Verkenning VTH Datum Status 25 april 2014 definitief Colofon Uitgegeven door Informatie Telefoon Fax Uitgevoerd door Opmaak Datum Status Versienummer Rijkswaterstaat Projectgroep VTH Projectgroep VTH 25 april 2013 definitief Samenvatting van de Verkenning VTH 4 Terminologie..............................................................................................4 Draagvlak .................................................................................................5 Uitgangspunten voor VTH ............................................................................5 Drie alternatieve inrichtingsvormen voor VTH ..................................................6 Verwachtingen en behoeften m.b.t. de uitvoering VTH ......................................7 Sturing .....................................................................................................7 Fasering door middel van een Programma VTH ................................................8 Financiering VTH ........................................................................................9 Samenhang met de andere verkenningen .......................................................9 Conclusies over de vijf hoofdkeuzen............................................................. 10 1. Verkenning VTH onder de Omgevingswet 12 1.1 Inleiding ............................................................................................ 12 1.3 Context bij deze verkenning.................................................................. 13 1.4 Aanpak van de verkenning VTH ............................................................. 14 1.5 Opbouw rapport.................................................................................. 15 2. Doelen, randvoorwaarden en inrichtingsvereisten voor VTH 16 2.1 Inleiding ............................................................................................ 16 2.2 Beschrijving van de uitgangspunten en centrale doelen van de Omgevingswet16 2.2.1 De betekenis van ‘uitvoering van VTH’.................................................. 17 2.2.2 De verdeling van verantwoordelijkheden voor VTH ................................. 17 2.2.3 Verbeterdoelen en inhoudelijke doelen voor het omgevingsrecht............... 18 2.3 Beschrijving van de randvoorwaarden voor adequate uitvoering van VTH...... 19 2.3.1 De randvoorwaarde ‘kwaliteit van de uitvoering’ .................................... 20 2.3.2 De randvoorwaarde ‘legitimiteit van de uitvoering’ ................................. 20 2.3.3 De randvoorwaarde ‘effectiviteit van de uitvoering’................................. 20 2.3.4 De randvoorwaarde ‘efficiency van de uitvoering’ ................................... 21 2.3.5 De randvoorwaarde‘klantgerichtheid in de uitvoering’. ............................ 21 2.4 Beschrijving van de vereisten voor de inrichting van VTH ........................... 21 2.4.1 Het inrichtingsaspect ‘personeel’ ........................................................ 22 2.4.2 Het inrichtingsaspect ‘organisatie’....................................................... 22 2.4.3 Het inrichtingsaspect ‘samenwerking’ .................................................. 23 2.4.4 Het inrichtingsaspect ‘voorzieningen’.................................................... 23 2.5 Verband tussen doelen, randvoorwaarden en vereisten.............................. 23 2.6 Tussenconclusie met beslisinformatie over Hoofdkeuze 1 ........................... 25 3. Alternatieven voor de inrichting van VTH 27 3.1 Inleiding ............................................................................................ 27 3.2 Verkenning van de impact van wettelijke ontwikkelingen ........................... 27 3.2.1 Impact van wettelijke ontwikkelingen in de periode tussen 2015 en 2018... 28 3.2.2 Impact van de Omgevingswet op VTH vanaf 2018 .................................. 30 3.2.3 Impact vanuit het perspectief van de instrumenten van de Omgevingswet . 32 3.2.4 Impact vanuit het perspectief van de rechtshandhaving .......................... 32 3.3 Introductie van drie alternatieven voor de inrichting van VTH ..................... 33 3.4 Beoordeling van de drie alternatieven ..................................................... 34 3.5 Tussenconclusie .................................................................................. 35 4. Sturing, fasering en financiering 38 4.1 Inleiding ............................................................................................ 38 4.2 Sturing .............................................................................................. 38 4.3 Fasering ............................................................................................ 39 4.4 Financiering ....................................................................................... 41 Bijlage 1. Deelnemers aan de verkenning VTH ............................................... 43 Bijlage 2. Essay Teisman ........................................................................... 45 Bijlage 3. Was-wordt tabel, over de wettelijke ontwikkelingen 2015 – 2018........ 61 Bijlage 4 Startnotitie ................................................................................. 62 Bijlage 5. Beoordeling van de drie inrichtingsvormen voor VTH......................... 66 Samenvatting van de Verkenning VTH De Verkenning VTH gaat over de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) onder de Omgevingswet. De scope van deze verkenning is door het Bestuurlijk Koepel Overleg (BKO) van 5 juni 2013 als volgt vastgesteld: Ga na waaraan de uitvoering van VTH specifiek moet voldoen, als de Omgevingswet in werking treedt; Breng in beeld welke consequenties dat heeft voor de inrichting van de uitvoering VTH op dat moment, gegeven het feit dat tussen nu en begin 2015 de uitvoering van VTH nog op tal van punten ingrijpend zal veranderen in het kader van eerder ingezette ontwikkelingen en programma’s. Gegeven deze scope is in de verkenning VTH de volgende vraag centraal gesteld: hoe zou VTH moeten worden ingericht met het oog op de komst van de Omgevingswet Over deze vraag is beslisinformatie verzameld, aan de hand van vijf hoofdkeuzen. . Die hoofdkeuzen zijn door het BKO van 5 juni 2013 vastgesteld in de Startnotitie “Reikwijdte Verkenning uitvoering VTH onder de Omgevingswet”. Deze startnotitie is opgenomen als bijlage 4. Hoofdkeuze Hoofdkeuze Hoofdkeuze Hoofdkeuze Hoofdkeuze 1 2 3 4 5 Bepalen van doelen en randvoorwaarden voor de uitvoering VTH Bepalen van gewenste aanpassingen in de uitvoering VTH Bepalen van de mate van sturing op de adequate uitvoering van VTH Bepalen van de wijze van fasering Bepalen van de wijze van financiering van de uitvoering VTH De beslisinformatie over deze vijf hoofdkeuzen is hieronder samengevat, met verwijzingen naar de plekken in het hoofdrapport waar de informatie nader is uitgewerkt en onderbouwd. Terminologie Op voorhand is het nuttig om dezelfde betekenis te geven aan de begrippen uit dit rapport. De term ‘uitvoering VTH’ slaat op het verrichten van bestuurlijke handelingen op basis van wettelijk toegewezen taken in concrete situaties. Uitvoering V: het beslissen over vergunningen, het ontvangen van meldingen en het geven van maatwerkvoorschriften bij algemene regels; Uitvoering T: het verrichten van toezicht op de naleving van verplichtingen; Uitvoering H: het beslissen over handhaving door het toepassen van een bestuurlijk of strafrechtelijk handhavingsmiddel. De ‘verbeterdoelen Omgevingswet’ gaan over het oogmerk van de wetgever met de stelselherziening van het omgevingsrecht van de Omgevingswet. 1. Vergroten inzichtelijkheid, voorspelbaarheid en gebruiksgemak van het omgevingsrecht; 2. Bewerkstelligen van samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving in beleid, besluitvorming en regelgeving; 3. Vergroten van de bestuurlijke afwegingsruimte door een actieve en flexibele aanpak mogelijk te maken voor het bereiken van doelen voor de fysieke leefomgeving; 4. Versnellen en verbeteren van besluitvorming over projecten in de fysieke leefomgeving. Draagvlak Bij de verkenning is nadrukkelijk gezocht naar aansluiting bij de uitvoeringspraktijk, met het oog op draagvlak voor de beslisinformatie. Daarom is via vier invalshoeken input verzameld over VTH. 1. Gebruikersgroep: Er is een gebruikersgroepsamengesteld met deskundigen uit de dagelijkse praktijk van alle relevante domeinen van het omgevingsrecht. Zij zijn afkomstig van alle typen organisaties; gemeenten, waterschappen, omgevingsdiensten, het OM, provincies en rijksdiensten. Deze gebruikersgroep is vijfmaal bijeen gekomen voor intensieve workshops over de vijf hoofdkeuzen; 2. Managers VTH-organisaties: Er is een rondetafelgesprek georganiseerd met een selectie van managers van VTH-uitvoeringsorganisaties op het niveau van rijk, provincie, gemeente en OM om zicht te krijgen op het managementperspectief op de vijf hoofdkeuzen; 3. Beleidsmedewerkers rijk: Er is driemaal een workshop georganiseerd voor beleidsmedewerkers van de betrokken ministeries, over de impact van de wettelijke ontwikkelingen op de uitvoering van VTH; 4. Essay prof. Teisman: Er is een wetenschappelijke reflectie gevraagd aan prof. dr. ing. Geert R. Teisman (bestuurskunde, Erasmus Universiteit Rotterdam). Hij heeft een essay geschreven over de betekenis van grote maatschappelijke ontwikkelingen voor het stelsel van VTH onder de Omgevingswet (zie bijlage 2). Tevens zijn de alternatieven en uitkomsten van de deelverkenning VTH getoetst bij het gebruikersplatform van de verkenning en binnen de verkenning georganiseerde marktconsultatie. De bevindingen van de werksessies zijn meegenomen in dit rapport. In figuur 1 zijn bovenstaande vier invalshoeken in beeld gebracht. Het overzicht van de deelnemers aan de gebruikersgroep, het managementoverleg en de sessies met beleidsmedewerkers staat in bijlage 1. Uitgangspunten voor VTH Tijdens de verkenning is een streefbeeld voor de uitvoering VTH per 2018 opgebouwd. In dat streefbeeld voldoet de uitvoering van VTH per 2018 aan vijf randvoorwaarden voor professionele uitvoering: kwaliteit, klantgerichtheid, legitimiteit, effectiviteit en efficiency. Tijdens de verkenning is hun betekenis nader uitgewerkt (zie § 2.3). In het streefbeeld draagt VTH ook bij aan de realisatie van de vier verbeterdoelen van de Omgevingswet. Die vier verbeterdoelen kunnen worden beschouwd als een nadere inkleuring van de vijf randvoorwaarden. In het licht van de randvoorwaarden en de verbeterdoelen is met de gebruikersgroep gewerkt aan de concrete invulling van de verschillende aspecten van de inrichting van VTH. Dit zijn organisatie, personeel, voorzieningen en samenwerking (zie § 2.4). Het streefbeeld kan worden samengevat als de volgende set van uitgangspunten voor de inrichting van VTH: De vier verbeterdoelen van de Omgevingswet staan centraal bij de inrichting van VTH vanwege de Omgevingswet; De uitvoering moet professioneel zijn ingericht, om de verbeterdoelen te kunnen halen; De mate van professionaliteit van de uitvoering van VTH is meetbaar via vijf heldere randvoorwaarden: kwaliteit, klantvriendelijkheid, legitimiteit, effectiviteit en efficiency; Iedere uitvoeringsorganisatie is zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan de randvoorwaarden. De betrokken ministers hebben een verantwoordelijkheid op het niveau van het stelsel om de uitvoering goed te borgen; De professionele inrichting van VTH wordt geborgd door middel van realistische eisen aan de inrichting van een VTH. Dit betreft eisen ten aanzien van de aspecten organisatie, personeel, voorzieningen en samenwerking; De eisen gelden voor al diegenen (publiek en privaat) die de uitvoering van een VTH-taak verrichten; ICT is een randvoorwaarde voor een succesvolle start van de Omgevingswet. ICTontwikkeling moet vroegtijdig starten om tijdig gereed te zijn voor de uitvoeringspraktijk. Beslispunt 1 (zie § 2.5) Stel de set van uitgangspunten vast als gezamenlijk streefbeeldVTH. Drie alternatieve inrichtingsvormen voor VTH Voor de uitvoering van VTH onder de Omgevingswet zijn drie alternatieve vormen van inrichting van die uitvoering benoemd. Zij zijn afgeleid van bestaande inrichtingsvormen in de huidige praktijk van VTH. “eigen dienst” “partnerschap” “marktpartij” VTH wordt uitgevoerd binnen de eigen publieke organisatie van het publiekrechtelijk lichaam waar het bestuursorgaan toe behoort, zoals de gemeente, het waterschap, de provincie of de rijksdienst. VTH wordt uitgevoerd via interbestuurlijke samenwerking in de vorm van bijvoorbeeld een samenwerkingsovereenkomst, een fusie van uitvoerende organisaties, of het onderbrengen van taken bij een RUD (Regionale Uitvoeringsdienst, in sommige regio’s Omgevingsdienst genoemd). VTH wordt uitgevoerd door private partijen. Taken worden niet langer door een publieke organisatie/dienst uitgevoerd. Er kan wel sprake zijn van een bestuursorgaan dat de taak heeft het publieke belang te behartigen via invloed of controle op de uitvoerende private partij. Dit is in toenemende mate gangbaar bij de regulering van sectoren die zich kenmerken als kleinschalig, hoog georganiseerd of hoog specialistisch. Deze drie alternatieven zijn besproken met de gebruikersgroep, met als uitkomst dat zij voor de praktijk goed herkenbaar zijn als basismodellen. Vervolgens heeft het projectteam van de Verkenning VTH de alternatieven onderling vergeleken, met behulp van een generiek beoordelingskader (meetlat). Dat kader bestaat uit zeven thema’s, die op alle deelverkenningen van de Omgevingswet van toepassing zijn. Dit is nader uitgewerkt in § 3.4 van dit rapport over VTH. Samenvattend, blijkt uit de beoordeling dat de keuze tussen de alternatieven afhangt van de bril waarmee een alternatief wordt bekeken (7 thema’s) en van de omstandigheden die daarbij relevant worden gevonden. Er kan geen keus worden gemaakt voor het ene of het andere alternatief als zijnde het voorkeursalternatief voor de inrichting van het totale VTH-takenpakket. Geen van de alternatieven is als het beste of meest gewenste naar voren gekomen. Wel is gebleken dat de alternatieven ieder voor zich voordelen hebben voor de uitvoering van VTH. Het vraagt nader onderzoek om tot een juiste mix van de drie alternatieven te komen voor de verschillende onder de Omgevingswet vallende VTH-taken. Uit de praktijkervaring van de gebruikers en managers is afgeleid dat de ideale mix uit een passende combinatie bestaat van meerdere inrichtingsvormen. Het vereist nog onderzoek om te bepalen welke combinatie geschikt is voor de uitvoering van VTH uit de diverse beleidsdomeinen van de Omgevingswet en tegelijk ook voor de realisatie van de verbeterdoelen van de Omgevingswet. Beslispunt 2 (zie § 3.4 en § 3.5) Pas een mix-strategie toe voor de inrichting van VTH. Deze strategie moet leiden tot een passende combinatie van de alternatieven ‘eigen dienst’, ‘partnerschap’ en ‘marktpartij’. Verwachtingen en behoeften m.b.t. de uitvoering VTH Tijdens de verkenning zijn praktische verwachtingen en behoeften uitgesproken ten aanzien van VTH, vanuit alle invalshoeken (gebruikersgroep, wetenschap, managers en beleidsmedewerkers). Dat heeft onderstaande lijst met 10 actiepunten opgeleverd. Deze actiepunten zijn belangrijke aandachtspunten bij het vinden van de passende combinatie van de drie alternatieven (beslispunt 2). Onderken en benut de mogelijkheden van gebiedsgericht werken en pas VTH daarop aan; Organiseer dat kennis en expertise op adequaat niveau beschikbaar zijn; Richt een regie voerend loket in, gestut door specialisatie in de back-office; Richt VTH in op het proactief faciliteren van initiatiefnemers; Stimuleer een cultuur van informatie-uitwisseling, afstemming en samenwerking; Maak afspraken over uniforme digitalisering en ga uit van een landelijk werkend systeem; Verschaf duidelijkheid over rol van de overheid bij private uitvoering; Borg uitvoeringskwaliteit en de daarbij passende financiering; Zorg voor duidelijkheid over de inzet van het strafrecht en van de bestuurlijke boete; Verschaf duidelijkheid over de rol van interbestuurlijk toezicht voor de uitvoering van VTH. Beslispunt 3 (zie § 3.4) Betrek de 10 actiepunten bij het bepalen van de optimale combinatie van de drie alternatieve inrichtingsvormen van VTH. Sturing Tijdens de verkenning VTH is duidelijk geworden dat het doorvoeren van aanpassingen in de inrichting van VTH met name afhangt van de volgende factoren: de werking van interbestuurlijk toezicht (IBT); de mate van commitment bij alle betrokken uitvoeringsorganisaties; de noodzaak om met VTH veiligheidsrisico’s adequaat te managen; de mate waarin samenwerking een geaccepteerd fenomeen is; de verdere ontwikkeling van de regionale uitvoeringsdiensten (RUD’s). Uit de workshops met de gebruikersgroep en het rondetafelgesprek met de managers volgt dat een zekere mate van sturing nodig is op de realisatie van aanpassingen in de inrichting van VTH vanwege de komst van de Omgevingswet. Daarbij moet worden uitgegaan van de verschillende verantwoordelijkheden die rijk en andere overheden hebben voor de uitvoering. Deze verantwoordelijkheden zijn: Stelselverantwoordelijkheid: de ministers moeten zorgen dat het wettelijke stelsel goed functioneert en dat het geschikt is voor de praktijk, onder meer door het stellen van wettelijke en beleidskaders en door het meegeven van randvoorwaarden en het creëren van basiscondities voor de uitvoering VTH; Uitvoeringsverantwoordelijkheid: het bevoegd gezag dient een geschikte uitvoeringsorganisatie te hebben die in staat is de VTH-taken adequaat uit te voeren. Beslispunt 4 (zie § 4.2) Maak goede bestuurlijke afspraken over het doorvoeren van gewenste aanpassingen aan VTH vanwege de komst van de Omgevingswet. Ga bij die afspraken uit van de stelselverantwoordelijkheid van het rijk en van de uitvoeringsverantwoordelijkheid van de andere overheden. Fasering door middel van een Programma VTH Uit de verkenning VTH blijkt dat aanpassingen in de inrichting van VTH een cultuuromslag vereisen ten aanzien van de verbeterdoelen van de Omgevingswet. Die omslag zal de nodige tijd en inspanning vergen. In de gebruikersgroep is de suggestie gedaan dat de follow up van de gewenste aanpassingen plaatsvindt via een programma. Het programma borgt de tijdige uitvoering van de afgesproken acties. Het succes van het programma hangt af van een aantal kritische succesfactoren, die op verschillende momenten tijdens de verkenning zijn benoemd. Het betreft de volgende factoren: Uitvoeringsregelgeving. De praktijk moet voldoende tijd krijgen om zich voor te bereiden op het nieuwe stelsel van de Omgevingswet. Dat vereist kennis van de uitvoeringsregelingen bij de wet, die nu nog niet bekend zijn. De mogelijke effecten van die regelingen op het stelsel en de uitvoering van VTH moeten tijdig worden onderkend; Faciliteiten gereed. Voor de uitvoering van VTH is het noodzakelijk dat faciliteiten, en dan met name ICT, tijdig gereed zijn; Houd rekening met lopende ontwikkelingen. Het verdient aanbeveling dat het programma de lopende beleidsontwikkelingen voor VTH meeneemt. Daardoor kan een leereffect ontstaan en vindt er geen dubbel werk plaats. Het gaat met name om ontwikkelingen zoals de invoering van regionale uitvoeringsdiensten (RUD), de kwaliteitscriteria voor VTH en de informatie-uitwisseling bij de handhaving, de privatisering van de bouwplantoetsing en de moderniseringsoperaties voor erfgoed, natuurbescherming en milieuregelgeving; Bewustwording. Het bereiken van een cultuuromslag is een langer durend proces, dat begint met bewustwording van de verbeterdoelen en daaraan verbonden aanpassingen aan VTH; Monitoring. Om partijen in de uitvoering bewust te maken en om de verbeteracties te stimuleren en de voortgang te monitoren, is het behulpzaam om vroegtijdig een nulmeting te organiseren. Beslispunt 5 (zie § 2.5, § 4.2 en § 4.3) Ontwikkel een gezamenlijk bestuurlijk programma dat sturing geeft aan de aanpassingen in de inrichting van VTH vanwege de komst van de Omgevingswet. Het programma bestaat uit activiteiten in de periode van 2015 tot en met 2018, die de lopende ontwikkelingen ten aanzien van VTH meenemen. Faseer de aanpassingen met duidelijke tussenstappen en mijlpalen, rekening houdend met de volgende kritische succesfactoren: Totstandkoming uitvoeringsregelgeving; Totstandkoming van ICT; Bewustwording en stimuleren en monitoren van verbeteracties. Binnen de andere verkenning ‘Invoeringsbegeleiding’ is onder andere een fiche opgesteld over de inrichting en financiële ondersteuning van een eventueel programma voor Aanpassingen VTH 2015-2018.In het fiche staan nog geen bedragen bij de voorgestelde inspanningen. Dat is pas aan de orde nadat er concrete beslissingen zijn genomen over beslispunten voor VTH. Financiering VTH Ten tijde van de verkenning VTH was het nog niet mogelijk de financiering van de gewenste aanpassingen in de inrichting van VTH te analyseren. Dat vereist eerst dat een voorkeursbeslissing wordt genomen over de hoofdkeuzen 1 t/m 5. Bij wijze van eerste verkenning zijn tijdens de impactanalyse door de gebruikersgroep wel kostenposten benoemd: Opleidingskosten personeel ter voorbereiding op de nieuwe wetgeving; Voorlichtingskosten vanwege de inlichtingen door ieder bevoegd gezag aan burgers en bedrijven over de wettelijke veranderingen; Aanpassingen aan de ICT-systemen; Professionalisering van het gemeenteloket, met generalisten die kunnen omgaan met handelingsruimte om een bepalende uitspraak te kunnen geven aan initiatiefnemers over de mate waarin een initiatief bijdraagt aan de omgeving en doorgang kan vinden. De financieringsbehoefte van dit soort kosten hangt uiteindelijk af van de gekozen mixstrategie (zie beslispunt 2). Daarvoor is te zijner tijd een onderzoek nodig met aandacht voor de financiële gevolgen (kosten, maar ook besparingen) van de drie alternatieven ‘eigen dienst’, ‘partnerschap’, en ‘marktpartij’. Beslispunt 6 (zie § 4.4) Verricht onderzoek naar de financiering van de gekozen mix van inrichtingsvormen voor VTH (eigen dienst, partnerschap, marktpartij), met aandacht voor de kosten en besparingen. In de verkenning is geconstateerd dat er twee basale financieringsbronnen bestaan voor VTH. Dat betreft de financiering via algemene middelen en de financiering via leges. Uit de verkenning blijkt dat de bestaande wijze van financiering van VTH-taken op basis van deze bronnen mogelijk niet passend is voor de uitvoering onder de Omgevingswet. Daarom wordt aanbevolen om gezamenlijk na te gaan wat de geschikte financieringsbronnen zullen zijn voor VTH onder de Omgevingswet. Beslispunt 7 (zie § 4.4) Verricht onderzoek naar de geschikte financieringsbronnen voor VTH onder de Omgevingswet. Samenhang met de andere verkenningen De verkenning VTH heeft raakvlakken met de andere verkenning die zijn uitgevoerd in het kader van de Omgevingswet. VSU: Een van de producten van deze verkenning is het beoordelingskader. De alternatieven VTH zijn beoordeeld aan de hand van dat kader. Een samenvatting daarvan is te vinden in § 3.4. IB: IP: In de productencatalogus die is gemaakt door het team van invoeringsbegeleiding (IB) zijn een aantal producten (fiches) opgenomen die ook relevant zijn de uitvoerders van VTH-taken. De beschrijving van betreffende producten is afgestemd met het VTH-team. Daarnaast is een zelfstandig product voor VTH opgesteld, namelijk ‘Programma Uitvoering VTH-taken’ (nr. 42). De producten/fiches bevatten ook het in beeld brengen van de kosten van de wijziging in het VTH-stelsel. De verschillende alternatieven voor inrichting van VTH hebben invloed op de gewenste inrichting van het informatiepunt (IP). De uitvoerders van VTH vormen een deel van de doelgroep van het informatiepunt. De resultaten van de beoordeling van de VTH-alternatieven met het beoordelingskader zijn besproken met het IP-team. Per thema en per alternatief is nagegaan welke consequenties dat zou hebben voor het informatiepunt. De VTHalternatieven zijn nog niet gekwantificeerd en daarom niet expliciet benoemd in de IP-alternatieven. DIV: Vanuit de verkenning VTH is op meerdere momenten door meerdere partijen aangegeven dat een goed functionerend ICT-systeem randvoorwaarde is voor een succesvolle