Mode Beschouwing De terugkeer van de voddenboer Vod-à-porter In plaats daarvan geeft het bedrijf de restanten weg aan i-did. I-did is een initiatief van twee ondernemers, Mireille Geijsen en Michiel Dekkers, waarmee langdurig werklozen de kans krijgen gratis een vakopleiding tot kleermaker te volgen. In het atelier van i-did wordt door langdurig werklozen van overgebleven kleding nieuwe kleding en accessoires gemaakt. Io Cooman Io Cooman Hoe krijg je als modebedrijf een duurzaam imago en speel je in op de zomermode van 2015? Wehkamp laat onverkochte nylon jurkjes ombouwen tot tas en zelfs topontwerpers slaan aan het patchworken. Gefröbel in de marge? DOOR BREGJE LAMPE FOTO'S IO COOMAN Als zelfs Wehkamp aan de slag gaat met de overblijfselen van oude collecties, dan is het marginale er wel af. Meestal gaan de producten die grote modeketens als Wehkamp aan het eind van het seizoen over hebben naar opkopers, die de beste stukken eruit halen en de rest naar de recycling sturen. 'Maar we vonden het tijd om zelf met onze restproductie aan de slag te gaan', zegt José Metz van Wehkamp. Dus verkoopt Wehkamp de overgebleven kleren van het eigen merk niet langer aan een opkoper. © de Volkskrant In het atelier van i-did worden van overgebleven paillettenjasjes en nylon jurkjes uit de collectie van Wehkamps eigen merk, Whkmp's OWN, nieuwe tassen gemaakt. Het atelier is een verbouwde loods. Op een donderdagmiddag zijn er tien vrouwen aan het werk op de industriële naaimachines. Ze leren hoe ze hoeken moeten stikken, hoe ze het beste een knoop kunnen vastzetten en hoe een paspelzak in elkaar zit. De tassen van Wehkamp zijn relatief simpel van snit en vormen prettig lesmateriaal voor de beginnende naaisters. Wehkamp koopt de tassen terug van i-did, om ze op de eigen website weer te verkopen. Omslachtig, ja. dat vindt Metz ook. Uiteindelijk verdient Wehkamp hier geen cent mee. Maar je moet toch wat, als je als modebedrijf het goede voorbeeld wilt geven? 'Nu helpen we mensen aan het werk en we hopen dat we de consument bewust kunnen maken van het feit dat oude kleren nog waarde hebben', zegt Metz. Voor i-did is Wehkamp niet de enige klant, Geijsen en Dekkers werken bijvoorbeeld ook voor modemerk Sissy-Boy. 'Maar de opdracht van Wehkamp is wel de grootste tot nu toe', vertelt Geijsen. 'Voor ons betekent de samenwerking met zo'n bekende en invloedrijke partij dat we veel meer mensen bereiken. Dat vind ik belangrijk, want er mag wel eens wat worden gedaan aan de overschotten in de mode-industrie. We moeten meer circulair gaan denken. Er komt een moment dat er echt niet meer genoeg katoen is voor de hele wereld.' maandag 01 december 2014 Punt voor Geijsen. Maar eerlijk is eerlijk: het is niet zo dat de kleding waarvan Wehkamp nu tassen laat maken (prijs vanaf 39,95 euro) anders niet goed terecht zou zijn gekomen. De paillettenjassen en nylon jurkjes die ervoor worden gebruikt, hadden in het ergste geval kunnen belanden bij de 135 miljoen kilo katoen die in Nederland jaarlijks verdwijnt in de verbrandingsoven. Maar ze hadden óók, fijngeperst tot een soort dikke pap, kunnen dienen als vulmiddel voor matrassen en zitkussens. Of ze hadden naar Afrika kunnen worden geëxporteerd - al is de opkomende middenklasse in Afrika niet meer zo geïnteresseerd in onze afdankertjes. De samenwerking met i-did is voor Wehkamp vooral een slimme manier om zichzelf een duurzaam imago aan te meten. En daar is niks mis mee. Al was het maar omdat en passant ook een groep werklozen aan het werk wordt geholpen. Maar Wehkamp is niet de enige die het begrip voddenboer een nieuwe lading geeft. Initiatieven die erop zijn gericht van afgedankt materiaal iets nieuws te maken, zijn de laatste tijd steeds vaker te zien in de modewereld. Jolijn Creutzberg is de oprichter van Van Hulley. Eind 2012 kreeg ze het idee om van oude overhemden boxershorts te maken. Inmiddels heeft ze dertien vrouwen aan het werk in haar atelier in Groningen. Net als bij i-did gaat het hier om langdurig werklozen die een opleiding krijgen en daarmee hun kansen op een reguliere baan vergroten. Af en toe verwerkt Creutzberg grote partijen bedrijfsoverhemden tot boxershorts. Ze hoopt dat ze op termijn ook met restpartijen van bekende merken kan werken. Nu moeten mannen meestal nog zelf een oud overhemd waaraan ze zijn gehecht naar Groningen sturen, Pagina 3 (1) zodat daar een boxershort van kan worden gemaakt (te koop voor 27,50 euro). De allochtone naaisters die in het atelier van Creutzberg werken, zijn al snel een uur bezig met het maken van één boxer. Bijna allemaal hebben ze moeite met de gulp, die van de linker manchet wordt gemaakt. De opzet van Xofa, het label van Anneke van der Heide Wijma, is deels vergelijkbaar met die van Creutzberg. Ze kwam drie jaar geleden op het idee tassen te maken van afgedankte leren banken toen ze tijdens fietstochten door Amsterdam overal oude banken op straat zag staan. Van der Heide Wijma laat het leer reinigen en strippen in sociale werkplaatsen. De tassen maakt ze zelf in haar atelier in Amsterdam. Momenteel werkt ze samen met de gemeente Almere en is ze bezig om dit plan in te zetten in andere gemeenten. Modeontwerpster Rima Freeman maakt al twintig jaar nieuwe kleren van oude kleding. Omdat ze vindt dat er te veel kleding wordt geproduceerd en omdat ze vindt dat kleding meer karakter krijgt als die wordt vermaakt. Wat begon als een hobby, begint zo langzamerhand uit te groeien tot iets serieus. Als het goed is, lanceert Freeman volgend jaar een collectie waarvoor ze de overblijfsels gebruikt van webwinkel thenextcloset.com. Ontwerpster en kunstenares Elisa van Joolen maakt zich ook al lange tijd hard voor een andere kijk op rest-productie. Ruim een jaar geleden liet ze in een Amsterdamse stomerij een collectie zien die bestond uit kleding die was gemaakt van resten van merken als O'Neill, Gsus sindustries, Fruit of the Loom en G-Star. Een deel van de kledingstukken van Van Joolen is momenteel te zien in een expositie over de toekomst van mode in het Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. De massa hebben ze nog niet bereikt. En zo gaat dat bij veel van dit soort initiatieven: het blijft gefröbel in de © de Volkskrant marge, dat maar zelden voet aan de grond krijgt in de confectie. Dat komt in eerste instantie omdat de meeste grote modeconcerns helemaal niet in staat zijn om de boel écht om te gooien. Kijk naar Wehkamp: als dat bedrijf simpelweg minder zou produceren, zit Metz niet met de resten in haar maag. Maar Wehkamp kán niet zomaar minder gaan produceren. Om de kosten laag te houden, moeten er grote hoeveelheden tegelijk worden gemaakt. Want het laten maken van een paar T-shirts is nog altijd stukken duurder dan het laten maken van een paar duizend T-shirts. De tweede reden dat dit soort initiatieven nauwelijks een kans van slagen hebben in de gevestigde modewereld is meer praktische van aard: het is niet zo makkelijk van een bestaand kledingstuk iets nieuws te maken. Het gaat om relatief kleine delen stof, daar kun je niet zomaar een nieuw patroon van knippen. Dan wordt een jurk al snel een tas. Of een overhemd een boxer. Nieuwe kledingstukken die zijn gemaakt van oude, bestaan dus noodgedwongen uit een heleboel kleine lapjes. Patchwork, in jargon. Toevallig is patchwork aankomende zomer erg gewild, omdat de jaren zeventig terug zijn in de mode. Dat is goed nieuws voor alle wereldverbeteraars die op dit moment in de weer zijn met overgebleven lapjes. Goede bedoelingen leveren niet per definitie modieus verantwoorde spullen op. Daarvoor zijn de verschillen tussen de hypercommerciële modewereld en de idealen van de wereldverbeteraars vaak te groot. Zo bezien is het een verrassende beslissing van de Nederlandse modeontwerpers Francisco van Benthum en Alexander van Slobbe om óók met restpartijen aan de slag te gaan. Ze maken onder eigen naam allebei al jaren peperdure designerkleding en worden op handen gedragen door fashionistas, maar bij het grote publiek zijn ze niet zo bekend. In januari presenteren ze maandag 01 december 2014 Hacked, de eerste collectie van het nieuwe label Van Slobbe Van Benthum, helemaal gemaakt van de restpartijen van grote producenten. De vraag is of het hen wel gaat lukken met een idealistisch uitgangspunt geslaagde mode te maken. 'Wij willen wegblijven van dat ecologisch verantwoorde cirkeltje. We maken gebruik van restpartijen, omdat we de prijs laag willen houden. De modeketens die de wereld overspoelen met goedkope kleding en snel wisselende collecties zijn een belangrijke concurrent van zelfstandige modeontwerpers. Omdat het voor ons moeilijk is met zulke bedrijven te concurreren, hebben we besloten ze in te zetten als stoffenleverancier', zo licht Van Benthum toe. Omdat het voor de ontwerpers veel voordeliger is een restpartij op te kopen dan dure stoffen te bestellen, kost een trui van het nieuwe label straks ongeveer 49 euro, terwijl een trui van Van Benthums eigen label tenminste 249 euro kost.'Als je onze ontwerpen ziet, moet je niet direct het gevoel hebben dat het is gemaakt van restpartijen. Dat is niet het belangrijkste. Het gaat erom dat het mooie spullen zijn', zegt Van Benthum. En daar kan de moderne voddenvrouw nog wel iets van leren. Want als de hype voorbij is, halen modebewuste types hun neus weer op voor patchwork. Slow fashion Het bedrijf i-did ontstond in 2009 als een reactie op 'fast fashion'. Initiatiefnemers Mireille Geijsen en Michiel Dekkers begonnen in eerste instantie met een eigen modelabel, maar tegenwoordig maken ze nieuwe kleren en accessoires van de restanten van grote modebedrijven. Zo willen ze Pagina 3 (2) mensen bewust maken van de overschotten in de mode-industrie. In het atelier van i-did in Utrecht krijgen langdurig werkloze vrouwen een vakopleiding tot naaister, terwijl ze hun uitkering nog even mogen houden. Merken als Sissy-Boy en Wehkamp leveren hun restpartijen gratis aan en kopen de gemaakte items terug. © de Volkskrant maandag 01 december 2014 Pagina 3 (3)
© Copyright 2025 ExpyDoc