opzegging.handelscontracten.book Page 151 Thursday, January 16, 2014 1:00 PM HOOFDSTUK II • DE OPZEGFIGUUR IN HET RAAM VAN DE BENOEMDE OVEREENKOMSTEN 151 Deze schadevergoeding is volgens de meeste auteurs gelijk aan de opzegvergoeding bepaald in artikel 18, § 3, met dien verstande dat artikel 18, § 3 enkel speelt als het een overeenkomst van onbepaalde duur of een overeenkomst van bepaalde duur met de mogelijkheid van voortijdige opzegging betreft787. Bij overeenkomsten van bepaalde duur zonder de mogelijkheid van voortijdige opzegging is de sanctie van toepassing die contractueel is bepaald in geval van voortijdige beëindiging. Bij gebreke van een dergelijke contractuele bepaling is de partij die de overeenkomst voortijdig verbreekt, overeenkomstig het gemeen recht vergoeding verschuldigd aan de andere partij van de door deze laatste partij geleden schade en de gederfde winst tot op de einddatum van de overeenkomst (art. 1149 BW). § 5. De uitwinningsvergoeding en de bijkomende schadeloosstelling 237. De opzegvergoeding valt te onderscheiden van de uitwinningsvergoeding en de bijkomende schadeloosstelling Aan het einde van dit hoofdstuk past het om nog kort aan te stippen dat de opzegvergoeding zeker niet mag worden verward met de uitwinningsvergoeding of cliënteelvergoeding. De uitwinningsvergoeding wordt uitdrukkelijk geregeld door artikel 20 en houdt geen herstel in van een foutieve beëindiging van een overeenkomst, zoals dat in wezen wel het geval is bij de opzegvergoeding. De uitwinningsvergoeding beoogt de agent te vergoeden voor door hem aangebrachte klanten waarvan de bestellingen als het ware “automatisch” bij de principaal blijven toekomen. Daarnaast is de uitwinningsvergoeding eveneens de tegenwaarde van de voordelen die de principaal na het einde van de overeenkomst nog haalt uit de inspanningen geleverd door de agent788. Dit verschil tussen beide vergoedingen verklaart waarom de uitwinningsvergoeding kan worden gevoegd bij de opzegvergoeding. Voor zover door beide vergoedingsregelingen de schade nog niet zou zijn vergoed, kan de agent tevens aanspraak maken op een bijkomende schadeloosstelling die is bepaald in artikel 21. Deze laatste bijkomende vergoedingsregeling is uiteraard alleen bedoeld om andere schade te vergoeden dan die welke wordt vergoed door de uitwinningsvergoeding789, op voorwaarde dat het bestaan hiervan bewezen kan worden. 787 788 789 P. CRAHAY, “La rupture du contrat d’agence commerciale” in Les dossiers du Journal des Tribunaux, Brussel, Larcier, 2008, 48; K. VAN DEN BROECK, “De beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst” in E. DURSIN en K. VAN DEN BROECK (eds.), Handelsagentuur, Gent, Mys & Breesch, 1997, 283. M. DAMBRE, “De nieuwe handelsagentuurovereenkomstenwet”, RW 1995-96, 1409. M. DAMBRE, “De nieuwe handelsagentuurovereenkomstenwet”, RW 1995-96, 1411. larcier • bibliotheek handelsrecht opzegging.handelscontracten.book Page 152 Thursday, January 16, 2014 1:00 PM 152 DEEL 3 • DE OPZEGGING IN HET RAAM VAN BEPAALDE HANDELSCONTRACTEN H OOFDSTUK III DE OPZEGFIGUUR IN HET RAAM VAN DE ONBENOEMDE OVEREENKOMSTEN A FDELI NG 1 Franchiseovereenkomst 7 9 0 § 1. Inleiding 238. Begrip en wettelijk raam Krachtens de franchisingovereenkomst krijgt een zelfstandige791 (de franchisingnemer of franchisee) het recht om een commerciële formule, een productieproces of de individualiserende tekens van zijn tegenpartij (de franchisinggever of franchisor) te gebruiken tegen betaling van een vergoeding792. Er bestaat in België geen allesomvattende regelgeving met betrekking tot franchisingovereenkomsten. Volgens bepaalde rechtsleer mag dat niet verbazen, aangezien de franchisingnemer zich, vergeleken met de concessiehouder, in een zwakkere positie bevindt omdat hij onder meer geen eigenaar is van enkele substantiële bestanddelen van zijn handelszaak zoals het uithangbord, het merk en de knowhow793. Hieronder zal, voor wat het wettelijk raam betreft, kort worden verwezen naar de Concessiewet en de wet van 19 december 2005 betreffende de precontractuele informatie bij commerciële samenwerkingsovereenkomsten794 (hierna: “de Wet Precontractuele Informatie”) die enkele bepalingen bevatten die van toepassing kunnen zijn in het raam van de opzegging van een franchisingovereenkomst. Voor het overige is het algemeen verbintenissenrecht in beginsel van toepassing795. Daarnaast kan worden verwezen naar de “European Code of Ethics for Franchising”796. Artikel 5.4 van deze code bepaalt dat de franchisingovereenkomst onder meer bepalingen dient te bevatten betreffende haar beëindiging. De code 790 791 792 793 794 795 796 Mr. Bart Heynickx, advocaat. Arbh. Bergen 22 