Een vlucht naar achteren Onderzoek juridische haalbaarheid Advies Raad voor Cultuur 30 mei 2014 Annemieke van der Beek Jens van den Brink Sophie van Loon 1. Introductie 1.1. Staatsecretaris Dekker van OCW heeft op 16 juli 2013 de volgende onderzoeksvraag neergelegd bij de Raad voor Cultuur: Welke keuzes moet de publieke omroep maken om zijn maatschappelijke functie in de toekomst te kunnen blijven vervullen op een manier dat hij ook daadwerkelijk impact heeft en hoe zou dat georganiseerd moeten worden? Deze centrale vraag valt uiteen in 9 deelvragen, die uiteenvallen in sub-vragen. De staatssecretaris heeft 4 randvoorwaarden gesteld: onafhankelijkheid, pluriformiteit, kwaliteit en toegankelijkheid van het aanbod voor iedereen. Daarnaast moet het advies worden getoetst op doelmatigheid, doeltreffendheid en juridische haalbaarheid. 1.2. De Raad voor Cultuur heeft voor de advisering een speciale Commissie Toekomstverkenning Mediabestel (de “Commissie”) opgericht. Deze Commissie publiceerde op 27 maart 2014 haar advies voor een toekomstbestendige publieke omroep, getiteld ‘De Tijd Staat Open’ (hierna “het Advies”). 1.3. De toekomstvisie van de Commissie is door de omroepen deels omarmd, zoals blijkt uit hun brief van 27 maart 2014. Uit deze brief komt echter ook naar voren dat de omroepen geloven dat veel van de voorstellen bereikt kunnen worden binnen de huidige structuren. De vraag van Omroep MAX ziet met name op de juridische haalbaarheid van de voorstellen die een concrete wijziging van de huidige structuur met zich meebrengen, waaronder het verworden van de NPO tot omroep, die hoofdredactie over de gehele publieke omroep gaat voeren, de drie dubbele pet die zij daardoor krijgt en het voorstel om de NPO 50% van de zendtijd van de publieke omroep te laten vullen. Omroep MAX vraagt zich met name af of deze wijzigingen stroken met de principes van pluriformiteit en onafhankelijkheid. Principes die bij de huidige publieke omroep stevig verankerd zijn. Ook betwijfelt Omroep MAX of het voorstel past binnen het Europese juridische kader. 1.4. Daarom heeft Omroep MAX Kennedy Van der Laan gevraagd om nadere juridische duiding van het rapport, en meer concreet of de bovengenoemde plannen juridisch haalbaar zijn. Omroep MAX begrijpt dat zij kritiek riskeert. Dat de publieke omroepen weer de kont tegen de krib gooien zodra iemand de publieke omroep probeert te stroomlijnen en slagvaardiger te maken. Simpelweg uit eigenbelang. De publieke omroep moet meer gefocust zijn op mooie programma’s met toegevoegde waarde, en minder uit gekissebis tussen omroepen en overbodige bestuurs- en beslislagen. Het is echter de vraag of dat (nog altijd) een valide punt van zorg is, zeker nu de omroepen net ingrijpende fusies achter de rug hebben. Het feit dat de omroepen een eigenbelang hebben zou voor hen evenmin een reden moeten zijn om dan hun mond maar te houden. Het betekent niet dat de omroepen geen valide en relevante opmerkingen kunnen hebben over de plannen van de Commissie en over de toekomst van de publieke omroep. 1.5. Zoals uit ons onderzoek blijkt, kan er terecht kritiek worden geuit op de plannen. Niet alleen uit juridisch oogpunt, maar vooral ook omdat afbreuk wordt gedaan aan de principes waar de publieke omroep voor zou moeten staan, en die door de staatssecretaris als randvoorwaarden zijn gesteld. 1 1.6. Het plan bevat belangrijke structuurwijzigingen in het bestel. De NPO wordt zelf een publieke omroep. Deze omroep gaat de hoofdredactie voeren over alle programma’s van alle publieke omroepen. De NPO hoofdredacteuren vallen onder een speciaal aan te stellen lid van de Raad van Bestuur van de NPO (te vernoemen in “College van Bestuur”). De regeling rondom het “programmaversterkingsbudget” gaat op de schop. 1.7. Momenteel valt het budget voor de publieke omroep uiteen in 2 delen. De omroepen zijn in het huidige systeem verzekerd van 50% van het totale budget. Dat is het zogenaamde “Garantiebudget” (p. 80). Op de resterende 50% van het budget kunnen de individuele omroepen intekenen met specifieke programma’s. De netcoördinator verdeelt dit budget vervolgens tussen de omroepen. Dit wordt het “programmaversterkingsbudget” genoemd. In het voorstel van de Commissie wordt het programmaversterkingsbudget ook opengesteld voor externen. Dat wil zeggen dat niet alleen de publieke omroepen, maar ook externe partijen (producenten, maatschappelijke organisatie, uitgevers, ZZP-ers etc.) mogen pitchen naar een deel van dit budget (p. 81). Die programma’s zullen dan door de NPO worden uitgezonden. 