Syndroom van Sjögren - Interstitiële Cystitis Patiëntenvereniging

ZIEKTE VAN CROHN
Interstitiële cystitis en comorbiditeiten:
“Syndroom van Sjögren”
Door: Sabrina van der Kroef
Zoals in vorige edities van Aquarius
werd beschreven, gaat interstitiële
cystitis (IC) regelmatig gepaard met
andere aandoeningen, ook wel
comorbiditeiten genoemd.
Na ­Prikkelbaredarmsyndroom,
Fibromyalgie en de ziekte van
Crohn, komt vandaag het
­syndroom van Sjögren aan bod.
Auto-immuunziektes
Het syndroom van Sjögren valt in de
categorie auto-immuunaandoeningen,
net zoals bijvoorbeeld de ziekte van
Crohn (Aquarius 53) en waarschijnlijk
ook IC. Bij een auto-immuunaandoe­
ning ziet het immuunsysteem lichaams­
eigen cellen en stoffen voor lichaams­
vreemd aan. Het lichaam komt
vervolgens in protest en wordt ziek
omdat het afweerstoffen tegen de
eigen weefsels gaat vormen. In het
geval van het syndroom van Sjögren
betreft dit afweerstoffen tegen de klie­
ren in de slijmvliezen, zoals traan- en
speekselklieren. Wanneer deze klieren
ontsteken, produceren ze minder slijm
en vocht. Alle ‘natte’ delen van het
lichaam, zoals de mond, ogen, neus en
vagina, ­kunnen zijn aangedaan.
Het blijft niet bij de slijmvliezen
Er bestaan orgaanspecifieke autoimmuunziektes, zoals bijvoorbeeld
­Diabetes Mellitus type 1, en gegenerali­
seerde auto-immuunziektes, zoals
reumatoide arthritis en het syndroom
van Sjögren. Laatstgenoemde aan­
doening uit zich helaas ook in klachten
van de gewrichten, longen, maag,
­slokdarm, zenuwen en blaas. Daarbij
kan ernstige moeheid en een grieperig
gevoel optreden.
herfst 2014, nummer 54
Symptomen
Patiënten die lijden aan het syndroom
van Sjögren hebben primair last van een
droge mond, droge ogen, een droge
keel met droog hoestje en een droge
vagina. Wanneer te weinig speeksel
wordt geproduceerd in de mond, ver­
hoogt dit de kans op tandbederf. Een
droge vagina kan leiden tot klachten
tijdens het vrijen.
Diagnose
Helaas is er geen eenduidige test
beschikbaar om de diagnose syndroom
van Sjögren te stellen. De arts zal zijn
diagnose dus baseren op een combina­
tie van een vraaggesprek, lichamelijk
onderzoek, bloedonderzoek en eventu­
ele andere onderzoeken van de mond
of ogen. Bij Sjögren komen meestal
bepaalde afweerstoffen voor die in het
bloed zijn aan te tonen (ANA, anti-SSA,
anti-SSB en reumafactor). Ook kan de
bezinking (BSE) van het bloed worden
bepaald, dit zegt iets over de mate van
ontsteking die in het lichaam aan de
gang is. Wat betreft de ogen is de
Schirmertest het bekendste onderzoek.
De oogarts hangt een klein reepje filter­
papier aan het onderste ooglid. Na vijf
minuten wordt gecontroleerd hoeveel
millimeter van het papiertje bevochtigd
is door tranen. Bij Sjögren zal dit minder
dan 5mm zijn. Ook zijn aanvullende
onderzoekjes om de kwaliteit van het
traanvocht te testen mogelijk. Soms
wordt geen duidelijke verklaring gevon­
den voor de klachten. Dan wordt vaak
de diagnose sicca-syndroom (sicca
betekent ‘droog’) gesteld.
Behandeling
Om maar gelijk met de deur in huis te
vallen; het syndroom van Sjögren is, net
zoals IC, niet te genezen. Wel zijn er
verschillende mogelijkheden om de
symptomen te verlichten. Dat begint al
bij zoiets simpels als het zuigen op een
suikervrij zuurtje bij een droge mond,
het installeren van een luchtbevochtiger
en het gebruiken van glijmiddel tijdens
het vrijen. Voor de ogen brengt het
gebruik van kunsttranen vaak verlich­
ting. Deze zijn beschikbaar variërend
van een waterachtige vloeistof tot een
dikke gel. De meeste patiënten komen
voor behandeling bij een reumatoloog
terecht, maar er zijn ook internisten die
Sjögren behandelen.
Het syndroom van Sjögren is een nare
aandoening, zeker in combinatie met IC.
Toch is het leven met deze ziekte niet
onmogelijk, kijk maar naar tenisster (en
teven Sjögren patiënte) Venus Williams.
Zij won ondanks alles toch maar mooi
vijf keer Wimbledon!
