Factsheet oude en nieuwe Wmo

Oude en nieuwe Wmo
De Tweede Kamer is akkoord met het ‘Voorstel van wet Wmo 2015’. Na
behandeling in de Eerste Kamer zal dit voorstel eind 2014 de huidige Wmo
gaan vervangen. Tussen de huidige Wmo en het wetsvoorstel ‘Wmo 2015’
zijn een aantal belangrijke verschillen. Daarop wordt in deze factsheet
ingegaan.
In de nieuwe Wmo staan participatie en zelfredzaamheid centraal.
Participatie betekent ‘deelname aan het maatschappelijk verkeer’ (van
mensen met een beperking of psychische problematiek). Zelfredzaamheid
betekent ‘in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene
dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd
huishouden’. De ondersteuning van de gemeenten moet er op gericht zijn
dat burgers zolang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. De
ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie wordt zo dicht mogelijk
bij de burger en zijn omgeving zelf gelegd.
Factsheet
Verschil ‘oude’ en
‘nieuwe’ Wmo
Mei 2014
Onderdelen uit deze factsheet zijn
gebaseerd op de extra nieuwsbrief
over de nieuwe Wmo van
‘Aandacht voor iedereen’ en de
extra nieuwsbrief naar aanleiding
van de behandeling in de Tweede
kamer.
Voor vragen naar aanleiding van
deze factsheet kunt u contact
opnemen met:
Sybren Bouwsma
([email protected])
074-2426520
Uitgangspunt is dat zelfredzaamheid en participatie de
verantwoordelijkheid zijn van mensen zelf. Gemeenten hebben wel een
resultaatsverplichting en zijn gehouden om beleid te maken om mensen te ondersteunen die
niet (volledig) zelf kunnen voorzien in hun zelfredzaamheid en participatie, of behoefte hebben
aan beschermd wonen of opvang.
Het wetsvoorstel ‘Wmo 2015’ kan niet los gezien worden van andere hervormingen in de
langdurige zorg. De Wet langdurige zorg (Wlz) komt in de plaats van de huidige AWBZ en gaat
zich richten op de complexe en intensieve 24-uurszorg. De extramurale zorg gaat naar de Wmo
en de Zorgverzekeringwet. Gemeenten moeten in hun verordening opnemen hoe de
samenwerking met verzekeraars praktisch wordt vormgegeven.
Begeleiding1, inclusief dagbesteding, nu een functie in de AWBZ die zich richt op bevordering
en behoud van de zelfredzaamheid, komt na de invoering van de Wmo 2015 terecht bij
gemeenten. Ook beschermd wonen gaat van de AWBZ naar gemeenten. Voor cliënten geldt
een overgangstermijn van een jaar, voor beschermd wonen vijf jaar. Voor deze overgang is
extra geld gereserveerd.
In de huidige Wmo zijn gemeenten verplicht om mensen met een beperking of psychische
problematiek te compenseren voor de beperkingen die zij ondervinden op vier
‘resultaatgebieden’2. De compensatieplicht wordt vervangen door de ‘maatwerkvoorziening’.
Maatwerk is ruimer geformuleerd dan de compensatieplicht. De maatwerkvoorziening is
aanvullend op wat iemand zelf nog kan doen, al dan niet met hulp vanuit zijn omgeving
1
Onder begeleiding valt ook dagbesteding, vervoer naar dagbesteding, kortdurend verblijf en doventolk
ondersteuning.
2
Deze resultaatgebieden zijn: a. een huishouden te voeren; b. zich te verplaatsen in en om de woning;
c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel; d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale
verbanden aan te gaan.
1
(vrienden, buren of mantelzorgers). Ook een algemene voorziening kan maatwerk zijn.
Maatwerk moet verder niet alleen geboden worden aan de cliënt, maar ook aan diens
mantelzorger(s).
De 9 prestatievelden uit de huidige Wmo worden in het wetsvoorstel Wmo 2015 vervangen door
doelen van maatschappelijke ondersteuning:
1. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de
toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking,
de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van
huiselijk geweld,
2. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking
of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen
leefomgeving,
3. bieden van beschermd wonen en opvang;
Er zijn enkele verschillen tussen deze doelen en de prestatievelden uit de huidige Wmo:
 Het onderwerp jeugd is verdwenen (dit heeft te maken met de invoering van de
nieuwe Jeugdwet, waarin ook een belangrijke rol voor gemeenten is weggelegd).