1.8. Een ander voorstel is dat de omroepen zich zullen toeleggen op bepaalde thema’s of publieksgroepen en dat het leden-criterium wordt afgeschaft als toetredingsmaatstaf (p. 87). 1.9. In dit memo wordt ingegaan op: Mediavrijheid (10 EVRM): pluriformiteit aan banden (3) Mediavrijheid (10 EVRM): redactie, toezicht, financiën en bestuur weer in één hand (4); Mediavrijheid (10 EVRM): Afstand Staat/publieke omroep wordt kleiner (5); Mededingingsrecht: (machts-)positie NPO (6); Mededingingsrecht: staatssteun (7) 2. Management summary a) Het voorstel. De NPO wordt een “superomroep” met een drie dubbele pet: 1) bestuursorgaan dat zendtijd- en budget verdeelt, 2) hoofdredacteur voor alle programma’s van alle publieke omroepen en 3) omroep die NPO programma’s gaat uitzenden. Verder krijgt de NPO de volledige zeggenschap over het huidige programmaversterkingsbudget (50% van totale het programmabudget van de publieke omroep). Naast de andere publieke omroepen kunnen ook externen met programma-ideeën inschrijven op die 50%. De NPO kiest vervolgens. b) Verschraling pluriformiteit. In zijn opdracht aan de Commissie stelde de Staatssecretaris onafhankelijkheid en pluriformiteit als randvoorwaarden (3.14). Als de omroepen hun hoofdredactionele verantwoordelijkheid af moeten staan aan de NPO zal dat echter leiden tot een minder pluriforme en diverse publieke omroep. De Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten (artikel 1 lid 1 sub d) en de Mediawet (artikel 1.1 lid 1 en artikel 2.88 lid 1) bepalen dat de partij die de redactionele verantwoordelijkheid heeft over het media-aanbod geldt als de aanbieder van dit aanbod en dus als de omroep. Omdat de omroepen hun hoofdredactionele verantwoordelijkheid verliezen zijn zij de facto ook geen publieke media-instelling meer. Er blijft maar één omroep over, de NPO. De huidige omroepen verworden tot een soort productiehuizen. c) Productiehuizenmodel. Bij de behandeling van de wijziging van de Mediawet werd een vergelijkbaar “productiehuis” constructie voorgesteld. Dat werd nog in oktober 2013 afgekeurd door de staatssecretaris omdat “ een productiehuizenmodel een te rigoureuze omvorming [is] die de continuïteit van de publieke omroep ernstig in gevaar brengt” (zie par. 6.18). 2 d) Programma’s buitenproducent worden ook minder pluriform. Ook het plan om externen rechtstreeks programma’s te laten pitchen bij de NPO zal waarschijnlijk leiden tot verschraling van de pluriformiteit. Programma’s van externen komen nu nog langs de verschillende omroepverenigingen op tv, en iedere omroep geeft aan die programma’s zijn eigen draai. In de toekomst zouden alle externe producties door de saus van maar één omroep gaan. Het rapport van de Commissie vermeldt bovendien niet dat momenteel ongeveer 30% van het gehele programmabudget wordt besteed aan producties van derden. Externen hebben al toegang tot het bestel. e) Strijd met EU Richtlijn. Het voorstel is strijdig met de Audiovisuele Mediadiensten Richtlijn, die bepaalt dat er “het van essentieel belang [is] dat geen maatregelen worden genomen die het ontstaan van machtsposities bevorderen waardoor het pluralisme en de vrijheid van informatie op de televisie en in de nieuwsmedia in het algemeen worden beperkt.” Artikel 11 lid 2 van het Handvest van de EU bepaalt dat “de vrijheid en pluriformiteit van de media worden geëerbiedigd”. f) Strijd met 10 EVRM, rechtspraak EHRM en regels Raad van Europa. Artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de regelgeving van de Raad van Europa bepalen dat lidstaten met een publieke omroep actief de pluriformiteit daarvan moeten garanderen en bewaken. De publieke omroepen moeten financieel, redactioneel en organisatorisch onafhankelijk zijn en de budgettaire controle moet op afstand staan van de redactionele verantwoordelijkheid, die