januari 2010, JTT 2010, 247. Zie voor een definitie onder meer Antwerpen 20 september 2004, TBH 2007/2, 172. D. MERTENS, “De nieuwe wet precontractuele informatie doorgelicht” in G. STRAETMANS en D. MERTENS (eds.), Actualia Handelstussenpersonen, Antwerpen, Intersentia, 2006, p. 4. Anderzijds zou men echter kunnen argumenteren dat dergelijke zwakkere positie een wettelijke bescherming des te noodzakelijker maakt. BS 18 januari 2006, err. BS 13 februari 2006, in werking vanaf 1 februari 2006 (KB 12 januari 2006, BS 23 januari 2006). B. TILLEMAN, E. DURSIN e.a., “Overzicht van rechtspraak. Bijzondere overeenkomsten: Tussenpersonen (1), 1999-2009”, TPR 2010, p. 589 e.v., in het bijzonder p. 1143. Zie www.eff-franchise.com. larcier • bibliotheek handelsrecht opzegging.handelscontracten.book Page 153 Thursday, January 16, 2014 1:00 PM HOOFDSTUK III • DE OPZEGFIGUUR IN HET RAAM VAN DE ONBENOEMDE OVEREENKOMSTEN 153 heeft in de Belgische rechtsorde echter geen dwingende werking797. 239. Toepasselijke wetgeving: de Concessiewet Er bestaan gelijkenissen tussen sommige soorten van franchisingovereenkomsten en concessieovereenkomsten. Beide technieken schakelen zich immers in in een distributieproces voor een leverancier, waarbij de handelstussenpersoon in principe optreedt in eigen naam en voor eigen rekening. De leverancier kan door middel van een direct toezicht, contractuele bepalingen betreffende het beheer van de onderneming van de tussenpersoon, of een bijna exclusieve bevoorradingsverplichting een zekere macht en controle op de activiteiten van de tussenpersoon uitoefenen798. Voornamelijk in het raam van een zogenaamde “productenfranchisingovereenkomst” is de gelijkenis met de concessieovereenkomst opvallend. In het raam van een zogenaamde “dienstenfranchisingovereenkomst” worden echter geen producten aangekocht met het oog op een verkoop, zodat hier geen gelijkenissen bestaan799. De vraag rijst of de Concessiewet, en zodoende haar bepalingen omtrent opzegging, van toepassing kan zijn op franchisingovereenkomsten. Hierover bestaan verschillende strekkingen. Volgens een eerste visie “absorbeert” de franchisingovereenkomst de concessieovereenkomst die er deel van zou uitmaken, zodat de Concessiewet niet van toepassing is800. Volgens een tweede theorie betreft de franchisingovereenkomst een overeenkomst sui generis waarop enkel het gemeen recht en bijgevolg nooit de Concessiewet van toepassing is801. Ook Verbraeken en De Schoutheete802 zijn van oordeel dat franchising een zelfstandige contractvorm betreft waarop de Concessiewet in de regel niet van toepassing is803. Zij zijn van oordeel dat er 797 798 799 800 801 802 803 Bergen 26 april 2007, TBH 2007, 1024; Kh. Brussel 3 juli 1998, TBH 1999, 291; Kh. Brussel 10 november 1987, Distributierecht 1987-1992, 1994, 321, noot C. MATRAY; B. TILLEMAN, E. DURSIN e.a., “Overzicht van rechtspraak. Bijzondere overeenkomsten: Tussenpersonen (1), 1999-2009”, TPR 2010, p. 589 e.v., in het bijzonder p. 1143; K. DE BOCK, “De Franchiseovereenkomst” in X (ed.), Bestendig Handboek Distributierecht, Mechelen, Kluwer, 2001, VI.2-5. P. CRAHAY, “Le contrat de franchising et la loi relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente”, TBH 1985, p. 673. Brussel 11 april 1997, TBH 1999, 264. Luik 19 maart 1998, DAOR 1999/48, 79; B. TILLEMAN, E. DURSIN e.a., “Overzicht van rechtspraak. Bijzondere overeenkomsten: Tussenpersonen (1), 1999-2009”, TPR 2010, p. 589 e.v., in het bijzonder p. 1143; R. HENDRICKX, “Franchising” in X (ed.), Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2000, p. 13. Brussel 11 april 1997, TBH 1999, 264; B. TILLEMAN, E. DURSIN e.a., “Overzicht van rechtspraak. Bijzondere overeenkomsten: Tussenpersonen (1), 1999-2009”, TPR 2010, p. 589 e.v., in het bijzonder p. 1144; J. BILLIET, “Franchising”, BRH 1982, p. 109 e.v., in het bijzonder p. 125. C. VERBRAEKEN en A. DE SCHOUTHEETE, Manuel des contrats de distribution commerciale, Diegem, Kluwer, 1997, p. 216-217. In die zin onder meer Bergen 20 december 1999, AJT 2000-01, 226 en Luik 19 maart 1998, DAOR 1999, afl. 48, 79. In dit laatste arrest wijst het hof er letterlijk op dat de franchisingnemer “est plus vulnerable que d’autres distributeurs commerciaux, comme par exemple le concessionaire exclusif de vente” aangezien de franchisingnemer “qui doit consentir des investissements spécifiques et importants pour se conformer aux instructions du franchiseur, n’est en effet pas propriétaire des éléments essentiels de son fonds de commerce, soit les éléments de ralliement d’une clientèle, tels l’enseigne, la marque, les logos ou le savoir-faire”. larcier • bibliotheek handelsrecht