 Toegankelijkheid, veiligheid, voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld zijn
als onderwerpen toegevoegd
 Nadruk wordt gelegd op het zoveel mogelijk ondersteunen in de eigen
leefomgeving
 Beschermd wonen is een nieuwe verantwoordelijkheid voor gemeenten
De drie doelen zijn verder uitgewerkt in zeven domeinen die in het beleidsplan van gemeenten
centraal moeten staan.
In de huidige Wmo stelt de gemeente iedere vier jaar een beleidsplan op. Volgens de nieuwe
wettekst stelt de gemeente periodiek een plan op. In het beleidsplan moeten zeven domeinen
van maatschappelijke ondersteuning centraal staan, dit is een uitwerking van de drie doelen van
maatschappelijke ondersteuning die hierboven genoemd zijn. De gemeente moet in het
beleidsplan definiëren welke resultaten ze wil behalen op deze onderdelen. De realisatie van
deze resultaten moet gemeten worden, om zo meer te kunnen sturen op effectiviteit en kwaliteit
van maatschappelijke ondersteuning.
Enkele ‘nieuwe’ aandachtspunten voor het beleidsplan:
 het plan moet erop gericht zijn dat cliënten langer in hun eigen omgeving kunnen blijven
wonen
 in het plan moet aandacht besteed worden aan een integrale dienstverlening met
verschillende beleidsterreinen en met zorgverzekeraars
 aandacht voor keuzevrijheid voor de cliënt om te kiezen voor ondersteuning die aansluit
bij zijn godsdienstige gezindheid, levensovertuiging en/of culturele achtergrond.
2



toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een
beperking is benoemd als (nieuw) aandachtspunt
in het beleidsplan moet aandacht besteed worden aan preventie
bieden van continuïteit van de zorg voor jongeren die op grond van het bereiken van de
leeftijd van 18 jaar niet langer in aanmerking komen voor zorg op basis van de
Jeugdwet, maar dat wel nodig hebben.
Gemeenten vrij zijn om het Wmo-beleidsplan samen te voegen met andere beleidsplannen in
het sociale domein.
In de nieuwe Wmo zijn de bepalingen die gesteld worden aan de verordening uitgebreid (onder
2.1.3 lid 2, 3 en 4 van de nieuwe wet).
Enkele verschillen:
 in de huidige Wmo staat dat gemeenten in hun beleidsplan dienen aan te geven hoe zij
de kwaliteit borgen. In het nieuwe wetvoorstel is de expliciete opdracht aan gemeente
opgenomen om zorg te dragen voor de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen in
de verordening.
 de vaststelling van hoogte van het persoonsgebonden budget (Pgb) en de
betrokkenheid van ingezetenen bij de maatschappelijke ondersteuning maken in de
Wmo 2015 deel uit van de verordening.
In de verordening kan worden bepaald dat de cliënt een eigen bijdrage in de kosten is
verschuldigd voor het gebruik van een algemene voorziening of voor een maatwerkvoorziening
of Pgb. Voor gemeenten geeft dit (meer) mogelijkheden om een financiële bijdrage naar
vermogen te vragen. Er zal gemonitord worden of er geen ongewenste stapeling van eigen
bijdragen optreedt.
Hulp in het huishouden is in het nieuwe wetsvoorstel gericht op een gestructureerd huishouden
in plaats van het verzorgen van het huishouden. Deze ‘smallere formulering’ heeft een veel
mindere reikwijdte, dit betekent dat minder burgers een beroep kunnen doen op de hulp in het
huishouden in de Wmo. Het budget voor hulp in de huishouding wordt dan ook gekort met 40%.
De keuze tussen voorziening in natura of PGB blijft in het wetsvoorstel Wmo 2015 bestaan, de
voorwaarden om in aanmerking te komen voor PGB zijn veel uitgebreider omschreven (art.
2.3.5 lid 2). Om in aanmerking voor een PGB moet:
 de cliënt in staat tot beheer (evt. via zijn naasten/ vertegenwoordigers)
 kwaliteit van de voorziening naar het oordeel het college gewaarborgd zijn. Deze
kwaliteitsregels kunnen niet één-op-één vanuit de Zorg in Natura vertaald worden.De
gemeente beoordeelt in ieder geval op veiligheid, doeltreffendheid en doelgerichtheid.