exclusief bij de omroepen zelf moet liggen. De plannen van de Commissie conflicteren ook met deze Europese regelgeving. g) NPO en NOS zijn uit elkaar gehaald om geldstromen, bestuur en redactie te scheiden; wordt teruggedraaid. De regering wees er bij de verzelfstandiging van de NOS op dat het onwenselijk is als één partij het geheel coördineert, beslist over de verdeling van geld en de plaatsing van het media-aanbod en ook nog eens leiding geeft aan de grootste omroep. Ook benadrukte de regering dat er gepaste afstand moet bestaan tussen het bestuur en de dagelijkse programmaverzorging (zie par. 4.3). Dat wordt in dit voorstel weer teruggedraaid (en het Advies slaat zelfs nog verder door), zonder uitleg waarom deze argumenten aan kracht zouden hebben ingeboet. h) Afstand politiek-omroep wordt verkleind. In het huidige bestel worden de publieke omroepen aangestuurd door (de Raad van Bestuur van) de NPO, een bestuursorgaan dat zelf geen omroep is. De leden van de Raad van Toezicht van de NPO worden benoemd door de Minister. Leden van de Raad van Bestuur van de NPO worden weer door de RvT benoemd, maar met instemming van de Minister. De NPO wordt dus indirect bestuurd door de regering. Reden om afstand te houden tot de omroepen. Door de drie dubbele pet die de NPO krijgt, kruipt de politiek op schoot bij de publieke omroep. Dat is niet wenselijk en strijdig met i) Europees recht (zie onder (e) en (f)). Meer bureaucratie, meer procedures. De Commissie uit de wens om het aantal bestuurs- en beslislagen en de kans op rechtszaken binnen de publieke omroep te beperken. Het voorstel lijkt echter averechts te werken. De individuele omroepen moeten rapporteren aan een nieuwe bestuurslaag, de hoofdredacteuren van de NPO, die weer rapporteren aan de hoofdredacteur binnen het College van Toezicht. De NPO zal een extra loket moeten inrichten om alle pitches van externen te verwerken. De NPO blijft bestuursorgaan, maar krijgt er nog andere petten bij, waardoor haar besluitvorming niet alleen enorm zal toenemen, maar de kans ook groot is dat die besluiten vaker zullen worden aangevochten. Het ligt voor de hand af te wachten hoe het bestel met de net gefuseerde omroepen gaat functioneren. Fusies die nu juist zijn 3 doorgevoerd om bestuurslagen binnen de publieke omroep te verkleinen. Waarom plannen maken op basis van aannames die gerelateerd zijn aan de oude situatie? j) Risico op misbruik machtspositie. Door de NPO deze uitgebreide machtspositie te verstrekken riskeert de Nederlandse overheid aansprakelijkheid onder het Europees mededingingsrecht. De NPO krijgt een “wurggreep” op de markt, als gevolg waarvan misbruik op de loer ligt. Dat zou strijdig kunnen zijn met artikel 106 lid 1 VWEU (zie par. 6.15 en 6.16). k) Mogelijk verboden staatssteun. Door het gebrek aan onafhankelijk en dus effectief toezicht is het verder waarschijnlijk dat de financiering van de publieke omroep onder het Advies conflicteert met Europese staatssteunregels. De staatsecretaris heeft er bij het afwijzen van het productiehuizenmodel eind 2013 niet voor niets op gewezen dat dit model “niet eenvoudig is uit te werken binnen de kaders van de Europese regels over staatssteun en mededinging.” l) Voorstel niet getoetst op juridische haalbaarheid. Hoewel de staatssecretaris dat wel als randvoorwaarde stelde, heeft de Commissie aangegeven dat zij niet heeft gekeken naar juridische haalbaarheid, omdat het recht zich naar de ontwikkeling zal moeten vormen, en niet andersom. Dat wreekt zich. Niet alleen omdat de Europese regels waarmee deze plannen conflicteren niet zullen buigen naar de Nederlandse wensen. Maar vooral omdat de regels hun grondslag vinden in principes die het fundament vormen van een democratische rechtsstaat. Mediavrijheid, onafhankelijkheid en pluriformiteit. Principes die er onder de plannen van de Commissie slecht vanaf komen. m) Conclusie. De in het Advies voorgestelde ontwikkeling is naar onze mening juridisch onhoudbaar en bovenal onwenselijk. 