Bronnen:
www.thuisarts.nl
www.reumafonds.nl
Bron: www.drugs.com
11
INTERVIEW
Kijk niet alleen naar de blaas,
kijk naar de mens
Interview met professor Jean-Jacques Wyndaele
door Harold Drost
Professor Wyndaele is diensthoofd van
de afdeling Urologie van het Universitaire
Ziekenhuis Antwerpen (UZA) Het team
dat hij leidt bestaat in principe uit zeven
specialisten en arts-assistenten. Zijn
specifieke aandachtsgebieden: alge­
mene urologie, incontinentie, ­pelvische
reëducatie, pijn, IC en CPPS (Chronic
Pelvic Pain Syndrome) te vergelijken met
BPS (blaaspijn syndroom) In oktober
2014 gaat hij met pensioen. In België
mag een gepensioneerde niet meer
werken op straffe van het verliezen van
het pensioen. Maar Wyndaele is al jaren
actief bij ESSIC, een Internationale orga­
nisatie waarin specialisten protocollen
en standaards voor de behandeling met
betrekking tot IC/BPS bestuderen en in
de praktijk invoeren. Internationaal zal hij
nog de nodige activiteiten blijven
­ontplooien. Dus niets doen is er vanaf
oktober niet bij.
Hoe bent u bij Urologie terecht
gekomen?
‘Als student geneeskunde en opge­
schreven als kandidaat Heelkunde
(Chirurgie) koos ik in mijn laatste jaar
voor Urologie. Ik vond Heelkunde te
eenzijdig. Urologie is veel breder, heeft
meer facetten onder meer in de con­
tacten met patiënten. En inderdaad,
veel collega’s urologen zijn om dezelfde
redenen bij Urologie terecht gekomen’.
Wat spreekt u het meest aan bij
Urologie?
‘Mijn passie ligt bij de functionaliteit van
de blaas, het gevoel dat urologische
aandoeningen teweeg brengen en
vooral hierin de pijn die ziekten veroor­
zaken’.
12
U schreef een boek over Urologie?
‘Ja, gericht op medische studenten. Ik
geef in het boek grote aandacht aan
basale beelden: onderzoek, behande­
lingen, pathologie, een systematische
benadering. Het is een basisboek,
anders dan de hooggespecialiseerde
geschriften die ESSIC publiceert’.
Er wordt wel beweerd dat 70% van
de diagnoses bij aanvang van een
IC/BPS niet juist is. Wat denkt u?
‘Dat is nog een lage schatting. Je moet
echter bedenken dat de klachten van
patiënten in het begin zo algemeen zijn
dat een ‘verkeerde’ richting inslaan
zonder het in de gaten te hebben
bepaald niet uitgesloten is. Het besef
komt vaak langzaam om welke ziekte
het nu precies gaat als er geen reacties
zijn op klassieke behandelingen’.
Oorzaak IC?
‘Er zijn verschillende theorieën. Er zijn
twee zaken van belang waar we ons bij
de behandeling op richten: de bescher­
mende slijmvlieslaag in de blaas (GAGlaag) waarvan te weinig wordt aange­
maakt waardoor er ‘gaten’ in die
blaaswand bescherming vallen en de
urine de zenuwuiteinden raakt met zeer
pijnlijke gevolgen. De andere oorzaak
betreft de mastcellen (mastocitose) die
te overvloedig aanwezig zijn in de
blaaswand. Maar zoals ik al zei richten
wij ons vooral op het defect dat alle
afwijkingen kunnen hebben in het ont­
staan van pijngevoelens. In het UZA
wordt onderzoek ook op het gebied
van BPS/IC, actief uitgeoefend.
U heeft al eens gezegd ‘een
IC-patiënt is een pijnpatiënt’
‘Inderdaad, het merendeel van de ICpatiënten wordt pas na een aantal jaren
gediagnosticeerd als IC-er. Zo gemid­
deld na 3 à 4 jaar. Na die tijd is het
lichaam veranderd in een ‘pijn­
lichaam’en zo moet je het ook behan­
delen. Dat was in mijn loopbaan als
uroloog een belangrijk besef: kijk niet
alleen naar de blaas, kijk naar de mens’
Na 3 à 4 jaar is het
lichaam veranderd in een
‘pijnlichaam’ en zo moet
je het ook behandelen.
Kun je spreken van een
kenniscentrum Urologie in het UZA?
‘Als het om “urologisch gevoel “ en
‘pijn’ gaat is dat zeker zo. Wij richten
ons daar vooral op en werken daarom
nauw samen met onze collega’s van de
pijnkliniek Anesthesie’.
Welke behandelingen?