opzegging.handelscontracten.book Page 154 Thursday, January 16, 2014 1:00 PM 154 DEEL 3 • DE OPZEGGING IN HET RAAM VAN BEPAALDE HANDELSCONTRACTEN normaliter grote verschillen blijven bestaan tussen een concessie- en een franchisingovereenkomst. Daarnaast wijzen zij op de mogelijkheid voor de rechtbank om, wanneer bijvoorbeeld geen verplichting tot bijstand aan de franchisingnemer werd gestipuleerd, een franchisingovereenkomst te herkwalificeren in een concessieovereenkomst. Op dergelijke wijze verleggen Verbraeken en De Schoutheete het probleem van de toepassing van de Concessiewet op franchisingovereenkomsten naar een juiste kwalificatie van deze overeenkomsten804. Andere rechtsleer, die ons correcter lijkt te zijn, oordeelt ten slotte dat de Concessiewet wel degelijk kan worden toegepast op productfranchisingovereenkomsten die aan de toepassingsvoorwaarden805 van de Concessiewet voldoen, zonder over te gaan tot herkwalificatie806. Wanneer aan de toepassingsvoorwaarden van de Concessiewet werd voldaan, dienen de bepalingen hiervan op de (franchising)overeenkomst te worden toegepast807. Het hof van beroep te Brussel besliste onder meer dat dit laatste het geval was wanneer de exclusieve verkoop van de producten van de franchisinggever het hoofdbestanddeel van de franchisingovereenkomst uitmaakte808. De rechtbank van koophandel te Luik oordeelde eveneens dat dit het geval was wanneer de franchisingovereenkomst onder het toepassingsgebied van de Concessiewet ressorteerde809. De specifieke eigenschappen van de franchisingovereenkomst doen bijgevolg geen afbreuk aan de toepasselijkheid van de Concessiewet. 240. Toepasselijke wetgeving: de Wet Precontractuele Informatie Middels de Wet Precontractuele Informatie werd een raam vastgelegd betreffende de informatie die voorafgaandelijk aan het sluiten van een commerciële samenwerkingsovereenkomst moet worden meegedeeld. 804 805 806 807 808 809 Voor een herkwalificatie van een franchising- naar een handelsagentuurovereenkomst, zie Brussel 12 april 2005, TBH 2007/10, 992. Antwerpen 20 september 2004, TBH 2007/2, 172; Kh. Doornik 8 januari 1991, TBH 1993, 960. Gent 12 oktober 1994, TBH 1995, 501; Kh. Luik 15 september 1995, JLMB 1997, 1658; S. CLAEYS, Franchising, Brugge, die Keure, 2009, p. 106; K. DE BOCK, “De Franchiseovereenkomst” in X (ed.), Bestendig Handboek Distributierecht, Mechelen, Kluwer, 2001, VI.5-2; R. HENDRICKX, “Franchising” in X (ed.), Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2000, p. 13; D. GRISAY, “Les accords de franchise au regard du droit belge”, DAOR 1989/11, p. 31; P. CRAHAY, “Le contrat de franchise de distribution et la loi relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusives”, TBH 1985, p. 672; J. BILLIET, “Franchising”, TBH 1982, p. 119 e.v. M. WILLEMART en A. DESTRYCKER, De concessieovereenkomst in België, Mechelen, Kluwer, 1996, p. 35, nr. 39. Het hof van beroep te Brussel besliste onder meer dat dit het geval is wanneer de exclusieve verkoop van de producten van de franchisinggever het hoofdbestanddeel van de franchisingovereenkomst uitmaakt, Brussel 11 april 1997, TBH 1999, 264. De rechtbank van koophandel te Luik besliste dat dit het geval is wanneer de franchisingsovereenkomst onder het toepassingsgebied van de Concessiewet ressorteert, Kh. Luik 15 september 1995, JLMB 1997, 1658. Brussel 11 april 1997, TBH 1999, 264. Kh. Luik 15 september 1995, JLMB 1997, 1658. larcier • bibliotheek handelsrecht opzegging.handelscontracten.book Page 155 Thursday, January 16, 2014 1:00 PM HOOFDSTUK III • DE OPZEGFIGUUR IN HET RAAM VAN DE ONBENOEMDE OVEREENKOMSTEN 155 De Wet Precontractuele Informatie trad op 1 februari 2006 in werking810 en is slechts van toepassing op franchisingovereenkomsten die na haar inwerkingtreding tot stand811 zijn gekomen. De Wet Precontractuele Informatie is echter niet enkel van toepassing op franchisingovereenkomsten maar telkens wanneer een commerciële, duurzame samenwerkingsovereenkomst812 wordt gesloten tussen twee (of meer813) personen die elk in eigen naam en voor eigen rekening werken814 en waarbij de ene persoon het recht verleent aan de andere, die daarvoor een vergoeding betaalt, om bij de verkoop van producten of de verstrekking van diensten een commerciële formule815 te gebruiken in de vorm van een gemeenschappelijk uithangbord of handelsnaam, een overdracht van knowhow of een commerciële of technische bijstand. Er zal zodoende steeds in concreto moeten worden nagegaan of de Wet Precontractuele Informatie van toepassing kan zijn816. De stelling van het hof van beroep te Gent dat de Wet Precontractuele Informatie niet van toepassing is wanneer het geschil “ook de