3. Mediavrijheid (10 EVRM): pluriformiteit aan banden Publieke omroep; onafhankelijkheid en pluriformiteit essentieel 3.1. De onafhankelijkheid en het goede functioneren van de publieke omroep wordt beschermd door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit artikel waarborgt het recht op vrijheid van meningsuiting, en daarmee ook de mediavrijheid. Dat recht omvat ook de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag. 3.2. Het EVRM is een verdrag van de Raad van Europa. Binnen de EU wordt de vrijheid van meningsuiting beschermd door artikel 11 van het Handvest van Grondrechten van de EU. Lid 2 van dit artikel bepaalt expliciet dat “de vrijheid en pluriformiteit van de media worden geëerbiedigd”. De Nederlandse Grondwet (artikel 7) bepaalt verder dat de overheid geen inhoudelijke bemoeienis mag hebben met de media. De Nederlandse regering is ook consequent in het benadrukken van het belang van een pluriforme en onafhankelijke publieke omroep. i 3.3. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (het EHRM), dat waakt over het EVRM, is het leidende orgaan voor uitleg van de vrijheid van meningsuiting en de daarin verankerde mediavrijheid. Het EHRM heeft zich herhaaldelijk uitgesproken over de positie van de publieke omroep en wijst er consequent op dat lidstaten met een publieke omroep actief de pluriformiteit daarvan moeten garanderen en bewaken. “Where the State decides to create a public broadcasting system, the domestic law and practice must guarantee that the system provides a pluralistic audiovisual service.” (EHRM Manole v. Moldavië) ii 4 En: “in such a sensitive sector as the audiovisual media, in addition to its negative duty of noninterference, the State has a positive obligation to put in place an appropriate legislative and administrative framework to guarantee effective pluralism member states should guarantee media transparency and structural pluralism as well as diversity of the content distributed.” (EHRM Centro Europa 7 v. Italië) iii 3.4. Het EHRM verwijst voor de invulling van deze actieve plicht van de lidstaten om de pluriformiteit en diversiteit binnen de publieke omroep te garanderen naar de aanbevelingen binnen de Raad van Europa, met name van het Comité van Ministers. Die richtsnoeren zijn dus ook voor Nederland bepalend. Binnen de EU zijn de aanbevelingen van de Raad van Europa herhaald iv v en bevestigd door het Europese Parlement en de Europese Commissie . Hierna enkele relevante bepalingen uit deze aanbevelingen (onderstreping advocaat): Participating states undertake to guarantee the independence of public service broadcasters against political and economic interference. In particular, day to day management and editorial responsibility for programme schedules and the content of programmes must be a matter vi entirely for the broadcasters themselves. The legal framework governing public service broadcasting organisations should clearly stipulate their editorial independence and institutional autonomy ... No a priori control of the activities of public service broadcasting shall be exercised by eternal persons or bodies except in exceptional cases provided for by law. The decision-making power of authorities external to the public service broadcasting organisation in question regarding its funding should not be used to exert, directly or indirectly, any influence over the editorial independence and vii institutional autonomy of the organisations. Reiterates member States’ commitment to firmly support the remit, funding, editorial and organisational independence of public service media viii 3.5. De lidstaten met een stelsel van publieke omroepen moeten dus zorgen dat deze financieel, redactioneel en organisatorisch onafhankelijk zijn. De budgettaire controle moet op afstand staan van de redactionele verantwoordelijkheid. De redactionele verantwoordelijkheid voor de programma’s moet exclusief bij de omroepen zelf liggen. Advies beperkt pluriforme en onafhankelijke verstrekking van informatie 3.6. De Commissie stelt in zijn Advies dat het huidige mediabestel een waarborg biedt voor een pluriform media-aanbod, aangezien de omroeporganisaties van oudsher een eigen maatschappelijke achterban vertegenwoordigen (p. 79). De Commissie stelt vast dat de Nederlandse publieke omroep meer pluriform en divers is dan die in vergelijkbare landen, zoals de VRT, BBC en ZDF (p. 57). 