‘Wij volgen een stappenplan. We
nemen ruim de tijd voor de intake (vra­
genlijsten, ziektegeschiedenis, plaslijst)
waarbij we kijken naar de weerslag van
de ziekte op de levenskwaliteit:
medisch, psychisch, sociaal, econo­
misch. Het maken van röntgen foto’s
kan voorkomen in het vervolgonder­
zoek. Dan via onderzoeken en behan­
deling andere aandoeningen en infec­
ties uitsluiten. Onder volledige narcose
een cystoscopie, dan zien we òf de
laesies (zweertjes) van Hunner òf een
INTERVIEW
afspraken over de verwachtingen die
de patiënt kan hebben. Ik vertel ze dat
ik hen niet kan genezen, maar wel kan
trachten te zorgen dat ze minder last
hebben van hun kwaal. Ik zie regelma­
tig ongelukkige mensen die blij zijn met
aandacht en een correcte bejegening’.
Wat vindt u van de alternatieve
geneeswijzen?
‘Ik zeg er niets negatiefs over. Als men­
sen er baat bij hebben waarom niet. Ik
heb er ook te weinig kennis over, maar
voor charlatans moeten we oppassen.
Maar ik heb zelf in mijn dienst een
osteopaat’.
meer algemeen beeld van een aange­
taste blaas bestaan. De zweertjes van
Hunner opereren we (uitsnijden) We
laseren niet om het weefsel van de
zweertjes te kunnen onderzoeken in het
laboratorium. Het andere type zieke
blazen behandelen we met blaasspoe­
lingen en we doen er met medicijnen
ook alles aan om de pijn te bestrijden’.
‘Wat betreft laseren en botox vinden we
de resultaten vaak twijfelachtig en ook
heel kostbaar. En de neurostimulator
vinden we vandaag een te verre stap, te
kostbaar en met de huidige middelen
van minder waarde. Wij zien meer in de
conservatieve behandeling: medicatie,
instillatie, nauwe contacten per tele­
foon, psychische hulp en doelbewuste
besluitvaardigheid, geen woorden maar
daden’.
Waarom zijn huisartsen en
specialisten niet zo goed op de
hoogte van IC?
‘Het is niet zo’n prevalente ziekte. In
Antwerpen zijn er op een half miljoen
mensen ongeveer 2000 patiënten met
IC. Als de huisarts geen infectie consta­
teert en onzeker is, laat hij dan verwijzen
naar de specialist. Bovendien kan een
herfst 2014, nummer 54
huisarts nooit op de hoogte zijn van al
die zeldzamere ziekten. Als uroloog
moet je bij IC-patiënten kiezen of je
behandeling van de patiënt met deze
aandoening wel of niet opneemt. Besluit
je te behandelen doe het dan goed en
neem je verantwoordelijkheid, want een
IC-er heeft veel steun nodig en er is niet
veel succes mee te behalen’.
Werkt u ook met multidisciplinaire
teams als het nodig is?
‘Het komt hier op Urologie niet zo vaak
voor omdat wij dikwijls het eindstation
zijn. Dan is er al veel gebeurd aan
onderzoeken, behandelingen en
­dossiervorming. Maar we hebben een
kleine bekkenkliniek waarin we met
gynaecologie, gastro-enterologie,
­heelkunde, radiologie, psychologie en
urologie samenwerken, maar niet
­uitsluitend voor IC/BPS’.
Komt u ‘moeilijke’ patiënten tegen?
‘Onderschat niet dat pijn een ‘super­
macht’ is, het verandert het gevoel van
een mens. Het geeft zoveel onaange­
name ervaringen dat geest en lichaam
daardoor ernstig beïnvloed worden. Ik
maak bij het eerste consult goede
Er is de laatste tijd veel
hersenonderzoek. Zouden deze
studies resultaten kunnen opleveren
waardoor pijn effectiever bestreden
kan worden?
‘Er zijn al studies over functionele MRI
en PET. We hadden wetenschappers in
het UZA die op dit gebied onderzoek
deden, helaas zijn ze naar Australië
vertrokken, want daar had best wat uit
kunnen komen. Misschien kunnen we
in de toekomst het brein resetten op
een meer adequate manier dan alleen
met medicatie’.
Wat vindt u ervan als IC-patiënten
langs urologen ‘shoppen’?
‘Op zich is het wel een natuurlijke reac­
tie om een oplossing te zoeken voor je
ziekte. Maar ik vind het potentieel
gevaarlijk. Wat hoopt je te winnen?
Adviezen? Ik zie veel meer in een evolu­
tie waarbij er een gelijkschakeling van
behandelingen onder specialisten
plaatsvindt’.
Zijn patiëntenverenigingen
belangrijk?
‘Zeer belangrijk. Waar moeten mensen
anders naar toe met hun verhaal dat
daar serieus genomen wordt. Je kunt
er terecht voor relevante informatie. In
België is de IC-vereniging actief en
evenals de ICP is de patiëntenvereni­
ging succesvol. Ik vind het van groot
belang dat specialisten en patiënten­
verenigingen continu met elkaar
­communiceren’.
13