geldigheid, de interpretatie, de uitvoering en de nietigheid van de franchisingovereenkomst zelf” betreft, is voor kritiek vatbaar817. De Wet Precontractuele Informatie doelt immers in eerste instantie op de omstandigheden waarin de (franchising)overeenkomst tot stand kwam en koppelt hieraan in voorkomend geval de nietigheid van de overeenkomst of van sommige van haar bepalingen. De toepassing van de Wet Precontractuele Informatie doet bijgevolg geen afbreuk aan de mogelijke toepassing van andere regels. Andersom kan het loutere feit dat in een geding eveneens de uitvoering van een overeenkomst werd beoordeeld er niet toe leiden dat de Wet Precontractuele Informatie niet van toepassing zou zijn. Artikel 3 van de Wet Precontractuele Informatie bepaalt dat de persoon die het recht verleent, minstens één maand818 voor het sluiten van de commerciële samenwerkingsovereenkomst aan de andere persoon een ontwerp van overeenkomst dient te bezorgen alsmede een “afzonderlijk document”819, dat uit twee 810 811 812 813 814 815 816 817 818 819 Betreffende de onzorgvuldigheid van de wetgever voor wat betreft de inwerkingtreding zie X, “De achillespees van de wet precontractuele informatie”, Elementaire Rechtspraak Ondernemingsrecht 2010/04, p. 106-107. Dit is niet noodzakelijk de datum waarop de franchisingovereenkomst werd ondertekend. Betreffende de onzorgvuldigheid van de wetgever voor wat betreft de inwerkingtreding, zie X, “De achillespees van de wet precontractuele informatie”, Elementaire Rechtspraak Ondernemingsrecht 2010/04, p. 107. Kh. Dendermonde 13 oktober 2008, TBH 2010, afl. 9, 987. Antwerpen 22 december 2011, RW 2012-13, nr. 5, 187; Kh. Hasselt 5 maart 2012, Limb.Rechtsl. 2013, 78; Kh. Hasselt 3 december 2010, TBBR 2012/7, 328. G.L. BALLON e.a., Inleiding tot het economisch recht, Mechelen, Kluwer, 2007, p. 328. Kh. Tongeren 31 maart 2009, DAOR 2009/90, 156; B. TILLEMAN, E. DURSIN e.a., “Overzicht van rechtspraak. Bijzondere overeenkomsten: Tussenpersonen (1), 1999-2009”, TPR 2010, p. 589 e.v., in het bijzonder p. 1131-1132; S. CLAEYS, Franchising, Brugge, die Keure, 2009, p. 299-300. S. CLAEYS, Franchising, Brugge, die Keure, 2009, p. 300; B. PONET, “De wet betreffende de precontractuele informatie bij commerciële samenwerkingsovereenkomsten: zes jaar toepassing in de praktijk”, RW 2012-13, nr. 5, 162, in het bijzonder p. 164-165. Gent 31 mei 2010, RABG 2011/4, 309, noot A. HANSEBOUT. G. FREDRIX, “De franchiseovereenkomst” in R. FELTKAMP en E. JANSSENS (eds.), Ondernemingscontracten stap voor stap-2013, Gent, Larcier, 2013, p. 406-407. In de rechtsleer vaak als precontractueel informatiedocument aangeduid. larcier • bibliotheek handelsrecht opzegging.handelscontracten.book Page 156 Thursday, January 16, 2014 1:00 PM 156 DEEL 3 • DE OPZEGGING IN HET RAAM VAN BEPAALDE HANDELSCONTRACTEN delen dient te bestaan. Dit ontwerp moet het eindresultaat zijn van de mogelijke onderhandelingen tussen partijen en niet het beginpunt daarvan820. Specifiek voor wat de mogelijke opzegging van de samenwerkingsovereenkomst betreft, bepaalt artikel 4, § 1, 1°, g) van de Wet Precontractuele Informatie dat in het afzonderlijke document de contractuele bepalingen dienen te worden weergegeven betreffende “de voorwaarden voor opzeg en beëindiging van de overeenkomst met name wat de lasten en de investeringen betreft”. Uit artikel 4, § 1, 2°, k) van de Wet Precontractuele informatie volgt eveneens dat gegevens moeten worden verschaft over het lot van de lasten en investeringen bij beëindiging van de overeenkomst. Artikel 4, § 1, 1°, g) van de Wet Precontractuele Informatie is echter enigszins onduidelijk. Enerzijds is de vermelding van de term “opzeg” overbodig. Opzegging is immers een vorm van beëindiging. Anderzijds bestaan er zeer veel wijzen van beëindiging van een overeenkomst (wederzijdse toestemming, overlijden van een partij, overmacht, faillissement, ontbinding, opzegging, …) die niet in het artikel worden vermeld. Als een gevolg van de aanhef van artikel 4, § 1, 1°821 dienen echter enkel die beëindigingsmodaliteiten te worden opgenomen die in de overeenkomst zelf worden bepaald. In de overige gevallen wordt op het gemeen recht teruggevallen822. In ieder geval is het voor de franchisingnemer van belang dat de gevolgen van de beëindiging, met name voor wat zijn investering betreft, duidelijk worden aangegeven823. Een schriftelijk informatiedocument is vereist. Mondelinge uitleg van de franchisinggever beantwoordt niet aan de informatieverplichtingen opgenomen in artikelen 3 en 4 van de Wet Precontractuele Informatie824. De Wet Precontractuele Informatie voorziet in strenge sancties daar haar artikel 