3.7. Het verbaast dan ook dat de Commissie, zonder toe te lichten waarom dat noodzakelijk is, toch voorstelt het fundament van die pluriformiteit overboord te gooien. Daarmee doelen wij met name op de volgende maatregelen: a) De NPO is nu nog uitsluitend een bestuursorgaan. De NPO behoudt die rol maar wordt daarnaast ook een omroep met een uitzendvergunning (p. 81). b) De NPO zal de hoofdredactie voeren over alle programma’s die door de publieke omroep worden uitgezonden. De NPO hoofdredactie wordt eindverantwoordelijk voor wat er wordt gemaakt, besteld en geplaatst binnen de gehele publieke omroep (p. 5 56/58). De hoofdredacteuren bewaken de inhoud en leggen verantwoording af aan het College van Bestuur (p. 69). Inhoudelijk zijn de overige individuele omroepen dus niet langer verantwoordelijk. Dat betekent dat de redactionele onafhankelijkheid van de individuele omroepen (m.u.v. de NPO zelf) overboord gaat. De NPO hoofdredacteuren zullen rechtstreeks vallen onder een lid van het College van Bestuur (nu nog de Raad van Bestuur) van de NPO (p. 56 en p. 81). c) Naast haar nieuwe redactionele verantwoordelijkheid behoudt de NPO haar budgettaire taken. Zij distribueert het budget van de publieke omroep onder de andere omroepen (inclusief haarzelf). Daarnaast blijft de NPO het coördinerende orgaan van de publieke omroep, en houdt de NPO toezicht op de andere omroepen. Zo kan zij bijvoorbeeld maximaal 15% van het budget van een omroep inhouden als die omroep zich niet houdt aan besluiten van de NPO of onvoldoende samenwerkt (art. 2.154 Mediawet). d) De NPO krijgt volledige zeggenschap over het huidige programmaversterkingsbudget (50% van totale het programmabudget van de publieke omroep). De NPO bepaalt of die 50% (deels) gaat naar één van de andere publieke omroepen, of naar een externe producent (p. 81). Het is overigens niet zo dat wanneer de NPO programma’s bestelt bij een externe, die ook 1-op-1 op televisie komen. De NPO voert de hoofdredactie en zal er dus een “NPO sausje” overheen gieten en de eindbeslissingen nemen over de inhoud van het programma. Het programma wordt vervolgens ook uitgezonden door omroep NPO. Het is dan dus een NPO programma. De NPO zal dus telkens moeten kiezen voor een extra “eigen” programma, of een extra programma voor één van de overige publieke omroepen. e) De Commissie wil de netredacties opheffen. De netredactie biedt omroepverenigingen een instrument om mee te praten over de netcoördinatie. f) De omroepverenigingen verliezen zendtijd aan de NPO, tot maximaal 50% (het programmaversterkingsbudget). De NPO heeft zendtijd nodig om de door haar aangeschafte producties uit te zenden. 3.8. In het kort; de NPO wordt een superomroep die de hoofdredactie verzorgt voor de gehele publieke omroep en de beschikking krijgt over 50% van het budget. Wat betekent dat voor de andere omroepen? Een omroep is een mediabedrijf dat programma’s uitzendt waarover zij zelf de hoofdredactie voert. Zowel de Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten (artikel 1 lid 1 sub d) als de Mediawet (artikel 1.1 lid 1 en artikel 2.88 lid 1) bepalen dat de partij die de redactionele verantwoordelijkheid heeft over het media-aanbod geldt als de aanbieder van dit aanbod. Met andere woorden, zonder redactionele verantwoordelijkheid ben je geen omroep. Uit de Richtlijn blijkt verder dat onder redactionele verantwoordelijkheid wordt verstaan: “het uitoefenen van effectieve controle over de keuze van programma’s en de organisatie ervan in hetzij een chronologisch schema, in het geval van televisie-uitzendingen” (artikel 1 lid 1 sub c). Deze taken worden onder het Commissievoorstel grotendeels uitgevoerd door de NPO, wat betekent dat de omroepen de facto hun rol als publieke media-instelling verliezen en verworden tot productiehuizen. 