3
In de nieuwe Wmo zijn ook een aantal weigeringsgronden voor de PGB opgenomen:
 De hoogte van het pgb moet toereikend zijn om de door de cliënt gewenste
ondersteuning te kunnen kopen. Eventueel kunnen cliënten zelf bijbetalen wanneer het
tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door de gemeente
voorgestelde aanbod.
 Onjuiste/onvolledige informatie, niet voldoen aan voorwaarden, oneigenlijk gebruik
 bij verordening kunnen nadere, beperkende regels vanuit doelmatigheid gesteld worden
De nieuwe Wmo geeft gemeenten de mogelijkheid voor het bieden van een PGB voor informele
zorg.
De termijnen van aanvraag en beslistermijnen zijn in de nieuwe Wmo explicieter omschreven.
Daarbij wordt er ook een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de melding en de aanvraag.
Een melding van een burger3 van een ondersteuningsbehoefte wordt gevolgd door een
onderzoek binnen zes weken door de gemeente. In het onderzoek wordt betrokken:
• Behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren cliënt
• Eigen mogelijkheden of die van de omgeving
• Passendheid van beschikbare algemene voorzieningen
• Eventuele samenloop met zorg vanuit Zvw
• Indicatie eigen bijdrage
• Mogelijkheden van PGB
Mensen kunnen ook zelf een persoonlijk plan kunnen indienen, dat voor de gemeente
uitgangspunt moet zijn voor het onderzoek.
Pas na het onderzoek kan de burger een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indienen,
waar een gemeente binnen twee weken over moet beslissen.
Expliciet is omschreven dat de gemeente maatregelen neemt ter bevordering van mantelzorg
en ondersteuning van mantelzorgers. Zo moet de gemeente algemene voorzieningen
bevorderen ter uitvoering van het mantelzorgplan (scholing, informatie en advies,
lotgenotencontact, mantelzorgsteunpunt, mantelzorgmakelaar). Bij het keukentafelgesprek moet
niet alleen naar de mogelijkheden, maar ook naar de grenzen van de belastbaarheid van de
mantelzorger gekeken worden en zijn ondersteuningsbehoefte. De mantelzorger kan zelf ook
een beroep doen op ondersteuning. (bron: Nieuwsbrief AVI-extra - Wmo 2015 in Kamer)
De gemeente wordt ook verantwoordelijk voor het huidige ‘mantelzorgcompliment’, dat betekent
dat het college zorgdraagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van
cliënten in de gemeente.
Ook moet de procedure rond mantelzorgwoningen eenvoudiger worden gemaakt. Verder
kunnen mensen die mantelzorg verlenen door de gemeente worden vrijgesteld van de plicht tot
tegenprestatie die in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) wordt gesteld.
3
Als een persoon niet zelf in staat is tot een waardering van zijn eigen belangen, kan ook een
vertegenwoordiger een melding doen.
4
Veel van de huidige eisen aan cliëntenparticipatie komen terug in de nieuwe Wmo. In de
verordening worden opgenomen dat ‘ingezetenen‘ vroegtijdig in staat te worden gesteld om
voorstellen te doen en advies te geven, daarbij moeten in ieder geval cliënten of hun
vertegenwoordigers worden betrokken. In de huidige Wmo wordt daarbij aandacht besteed aan
de belangen en behoeften van kleine, kwetsbare groepen en moet worden gemotiveerd hoe
met hun belangen rekening word gehouden. In de nieuwe Wmo is deze motiveringsplicht
vervallen. De bepaling in de huidige Wmo dat de gemeente advies moet vragen aan de
ingezetenen alvorens het Wmo-beleidsplan vast te stellen wordt in het nieuwe wetsvoorstel ook
losgelaten. In het nieuwe voorstel staat dat ingezetenen dienen te worden voorzien van
ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Net als in de huidige Wmo moet het college ook ieder jaar een onderzoek onder cliënten van de
Wmo uitvoeren. In plaats van een klanttevredenheidsonderzoek gaat het in de nieuwe Wmo
echter om een cliëntkwaliteitsonderzoek.
Het bieden van onafhankelijke cliëntondersteuning (MEE) en het aanbieden van (een
anonieme) hulpdienst (Sensoor) worden een gemeentelijke taak.
Regels over inkoop en aanbesteding zijn in de nieuwe Wmo nader omschreven. Naast prijs,
moet in ieder geval rekening gehouden worden met:
● Kwaliteitseisen aan inkoop
● Overleg over overname betrokken personeel
● Continuïteit van hulpverlening
5