5, lid 1 bepaalt dat wanneer geen ontwerp van overeenkomst en geen informatiedocument werden bezorgd aan de wederpartij, gedurende een periode van twee jaar na het sluiten van de overeenkomst de nietigheid hiervan kan worden gevorderd. Indien louter de informatie opgesomd in artikel 4, § 1, 1° van de Wet Precontractuele Informatie ontbreekt in het informatiedocument, bepaalt artikel 5, lid 2 van de Wet Precontractuele Informatie dat de partij die het recht verkrijgt de nietigheid van de overeenkomstige bepaling van de commerciële samenwerkingsovereenkomst kan inroepen. In beide gevallen betreft het echter een relatieve nietigheid waarop enkel de partij die het recht verkrijgt zich kan beroepen en die in aanmerking komt voor bevestiging825. Deze bevestiging kan echter ten vroegste plaatsgrijpen nadat de termijn van twee jaar vermeld in 820 821 822 823 824 825 Kh. Antwerpen 19 december 2011, RW 2012-13, nr. 5, 190. “voor zover ze zijn voorzien in de commerciële samenwerkingsovereenkomst”. S. CLAEYS, Franchising, Brugge, die Keure, 2009, p. 305. G. FREDRIX, “De franchiseovereenkomst” in R. FELTKAMP en E. JANSSENS (eds.), Ondernemingscontracten stap voor stap – 2013, Gent, Larcier, 2013, p. 413. Kh. Hasselt 3 december 210, DAOR 2011/97, 130. Kh. Brussel 28 januari 2009, Elementaire Rechtspraak Ondernemingsrecht 2010/04, p. 100. larcier • bibliotheek handelsrecht opzegging.handelscontracten.book Page 157 Thursday, January 16, 2014 1:00 PM HOOFDSTUK III • DE OPZEGFIGUUR IN HET RAAM VAN DE ONBENOEMDE OVEREENKOMSTEN 157 artikel 5 van de Wet Precontractuele Informatie is verstreken826. Het feit dat de persoon die het recht verkrijgt de overeenkomst gedurende een bepaalde tijd heeft uitgeoefend, verhindert niet dat alsnog de nietigheid zou worden gevorderd827. Er bestaat discussie over het antwoord op de vraag of het vereist is om, naast de (ontwerp)tekst van de overeenkomst, in het informatiedocument opnieuw de belangrijkste verbintenissen te herhalen828. Gelet echter op de strenge sancties lijkt het raadzaam de verplichte informatie te hernemen829. Sommige rechtsleer is van oordeel dat deze nietigheidssanctie te streng is, aangezien zij enkel op formele criteria berust830. Een (in de praktijk) volledig geïnformeerde partij zou zich in dergelijke omstandigheden immers kunnen beroepen op het ontbreken van bepaalde informatie in het precontractuele document om de nietigheid van de overeenkomstige clausule uit de overeenkomst te vorderen. In het Franse recht kan er enkel sprake kan zijn van de nietigheid van de overeenkomst indien de ontbrekende informatie een invloed zou hebben gehad op de toestemming van de partij die het recht verkrijgt831. Het valt af te wachten of deze oplossing ook naar Belgisch recht zal worden gevolgd832. In een zaak waarbij een franchisingnemer de nietigheid van de volledige overeenkomst had gevorderd bij gebreke van voorafgaande toezending van een ontwerp hiervan833, besloot de rechtbank van koophandel te Luik834 dat, indien “les conditions pour la prononcer sont remplies en l’espèce, le juge ne dispose d’aucun pouvoir d’appréciation”, zodat de nietigheid moest worden uitgesproken. De rechtbank van koophandel van Brussel achtte zich wel bevoegd om na te gaan of de uitoefening van het recht van de franchisingnemer om de nietigheid te vorderen was behept met rechtsmisbruik835. Indien dit laatste het geval zou zijn, kon de nietigheid volgens de rechtbank niet worden uitgesproken. De rechtbank van koophandel te Hasselt sprak de nietigheid van de overeenkomst uit, 826 827 828 829 830 831 832 833 834 835 Antwerpen 22 december 2011, RW 2012-13, nr. 5, 187. Kh. Antwerpen 19 december 2011, RW 2012-13, nr. 5, 190. Luik 14 mei 2009, DAOR 2009/92, 388, noot S. CLAEYS, “Niet naleven van de Wet Precontractuele Informatie kan zuur opbreken”. B. PONET, “De wet betreffende de precontractuele informatie bij commerciële samenwerkingsovereenkomsten: zes jaar toepassing in de praktijk”, RW 2012-13, nr. 5, 162. A. DE SCHOUTHEETE en A. MEULDER, “Devoir d’information et responsabilité précontractuelle en matière de franchise: quelques réflexions”, TBH 2007, p. 959; B. PONET, “De wet betreffende de precontractuele informatie bij commerciële samenwerkingsovereenkomsten: zes jaar toepassing in de praktijk”, RW 2012-13, nr. 5, 162, in het bijzonder p. 172. S. CLAEYS, Franchising, Brugge, die Keure, 2009, p. 314; S. CLAEYS, “Precontractuele informatie bij commerciële samenwerkingsovereenkomsten. Wet van 19 december 2005” in X (ed.), Bestendig Handboek Distributierecht, Mechelen, Kluwer, 2007, p. Inl. 4-4, en de verwijzing aldaar naar de rechtspraak van het Franse Hof van Cassatie. Zie voor een