3.9. Het voorstel zal de door de Commissie geprezen pluriformiteit en onafhankelijkheid van de publieke omroepen zeer beperken. Ten eerste krijgen de omroepverenigingen te maken met een hoofdredacteur van de NPO, die “het geheel van wat de publieke omroep brengt bewaken” (p. 69). De hoofdredacteur krijgt zeggenschap over alles wat de publieke omroep uitzendt, dus 6 ook over de programma’s die de andere omroepen nu nog onder redactionele onafhankelijkheid uitzenden onder het garantiebudget. De NPO hoofdredacteur legt daarbij verantwoording af aan de Raad van Bestuur. Het is niet volledig duidelijk welke zeggenschap de hoofdredacteuren krijgen, maar de hoofdredacteur is de persoon die de eindverantwoordelijkheid heeft voor de inhoud. Dat ontneemt de omroepverenigingen hun redactionele vrijheid. Het is ook onduidelijk waarom gekozen wordt voor 1 superomroep, terwijl de inkt onder de fusiecontracten van de omroepen (die van 21 naar 8 zijn gegaan) nog niet droog is. De omroepen zijn onder bepaalde (financiële en andere) voorwaarden akkoord gegaan met de fusies. Met het oog op de rechtszekerheid en een consistente beleidsvoering pas het dan niet om het speelveld - nu de fusies hun beslag hebben gevonden - weer helemaal om te gooien. 3.10. De Commissie meent dat het toekennen van 50% van het programmabudget aan de NPO een ‘dubbele pluriformiteit’ ontstaat, omdat het bestel hiermee open wordt gesteld voor derden, die extra “externe” pluriformiteit mee zullen brengen (p. 71, 79). Op dit moment, zo stelt de Commissie vast, heeft “talent dat niet bij [omroepverenigingen] werkt amper kans op een directe manier bij te dragen aan programma’s” (p. 80). En daar zitten ook innovatieve bedrijven bij, waar de publieke omroep mee zou moeten samenwerken. De Commissie lijkt echter te miskennen dat deze derden via de omroepverenigingen al toegang hadden tot het bestel. In de praktijk blijkt dat 30% van het gehele programmabudget wordt besteed aan producties van ix x derden , waar 16,5% wettelijk verplicht is. Echter, omdat de hoofdredactionele taak – zowel voor de programma’s van de andere publieke omroepen, als die voor de externe partijen – bij de NPO komt te liggen, zullen de plannen naar onze mening niet leiden tot een dubbele pluriformiteit, maar tot verschraling van de huidige pluriformiteit, die bestaat bij de gratie van de verschillende omroepverenigingen. 3.11. Het is ook onduidelijk waarom de verhoogde input van externen via de NPO zou moeten lopen. Ook dat voorstel lijkt de pluriformiteit juist te verminderen. Waar externen nu nog 10 ingangen hebben (inclusief WNL en PowNed), wordt dit er onder het Commissievoorstel 1 (de NPO). Als een plan niet binnen de ideeën van de NPO past, kan de externe het vergeten. In het huidige stelsel wordt de pluriformiteit ook bevorderd doordat de omroepen programma’s die door een buitenproducent worden gemaakt, vanuit hun missie insteken. In het voorstel van de Commissie krijgen al die programma’s het sausje van dezelfde omroep, de NPO. 3.12. De Commissie stelt verder vast dat het een probleem is dat de NPO zelf geen externe programma’s kan kopen. Dit zou regelmatig leiden tot “vertragingen in het programmeerproces en zelfs tot rechtszaken als omroepen het met beslissingen van de Raad van Bestuur niet eens zijn” (p. 80). Deze aanname wordt niet onderbouwd. Dat er incidenteel bezwaar- of beroepsprocedures lopen is eigen aan een democratisch rechtsstelsel. De vraag is ook of daar wel iets aan moet worden gedaan. Of is dat de prijs die je betaalt voor een pluriform systeem, waarbij de omroepen onafhankelijk opereren? Verder is opmerkelijk dat de Commissie niet ingaat op het feit dat haar voorstel waarschijnlijk juist zal leiden tot een aanzienlijke toename van rechtszaken en bureaucratie. De NPO blijft immers een bestuursorgaan, wier besluiten vatbaar zijn voor bezwaar. En het aantal besluiten zal met alle nieuwe rollen die de NPO krijgt explosief toenemen. En gezien de drie dubbele pet (zie par. 6.6) zal die besluitvorming ook een stuk complexer worden en zal deze eerder worden aangevochten. 