uitvoering van VTH-taken onder de Omgevingswet. De benoemde kenmerken van en eisen aan het ICT-systeem zijn doorgegeven aan het DIV-team. Zeker in het project GOAL zijn de ICT-eisen en wensen vanuit VTH van belang. Conclusies over de vijf hoofdkeuzen In de vorige alinea’s zijn zeven beslispunten geformuleerd. Zij zijn bedoeld als beslisinformatie bij de vijf hoofdkeuzen voor VTH. Het totaal leidt tot een voorkeursalternatief voor de inrichting van VTH in relatie tot de Omgevingswet. Hoofdkeuze 1 2 Onderwerp Doelen en randvoorwaarden Aanpassingen in de inrichting 3 Sturing 4 Fasering 5 Financiering Beslispunten Beslispunt 1. Stel de uitgangspunten vast en neem deze over als gezamenlijk streefbeeld voor VTH. Beslispunt 2. Pas een mix-strategie toe voor de inrichting van VTH. Deze strategie moet leiden tot een passende combinatie van de alternatieven ‘eigen dienst’, ‘partnerschap’ en ‘marktpartij’. Beslispunt 3. Betrek de 10 actiepunten bij het bepalen van de passende combinatie van de drie alternatieve inrichtingsvormen van VTH. Beslispunt 4. Maak goede bestuurlijke afspraken over het doorvoeren van gewenste aanpassingen aan VTH vanwege de komst van de Omgevingswet. Ga bij die afspraken uit van de stelselverantwoordelijkheid van het rijk en van de uitvoeringsverantwoordelijkheid van de andere overheden. Beslispunt 5. Ontwikkel een gezamenlijk bestuurlijk programma, dat sturing geeft aan de aanpassingen in de inrichting van VTH vanwege de komst van de Omgevingswet. Beslispunt 6. Verricht onderzoek naar de financiering van de gekozen mix van inrichtingsvormen voor VTH (de passende combinatie van eigen dienst, partnerschap, marktpartij), met aandacht voor de kosten en besparingen. Beslispunt 7. Verricht onderzoek naar de geschikte financieringsbronnen voor VTH onder de Omgevingswet. Bij wijze van visuele samenvatting geeft onderstaande figuur schematisch de relaties weer tussen doelen, verwachtingen en veranderingen in het kader van Omgevingswet, de randvoorwaarden voor een professionele VTH en de daaruit volgende inrichting van VTH. Met 3 alternatieve inrichtingsvormen Sociale dynamiek •Naar integratie & en combinatie •Ketenomwisseling •Van government naar governance Eigen dienst Personeel Veranderingen huidige VTH Veranderingen Omgevingswet •Oprichting RUD’s , Implem. PUmA •Verbetering Handhaving BRZO •Private kwaliteitsborging Bouw •Implem. Natuurwetgeving, Wet Natuur •Modernisering Monumentenzorg •…. •Verkorten van procedures •Samenvoegen van vergunningen •Vervangen begrip inrichting door activiteit •Verschuiving van vergunningen naar algemene regels •… Partnerschap Marktpartij Organisatie Samenwerking Bouw RO Voorzieningen Water Natuur Milieu Erfgoed Klantgericht Inhoudelijke doelen Ow •Het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies •Het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit Kwaliteit Randvoorwaarden voor de uitvoering van VTH Legitiem •1.Voorspelbare besluitvorming Verbeterdoelen •2.Integrale besluitvorming •3.Bestuurlijke afwegingsruimte van de Ow •4.Snellere en betere besluitvorming Figuur. Totaalbeeld verkenning VTH Efficiënt Effectief 1. Verkenning VTH onder de Omgevingswet 1.1 Inleiding Met het wetsvoorstel voor de Omgevingswet wordt een stelselherziening doorgevoerd in het omgevingsrecht. De wet leidt tot een samenvoeging van wetten en tot instrumentele en inhoudelijke integratie van het omgevingsrecht. Dat gaat gepaard met een vernieuwing van instrumenten en met een overgang naar open normen, maatwerk en flexibilisering (afwegingsruimte) waar dat mogelijk is. De Omgevingswet heeft niet als oogmerk om nieuwe regels te stellen voor de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). Een adequate inrichting van die uitvoering is wel essentieel voor de goede werking van de wet. Dat is de aanleiding om expliciet en vroegtijdig aandacht te geven aan de impact op VTH, in de verkenningsfase van het wetsvoorstel. Het is duidelijk dat de impact van de Omgevingswet op VTH uitdagend zal zijn, zowel tijdens de voorbereiding op de wet in de periode tussen 2015 en 2018, als tijdens de implementatie vanaf 2018. Het is de vraag hoe VTH adequaat is in te richten binnen het kader van de nieuwe Omgevingswet. Door het Bestuurlijk Koepeloverleg van 5 juni 2013 zijn hierover vijf hoofdkeuzen vastgesteld, die het onderwerp zijn van deze Verkenning VTH. De ‘uitvoering van VTH’ slaat op het verrichten van bestuurlijke handelingen op basis van wettelijk toegewezen taken in concrete situaties. De uitvoering van vergunningverlening (V) omvat het beslissen over vergunningen, het ontvangen van meldingen en het geven van maatwerkvoorschriften en ontheffingen bij algemene regels. De uitvoering van toezicht (T) gaat over het verrichten van toezicht op de naleving van regels en verplichtingen krachtens de Omgevingswet. Bij de uitvoering van handhaving (H) gaat het om het beslissen overen toepassen van handhavingsmiddelen (sancties) door het bevoegd gezag of door strafrechtelijke instanties. De uitvoering van VTH is bedoeld om de doelen van de Omgevingswet te realiseren. Binnen die doelen is voor veel situaties sprake van ruimte voor het bestuursorgaan om eigen keuzen te maken. Ook keuzes in de opzet en aanpak van VTH. De wet biedt daarvoor de kaders. 1.2 Centrale vraagstelling en scope van deze verkenning De centrale vraagstelling van deze verkenning van VTH luidt: Hoe is de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving in te richten met het oog op een optimale uitvoering van de Omgevingswet? Deze vraag is gebaseerd op de Startnotitie “Reikwijdte Verkenning uitvoering VTH onder de Omgevingswet”. Deze notitie is vastgesteld door het Bestuurlijk Koepel Overleg (BKO) van 5 juni 2013. Daarbij heeft het BKO de volgende scope vastgesteld voor de verkenning VTH: In de verkenning wordt nagegaan waaraan de uitvoering van VTH specifiek moet voldoen, als de Omgevingswet in werking treedt en de uitvoering VTH moet passen binnen en aansluiten op de met de Omgevingswet beoogde stelselherziening. Tevens wordt in beeld gebracht welke consequenties dat heeft voor de inrichting van de uitvoering VTH op dat moment, gegeven het feit dat tussen nu en begin 2015 de uitvoering van VTH nog op tal van punten ingrijpend zal veranderen in het kader van de eerder ingezette ontwikkelingen en programma’s, zoals de herijking van het interbestuurlijk toezicht, de vernieuwing van de bouwregelgeving, de implementatie van PUmA en de wettelijke verankering daarvan in het wetsvoorstel VTH en het actieplan Implementatie Natuurwetgeving Om de centrale vraag te voorzien van beslisinformatie, die past bij de scope van de verkenning, zijn in de Startnotitie vijf hoofdkeuzes geformuleerd. Tijdens de verkenning is beslisinformatie verzameld bij die vijf hoofdkeuzes. Box 1. Vijf hoofdkeuzen voor de verkenning van VTH De verkenning is bedoeld om beslisinformatie te verzamelen over vijf hoofdkeuzen ten aanzien van de inrichting van VTH met het oog op de komst van de Omgevingswet: Hoofdkeuze 1. Bepalen van doelen en randvoorwaarden voor de uitvoering VTH Hoofdkeuze 2. Bepalen van gewenste aanpassingen in de uitvoering VTH Hoofdkeuze 3. Bepalen van de mate van sturing op de adequate uitvoering van VTH Hoofdkeuze 4. Bepalen van de wijze van fasering Hoofdkeuze 5. Bepalen van de wijze van financiering van de uitvoering VTH 1.3 Context bij deze verkenning De reikwijdte van de verkenning van VTH strekt zich uit van de wettelijke ontwikkelingen tussen 2015 en 2018 tot en met de inrichting van VTH op de verbeterdoelen van de Omgevingswet. Het uitgangspunt is de tekst van de toetsversie van de Omgevingswet van 28 februari 2013 en de daaropvolgende bestuurlijke afspraken met VNG, IPO en UvW. De uitvoeringsregelingen bij de wet waren nog niet bekend ten tijde van deze verkenning, maar dat was geen grote belemmering. De doelen, instrumenten en bevoegdheidsverdeling van de wet zijn voldoende bekend voor de verkenning van de impact daarvan op VTH. De deelverkenning naar deze vraag over VTH staat niet op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van een brede verkenning Implementatie. De ervaring met andere wetgevingstrajecten (o.a. Wabo) heeft geleerd dat een goede voorbereiding op de implementatie van groot belang is. Vertegenwoordigers van de betrokken overheden hebben daarom afspraken gemaakt over een deugdelijk en gezamenlijk implementatieprogramma, met draagvlak onder de verschillende belanghebbenden. Deze afspraken zijn vastgelegd in de Startnotitie “Implementatie Eenvoudig Beter omgevingsrecht; verantwoordelijkheid, sturing en uitvoering” van 15 maart 2013. In de Startnotitie zijn vier onderwerpen afgesproken om te verkennen, in de periode van eind 2013 tot april 2014: invoeringsbegeleiding informatiepunt (helpdesk/website) digitale informatievoorziening uitvoering VTH (vergunningverlening, toezicht en handhaving) De eerste stap uit de Startnotitie is een gezamenlijke verkenning door rijk, provincies, gemeenten en waterschappen van de impact van de wet. Dat verloopt volgens de systematiek van de MIRT-spelregels. Met behulp van die spelregels is een zorgvuldig proces van gezamenlijke besluitvorming te organiseren. Voor het onderwerp ’Uitvoering van VTH’ is naast de Startnotitie een aparte, aanvullende startnotitie VTH opgesteld. Die aanvullende notitie ligt ten grondslag aan de opdracht van de gezamenlijke overheden voor deze deelverkenning VTH. De verkenning VTH heeft raakvlakken met de andere verkenningen die zijn uitgevoerd in het kader van de Omgevingswet. VSU: IB: Een van de producten van deze verkenning is het beoordelingskader. De alternatieven VTH zijn beoordeeld aan de hand van dat kader. Een samenvatting daarvan is te vinden in § 4.4.4. In de productencatalogus die is gemaakt door het team van invoeringsbegeleiding (IB) zijn een aantal producten (fiches) opgenomen die ook relevant zijn de uitvoerders van VTH-taken. De beschrijving van betreffende producten is afgestemd met het VTH-team. Daarnaast is een zelfstandig product voor VTH opgesteld, namelijk ‘Programma Uitvoering VTH-taken’ (nr. 42). De producten/fiches bevatten ook het in beeld brengen van de kosten van de wijziging in het VTH-stelsel. IP: DIV: De verschillende alternatieven voor inrichting van VTH hebben invloed op de gewenste inrichting van het informatiepunt (IP). De uitvoerders van VTH vormen een deel van de doelgroep van het informatiepunt. De resultaten van de beoordeling van de VTH-alternatieven met het beoordelingskader zijn besproken met het IP-team. Per thema en per alternatief is nagegaan welke consequenties dat zou hebben voor het informatiepunt. De VTH-alternatieven zijn nog niet gekwantificeerd en daarom niet expliciet benoemd in de IP-alternatieven. Vanuit de verkenning VTH is op meerdere momenten door meerdere partijen aangegeven dat een goed functionerend ICT-systeem randvoorwaarde is voor een succesvolle uitvoering van VTH-taken onder de Omgevingswet. De benoemde kenmerken van en eisen aan het ICT-systeem zijn doorgegeven aan het DIV-team. Zeker in het project GOAL zijn de ICT-eisen en wensen vanuit VTH van belang. 1.4 Aanpak van de verkenning VTH De verkenning heeft plaatsgevonden in de periode september 2013 – maart 2014 en is uitgevoerd in de volgende vijf stappen: 1. Beschrijving van het speelveld, met risico-inventarisatie en stakeholderanalyse 2. Inventarisatie van wettelijke kaders en nagaan van de impact 3. Vaststelling van doelen, randvoorwaarden en verantwoordelijkheden voor de inrichting 4. Formulering van alternatieven voor de inrichting van de uitvoering van VTH 5. Opstellen eindrapport, met beslisinformatie over de 5 hoofdkeuzen. Met deze vijf stappen is concreet aangesloten bij de scope van de Verkenning VTH: Scope van de verkenning VTH Nagaan waaraan de uitvoering van VTH specifiek moet voldoen, als de Omgevingswet in werking treedt In beeld brengen welke consequenties dat heeft voor de inrichting van de uitvoering VTH op dat moment, gegeven het feit dat tussen nu en begin 2015 de uitvoering van VTH nog op tal van punten ingrijpend zal veranderen in het kader van de eerder ingezette ontwikkelingen en programma’s. Stappen uit de aanpak 2, 3, 5 1, 4 Bij de verkenning is nadrukkelijk gezocht naar aansluiting bij de uitvoeringspraktijk, met het oog op draagvlak voor de beslisinformatie. Daarom is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de kennis van praktijkdeskundigen, die afkomstig zijn uit de verschillende domeinen waarop de Omgevingswet straks betrekking heeft. Zij zijn vijfmaal bijeen gekomen, voor intensieve workshops over de vijf hoofdkeuzen. Ook is een wetenschappelijke reflectie gevraagd aan prof. dr. G. Teisman (bestuurskunde, Erasmus Universiteit Rotterdam). Hij heeft een essay geschreven over de betekenis van grote maatschappelijke ontwikkelingen voor het stelsel van VTH onder de Omgevingswet (bijlage 2). Verder is ook gezocht naar het managementperspectief op de hoofdkeuzen. Daarvoor is een rondetafelgesprek georganiseerd met een selectie van managers van uitvoeringsorganisaties op het niveau van rijk, provincie, gemeente en OM. Daarnaast is driemaal een workshop georganiseerd voor beleidsmedewerkers van de betrokken ministeries, ter verdieping van het inzicht in de impact van de wettelijke ontwikkelingen op de uitvoering van VTH. In figuur 1 zijn bovenstaande vier invalshoeken in beeld gebracht. Figuur 1. Doelgroepen bij de verkenning VTH 1.5 Opbouw rapport Dit rapport is als volgt opgebouwd. In de samenvatting zijn de resultaten van de verkenning bijeengebracht, met een presentatie van de beslisinformatie bij de vijf hoofdkeuzes voor de inrichting van VTH. Deze informatie elders in het rapport nader ingeleid, uitgewerkt en toegelicht. In hoofdstuk 1 is de Verkenning VTH ingeleid. In hoofdstuk 2 is beslisinformatie beschreven over randvoorwaarden en inrichtingsvereisten voor de uitvoering van VTH (Hoofdkeuze 1). Er zijn definities gegeven van de randvoorwaarden en inrichtingsvereisten, die toepasbaar zijn in de praktijk van gemeenten, waterschappen, provincies, rijksdiensten en private organisaties die VTH-taken uitvoeren. In hoofdstuk 3 is ingegaan op beslisinformatie over aanpassingen in de uitvoering VTH onder de Omgevingswet (Hoofdkeuze 2). Er is een beeld geschetst van de impact van allerlei wettelijke ontwikkelingen op de uitvoering van VTH. Aansluitend worden drie alternatieven gepresenteerd voor de inrichting van VTH. Die alternatieven zijn: eigen dienst, partnerschap en marktpartij. Deze alternatieven zijn onderling vergeleken op twee onderwerpen. Nut voor de aanpassing van VTH aan de effecten van de wettelijke ontwikkelingen, en; Bijdrage aan de realisatie van de verbeterdoelen van de Omgevingswet. In hoofdstuk 4 komen de Hoofdkeuzen 3, 4 en 5 aan de orde. Dit heeft betrekking op beslisinformatie over drie onderwerpen: 1. sturing op de aanpassingen van de inrichting van VTH; 2. fasering van de aanpassingen; 3. financiering van VTH. 2. Doelen, randvoorwaarden en inrichtingsvereisten voor VTH 2.1 Inleiding Dit hoofdstuk presenteert beslisinformatie bij Hoofdkeuze 1. Die keuze gaat over de vaststelling van randvoorwaarden en inrichtingsvereisten voor de uitvoering van VTH. De keuze is als volgt geformuleerd: In hoeverre behoeven de inrichtingsvereisten en randvoorwaarden voor de uitvoering van VTH bijstelling in het licht van de invoering van de Omgevingswet en de daaraan gerelateerde verbeterdoelen en verwachte effecten? Bij deze hoofdkeuze speelt op de achtergrond mee dat in de huidige praktijk van gemeenten en provincies reeds sprake is van veranderingen in de uitvoering van het omgevingsrecht. Die veranderingen zijn vooral merkbaar in de periode tussen 2015–2018 . Publieke organisaties staan voor de opgave om kosteneffectief te opereren, op basis van nieuwe wet- en regelgeving en met een streven naar meer ruimte voor initiatiefnemers. De meeste overheidsbesturen werken daarbij samen in allerlei samenwerkingsverbanden. De trend is daardoor, dat allerlei taken verschillend worden georganiseerd, in verschillende organisatorische verbanden en met verschillen tussen regio’s. Het achterliggend doel lijkt echter op elkaar: het gaat erom het optimale schaalniveau te vinden voor kwaliteit, efficiency en nabijheid voor de burger. Daarbij kan sprake zijn van een zekere spanning tussen verschillende doelen (nabijheid, efficiency, vergroten kwaliteit, etc.) en de democratische waarborgen. Die waarborgen nemen enerzijds toe, doordat sprake is van decentralisatie (dichter bij de burger), maar zij staan anderzijds onder druk doordat sprake is van functionalisering van de uitvoering (bestuur op afstand c.q. in regio-verband). De Omgevingswet past in deze trend en geeft richting aan de toekomstige praktijk van gemeenten, provincies, waterschappen, rijksdiensten en private partijen bij het beoordelen van initiatieven in de leefomgeving. De nieuwe wet benoemt daarvoor vier verbeterdoelen. 1. Inzichtelijkheid, voorspelbaarheid en gebruiksgemak 2. Samenhangend benaderen van de leefomgeving in beleid, regelgeving en besluitvorming 3. Het kunnen uitvoeren van bestuurlijke afwegingsruimte 4. Versnellen en verbeteren van besluitvorming over projecten in de leefomgeving Deze verbeterdoelen zijn leidend voor de inrichting van het stelsel van VTH. Dat leidt ertoe dat de realisatie van de doelen mede een verantwoordelijkheid is van elk bevoegd gezag dat belast is met de uitvoering van VTH. De vraag bij Hoofdkeuze 1 is in wezen, wat de verbeterdoelen van de Omgevingswet gaan betekenen voor de uitvoeringspraktijk. In antwoord op deze vraag, volgt in § 2.2 eersteen beschrijving van de uitgangspunten en centrale doelen van de Omgevingswet. Daarna wordt in § 2.3 ingegaan op de randvoorwaarden voor VTH onder die wet. In § 2.4 gaat het vervolgens om de vraag welke eisen gesteld kunnen worden aan de inrichting van VTH, met het oog op de komst van de Omgevingswet. Daarna legt § 2.5 een koppeling tussen de randvoorwaarden en de inrichtingsvereisten en de vier verbeterdoelen van de Omgevingswet. Bij wijze van afsluiting staat in § 2.6 een tussenconclusie met beslisinformatie over bovengenoemde vraag. 2.2 Beschrijving van de uitgangspunten en centrale doelen van de Omgevingswet Om met elkaar te kunnen spreken over de impact van de Omgevingswet op de uitvoering van VTH, is een set van eenduidige begrippen nodig. Dat bevordert het onderling begrip van de doelen en effecten van het nieuwe wettelijke stelsel op de praktijk van gemeenten, waterschappen, provincies en rijksdiensten. De meest relevante doelen en begrippen worden hieronder op een rij gezet. 2.2.1 De betekenis van ‘uitvoering van VTH’ De term ‘uitvoering van VTH’’ slaat op het verrichten van bestuurlijke handelingen in concrete situaties, op basis van wettelijk toegewezen taken, ter realisatie van de doelen van de Omgevingswet. Uitvoering V: het beslissen over vergunningen, het ontvangen van meldingen en het geven van maatwerkvoorschriften bij algemene regels; Uitvoering T: het verrichten van toezicht op de naleving van wettelijke verplichtingen; Uitvoering H: het beslissen over handhaving door het toepassen van een bestuurlijke of strafrechtelijk handhavingsmiddel. Over de betekenis van VTH is een essay geschreven door prof. dr. ing. Geert R. Teisman (zie bijlage 2). In één zin, balanceert vergunningverlening, toezicht en handhaving volgens Teisman tussen het houden van orde en het aanjagen van broodnodige ontwikkelingskansen. Het essay van Teisman is geschreven op uitnodiging van het ministerie van I&M en Rijkswaterstaat, ter verdieping van deze verkenning van VTH. De centrale vraag in het essay is hoe VTH hoogwaardig is in te richten binnen het stelsel dat ontstaat uit de nieuwe Omgevingswet. In antwoord daarop plaatst Teisman VTH in de context van veranderingen in de samenleving en het bestuur. Hij noemt twee essentiële veranderingen: de overgang naar een netwerksamenleving en de overgang in het publieke domein van government naar governance. Deze veranderingen volgen uit drie trends: integratie, ketenomkering en herordening. Integratie komt voort uit de veeleisendheid van de samenleving. Ketenomkering houdt in dat de integratie zich meer verplaatst naar het einde van productie- en dienstenketens. De herordening of herpositionering betreft de verhoudingen tussen overheid, bedrijfsleven en particulieren. Uit deze contextveranderingen volgen vier uitdagingen of ontwerpcriteria voor VTH. Toetsen op het geheel van waarden, in de vorm van redelijkheid en billijkheid in plaats van precieze normconformiteit van alle afzonderlijke normen uit beleidsdomeinen; Minder technisch en meer bestuurlijk toetsen, toetsen op meerwaardecreatie in plaats van nauwe omschreven normen in sectorale wetten; Toetsing aan de mogelijkheden tot meerwaardecreatie, waarbij maatwerk de norm is in plaats van aan beleid; Initiatiefnemers kunnen vaker een private of particuliere partij zijn, die de omgeving overtuigt van de meerwaarde van het initiatief. Teisman heeft een kritische blik op de Omgevingswet. Hij beschrijft dat de integratie en het centraal stellen van het initiatief in die wet gekoppeld is aan een oude opvatting over het overheidsbestuur, met gestuurde benadering. Dit duidt op een spanning tussen de beleidscyclus en het maatschappelijk initiatief. In het essay staan een aantal aanbevelingen over VTH. Ten eerste zou de vergunningverlener zich als mede-ontwikkelaar kunnen opstellen. Ten tweede kan een aanvrager meer ruimte worden gegeven op initiatief en zal deze zorg moeten dragen voor het vergaren van maatschappelijke steun. Het initiatief zou centraal moeten staan. Ten slotte is het van belang om de handelingsruimte van de integrale VTH-er te vergroten. 2.2.2 De verdeling van verantwoordelijkheden voor VTH De uitvoering van VTH vindt plaats binnen het stelsel van de Omgevingswet. Dat gebeurt voornamelijk in ‘medebewind’. In feite is dit vergelijkbaar met de verantwoordelijkheidsverdeling uit de huidige wetgeving zoals Wabo, Waterwet, Wet ruimtelijke ordening en veel andere wetten die in de Omgevingswet zullen integreren. Meestal gaat het om medebewindstaken door bestuurders van gemeenten, soms is de uitvoering echter in handen van bestuurders van provincies of waterschappen en bij enkele beleidsdomeinen binnen de Omgevingswet heeft het Rijk zelf een uitvoeringsverantwoordelijkheid. Het Rijk, dat wil zeggen de betrokken ministers, zijn ‘stelselverantwoordelijk’. Dat betekent dat de ministers moeten zorgen dat het wettelijke stelsel goed functioneert en geschikt is voor de praktijk. Zij kunnen daarbij op verschillende manieren sturing geven aan het stelsel, namelijk door: het stellen van wettelijke en beleidskaders; het meegeven van randvoorwaarden en creëren van basiscondities voor de uitvoering VTH. Vertaald naar de context van de Omgevingswet, betekent de stelselverantwoordelijkheid dat het rijk leiding neemt ten aanzien van de volgende onderwerpen: Basisambitie: duidelijkheid scheppen over het kwaliteitsniveau van uitvoering VTH; Basisstructuur: duidelijkheid scheppen over de gewenste mix van inrichtingsalternatieven: over de vraag welke taken optimaal kunnen worden uitgevoerd door de eigen dienst, door een partnerschap of door een marktpartij; Financieringsstructuur: borgen dat er voldoende financiële middelen zijn voor de uitvoering VTH en voor het invoeren van aanpassingen aan de inrichting van VTH, met name vanwege ICT; Samenwerkingsstructuur: kaders schepen voor de mate van samenwerking in een partnerschap, waarbij ook duidelijk moet zijn wat niet samen hoeft, wat spontaan samen georganiseerd kan worden en wat via een institutioneel samenwerkingsverband moet plaatsvinden. Binnen de kaders van het wettelijk stelsel zijn de bevoegde overheidsinstanties vervolgens ‘uitvoeringsverantwoordelijk’ voor hun medebewindstaken. Dat geeft hen de ruimte om te handelen met passend bestuurlijk inzicht. Maar het betekent ook dat zij een geschikte uitvoeringsorganisatie moeten inrichten, die in staat is de taken adequaat uit te voeren. Uit de workshops met de gebruikersgroep en uit het rondetafelgesprek met de managers volgt dat het daarbij aankomt op het implementeren van organisatorische en beleidsmatige vereisten voor de professionele uitvoering van VTH. 2.2.3 Verbeterdoelen en inhoudelijke doelen voor het omgevingsrecht De Omgevingswet introduceert vier verbeterdoelstellingen bij de stelselherziening van het omgevingsrecht. Deze verbeterdoelen geven aan welk resultaat moet worden bereikt met de ‘professionele uitvoering’ van VTH. Het gaat om de volgende doelen: 1. vergroten van inzichtelijkheid, voorspelbaarheid en gebruiksgemak van het omgevingsrecht; 2. bewerkstelligen van samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving in beleid, besluitvorming en regelgeving; 3. vergroten van de bestuurlijke afwegingsruimte door een actieve en flexibele aanpak mogelijk te maken voor het bereiken van doelen voor de fysieke leefomgeving; 4. versnellen en verbeteren van besluitvorming over projecten in de fysieke leefomgeving. Naast de vier verbeterdoelen voorziet de Omgevingswet in twee ‘inhoudelijke doelen’. Zij zijn samengevat in het motto van het wetsvoorstel: ‘ruimte voor ontwikkeling, waarborgen voor kwaliteit’. Dit motto toont het spanningsveld van het omgevingsbeleid. Maximale bescherming leidt tot onvervulde maatschappelijke wensen. Maximale ontwikkeling leidt tot een onleefbaar land. De Omgevingswet is erop gericht om hiertussen een balans te bewaren. Dit sluit aan bij het opschrift van de wet: de wet bevat regels over het beschermen en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving. Meer concreet, gaat het om deze twee centrale inhoudelijke doelen: 1. het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en; 2. het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies. Het eerste doel benadrukt de opdracht tot het waarborgen van de kwaliteit van de leefomgeving. Met ‘bereiken’ wordt gedoeld op de opdracht om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren waar deze te kort schiet. Het ‘in stand houden’ heeft betrekking op zaken die vanwege hun bijzondere aard in stand gehouden moeten worden, zoals cultureel erfgoed en beschermde natuurgebieden, en op het in stand houden van de kwaliteit waar deze goed is. Meer specifiek ziet het doel op de volgende aspecten van de kwaliteit van de leefomgeving: De wet is in ieder geval gericht op veiligheid en gezondheid van de mens. Relevante veiligheidsaspecten zijn externe veiligheid, veiligheid tegen overstromingen, brandveiligheid en constructieve veiligheid. Bij gezondheid van de mens gaat het om bescherming tegen invloeden vanuit het milieu, zoals geluid en luchtverontreiniging; Naast veiligheid en gezondheid is tevens ‘een goede omgevingskwaliteit’ opgenomen in de centrale doelstelling. Dit duidt op het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij om twee invalshoeken: de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving en de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan gebieden en dier- en plantensoorten. Het tweede inhoudelijke doel van de Omgevingswet gaat over de verschillende wijzen waarop de mens doelmatig kan handelen in de fysieke leefomgeving. Bijvoorbeeld: het beheren van infrastructuur, het gebruiken van watersystemen en het ontwikkelen van bouwwerken. Het doel benadrukt de doelmatige benutting van de fysieke leefomgeving door de mens. De term ‘doelmatig’ benadrukt dat de beschikbare gebruiksruimte zodanig verdeeld moet worden over verschillende maatschappelijke functies, dat dit maatschappelijk het meest efficiënt is.In figuur 2. staan bovenstaande inhoudelijke doelen en verbeterdoelen visueel weergegeven. Inhoudelijke doelen Ow •Het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies •Het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit •1.Voorspelbare besluitvorming Verbeterdoelen •2.Integrale besluitvorming •3.Bestuurlijke afwegingsruimte van de Ow •4.Snellere en betere besluitvorming Figuur 2. Doelstellingen van de Omgevingswet 2.3 Beschrijving van de randvoorwaarden voor adequate uitvoering van VTH De verkenning VTH richt zich primair op de vier verbeterdoelen van de stelselwijziging, wat leidt tot de opgave van een professionele uitvoering van VTH. De doelen zijn een wezenlijk aspect van de Omgevingswet, en dat heeft onvermijdelijk gevolgen voor de concrete inrichting van VTH bij alle gemeenten, waterschappen, provincies en rijksdiensten. Uit de verkenning VTH volgt dat de praktijk verwacht dat alle uitvoerende organisaties zich moeten inrichten volgens een streefbeeld van professionele uitvoering van VTH. Dat streefbeeld moet passen bij de vier verbeterdoelen van de wet. Het streefbeeld is volgens de inbreng van de gebruikers en managers niet mogelijk zonder bepaalde aanpassingen in de inrichting van VTH, omdat de verbeterdoelen anders niet worden gehaald. Met de gebruikersgroep van de Verkenning VTH is uitgewerkt wat het streefbeeld van professionele uitvoering betekent, in termen van algemeen geformuleerde randvoorwaarden voor de uitvoering van VTH. De essentiële betekenis van die randvoorwaarden is de volgende: Kwaliteit De uitvoering is van voldoende kwaliteit Legitimiteit Het optreden van de overheid wordt als legitiem ervaren Effectiviteit Efficiency Klantgericht De uitvoering is effectief De overheid opereert efficiënt Het optreden van de overheid is klantgericht. De randvoorwaarden stellen condities aan de wijze van uitvoering van VTH. Meestal liggen zij in de praktijk in elkaars verlengde, maar soms kunnen zij elkaar in de weg zitten en moet het bestuursorgaankeuzen maken in de prioriteit tussen de condities. Initiatiefnemers, de omgeving en de uitvoerende overheidspartij kunnen bovendien vanuit hun eigen rol en belang een ander gewicht aan de randvoorwaarden toekennen. Bijvoorbeeld: 1. Initiatiefnemer hecht vooral aan klantgerichtheid en kwaliteit 2. Derde-belanghebbende hecht vooral aan legitimiteit en effectiviteit 3. Uitvoerende overheid hecht vooral aan effectiviteit en efficiency. Ter nadere duiding van de vijf randvoorwaarden is een workshop georganiseerd met de gebruikersgroep, op basis van een notitie met een voorstel voor die betekenis. Het resultaat daarvan is hieronder beschreven. 2.3.1 De randvoorwaarde ‘kwaliteit van de uitvoering’ De overheid neemt besluiten die zorgvuldig zijn voorbereid en goed gefundeerd en gemotiveerd zijn. Wat is daarvoor nodig? 1. De overheid beschikt steeds over alle noodzakelijke informatie om een gedegen besluit te kunnen nemen; 2. De overheid is deskundig; ambtenaren beschikken over voldoende vaardigheden en kennis, inclusief specialistische kennis en kennis van de lokale omgeving; 3. De overheid beschikt over voldoende personeel en middelen om haar taken uit te voeren; 4. De overheid wordt gecorrigeerd als de uitvoering te kort schiet. 2.3.2 De randvoorwaarde ‘legitimiteit van de uitvoering’ De overheid past de wet naar letter en geest correct toe; de overheid is betrouwbaar en controleerbaar; de overheid streeft in de uitvoering naar draagvlak en acceptatie; de uitvoering is met de nodige waarborgen (checks and balances) omgeven. Wat is daarvoor nodig? 1. De overheid is transparant; 2. De overheid informeert en attendeert actief burgers en bedrijven over onderwerpen die hen direct raken; 3. De overheid is onpartijdig, integer en respecteert de regels; 4. De overheid behandelt gelijke gevallen gelijk en waarborgt een gelijk speelveld; 5. De overheid is consistent en houdt zich aan gemaakte afspraken; 6. Belangen worden voldoende gehoord en geschillen kunnen worden voorgelegd aan een onafhankelijke partij; 7. De overheid als hoeder van het algemeen belang, zoekt voor elke situatie naar de optimale oplossing en doet daarbij zo veel mogelijk recht aan de verschillende (particuliere) (deel)belangen; 8. Bestuurders zijn betrokken, aanspreekbaar en leggen verantwoording af. 2.3.3 De randvoorwaarde ‘effectiviteit van de uitvoering’ Met de uitvoering worden de in de wet geborgde belangen beschermd, de met de wet beoogde doelen gerealiseerd; de wet wordt goed nageleefd. Wat is daarvoor nodig? 1. De overheid is alert en slagvaardig; zij besluit, initieert of intervenieert tijdig en adequaat; 2. Bestuurders zijn besluitvaardig en tonen leiderschap; 3. Er vindt monitoring, evaluatie en zo nodig bijstelling van de uitvoering plaats; 4. Waar de regelgeving niet voldoet, kaart de uitvoerende overheid dit bij de wetgever aan. 2.3.4 De randvoorwaarde ‘efficiency van de uitvoering’ De uitvoering vindt plaats tegen zo laag mogelijke kosten en is snel. Wat is daarvoor nodig? 1. De overheid stelt zich ten doel doorlooptijd te minimaliseren; 2. De uitvoering verloopt over zo min mogelijk schijven; 3. De verdeling van bevoegdheden en taken is duidelijk, overzichtelijk, voorspelbaar en ligt zo veel mogelijk vast; 4. In concrete situaties is steeds één overheidsorgaan bevoegd tot het doen van een interventie of het nemen van een besluit (je gaat erover of niet); 5. Afstemming en samenwerking tussen overheden onderling verlopen soepel en vlot; 6. Middelen, deskundigheid en capaciteit van personeel worden zo economisch mogelijk georganiseerd en benut; 7. Procedures en werkprocessen worden waar nodig ondersteund door (ICT)voorzieningen; 8. Waar mogelijk/wenselijk wordt de uitvoering gecontroleerd overgelaten aan private partijen. 2.3.5 De randvoorwaarde‘klantgerichtheid in de uitvoering’. De overheid stelt zich dienend op, is servicegericht, veroorzaakt zo weinig mogelijk lasten en schept condities en ruimte voor activiteiten van burgers en bedrijven. Wat is daarvoor nodig? 1. Informatie bij de overheid is eenvoudig verkrijgbaar en de op een specifieke activiteit en/of locatie van toepassing zijnde regels zijn eenvoudig (digitaal) kenbaar; 2. De overheid is toegankelijk, benaderbaar en opereert naar buiten toe met één mond en één aanspreekpunt; 3. De overheid gaan uit van vertrouwen in burgers en bedrijven; 4. De overheid denkt mee, is oplossingsgericht en innovatief; 5. De overheid doet recht aan de bijzondere aspecten van het individuele geval en levert waar nodig maatwerk; 6. Belanghebbenden kunnen het verloop van de besluitvorming eenvoudig volgen; 7. Besluiten van de overheid zijn helder en eenvoudig te begrijpen; 8. Onnodige bureaucratie en papierwerk worden vermeden; 9. Procedures en (ICT-)voorzieningen zijn simpel en afgestemd op de behoefte van de klant; 10. Kostprijs van vergunning/leges is transparant en navolgbaar. 2.4 Beschrijving van de vereisten voor de inrichting van VTH Tijdens de impactanalyse is vanuit alle invalshoeken (gebruikers, managers, wetenschap, beleid) aangegeven dat de Omgevingswet onvermijdelijk effect heeft op de inrichting van VTH. Dat geldt voor ieder bevoegd gezag en voor iedere organisatie (publiek en privaat) die VTH-taken uitvoert. Daarbij is gebleken dat die effecten zijn uit te splitsen in vier aspecten: Organisatie, Personeel, Voorzieningen en Samenwerking. Vanuit het streefbeeld van professionele uitvoering volgen allerlei eisen aan deze vier inrichtingsaspecten van uitvoering VTH. Dat is het gevolg van de aanpassingen die in de praktijk nodig zijn om de Omgevingswet adequaat te kunnen toepassen, met het oog op de realisatie van de vier verbeterdoelen van die wet. Via het samenwerkingsverband tussen IPO, VNG en het Rijk in het Programma Uitvoering met Ambitie (PUmA) zijn in de periode 2009-2012 aanpassingen in VTH doorgevoerd. Ook in andere beleidsdomeinen zoals water, natuur en cultureel erfgoed is sprake van een soortgelijke ontwikkeling in de professionalisering van de uitvoering (zie voor nadere informatie § 3.2). Het doorvoeren van aanpassingen vanwege de Omgevingswet kan daarop voortbouwen. Vanuit alle invalshoeken is daarover aangegeven dat de praktijk voor de vraag staat, hoe zij de uitvoering van VTH-taken het beste kan gaan inrichten met het oog op de komst van de Omgevingswet. Het uitgangspunt bij die vraag is de huidige stand van de uitvoering. Vervolgens gaat het om de vraag, welke keuzen gemaakt gaan worden over de eisen aan de vier inrichtingsaspecten van uitvoering VTH. Box 2. Eisenaan vier aspecten van de inrichting van VTH 1. Organisatie ieder bevoegd gezag structureert VTH zodanig dat de uitvoering effectief en efficiënt kan bijdragen aan de realisatie van de verbeterdoelstellingen van de Omgevingswet; iedere VTH-organisatie ontwerpt de werkprocessen zodanig dat die bijdragen aan de realisatie van de vier verbeterdoelen van de Omgevingswet; de wetgever geeft passende kaders mee voor de inrichting van iedere uitvoeringsorganisatie, in termen van kwaliteitseisen en in termen van het programmeren van de uitvoering en het verantwoorden van de resultaten. 2. Personeel ieder bevoegd gezag beschikt over voldoende personeel; het personeel is voldoende geschoold en ervaren; het personeelbestand bestaat uit generalisten en specialisten. 3. Voorzieningen Iedere VTH-organisatie sluit zich aan op een bruikbare informatiestructuur tussen alle VTH-organisaties vindt informatie-uitwisseling plaats. 4. Samenwerking iedere VTH-organisatie verbindt zich met de uitvoering van andere organisaties (publiek en privaat) in het belang van de adequate uitvoering van VTH; iedere samenwerking is zodanig goed georganiseerd dat die samenwerking bijdraagt aan de realisatie van inhoudelijke, financiële en bestuurlijke doelen; de uitvoering van VTH door en voor verschillende bestuursorganen heeft toegevoegde waarde voor de samenwerkende partijen. De Omgevingswet heeft onmiskenbaar impact op deze inrichtingsvereisten voor VTH. Dat komt doordat de wet bedoeld is als stelselherziening, met verbeterdoelen en met impact op de wijze van uitvoering van VTH-taken. Het is onvermijdelijk dat de bevoegde overheidsinstanties keuzen moeten maken bij de inrichting van hun organisatie voor VTH, vanwege de doelen en impact van de Omgevingswet. Ter duiding van de keuzen die voorliggen, zijn de inrichtingsvereisten in een workshop met de gebruikersgroep nader uitgewerkt. Het resultaat is in de volgende paragrafen samengevat. 2.4.1 Het inrichtingsaspect ‘personeel’ De uitvoering van VTH-taken kan niet zonder de inrichting van een passende ambtelijke organisatie die in dienst staat van het bestuursorgaan. Dit kan per orgaan of via samenwerkingsverband(en). Wat houdt dat in? 1. Zorgen voor voldoende personeel, dat geschoold en ervaren is 2. Zorgen voor goede verhouding tussen generalisten en specialisten, zodat de organisatie en het personeel in staat is tot domeinoverstijgend denken en presteren; 3. Afdoende kennis van de beleidsdomeinen binnen de Omgevingswet (ruimte, natuur, water, milieu, bouwen, cultureel erfgoed); 4. Geschikt functiehuis met toepasselijke arbeidsvoorwaarden en verantwoordelijkheden. 2.4.2 Het inrichtingsaspect ‘organisatie’ Iedere bevoegde overheidsinstantie heeft de verantwoordelijkheid dat de werkprocessen en procedures zodanig worden ingericht dat de uitvoering van VTH voldoet aan de vier verbeterdoelen van de Omgevingswet. Wat houdt dat in? 1. Er gelden eisen (kaders) voor de uitvoeringsorganisatie, in termen van kwaliteitseisen; 2. Er gelden eisen (kaders) voor het uitvoeringsproces, in termen van programmeren en verantwoording; 3. De structuur van de organisatie is gebaseerd op logische keuzen die bijdragen aan de realisatie van de doelstellingen van de Omgevingswet,hetgeen leidt tot keuzen over deze set van dilemma’s voor de structuur: a. Concentratie of differentiatie van taken binnen de organisatie (zoals: verhouding frontoffice en backoffice; mate van samenhang of niet tussen afdelingen vergunningverlening en handhaving)? b. Grootschalige of kleinschalige organisatiestructuur (zoals: hoe omvangrijk zijn afdelingen, units, teams)? c. Vast of flexibel georganiseerd (zoals: verdeling werkzaamheden over vaste teams en/of flexibele schil)? d. Bulk versus maatwerk (zoals: geautomatiseerde verwerking van zaken versus individuele behandeling)? 2.4.3 Het inrichtingsaspect ‘samenwerking’ De uitvoering van VTH door een bestuursorgaan staat zelden op zichzelf. Zowel qua organisatie als qua inhoudelijke besluitvorming is er al gauw sprake van een vorm van samenwerking met andere organisaties (vaak publiek, maar regelmatig ook privaat). Samenwerken in de uitvoering gaat echter niet vanzelf, maar vereist een doordacht concept van partnerschap. Wat houdt dat in? 1. Organisaties moeten elkaar weten te verbinden; 2. Samenwerking moet recht doen aan elkaars belangen; 3. Samenwerking verondersteld een gezamenlijke ambitie, zoals; inhoudelijke, financiële en/of bestuurlijke doelen nastreven die toegevoegde waarde hebben voor de samenwerkende partijen. 2.4.4 Het inrichtingsaspect ‘voorzieningen’ De uitvoering van VTH is niet goed mogelijk als er geen of slecht gebruik wordt gemaakt van (digitale) voorzieningen. Wat houdt dat in? 1. Bruikbare informatiestructuur binnen de organisatie en met andere organisaties; 2. Goede communicatiemiddelen; 3. Efficiënte delegatieregelingen; 4. Functionele ICT-voorzieningen. 2.5 Verband tussen doelen, randvoorwaarden en vereisten. Bij de voorbereiding op de komst van de Omgevingswet zullen alle betrokken uitvoeringsorganisaties aanpassingen moeten doorvoeren. Die verwachting spreekt uit alle input die in de Verkenning VTH is verzameld. De aanpassingen zijn nodig om tijdig te kunnen bijdragen aan de vier verbeterdoelen van de Omgevingswet. Daarbij valt te verwachten, dat de organisaties aan vijf randvoorwaarden moeten voldoen (zie § 2.3) en dat de organisaties baat hebben bij de vereisten die gesteld kunnen worden aan de vier inrichtingsaspecten van VTH (zie § 2.4). De eisen aan de inrichtingsaspecten ondersteunen de keuzen in hun veranderstrategie in termen van personeel, organisatie, voorzieningen en samenwerking. De betekenis van de vijf randvoorwaarden hangt direct samen met de realisatie van de verbeterdoelen van de Omgevingswet. In Figuur 3. Is deze relatie in beeld gebracht. Personeel Organisatie Samenwerking Bouw RO Voorzieningen Water Natuur Milieu Erfgoed Klantgericht Inhoudelijke doelen Ow •Het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies •Het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit Kwaliteit Randvoorwaarden voor de uitvoering van VTH Legitiem •1.Voorspelbare besluitvorming Verbeterdoelen •2.Integrale besluitvorming •3.Bestuurlijke afwegingsruimte van de Ow •4.Snellere en betere besluitvorming Efficiënt Effectief Figuur 3. Relatie tussen doelen, randvoorwaarden en inrichtingsvereisten Uit de onderlinge samenhang van de randvoorwaarden met de vier verbeterdoelen is tijdens de Verkenning VTH een uitvoeringskader afgeleid voor de inrichting van VTH-taken. Dat kader geldt dan voor de partij die belast is met de uitvoering. Box 3. Uitvoeringskader voor de inrichting van VTH, op basis van vier verbeterdoelen 1. Verbeterdoel: inzichtelijkheid, voorspelbaarheid en gebruiksgemak de wet- en regelgeving wordt effectief uitgevoerd en nageleefd; de uitvoering van VTH verloopt professioneel; de dienstverlening is efficiënt en klantgericht; 2. Verbeterdoel: samenhangend benaderen van de leefomgeving in beleid, regelgeving en besluitvorming waar nodig en nuttig is sprake van goed georganiseerde samenwerking; de uitvoering van VTH maakt gebruik van uniform ICT en van informatiehuishouding. 3. Verbeterdoel: het kunnen uitvoeren van bestuurlijke afwegingsruimte beslissingen in kader van VTH moeten voldoende democratische legitimatie krijgen. 4. Verbeterdoel: versnellen en verbeteren van besluitvorming over projecten in de leefomgeving de uitvoering is goed georganiseerd in termen van capaciteit en deskundigheid; de (digitale) voorzieningen worden optimaal benut om goed en snel te kunnen besluiten; de samenwerking is vooraf goed geregeld (partners kennen elkaar en zijn optimaal op elkaar ingespeeld) zodat het tot integratie en samen handelen leidt. Door de managers en vanuit de gebruikersgroep is voorgesteld de vijf randvoorwaarden gedurende de periode 2015 – 2018 te gebruiken voor een monitoring van de aanpassingen van VTH door alle organisaties ten gevolge van hun veranderstrategie. Het is daarbij een optie dat de monitoring – net zoals in het verleden – via een zelf-evaluaties plaatsvindt. Dat veronderstelt wel dat een gezamenlijk bestuurlijk programma wordt ontwikkeld voor VTH, met de uitvoerende overheden. Via dat programma kan een gezamenlijke beleidsagenda worden vastgesteld, met een concreet streven naar de gewenste en noodzakelijke verbeteringen in de organisatie van de uitvoering van VTH. Uiteindelijk gaat het daarbij om de realisatie van de vier verbeterdoelen van de stelselherziening van de Omgevingswet. Voor VTH-organisaties geldt dus als streven dat zij bijdragen aan de realisatie van verbeterdoelen. Dit streefbeeld staat in het perspectief van belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen, zoals kostenbesparing, meer eigen verantwoordelijkheid, betere governance en duurzaam handelen. Het streefbeeld wordt bovendien gekleurd door de actuele ontwikkelingen in de beleidsdomeinen van het omgevingsrecht, die meedoen aan de ontwikkeling van de Omgevingswet. De meest relevante ontwikkelingen vinden met name plaats in 2015 (zie daarover meer in . Het gaat om verbeteringen in de uitvoering binnen het domein bouwen (privaat toezicht), erfgoed (modernisering), natuur (integratie en vereenvoudiging), water (bestuursakkoord water) en wabo (VTH-stelsel met regionale uitvoeringsdiensten en kwaliteitscriteria). De actuele ontwikkelingen, in combinatie met de verbeterdoelen van de Omgevingswet per 2018, geven aanleiding om heldere uitgangspunten te formuleren voor de inrichting van VTH. Daarover is zowel vanuit de gebruikersgroep als vanuit de managers aangegeven dat de uitvoeringspraktijk behoefte heeft aan een duidelijke richting. Box 4. Uitgangspunten voor de inrichting van VTH De vier verbeterdoelen van de Omgevingswet staan centraal bij de inrichting van VTH vanwege de Omgevingswet. De uitvoering moet professioneel zijn ingericht, om de verbeterdoelen te kunnen halen. De mate van professionaliteit van de uitvoering van VTH is meetbaar via vijf heldere randvoorwaarden: kwaliteit, klantgerichtheid, legitimiteit, effectiviteit en efficiency. Iedere uitvoeringsorganisatie is zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan de randvoorwaarden. De betrokken ministers hebben een verantwoordelijkheid op het niveau van het stelsel om de uitvoering goed te borgen. De professionele inrichting van VTH wordt geborgd door middel van realistische eisen aan de inrichting van een VTH. Dit betreft eisen ten aanzien van de aspecten organisatie, personeel, voorzieningen en samenwerking. De eisen gelden voor al diegenen (publiek en privaat) die de uitvoering van een VTH-taak verrichten. ICT-ontwikkeling moet vroegtijdig starten om tijdig gereed te zijn voor de uitvoeringspraktijk. ICT is een randvoorwaarde voor een succesvolle start van de Omgevingswet. 2.6 Tussenconclusie met beslisinformatie over Hoofdkeuze 1 Hoofdkeuze 1 gaat over de volgende vraag: In hoeverre behoeven de randvoorwaarden en de vereisten voor de inrichting van de uitvoering van VTH bijstelling in het licht van de invoering van de Omgevingswet en de daaraan gerelateerde verbeterdoelen en verwachte effecten? Uit de verkenning is gebleken dat er aanleiding is om randvoorwaarden te formuleren voor de uitvoering van VTH, in combinatie met eisen aan de inrichting van VTH. De Omgevingswet is daarvoor een belangrijke aanleiding, maar er is meer aan de hand. De wettelijke ontwikkeling staat in de context van een maatschappelijke dynamiek, met een verschuiving naar eigen verantwoordelijkheid, verduurzaming en minder regeldruk. Dit is compact beschreven in het essay van professor Teisman (zie bijlage 2). Uit de verzamelde informatie bij hoofdkeuze 1 blijkt dat het in de praktijk er telkens op neerkomt dat de uitvoering van VTH professioneel moet worden ingericht. Anders worden de verbeterdoelen van de Omgevingswet niet bereikt. Dit geeft aanleiding voor een gezamenlijk streefbeeld VTH. In dat streefbeeld draagt VTH bij aan de realisatie van de vier verbeterdoelen van de Omgevingswet. In het streefbeeld voldoet de uitvoering van VTH per 2018 aan vijf randvoorwaarden voor professionele uitvoering: kwaliteit, klantgerichtheid, legitimiteit, effectiviteit en efficiency. Waarbij de randvoorwaarden en de doelrealisatie van de verbeterdoelen wordt geborgd door middel van eisen aan de inrichting van VTH, in termen van organisatie, personeel, voorzieningen en samenwerking. 3. Alternatieven voor de inrichting van VTH 3.1 Inleiding Bij de start van de verkenning VTH is tussen rijk, provincies, gemeenten en waterschappen afgesproken dat deze verkenning tot inzicht moet leiden in de specifieke impact van de nieuwe Omgevingswet op de uitvoering van VTH-taken. Dit is uitgewerkt tot Hoofdkeuze 2, die zich richt op de volgende vragen: Welke specifieke effecten heeft de Omgevingswet op de uitvoering VTH in de afzonderlijke beleidsdomeinen (bouwen, milieu, ruimtelijke ordening, water, natuur, erfgoed) en tot welke aanpassingen in de inrichting van de uitvoering VTH nopen die? Welke aanpassingen zijn er nodig in het licht van de aan de Omgevingswet gerelateerde verbeterdoelen en moet daarbij onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende beleidsdomeinen? In dit hoofdstuk wordt beslisinformatie gepresenteerd ten behoeve van deze hoofdkeuze en de vragen die daarbij zijn geformuleerd. Eerst volgt in § 3.2een beschrijving van de impact van de wettelijke ontwikkelingen op de korte termijn (2015) en daarna van de impact van de Omgevingswet op de langere termijn (2018). Daarna worden in § 3.3drie alternatieven gepresenteerd voor de aanpassingen van de inrichting van VTH onder de Omgevingswet. In § 3.4zijn de alternatieven onderling vergeleken op twee onderwerpen. 1. Bijdrage aan de realisatie van de verbeterdoelen van de Omgevingswet, en; 2. Nut voor de aanpassing van VTH aan de effecten van de wettelijke ontwikkelingen. Bij wijze van afsluiting staat in § 3.5 een tussenconclusie met beslisinformatie bij Hoofdkeuze 2. 3.2 Verkenning van de impact van wettelijke ontwikkelingen De aankomende jaren krijgen een aantal ingrijpende veranderingen in de uitvoering van VTH reeds hun beslag in de praktijk. Dat gaat met name om de implementatie van PUmA en de wettelijke verankering daarvan in het wetsvoorstel VTH, de invoering van private toetsing in de bouw, de herijking van het interbestuurlijk toezicht, de modernisering van het monumentenbeleid en de vernieuwing van het natuurbeschermingsrecht via het actieplan Implementatie Natuurwetgeving. Hieronder wordt eerst nader ingegaan op de impact van de actuele ontwikkelingen tot en met 2015. Daarna wordt ingegaan op de impact van de Omgevingswet per 2018. Daarbij zijn de ontwikkelingen tot 2015 het vertrekpunt. Deze informatie is gebaseerd op een verzameling van ontwikkelingen in een ‘was-wordt tabel’. Die tabel is ingevuld met input van de gebruikersgroep. De tabel staat in bijlage 3. In figuur 4 is uitgebeeld welke 3 stappen zijn gezet om de ontwikkelingen tussen 2015 – 2018 in kaart te brengen. Sociale dynamiek •Naar integratie & en combinatie •Ketenomwisseling •Van government naar governance Veranderingen huidige VTH •Oprichting RUD’s , Implem. PUmA •Verbetering Handhaving BRZO •Private kwaliteitsborging Bouw •Implem. Natuurwetgeving, Wet Natuur •Modernisering Monumentenzorg •…. Veranderingen Omgevingswet •Verkorten van procedures •Samenvoegen van vergunningen •Vervangen begrip inrichting door activiteit •Verschuiving van vergunningen naar algemene regels •… Figuur 4. Ontwikkelingen in aanloop naar de Omgevingswet, en daarna 3.2.1 Impact van wettelijke ontwikkelingen in de periode tussen 2015 en 2018 Gemeenten, provincies, waterschappen en de rijksdiensten krijgen in de periode van 2015 tot en met 2018 te maken met tal van ontwikkelingen op het gebied van VTH. De volgende ontwikkelingen zijn in ieder geval relevant voor VTH: 1. Verschuiving van bevoegdheden (decentralisatie); 2. Andere inrichting van interbestuurlijk toezicht (versobering); 3. Nieuwe wet- en regelgeving in veel domeinen van het omgevingsrecht; 4. Modernisering en verbetering van toezicht en handhaving; 5. Nadruk op de kwaliteit van de uitvoering (kwaliteitscriteria, informatie-uitwisseling, RUD’s); 6. Digitalisering en dienstverlening; 7. Gebiedsgerichte aanpak; 8. Rol van private partijen in de uitvoering van VTH. Deze ontwikkelingen zijn het gevolg van allerlei beleidsafspraken (zie tabel 1), zoals het Programma Uitvoeren met Ambitie (PUmA), de introductie van Privaat toezicht in de bouw, de doorontwikkeling van het Omgevingsloket online (OLO) en de vernieuwing van de Natuurwetgeving. Dit gaat gepaard met diverse ingrijpende wijzigingen in het instrumentarium, met meer algemene regels en met meer open normen. Kort gezegd, is er sprake van veel dynamiek rondom de organisatie van VTH-taken. Tabel 1. Meest opvallende wettelijke en beleidsmatige ontwikkelingen. Domein Ontwikkeling Invloed op V Invloed op T en H Kwaliteitscriteria Algemeen PUmA RUD-vorming RUD-vorming Samenwerking, Samenwerking Kwaliteitscriteria Informatieuitwisseling Gezamenlijke prioritering Verhouding straf- en bestuursrecht Aanleiding tot samenwerking Wabo Integratie vergunningstelsels Integratie procedures Verschuiving bevoegd gezag Minder vergunningen Aanleiding tot samenwerking Afschaffen specifieke IBTTerughoudende inzet Revitalisering instrumenten van interbestuurlijk interbestuurlijk toezicht toezicht Decentralisatie van IBT Versterking handhaving Water Waterwet Integratie Informatievoorziening vergunningstelsels Afstemming (BSB/BB) (Stroom-) gebiedsbenadering Verschuiving door afname Minder regels Bouwen Vereenvoudiging vergunningen Minder vergunningen bouwbesluit en Private toets naast of in plaats Private toets naast of in privatisering van publieke (tot oplevering) plaats van publieke toezicht Minder vergunningen Versterking handhaving Milieu Meer algemene Verschuiving bevoegd Afstemming (BSB/BB) regels Verhouding straf- gezag en bestuursrecht Kennisniveau gemeenten Natuur Wet Natuur Integratie wetgeving omhoog Verschuiving bevoegdheden Gebiedsgerichte benadering Kennisniveau gemeenten Erfgoed Modernisering Minder regels omhoog Monumentenzorg Minder vergunningen (MoMo) Gebiedsgerichte benadering Ruimte WRO is Wro Geen Versterking van het handhavingsinstrumentarium De organisatie van VTH onder de Omgevingswet kan niet los worden gezien van bovengenoemde ontwikkelingen. Medio 2018 zijn zij een uitgangspunt voor de situatie waarbinnen de implementatie van de Omgevingswet plaats vindt. De belangrijkste algemene actuele ontwikkelingen zijn het Programma Uitvoering met Ambitie (PUmA), de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, de Wabo en de Waterwet en de herziening van het interbestuurlijk toezicht. PUmA leidde onder meer tot de vorming van RUD’s en tot kwaliteitscriteria voor VTH. De Wabo leidde tot de introductie van de omgevingsvergunning. Dit betekende een procedurele integratie van vergunningstelsels, onder het motto van één vergunningaanvraag bij één bevoegd gezag. De Waterwet zorgde voor integratie van vergunningstelsels in het waterdomein en voor de invoering van de stroomgebied benadering. Ontwikkelingen in het domein bouwen zijn de vereenvoudiging en vermindering van regelgeving door wijziging van het Bouwbesluit, de invoering van private toetsing en het heroverwegen van de taakverdeling tussen de markt en de overheid. Het vervangen van de WRO door de Wro leidde tot een nieuw instrumentarium in het domein ruimte. Het milieudomein kenmerkt zich door de verschuiving naar algemene regels in plaats van vergunningen. Daarnaast is er een voortgaand gesprek over de naleving en over de verhouding tussen de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving. In het domein natuur wordt gewerkt aan integratie van de natuurwetgeving middels de Wet Natuurbescherming en aan verbetering van de uitvoering van die wetgeving volgens het Actieplan implementatie natuurwetgeving.In het domein erfgoed is de Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo) de voornaamste ontwikkeling. In al deze wettelijke ontwikkelingen zijn enkele trends waar te nemen. Algemene regels. De taken van het bestuursorgaan veranderen door de toename van algemene regels. Door het wegvallen van vergunningen, komt de nadruk op te liggen op toezicht en handhaving. In het belang van de regelnaleving zal ook voorlichting een grotere taak vormen. In beide gevallen ontstaan vragen over de financiering daarvan, omdat er geen inkomsten uit leges voor vergunningen meer zullen zijn. Private borging. De taken van het bestuursorgaan veranderen tevens door de introductie van private borging in de bouw. In zekere zin is deze ontwikkeling vergelijkbaar met de toename van algemene regels, omdat de invloed “vooraf” door het bevoegd gezag afneemt en doordat er minder leges geheven zullen worden. De keuze voor een duaal stelsel, waarbij de overheid deels nog wel verantwoordelijk blijft, leidt tot onduidelijkheid over de taakverdeling tussen publiek-privaat en over de wijze waarop de overheidsorganisatie ingericht moet zijn voor de resterende taken in het bouwtoezicht. Het vooruitzicht dat bouwtoezicht op korte termijn (2015) geprivatiseerd gaat worden, maakt dat overheden voor dat domein niet erg geneigd zijn te investeren om per 2015 aan de kwaliteitscriteria voor VTH te voldoen. Bevoegd gezag. Integratie van wetten, procedures en vergunningstelsels en de gebiedsgerichte benadering hebben geleid tot veranderingen in het bevoegd gezag. Dit vraagt meer van het (nieuwe) bevoegd gezag in termen van capaciteit en kennis. Verdergaande samenwerking en opschaling hangen hiermee samen. 3.2.2 Impact van de Omgevingswet op VTH vanaf 2018 De inwerkingtreding van de Omgevingswet per 2018 zorgt voor belangrijke wijzigingen en uitdagingen voor de uitvoering van VTH-taken. Om deze impact nader in beeld te brengen, is met de gebruikersgroep een analyse gemaakt van 10 relevante effecten van de wet voor vergunningverlening en 10 relevante effecten voor toezicht en handhaving. Bij alle effecten is nagegaan, in welke mate die effecten van belang zijn voor de inrichting van VTH in termen van organisatie, personeel, voorzieningen en samenwerking. Ook is nagegaan wat het verband is tussen de effecten en de randvoorwaarden voor VTH in termen van kwaliteit, klantgerichtheid, effectiviteit, efficiency en legitimiteit. Hieronder zijn de meest opvallende en belangrijkste bevindingen weergegeven ten aanzien van vergunningverlening en ten aanzien van toezicht en handhaving. De informatie is gebaseerd op de inbreng van de gebruikersgroep. Hieronder zijn de meest opvallende uitkomsten opgesomd. Vergunningverlening 1. De grotere inzet van algemene regels heeft volgens de gebruikersgroep veel impact, met name voor personeel en ook voor organisatie. De verschuiving heeft volgens hen goede en slechte kanten en is vooral van invloed op kwaliteit en ook op effectiviteit. 2. Meer bestuurlijke afwegingsruimte op decentraal niveau heeft volgens de gebruikersgroep veel impact op organisatie en personeel. De gebruikersgroep geeft aan dat dit goede en slechte kanten heeft en dat het vooral van is invloed op kwaliteit, legitimiteit en effectiviteit. 3. Het uitgangspunt van “één bevoegd gezag, tenzij” heeft volgens de gebruikersgroepveel impact, vooral op samenwerking en organisatie. Water zit niet in de omgevingsvergunning. Een watervergunning kun je separaat aanvragen bij het bevoegde gezag voor water. Dit heeft volgens de gebruikersgroep een matige impact, in hoofdzaak voor samenwerking. 4. De aanpassingen aan de digitale voorzieningen ten behoeve van de integratie omgevingsrecht heeft volgens de gebruikersgroep veel impact, uiteraard op voorzieningen, maar ook op personeel en organisatie. Toezicht en handhaving 1. De gebruikersgroep geeft aan dat bij meer open normen toezicht die moet duiden, zeker als handhaving nodig is. Het gebruik van open normen heeft volgens de gebruikersgroepveel impact, vooral voor personeel en in mindere mate voor organisatie. Deze keuze heeft volgens hen goede en slechte kanten en is vooral van invloed op legitimiteit en ook op kwaliteit en effectiviteit. 2. Algemene regels gelden direct, er is geen besluit van het bevoegde gezag nodig. Dit heeft volgens de gebruikersgroep veel impact, met name op personeel en daarnaast op organisatie. Deze systematiek heeft volgens de gebruikersgroep goede en slechte kanten en is vooral van invloed op klantgerichtheid en ook op kwaliteit. 3. De inzet op private borging in combinatie met certificering bij sommige domeinen heeft veel impact op organisatie en personeel. Deze impact is volgens de gebruikersgroep slecht, vooral voor de thema’s legitimiteit en kwaliteit. 4. Integrale Omgevingswet bevordert integraal toezicht de toezichthouder wordt generalist. Dit heeft volgens de gebruikersgroep veel impact op personeel en in mindere mate op organisatie. De impact is volgens hen slechtvoor de kwaliteit en enigszins voor klantgerichtheid. 5. Kwaliteitscriteria voor hoogwaardig toezicht en handhaving. Bij onvoldoende kwaliteit moet een bevoegd gezag verplicht deelnemen in een RUD. Deze keuze heeft volgens de gebruikersgroep veel impact, vooral op organisatie, daarnaast op personeel. Deze keuze heeft volgens hen goede en slechte kanten en is vooral van invloed op kwaliteit. Deze impactanalyse leert het volgende ten aanzien van de inrichtingsvereisten (voorzieningen, personeel, samenwerking en organisatie). De informatie is gebaseerd op de inbreng van de gebruikersgroep. Voorzieningen. De integratie van het omgevingsrecht in de Omgevingswet leidt tot de behoefte om tussen instanties informatie uit te kunnen uitwisselen. De gebruikersgroep geeft aan dat er behoefte is aan een uniform ICT systeem, alleen zo kan er worden bijdragen aan een effectieve en efficiënte uitvoering van VTH. Personeel. De Omgevingswet beïnvloedt vooral het aspect personeel bij toezicht en handhaving. De verwachte toename van algemene regels leidt volgens de gebruikersgroep tot verschuiving van activiteiten, namelijk van vergunningverlening naar toezicht, handhaving en eventueel naar voorlichting. Dit heeft weer gevolgen voor de omvang van het personeelsbestand van alle organisaties die VTH uitvoeren. Integraal toezicht, meer algemene regels en een toename van open normen en doelvoorschriften vergen volgens de gebruikersgroep bovendien andere capaciteiten van medewerkers. Door de integratie van vergunningplichtige activiteiten in het systeem van de omgevingsvergunning wordt de bevoegdheid in beginsel bij één bestuursorgaan ondergebracht. Dat vraagt om maatregelen om de beschikbaarheid van hoog specialistische kennis te behouden en borgen. Niet bij alle ca. 500 bestuursorganen kan dat op gelijk niveau worden georganiseerd. Dit raakt vooral aan de randvoorwaarden kwaliteit, klantgerichtheid en legitimiteit. Samenwerking. De integratie in de Omgevingswet geeft volgens de gebruikersgroepvoor allerlei situaties aanleiding om meer samen te werken. Oorzaken hiervan zijn onder andere de afstemming tussen bestuurs- en strafrecht bij handhaving, het uitgangspunt van één bevoegd gezag voor VTH en de mogelijkheid van meerdere toezichthouders (hetgeen tot afstemming en ‘samen optrekken’ leidt). Deze effecten raken de randvoorwaarden effectiviteit, kwaliteit en klantgerichtheid. Organisatie. Het inrichtingsaspect dat verreweg het meest beïnvloedt wordt is volgens de gebruikersgroep de organisatie. De oorzaken hiervoor zijn: meerdere activiteiten onder de Omgevingsvergunning en dus bij één bevoegd gezag (m.u.v. water en aangevuld met het recht van instemming in bepaalde gevallen), toename bestuurlijke afwegingsruimte, meer besluiten onder de reguliere procedure, één handhavingsstrategie, private borging en de RUD-vorming bij onvoldoende kwaliteit. Indien meer besluiten onder de reguliere procedure gaan vallen van 8 weken, komt de uitvoering en mogelijk ook de kwaliteit van de vergunningverlening onder hogere druk. Bovendien leidt dit in organisaties tot piekbelasting. Om dit op te vangen, is de organisatie van interne processen van groot belang. De organisatie moet ook worden toegerust met deskundigheid en vaardigheid om de bestuurlijke afwegingsruimte uit de Omgevingswet te kunnen invullen en te kunnen legitimeren. Het in één organisatie bijeen brengen van handhaving en vergunningverlening kan volgens de gebruikersgroep zowel een kans als een risico voor de efficiency, kwaliteit en legitimiteit van VTH zijn. 3.2.3 Impact vanuit het perspectief van de instrumenten van de Omgevingswet De Verkenning VTH is ook mogelijk vanuit het perspectief van de instrumenten van de Omgevingswet. Vergunningverlening Het gedachtegoed van de Omgevingswet wordt ondersteund (sneller, beter, etc.); Implementatie gaat veel van de praktijk vergen; Succesfactor voor de implementatie is budget c.q. financiering om de werkzaamheden goed te organiseren (capaciteit, kennis en kunde); Er is zorg dat de kwaliteit achteruit gaat, doordat “integratie” in praktijk kan betekenen dat medewerkers geacht worden “veel te weten van weinig”. Algemene regels Door meer algemene regels neemt de kwantiteit van vergunningverlening af (wat op zich goed is), maar dat levert organisatorisch veel vragen op m.b.t. beschikbaarheid en financierbaarheid van specialistische kennis; Binnen algemene regels is op allerlei manieren maatwerk mogelijk in gevallen waarin dat nodig is: de praktijk van VTH is daarmee niet bekend. Handhaafbaarheid. Toezicht en Handhaving Hoe kan voldoende kwaliteit worden georganiseerd in toezicht en handhaving, als de vereiste budgetten niet geborgd zijn (bijv. door oormerken)? Wie houdt regie op de uitvoering van toezicht en handhaving? Hoe specifiek moeten de kwaliteitscriteria zijn? Wat wordt de rolverdeling tussen bestuurs- en strafrechtelijke handhaving? Procedures en MER De reguliere procedure van 8 weken is een vorm van “piekbelasting” voor de organisatie van VTH. Bij een toenemend gebruik van deze procedure in de plaats van de uitgebreide procedure voor complexe gevallen, moet die piekbelasting gecombineerd worden met hoog specialistisch werk. Bij veel procedures is sprake van samenwerking tussen bestuurlijke organisaties, die elkaar in de praktijk niet altijd goed kennen of de samenwerking goed hebben geborgd. Er is een verschil tussen integratie van procedures op wetsniveau en integratie van werkprocessen in de praktijk. 3.2.4 Impact vanuit het perspectief van de rechtshandhaving In de verkenning is met de gebruikersgroep apart ingezoomd op de inzet van bestuursrecht en strafrecht bij de rechtshandhaving en in het bijzonder op de relatie tussen straf- en bestuursrechtelijk optreden en de bestuurlijke boete. Ook is gesproken over private borging in relatie tot het bestuurlijk toezicht. Ten aanzien van de keus tussen straf- of bestuursrechtelijke sanctionering is door de gebruikersgroep geconstateerd dat een volledig duaal stelsel niet werkt: er moet zo veel mogelijk worden gekozen voor òf het strafrecht òf het bestuursrecht (dus niet duaal in de vorm van én-én). Er zijn typische omstandigheden die de inzet van juist het strafrecht of juist het bestuursrecht rechtvaardigen. Voor de inzet van het strafrecht zijn de volgende indicatoren benoemd: bij excessen; bij grove inbreuken op de rechtsorde; bij recidive; bij onomkeerbare gedragingen, en; bij opzet. Voor de inzet van de bestuurlijke boete zijn de volgende indicatoren benoemd: bij preventie, en; bij gedragsverandering. Een bijkomend voordeel van de bestuurlijke boete is dat het bestuur deze in eigen beheer heeft en dat de boetes ten goede van het bestuur dat ook het toezicht verricht. Daarbij is binnen de gebruikersgroep opgemerkt dat het verstandig is de bestuurlijke boete laagdrempelig te houden voor de uitvoering. De boete moet snel kunnen worden opgelegd en geïnd. Het centraal inningsysteem dat bestaat voor het strafrecht is daarvoor een pre. Vanuit de gebruikersgroep is de suggestie gedaan de inning van de bestuurlijke boete te laten verzorgen door het CJIB. Over de private borging leven in de praktijk allerlei vragen. Er is sprake van onzekerheid over de gevolgen voor de inrichting van gemeentelijke organisaties (met name de afdeling bouw- en woningtoezicht) en het is onduidelijk welke kwaliteit en capaciteit nog geborgd kan worden op gemeentelijk niveau voor de resterende niet-geprivatiseerde bouwtaken. De gebruikersgroep denkt dat goed personeel waarschijnlijk overstapt naar marktpartijen. 3.3 Introductie van drie alternatieven voor de inrichting van VTH In de verkenning is gezocht naar algemeen bekende vormen van het inrichten van de uitvoering van VTH. Dat heeft drie alternatieven in beeld gebracht. Zij zijn direct afgeleid van de bestaande praktijk binnen de beleidsdomeinen van het omgevingsrecht, waarin ieder alternatief meer of minder te herkennen is als een praktische manier van inrichten van VTH. Het gaat om de volgende drie alternatieven. 1. 2. 3. “eigen dienst” “partnerschap” “marktpartij” VTH wordt uitgevoerd binnen de eigen publieke organisatie VTH wordt uitgevoerd via interbestuurlijke samenwerking VTH wordt uitgevoerd door private partijen Bij alle varianten is sprake van een bestuursorgaan dat een publieke, wettelijk geformuleerde taak heeft met betrekking tot VTH. Daarbij kan het gaan om de klassieke rol van bevoegd gezag (alternatief 1 en 2), maar ook om de rol van adviseur of controleurvan-de-controleur (alternatief 3). De kern van het alternatief ‘eigen dienst’ is dat het publiekrechtelijk lichaam waar het bestuursorgaan toe behoort (zoals de gemeente, het waterschap of de provincie) de uitvoering van VTH binnen de eigen organisatie laat plaatsvinden. Met andere woorden, de eigen ambtelijke dienst zorgt op eigen kracht voor de uitvoering van VTH. Daarbij kan wel sprake zijn van externe inhuur van personeel. De kern van het alternatief ‘partnerschap’ is dat het bestuursorganen samenwerking organiseren door bijvoorbeeld een samenwerkingsverband aan te gaan met andere bestuursorganen. De bekende vorm van samenwerking is de RUD (Regionale Uitvoeringsdienst, in sommige regio’s Omgevingsdienst genoemd). Het kan ook gaan om andere vormen van samenwerking gaan, zoals een samenwerkingsovereenkomst, een dienstverleningsovereenkomst of een fusie van uitvoerende organisaties. De kern van het alternatief ‘marktpartij’ is dat taken niet langer door een publieke organisatie/dienst worden uitgevoerd, maar door een private partij. Er is wel sprake van een bevoegd gezag die de taak heeft het publieke belang te behartigen, maar dat vertaalt zich niet in uitvoering door een publieke organisatie. Dit is in toenemende mate gangbaar bij de regulering van sectoren die zich kenmerken als kleinschalig, hoog georganiseerd of hoog specialistisch. Er is in deze gevallen nog wel sprake van een publieke borging van de naleving van de wet- en regelgeving, maar het bevoegd gezag is niet primair verantwoordelijk voor de uitvoering omdat die door een marktpartij wordt gedaan. 