pleidooi hieromtrent A. DE SCHOUTHEETE en A. MEULDER, “Devoir d’information et responsabilité précontractuelle en matière de franchise: quelques réflexions”, TBH 2007, p. 959 e.v. Dit is de situatie zoals voorzien in lid 1 van art. 5 Wet Precontractuele Informatie. Kh. Luik 14 mei 2009, DAOR 2009/92, 388, noot S. CLAEYS, “Niet naleven van de Wet Precontractuele Informatie kan zuur opbreken”. Kh. Brussel 28 januari 2009, Elementaire Rechtspraak Ondernemingsrecht 2010, nr. 04, p. 100. larcier • bibliotheek handelsrecht opzegging.handelscontracten.book Page 158 Thursday, January 16, 2014 1:00 PM 158 DEEL 3 • DE OPZEGGING IN HET RAAM VAN BEPAALDE HANDELSCONTRACTEN maar besliste dat, op basis van het proportionaliteitsbeginsel, de sanctie van de nietigheid zoveel als mogelijk in verhouding dient te staan “met de aard en het doel van de overtreden regel”, zodat dit voor de eisende partijen “geen bron van verrijking mag opleveren”836. Ook andere hoven en rechtbanken spraken zich uit over de gevolgen van de nietigheid van de overeenkomst837. Du Jardin vatte samen dat steeds de intentie van de wetgever tot bescherming van de informatienemer voor ogen moet worden gehouden, zodat een te strikte letterlijke interpretatie van de bewoordingen van de wet moet worden afgewezen838. Voor alle duidelijkheid wijzen we erop dat de Wet Precontractuele Informatie zich niet uitspreekt over de precieze inhoud van de clausules in kwestie, zodat de contractvrijheid onverlet blijft839. Ook betreffende de kwaliteit van de meegedeelde informatie worden geen vereisten gesteld840. Evenmin is het vereist om een marktanalyse of rentabiliteitsstudie op te stellen en toe te zenden841. § 2. Opzegging van franchisingovereenkomsten 241. Opzegging van een overeenkomst van bepaalde duur Franchisingovereenkomsten kunnen zowel voor bepaalde als voor onbepaalde duur worden gesloten. In de praktijk wordt meestal geopteerd voor een overeenkomst van bepaalde duur, omdat op een dergelijke wijze een zeker garantie aan de franchisingnemer wordt verschaft dat hij zijn investeringen zal kunnen afschrijven842. Zoals in het gemeen recht kunnen dergelijke franchisingovereenkomsten van bepaalde duur, behalve in geval van een andersluidend beding in de overeenkomst, niet worden opgezegd843. Deze overeenkomsten nemen immers van rechtswege een einde na afloop van hun duur en worden in principe niet automatisch verlengd844. Indien partijen, na het aflopen van een overeenkomst van bepaalde duur, hun samenwerking voortzetten zonder dat deze situatie werd geregeld in de initiële overeenkomst en zonder een nieuwe overeenkomst te sluiten, ontstaat een over836 837 838 839 840 841 842 843 844 Kh. Hasselt 3 december 210, DAOR 2011/97, 130. B. PONET, “De wet betreffende de precontractuele informatie bij commerciële samenwerkingsovereenkomsten: zes jaar toepassing in de praktijk”, RW 2012-13, nr. 5, 162, in het bijzonder p. 169 e.v.; Kh. Hasselt 3 december 2010, TBBR 2012/7, 328. L. DU JARDIN, “Information précontractuele et appréciation du dommage né de la rupture du contrat de concession: esprit es-tu là?”, DAOR 2006, 213, in het bijzonder p. 225. D. MERTENS, “De nieuwe wet precontractuele informatie doorgelicht” in G. STRAETMANS en D. MERTENS (eds.), Actualia Handelstussenpersonen, Antwerpen, Intersentia, 2006, p. 27. Brussel 7 februari 2007, DAOR 2007/84, 495, noot S. CLAEYS; S. CLAEYS, Franchising, Brugge, die Keure, 2009, p. 311. Zie nochtans, op basis van het gemeen recht Bergen 13 januari 2003, DAOR 2002/64, 377; F. DANIS, “Rappel des conséquences (souvent douloureuses) du non-respect de la loi sur l’information précontractuelle”, TBBR 2012/7, 333. Bergen 26 april 2007, TBH 2007/10, 1024; S. CLAEYS, Franchising, Brugge, die Keure, 2009, p. 308. K. DE BOCK, “De Franchiseovereenkomst” in X (ed.), Bestendig Handboek Distributierecht, Mechelen, Kluwer, 2001, VI.9-1. S. CLAEYS, Franchising, Brugge, die Keure, 2009, p. 442. Brussel 19 mei 1998, DAOR 1999/48, 93. larcier • bibliotheek handelsrecht opzegging.handelscontracten.book Page 159 Thursday, January 16, 2014 1:00 PM HOOFDSTUK III • DE OPZEGFIGUUR IN HET RAAM VAN DE ONBENOEMDE OVEREENKOMSTEN 159 eenkomst van onbepaalde duur845. Indien de overeenkomst echter uitdrukkelijk bepaalde dat na het aflopen van de duur ervan een verlenging enkel mogelijk was met het uitdrukkelijke akkoord tussen partijen daartoe, kan er, behalve in geval van een dergelijk akkoord, geen sprake zijn van een verlenging846. Indien een overeenkomst van bepaalde duur door de franchisinggever wordt verbroken vooraleer de contractueel bedongen termijn afliep, dient een vergoeding te worden betaald waarvan het bedrag overeenkomt met de winst die deze franchisingnemer tijdens de resterende duur van de overeenkomst zou hebben kunnen behalen847. 