3.13. Ter motivering van het afscheid nemen van het ledencriterium wijst de Commissie er op dat het aantal leden van de publieke omroep terugloopt (p. 70), en dat het ledencriterium wordt afgeschaft om binding te houden met het publiek (p. 87). Er kunnen valide redenen zijn om het 7 ledencriterium af te schaffen. De aanname dat het ledental terugloopt lijkt echter geen overtuigende. Het ledental neemt immers juist toe. Van 3,26 miljoen leden in 2004, naar 3,66 xi miljoen in 2009 en naar ongeveer hetzelfde in 2014. Dat het bestel bovendien wel degelijk open is blijkt uit de erkenningsaanvraag van HUMAN, de recente toetreding van WNL en PowNed, en de wat minder recente toetreding van Omroep MAX en BNN. Omroepen die elk nieuwe groepen aanboren. Ook is onduidelijk waarom de Commissie als reden voor het afschaffen van het ledencriterium ook noemt dat de omroepen zich gaan zich toeleggen op bepaalde thema’s of publieksgroepen. Dat doen de omroepen immers al. Omroep MAX is wat dat betreft een treffend voorbeeld. 3.14. In zijn opdracht aan de Commissie stelde de Staatssecretaris onafhankelijkheid en pluriformiteit als randvoorwaarden. Het lijkt erop dat de Commissie die beginselen onvoldoende heeft meegewogen bij haar plannen, zonder dit deugdelijk te motiveren. Het voorstel lijkt ook strijdig met de Audiovisuele Mediadiensten Richtlijn, die expliciet bepaalt: “Het is voor een afdoende toepassing van deze richtlijn van essentieel belang dat erop wordt toegezien dat geen maatregelen worden genomen die het vrije verkeer van of de handel in radio- en televisieuitzendingen in gevaar brengen of die het ontstaan van machtsposities bevorderen waardoor het pluralisme en de vrijheid van informatie op de televisie en in de nieuwsmedia in het xii algemeen worden beperkt.” 4. Mediavrijheid (10 EVRM): Commissie wil redactie, toezicht, financiën en bestuur weer in één hand brengen 4.1. De commissie wil van de NPO (weer) een omroep maken. Als gezegd zal de NPO ook de hoofdredactie voeren over alle content van de publieke omroep. De NPO behoudt daarnaast budgettaire en toezichthoudende taken, en krijgt de volledige zeggenschap over het huidige programmaversterkingsbudget. 4.2. Deze voorstellen lijken te botsen met de Europese eis dat publieke omroepen financieel, redactioneel en organisatorisch onafhankelijk zijn. En dat de budgettaire controle op afstand moet staan van de redactionele verantwoordelijkheid, die exclusief bij de omroepen zelf moet liggen (zie par 3.4). 4.3. Dat is ook precies de reden waarom de regering nog in 2009 besloot de bestuurstak van de omroep NOS af te splitsen en onder te brengen in de NPO. De minister zei destijds: “NOS RTV is onderdeel van de huidige stichting NOS. NOS RTV voert de wettelijke programmataak van de NOS uit (nieuws, sport en evenementen). De uitvoering van die taak valt op dit moment direct onder de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur. Dat heeft meermalen tot vragen geleid over de onafhankelijkheid van de NOS-programmering en de dubbelfunctie van de raad van bestuur. Op dit moment heeft de raad van bestuur volgens de Mediawet de dagelijkse leiding over NOS RTV. De regering kiest ervoor NOS RTV meer organisatorische zelfstandigheid te geven. Hiervoor zijn drie redenen. Ten eerste heeft de raad van bestuur een dubbelfunctie. Hij is coördinator van het geheel en beslist over de verdeling van geld en de plaatsing van het mediaaanbod van de omroepen op de kanalen. Tegelijkertijd geeft hij leiding aan de grootste omroep. Dat is geen ideale positie voor een orgaan dat de belangen van alle omroepen moet afwegen en het strookt ook niet met hedendaagse inzichten over scheiding van functies. Een tweede 8 motief voor verzelfstandiging van NOS RTV is de onafhankelijkheid van de programmering. Er behoort gepaste afstand te zijn tussen het bestuur en de dagelijkse programmaverzorging ” xiii 4.4. Het verbaast enigszins dat deze ontvlechting van bestuur en omroep niet alleen wordt teruggedraaid, maar dat het Advies zelfs nog veel verder doorslaat. In het Advies wordt immers ook voorgesteld om zowel de hoofdredactionele als de budgettaire controle over alle publieke omroepen te centreren in de NPO. De NPO wordt een aparte omroep, die ook nog eens 50% van het budget zelfstandig mag besteden en er ook voor mag kiezen dat te besteden aan haar eigen NPO programma’s (die worden besteld bij een buitenproducent). De verantwoordelijkheid voor de (hoofd)redactionele, inhoudelijke beslissingen komt dus te liggen bij het orgaan dat ook al het geld verdeelt. Het orgaan dat direct en indirect wordt bestuurd door de Minister. Dit staat haaks op de regels van de Raad van Europa die voorschrijven dat partijen met budgetbevoegdheden, deze bevoegdheid niet mogen aanwenden om de redactionele vrijheid van de omroepen direct of indirect te beïnvloeden. Het risico dat dat toch zal gebeuren wordt zeer groot. 