3.4 Beoordeling van de drie alternatieven De drie alternatieven zijn besproken met de gebruikersgroep, en tijdens een marktconsultatie en een gebruikersplatform van de totale verkenning vanwege de Omgevingswet. De uitkomst daarvan is dat dat alle drie goed herkenbaar zijn als basismodellen voor de inrichting van VTH. Ook blijkt er bij de praktijk geen overheersend voorkeursalternatief te zijn. Dat komt doordat de voordelen van de drie alternatieven afhankelijk blijken te zijn van de aard en omvang van een concrete VTH-taak. En er zijn allerlei belangen betrokken, die tot een verschillende waardering van de drie alternatieven leiden. Om die reden is vanuit de gebruikersgroep voorgesteld dat nader onderzoek wordt gedaan naar de optimale mix van de drie alternatieven. In het kader van de bespreking van de alternatieve inrichtingsvormen van VTH zijn tijdens de verkenning diverse praktische verwachtingen en behoeften uit gesproken, vanuit alle invalshoeken (gebruikersgroep, wetenschap, managers en beleidsmedewerkers). Dat heeft onderstaande lijst met 10 actiepunten opgeleverd. Deze actiepunten zijn belangrijke aandachtspunten bij het vinden van de passende combinatie van de drie alternatieven Box 5. Actiepunten bij de mix-strategie Onderken en benut de mogelijkheden van gebiedsgericht werken en pas VTH daarop aan; Organiseer dat kennis en expertise op adequaat niveau beschikbaar zijn; Richt een regie voerend loket in, gestut door specialisatie in deback-office; Richt VTH in op het proactief faciliteren van initiatiefnemers; Stimuleer een cultuur van informatie-uitwisseling, afstemming en samenwerking; Maak afspraken over uniforme digitalisering en ga uit van een landelijk werkend systeem; Verschaf duidelijkheid over rol van de overheid bij private uitvoering; Borg uitvoeringskwaliteit en de daarbij passende financiering; Zorg voor duidelijkheid over de inzet van het strafrecht en van de bestuurlijke boete; Verschaf duidelijkheid over de rol van interbestuurlijk toezicht voor de uitvoering van VTH. Naast deze bespreking in voornoemde groepen zijn de drie alternatieven door het projectteam van de Verkenning VTH onderling vergeleken, met behulp van een Beoordelingskader (meetlat).Dat Beoordelingskader is speciaal ontwikkeld voor het toetsen van alternatieven uit alle deelverkenningen, dus ook voor deze verkenning VTH. Het beoordelingskader bestaat uit zeven thema’s: Interpretatie van de Omgevingswet naar letter en geest Werkprocessen zijn voldoende ondersteund en operationeel Op tijd gereed Flexibel en anticiperend op ontwikkelingen Soepele overgang van de Invoering Binnen budget Juiste mensen beschikbaar De alternatieven zijn door het projectteam beoordeeld op hun geschatte potentie: wat zou realistisch haalbaar zijn in 2018. Gegeven de mogelijke variatie binnen de alternatieven, blijft discussie mogelijk. Het projectteam heeft daarom bewust geen schatting gemaakt van de minimaal vereiste score: dat is uiteindelijk een bestuurlijke keuze. In bijlage 5 staat het resultaat van de beoordeling, in de vorm van een tabel. Samengevat, is de uitkomst van de beoordeling dat de keuze tussen de alternatieven afhangt van de bril waarmee een alternatief wordt bekeken (7 thema’s) en van de omstandigheden die daarbij relevant worden gevonden. Er kan in abstracto daarom geen keus worden gemaakt voor het ene of het andere alternatief als dé voorkeursvariant. In de beoordeling is niet één alternatief als het beste of meest gewenste naar voren gekomen. Wel is gebleken dat de alternatieven ieder voor zich voordelen hebben voor de uitvoering van VTH. Dat geeft aanleiding voor nader onderzoek en nader bestuurlijk met alle betrokken partijen, om tot een juiste mix van de alternatieven te komen voor verschillende omstandigheden. 3.5 Tussenconclusie De aankomende jaren krijgt de uitvoering van VTH te maken met een aantal ingrijpende veranderingen. Dit gaat met name over de implementatie van PUmA (kwaliteitscriteria, informatie-uitwisseling en definitieve inrichting RUD’s voor milieutaken), maar ook om de invoering van private toetsing in de bouw, de afronding van de herijking van het interbestuurlijk toezicht, de implementatie van de afspraken uit het Bestuursakkoord Water, de modernisering van het monumentenbeleid en de vernieuwing van het natuurbeschermingsrecht via het actieplan Implementatie Natuurwetgeving. Uit de impactanalyse blijkt dat deze wijzigingen en ontwikkelingen behoorlijk veel impact hebben op bepaalde onderdelen van VTH. Dat komt onder meer door de overgang naar meer open normen, de toename van algemene regels en de ruimte voor maatwerk, de vergroting van de flexibiliteit in de realisatie van de inhoudelijke doelen van de wet, de introductie van private verantwoordelijkheden en het streven naar geïntegreerde besluitvorming. De verwachting is dat de komst van de Omgevingswet per 2018 tot een vereenvoudiging van het instrumentarium en een stroomlijning van de regels leidt. Dit kan bijdragen aan meer effectieve en efficiënte uitvoering van VTH, mede door de inzet van digitalisering. Tegelijk moet worden onderkend dat de stelselvernieuwing van het omgevingsrecht hoge eisen stelt aan de uitvoering van VTH. De vier verbeterdoelen leiden onvermijdelijk tot een aanpassing van de inrichting van VTH bij alle gemeenten, provincies, waterschappen en rijksdiensten. Om richting te geven aan de aanpassingen, is verkend in hoeverre de bestaande uitvoeringspraktijk al bekend is met verschillende inrichtingsvormen. Hiervoor is het nodig de drie alternatieve inrichtingsvormen te definiëren. Het verschil tussen die vormen is dat de uitvoering van VTH soms in een bepaalde mate afhankelijk is van andere partijen die ook betrokken (kunnen) zijn bij de uitvoering van VTH. Wanneer die afhankelijkheid niet groot is, kan de uitvoering eenvoudig in eigen beheer worden ingericht (alternatief 1: eigen dienst). Bij een toenemende afhankelijkheid van anderen bij die uitvoering is het logisch dat de uitvoering ook met die anderen samen wordt georganiseerd (alternatief 2: partnerschap). Of dat die uitvoering aan de markt wordt overgelaten, als er sprake is van grote afhankelijkheid van de kennis, kunde en capaciteit van private partijen bij de uitvoering van VTH (alternatief 3: marktpartij). In de verkenning is niet één voorkeursalternatief als het beste of meest gewenste naar voren gekomen. Wel is gebleken dat de drie alternatieve inrichtingsvormen ieder voor zich voordelen hebben voor de uitvoering van VTH. Dit is gebaseerd op een gesprek met de gebruikersgroep en op een beoordeling van de alternatieven door het projectteam van de Verkenning VTH. Die beoordeling is uitgevoerd met behulp van een generiek beoordelingskader (meetlat). Dat kader bestaat uit zeven thema’s, die op alle deelverkenningen van de Omgevingswet van toepassing zijn. Dit is nader uitgewerkt in § 4.4 van dit rapport. Uit de vergelijking is gebleken dat ieder alternatief voor- en nadelen heeft. Ook is gebleken dat de waardering van de alternatieven verschillend is per beleidsdomein, per bevoegd gezag en per regio. Bovendien is er sprake van een afweging van maatschappelijke risico’s, zoals externe veiligheid. Bij grotere veiligheidsrisico’s ligt de keus voor het alternatief ‘marktpartij’ minder voor de hand dan bij kleine of acceptabele risico’s. De vraag is gesteld welke aanpassingen in organisaties nodig zijn in het licht van de verbeterdoelen van de Omgevingswet. Het antwoord daar op is dat het gaat om een mix van de drie alternatieven voor de inrichting van VTH. Vanwege de komst van de omgevingswet is vanuit alle invalshoeken gesteld dat het er in de periode 2015-2018 om gaat de passende mix te vinden. Die bestaat uit een combinatie van de alternatieven ‘eigen dienst’, ‘partnerschap’ en ‘marktpartij’. Het streefbeeld daarbij is dat de volledige uitvoering van VTH per 2018 voldoet aan de vijf randvoorwaarden, ter realisatie van de vier verbeterdoelen. Dan is sprake van professionele uitvoering van VTH. Box 6. Mix-strategie voor de inrichting van VTH 1. Er zijn drie alternatieven om VTH in te richten: Eigen dienst, Partnerschap en Marktpartij. 2. De keuze tussen deze alternatieven als de meest geschikte en de meest gewenste voor de uitvoering van een bepaalde VTH-taak, hangt af van meerdere omstandigheden: de mate waarin wordt voldaan aan de 5 randvoorwaarden voor professionele uitvoering; de mate waarin de 4 verbeterdoelen van de Omgevingswet worden gerealiseerd; de mate waarin sprake is van een risico, dat met de VTH-taak wordt beheerst. 3. Er is een ontwikkelproces met alle betrokken partijen nodig om tot een afgewogen keus te komen tussen de drie alternatieven voor de uitvoering van de vele onderdelen van VTH. Aanbevolen wordt om een gezamenlijk bestuurlijk programma te ontwikkelen, van waaruit de aanpassingen aan de inrichting van VTH worden georganiseerd. Dit kan plaatsvinden in de periode tussen 2015 en 2018. 4. In de tussentijd kunnen partijen werken en wennen aan de implementatie van de lopende ontwikkelingen in de verschillende beleidsdomeinen (VTHstelsel, privatisering bouwtoezicht, moderniseringsoperaties). 5. Het leereffect van die ontwikkelingen draagt bij aan de keuze tussen de drie alternatieven voor de uitvoering van VTH onder het regime van de Omgevingswet. Het vereist nog nader onderzoek, welk alternatief geschikt is voor verschillende beleidsdomein en regio’s. In figuur 5 staat schematisch weergegeven, in welke context dat onderzoek nodig is. Met 3 alternatieve inrichtingsvormen Sociale dynamiek •Naar integratie & en combinatie •Ketenomwisseling •Van government naar governance Eigen dienst Personeel Veranderingen huidige VTH Veranderingen Omgevingswet •Oprichting RUD’s , Implem. PUmA •Verbetering Handhaving BRZO •Private kwaliteitsborging Bouw •Implem. Natuurwetgeving, Wet Natuur •Modernisering Monumentenzorg •…. •Verkorten van procedures •Samenvoegen van vergunningen •Vervangen begrip inrichting door activiteit •Verschuiving van vergunningen naar algemene regels •… Partnerschap Marktpartij Organisatie Samenwerking Bouw RO Voorzieningen Water Natuur Milieu Erfgoed Klantgericht Inhoudelijke doelen Ow •Het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies •Het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit Kwaliteit Randvoorwaarden voor de uitvoering van VTH Legitiem •1.Voorspelbare besluitvorming Verbeterdoelen •2.Integrale besluitvorming •3.Bestuurlijke afwegingsruimte van de Ow •4.Snellere en betere besluitvorming Figuur 5. Totaalbeeld ontwikkelingen VTH Efficiënt Effectief Vanuit de gebruikersgroep en de managers is opgemerkt dat het verstandig zou zijn als het verandertraject tussen 2015 en 2018 nauw aansluit bij de bestaande praktijk van de verschillende organisaties en beleidsdomeinen. Vanuit deze startpositie is het mogelijk een veranderstrategie te kiezen die voor alle partijen haalbaar en acceptabel is en die bijdraagt aan de realisatie van de verbeterdoelen van de Omgevingswet. 4. Sturing, fasering en financiering 4.1 Inleiding In de Startnotitie van de Verkenning VTH zijn drie hoofdkeuzen geformuleerd, die te maken hebben met het stelsel. Het gaat om keuzen bij de mate van sturing op de adequate uitvoering van VTH, om de wijze van fasering van aanpassingen en om de wijze van financiering van de uitvoering VTH. Deze drie hoofdkeuzen worden hieronder achtereenvolgens behandeld. In § 4.2 staat beslisinformatie over de sturing. Daarna gaat § 4.3 over de fasering van aanpassingen in de inrichting van VTH. Vervolgens gaat § 4.4 over de wijze van financiering van die aanpassingen en van de uitvoering van VTH in zijn algemeenheid. 4.2 Sturing Deze paragraaf presenteert beslisinformatie bij de Hoofdkeuze over de sturing op de inrichting van VTH. De vraag bij die Hoofdkeuze luidt als volgt: Op welke wijze en door welke instantie(s) kan sturing worden georganiseerd op het doorvoeren van noodzakelijke aanpassingen van de inrichting van de uitvoering, vastgesteld bij hoofdkeuze 2? Over het vraagstuk van ‘sturing’ is langs drie sporen informatie verzameld: 1. via een rondetafelgesprek met een aantal managers van uitvoeringsorganisaties; 2. via een workshop met de gebruikersgroep; 3. via een brainstorm met beleidsmedewerkers op rijksniveau. De inzichten zijn verdiept met het essay van prof. Teisman (zie bijlage 2), die het sturingsvraagstuk in het perspectief heeft gezet van de netwerksamenleving en governance. Zie voor een samenvatting § 2.2.1. Uit zijn essay volgt dat het VTH-loket een belangrijke rol speelt voor bedrijven en burgers die iets willen. Deze burgers en bedrijven willen te maken krijgen met een integrale VTH-er (generalist) die voldoende handelingsruimte heeft om het initiatief voorruit te helpen. De uitdaging voor het gemeentelijk loket zit in het kunnen toepassen van die handelingsruimte, om initiatiefnemers een bepalende uitspraak te kunnen geven: is het voorgestelde initiatief in redelijkheid een bijdrage aan de vitale ontwikkeling van de wijk, de stad of de regio? Uit de impactanalyse volgt dat een keus nodig is over de mate waarin dwingende sturing wordt gegeven aan de inrichting van VTH. Ook is een keuze nodig, wat het meest passende niveau van sturing is: ligt dat op het niveau van rijk of bij de provincies? Bij wijze van uitgangspunt is vanuit de gebruikersgroep de suggestie gedaan dat daarbij kan worden aangesloten bij het versoberde stelsel van IBT (interbestuurlijk toezicht). Dat houdt in dat er sprake is van ‘stelselgerichte sturing’ op het niveau van het rijk of de provincies en van ‘uitvoeringsgerichte sturing’ door ieder bevoegd gezag zelf. De informatie die vanuit alle vier de invalshoeken is benoemd, is dat er een zekere mate van sturing nodig is op de realisatie van aanpassingen in de inrichting van VTH vanwege de komst van de Omgevingswet. Daarbij is benoemd dat er sprake is van de verschillende verantwoordelijkheden, namelijk op het niveau van het wettelijk stelsel en op het niveau van de uitvoeringspraktijk. Box 7. Verantwoordelijkheden Stelselverantwoordelijkheid De ministers moeten zorgen dat het wettelijke stelsel goed functioneert en dat het geschikt is voor de praktijk. Dat kan onder meer door het stellen van wettelijke en beleidskaders en door het meegeven van randvoorwaarden en het creëren van basiscondities voor de uitvoering VTH. Uitvoeringsverantwoordelijkheid Het bevoegd gezag dient een geschikte uitvoeringsorganisatie te hebben die in staat is de VTH-taken adequaat uit te voeren. Een andere vraag die in de workshops met de gebruikersgroep en in het rondetafelgesprek met de managers is besproken, is hoe dwingend gestuurd moet worden op de realisatie van aanpassingen aan de inrichting van VTH. Samengevat, werd teruggekoppeld dat de sturing bescheiden kan zijn, indien er veel commitment is bij gemeenten, waterschappen, provincies en rijksdiensten om zelf verbetermaatregelen te treffen. Er is daarbij aanbevolen om eerst te peilen hoe groot het commitment in de uitvoeringspraktijk is om aanpassingen door te voeren. Ook werd de suggestie gedaan een programma te starten, dat gericht is op de realisatie van de aanpassingen. De Verkenning VTH heeft een lijst opgeleverd met onderwerpen die voor sturing door het rijk in aanmerking komen. Het maakt concreet wat ‘stelselgerichte sturing’ inhoudt: Basisambitie: duidelijkheid scheppen over het kwaliteitsniveau van uitvoering VTH; Basisstructuur: duidelijkheid scheppen over de gewenste mix van inrichtingsalternatieven: welke taken kunnen bij de eigen dienst, welke taken gaan naar een partnerschap, welke taken komen in handen van een marktpartij? Financieringsstructuur: borgen dat er voldoende financiële middelen zijn voor de uitvoering VTH en voor het invoeren van aanpassingen aan de inrichting van VTH, met name vanwege ICT. Samenwerkingsstructuur: kaders schepen voor de mate van samenwerking in een partnerschap. Daarbij moet ook duidelijk zijn wat niet samen hoeft, wat spontaan samen georganiseerd kan worden en wat via een institutioneel samenwerkingsverband moet plaatsvinden. Deze stelselgerichte sturing kan meer bescheiden zijn, als er commitment is bij gemeenten, waterschappen, provincies en rijksdiensten om zelf aanpassingen door te voeren in de inrichting van VTH. De mate van sturing hangt daarnaast ook af van de mate waarin er sprake is van veiligheidsrisico’s die beheerst moeten worden. Vanuit de gebruikersgroep is aangegeven dat er tevens sturing nodig is op de uitvoeringsverantwoordelijkheid van ieder bevoegd gezag. Dat zou vooral kunnen worden gedaan door de provincies, ten aanzien van de volgende onderwerpen. Bewustwording en commitment. Kennis stimuleren van de verbeterdoelen en verbeteracties VTH, door middel van een nulmeting bij gemeenten, waterschappen, provincies en rijksdiensten. De meting geeft inzicht hoe het staat met VTH; Verbetertrajecten. Begeleiding van uitvoeringsorganisaties bij het invoeren van aanpassingen aan de uitvoering van VTH, in termen van organisatie, personeel, voorzieningen en samenwerking. Het doel moet zijn, dat iedereen voldoet aan de vijf randvoorwaarden voor professioneel VTH en dat iedereen inzet op het realiseren van de vier verbeterdoelen van de Omgevingswet; Partnerschap organiseren. Begeleiding van uitvoeringsorganisaties bij het tot stand brengen van spontane’ en zo nodig ‘institutionele’ samenwerking. Bovenstaande beslisinformatie bij Hoofdkeuze 3 over sturing komt er in essentie op neer dat er goede bestuurlijke afspraken moeten worden gemaakt over de sturing op het doorvoeren van gewenste aanpassingen aan VTH vanwege de komst van de Omgevingswet. Het uitgangspunt voor die afspraken is de stelselverantwoordelijkheid van het rijk en de uitvoeringsverantwoordelijkheid van de andere overheden. 4.3 Fasering Deze paragraaf presenteert beslisinformatie bij de Hoofdkeuze over de fasering van de aanpassingen in de inrichting van VTH. De vraag bij die Hoofdkeuze luidt als volgt: Op welke wijze zijn de acties die voortkomen uit de hoofdkeuze 3 te faseren, om ervoor te zorgen dat sprake is van een realistische planning die haalbaar is voor de uitvoeringspraktijk? Over het vraagstuk van ‘fasering’ is langs drie sporen informatie verzameld: 1. via een rondetafelgesprek met managers van uitvoeringsorganisaties; 2. via een workshop met de gebruikersgroep, en; 3. via een brainstorm met beleidsmedewerkers op rijksniveau. Hieruit is gebleken dat de fasering van aanpassingen in de inrichting van VTH een kritische succesfactor is voor de invoering van de Omgevingswet. De praktijk heeft voldoende tijd nodig om zich voor te bereiden op het nieuwe stelsel van de Omgevingswet. Uit de verzamelde informatie blijkt dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen de domeinen ten aanzien van de wijze van inrichting van VTH, omdat het ontwikkelstadium van de domeinen verschilt. Er is daarom benoemd dat er een voort gaan de inspanning nodig is binnen de beleidsdomeinen en met de betrokken uitvoeringsorganisaties op het niveau van gemeenten, waterschappen, provincies en rijksdiensten. De fasering van de aanpassingen aan de inrichting van VTH is daarbij in verband gebracht met het bereiken van een cultuuromslag ten aanzien van de vijf randvoorwaarden en de vier verbeterdoelen van de Omgevingswet. Er is vanuit de gebruikersgroep en vanuit de managers gevraagd om VTH-organisaties niet tot 2018 in het ongewisse te laten over de doelen en middelen van het verbetertraject. Om op tijd gereed te zijn, heeft de praktijk behoefte aan een gezamenlijk programma, met duidelijke tussenstappen en mijlpalen richting de invoering van de Omgevingswet in 2018. Dit voorkomt ‘uitstelgedrag’ in de dagelijkse praktijk. Het fundament voor de fasering is dat de verbeterdoelen van de Omgevingswet zowel volgens de gebruikers en managers als ook vanuit wetenschappelijk perspectief een cultuuromslag vereisen. Dat gaat om een cultuuromslag bij alle betrokken partijen. De omslag hangt samen met de fasering, omdat dit de nodige tijd en inspanning zal vergen. Hierover is voorgesteld dat de aanpassingen in de inrichting van VTH het beste kunnen plaatsvinden via een programma. Dat borgt de tijdige uitvoering van de afgesproken acties en het programma kan rekening houden met een aantal kritische succesfactoren die tijdens de verkenning zijn benoemd. Het betreft de volgende succesfactoren: Uitvoeringsregelgeving. De praktijk moet voldoende tijd krijgen om zich voor te bereiden op het nieuwe stelsel van de Omgevingswet. Dat vereist kennis van de uitvoeringsregelingen bij de wet, die nu nog niet bekend zijn. De mogelijke effecten van die regelingen op het stelsel en de uitvoering van VTH moeten tijdig worden onderkend. Faciliteiten gereed. Voor de uitvoering van VTH is het noodzakelijk dat faciliteiten, en dan met name ICT, tijdig gereed zijn. Houd rekening met lopende ontwikkelingen. Het verdient aanbeveling dat het programma de lopende beleidsontwikkelingen voor VTH meeneemt. Daardoor kan een leereffect ontstaan en vindt er geen dubbel werk plaats. Het gaat met name om ontwikkelingen zoals de invoering van regionale uitvoeringsdiensten (RUD), de kwaliteitscriteria voor VTH en de informatie-uitwisseling bij de handhaving, de privatisering van de bouwplantoetsing en de moderniseringsoperaties voor erfgoed, natuurbescherming en milieuregelgeving. Bewustwording. Het bereiken van een cultuuromslag is een langer durend proces, dat begint met bewustwording van de verbeterdoelen en daaraan verbonden aanpassingen aan VTH. Monitoring. Om partijen in de uitvoering bewust te maken en om de verbeteracties te stimuleren en de voortgang te monitoren, is het behulpzaam om vroegtijdig een nulmeting te organiseren. Ten aanzien van de monitoring is in de gebruikersgroep benoemd dat de acties voor VTH aan peilmomenten te koppelen zijn. Dat zijn momenten waarop alle uitvoeringsorganisaties de voortgang en tussenresultaten meten, gericht op de tijdige invoering van gewenste aanpassingen. Er is door de gebruikersgroep op gewezen dat in het verleden goede ervaringen zijn opgedaan met een zelfevaluatie, onder regie van de provincies. Voor de uitvoering van VTH is vanuit alle invalshoeken als absolute voorwaarde benoemd dat de faciliteiten (financiering, ICT, interne voorzieningen bij de uitvoeringsorganisaties) op tijd klaar zijn. Die onderwerpen moeten daarom vroeg gefaseerd worden. Bovenstaande beslisinformatie bij Hoofdkeuze 4, over fasering, komt er in essentie op neer dat er aanleiding is voor een gezamenlijk bestuurlijk programma, dat richting geeft aan de tijdige realisatie van gewenste aanpassingen in de inrichting van VTH vanwege de komst van de Omgevingswet. Het programma bestaat uit activiteiten in de periode van 2015 tot en met 2018, die de lopende ontwikkelingen ten aanzien van VTH meenemen. De aanpassingen in de inrichting van VTH zijn via het programma te faseren, met duidelijke tussenstappen en mijlpalen, daarbij rekening houdend met kritische succesfactoren zoals de totstandkoming van de uitvoeringsregelgeving, de totstandkoming van ICT en de bewustwording en stimuleren en monitoren van de verbeteracties. 4.4 Financiering Deze paragraaf presenteert beslisinformatie bij de Hoofdkeuze over de financiering van de aanpassingen van de inrichting van VTH,. De vraag bij die Hoofdkeuze luidt als volgt: Welke kosten zijn gemoeid met het doorvoeren van noodzakelijke aanpassingen van de inrichting van de uitvoering VTH, afgezet tegen mogelijke efficiencywinst in de uitvoering als gevolg van door de Omgevingswet gerealiseerde vereenvoudigingen? Op welke wijze kunnen deze kosten worden gefinancierd? Over het vraagstuk van ‘financiering’ is langs drie sporen informatie verzameld: 1. via een rondetafelgesprek met managers van uitvoeringsorganisaties; 2. via een workshop met de gebruikersgroep, en; 3. via een brainstorm met beleidsmedewerkers op rijksniveau. Het bleek ten tijde van de Verkenning VTH nog niet mogelijk te zijn de exacte kosten van de aanpassingen van de uitvoering van VTH te analyseren. De inventarisatie daarvan is afhankelijk van de bestuurlijke afspraken over het voorkeursalternatief voor de wijze van inrichting van VTH onder de Omgevingswet (de mix-strategie). Bij wijze van eerste verkenning zijn tijdens de impactanalyse door de gebruikersgroep wel kostenposten benoemd voor de aanpassingen in de inrichting van VTH: Opleidingskosten personeel ter voorbereiding op de nieuwe wetgeving; Voorlichtingskosten vanwege de inlichtingen door ieder bevoegd gezag aan burgers en bedrijven over de wettelijke veranderingen; Aanpassingen aan de ICT-systemen; Professionalisering van het gemeenteloket, met generalisten die kunnen omgaan met handelingsruimte om een bepalende uitspraak te kunnen geven aan initiatiefnemers over de mate waarin een initiatief bijdraagt aan de omgeving en doorgang kan vinden. Over dit soort kosten is tijdens de verkenning opgemerkt dat de drie alternatieven (eigen dienst, partnerschap, marktpartij) onderling zullen verschillen. De mate waarin dat verschil optreedt, vereist nader onderzoek. En er is ook onderzoek nodig naar de dekking van de structurele kosten. Er zijn in de verkenning twee basale financieringsbronnen geïdentificeerd voor die kosten, namelijk dekking uit de algemene middelen en dekking via leges. Vanuit deze bronnen kunnen structureel de kosten worden gedekt van de uitvoering van VTH door organisaties, ongeacht of dat gaat om ‘eigen dienst’, ‘partnerschap’ of ‘marktpartij’. De bronnen kunnen ook de kosten dekken van de noodzakelijke aanpassingen van de inrichting van VTH vanwege de komst van de Omgevingswet. Het is de vraag, onder welke omstandigheden de financiering uit de algemene middelen (m.n. gemeentefonds) de voorkeur verdient en wanneer uit leges. Een aantal leden van de gebruikersgroep vermoed dat leges niet geschikt zijn als financieringsbron voor alle VTHtaken; bijvoorbeeld bij meldingen, voorlichting en bepaalde inspecties). In hun beeld lenen andere taken zich wel voor financiering via leges. Daarbij kan gedacht worden aan bepaalde vergunningen of adviezen (profijtbeginsel) maar ook aan toezicht naar aanleiding van een geconstateerde overtreding of risicovolle situatie (veroorzaker betaalt beginsel). Tijdens de impactanalyse is door de deelnemers aan de gesprekken herhaaldelijk opgemerkt dat de wijze van financieren van VTH een principiële keuze vereist. De context bij deze principiële keus is dat de wettelijke ontwikkelingen die plaatsvinden tussen 2015 en 2018 tot een afname van het aantal vergunningplichtige gevallen leiden. Dat komt door de toename van algemene regels en door de privatisering van sommige taken. Dit leidt tot een afname van legesopbrengsten en daarmee tot de vraag, hoe de resterende VTH-taken dekkend kunnen worden gefinancierd. Verder is het de verwachting dat er sprake is van een verschuiving van vergunningverlening naar toezicht. De financiering van toezicht is in veel beleidsdomeinen anders gedekt dan de financiering van de vergunningverlening. De keuze voor de financieringsbron varieert van taakgebonden financiering op basis van leges versus stelselgebonden financiering op basis van algemene middelen. Via leges: de financiering van VTH vindt plaats via de heffing van leges voor het verrichten van taken m.b.t. vergunningverlening, toezicht en handhaving. Voor toezicht en handhaving is dit thans in de meeste beleidsdomeinen niet gebruikelijk, maar het is niet ondenkbaar. Bedrijven betalen dan deels hun eigen toezicht (deels, want bijvoorbeeld niet voor de 1e controle). Leges zijn hierdoor mede prikkel om goed te presteren. Via algemene middelen: de financiering van VTH vindt plaats uit algemene middelen, via storting in gemeentefonds en in fonds voor provincies en waterschappen. Soms worden de middelen voor het fonds wel ‘gelabeld’. De deelnemers aan de gebruikersgroep van deze verkenning gaven vrij algemeen de voorkeur aan financiering uit de algemene middelen (m.n. gemeentefonds). De reden die daarbij is genoemd, is dat er steeds meer vergunningvrije situaties bestaan (ergo; geen leges) waar de uitvoeringsorganisatie nog wel in enige mate een taak bij vervult (meldingen, voorlichting, 1e controle). Voor dergelijke gevallen is wel sprake van kosten, terwijl daarvoor momenteel geen leges worden geheven. Als bijkomend voordeel van financiering uit algemene middelen is benoemd, de storting te koppelen aan het bereiken van kwaliteitscriteria door de uitvoeringsorganisatie. Maar hier staat tegenover dat ook is benoemd dat sommige taken juist wel meer geschikt zijn voor financiering via leges. Daarbij kan gedacht worden aan bepaalde vergunningen (profijtbeginsel) en aan toezicht naar aanleiding van een geconstateerde overtreding of risicovolle situatie (veroorzaker betaalt beginsel). Over de drie alternatieven is vanuit de gebruikersgroep opgemerkt dat het alternatief ‘marktpartij’ waarschijnlijk de goedkoopste vorm van uitvoering zal zijn voor de overheid, maar niet per se voor de burgers en bedrijven. Bij het alternatief ‘partnerschap’ zijn de startkosten voor de inrichting van VTH hoger, omdat veel samenwerkingen vanuit een blanco situatie gaan beginnen, met veel administratieve verplichtingen jegens de deelnemers aan de samenwerking. Bij het alternatief ‘eigen dienst’ lijken de kosten op het eerste gezicht lager dan het alternatief ‘partnerschap’, maar dat komt vaak doordat de indirecte kosten van de eigen dienst moeilijk te objectiveren zijn. Veel kosten zijn verstopt/versnipperd over de gemeentebegroting, terwijl de totale kosten van een partnerschap juist zeer gedetailleerd in beeld zijn. Dit geeft een scheef beeld en leidt soms ten onrechte tot een negatieve perceptie van de kostenvoordelen van een partnerschap ten opzichte van een eigen dienst. De gebruikersgroep heeft – zeer indicatief – schattingen genoemd van die overheadkosten die bij het alternatief ‘eigen dienst’ oplopen tot 40%. Bij het alternatief ‘partnerschap’ is een overheid genoemd die oploopt tot 25% (met name door startkosten, bureaucratie rond het onderhoud van het partnerschap en financiële controles). Bij het alternatief ‘marktpartij’ is sprake van de minste overhead aan de zijde van het bevoegd gezag. Uit het rondetafelgesprek met de managers van VTH-organisaties is naar voren gekomen dat het verstandig is tijdig nader onderzoek te doen naar de hoogte van de kosten van de invoering van de Omgevingswet in 2018 voor de uitvoering van VTH-taken. Daarbij kan inzichtelijk worden gemaakt wat de financiële gevolgen (ook in termen van besparing) zijn van de drie alternatieven voor de inrichting van VTH. Vanuit de praktijk (gebruikersgroep en managers) is de behoefte uitgesproken dat vroegtijdig een bestuurlijke keus wordt gemaakt over de financieringsbron(nen) voor de uitvoering VTH, zodat de praktijk niet lang onzeker is over de wijze van financiering van de taken. Er is dan onderzoek nodig naar de dekking van de structurele kosten door geschikte financieringsbronnen, met name gericht op financiering uit algemene middelen of uit leges. Bijlage 1. Deelnemers aan de verkenning VTH Projectteam verkenning VTH Naam Organisatie Rol Nanda van der Kleijn Jan Teekens Marc du Maine SussanneStrolenberg Hans Groot Wassink Rijkswaterstaat Infrastructuur en Milieu Rijkswaterstaat Rijkswaterstaat Rijkswaterstaat projectleider lid namens OG lid lid Project secretaris Harm Borgers Myrthe Kuiper AT Osborne AT Osborne Redacteur Adviseur Genodigden voor de gebruikersgroep VTH Naam Organisatie Domein Cyril van der Heijden Alex Konings en Annemiek Balk Richard Buitenhuis Renée Köllmann René Schage Bernard Stikfort Harm Haitsma Cathelijne Schoonenberg en Leontine Sitee Ada Waterloo en Leo Heijdra Saskia Bartel Herbert Dekkers Wim Mulder Edwin Voogd Gemeente Rotterdam Gemeente Breda Bouwen Bouwen Gemeente Apeldoorn Veiligheidsregio Utrecht Veiligheidsregio Twente Gemeente Westerveld Gemeente Franekeradeel Openbaar Ministerie Bouwen + milieu Brandveiligheid Brandveiligheid Cultureel erfgoed Cultureel erfgoed Strafrecht Provincie Zuid-Holland Milieu RUD DCMR RUD IJmond RUD Noordzeekanaal RUD Midden- en West Brabant Provincie Overijssel Milieu Milieu Milieu Milieu Dienst Regelingen RUD Flevoland, Gooi- en Vechtstreek Waterschap Rijnland Natuur Natuur Waterschap Amstel, Gooi en Vecht Rijkswaterstaat Water Rijkswaterstaat Water Gemeente Soest Gemeente Purmerend Ruimte Ruimte Ronald Orie en Marlies Ellenbroek Martijn van Opijnen Patrick van de Heisteeg Wouter van de Gaat en Evert van Huijssteeden Johna de Rouw en Frans Hoogers Thomas Collette en Martine Graafland Joost Leer en Harbert Jongsma Jan Loogman Josina de Bruijn Natuur Water Water Genodigden voor de workshops met rijks-beleidsmedewerkers Naam Sierd de Jong Heiko de Graaf Meriam Wortel Marcel Lohuis Peter de Putter Ben Bults Mans Jansen Arko van Helden Michel Janssens Dorothé Albers CorineFlendrie André Timmerman Bianca van den Berg Dave Oosterhof Jos Verlinden Evelien Scharphorst Mandy Molenaar SussanneStrolenberg Organisatie NVWA Dienst Regelingen NVWA I&M, DGRW I&M, DGRW I&M, DGRW I&M, DGRW I&M, HJBZ I&M, DGMI I&M, DGMI I&M, DGMI V&J OCW, RCE OCW, RCE BZK BZK RWS RWS Domein Natuur Natuur Natuur Water Water Ruimte Ruimte Omgeving Milieu Milieu Milieu Justitie Cultureel erfgoed Cultureel erfgoed Bouwen Bouwen Water Water Genodigden voor het rondetafelgesprek met managers van VTH-organisaties Naam Jan ten Doeschate Pieter-Jan van Zanten Walter van Beuzekom Organisatie prv. Noord-Brabant Omgevingsdienst IJssel en Vecht Openbaar Ministerie FP 's Hertogenbosch Rijkswaterstaat, Dir. Netwerk Ontwikkeling (WNZ) Gemeente Den Haag Henk Soorsma Ministerie EZ Rob de Rijck Frans Gelissen Arjan Driesprong Functie Directeur Directeur Milieu-officier Milieu-officier Directeur Directeur bestaande stad MT-lid Natuur&Biodiversiteit Het gebruikersplatform en de marktconsultatie zijn voor alle deelverkenningen Omgevingswet gezamenlijk georganiseerd. De deelnemerslijsten zijn daarom niet hier opgenomen. Bijlage 2. Essay Teisman Vergunningverlening, toezicht en handhaving balancerend tussen het houden van orde en het aanjagen van broodnodige ontwikkelingskansen Prof. Dr. Ing. Geert R Teisman 1 1. Introductie Dit essay, geschreven op uitnodiging van het ministerie van I&M en Rijkswaterstaat geeft een bestuurskundige reflectie op de rol van vergunningverlening, toezicht en beheer na de stelselherziening Omgevingswet. Waar een juridische reflectie vaak oordeelt over de vraag of een stelselherziening en de rol daarin van vergunningverlening, toezicht en beheer past in het bestaande rechtssysteem en de bijhorende normatieve opvattingen, heeft een bestuurskundige reflectie meer aandacht voor de vraag of een bestaand systeem van overheidsnormering en overheidshandelen nog past bij zich aandienende maatschappelijke en bestuurskundige veranderingen en welke aanpassingen of transities de overheid dan moet ondergaan om een fit te behouden met de veranderingen die gaande zijn. Dit essay is er niet op gericht de bestaande vergunningverlening, toezicht en handhaving een stapje te optimaliseren. Daartoe zijn de actoren in dit domein de afgelopen jaren via Wabo en ander ontwikkelingen zelf blijk gegeven. Een groot deel van deze stappen passen wel in de lijn die ik schets in dit essay. Het essay plaatst vergunningverlening, toezicht en handhaving in de veranderende context van samenleving en bestuur. De maatschappelijk en bestuurskundige veranderingen halen deze domeinen mogelijk uit hun ‘confortzone’ en genereren zo een zeker onprettig gevoel. Maar ze bieden ook kansen om meer bij te dragen en bij te sturen aan de ontwikkeling van de Nederlandse fysieke omgeving, juist door snel en slim mee te bewegen met en in te spelen op de zich aankondigende maatschappelijke en bestuurskundige veranderingen. Deze zijn in twee omvattende kernwoorden te vatten. De samenleving wordt met redenen getypeerd als netwerksamenleving. In het publieke domein wordt met redenen gesproken over de overgang van government naar governance. Slimme stelselherzieningen zorgen voor fit met de veranderende omgeving Mijn axioma is dat de omgevingswet een fit tot stand dient te brengen met deze twee contextuele veranderingen, wil het na invoering de omgevingsontwikkelingen bij de hand nemen en maatschappelijk gewaardeerd worden. Ook de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving dienen zich te verhouden tot contextverandering. Weinigen zullen dit principe van ‘fit’ in zijn algemeenheid tegenspreken. Maar hier zitten de duivel in het detail, bij vragen als wat is ‘fit’ en vinden we fit wel nastrevenswaardig als dat betekent dat ‘wij’ ons 1 Geert Teisman is hoogleraar Bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit, wetenschappelijke directeur bij Platform31 en zelfstandig adviseur en trainer. moeten aanpassen. In dit essay beschrijf ik een aantal mogelijkheden voor aanpassing die bedreigend mogen overkomen, maar waarin ik vooral kansen zie om de traditionele op borging gerichte taak van vergunningverlening, toezicht en handhaving voldoende te behouden en juist meer vitaliteit te geven door deze vroegtijdig te verbinden met ontwikkelkansen. Ik doe dat op de tast, want de ontwikkelingen van dit moment zijn en blijven mistig. Niet alleen zijn de contextvariabelen netwerksamenleving en governance al tamelijk meervoudig en in beweging, ook zijn de objecten van studie in dit essay, te weten de omgevingswet en de vormgeving van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) nog allerminst uitgekristalliseerd. En een situatie waarin er meer onbekende variabelen zijn dan vergelijkingen is een blijft onontkoombaar onzeker en de ontwikkelingen die daar plaats vinden ongekend. Er zijn veel variabelen en weinig constanten: ‘het speelveld verandert voortdurend’. Desondanks helpt het om dat wat we weten of denken te weten expliciet te maken, en daarmee vatbaar voor kritiek en lering. Ook al is de stelselherziening Omgevingswet een omvangrijk en complex traject dat nog decennia zal doorlopen en zijn de doelen ambitieus en het scala aan mogelijke vervolgstappen groot, dan nog is de expliciete vroegtijdige aandacht voor VTH waardevol. We weten immers uit het verleden dat een te late reflectie op deze klassieke sluitstukken van beleidsketens vaak leidt tot aanzienlijke problemen. Als het verleden een indicatie is voor de toekomst – en dat geldt voor persistente problemen – dan valt te voorspellen dat de werking van de nieuwe omgevingswet kritiek krijgt en dat die kritiek vooral zal oplaaien als de uitvoering niet goed is geregeld. Mooi dat hieraan nu al zoveel aandacht wordt besteed. Als we bewust de uitvoering op de tast ontwikkelen is de kans dat we snel leren aanzienlijk. We kunnen de kritiek die zal losbarsten in globale zin al redelijk voorspellen. Degenen die onderhevig zijn aan vergunningsverlening, toezicht of handhaving zullen regelmatig aangeven dat er teveel regels zijn en (tegelijkertijd) dat er noodzakelijke regels ontbreken, dat de regels elkaar tegenspreken, dat sommige regels te vaag zijn en dat andere regels te star zijn, dat de verlening van vergunningen te langzaam gaat en onduidelijk is, dat er teveel toezicht (bij mijzelf) en te weinig (bij de ander) is, dat er te snel (als het nog niet mis is gegaan) en te laat (als er ergens iets mis gaat) wordt ingegrepen door toezichthouders en dat de handhaving te star en gedetailleerd is, maar ook te slap, te versnipperd en te omvattend. VTH zijn nu eenmaal ‘noodzakelijke kwaden’ die door degenen die er ‘aan moeten geloven’ naar hun eigen gevoel weinig meerwaarde opleveren. Vaak bestaat–terecht – het gevoel dat de regels er eigenlijk niet voor jou hoeven te zijn en dat je sneller, goedkoper en meer integraal kan werken zonder die regels, vergunningen, toezicht en handhaving. En dat is waar, maar niet voor een minderheid. En zonder regels, vergunningen, toezicht en handhaving besmet het maatschappelijk ongewenst gedrag snel anderen. Degenen die vergunningen verlenen, toezicht houden en handhaven, zullen zich naar verwachting zorgen maken over het instrumentarium dat tot hun beschikking staat, de helderheid van regels om vergunningen te weigeren of in te grijpen bij toezicht en handhaving. Zij hebben een natuurlijke neiging om vooral te kijken naar het ongewenste gedrag en de kans dat dit gedrag onvoorzien is en (te lang) onopgemerkt blijft. En daarmee kijken ze met een andere bril dan degenen die onderhevig zijn aan VTH. Die kijken vooral naar mogelijk en gewenst gedrag en de kans om snel resultaat te boeken, de VTH-er kijkt vooral hoe de ‘slechte’ minderheid in de greep gehouden kan worden. Vanuit de geruststellende gedachte dat de omgevingswet in deze spanning tot ontwikkeling komt en dus altijd van kritiek zal worden voorzien, probeer ik in dit essay een bijdrage te leveren aan een implementatie van de omgevingswet die aan beide krachten recht doet, gericht op ‘op de tast leren’. 2. Vraagstelling De volgende vraag staat centraal in dit essay: ‘ Hoe is VTH hoogwaardig in te richten binnen het stelsel dat ontstaat uit de nieuwe Omgevingswet’. We erkennen daarbij dat hoogwaardig voor degenen die vergunningen verlenen, toezicht houden en handhaven een andere betekenis heeft dan voor hen die aan VTH onderhevig zijn. Hoogwaardig vormt een balansbegrip en is nooit geheel te realiseren. Hoogwaardig is wat wetenschappers die zich met het vraagstuk van ‘wat kwaliteit is’ wel een metafysische kwaliteitsbegrip wordt genoemd. Daar waar technische kwaliteit te meten en te testen is (denk maar aan de draagvlak van een brug die wel of niet instort), waar economische kwaliteit te meten is via de prijs die ervoor wordt betaald op de markt en waar perceptiekwaliteit te meten is via de hoeveelheid ‘likes’ van burgers (denk maar aan polls en verkiezingen) duidt metafysische kwaliteit vooral op een kwaliteit die we nastreven voor de toekomst en die beter is dan wat we nu hebben. Vaak blijft dit kwaliteitsbeeld als een onbereikbaar toekomstbeeld voor ons uit bewegen (denk maar aan onze ambitie om de criminaliteit te laten verdwijnen). Maar andersom is het ook zo dat als we bereiken wat we willen, dat niet meer de kwaliteit is die we willen bereiken. We stellen direct weer nieuwe doelen. En toch blijft de zoektocht naar meer hoogwaardigheid een prachtige drive tot ontwikkeling en zo van grote waarde. 3. Begin te denken vanuit contextverandering Contextverandering I: veeleisende klanten zetten aan tot integratie en combinatie Om te verkennen wat hoogwaardig kan zijn, gaan we eerst in op de veranderende context. Het essay identificeert drie zichtbare contextveranderingen. De eerste is dat de veeleisendheid van de samenleving aanzet tot een noodzaak tot integratie en combinatie. Dat geldt voor het bedrijfsleven waar een bedrijf als ASML zich bijvoorbeeld ziet als systeemintegrator die kennis uit verschillende domeinen en landen samenbrengt en zo unieke machines weet te bouwen, en de overheid waaraan steeds meer gevraagd wordt om conflicterende belangen te combineren in plaats van daartussen te kiezen. De druk tot integratie stelt sectorale VTH sterk ter discussie. In reactie daarop worden nu al diverse pogingen tot integratie gedaan. Verder stappen lijken gewenst. De vraag is dan of ze mogelijk zijn of andere geformuleerd ‘hoe we ze mogelijk kunnen maken’. VTH moeten we daarom plaatsen in het licht van de trend naar meer integratie. In de vorige eeuw kenden we duidelijke problemen (tekort aan woningen, tekort aan snelwegen om aan het toegenomen autogebruik tegemoet te komen, probleem van luchtkwaliteit, bodemverontreiniging, en zo verder) en deze als probleem proberen op te lossen. Gaandeweg de vorige eeuw hebben zich twee ontwikkelingen voorgedaan die indiceren dat deze benadering op zijn grenzen stuit. Ten eerste is er een oplossingsstrategie gekozen (zowel in beleid, in uitvoering als in termen van vergunningverlening, toezicht en handhaving) die tegenstrijdige regelgeving, eindeloze reeksen van benodigde vergunningen en toezicht relaties deed ontstaan. Van sectoraal naar integraal is en blijft en groeiende behoefte. En daar waar VTH hier niet goed in is, moet ze dat voor een effectieve fit wel worden. Ten tweede is er aan de probleemkant sprake van ‘risingexpectations’. Burgers en bedrijven stellen meer en hogere eisen. Ze verwachten veel van overheden en verwachten ook dat overheden vroegtijdig voorzien wanneer een ontwikkeling in het ene domein consequenties heeft in een nevenliggend of iets verder liggend domein en daar vroegtijdig een antwoord op geven, zodanig dat burgers en bedrijven gevrijwaard blijven van nadeel (ongelukken, onveiligheid, ongezondheid) en zelf ook nog eens geen last hebben van dat wat de overheid doet om dit nadeel te voorkomen (geen last van regeldruk en een voortdurende hordenloop van vergunningen en toezicht) en ook nog eens van ‘maatwerk’ . Contextverandering II: integratie verplaatst zich naar het einde van ketens De tweede is dat integratie zich meer verplaatst naar het einde van productie- en dienstenketens. Het is daarbij minder zo dat iemand het hele overzicht heeft, het geheel benoemd waarna de taken verdeeld kunnen worden en de sectorale taakuitvoering dan weer leidt tot een bevredigend resultaat voor het geheel. We kunnen dan bijvoorbeeld denken aan multi-probleemgezinnen. Iedere professional die zich daarmee bemoeide probeerde zijn eigen deelvraagstuk op te lossen (huis/huur, school/spijbelen, werk/bijscholing, eenzaamheid/contacten, psychologische hulp, huishoudelijk hulp enzoverder. Vele tienduizenden guldens soms per gezin, zonder veel resultaat. Als het ene probleem leek opgelost, ontstond er elders een nieuw probleem en stortte het kaartenhuis opnieuw in. De idee is daar ontstaan dat het zaak is om bij de multifunctionaliteit van de ‘case’ te beginnen en dan van daaruit de aanleverende diensten in ketens en netwerken ‘op te lijnen’. Je begint aan het einde van de keten en bouwt deze vervolgens op tot alle benodigdheden erin participeren. In de bedrijfskunde noemen ze dat ketenomkering. Een ketenomkering is nu ook zichtbaar in gebiedsontwikkeling en stelt nieuwe eisen van adaptief vermogen aan VTH. Kan VTH adaptief zijn en toch het vermogen behouden om te weigeren en in te grijpen waar nodig? En hoe kan dat eruit zien? VTH moet zich gaan kwalificeren in het licht van de ketenomkering. Daar waar beleid in de vorige eeuw centraal stond en uitvoering daarvan was afgeleid en VTH het slotstuk vormden, lijkt in een hoogontwikkelde samenleving sprake van een omkering van deze beleidsketen. Niet zozeer de beleidswens van een der overheden lijkt zich aan te dienen als primaat, maar veeleer de mogelijkheden die maatschappelijk initiatief tot gebiedsontwikkeling bieden. In de bedrijfskunde wordt deze ketenomkering ook gezien in de productie. De productie begint bij de dynamische vraag aan het eind en op basis van deze actuele en realistisch vraag wordt een productieketen geformeerd. Dat impliceert ook dat ‘uitvoerders’ en in het kielzog VTH deels in een ander daglicht komt te staan. Natuurlijk blijft een deel van VTH gericht op ‘de bad guys’ die het collectief belang niet dienen en dient de overheid hard te zijn. Maar een ander deel gaat meer bijdragen aan de ontwikkelkansen van buurt, stad en regio, die particuliere en private partijen zien. Contextverandering III: governance is hoe overheden, bedrijven en burger elkaar versterken De derde is dat zich momenteel een herordening of herpositionering lijkt te voltrekken tussen overheid, bedrijfsleven en particulieren. Herordeningen in het verleden gingen vaak over meer of minder overheid. Nu lijkt het minder te gaan om de keuze tussen de een of de ander, maar om de vraag hoe partijen elkaar versterken. Dit is bekend onder termen als triple helix of gouden driehoeken (overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen) en/of als participatiesamenleving en doe-democratie. In deze samenleving staat het initiatief van burgers en bedrijven meer centraal. In het oude model van ‘de keuze tussen het een of het ander’ zou meer burger of bedrijf betekenen minder overheid. In het governance-paradigma is dat evenwel niet de essentiële vraag. Hier gaat het om de nieuwe meerwaarde die de overheid in relatie tot burgers en bedrijven ontwikkelt. Mijn inschatting is dat overheden in ‘iets als doe-democratieën’ onmisbaar zullen blijken. Juist zij zullenervoor zorg kunnen dragen dat maatschappelijke initiatieven in onderlinge interactie opbouwen tot een vitale samenleving waar plaatst is voor velen. Maar een deel van deze zorgtaak zal ook komen te liggen bij initiatiefnemers. Zij kunnen prima aangesproken worden op hun vermogen om zich naast het nastreven van legitiem eigenbelang ook te verplaatsen in het belang van omwonenende en derdebelanghebbenden en meer inspanningen te verrichten om deze belangen ‘op te lijnen’. Van overheden en dus ook van VTH vraagt deze doe-democratie om een grotere ‘ontvankelijkheid’. Initiatiefnemers klagen er nu al over dat ze geen idee hebben wat de overheid nu eigenlijk vindt van hun initiatief. Het initiatief wordt ingediend, maar beschouwt als een lastig dossier om vergunning voor te verlenen. Er is daarmee allerminst een feestelijk of op zijn minst dankbare ontvangst en wat er daarna mee gebeurt is al helemaal onduidelijk. VTH is een traag, onduidelijk en vooral ook onvoorspelbaar proces, dat veel initiatieven in de kiem dreigt te smoren. Soms worden voorstellen afgewezen omdat ze niet aan regels voldoen of niet lijken te voldoen, zonder dat de overheid met dei initiatiefnemers gaat zoeken naar mogelijkheden om wel te passen. En vaak ook is dat wat goed is in de ene koker van de overheid weer niet goed in een andere koker. Het zal duidelijk zijn dat VTH in de toekomst zijn legitimiteit sterk vergroot als deze elementen van – wat sommigen wel noemen – cocreatie onderdeel worden van het normale VTH werk. VTH dien zich te positioneren in de herordening tussen overheid, bedrijfsleven en particulier. In complexe veeleisende samenlevingen waar meer moet met minder (publieke) middelen, is de zelforganisatie in de samenleving cruciaal. Deels wordt de hernieuwde aandacht daarvoor mogelijk ingegeven door bezuinigingsnoodzaak maar voor een ander deel door de wens inde samenleving zelf om weer eigenaar te worden van ontwikkelingen. Met name hier ligt een belangrijke kracht die bijdraagt aan de govermancecapacity van samenlevingen. Voor VTH impliceert dit dat privaat en particulier initiatief belangrijker wordt en dat VTH zich niet meer kan beperken tot een ‘koude’ toets of de initiateven voldoen aan sectorale doelen en ze dan af te wijzen. Een grote vorm van ontvankelijkheid wordt vereist zonder het algemeen belang van een hoogwaardige omgevingsontwikkeling te veronachtzamen. Er kan pas sprake zijn van ontvankelijkheid als initiatieven of welwillende wijze worden ontvangen en soms zelfs actief worden uitgenodigd, waarbij de toetsstenen van VTH eerder als actieve programma’s van wensen en eisen worden beschouwd waarbinnen initiatiefnemers geholpen worden om hun initiatieven te realiseren dan als afwijzingsgronden . Is het niet goed genoeg dan helpt ook VTH mee om daar te komen. 4. Ontwerpcriteria voor VTH in het licht van drie megatrends Vanuit de verkenning van contextveranderingen is het mogelijk om ‘beelden of scenario’s te schetsen van de organisatie en inrichting van het VTH Domein. Wat is een denkbare governance van VTH, gericht op het creëren van aantrekkelijke level playingfields voor maatschappelijke initiatiefnemers van ‘leefomgevings-initiatieven’2. Wat kan VTH handelingsruimte te geven om de eigen ontvankelijkheid voor initiatieven te vergroten?Als de drie contextveranderingen gecombineerd optreden stelt dat vergunningverleners, toezichthouders en handhavers voor uitdagingen. Ik zie vier uitdagingen, die evenzovele ontwerpcriteria genereren voor de organisatie van VTH in de toekomst: 2 Dit is een beleidsterm uit de systeemwereld. Initiatiefnemers zullen de term niet gebruiken. Ze nemen gewoon initiatief. De term helpt professionals in het VTH domein om het begin van ketens positief te framen. a. Integraal wil zeggen dat niet de precieze conformiteit van een initiatief aan een der afzonderlijke eisen, maar de vraag of het initiatief aan voldoende veel eisen en in voldoende mate bijdraagt dat het acceptabel is ook als niet aan alle eisen wordt bijgedragen en of daarmee nog wel voldaan wordt aan minimumniveaus van afzonderlijke eisen. Dit is te zien als een toets op redelijkheid en billijkheid, zoals al gewoon is in het privaatrecht. b. Integraal wil zeggen dat het pallet van eisen niet meer zo nauw omschreven is als in de sectorale wetgeving over bijvoorbeeld luchtkwaliteit wel mogelijk was. In zekere zin verschuift de vraag of initiatieven (ruim) meer toevoegen aan bestaande kwaliteiten en er relatief weinig aan afdoen. Dat vereist een judgement die minder technisch is en meer bestuurlijk (als we bestuurlijk zien als het vermogen om appels en peren onderling te vergelijken en daarin keuzen te maken). Het gaat om een judgement van meerwaardecreatie c. Ketenomkering wil zeggen dat het beleid niet meer de heilige toetssteen is, maar de mogelijkheden om met initiatief tot meerwaardecreatie te komen. Maatwerk is dan in zekere zin de norm, waarbij de nadruk op werk ligt: ambtenaren van gemeenten, functionele overheden als waterschap en brandweer, en ook provincie en rijk moeten zich ontvankelijker opstellen voor initiatieven en hun normen en eisen aanbieden als additionele ontwerpcriteria voor het verder brengen en verrijken (meerwaardecreatie) van initiatieven. d. De initiatiefnemer kan vaker een private of particuliere partij zijn. Een deel van de matchmaking (de initiatiefnemer overtuigt de omgeving waarin het initiatief komt van de meerwaarde van het initiatief niet alleen voor het eigenbelang van initiatiefnemers, maar voor breder; denk aan coöperaties voor windenergie waarin ook omwonenden participeren). 5. VTH met ontwikkel- en handhavingskracht, beelden van een denkbare balans Uit deze uitdagingen komt een model van publieke systeemverantwoordelijkheid en verantwoording. Daarmee bedoel ik dat overheden ontvankelijk kijken of initiatieven in redelijkheid en billijkheid bijdragen aan de robuuste ontwikkeling en veerkracht van het systeem waarover ze het hebben. Een systeem is daarbij een straat, een buurt, een wijk, een stad, een regio en Nederland. Wat redelijk en billijk is hangt dan niet meer alleen af van het initiatief maar ook hoe dat past in een reeks andere initiatieven en of deze in hun combinatie leiden tot een robuuste en veerkrachtige ontwikkeling. De kracht van VTH komt dan meer te liggen in het vermogen om via de ‘frontoffice’ waar een initiatief wordt ontvangen en verder geholpen (accounthouder van een initiatief) snel een opbouwende, maar ook toetsende bijdrage kan regelen van diverse andere experts op verschillende schaalniveaus. Het idee van een netwerkorganisatie past daarbij, maar vereist wel een grote innovatie in politieke en bestuurlijke aansturing. Het is niet mogelijk om al vast te stellen of de omgevingswet gaat helpen om dezenieuwe kracht van VTH aan te boren. De wet is in ontwikkeling en de partijen die er hun rol in gaan spelen moeten nog ontdekken hoe ze deze rol gaan spelen. Daarvan zal sterk afhangen of de omgevingswet te gewenste verbetering zal brengen. Toch is nu al een aantal punten van kracht en zwakte te duiden en daaraan gekoppeld een aantal kansen en bedreigingen. Dat neemt niet de mogelijkheid weg een tussentijdse schatting te maken. Hoopgevende intenties De intenties van de wetgever zijn hoopgevend. De problemen worden erkend: ‘Het zo ontstane omgevingsrecht is verbrokkeld en verdeeld over tientallen wetten.’ (concept memorie van toelichting ontwerp Omgevingswet versie 0.60 28 februari 2013, pp 7). Ook wordt onderkend dat d verschillende bevoegde gezagsinstanties de initiatieven uit de samenleving niet in samenhang beoordelen en dat integraal beleid niet of moeizaam tot stand komt. Interessant in dat kader is de waarneming dat het huidige versnipperde omgevingsrecht de nadruk legt op ‘zekerheid’ (lees bedreigingen) en veel minder op ‘een dynamiek van groei dankzij duurzame ontwikkeling’ (lees kansen). Verder spreekt de conceptmemorie van toelichting de intentie uit bij te dragen aan integratie: ‘het wetsvoorstel leidt direct tot betere mogelijkheden voor integraal beleid, tot betere bruikbaarheid van het omgevingsrecht en substantiële vereenvoudiging in het omgevingsrecht. Door de bundeling van 50.000 bestemmingsplannen en beheerverordeningen in 400 gemeentelijke omgevingsplannen wordt het verkrijgen van vergunning voor initiatiefnemers goedkoper en verminderen de onderzoekskosten’. Terugtrekkende bewegingen Tegelijkertijd neemt de conceptmemorie het nodige van deze vruchten van de nieuwe omgevingswet weer terug: ‘De omgevingswet maakt de winst mogelijk, maar een groot deel van de voordelen zal gerealiseerd worden bij de aanpassing van de bijbehorende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen.’Dat kan, maar dan is het wel nodig dat dit gedachtengoed van integratie daarin ook een belangrijk ontwerpcriteria blijft en deze intentie daarin ook effectief uitwerkt. Vervolgens neemt de conceptmemorie nog meer terug, waar deze stelt dat de beleidscyclus centraal staat. Ondanks de mooie woorden over maatschappelijke initiatief overheerst het bestuurs-centrisch paradigma: het is de overheid die doelen formuleert. Weliswaar doet een moderne overheid dat in samenspraak met ander actoren in de samenleving, maar uiteindelijk is het de overheid di de doelen formuleert en er op toe ziet dat deze gehaald worden. En daar zit natuurlijk direct het zwakke punt van de nieuwe omgevingswet. Tot nu toe blinkt de overheid niet erg uit in een vermogen om integrale doelen te formuleren en daar waar ze geformuleerd zijn in integrale plannen bleek de overheid zelf niet in staat om deze uit te voeren. Om het wat sterk uit te drukken: de integrale plannen bleken mooie opsommingen van wensen en eisen, die bijeen gebracht integraal onuitvoerbaar bleken. Hier zit een zwakte en ligt een bedreiging voor de werking van de omgevingswet en daaraan verbonden algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen op de loer. Het kan nog alle kanten uit. Trapt ook de nieuwe omgevingswet en de voorgestelde 400 gemeentelijke omgevingsplannen niet in dezelfde val waarin alle eerdere wetten ook zijn gevallen? De val is dat de plannen en de daarbinnen geplaatste nieuwe zogenaamde ‘kerninstrumenten’, zoals de omgevingsvisie, de omgevingsvergunning en het projectbesluit, niet voorbij het bestaande en het gekende komen. De val is dat ze niet geëquipeerd blijken om nieuwe initiatieven die juist uitbreken uit het bestaande en gekende – dat noemen we innovaties – te omarmen. Het gevaar blijft dreigen dat deze ook straks afwezen worden omdat deze niet passen in het vastgestelde beleid. Omdat we ons dit soort afwijzingen niet kunnen permitteren, zullen er weer hulpconstructies ontstaan om initiatieven alsnog toe te laten. Vroeger heette dat artikel 31 en het is de vraag of er ook nu weer een achterdeur nodig is om aan te kunnen sluiten op ‘een dynamiek van groei’. De voorliggende stukken laten niet zien dat de overheden op dit punt ander gedrag zullen vertonen dan in het verleden. En zonder bewijs van het tegendeel, lijkt het niet onredelijk te verwachten dat het gedrag niet verandert. Teleurstellend is dat door het centraal stellen van de beleidscyclus het klassieke gefragmenteerde denken dat er eerst ontwikkeling is (rechterkant van de figuur op pagina 18 van ontwerpmemorie; zie hieronder) en dat daarna de ‘waarborgen’ in de linkerkant van de figuur liggen als het ware herbevestigd wordt. Hier ligt een grote ontwerpfout, waar we nog lang last van gaan hebben op de loer. Als hiermeeook wordt gesuggereerd dat de ontwikkelkant alleen gaat over ‘beleidsontwikkeling’ en ‘beleidsdoorwerking’ raakt het nieuwe denken van de omgevingswet steeds meer bevangen door het oude denken van de beleidscyclus. Voor een organisatie heeft beleidsdenken enige zin, in een netwerk is dit denken niet slim en effectief en draagt het al gauw bij aan vertraging en verschaling. Het verdient aanbeveling te onderzoeken of hier niet uit ontsnapt moet en kan worden. Door VTH actiever in de zetten in het rechterdeel, kan de zelforganisatie van initiatiefnemers in het linkerdeel veel meer gaan betekenen (ervan uitgaande dat mensen zich beter en gemakkelijker houden aan regels als ze die zelf mede ondertekend hebben en als ze weten dat het niet houden aan regels leidt tot narigheid). En door het rechtergedeelte veel meer te richten op initiatiefontwikkeling en het combineren van initiatieven tot gemengde programma’s van actie. Er ontstaat dan een model dat recht doet aan de ketenomkering: rechtsboven wordt het maatschappelijke initiatief uitgelokt en ontstaat initiatief, rechtsonder worden initiatieven ontvangen (hij die uitnodigt, moet ook bereid zijn om de mensen die op de uitnodiging ingaan te ontvangen; dat noemen we ontvankelijkheid) en wordt actief gezocht naar mogelijkheden om te voldoen aan basiseisen zoals geformuleerd in de uitnodiging. Tegelijkertijd wordt gezocht naar combinaties die maken dat initiatieven die apart niet gerealiseerd gaan worden omdat de business case niet sluitend is of omdat er te weinig maatschappelijke toegevoegde waarde is, samen wel over de horde kunnen springen. Het binnenhalen van elementen van elders zijn daarbij ook een goede mogelijkheid. Dit heb ik eerder het assemblagemodel genoemd (Teisman, Proceskunst, 2013; zie afbeelding hieronder). In deze cyclus loopt deze tweede kwadraat over in het derde kwadrant, omdat sommige elementen snel gerealiseerd kunnen worden en anderen er later aan worden toegevoegd, maar wel in een programmatische frame, dat zich ook verder ontwikkelt. Toezicht, handhaving en monitoring krijgen daarna vervolgens ook een meer lerende invulling. Wat gaat er aantoonbaar fout, is dat onwil (ja, dan straffen; nee, dan leren hoe het beter kan) en zo niet wat valt er dan te verbeteren en wie kan dat het beste doen. Er zijn voldoende kansen om te grijpen Daar staan ook kracht en kansen tegenover, vooral daar waar gesproken wordt van en actieve en flexibele aanpak, flexibele kaders en experimenteerbepalingen. Maar wat flexibele kaders zijn die initiatiefnemers bij de hand nemen, blijft in de voorliggende stukken nog een open vraag. De discussie tussen betrokken deskundigen in de wereld van vergunning, toezicht en handhaving gaat al ras in de richting van helderheid en hardheid van de regels, waardoor het voor vergunningverlener, toezichthouder en handhaver duidelijk wordt waar deze zich aan dient te houden. Flexibel betekent immers discretionaire bevoegdheid om maatwerk te leveren. Maar hoe gaan de publiekrechtelijk principes van transparantie en ‘gelijke monniken, gelijke kappen’ hand in hand met het principe van ‘handelen naar bevind van zaken’ en inspelen op kansen die zich voordoen’. Dat is voorwaar een netelig dilemma, dat niemand valt aan te rekenen, maar dat wel vraagt om een antwoord die ruimte geeft aan private, particuliere en publieke initiatiefnemers en tegelijkertijd de verantwoordelijken voor VTH niet in een onmogelijke en/of krachteloze positie plaatst. Een nader te onderzoeken oplossingsrichting: is het niet mogelijk om initiatiefnemers meer ruimte te geven op initiatief, maar daarbij ook de vragen om maatschappelijke steun te vergaren voor dat initiatief. Lukt dat dan geldt een snelle procedure met actieve ondersteuning vanuit de overheden, lukt dat niet dan volgt de klassieke procedure waarin de klassieke belangenafweging meer centraal staat. Er zijn de afgelopen decennia al veel voorbeelden van interessante ‘packagedeals’ tussen partijen met deels tegengestelde belangen. Het lukt maatschappelijk beter om slimme combinaties te maken van people, planet en profit. Duurzaamheid en winst staat steeds minder tegenover elkaar. Natuurontwikkeling, energiebesparing en goedkoop wonen gaan meer dan voorheen hand in hand. De vergunningverlener als medeontwikkelaar? Is het een begaanbare weg, wanneer een vergunningverlener niet iets afwijst, maar meedenkt over de vraag wat er kan veranderen in een initiatief om het aanvaardbaar te maken. Tot nu toe hebben VTH-ers niet de opdracht om dat te doen en worden ze waarschijnlijk ook niet geselecteerd op hun ontwikkelende competenties. In een model van ketenomkering en integratie is dit echter wel gewenst. VTH is niet langer het sluitstuk van ruimtelijke ontwikkeling, maar een bewakende (minimumvereisten) en aanjagende (combinaties die deugen) publieke actor die initiatiefnemers als het ware begeleid bij het realiseren van hun eigen ambities en belangen, maar ze daarbij actief duwt in een richting dat de initiatieven ook meerwaarde opleveren voor de omgeving, de buurt, de stad en soms zelfs nog breder. De balans tussen zekerstellen van basiskwaliteiten en ruimte geven aan dynamiek kan zo hersteld worden. Het maakt het werk van VTH spannender, gevaarlijker, maar ook leuker en met een grotere bijdrage aan de vereiste dynamiek van de samenleving. Veel van de huidige wetten stellen NIET het initiatief centraal, maar deelbelangen en procedures. Dat is een buitengewoon terechte en zinvolle waarneming. Daarin ligt ook direct de oplossingsrichting: stel het initiatief centraal. Dat is ook wel de intentie van de omgevingswet: ‘Ruimtelijke plannen zijn niet langer een blauwdruk …, maar een uitnodiging om te komen met (innovatieve) oplossingen die leiden tot kwaliteit … . Ook wordt erkend dat de aandacht verschuift van grootschalige ontwikkelingen naar beheer en herontwikkeling van het bestaande. Een consequentie daarvan is dat de grote partijen – in de afgelopen decennia was dit vooral de drie-eenheid rijk, gemeente en projectontwikkelaar – minder belangrijk worden en vele kleine partijen belangrijker. En daarbij zou een adagium uit de complexiteittheorie, dat vele kleine veranderingen grote gevolgen kunnen hebben, ook hier wel eens kunnen gaan gelden. Ongedachte combinaties van functies, een waarschijnlijke consequentie van de netwerksamenleving met zijn vele systeemintegraties, maar ook ongedachte en snelle opeenvolgingen van functioneel gebruik kunnen beiden wel eens steeds meer de norm worden. Niet deelbelangen en procedures, maar combinatiemogelijkheden verkennen en de daarvoor benodigde creatieve, zachte, flexibele creatie- en co-creatieprocessen zijn de norm. Het motto van de wet is mooi – ruimte voor ontwikkeling, waarborgen voor kwaliteit – en wordt in de samenleving breed gesteund. De invulling van een proces waar ontwikkelen en waarborgen in een mooie pas de deux tot kwalitatief hoogwaardige ontwikkeling leiden, blijft evenwel een opgave die nog nauwelijks is opgepakt. Veel overheden zijn van deelbelangen en procedures, en minder van de evolutie van hoogwaardige ontwikkelprocessen. Een mooie uitgangspunt in de ontwerpmemorie is de een loket, een bevoegd gezag en een besluit gedachte. Dat biedt kans op verbetering. Tegelijkertijd is de kans op verslechtering aanwezig. Wat immers als dat ene overgebleven loket gesloten blijkt. De initiatiefnemers staan dan voor een gesloten loket. Dat is eenvoudig en niet complex, in tegenstelling tot de vele loketten waar de initiatiefnemer nu langs moet, maar ook kwetsbaar en potentieel frustrerend. Het ene loket zal dus vaak open moeten zijn, de ontvankelijkheid voor initiatieven zal groot moeten zijn en de verbinding van dat ene loket met de vele backoffices die de overheid kent (EU, rijks-departementen, provincies, gemeenten en waterschappen) zal geborgd moeten zijn. Het is goed om te streven naar een bevoegd gezag , maar als een voorstel verschillende bevoegde gezagen regardeert dat valt de winst vooral te behalen door deze bevoegde gezagen in de ‘backoffice’ te dwingen om er snel samen uit te komen, het liefst in en openbare deliberatie. En een besluit is mooi, maar dat vereist wel dat alles helder moet zijn zodat een voldoende overzicht bestaat over de consequenties van dat besluit. Vaak zal dat niet het geval zijn, met als gevolg dat het ene verlossende besluit uitgesteld gaat worden. Het is dan wijzer om te denken in termen van een snel evoluerend besluitvormingsproces, dan in het verlossende besluit. In zulk een proces worden stappen gezet, daar waar dat mogelijk is. Per stap wordt aangegeven wat duidelijk is en gerealiseerd kan worden en wat nog tot verdere ontwikkeling gebracht gaat worden. Dat wat gerealiseerd kan worden past in een projectmatige aanpak, dat wat ontwikkeld gaat worden in een programmatisch aanpak . VTH opgenomen in keten- en netwerkmanagement En dat vraagt om een hoogwaardige vorm van keten en netwerkmanagement. Daarover laat de conceptmemorie zich evenwel nauwelijks uit. Nog steeds lig de nadruk vooral op publieke instrumenten. Belangrijk stap voorwaarts daarin vormt het geïntroduceerde concept van‘geïntegreerde instrumenten’, te weten (1) omgevingsvisie, (2) omgevingsvergunning en (3) projectbesluit. Dat de omgevingsvergunning voor VTH-ers cruciaal is staat buiten kijf, maar in feite zijn de andere twee dat evenzeer. De omgevingsvisie zal immers moeten dienen als toetsingskader voor het verlenen van de omgevingsvergunning en de het projectbesluit zal moeten samenvallen met het verstrekken van de vergunning. Aan het toetsingskader zal ongetwijfeld twee sets van tegengestelde eisen worden gesteld. Wil de visie duidelijkheid geven voor de toetsende instanties dan zal deze zo stabiel en gedetailleerd mogelijk moeten worden geformuleerd. Wil de visie kunnen meebewegen met de soms snelle ontwikkelingen van de samenleving en de overheden helpen om kansen die zich voordoen, terwijl ze bij het opstellen van de omgevingsvisie niet voorzien waren moet deze open en flexibel zijn. Dit is geenszins een nieuwe uitdaging. Wel geldt dat de spanning tussen beide kanten van dezelfde medaille, juist nu de stap naar integratie wordt gemaakt nog groter en vooral meer onkenbaar wordt gemaakt. Sectorale kaders waren voor sectorale experts nog zo kenbaar dat betrokkenen het in overwegende mate eens konden worden over de feiten. Ze verschilden soms mogelijk over het oordeel. Nu de sectorale kaders worden doorbroken ten gunste van meer integrale afweging, begrijpelijk vanuit de maatschappelijke noodzaak om combinaties over de sectorale grenzen heen te maken, doet zich het grote vraagstuk voor wie in staat is tot integrale beoordeling. In een wereld van specialisatie is dat geen sinecure. Immers wie kan beter tot een oordeel komen: hij die van weinig veel weet of hij die van veel weinig weet? Wie dat weet mag het zeggen. En waarschijnlijk gaat het hier ook om een antwoord die de ene, noch de andere kant mag oprollen. De specialisten leveren deeloordelen en de integralisten komen tot een geaggregeerd oordeel: alles overziend is de totale meerwaarde hoger dan de meerkosten of minderwaarde. Dat er nog een spannende weg te gaan is om de specialisten recht te doen en de integratie tot zijn recht te laten komen lijkt mij duidelijk. De omgevingswet ziet het belang van de combinatie: het is voor een juiste integratie juist van belang dat sectorale doelen en randvoorwaarden helder en eenduidig zijn vastgesteld. Ik deel dit inzicht, maar vraag we af hoe ‘juiste integratie’ en heldere en eenduidige sectorale doelen en randvoorwaarden’ zich verhouden. Integratie gaat meer over het haalbare, sectorale belangen over het ideale gezien vanuit een gezichtspunt. De werking van de omgevingswet zal voor een niet onaanzienlijk deel afhangen van de vraag of het gaat lukken om tot een efficiënt en effectief rollenspel te komen tussen specialisten en integralisten. Bij het vermogen om integrale omgevingsvisies te kunnen maken, moeten we vraagtekens plaatsen. De ambitie is mooi en lovenswaardig: de visievorming op deelterreinen samenvoegen en met elkaar verbinden. Maar als een organisatie daarvoor aan de lat staat, zal de visie niet meer zijn dan een deelvisie en is de kans op het verbinden van deelvisies niet als vanzelf kansrijk. Het programma is een belangrijke intermediair tussen visie en handelen. Maar hier wordt veel te eenvoudig gesteld ‘er zij concrete maatregelen. Juist als het initiatief van anderen komt zijn deze concrete maatregelen er op voorhand niet. Ze evolueren doorheen de tijd. Of het lukt om combinaties van maatregelen te maken die meer zijn dan de som der delen en dus belangen uit verschillende sectoren of effectieve wijze verbindt, hangt in grote mate af van het vermogen van overheden om maatregelen voorgesteld door diverse partijen op diverse momenten in de tijd zo met elkaar te combineren dat de opeenvolgende toepassing van deze maatregelen – of liever nog geassembleerde combinaties van maatregelen genomen door diverse partijen – opbouwen tot een programma dat deugt. De kwaliteit van alle maatregelen en daarmee van de feitelijke programmatische ontwikkeling van een gebied wordt dan het resultaat van ontwikkelprocessen en bestaat niet meer vooraf. Juist in de doorgaande iteratie van intenties vooraf in diverse omgevingsvisies en aangeboden maatregelen kan de klassieke VTH-er een belangrijke rol spelen, maar dan meer als ontwikkelaar dan uitsluitend als toetser. Deze programmatische aanpak, waartoe de omgevingswet oproept, zal nog wel veel beter uitgewerkt moeten worden. Mooi is ook de de omgevingswet hier verschillende ontwikkelpaden kent. Als het gaat om een eenvoudige maatregel is eenvoudige –vaak sectorale – toetsing voldoende. Hiervoor zijn heldere standalone procedures. Als er echter meervoudige voorstellen of combinaties van maatregelen denkbaar en uitvoerbaar zijn die meer opbrengen voor initiatiefnemer en samenleving dan is een meer (pro)actieve toetsing nodig, gericht op een slimme combinatie van toetsen op basiskwaliteiten en meedenken en doen op meerwaardekwaliteit. Integratie impliceert ook integratie van VTH. Ook dat onderkent de omgevingswet. De regionale uitvoeringsdiensten krijgen hier begrijpelijk een belangrijke taak toebedeeld. En de omgevingswet ziet ook mogelijkheden om een deel van borging van kwaliteit bij private partijen te leggen (zie M. de Bree, Private Borging van Regelnaleving in het Omgevingsrecht, 2013). 6. Afsluitend De wereld van VTH ervaart druk. Bij teruglopende middelen moeten veel en vaak ook meer complexe taken worden verricht. Deze druk is reëel. Net als vele andere domeinen lijkt de opdracht steeds weer: meer doen, beter doen en met minder middelen. Deze druk is het (internationale) bedrijfsleven al heel lang bekend. Om dat te kunnen bereiken organiseren velen zich steeds meer in ketens en netwerken. Ze zoeken die partijen op die goedkoop, snel en (voldoende) goed de gevraagde producten of diensten kunnen leveren. VTH is al enige tijd bezig met een vergelijkbare reorganisatieproces. Met vallen en opstaan wordt gestreefd naar keten- en netwerkintegratie, waarbij er een loket wordt nagestreefd voor bedrijven en burgers die iets willen. De grote uitdaging is dan om de zogenaamde ‘back-office’ goed te regelen. Daar moet alle sectorale expertise gecombineerd (samenbrengen + in onderling verband bezien) worden geactiveerd om tot een redelijke en billijke afweging van vergunning, toezicht en handhaving te komen. Met de komst van de omgevingswet ontstaat voor VTH een nieuwe situatie en naast bedreigingen ook nieuwe kansen. In mijn ogen haalt de omgevingswet VTH weer een stap verder uit sectorale kokers en ‘achterkamers’. VTH wordt niet alleen zelf meer integraal, het wordt ook een onderdeel van een ontwikkelingsketen en daarbinnen niet langer het sluitstuk maar het loket waar initiatieven vanuit private partijen en particulieren worden ontvangen. Aan dat loket zitten de (nieuwe) integralisten van VTH. Zij schatten in welke sectorale belangen zijn gemoeid en welke sectorspecialisten van welke overheidsorganisaties geactiveerd moeten worden. Zij beschikken over het relevante netwerk en bouwen (maatwerk) van initiatief tot initiatief de vereiste keten en breiden deze keten uit of korten deze in naar de wijze waarop het initiatief evolueert. In de toekomstige omgevingsontwikkelingen bestaat een aantal kaderstellende omgevingsvisies. Deze geven waarborgen aan voor ongewenst gedrag en creëren daarmee een level playing field (en niet veel meer dan dat) voor de belangrijkste partijen in de omgevingsontwikkeling, te weten de initiatiefnemers. VTH verschuift naar de voorkant van omgevingsontwikkelingstrajecten. Ze ontvangen het initiatief en worden daarmee een soort accounthouder van het initiatief. In de frontstage wordt snel een scan gemaakt van de vereisten waaraan het initiatief moet voldoen, zowel inhoudelijk (draagt bij <of doet op zijn minst niet af> aan geluidkwaliteit, waterveiligheid, ruimtelijke kwaliteit en zo verder) als procesmatig (geeft aan hoe toezicht en handhaving op een vertrouwenwekkende wijze vorm kunnen krijgen via privaat, maatschappelijk of pas in derde instantie publieke inzet). Er wordt vervolgens bezien of dit initiatief via relatief eenvoudige basisprocessen de VTH cyclus door kan (eenvoud waar het kan), of dat het initiatief een meer intensieve bemoeienis vereist. Deze bemoeienis kan zowel positief zijn (het initiatief biedt naast een bevrediging van gerespecteerde eigenbelangen van de initiatiefnemer(s) ook maatschappelijke toegevoegde waarde die bereikt kan worden door support van de overheid of door het combineren van verschillende initiatieven zodat ze opbouwen tot een pakket van initiatieven en mogelijk zelfs tot een programma van omgevingsontwikkeling. De kans daarop neemt toe naarmate overheden zich er beter in scholen om via omgevingsvisies initiatiefnemers uit te nodigen om met voorstellen te komen. Deze methodiek van uitnodigingsplanologie (zie cahiers van NederLandBovenWater) biedt ruimte om initiatieven tegelijkertijd uit te lokken, ze gelijktijdig in een modern VTH traject te voorzien van ontwikkelcriteria en ze daar waar dat kansrijk lijkt te confronteren met andere initiatieven in de hoop dat deze confrontatie leidt tot gecombineerde initiatieven die meer zijn dan de som der delen. Voor een aanzienlijk deel kan deze assemblage (zie mijn assemblagemodel in het NLBW cahier Proceskunst) opgestart worden door private partijen. Nu al verschuift de corebusiness van diverse ontwikkelaars en adviesbureaus in deze richting. Voor een ander deel, met name daar waar de kansen of bedrijfsmatige winst klein zijn, is de overheid aan zet om de kwaliteit van de voorstellen te verbeteren en combinatiemogelijkheden te verkennen. Van groot belang is om de handelingsruimte van de integrale VTH-er hier te vergroten. In essentie wordt de beoordeling net als al bestaand in het privaatrecht meer gebaseerd op de criteria van redelijkheid en billijkheid. De uitdagende beoordelingsmaatstaf wordt: Is dat wat hier aan initiatieven wordt ontwikkeld in redelijkheid een bijdrage aan de vitale ontwikkeling van de wijk, de stad of de regio. Hiervoor moet veel expertise worden geactiveerd, en meer nog dan dat, ook worden samengebracht. De VTH-er zitten meer voorin de keten van omgevingsontwikkeling en proberen gezaghebbende uitspraken te doen over de bijdrage van initiatieven aan de omgeving. Salderen en compenseren – zoals de omgevingswet het noemt - worden belangrijke opties, naast de klassieke mogelijkheid om een vergunning te weigeren. Salderen en compenseren betekent in de praktijk echter steeds het organiseren van combinaties die de initiatiefnemer niet steeds zelf voor ogen hoeft te hebben. VTH is succesvol als er een positieve evolutie ontstaat in de initiatieven, zowel gelijktijdig (ongedachte combinaties zijn meer dan de som der delen) als volgtijdig (door initiatieven op elkaar te laten voortbouwen (uit projecten van velerlei soort en toevoegen van publieke projecten daar waar er geen private winst uit valt te behalen maar wel veel maatschappelijke voordeel) groeit een programmatische ontwikkeling van een specifieke omgeving. En daarmee wordt de backoffice nog veelkleuriger: naast de klassieke VTH komt de klassieke ontwikkelaar en ontwerper te staan. En beiden krijgen een dienstbare rol naar private en particuliere initiatieven. Dienstbaar is allerminst passief (u vraagt wij draaien). Dienstbaar is een buitengewoon actieve rol in ontwikkelketens, maar dan vanuit ontvankelijkheid voor initiatieven van anderen en gericht op het creëren van combinaties en maatschappelijke meerwaarde (werk, investeringen, duurzaamheid, leefbaarheid). Bijlage 3. Was-wordt tabel, over de wettelijke ontwikkelingen 2015 – 2018 Bijlage 4 Startnotitie Startnotitie “Reikwijdte Verkenning uitvoering VTH onder de Omgevingswet” t.b.v. Bestuurlijk Overleg 6 juni 2013 1. Aanleiding Het kabinet komt in 2013 met een wetsvoorstel voor de Omgevingswet, als eerste stap in de stelselherziening van het omgevingsrecht. Dit wordt gevolgd door onderliggende regelgeving en een Invoeringswet. De ervaring met andere wetgevingstrajecten (o.a. Wabo) heeft geleerd dat een goede implementatie van groot belang is. Vertegenwoordigers van de betrokken overheden hebben afspraken gemaakt om gezamenlijk te komen tot een deugdelijk implementatieprogramma met draagvlak onder de verschillende belanghebbenden. Deze afspraken zijn vastgelegd in de Startnotitie “Implementatie Eenvoudig Beter omgevingsrecht; verantwoordelijkheid, sturing en uitvoering”, versie 0.7 van 15 maart 2013, vastgesteld in het directeurenoverleg IenM, IPO, VNG, UvW (hierna Startnotitie Implementatie). De eerste stap volgens de Startnotitie Implementatie is een gezamenlijke verkenning uitgevoerd in 2013 door het rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. Dat verloopt volgens de systematiek van de MIRT-spelregels. Met behulp van die spelregels kan een zorgvuldig proces van gezamenlijke besluitvorming worden georganiseerd. Binnen de verkenning wordt onderscheid gemaakt in de thema’s invoeringsbegeleiding, informatiepunt (helpdesk/website), digitale informatievoorziening en uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). Tussen deze thema’s zijn veel verbindingen en is er deels overlap, maar zij kennen ook hun eigen context en dynamiek. Vandaar dat zij als afzonderlijke onderdelen maar tegelijk ook in samenhang onder de paraplu van één dezelfde verkenning worden bezien. Voor het onderwerp “Uitvoering VTH” staat in de Startnotitie Implementatie dat daarvoor een aparte, aanvullende startnotitie wordt opgesteld. Voorliggende startnotitie geeft invulling aan deze afspraak. Deze startnotitie beperkt zich tot het beschrijven van de reikwijdte van de verkenning uitvoering VTH en de binnen die reikwijdte te behandelen hoofdkeuzes. Voor de organisatie, besluitvorming en te volgen aanpak van de verkenning wordt verwezen naar de Startnotitie Implementatie. Waarom een verkenning van het onderwerp “Uitvoering VTH onder de Omgevingswet”? In de beleidsdomeinen milieu, bouwen, ruimtelijke ordening, erfgoed, natuur en water zijn tal van ontwikkelingen gaande, die gevolgen hebben voor de uitvoering door gemeenten, provincies en waterschappen. Zo is er gestart met het werken in regionale uitvoeringsdiensten (RUD’s) en de verdere implementatie van het Programma Uitvoeren met Ambitie (PUmA), het Actieplan Implementatie Natuurwetgeving wordt uitgevoerd en er wordt gewerkt aan de doorontwikkeling van het Omgevingsloket online (OLO). Deze trajecten vinden gelijktijdig plaats, maar hebben ook een eigen tijdspad en dynamiek. De uitvoering van VTH blijft de komende jaren bovendien sterk in beweging, als gevolg van recente of te verwachten veranderingen in het speelveld. Verschillende wettelijke kaders zijn onlangs tot stand gekomen (bv. Wabo) of worden binnenkort herzien (bv. Woningwet), interbestuurlijke- en samenwerkingsrelaties tussen overheden zijn of worden herijkt en private partijen gaan een steeds grotere rol in de uitvoering vervullen. De komst van de Omgevingswet leidt de komende jaren tot een volgende grote verandering. Het raamwerk wordt ingrijpend op de schop genomen: wettelijke instrumenten en procedures van veel wetten worden herijkt. Een modernisering van de Uitvoeringsregelgeving als ook een verdergaande digitalisering in het omgevingsrecht staan op stapel. Het is daarom van belang dat de betrokken overheden reeds in een vroeg stadium gezamenlijk verkennen wat de gevolgen zijn van komende Omgevingswet voor de uitvoering VTH, rekening houdend met de veranderingen in uitvoering en wetgeving die al in gang zijn gezet. 2. Scope van de verkenning Ter voorbereiding van deze startnotitie zijn in twee workshops met vertegenwoordigers van alle betrokken overheden, ervaringen uitgewisseld over de huidige uitvoering van VTH en verwachtingen gepeild over de gevolgen van de Omgevingswet voor de uitvoering VTH. Benadrukt werd dat in de komende jaren in het kader van bv. Het samenwerken binnen de RUD’s en de verdere implemenatie van PUmA3 nog een aantal ingrijpende veranderingen in de uitvoering van VTH hun beslag moeten krijgen conform eerder gemaakte afspraken. Een verkenning van VTH onder de Omgevingswet moet deze veranderingen als vertrekpunt nemen en zich richten op de vraag naar de specifieke impact van de nieuwe Omgevingswet op de uitvoering van VTH, zowel in termen van veranderende eisen aan de uitvoering, als ook nieuwe kansen en mogelijkheden voor verdere ontwikkeling van de uitvoering. De stelselherziening omgevingsrecht zal naar verwachting voor de uitvoering verschillende effecten kunnen hebben. De samenvoeging van een groot aantal wetten en de daarmee gepaard gaande integratie leidt, naar mag worden aangenomen, tot een behoefte aan optimalisering van de uitvoering. Dat kan gepaard gaan met diverse vormen van samenwerking en afstemming tussen bestuursorganen. De overgang naar meer open normen, maatwerk en flexibilisering zal mogelijk hogere eisen stellen aan de uitvoering van VTH. Het vereenvoudigen en stroomlijnen van regels, de vernieuwing, versobering en harmonisering van het instrumentarium en de inzet van digitalisering kunnen bijdragen aan meer effectieve en efficiënte uitvoering. De uitvoering van VTH moet daar dan wel goed op zijn ingericht. Om te komen tot een professionele en efficiënte uitvoering van de Omgevingswet is het voorts van belang om in deze verkenning na te gaan of de wet uitvoerbaar en handhaafbaar is en wat er voor nodig is om dat te bewerkstelligen. Aan de stelselherziening zijn een aantal concrete verbeterdoelen verbonden die direct relevant zijn voor de uitvoering VTH. Deze verbeterdoelen zullen ook de beoordelingscriteria zijn voor de te maken hoofdkeuzes. Dit zijn: Het vergroten van de inzichtelijkheid, de voorspelbaarheid en het gebruiksgemak bij de toepassing van het omgevingsrecht. Het samenhangend benaderen van de leefomgeving in beleid, regelgeving en besluitvorming. Het kunnen uitvoeren en inzichtelijk maken van bestuurlijke afwegingsruimte. Het kunnen versnellen en verbeteren van besluitvorming over projecten in de leefomgeving. Tegen deze achtergrond wordt voorgesteld de verkenning uitvoering VTH als volgt in te kaderen en te begrenzen. In de verkenning wordt nagegaan waaraan de uitvoering van VTH specifiek moet voldoen als de Omgevingswet in werking treedt en de uitvoering VTH moet passen binnen en aansluiten op de met de Omgevingswet beoogde stelselherziening. Tevens wordt in beeld gebracht welke consequenties dat heeft voor de inrichting van de uitvoering VTH op dat moment, gegeven het feit dat tussen nu en begin 2015 de uitvoering van VTH nog op tal van punten ingrijpend zal veranderen in het kader van de eerder ingezette ontwikkelingen en programma’s, zoals , de vernieuwing van de bouwregelgeving, de implementatie van PUmA en de RUD-vorming en de wettelijke verankering daarvan in het wetsvoorstel VTH en het actieplan Implementatie Natuurwetgeving. De verkenning van de Uitvoering VTH onder de Omgevingswet volgt verder de uitgangspunten genoemd in de Startnotitie Implementatie. Uitgegaan wordt van de inhoud van de Omgevingswet en onderliggende regelgeving. Beleidskeuzes daarover worden buiten de verkenning gemaakt en zijn een vast gegeven voor de verkenning. Wel kan tijdens de verkenning gesignaleerd worden dat de uitvoerbaarheid of handhaafbaarheid van onderdelen van het dan vigerende voorstel voor de Omgevingswet aandacht vragen. Die signalen zullen dan ingebracht worden in het besluitvormingscircuit over de wet zelf. De verkenning van het onderdeel uitvoering VTH vindt plaats in nauwe afstemming met de verkenning van de andere onderdelen van de Verkenning Implementatie. 3 De implementatie van PUmA loopt tot 1 januari 2015. Het wetsvoorstel VTH geeft een wettelijke verankering van PUmA en bevat onder meer regels over de toepassing van kwaliteitseisen voor de uitvoering van VTH-taken en de vorming van regionale uitvoeringsdiensten. Deze regels worden volgens het wetsvoorstel samengebracht in een nieuw hoofdstuk van de Wabo, getiteld “Kwaliteitsbevordering en samenwerking”. Dit hoofdstuk zal te zijner tijd met de invoeringswetgeving Ow opgaan in de Ow. 3. Hoofdkeuzes In de verkenning wordt informatie verzameld, die het mogelijk maakt om een bestuurlijke beslissing te kunnen nemen over de volgende 5 hoofdkeuzes. - Hoofdkeuze 1: bepalen van doelen en randvoorwaarden voor de uitvoering VTH In hoeverre behoeven de doelen en randvoorwaarden voor de uitvoering van VTH bijstelling in het licht van de invoering van de Omgevingswet en de daaraan gerelateerde verbeterdoelen en verwachte effecten? - Hoofdkeuze 2: bepalen van gewenste aanpassingen in de uitvoering VTH Welke specifieke effecten heeft de Ow op de uitvoering VTH in de afzonderlijke beleidsdomeinen (bouwen, milieu, ruimtelijke ordening, water, natuur, erfgoed)? Tot welke aanpassingen in de inrichting van de uitvoering VTH nopen die? Welke aanpassingen zijn er nodig in het licht van de aan de Omgevingswet gerelateerde verbeterdoelen? Moet daarbij onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende beleidsdomeinen? - Hoofdkeuze 3: Bepalen van de mate van sturing op het doorvoeren van aanpassingen in de uitvoering VTH Op welke wijze en door welke instantie(s) kan sturing worden georganiseerd op het doorvoeren van noodzakelijke aanpassingen van de inrichting van de uitvoering, vastgesteld bij hoofdkeuze 1 en 2? - Hoofdkeuze 4: Bepalen van de wijze van fasering Op welke wijze kunnen uit te voeren acties die voortkomen uit de hoofdkeuze 1, 2 en 3 worden gefaseerd, om ervoor te zorgen dat sprake is van een realistische planning die haalbaar is voor de uitvoeringspraktijk? - Hoofdkeuze 5: Bepalen van de wijze van financiering van de uitvoering VTH Welke kosten zijn gemoeid met het doorvoeren van noodzakelijke aanpassingen van de inrichting van de uitvoering VTH, afgezet tegen mogelijke efficiencywinst in de uitvoering als gevolg van door de Omgevingswet gerealiseerde vereenvoudigingen? Op welke wijze kunnen deze kosten worden gefinancierd? A. Interpretatie en toepassen van de Wet naar letter en geest A3: Marktpartij A2: Partnerschap Beoordelingsfactoren A1: Eigen dienst Bijlage 5. Beoordeling van de drie inrichtingsvormen voor VTH 6 7 6 B. Werkprocessen zijn voldoende 7 ondersteund en operationeel 7 5 Toelichting Forse veranderingen vragen om tijd en expertise om daarmee te leren werken. Binnen zelfstandige organisaties (A1) is die minder aanwezig vanwege een groot en groeiend takenpakket (oa decentralisatie) en beperkte middelen (bezuinigingen). Voor medewerkers is de Omgevingswet dan snel iets wat ze ‘er even bij’ moeten doen. In een samenwerkingsverband (A2) of als marktpartij (A3) is het naar verwachting eenvoudiger om enkele personen vrij te maken die zich intensief met verkenning en introductie van de Omgevingswet (letter en geest) bezig houden. Marktpartijen zullen een inschatting maken welke investering in kennis zij gaan doen in relatie tot de verwachte opbrengst van hun nieuwe product en rol. Voor bestuurders is A1 aantrekkelijk als het om afwegingsruimte gaat: alle besluiten bevinden zich binnen hun invloedsfeer, geen aantasting van hun autonomie. Bij alternatieven A2 en A3 moet de verdeling en beleving van afwegingsruimte nog ontwikkeld worden. Hoe geef je dat vorm: samen met anderen (A2) of meer op afstand en in een nieuwe rol (A3)? Naar verwachting zal ‘de markt’ (A3) de klant het snelst kunnen helpen. De kosten daarvan zullen mogelijk fors hoger zijn en de kwaliteit mogelijk lager. Afstemmingen binnen en tussen overheden nemen vaak meer/veel tijd. Integrale samenwerking binnen zelfstandige organisaties (A1) gaat (regelmatig) lastig in verband met interne schotten en beperkte tijd/kennis van Omgevingswet bij medewerkers. Iedere overheid gaat voor zichzelf het wiel van samenwerken uitvinden, wat niet heel efficiënt is. Integrale samenwerking is een randvoorwaarde voor A2 en A3, en is daarom daar meer natuurlijk belegd. Ondersteuning is onderdeel van de ‘Verkenning Informatiepunt’. Deze zal vaak wel collectief geregeld zijn/worden (A1 en A2). Binnen autonome overheden zijn al (gedeeltelijk) structuren aanwezig om gezamenlijk te werken. Zij hebben hierin een voorsprong ten opzichte van nieuw op te richten samenwerkingsverbanden (A2) of marktpartijen (A3). Goede ICT-ondersteuning van werkprocessen is een randvoorwaarde voor het functioneren van de Omgevingswet. A1 is minder gevoelig voor (gebreken in) ICT: zij kunnen nog deels op papier verder met collega’s die in het zelfde pand zitten. Bij A2 en A3 is goed functionerende, afgestemde ICT onontbeerlijk; zij moeten digitaal samenwerken en gegevens uitwisselen. C. Op tijd gereed 5 5 5 D. Flexibel en anticiperend 5 op ontwikkelingen 6 6 E. Soepele overgang van de invoering 7 5 5 Tussen autonome overheden (A1) zal veel verschil zijn in de mate waarin zij klaar zijn om van start te gaan met de Omgevingswet in 2018. Bij A2 en A3 zal het vooral afhangen van de snelheid waarmee zij de taak krijgen zich voor de voorbereidingen. Bij A3 is niet te garanderen dat zij alle benodigde taken oppakken; zij zullen waarschijnlijkkeuzen maken op basis van verwacht rendement van een taak. Bij A2 en A3 zal waarschijnlijk een beperkte groep medewerkers (en bij A2 ook bestuurders) intensief betrokken zijn bij de Omgevingswet. Zij kunnen ervaring opdoen en de nodige besluiten voor implementatie tijdig nemen. Dat stelt hen ook beter in staat om tijdig hun ICT op orde te hebben. Voor autonome overheden zal het lastiger zijn om voldoende tijd en middelen vrij te maken voor oefenen met de Omgevingswet, implementatie van de Omgevingswet en aanpassing van hun ICT op de Omgevingswet. Binnen een autonome organisatie (A1) of een samenwerkingsverband (A2) is de implementatie Omgevingswet eenvoudiger te faseren. Het is dan eenvoudiger om bijv. een van de domeinen later aan te haken. Als marktpartijen (A3) de uitvoering Omgevingswet op zich nemen, zijn zij zelf aan zet om te anticiperen op ontwikkelen. A1 en A2 zitten ‘dichter bij’ het RPGW-bestuur en kunnen eenvoudiger op politieke invloeden anticiperen. Marktpartijen kunnen, als ze willen, sneller inspelen op veranderingen. Al is het wel de vraag of ze alle taken uit de Omgevingswet oppakken. Zij maken mogelijk keuzen, bijv. op basis van verwacht financieel rendement. Autonome overheden (A1) zijn minder afhankelijk van interbestuurlijk draagvlak voor invoering van de Omgevingswet als samenwerkingsverbanden (A2). Een onwillige partner in een samenwerkingsverband kan de hele groep vertragen. Een zelfde lijn geldt ook voor vertrouwen. De keuze voor A3 is een systeemkeuze, de mogelijkheid van bestuurlijke invloed is daarna heel beperkt. Ook de grip op een soepele invoering en goede samenwerking is beperkt. Bij A1 kunnen bestuurders direct invloed uitoefenen op de besluiten en bij A2 op/via het samenwerkingsverband. Ondersteuning na 2018 blijft nodig: de verbeterdoelen zullen in 2018 nog niet volledig behaald zijn. Daarnaast is VTH een groeimodel, voortdurend in ontwikkeling. A1 en A2 zullen ondersteuning nodig hebben om tot een succesvolle start in 2018 te komen. Voor A3 zal dat anders zijn omdat zij niet direct door overheden aanspreekbaar zijn. Wel is monitoring (of private borging) nodig of marktpartijen zelf de implementatie goed hebben uitgevoerd. Samenwerking is de geest van de Omgevingswet. ‘Autonoom’ (A1) past daarom niet goed bij de doelen van de Omgevingswet. A2 en A3 kunnen te maken krijgen met ‘achterblijvende’ overheden/partijen die acceptatie, invoering en functioneren van de Omgevingswet frustreren. F. 6 Binnen budget 6 6 G. Juiste mensen beschikbaar 8 7 6 Het is uit de losse pols moeilijk om in te schatten wat de kosten van de alternatieven zijn. Een nieuwe organisatie opzetten (A2 en A3) zal waarschijnlijk duurder zijn dan het aanpassen van bestaande structuren (A1), zo laat de ervaring rond de RUD-vorming zien. De business case voor uitvoering van VTH-taken onder de Omgevingswet is met cruciaal voor marktpartijen (A3). Zonder financieel perspectief zullen zij geen actie nemen en voorbereidingen gaan treffen. A1 en A2 zijn daar wat minder gevoelig voor. ICT is voor alle alternatieven een cruciaal punt. Daarvoor is budget noodzakelijk want software-ontwikkelaars gaan niet aan de slag zonder opdracht. A1 en A3 kunnen redelijk flexibel omgaan met wijzigingen omdat plannen en contracten (alle of grotendeels) binnen hun eigen organisaties liggen. Bij A2 is dan een breder afstemmingstraject tussen partners nodig dat meer tijd kost. Flexibiliteit vastleggen in ICT-contractenis erg lastig. Overigens laat VTH zich als geheel moeilijk vastleggen in contracten. Onderdelen in een contract vastleggen kan wel, bijv. 50 controles inkopen. De benodigde kennis die uitvoerende organisaties moeten hebben over VTH is vastgelegd in kwaliteitscriteria. Een grotere omvang (A2) maakt het eenvoudiger om aan die criteria te voldoen. Voor A3 vormen de criteria een van de kaders. De organisatorische consequenties van de Omgevingswet uitzoeken zal bij A2 een onderdeel van hun taak zijn. Marktpartijen (A3) zullen dat voor zichzelf uitzoeken. De voorlopers onder A1 zullen dat actief uitzoeken, de achterblijvers kunnen het vervolgens ‘afkijken’. Voldoende menskracht organiseren voor de uitvoering van VTH is voor alle alternatieven een uitdaging. Samenwerkingsverbanden hebben daarbij meer mogelijkheden dan autonome overheden; zij vissen uit een grotere vijver. Dit onderwerp zal naar verwachting voor verschillen gaan zorgen tussen autonome overheden (A1). Bij A3 is het probleem verschoven naar marktpartijen die dit boontje zelf mogen/moeten doppen.
© Copyright 2024 ExpyDoc