242. Opzegging van een overeenkomst van onbepaalde duur Wanneer partijen een overeenkomst van onbepaalde duur sloten, kan elke partij normaliter op ieder ogenblik deze samenwerking beëindigen. In principe moet hierbij een opzegtermijn worden in acht genomen848. De lengte van deze opzegtermijn zou de opgezegde franchisingnemer in staat moeten stellen om zijn activiteiten te heroriënteren849. Er zij echter opgemerkt dat indien een franchisingovereenkomst voor een onbepaalde duur werd aangegaan, deze in feite hoogstens werd aangegaan voor het leven van de franchisingnemer, gelet op het intuitu personae-karakter van de overeenkomst850. Het recht tot opzegging van een franchisingovereenkomst van onbepaalde duur moet te goeder trouw worden uitgeoefend851. De algemene regels en bepalingen betreffende de opzegging van overeenkomsten die hierboven reeds werden uiteengezet, zijn in principe van toepassing op dergelijke franchisingovereenkomsten852. In de regel dient een dergelijke opzegging bijgevolg niet gemotiveerd te zijn853. Indien geen redelijke opzegtermijn werd nageleefd, dient een vervangende opzegvergoeding te worden betaald854. Van de andere kant heeft de franchising- 845 846 847 848 849 850 851 852 853 854 S. CLAEYS, Franchising, Brugge, die Keure, 2009, p. 467 e.v., in het bijzonder p. 470; K. DE BOCK, “De Franchiseovereenkomst” in X (ed.), Bestendig Handboek Distributierecht, Mechelen, Kluwer, 2001, VI.9-1. Bergen 20 december 1999, AJT 2000-01, 226. Brussel 10 december 2008, DAOR 2009/90, 149; Luik 19 maart 1998, DAOR 1999/48, 79; Luik 16 januari 1998, JLMB 1998/14, 589. S. CLAEYS, Franchising, Brugge, die Keure, 2009, p. 446 e.v. en p. 458 e.v.; K. DE BOCK, “De Franchiseovereenkomst” in X (ed.), Bestendig Handboek Distributierecht, Mechelen, Kluwer, 2001, VI.10-6. S. CLAEYS, Franchising, Brugge, die Keure, 2009, p. 461, die hieromtrent verder verwijst naar de criteria die in het kader van de Concessiewet worden aangewend. S. CLAEYS, Franchising, Brugge, die Keure, 2009, p. 441; J. BILLIET, “Franchising”, BRH 1982, p. 109 e.v., in het bijzonder p. 117. Bergen 20 december 1999, AJT 2000-01, 226. Zie in die zin eveneens S. CLAEYS en A. LOMBART, “Beëindiging van de franchiseovereenkomst” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, Brugge, die Keure, 2009, p. 440 e.v. Brussel 11 april 1997, TBH 1999, 264; K. DE BOCK, “De Franchiseovereenkomst” in X (ed.), Bestendig Handboek Distributierecht, Mechelen, Kluwer, 2001, VI.10-6. Luik 19 maart 1998, DAOR 1999, afl. 48, 79. larcier • bibliotheek handelsrecht opzegging.handelscontracten.book Page 160 Thursday, January 16, 2014 1:00 PM 160 DEEL 3 • DE OPZEGGING IN HET RAAM VAN BEPAALDE HANDELSCONTRACTEN nemer, op basis van het gemeen recht, geen recht op enige vergoeding voor het aanbrengen van cliënteel855. 243. Toepassing van de Concessiewet in het raam van de opzegging Indien de Concessiewet van toepassing is op een franchisingovereenkomst van bepaalde duur, dient rekening te worden gehouden met de vereisten in artikel 3bis van deze wet met betrekking tot de eindopzegging856. Indien de Concessiewet moet worden toegepast op een franchisingovereenkomst van onbepaalde duur, moet rekening worden gehouden met onder meer artikel 2 van deze wet betreffende de duur van de opzegtermijn die moet worden nageleefd of de opzegvergoeding die moet worden betaald857. § 3. Gevolgen van de opzegging van franchisingovereenkomst Hieronder zal een kort overzicht worden geschetst van de gevolgen van de opzegging van de franchisingovereenkomst. Deze gevolgen zijn echter niet noodzakelijk specifiek voor de opzegging en zullen ook van belang zijn in het raam van andere beëindigingsmogelijkheden. 244. Verwijderen van identificerende tekens Na afloop van de overeenkomst mag de franchisingnemer niet langer het uithangbord, het logo, het merk en de overige herkenningstekens van de franchisinggever gebruiken858. Er mag niets meer overblijven van de aantrekkingskracht van de keten waartoe de voormalige franchisingnemer behoorde859. In de praktijk zal dit ertoe leiden dat de voormalige franchisingnemer, indien hij zijn handelszaak verder wenst uit te baten, deze op een dergelijke wijze zal moeten herinrichten dat er geen verwarring meer bestaat over het feit dat hij niet langer deel uitmaakt van de franchisingketen860. Hierdoor verliest zijn handelszaak voor een belangrijk deel haar waarde861. Voorts zal de franchisingnemer alle schriftelijke stukken (bv. documenten betreffende knowhow) die hij in het raam van de franchisingovereenkomst