4.5. De NPO en NOS zijn uit elkaar gehaald om geldstromen, bestuur en redactie te scheiden. De Commissie heeft nagelaten toe te lichten waarom de argumenten die daar destijds voor pleitten nu aan kracht zouden hebben ingeboet. 5. Mediavrijheid (10 EVRM): Afstand Staat/publieke omroep wordt kleiner 5.1. In het huidige bestel worden de publieke omroepen aangestuurd door (de Raad van Bestuur van) de NPO, een bestuursorgaan dat zelf geen omroep is. De leden van de Raad van Toezicht van de NPO worden benoemd door de Minister. Leden van de Raad van Bestuur van de NPO xiv worden weer door de RvT benoemd, maar met instemming van de Minister. Het Advies bevat geen wijzigingen op dit punt. Het lijkt ook niet waarschijnlijk dat de band tussen de minister en de NPO wordt opgegeven. De NPO wordt dus indirect bestuurd door de regering. Reden om afstand te houden tot de omroepen. De huidige omroepen zijn private organisatie die zelf de (hoofd)redactie voeren over hun programma’s. Zij staan op afstand van de politiek. 5.2. Door de NPO niet alleen zelf tot omroep te maken, maar die omroep ook nog eens 50% van het totale budget te laten besteden en dus tot de helft van alle programma’s van de publieke omroep te laten uitzenden, de hoofdredactie te laten voeren over alle programma’s van de publieke omroep en de toezichthoudende en coördinerende taak te laten behouden, kruipt de politiek op schoot bij de publieke omroep. Dat is niet wenselijk. De publieke omroep hoort kritisch te zijn, juist ten opzichte van de overheid. 5.3. Door de eerdere afschaffing van het kijk- en luistergeld (p. 29) heeft de regering al de mogelijkheid gekregen de publieke omroep te sturen. Zij hanteert immers de geldkraan en kan die naar gelieve open en dicht draaien. Dit voorstel verslechtert de onafhankelijkheid van de publieke omroep verder. Dat de NPO hoofdredacteuren een redactiestatuut krijgen (p. 81 en 90) biedt in dat opzicht weinig bescherming aangezien het niet afdoet aan het feit dat de hoofdredacteuren rechtstreeks worden aangestuurd door iemand van het College van Bestuur. 5.4. Opmerkelijk genoeg valt ook op dit punt van de relatie politiek/publieke omroep op dat de Commissie wederom eerst vaststelt dat het huidige bestel goed in elkaar zit en beter is dan in andere landen, en dan vervolgens voorstelt om het bestel toch zo te veranderen dat we die voorsprong kwijt raken. De Commissie stelt in het Advies immers vast dat de onafhankelijkheid van de publieke omroep goed is geregeld omdat de overheid hier veel verder op afstand staat 9 dan in meer centralistisch ingerichte mediaorganisaties (p 90). En vervolgens stelt zij toch voor om er een centralistisch ingerichte mediaorganisatie van te maken. Met alle hoofdredactionele beslissingen op één plek, bij een omroep die (indirect) wordt bestuurd door de regering. Dat is lastig te begrijpen. 6. Mededingingsrecht: (machts-)positie NPO 6.1. Het Advies voorziet in een rigoureuze uitbreiding van de bevoegdheden en functies van de NPO. De NPO moet een “centrale mediaorganisatie” worden, waarbij haar “regiefunctie ( ) inhoudelijk versterkt wordt” (p. 81 en 85). De hiervoor in meer detail genoemde uitbreiding van bevoegdheden van de NPO versterkt haar positie aanzienlijk. Dat roept vragen op over de mededingingsrechtelijke positie van de NPO, waar we hierna op ingaan. We bespreken eerst de machtspositie die de NPO krijgt en de mogelijke strijd met het mededingingsrecht, waarna in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de issues rondom staatssteun. 6.2. Net als “gewone” ondernemingen is de NPO onderworpen aan de regels van het (Europese) xv xvi mededingingsrecht. Een mededingingsregel die derhalve ook geldt voor de NPO , is het xvii verbod op misbruik van machtspositie . 6.3. Om een inschatting te kunnen geven van de positie die een onderneming inneemt op een bepaalde markt, moet eerst worden vastgesteld wat die markt (de “relevante markt”) inhoudt. