loger een inspiratiebron zijn voor
studenten om nieuwe, multidisciplinaire
teams op te starten. De faculteit zal
soortgelijke initiatieven van harte ondersteunen.
Voel jij je als werknemer verbonden met de faculteit en wil je in een team van elf
meer kunnen betekenen voor je collega’s? Dit is je kans!
Op 3 en 4 november is het zo ver, dan mogen alle medewerkers weer stemmen op de kandidaten voor de ondernemingsraad (OR) en de onderdeelcommissie van de
ondernemingsraad (OdC) van de faculteit Bouwkunde. Ook
is er de mogelijkheid om je vóór 1 oktober verkiesbaar te
stellen voor zowel de OR als de OdC.
De huidige OdC heeft de termijn van drie jaar er alweer
bijna opzitten. Als het medezeggenschapsorgaan van de
faculteit behartigen zij de belangen van het bouwkundepersoneel. Daarnaast denken zij mee over de financiën en de
beleidsstukken van de faculteit. Twee keer per maand
komen de elf leden van de OdC samen: één keer voor een
interne vergadering en één keer voor het overleg met de
decaan. Zowel wetenschappelijk als ondersteunend
personeel is welkom om zich kandidaat te stellen. Alle
medewerkers die zich verkiesbaar willen stellen worden, na
aanmelding bij een van de huidige leden, uitgenodigd voor
een bijeenkomst die eind september zal plaatsvinden.
Studenten aan de faculteit Bouwkunde kunnen elk jaar stemmen op
hun favoriete docent. Stylos en de Educational Board organiseren
de ‘Teacher of the Year’ wedstrijd. Dit jaar ging deze eervolle titel
naar Marcel Bilow. Hij volgt hiermee Engbert van der Zaag op en
Zijlstra, achter zich. Bnieuws vraagt zich af wat Marcel Bilow – a.k.a.
Dr. Bucky Lab - nu zo’n goede docent maakt.
door jip pijs
Kristel Aalbers (voorzitter), [email protected]
Peter Teeuw (secretaris), [email protected]
Ad Straub, [email protected]
Cecile Calis, [email protected]
Egbert Stolk, [email protected]
Herman de Wolff, [email protected]
Ivan Nevzgodin, [email protected]
Joris Hoekstra, [email protected]
Marc Schoonderbeek, [email protected]
Nellie Schut, [email protected]
Olindo Caso, [email protected]
Sylvia Jansen, [email protected]
John Baggen (toegevoegd lid vanuit de OR)
Met de Open Oproep voor projectvoorstellen zoekt
IBA Parkstad naar buitengewone ideeën en actieve
mensen. Iedereen die wil helpen de toekomst van
Parkstad vorm te geven wordt opgeroepen kleine
of grote projecten in te dienen die passen binnen de
kwalificatiecriteria van IBA.
Kenmerkend voor IBA Parkstad is open innovatie. Dit krijgt
vorm in de Open Oproep voor projecten. De
projectvoorstellen en -ideeën voor de eerste selectieronde
dienen voor 1 november 2014 ingediend te zijn. De
inzending bestaat uit een projectbeschrijving in maximaal
2000 woorden plus beeldmateriaal.
Kijk op www.iba-parkstad.nl voor meer informatie.
"MARCEL BILOW is 'TEacher of the year"
liet de overige genomineerden, Everhard Korthals Altes en Sake
Geïnteresseerd? Bezoek dan de website onderaan dit
bericht, of spreek een van de huidige leden van de OdC
aan:
Website OdC:
https://intranet.tudelft.nl/bk/bestuur-overleg-en-beleid/
medezeggenschap/onderdeelcommissie/
Website OR:
http://www.or.tudelft.nl
Parkstad werkt op een unieke manier aan haar toekomst:
door het organiseren van een Internationale Bau
Ausstellung (IBA). Met deze IBA wil Parkstad een impuls
geven aan economie, ruimte én samenleving. Tot 2020
functioneert IBA Parkstad als laboratorium en is het een
motor voor vernieuwende ideeën en toonaangevende
projecten. De kern van de IBA bestaat uit een reeks
spraakmakende en hoogwaardige projecten die Parkstad
transformeren en vernieuwen.
Dr. bucky lab
We kennen jou als de man achter het Bucky Lab. Wat is dat precies?
Naast mijn functie als universitair docent ben ik bezig voor het Bucky Lab. Het is een
traject in het eerste semester van de mastertrack Building Technology. We leren de
student in één semester hoe je vanuit een concept naar een werkend prototype gaat.
Meestal zijn de problemen die we de studenten voorleggen bouwconstructief van aard.
Wij geven een thema en de studenten kiezen hun opdracht. De prototypes worden
gemaakt in onze mobiele werkplaats. Alles wat je kunt verzinnen, kunnen we daar
maken. We gebruiken een hele waaier aan productiemethodes: zagen, boren, 3D-printen,
lasersnijden enzovoorts. We werken op schaal 1:1, waarbij soms houten balkjes een
aluminium extrusieprofiel nabootsen bij gebrek aan geld of tijd. Daarnaast maken de
studenten bouwtekeningen en productietekeningen.
Waarom de bijnaam Dr. Bucky Lab?
Ik ben aan de TU Delft doctor geworden. Ik ben hier begonnen aan mijn PhD bij Ulrich
Knaack onder begeleiding van Mick Eekhout. Ik ben er trots op doctor te zijn en ‘Dr. Bucky
Lab’ is een synoniem geworden voor mijn gekte. Ik houd van productiemethodes, ik houd
van gereedschappen en ik houd er van samen met studenten te werken. Alle e-mails
onderteken ik met ‘Dr. Bucky Lab’. Dat geeft ook een samenhangende groep, een
identiteit.
Als de mobiele werkplaats opgebouwd is, hoe ziet jouw dag er dan uit?
Als de bouwweken beginnen, neem ik twee weken vakantie van mijn andere baan als
adviseur. Om half acht ben ik er en ik verlaat de werkplaats pas om half zeven ’s avonds
weer. Ik ben als een kapitein op een boot: de eerste en de laatste aan boord. ’s Ochtends of
‘s avonds ga ik dan nog bij leveranciers en sponsoren onderdelen halen.
Zie je jezelf als docent of onderzoeker?
Ik zou zeggen een student. Ik ben altijd op zoek en nieuwsgierig. Ik vind veel dingen net
zo snel saai als studenten. Als we op bezoek gaan bij bedrijven, wil ik ook geen ellenlange
verhalen horen. Ik kan me goed inleven in de student. Ik weet wat ze nodig hebben. In de
rol van docent kan ik wel altijd stappen vooruit denken. We hebben maar twee weken om
te bouwen. Ik heb alvast de lijm of de siliconenkit klaar liggen. Als ze er na een kwartiertje
om komen vragen, zijn ze vaak verbaasd: ‘Je wist het al!’
Je bent zelf dus een handige klusser?
Ja, vanaf een jaar of vier kon ik al solderen. Ik maakte gekke koperen dingetjes aan elkaar.
Ik ben tot metselaar opgeleid voor ik aan de architectuurstudie begon. Ik wilde eerst
huizen maken, voordat ik huizen wilde tekenen. Ik weet hoe het is om met zwaar weer
zo’n huisje te bouwen. De architect heeft het makkelijk in zijn warme kantoortje! Om iets
nieuws te leren, kijk ik vaak filmpjes op YouTube. Ik maak zelf dan ook kleine Bucky Lab
filmpjes. Het gaat ook om het sharen en aandacht generen.
Wat heb je gedaan deze zomer?
Wat ik hier doe, dat doe ik thuis ook. Ik ben net verhuisd en ga een mooie werkplaats
"mijn eigen droom is
een discovery
channel bucky lab"
inrichten. Die werkplaats is net het Bucky Lab. Ik ben altijd aan het klooien. Als anderen tv
kijken, kijk ik op YouTube hoe je een vingerlasverbinding maakt. Ik ben een verzamelaar
van vaardigheden. Twee jaar geleden draaiden we een semester textiel. Toen heb ik
gewoon een naaimachine gekocht en ben ik tasjes gaan naaien voor mijn iPad. Je moet
iets willen en vervolgens opzoeken hoe je het kan maken.
Draag je die wil ook over aan je studenten?
Het moet altijd een doel hebben. De studenten willen echt het probleem oplossen en bij
wijze van spreken sterven voor hun project. Dat verbaast mij elke keer weer.
Waar zie je het Bucky Lab in de toekomst?
Ik zou nog meer bekendheid willen krijgen en een nog betere relatie met de industrie. Mijn
eigen droom is een Discovery Channel Bucky Lab over tien jaar. Ik kijk graag MythBusters.
Zij onderzoeken dingen en maken het vervolgens. Wij hebben ook die potentie, omdat we
met onze duurzame oplossingen de wereld net een klein beetje beter kunnen maken.
Bnieuws wil Marcel Bilow van harte feliciteren en wenst hem ook dit jaar veel plezier
samen met zijn studenten in het Bucky Lab.
4 BK In DEPTH
5
B NIEUWs 01 15 september 2014
MAX risselada
We students might not be fully aware of who he is. Maybe you’ve seen his name on the spine of a book or you
happened to pass him in the hallway. However, we’ve all enjoyed the fruits of his labor. Max Risselada’s more than
half a century spanning career has not only helped shape our knowledge of architecture, but also helped shape
notable architects and educators, from Frits Palmboom to Dick van Gameren. On the 12th of September, there will
be no denying Risselada's influence, as his final exhibition "Patient (Re)Search" takes over the Oostserre. In a two
hour long conversation, Risselada shared his life and insights with Bnieuws.
By DAPHNE BAKKER
I read you came to architecture through your love of drawing.
Indeed, it was not a deliberate choice to study architecture. I moved to the
Netherlands, from Indonesia, when I was twelve in order to continue my
education. This experience made a huge impression on me, it was as if I
discovered this wonderful Western world. Music, dance, I was amazed that
this existed and I wanted to be part of it. I wanted to be a dancer, but that
was unheard of in those times, especially in Indo-Dutch families. Since I
was intelligent, I ended up in Delft. I enjoyed the process of drawing and
that’s how I subconsciously chose architecture.
How did you eventually develop a love for architecture?
In the beginning I just did what the professors asked of me. I was not
critical at all. Slowly I started to understand what architecture was about, I
started to develop a sensitivity for it. It was through my friends and peers,
who were critical. They actively looked beyond the curriculum to see what
was happening in the outside world. Since the education was quite
authoritarian, this turned out to be a difficult task. Students were not
involved in the decisions that were made by
the faculty and the curriculum, because it
somehow reflected the worldview of the
professor. I simply accepted that this was how
the world functioned. I only awakened to
adventure through my friends, who were part
of the more critical students, openly
questioning the education before the revolt of
1969.
reasons. I gave a lot to Van Eyck and received very little in return. This had
to do with his own personal circumstances. He was a man with a huge ego
and he needed to prove himself. Though I was very involved in the
democratization process as a teacher, I couldn’t take the never-ending
debates and meetings that came along with it. I decided I needed a change
and wanted to go as far away as possible. Before I left, I curated my first
exhibition together with Gerrit Oorthuys, the Russian exhibition. We had
friends, architects and students, in Prague, and they instilled in us a
fascination for Russian avant garde architecture of the 1920’s. During the
Prague Spring, we were planning on visiting Russia with them, but on the
day we left the Netherlands, Russia invaded Czechoslovakia.
We ended up going to Russia by ourselves and it turned out to be deeply
fascinating, but also terrifying experience. Not just because we encountered
these amazing buildings of the avant garde, but because we also
experienced this paranoid world of Soviet Russia. A great exhibition
resulted from this. All the while, the democratization of the faculty was in
full swing and the exhibition seemed tied to the movement - a lot of
students were reading Marx. It was a coincidence
we were not completely happy with, since our focus
was the idealism of those avant garde architects and
not the socio-economic implications of the
communist movement.
"I LEARNED
A LOT FROM MY
STUDENTS"
What were the first steps that lead to the student protest in 1969?
When I graduated in 1965, there was an intense debate around the new
building for the Faculty of Architecture, designed by Van den Broek and
Bakema. The entire program of the building was developed behind closed
doors. But during construction, it became clear that the design was based
on the education system that the students considered obsolete – the
so-called year system. Back then everything was divided into five years and
each year would get a floor in the new building. Students rebelled against
this concept and desired “vertical ateliers”, in which students from various
stages in their education could work together and learn from each other.
The construction sparked a debate with the aim of adapting the design to
the needs of the students.
Why did you pursue a career in education after your studies?
There were two reasons I chose education. Because I had good grades, I
could get a four year contract in Delft and avoid military service. What drew
me to education was the fact that I had learned so much from my peers
during my studies. I had a sensitivity towards learning and I which I had
developed through collaborating with other students. That was how I got
my start in education and this determined my fate [laughs]. I started
working as the assistant of Aldo van Eyck.
You went all the way to Rome to ask him personally?
I did, I knew him and his work because, as students we had invited him to
come and talk. He took me on as his assistant and I ended up giving him
the next four years of my life. Through him, we organized the first vertical
ateliers.
Yet sometimes you did venture out into practice?
I spent four years at the faculty and at that point I needed a change for two
You mentioned you needed a change, what did
you end up doing?
I wanted to escape Russia and Delft and ended up in
the West Coast of the States. However the same things were happening
there and I ended up right inside the turmoil again [laughs]. This was a
fascinating period. I worked for Eames and lived in Venice Beach. That’s
where everything was happening! I started exploring alternative
constructions, such as the low-tech Buckmister Fuller domes, vernacular
architecture and the balloon frame. In the States, construction was still a
craft. When I finally returned to the Netherlands a year later, I wrestled with
my next move: to return to education or to practice architecture. For a
while, I ended up doing a little of both, but education won out. Also
because the generation which came after the democratization process, was
very involved and wanted to create something meaningful. They took me
along on their journey and I became, as I like to call it, their “fellow
traveler”. I needed to work hard in order to catch up on their fascinations, to
be a better teacher. It was a nice collaboration and that’s still how I view
education - I learned a lot from my students. We would go on excursions,
visit archives, sometimes it seemed like we were working in a architecture
office. A lot of the exhibitions were developed as a result of this
collaboration with my students.
Does this collaborative relationship between student and teacher still
exist within the faculty?
Now it seems to be completely different. It might be due to a different
attitude, students are less independent. I also think it is because of the lack
of time. The education has been broadened. This has its advantages, such
as the introduction of management and social housing. On the other hand,
it has led to an expansion of the curriculum. Slowly the additional courses
started taking up more time. Compared to the 60s, the variety of courses
and tracks is now immense. In the 70s there was a lot of freedom to
determine your own programme. One third of the design projects could be
shaped by students and teachers, allowing students to explore their own
fascinations.
Max Risselada and student in 2000, taken from the publication
‘De Hand Van De Meester’ by Gerrit Smienk & Johannes Niemeijer.
When did it change?
When they introduced the two-phase structure in 1982. The curriculum was
cut down from five years to four years. It was a budget cut and the free time
was sacrificed. A few years later, they switched back to five years, but now
it was too late. The new system with all the additional courses had become
embedded in the faculty. That was the that the time to reflect and
collaborate, which is key to the design process, was taken away. The idea
that design requires time has disappeared. Now it is considered a process of
collecting and combining different sources of knowledge.
Where did your fascination for Brazilian architecture come from?
It has a special background. My wife was born in Brazil to Dutch parents,
but they decided to leave because of the military coup in 1964. That’s when I
met her in Delft. Thirty years later she finally returned and realized that she
was Brazilian all this time, it was her home. That was the start of my
relationship with Brazil. It was also during this period that Aldo van Eyck,
along with Stylos and my help, brought the Lina Bo Bardi exhibition to the
Netherlands. It is funny how he always managed to cross my path!
[laughter].
What were the drawbacks and advantages of the democratization of
the faculty?
The democratization was an action against authority. In that sense it was
fantastic. There was renewed energy, since people were allowed to be
themselves and determine their own path. This energy was often paired
with aggression, which at that moment was beneficial, but turned out to be
disruptive when the time had come to create a new learning environment.
I think that was the problem. Everyone took a position and refused to budge,
compromise was mostly out of the question. This lead to fragmentation and
the faculty consisted of all of these small, insular groups in which you were
safe from the aggressive negotiation with others. What is now formally
determined through the various studios, was an informal development back
then. A very important advantage was that students had a say in their
education and things were transparent.
How did the Lina Bo Bardi exhibition evolve?
Aldo had met Bo Bardi in 1968, but never heard from her since. Many years
later, he saw an exhibiton of her work in London and was very impressed
and surprised that we were so oblivious of her work. Uncharacteristically, he
crusaded to have her exhibition in the Netherlands. However no one, not
even the NAi, was interested since she was unknown then. That’s when
Aldo got Stylos to agree. Through this exhibition, my contact with Brazil
grew and it led to me being named curator of the Dutch exhibition during
the Biennale in Sao Paulo in 1999. It was during that Biennale that I was
introduced to Lelé’s work and the rest is history. I love being in Sao Paulo, it
is wonderful there. It reminds me of Indonesia. The fruits, the trees and their
enormous roots. What left the biggest impression was the experience of
walking down the street. The chaotic and unwieldy sidewalks of Sao Paulo
reminded me of how I used to walk barefoot on the street in Indonesia. The
sensation of feeling the ground as you’re walking, it was like déjà vu. An
amazing experience.
Is this no longer the case?
Indeed, the faculty is no longer democratic. We have no idea what the
people on top decide and they have little idea of what is happening within
the workplace and the ateliers. This seems to me as a relative outsider.
Why do you think that people have again started to look into the work
of Team 10 and its members such as Bakema?
This generation is a victim of media, due to the ease in finding information
on any topic imaginable. As a result they can be easily manipulated by
media. The books published play a role in the resurgence of interest. The
economic crisis has also played a role. There is a growing backlash towards
“the new” and “iconic” that has dominated architecture. Globalization and
the influx of capital resulted in the delusions, which have marred the
profession. For example, I was very annoyed by the construction of the new
hall of Rotterdam Central Station. It required an immense temporary support
structure, with its own foundation, to realize the building. That’s not how we
should be build. The work of Brazilian architect Lelé is the complete opposite
of this kind of megalomaniac construction. He uses a minimal input to realize
a maximum effect. This is how I believe our discipline should approach the
design. In that sense I am very much a modernist, I believe you can achieve
the best qualities through the simplest of means. Not just within the design
process, but also during construction. The construction workers of Lelé’s are
trained to be craftsmen and you can see that they enjoy their work. It is
almost unique in the world, I’m amazed he has not received the attention he
deserves.
Can you tell us something about your final exhibition?
The starting point for this exhibition was time, the time required to reflect
and collaborate, which I mentioned earlier. It will consist of a series of
micro-histories, fragments of the many exhibitions we have worked on. The
name of the exhibition, Patient (Re)search, refers to Le Corbusier’s
“la recherche patiente”. The aim is to express the time, to search and
research, required within the educational process. Many timelines will be
featured and some projects will be highlighted, such as LeCorbusier’s Villa
Savoye, which had a very particular design process, consisting of many
tangents. What I truly hope to express in the exhibition is not just the
importance of time, but also the importance of collaboration. The exhibition
is about my student-assistants and I.
Any advice for students you’d like to share with us?
Students have to become less consumptive, they should be more involved
and amazed. At the same time also more critical in expressing their
thoughts and feelings about education and the things that need to change.
As part of the lecture series entitled ‘The Berlage’ on 18 September,
Max Risselada will be in conversation with Kenneth Frampton on
their different quests and the occasions on which their parts have
crossed and diverged. Moderated by Salomon Frausto, the event will
start at 18.30 in the Oostserre.
6
7
wall variations
building
corner detail
cast variations
CONCRETE CONES
Tim Jongerius winner of this year's Concrete Design Competition
Faculty of Architecture Masters student Tim Jongerius, with his project "Concrete Cones", won the Concrete
Design Competition this year. The theme of the competition was 'Elegance'. Even though there were a record
number of entries, (over two hundred participants from all over the Netherlands), Tim came out on top. The
secret to his success was first and foremost 'making' and finding out through doing. His concern with beauty, and
his exploration through trial and error, informed a good technical design, which can also stimulate any number of
reflections on aesthetics. His work is a thing in itself, a new mirror of our world. Producing complexity from something very simple is after all Tim's forte. After speaking with Tim it's clear that he is very much from our time.
Tim represents a new wave of 'makers' who are mastering digital fabrication techniques and welcoming a new
era in the field of architectural production. A lovely time of confident, unique and affordable beauty. We can only
hope that Tim and others like him will continue to make their mark.
BY BRIGITTE O'REGAN
Tim Jongerius, photography by Sanne Donders
How did you arrive at your design?
The design arose as part of the "Ornamatics"
course here at the Faculty. The basic task was
to develop a wall tile with connections on every side using 3D modeling, printing and then
prototype testing through casting.So it came
from a very tactile, "makers" position, exploring
material, connections, detailing and technique.
The tile needed to be able to connect around
a corner and at the top of the building, and at
the roof. It was just a tile that connects nicely
on every side of the building, and in relation to
the other tiles. It had to be beautiful that was
the main aim of the course.
"To me simple objects
What was beautiful?
To me simple objects are beautiful. Simple elements that together can make something more
complex give me a feeling of satisfaction. The
development just started with a shape that on
one side is small and the other side is big so
you could stack it and then turn it around 180
degrees. When initially exploring this shape
it turned out that this kind of connection was
better for a roof than for a wall. So I cut the ori-
can make something
are beautiful. Simple
elements that together
more complex "
ginal shape in two. I was surprised how well it
worked. It could be very flat, but also worked
well around the corners.
process
product
How did you design the tiles?
I used SketchUp to begin with, and then did
a small model with the 3D printer. After I saw
how things might work, I started casting one
to one and experimenting with concrete. I
first made the negative shape of the tile in
solid wood with a lathe and from there plastic
molds to pour the concrete into. The pre-mixed
concrete I used was a fine, powdery mix
blended with fiberglass. It was very smooth,
strong and also precise.Still there was a small
margin of error, every cast being slightly different, giving the result a subtle crafted, handmade feeling. Though the process can be quite
tricky, the molds were essentially just two half
cones cut in a particular way which allowed
them to slide into each other. The deeper you
insert the one cone into the other, the more
hollow the cone becomes. This simple casting
technique led to a plethora of variations. You
can play with it and create something very
complex with something quite simple. That
was my goal.
Who encouraged you to enter the Concrete
Design Competition?
It was one of the tutors of the Ornamatics
course, Martijn Stellingwerff. All the teachers
in the course were very encouraging and helped me a great deal during my design process.
Do you think the Ornamatics course gave
you something special?
I like this course because it was less restrictive
than other courses, there were fewer conditions to consider. It was about form and beauty.
Hands on. It was also exciting because you
could see that through contemporary techniques and digital fabrication processes. there is
a way to reintroduce ornamentation and one
off designs affordably into building elements,.
What were your expectations when you
entered the competition?
I had no expectations. It was also the first
competition I had ever entered and I had never
heard of the competition.
How did you feel when you found out you
won?
Well, first of all I got a call to ask me if I could
be at the awards ceremony. I was planning
to attend anyway, but this call made me
wonder if I had a chance of winning a prize.
Then I was there just sitting in the audience
watching everyone else go up for their prize;
honorable mentions, third prize, second prize
and then OMG first prize and they were calling
my name. It was an incredible feeling. I felt
great. The fully paid master class in Dublin
and the thousand euro cash prize also helped
of course.
How was the Master Class in Dublin?
It was the end of the summer vacation and
I had just returned from Tanzania, so I was
quite tired. But while the course was very
intense, nine in the morning to ten at night,
every day at the university, it also gave a lot of
positive energy. I met amazing people. I think
perhaps the connections I made there will lead
to future collaborations. The lectures were also
excellent. There were participants there from
all over Europe, Ireland of course, Turkey, Norway and Germany. I was working in a group
of four with one Turkish guy, a German and a
Norwegian. The Turkish delegation couldn't
handle the Irish weather so they all left on the
third day. [Laughs]
Our task was to design a one to one concrete
bench. The themes were fabric, local and elegance. We designed a bench to cope with rain
using a fabric to make the mold. Again we just
used a simple repeating element that could
be varied in height leading to more complex
forms.
Where are you now in your study? And
where do you see yourself going with your
work?
Well, first I would like to do an internship
to see how the real world compares to the
study of Architecture. Here at the faculty I
like the interior studios because they have
avery direct, specific and physical approach
to making good quality architecture. I am in
my second year of my master now, and am
taking a bit longer than planned, but for me,
the design process isn’t something you should
rush. It takes time to develop well-considered
and beautiful things. I also find it important to
explore possibilities, for example by following
courses like Ornamatics. I want to develop my
design skills to the fullest. I must confess that,
in the end, I am drawn to the design aspect
more than anything else. Not mass produced
objects like in the case of Industrial design
but smaller series and commissions, I want to
design well-made and beautiful objects and
elements.
Prize Winners Concrete Design Competition
1st
2nd 3rd
Concrete Cones, Tim Jongerius,
TU Delft
RS123, Reinier Simons,
TU Eindhoven
Rainsaver, Sebastiaan Buitenhuis, Merle van Marissing, TU Delft
More Information
http://www.concretedesigncompetition.com
Search: 'Ornamatics' on
http://www.studiegids.tudelft
8 INTERVIEW
9
The last of the Mohicans:
B NIEUWs 01 15 September 2014
From Vitruvius to Alberti to Berlage to the presenT
Jo Coenen on why he introduced the BEP (Beroeps Ervaring Periode)
From the 1st of January 2015 a new law on the architect's title will come into effect in The Netherlands. In a nutshell, if you
want to qualify for the architect's title, in the fields of architecture, urbanism, interior or landscape architecture, you need
to follow a two year structured work experience program under the guidance of a mentor after you graduate. This period is
called BEP, the beroepservaringperiode, or PEP, the Professional Experience Period. From now until December Bnieuws will
cover the issues concerning the BEP. Through journalistic investigation we hope to explore and expose what the BEP actually
means for graduates and for our profession as a whole. This past August we spoke to the mastermind behind the BEP, Professor, architect and former Rijksbouwmeester (Chief Government Architect) Jo Coenen to find out what the original reasoning was behind this new law and how he feels about the BEP now it is about to become a reality. BY JIP PIJS & brigitte o'regan
Do you remember the year 2000?
Perhaps some of our readers
were still children then. Do you
remember how when the clocks
were about to strike midnight
on new year’s eve, many people
were waiting for the end of the
world, an economic collapse or
for all digital data to go poof
and simply disappear? Despite
popular apocalyptic expectations
a new vibrant millennium began.
This was the year that Jo Coenen
became the youngest person ever
in 200 year history of the title to
become Rijksbouwmeester in The
Netherlands. At the age of 51 he
had already won a reputation as
a pioneer and paradigm shifter.
He was an active part of the
wave of architects that rescued
and reintroduced the importance
of design, building craft and
“pragmatism” into the profession
after a national period of mindless
technocratic production and stupendous architectural lows. This
group of architects effectively put
the Netherlands back on the map
as one of the most exciting and
influential countries for architecture globally. In his advisory role
as Rijksbouwmeester much was
expected of Jo Coenen and everyone wondered what he would
do. Surely he would not leave the
world of architecture in The Netherlands unchanged? How would
he make his mark?
Well, one answer to this question,
nearly 15 years later, is the change to the requirements for the
architect’s title. Through the introduction of a mandatory, reflective,
two-year work experience component, called the BEP. This can
be followed independently or in
a group in an integrated manner.
What we now call the integrated
BEP was first invented under the
title of “Het Experiment” (The
Experiment) in 2002. The first
two-year test run took place from
2003-2005 under auspices of the
Atelier Rijksbouwmeester. The
Atelier was also founded during
Jo Coenen's tenure to support the
advisory role of the Rijksbouwmeester. The BEP forms part of a
larger picture that Jo Coenen and
his collaborators sought to shape
for the field of architecture in The
Netherlands.
What was the profession like in
2002 when you introduced The
Experiment?
The world had not changed yet in
2002. There was a stable situation
for architects, throughout the
world, throughout Europe and
especially in The Netherlands.
We had the best production
of architecture and real estate
development in Europe. The reason for this was what I call, the
“Dutch Model” - a phenomenon
that came into being in the mideighties. This is a term I introduced to explain to people all over
the world the different factors
contributing to the high quality spatial developments in The
Netherlands. Of course, a stable,
flourishing economy helped, but
it was the Dutch Model, which
made developments here unique.
What I had identified as the Dutch
Model is an integrated way of approaching real estate and spatial
development that involves the
close cooperation of three sectors.
One is the government. One is the
field of engineering and design in
a broad sense, for instance: the
architect, landscape architect, interior architect, building engineer,
real estate manager, et cetera.
The last one is the private/public
developer. In The Netherlands developments are about plot costs.
This creates a unique interdependence between the three actors. If
one of them quits, the project falls
apart. The Dutch Model resulted
in major urban developments
throughout the Netherlands, such
as the Ceramique in Maastricht
and the Eastern Harbour District
in Amsterdam. These success
stories became an export product.
Our special quality was much
more than creating a nice façade
with a nice colour. All the aspects
and the very process itself were
interesting. The Dutch architecture, engineering and infrastructure as a whole became an
inspiration globally. Conversely,
when I pinpointed the special
Jo Coenen
nature of our way of working here
in the year 2000 in The Netherlands, we became
more self-aware. There then arose
a need to consciously address and
refine our competencies.
In 2002 the profession had witnessed and was witnessing radical and rapid changes. [Jo Coenen
points to a modern looking
architectural drawing board in the
room] That drawing board over
there might as well be considered
an antique. The Dutch Model demanded more of the designer and
our designs. The old-fashioned
professional traditions were shattered. Our task became far more
complex than simply making a
drawing for a client. We needed
to develop different qualities and
communication skills.
What were you trying to resolve and address with The Experiment? What did you want
to see achieved? And why?
At the heart of the task of the
Rijksbouwmeester, is what Berlage called the duty to protect and
promote the bouwkunst/ architecture. [Editors note: The word
“bouwkunst” in Dutch is perhaps
different from the English word
architecture; it implies building
art/ craft/ profession/application.
And cannot be separated from the
act of making as well as referring to existing and traditional
skills and built heritage]. I saw
that there was an increasing gap
between education and practice
and a general lack of reflection
on the nature of the task of the
profession itself. This reflection
was more necessary than ever before because of the rapid change
and increasing complexity in our
field. There was also a universal
and normative tendency towards
specialization. Our profession in
the broadest sense is one of the
last of the Mohicans. We are one
of the only professional groups
in our society that are allowed to
establish relationships, and that
is an art. I saw this role as being
endangered.
I taught at different universities
throughout Europe for thirty
years. To my eyes the education
in The Netherlands had become
too unstable, mentally unhinged.
The student is not to blame for
this: it's the system. The system
makes it impossible to become
a good architect. There was acceleration in the production of
knowledge along with increased
departmental specialization; no
one was looking at the connections and relationships anymore.
Later historians will call this time
the application. You have to teach
this somewhere. Sure you might
not want to build, fine, but that
is something different, another
direction. The coherence, the
interdisciplinary factor is important if we want to direct and
conduct the building the process.
You have to know what to do. Not
just knowing where to look it up.
No, knowing it by heart and by
practice. The education already
had a long list of end terms that
"The system made it impossible to
become a good architect"
a revolution in knowledge and
information. But in reality there
simply was less time allotted
to make the connections necessary to learn and understand.
Education needs reflection, a
didactic moment. You can't just
throw knowledge at students and
expect them to learn. You need to
reflect on the exercise together
and begin to understand how
things stand in relation to one
another. In the sixties and seventies people graduated after eight
years. Not only because they
were partying, but because at
least this much time was needed
to understand and really learn.
There was this acceleration on
the one hand and on the other
hand the massive shift to ICT. Not
to mention the increasingly complex projects and relationships
in the profession. Yet no one was
dealing with it. What is engineering? What is architecture? It’s
harder to make these distinctions
nowadays. There was a total
transformation and metamorphose of the profession taking place.
As the head of the academies we
had a responsibly to address this
but it wasn't happening. Carel
Weeber, in his time as professor of
the Faculty of Architecture at the
TU Delft, proclaimed that architectural education would become
research based and that the application of architecture would be
learned in practice. This became
the axiom of Dutch Universities.
I have to think that this axiom
is wrong. In my opinion what is
happening in the universities
cannot be considered research.
To treat research as merely trying
to understand what is happening today is faulty. What we are
dealing with here is the creative
mind and spirit, the creative
zeitgeist, the reality of building,
needed to be met. Because of
the time pressure factor, there
was nowhere in the education to
integrate the necessary reflection
and practical experience. It was
enormous shame, an original sin
that it had come to this.
The Experiment was born in an
effort to make sure graduates
could work within the Dutch
Model. To ensure they would
possess the basic skills necessary to build and learn the rotes
of the profession. While also
allowing time for the different
generations to shape and reflect
upon our role and value together.
The initial two-year experiment,
consisting of work experience and
mentorship, paired with reflective
seminars and modules, was an
enormous success. Both among
graduates and mentors. Many
big offices also participated. Even
people who had no time made
time because they enjoyed it so
much.
On the basis of initial this success
it was decided that it would be
worthwhile to introduce this method nationally. We have had four
test runs and refined it further.
With every round we have seen
the same enthusiasm. Participants felt that it was a valuable
addition to their education and
mentors felt they had gained
knowledge and insight too. There
was age-old recognition of the
mutual benefit of apprenticeship.
The graduate grows from novice
to master and at the same time
the profession learns and reflects
with every graduate. Yet one of
the most valuable outcomes, in
my opinion, is that the BEP bringS
us together as a group. While the
integrated program, where you
follow the modules in a collective
setting, also strengthens interdisciplinary co-operation. The
Jo Coenen in 2014
modules offered overlap as much
as possible meaning that landscape architects, urbanists, interior
architects and architects, all follow the program together.
Why did the BEP need to become law?
One answer to this question is
cultural habit: if it were to be
taken seriously in Dutch society it
needed to be founded on law. But
the other answer is that architecture is a dangerous profession
with a lot of responsibility. What
I wanted in the end was that to
build you needed the architect’s
title and that not any Tom, Dick
or Harry could call himself an
architect. I wanted a guarantee
of a level of insight and competency by those who carried the
title. But ultimately I wanted it
to become law that you would
not get a building permit without
the approval and signature of an
architect. Despite the urgency I
had, it has already taken over ten
years to get only this far. Now to
use the title you need two years
work experience structured along
the end-terms of the register. But
to build that is still not necessary!
We still have ten years to go!
How do you feel about the BEP
now it is about to be
implemented?
Things of course are different
now. I would like to refer the
reader to two articles in which I
am, as a Dutch architect, asked
to give an account on the current
production trends in architecture
in The Netherlands. The first
article dates from the year 2000
when I became Rijksbouwmeester, and appears in the architecture magazine Abitare 417. The
second is from this year 2013 and
is published in L'industria delle
costruzioni number 433.The difference between now and then is
dramatic. What the profession is
experiencing now is not a crisis,
it's a disaster. I am afraid we will
lose a whole generation because
of it. The profession itself needs
to come together and do something about this dire situation. I
think the BEP will be the secret
weapon we need.
At the moment there is no group
coming forward to protect and
promote our collective interests.
There is no solidarity. This, and
enormous cuts to our sector and
education have made it near impossible to bring about a coherent
profession wide network to support the transition to the BEP. We
want the costs of the BEP to be as
low as possible and we are working to bring them down. Unfortunately there are now very few
subsidies to assist graduates. It
has been enormously frustrating.
We are doing everything we can.
We needed ten years just to make
this small step. We need more
time. Please let it grow and work
with us on improving it. We can
all influence this. I believe that we
can trust that the BEP will be a
step in the right direction for our
profession.
10 ARCHIPRIX
11
B NIEUWs 01 15 september 2014
BETWEEN REPRESENTATION
AND EXPERIENCE
Filippo Maria Doria’s Archiprix winning Library for the blind
The Archiprix jury was blown away by Filippo Maria Doria’s idiosyncratic and dense approach to his design of a
library for the blind in the Villa Borghese Park of Rome. Through utilizing everything from photography to
literature, he managed to realize a multi-layered design which referred not just to how we experience architecture,
but how we represent it. Filippo shared his inspiring project with Bnieuws.
By DAPHNE BAKKER
The jury of the Archiprix lauded your research process. Can you
share it with us?
I used various photographic machines. Through these I could explore
something which you can call the difference between automatization
and interpretation. The machines are automatic recorders and always
do the exact same thing, but they are programmed in a way that they
do something extremely specific. From a theoretical point of view, my
interpretations of the surroundings were embedded in the way the
machines were made. The pinhole camera was the first one and was
addressing a singular shot. Then there was a handmade, wooden dolly
camera. The third one was a combinatorial device, a software, inspired
by non-linear narrative in experimental literature. It provided a
synchronic way of addressing one single content - its output was a
sequence of four strips of images. In the end I had a singular shot and a
sequence. It was a multi-linear approach.
comes from a recollection. Also, consider some of the mayor poets,
Homer, Milton and Borges, all were visually impaired. It is not so much
that their blindness increased their ability of evoking visual imagery, as
much as it gave them the possibility of foreseeing, of detecting the
changes of the world before they occur. Their blindness transformed
them into seers, visionaries. Rimbaud wrote; "I want to be a poet, and I'm
working to make myself a Seer: you will not understand at all, and I
hardly know how to explain it to you."( Letter of the visionary, 1871.)
What were the next steps?
I proceeded to map the images from the pinhole camera via a digital
drawing. The camera had four holes and five plates inside in order to
capture a three-dimensional image. Through the drawings I translated
the physical space of the city into the flat planes of the screen. From this
investigation through drawing, the architecture of the library evolved. It
obtained the spatial quality of the drawing. Not only in the linearity of the
space, but even in the fact that it was numerical - it had certain
characteristics of a digital drawing. The strange thing was, no matter
how much this library resembled a machine, someone pointed out to me
that some of the digital drawings seemed to have been done by hand.
Here emerges the ambiguity between what is produced through
automatism and what is made by human hand. This ambiguity was
extremely inspiring to me. Take for example the patterns which are
embedded in biological life, the genetic code. It is based on four letters
which endlessly repeat. While the code on which computers are based
on, again a repetitive pattern, are considered artificial and unnatural.
Even though the library is a digital system, it has the phenomenological
feel of a forest. This told me a lot about architecture, which is normally
considered to be in opposition of nature. This ambiguity, mystery
between what is natural and artificial engenders a multiplicity of
interpretations. In that way architecture can become evocative.
"There is a strong
relationship
between drawing
and BlIndness "
How did these images then inform
your project?
Through these photographic images I
somehow understood that the notion of
the image could be translated outside of
the domain of the visual in such a way
that imagination, the mind picture,
becomes a lot more fertile than the
strictly visual aspects of the representation, the image. That’s how the
idea emerged to create a library for the blind. A library can be seen as a
numerical system, as something that has the spatial quality of the
drawing, the synesthetic qualities of drawing. The drawing can embody
certain sensorial experiences which exceed the sense of sight. Then
there is also a strong relationship between blindness and drawing.
According to Jacques Derrida, drawing deals much more with memory
then perception. Take the story of the draftsman who has set out to draw
a model. First there is this moment of observation of the model, but then
when he is placing his pencil to paper, he is recalling the model from his
memory. This distance between observation and the tracing of the model
is the gap which allows the draftsmen to make his own interpretation.
This allows for differentiation. Different authors will have their own
unique representation. This is taken even further in architectural
drawings, since there is no model to imitate. The idea, the design, always
Your process was not just broad,
informed via cinema and literature, but
also very in-depth. Would you say that
makes your project unique?
I wouldn’t know if it is unique. Architecture
requires a broad base of knowledge. It
seems that whenever architecture is
distinguished from other fields of science, it
is always exclusively related to construction, the technology of building.
However architecture can be approached through any subject matter. I
think that if one wants to produce good architecture, one should stick his
nose in a variety of things. However, architects run the risk of remaining
superficial for the sake of being broad.
Were you expecting to win?
No, not at all. I was very surprised. I assumed that, because of the crisis
and the reconsideration of the relevance of our discipline for society in
general, many would have opted for a much more pragmatic and
problem-solving approach. But the jury was from another generation. I
really don’t know whether our generation will stick to the current
scientific pragmatism and eschew this kind of approach to architecture.
For more info visit archiprix.nl
Axonometric drawing of the project site in ‘Parco di Villa Borghese’, Rome.
Your project tackles the very nature of representation. Was this an
interest of yours or did it stem from this project?
I have always loved drawing, but it was through the site investigation for
this project that the distance between different interprations/frames on
the city of Rome became evident to me. Specifically in the divergence
between, on the one hand, the poetic and pessimistic point of view of
filmmaker Pier Paolo Pasolini and, on the other hand, the great political
ambition of the new Italian democratic government just after WWII. They
believed that the new peripheral district in Rome, the Tuscolano, where
my site was located, could enhance the quality of life of their inhabitants,
belonging to the working class. In short, Architecture was damanded to
express and fulfill the socialist's ideals of welfare, while Pasolini thought
that this dream remained unfulfilled, since evil and misery are embedded
in humanity and still evident in the tragedy taking place in the Tuscolano
District.
12 FORUM
ROBERT NOTTROT
Er zijn grenzen…
Tastbaar of denkbeeldig: grenzen zijn
scherp of vaag, bros of taai, natuurlijk of
bedacht, noodzakelijk of overbodig,
duurzaam of tijdelijk, veelomvattend of
kleinzielig, open of gesloten, roemrucht of
betekenisloos, kieskeurig of onverschillig,
bevochten of opgelegd, rekbaar of onverbiddelijk, mobiel of statisch, omsluitend of
uitsluitend. Schier eindeloos zijn de mogelijke
eigenschappen, die aan grenzen toe te
kennen zijn. Grenzen gaan ook incognito en
heten dan bijvoorbeeld wetten, regels,
normen of etiquette. Grenzen bestaan in veel
vormen, zoals bergruggen, rivieren,
slagbomen, heggen, mijnenvelden, linten,
verkeersborden, gevoelens, frustraties, trots
of allergieën. Te veel om op te noemen.
Grenzen. Overal en altijd. Mijn vingers op
het toetsenbord, huid op plastic, spierkracht
tegen veerkracht, denkkracht tegen
dommekracht, verbeelding tegen werkelijkheid, ik en de wereld om mij heen. Grens na
grens na grens… Mijn lippen op die van haar,
huid op huid, stevigheid en tederheid, oorlog
en vrede, verleden en toekomst, verbond en
scheiding. Grenzen, bemiddelaars, altijd
tussen twee partijen, continu in stress,
geboren slachtoffers, omdat zij betekenisloos
sterven als hun taak volbracht is. Grenzen
bestaan bij de gratie van verschil. Grenzen
zijn vaak oorzaak van nieuwe grenzen.
Architecten ontwerpen grenzen. Grenzen
tegen weersinvloed. Veiligheid, geborgenheid en functionaliteit worden door grenzen
vastgelegd. Architectuur is begrenzing.
Muren, ramen, deuren. En omdat architecten
gewetensvol ontwerpen maken zij grenzen
betekenisvol, een rijk op zich. De grens, de
bemiddelaar wordt dan voorzien van erkers,
balkons, loggia’s, afdakjes, stoepjes. Zo wordt
zij een belevenis, plek om te zijn. Ook leegte,
ruimte of afstand kan dienst doen als grens.
Omdat de mens grenzen kent, moet de
architectuur, om doelmatig te zijn, grenzen
stellen. Omdat de mens – tegen beter weten
in? - streeft naar vrijheid, moeten deze
grenzen als geruisloos, als onzichtbaar en
vooral aangenaam hun rol vervullen. Zij
mogen niet gevoeld worden als obstakel,
barrière of gevang, maar juist ervaren worden
als dienaars van vrijheid.
DISCUSSION 13
B NIEUWs 01 15 SEPTEMBER 2014
De Heilige
Drie-eenheid
Wie is er niet groot mee geworden? De drie begrippen
waar architectuur over zou moeten gaan volgens onze
eeuwenoude voorganger Vitruvius: firmitas, utilitas en
venustas, oftewel duurzaamheid, doelmatigheid en uiterlijk
schoon. Ontelbare keren in mijn studie heb ik docenten en
professoren hierover horen spreken tijdens de colleges.
Maar vaak alleen ter inleiding. Vitrivius heeft het vak
blijkbaar zo helder ingedeeld dat zijn theorie zich laat lenen
om het belang van elk specifiek vakgebied mee te illustreren. Een mooi gevelontwerp, het belang van een goed
functionerende plattegrond of bouwtechniek, alles laat zich
inleiden met deze heilige drie-eenheid. En mocht dit niet
het geval zijn, dan is de Nederlandse vertaling uit het Latijn
vast wel op een succesvolle manier te rekken of te verdraaien. Naast deze begrippen behoeft het werk van Vitrivius
natuurlijk geen diepere toelichting; zijn tien boeken over
bouwkunde kunnen blijkbaar worden gereduceerd tot drie
woorden.
Het deed mij vermoeden dat men elkaar steeds napraat
over deze drie woorden in plaats van ze te onderwerpen
aan enige kritische reflectie, laat staan Vitruvius zelf te lezen.
Zo heb ik besloten dat het tijd werd–het afstuderen komt in
zicht–om zelf dit standaardwerk te lezen. Dus heb ik mijn
nog onaangeroerde exemplaar, van mijn broer gekregen bij
het beginnen van mijn studie, open geslagen. En direct in
boek 1, hoofdstuk 3, ben ik de beroemde begrippen tegen
gekomen:
“De architectuur heeft drie deelgebieden: het maken van
gebouwen, van zonnewijzers en van machines...Bij de
uitvoering hiervan moet terdege aandacht worden
geschonken aan duurzaamheid (firmitas), doelmatigheid
(utilitas) en uiterlijk schoon (venustas). Duurzaamheid wordt
gewaarborgd door het diep genoeg leggen van funderingen in solide bodem en door een zorgvuldige keuze van de
bouwmaterialen, van welke soort ze ook zijn, zonder op de
kosten te beknibbelen. Aandacht voor doelmatigheid
vereist een perfecte verdeling van de ruimten, zonder
WAT MAAKT EEN GOEDE DECAAN?
Zeven cruciale thema’s voor de nieuwe decaan Bouwkunde
Een van Europa's grootste architectuuropleidingen is op zoek naar een nieuwe decaan. De vacature op
de faculteit Bouwkunde is ontstaan door het vertrek van Karin Laglas. Met maar liefst 3000 studenten,
bijna 500 medewerkers, krimpende budgetten en de druk om internationaal te excelleren is het decaanschap een veeleisende functie. Bestaat er zoiets als een ideale decaan? Is het mogelijk een uitgesproken
profiel op te stellen ter beoordeling van de sollicitaties op de openstaande vacature? Wie gaat er verantwoordelijkheid nemen voor de toekomstige generatie ontwerpers en onderzoekers die hun stempel
zullen drukken op de gebouwde omgeving in binnen- en buitenland? Het maatschappelijk belang van
deze functie deden Frank Loer en Jan Loerakker besluiten op onderzoek uit te gaan.
belemmering voor de gebruikers, en een praktische
situering, aangepast aan de ligging die voor elke type
vertrek het beste is. Het uiterlijk schoon is in acht genomen
als het werk aantrekkelijk en sierlijk is om te zien en de
maatvoering van de geledingen op een juiste berekening
van evenwichtige verhoudingen berust.”
Het zijn de begrippen zoals we ze leren kennen, maar
Vitruvius vindt het blijkbaar wel nodig deze drie woorden
toe te lichten. Opvallend is dat hij deze begrippen niet
centraal zet in zijn architectuurtheorie, maar dat ze betrekking hebben op de uitvoering van architectuur. Bouwkunde
gaat niet over de heilige drie-eenheid. In boek 1, hoofdstuk
2 worden namelijk de grondbeginselen behandeld:
DOOR FRANK LOER EN JAN LOERAKKER
Het artikel dat voortvloeide uit het onderzoek verscheen eerder op Archined
en ontketende een levendige discussie op archined.nl, Facebook en Twitter.
Henk Ovink, Principal van 'Rebuild by Design' en daarmee adviseur van de
Amerikaanse overheid, riep zelfs op tot een debat over de invulling van het
decaanschap. Een publieke discussie zou de ambitie en positionering van
onze faculteit scherp kunnen stellen. Door spraakmakende gasten samen te
brengen met studenten en de vakwereld kunnen we meepraten over onze
toekomstige decaan. Wij zien de oranje tribune al vol zitten met geëngageerde studenten, kritische ontwerpers en belezen denkers uit het werkveld. Het
is nu afwachten of er onder de hoede van bijvoorbeeld Henk Ovink, Winy
Maas, Archined of Stylos zo'n debat wordt georganiseerd.
“Bouwkunde bestaat uit ordening (ordinatio) en schikking
(dispositio), uit harmonie (eurythmia), evenwichtige
verhouding (symmetria), decorum (decor) en economie
(distributio).”
Zo blijkt uit een korte studie van de eerste van de tien
boeken dat volgens Vitruvius architectuur uit zes begrippen
bestaat, niet simpelweg uit de ons onderwezen Heilige
drie-eenheid. En zo is het met veel standaardwerken uit ons
vakgebied; Le Corbusier gedachtengoed is niet tot slechts
zijn vijf punten te reduceren en Learning from Las Vegas
gaat over meer dan alleen de duck en de decorated shed.
Door middel van een achttal interviews met betrokkenen inventariseerden
Loer en Loerakker de belangrijkste thema’s voor de nieuwe decaan.
1. De decaan als verbindende factor
De Faculteit Bouwkunde bestaat uit een algemene bacheloropleiding en zes
gespecialiseerde masteropleidingen: architectuur, bouwtechnologie,
landschapsarchitectuur, real-estate & housing, stedenbouw en geomatics.
Binnen de masteropleidingen zijn er verschillende leerstoelen met elk hun
eigen hoogleraar en budgetten; een complex netwerk van afdelingen en
studio's die zich met regelmaat kenmerkt als academisch wespennest
vanwege de tegenstrijdige belangen. Naast de masteropleidingen is er ook
nog de afdeling OTB en zijn er de postgraduate-opleidingen The Berlage en
de European Post-master in Urbanism (EMU). Als PhD programma is er de
Graduate School A+BE. De decaan geeft leiding aan al deze onderdelen en is
daarom bij uitstek de verbindende factor van de faculteit. Daarnaast wordt
het hoofd van de school geconfronteerd met hoge verwachtingen vanuit
twee uitersten: de wetenschappelijke wereld en de beroepspraktijk.
Studenten kunnen een hoop lessen leren uit de standaardwerken wanneer zij uitgedaagd worden deze kritisch te
bestuderen. Het is te hopen dat zij hier nog mogelijkheden
voor zien in tijden waar termen zoals studeerbaarheid heilig
zijn geworden.
Door Thijs Bennebroek
Voor dit artikel is de vertaling van Ton Peters uit 1997 gebruikt. Termen zijn
voor de compleetheid ook in het latijn vermeld, omdat de vertaler in zijn
aantekeningen aangeeft dat deze lastig te vertalen zijn.
De verbindende kracht vormen, blijkt in de dagelijkse praktijk van de
faculteit niet makkelijk te zijn. Dirk Sijmons, hoogleraar Landschapsarchitectuur: “Het wij-gevoel, zoals dat gevoeld werd na de brand [faculteitsbrand
2008, red.], is zeldzaam en slecht ontwikkeld binnen de universiteit. Dit
wij-gevoel leeft alleen binnen de leerstoelen en dat is niet genoeg, die
korrelgrootte is te klein.” Nanne de Ru, directeur van Het Berlage, benadrukt ook het belang van de decaan als de verbindende factor: “Het is een
breed en generalistisch vak. Aan de ene kant kan je er heel cultureel,
theoretisch en onderzoekend mee bezig zijn en aan de andere kant kan je er
heel ondernemend, engineerend en ontwerpend naar kijken. Ik denk dat dat
juist de kracht van Delft is, dat al die verschillende invalshoeken aanwezig
zijn. Er is een sterke onderlinge afhankelijkheid en het zorgen voor besef
van die afhankelijkheid is een belangrijke taak van de decaan.”
Laglas’ voorganger, Wytze Patijn, ziet eveneens een verbindende rol
weggelegd voor de decaan: “Een van de grootste problemen van de faculteit
is de verkokering: dat elke discipline zijn eigen mensen opleidt. Het gaat om
individualisme, waarbij iedereen voor zijn eigen hachje vecht. Dit is
bijvoorbeeld een groot probleem bij de architectuurafdeling: iedereen is
voor zichzelf bezig, niemand ziet het gezamenlijke doel.”
Ook Winy Maas, hoogleraar Why Factory, hekelt het gebrek aan teamgeest:
“Er heerst een verdedigingstechniek van de koninkrijkjes, want als je het
gezamenlijke doel zou kunnen zien betekent dat misschien wel dat je zou
moeten krimpen."
2. De roep om rust versus het verlangen naar visie
Laglas kreeg bij haar aantreden in 2011 de expliciete opdracht om een
gezonde financiële situatie te realiseren. Er vond daarom een ingrijpende
bezuinigingsronde plaats die de faculteit gedwongen heeft te reorganiseren.
Met de vernieuwing van het bachelor-programma is de opleiding ook
inhoudelijk ingrijpend verandert. Uit verschillende hoeken wordt er nu om
rust gevraagd. Peter Boelhouwer, directeur van onderzoeksinstituut OTB:
“Mijn vrees is dat er een decaan komt die de zaak weer op de schop gooit”.
Oud-decaan Beunderman duidt deze angst; “Men zoekt altijd een argument
om het anders te willen, men wil niet behouden of verbeteren, maar de
eerste reflex bij velen is om iets te vernieuwen. Dat moet je voor een deel
toestaan, maar het is ook gevaarlijk, het kan leiden tot inefficiëntie en
kwaliteitsverlies. Het ideale onderwijssysteem bestaat niet, maar we
hebben de laatste jaren zoveel veranderd in het onderwijs, laten we het in
vredesnaam nu de tijd geven om zich te ontwikkelen.” Deze behoefte tot
voortzetting van het uitgezette beleid lijkt deels te verklaren door de
voortijdige beëindiging van de vierjarige termijn waarvoor een decaan
normaal aangesteld wordt. Laglas, veel geprezen door de geïnterviewden in
dit artikel, stopt na 3,5 jaar. Dirk Sijmons: “Karin heeft een enorme bijdrage
geleverd aan de faculteit, maar gaat te vroeg weg. Aan zo'n klus moet je 5 à
6 jaar werken om de boel goed op de rails te zetten, om je stempel op de
hele organisatie te drukken”.
De vraag naar rust en continuïteit staat op gespannen voet met de roep om
een meer visionaire decaan. Winy Maas: “Natuurlijk moet je kijken wat
waardevol is, maar je moet ook kritisch analyseren of alles werkelijk zo
goed is. Er zijn capabele professoren, maar het zijn er mijns inziens ook (te)
veel. Er is daardoor te weinig visie en power.
Lees verder op de volgende pagina...
Is er iets dat grenzeloos is? Is vrijheid een
staat van grenzeloosheid? Ja, maar ieder
verstandig mens begrijpt, dat vrijheid
onmogelijk kan bestaan. Een mens heeft
grenzen en oneindig veel andere grenzen,
grenzen van anderen, moeten worden erkend
of geslecht. Vrijheid is een verlangen.
Verlangen is grenzeloos!
CARTOON BY ANNA WOJCIK
1
2
3
4
14 DISCUSSION
We moeten keuzes maken, for better or for worse. Krachtige en goede
ideeën moet je ongelooflijk ondersteunen, maar je moet ook selecteren en
een positie innemen. Het zou fantastisch zijn als een nieuwe decaan daar
eigenzinnige keuzes in maakt." Oud-decaan Wytze Patijn vult aan: “Het
belangrijkst is een visie op de ontwikkelingen in het vakgebied. Een decaan
moet het vermogen hebben om maatschappelijke processen te begrijpen en
de faculteit een richting te geven”. Maar is het mogelijk een uitgesproken
visie te combineren met de eerder benoemde vraag om verbinding?
De Ru heeft een helder advies: “De studenten moeten het doen. Het idee om
een decaan te hebben die gaat zeggen ‘dit is hoe de architectuur nu zou
moeten zijn in Nederland’, dat werkt alleen maar belemmerend. De profilering moet plaatsvinden op de leerstoelen, met uitgesproken hoogleraren.
Een decaan moet genereus zijn, het overzicht behouden, sturen, maar vooral
het belang van de studenten niet uit het oog verliezen. Er zijn in het
verleden generaties studenten het slachtoffer geworden van persoonlijke
opvattingen van een decaan. Dat lijkt me niet de bedoeling.”
3. Ontwerper noch manager
Bij het aftreden van een decaan wordt er in de wandelgangen vaak gediscussieerd over de gewenste achtergrond van een opvolger. Zonder nuance
wordt regelmatig de tegenstelling ‘ontwerper’ of ‘manager’ aangehaald. In
de geschiedenis van de faculteit is een interessante golfbeweging te
herkennen, uitgesproken ontwerpers worden afgewisseld door herstructurerende bestuurders. Zo werd Carel Weeber eind jaren '70 afgelost door Hugo
Priemus en verving Hans Beunderman eind jaren '90 Cees Dam. Hoewel
Priemus en Beunderman waren opgeleid als ontwerper, kregen zij vooral
krediet voor hun bestuurlijke kwaliteiten. Weeber en Dam namen meer
radicale posities in, met als hoogtepunt het voorstel van Dam om de faculteit
af te splitsen van de TU Delft wegens meningsverschillen met het College
van Bestuur.
Na een periode van grote bestuurlijke veranderingen, met een accent op de
financiële huishouding, is het nu wederom de vraag welke achtergrond de
toekomstige decaan moet hebben. Een sterke relatie tot het ontwerpvak is
volgens sommigen onontbeerlijk. Job Floris, coördinator architectuur van de
Rotterdamse Academie van Bouwkunst: “Een decaan moet het ontwerpvak
volledig kunnen doorgronden en dieper in de materie zitten dan enkel
‘inlezen’. Een decaan moet weten wat de ontwerper bezielt en weten waar
de markt behoefte aan heeft. Wellicht moet deze functie gedeeld worden
met iemand die bestuurlijke ervaring heeft: veel culturele instellingen
hebben zowel een creatief als zakelijk directeur.” Rients Dijkstra, ontwerper
en Rijksadviseur Infrastructuur en Stad: “Wanneer een manager begrijpt
wat ontwerpen inhoudt, heeft dat een enorme meerwaarde. Een ontwerper
is iemand die verschillende invalshoeken met elkaar kan combineren, om
daar een rijker mengsel van te maken. Het is echter een misverstand dat alle
ontwerpers dat kunnen. Er zijn ontwerpers die last hebben van dezelfde
nauwe blik die zij hun partners in het proces verwijten.”
Beunderman zet voor de huidige vacature zijn vraagtekens bij de wenselijkheid van een ontwerper; “De tragiek is dat Laglas in een opwaartse lijn van
ordenen, koersen en geld binnenhalen zat, iemand dan afserveren als een
manager, zoals mijzelf ook overkwam, is kwetsend. Als iemand de rode
cijfers moet oplossen, ben je dan een manager? Nee, dan ben je een
verantwoordelijke. Het gevaar is dat er nu vanuit een tegenreactie een
ontwerper komt. Terwijl een ‘eigen missie’ van de nieuwe decaan in de
academische wereld dodelijk is. De decaan is geen eigenaar van een bureau,
of directeur van een bedrijf. De studenten en de professionele facultaire
gemeenschap vragen 'servant leadership'. Op de faculteit heb je allemaal
5
6
15
B NIEUWs 01 15 SEPTEMBER 2014
verstandige mensen. Als decaan mag je uitdagen, je mag een eigen mening
hebben, maar het resultaat moet het resultaat zijn van de gemeenschap.”
lijke kwaliteit (journal articles, proefschriften) en H-scores (citaten; hoe vaak
mensen in artikelen worden gequote), vroeger keken ze ook naar kwantiteit,
maar dat hebben ze eruit gehaald. Daarnaast wordt er in de toekomst meer
aandacht besteed aan de maatschappelijke relevantie en de impact van het
onderzoek. Dat is voor Bouwkunde heel interessant, omdat we ons met veel
maatschappelijke problemen bezig houden. Hierop van invloed zijn onder
andere de aanwezigheid van hoogleraren en docenten in adviescommissies
en media, maar ook bijvoorbeeld tentoonstellingen die de wereld rondreizen.”
4. Actualiteit? Negeer trends!
De aanstelling van een nieuwe decaan zou een moment kunnen zijn om de
faculteit laten in te spelen op veelbesproken ontwikkelingen in de maatschappij. De meeste experts trekken de wenselijkheid van het reageren op
trends echter sterk in twijfel. Rients Dijkstra: “Ontwerpers hebben er een
handje van om te zeggen 'nu, dit jaar, deze maand is het begin van een
totaal nieuw tijdperk'. We zijn ontzettend gevoelig voor hypes en nieuws.
Waarom zijn wij zo hysterisch? Alles en iedereen moet zich constant aanpassen, ook het onderwijs: dat veroorzaakt veel onrust en afleiding. Maak een
bijzaak van de hysterie. De meeste veranderingen zijn gradueel en voltrekken zich tergend langzaam.” Dijkstra ziet in het volgen van trends zelfs een
verklaring voor het gebrek aan draagvlak voor de ontwerper van vandaag.
“In de vaktijdschriften is er een enorme aandacht voor de volgende vormgevingstruc of vondst, daar besteden ontwerpers onevenredig veel aandacht
aan. Dat leidt ertoe dat ze hun plek op het podium, de manier waarop ze
serieus invloed uit kunnen oefenen op ontwerpen, kwijtraken. Ze zijn met
een beeldproduct bezig en kunnen doordat ze daar te veel aandacht voor
hebben, niet meer meedoen aan de fundamentele discussies die je zou
kunnen hebben als je het over gebouwen hebt. Zo worden ontwerpers door
andere specialisten een nieuw specialisme ingedrongen: het specialisme
van de hype. Het resultaat is een ontwerper die pas laat in het proces de
vraag gesteld krijgt: 'kun je nog binnen dat budget, binnen zoveel tijd, die
gevel, die lobby, of die bar, een beetje aantrekkelijk maken?’”
Kritische stemmen op de faculteit zijn bang dat deze vraag om ‘meetbaarheid’ ervoor zorgt dat moeilijker te meten waarden in de verdrukking
komen. Zij zien de toegenomen onderzoeksambities en de daarbij horende
publicatiedrang als een bedreiging voor het (ontwerp)onderwijs. Moeten we
toe naar een faculteit die en masse excelleert en publiceert? Dijkstra ziet in
deze wens van de faculteit de kans voor een ambitieus milieu zoals hij dat in
de jonge jaren van OMA aantrof: “Waar Rem [Koolhaas, red.] de nadruk op
legde was: ‘je onderzoek is niet goed genoeg’, ‘je bent niet kritisch genoeg’,
‘je werkt niet hard genoeg’, hij maakte een cultuur die mensen aanzoog die
ambitie hadden. Een omgeving die ambitie aantrekt vraagt om de juiste
ingrediënten: nieuwsgierigheid stimuleren, veelzijdigheid stimuleren, goed
kunnen onderzoeken stimuleren.” Job Floris ziet rond de vraag naar
excellentie daarentegen juist een belangrijke rol voor een meer ambachtelijke aanpak. “Laten we vakmensen opleiden, en wel hele goede. Generaties
lang zijn ontwerpers gestimuleerd om overal iets extravagants van te
maken, dit is te ver doorgeschoten ten koste van basale vaardigheden. Niet
iedere ontwerper heeft hier voldoende talent voor, met rampzalige resultaten als gevolg. Je zou wensen dat studenten, naast dat ze zich bekwamen in
‘het bijzondere’, vooral ook begrip ontwikkelen voor het gewone en zich op
een ongedwongen manier uiten. Dat moet niet ten koste gaan van nieuwsgierigheid en onderzoek, maar juist als een stevig fundament werken: als
goed startpunt voor een eventueel experiment. De grote massa die geen
Koolhaas kan worden, wordt zo verbeterd. Niet iedere opgave leent zich
voor een nieuw vervreemdend spektakel, dat lijken onze Vlaamse zuiderburen beter te begrijpen. We moeten afleren dat je als architect per definitie
altijd uitvindingen moet doen of acrobaat moet zijn.”
"Hoewel Karin Laglas werd geprezen om haar pogingen tot
verbinding, zal het verbrokkelde landschap van disciplines,
instituten, leerstoelen en studio's voor de nieuwe decaan
wederom een moeilijk te omvatten systeem zijn van autonome
koninkrijkjes en moeizame samenwerkingen."
5. Internationale geldingsdrang versus excellente middelmaat
In een wereld met grote internationale concurrentie worden aan de TU Delft
de woorden excellent en outstandig met hoge regelmaat gebezigd. De wens
te verschijnen op internationale rankings, frequent te publiceren in geaccrediteerde journals en spraakmakende prijzen binnen te halen, lijkt iets waar
je niet langer omheen kunt als faculteit. Maar is deze dorst naar een
internationaal en excellent podium terecht? Dirk Sijmons: “Een van de
grootste architectuurfaculteiten van de wereld kan niet zonder een visie op
marketing. Bij de marketing horen aansprekende namen.” Wel waarschuwt
hij voor onrealistische doelen: “Als je kijkt naar de endowment funds van
grote Amerikaanse scholen of de ETH Zürich, waar we ons graag mee
vergelijken: daar zitten heel wat nullen tussen. Het is goed om hoge
doelstellingen te hebben, maar we moeten oppassen met te hoge ambities,
dat werkt demotiverend.”
6. Architectenopleiding? Een instituut voor academici!
Door de aanwezigheid van meerdere disciplines levert de faculteit verschillende types ingenieurs af. Dat de faculteit alleen architecten opleidt is een
veelgemaakte misvatting. Beunderman: “Bouwkunde is geen architectenopleiding, het gaat om academische professionals op een breed vlak, vroeger
ingenieur, nu master, met een set competenties waarmee je in een veelheid
van werkomgevingen terecht kan. Je leidt academisch denkende mensen
op, in de praktijk blijkt dat die heel goed architect kunnen worden.”
De Ru beschouwt dit als onderscheidend voor de TU Delft: “Een goed
architectonisch onderzoek heeft altijd een ontwerpende kant. Net zoals een
goed ontwerp een onderzoekende kant heeft. Er zit altijd een sterke relatie
tussen ontwerp en onderzoek. Dat is bij architectuur van cruciaal belang.
Het is niet louter een theoretische opleiding, de school opereert ook binnen
een meer pragmatisch veld. Dat is de grote aantrekkingskracht”.
De reputatie van de faculteit leunt zwaar op zijn hoogleraren uit het
verleden en de succesvolle bureaus die zij hebben voorgebracht, de
onderzoekstak bleef echter lang achter. Vanwege een gebrek aan publicaties
en promovendi heeft de faculteit in de laatste jaren sterk ingezet op
onderzoek. Boelhouwer: “Onderzoek op Bouwkunde blijft nog wat achter in
vergelijking met de andere TUD faculteiten, vooral wat betreft het aantal
gepubliceerde wetenschappelijke artikelen.” De wereld van accreditaties en
protocollen speelt hierbij een belangrijke rol. Boelhouwer licht dit toe met
een voorbeeld; “Het heet een SEP-protocol, eens in de zes jaar wordt er
geëvalueerd op basis van een aantal criteria. Het gaat om wetenschappe-
7
8
De combinatie van onderwijs en onderzoek dwong de decaan in het
verleden tot moeilijke keuzes. Met de aanwezigheid van meerdere disciplines en verschillende instituten is de balans tussen zelfstandigheid en
samenwerking een terugkerend vraagstuk. Het antwoord op dit vraagstuk
wordt vaak geformuleerd aan de hand van twee conflicterende modellen.
Het ene model organiseert de faculteit in afdelingen die elk hun eigen
9
?
specialisten opleiden, het andere model betreft een multidisciplinaire
benadering. Dijkstra verwoordt het dilemma dat hieruit voortvloeit treffend:
“Hoe ga je om met het feit dat wat je zou willen leren, twintig keer groter is
dan wat je in de studiejaren, pakweg tussen je 18e en 25e levensjaar, kunt
leren? Gaan we dan specifieke vaardigheden trainen, of trainen we generieke vaardigheden die je zelflerend en flexibel maken?” Patijn neigt sterk
naar het laatste: “Techniek heeft een zekere autistische kant. Je komt heel
gauw in je eigen wereld te zitten. De communicatiekant is heel wezenlijk. Je
moet uit je systeem kunnen komen en vanuit zowel de verschillende disciplines als de maatschappijwetenschappen naar een probleem kunnen kijken.
Het leren denken, dat leer je in de praktijk niet meer, dat leer je alleen op
school”. Het gaat daarbij niet alleen over het type onderwijs dat de faculteit
biedt, maar net zo zeer over het type personeel dat wordt aangetrokken. Het
gebrek aan ervaring van gastdocentontwerpers in zowel onderzoek als
onderwijs, en nu zelf soms in de praktijk, doet de faculteit volgens Boelhouwer geen goed. Boelhouwer is kritisch over hoogleraren met een ontwerpachtergrond: “De meeste zijn architecten die in het onderwijs zijn
gekomen en dan plotseling moeten ze promovendi begeleiden; dat is een
ongelukkige combinatie.”
7. De roep om een alleskunner
De zoektocht naar een nieuwe decaan voor de faculteit Bouwkunde lijkt in
veel opzichten op de zoektocht naar de ideale architect; een homo universalis, een alleskunner die de werelden van wetenschappers en ambachtslieden, generalisten en specialisten, visionairen en conservatieven met elkaar
verbindt. Dit artikel moet dan ook niet gezien worden als een lijst aanbevelingen, maar vooral als een verkenning van de spanningsvelden waarbinnen
de nieuwe decaan zal moeten opereren. Dit neemt niet weg dat er heldere
keuzes moeten worden gemaakt. Bij de aanstelling van Karin Laglas klonk
sterk de tijdsgeest van besparingen en efficiëntie door. De zakelijke focus,
gericht op de intensivering van externe geldstromen en de verhoging van
het studierendement, leek in de vacature de inhoudelijke kant van het
decaanschap te overschaduwen.
De behoefte aan kwantificeerbaarheid die sprak uit deze vacature maakte de
faculteit in de afgelopen jaren in toenemende mate een bedrijf; de wens
naar meetbaarheid zoals we die al kennen uit de onderzoekswereld is nu
ook op het onderwijs overgeslagen. Hoewel wij bij het starten van de
interviewserie kritiek hadden verwacht op deze ontwikkeling, werd deze als
nieuwe realiteit geaccepteerd. Hoewel Karin Laglas werd geprezen om haar
pogingen tot verbinding, zal het verbrokkelde landschap van disciplines,
instituten, leerstoelen en studio's voor de nieuwe decaan wederom een
moeilijk te omvatten systeem zijn van autonome koninkrijkjes en moeizame
samenwerkingen. Bovendien zal met de intrek van het OTB de balans
tussen onderzoek en onderwijs opnieuw moeten worden gedefinieerd. De
centrale vraag lijkt of de noodzakelijke veranderingen in het onderwijs en de
belangrijke rol die de decaan daarbij speelt, vragen om een uitgesproken
visie of om een meer diplomatieke rol. De meeste geïnterviewden waarschuwen voor een decaan die de problemen te veel benadert vanuit een
persoonlijke architectuuropvatting of de urgente actualiteit. In deze
opvatting schuilt een grote verantwoordelijkheid voor hoogleraren, docenten
en studenten. Zij zullen zich moeten laten horen, zich uitgesproken moeten
profileren en de ontwikkelingen in de samenleving kritisch moeten volgen.
Het is aan de decaan om hiervoor het juiste klimaat te scheppen. Een sterke
visie op hoe een ideaal Bouwkunde zou moeten functioneren is daarbij
noodzakelijk. Alleen op die manier zal hij of zij de representerende en
verbindende rol ontstijgen en veranderingen weten door te voeren. We
wensen de sollicitatiecommissie veel wijsheid toe en de nieuwe decaan
alvast succes met deze moeilijke maar mooie baan.
Voor meer informatie over de geïnterviewden en de auteurs, zie de
eerste publicatie van 4 juli 2014 op ArchiNed:
www.archined.nl/opinie/2014/wat-maakt-een-goede-decaan-zeven-crucialethemas-voor-de-nieuwe-decaan-bouwkunde/
Decanen van de faculteit Bouwkunde op jaartal:
1995-1998 Cees Dam (foto 5)
1976 -1977 Carel Weeber (foto 1)
1998-2006 Hans Beunderman (foto 6)
1979-1981 Hugo Priemus (foto 2)
2006-2006 Jan Gerrit Rots (foto 7)
1981-1982 Age van Randen (foto 3)
2006-2009 Wytze Patijn (foto 8)
1982-1983 Hugo Priemus
2009-2009 Peter Boelhouwer (foto ontbreekt)
1983- ? Ernst E. Ladde (foto ontbreekt)
2009-2010 Wytze Patijn
1992-1995 Jürgen Rosemann (foto 4)
2010-2014 Karin Laglas (foto 9)
streets of BK city 15
IN EVERY EDITION STUDENTS AND STAFF OF THE FACULTY OF
ARCHITECTURE ARE ASKED ABOUT THEIR OPINION.
THIS TIME BNIEUWS ASKED....
WHICH CHARACTERISTICS
DOES a GOOD DEAN NEED?
Tess and Helene, BSc1
The dean? Is that the boss or something? Well, a dean has to
be social, be able to communicate with students. Patience is
another characteristic, to possess the ability to listen to
everyone.
A dean has to be able to bring people together and create
solutions that benefit as many people as possible.
Eric Gebroers, MSc3
I think the next dean has to know
what it is like within the profession,
not just the bigger picture, but also
what it’s like within the practice
COLOFON
Bnieuws is a four-weekly
periodical of the Faculty
of Architecture, TU Delft.
Faculty of Architecture,
BK City, Delft University of
Technology
Julianalaan 134,
2628 BL Delft
room BG.Midden.140
Koen Hoofd, MSc Architecture
The ability to not only bring together students from the different master tracks, but
from within the different disciplines themselves. Connecting students to PhD researchers
to professors. This is an important task,
maybe not specifically for the dean, but it
should be part of the faculty’s policy. Now
everyone is stuck in their little corner and
there is little interaction. It’s a shame since
there is so much knowledge that’s going to
waste.
Imane Himmit, BSc5
Our next dean should inspire us
and at the same time embody all
the things that make our faculty
unique. She has to express
genuine interest in the students
and their work. It would be
wonderful if the next dean
would be a woman as well. To
represent the growing number
of women in the technical world.
[email protected]
b-nieuws.bk.tudelft.nl
issuu.com/bnieuws
Cover illustration
Perspective plan, Filippo
Maria Doria
Editorial Board
Edo Beerda
Daphne Bakker
Jane Stortelder
Brigitte O'Regan
Jip Pijs
Contributors
Hans Wamelink
Anna Wojcik
Robert Nottrot
Thijs Bennebroek
Frank Loer
Jan Loerakker
Frits van Loon, Landscape
Architecture
The dean has to be business
savvy, to be able to link the
practice with the academic
research.
Editorial Advice Board
Marcello Soeleman
Sue van de Giessen
Inge Pit
Robert Nottrot
Linda de Vos
Pierijn van der Putt
Ivan Thung
Print
Drukkerij Tan Heck, Delft
Carolien van Stelten, BSc6
The dean has to represent our
faculty. Our interim dean has, as
far as I know, not made a public
statement towards the students.
My suggestion to the next dean is
to make sure to be more visible.
However, I’m not really sure what it
is that a dean does. I assume it has
to be with organisation and
communication.
Arthur Schoonenburg, FSR
The dean has to be comfortable
within every facet represented
within our faculty, not just
architecture. This would require
an experienced person who
knows how to listen to students.
Next deadline
19th of September 12.00 PM
Bnieuws 02, October 2014
Illustrations only in *.tif,
*.eps or *.jpg format,
min 300 dpi
Unsolicited articles can have a
maximum of 500 words,
announcements 50 words.
The editorial board has the
right to shorten and edit
articles, or to refuse articles
that have an insinuating,
discriminatory or vindicatory
character, or contain
unnecessary coarse language.