van de franchisinggever ontving, aan deze laatste moeten teruggeven. Ook de zaken 855 856 857 858 859 860 861 K. DE BOCK, “De Franchiseovereenkomst” in X (ed.), Bestendig Handboek Distributierecht, Mechelen, Kluwer, 2001, VI.10-6. Zie het hoofdstuk omtrent de concessieovereenkomst in dit verband. Kh. Luik 15 september 1995, JLMB 1997, 1658; S. CLAEYS, Franchising, Brugge, die Keure, 2009, p. 595 e.v.; zie ook het hoofdstuk omtrent de concessieovereenkomst in dit verband. S. CLAEYS, Franchising, Brugge, die Keure, 2009, p. 516 e.v.; K. DE BOCK, “De Franchiseovereenkomst” in X (ed.), Bestendig Handboek Distributierecht, Mechelen, Kluwer, 2001, VI.11-1; C. VERBRAEKEN en A. DE SCHOUTHEETE, “Manuel des contrats de distribution commerciale”, Diegem, Kluwer, 1997, p. 217. S. CLAEYS en A. LOMBART, “Beëindiging van de franchiseovereenkomst” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, Brugge, die Keure, 2009, p. 460; J. BILLIET, “Franchising”, BRH 1982, p. 109 e.v., in het bijzonder p. 118. K. DE BOCK, “De Franchiseovereenkomst” in X (ed.), Bestendig Handboek Distributierecht, Mechelen, Kluwer, 2001, VI.11-1. P. COLLE en B. VAN DEN BRANDE, Actualia handels- en distributierecht, VUB, 2007, p. 16. larcier • bibliotheek handelsrecht opzegging.handelscontracten.book Page 161 Thursday, January 16, 2014 1:00 PM HOOFDSTUK III • DE OPZEGFIGUUR IN HET RAAM VAN DE ONBENOEMDE OVEREENKOMSTEN 161 die aan de franchisingnemer in bruikleen werden gegeven, moeten worden teruggegeven. Zowel de afgifte van deze documenten als de verwijdering van de onderscheidende tekens en het uithangbord kan door een gewone kortgedingprocedure of een stakingsvordering worden verkregen862. Daarnaast kan een franchisingnemer die de zichtbare herkenningstekens van zijn voormalige franchisinggever niet verwijdert, zich schuldig maken aan een inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten van de franchisinggever863. Eventueel kan in de franchisingovereenkomst worden bedongen dat de franchisinggever alle materiële elementen waarop zijn naam of het logo voorkomt maar die eigendom zijn van de franchisingnemer, van deze laatste zal overnemen864. Daarnaast kan de overeenkomst aan de franchisinggever ook een recht toekennen om het volledige handelsfonds van de franchisingnemer op het einde van de overeenkomst te verkrijgen865. In de mate dat de overeenkomst voor het berekenen van de prijs die de franchisingnemer daartoe moet betalen een formule zou opnemen, moet deze tot een redelijke prijs voor de franchisingnemer worden herleid866. Indien de Wet Precontractuele Informatie van toepassing is, bepaalt artikel 4 hiervan dat commerciële gegevens hierover en de toepasselijke contractuele bepalingen in het precontractuele informatiedocument moeten worden opgenomen. Deze bepalingen hebben immers betrekking op de lasten en investeringen van de franchisingnemer naar aanleiding van de beëindiging van de overeenkomst. 245. Confidentialiteitsverplichting De overeenkomst kan aan de voormalige franchisingnemer de verplichting opleggen om alle informatie die hij in het raam van de uitvoering van de overeenkomst heeft ontvangen, geheim te houden. Als sanctie op de schending van deze verplichting wordt best voorzien in een forfaitaire schadevergoeding. In het tegenovergestelde geval zal de franchising862 863 864 865 866 Voorz. Kh. Dendermonde 8 januari 1997, DAOR 1997/42, 87; B. TILLEMAN, E. DURSIN e.a., “Overzicht van rechtspraak. Bijzondere overeenkomsten: Tussenpersonen (1), 1999-2009”, TPR 2010, p. 589 e.v., in het bijzonder p. 1147; S. CLAEYS en A. LOMBART, “Beëindiging van de franchiseovereenkomst” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, Brugge, die Keure, 2009, p. 460; K. DE BOCK, “De Franchiseovereenkomst” in X (ed.), Bestendig Handboek Distributierecht, Mechelen, Kluwer, 2001, VI.11-1. S. CLAEYS en A. LOMBART, “Beëindiging van de franchiseovereenkomst” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, Brugge, die Keure, 2009, p. 461. S. CLAEYS en A. LOMBART, “Beëindiging van de franchiseovereenkomst” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, Brugge, die Keure, 2009, p. 460 en p. 471 e.v. Voorz. Kh. Brussel 17 februari 1992, TBH 1995, 991; S. CLAEYS en A. LOMBART, “Beëindiging van de franchiseovereenkomst” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, Brugge, die Keure, 2009, p. 471 e.v. J. BILLIET, “Onderzoek van contractuele rechten en verplichtingen in de concessie- en franchisingovereenkomst” in X (ed.), XXVIste Postuniversitaire cyclus Willy Delva – Overeenkomstenrechten – 1999-2000, Antwerpen, Kluwer, 2000, p. 157. larcier • bibliotheek handelsrecht
© Copyright 2024 ExpyDoc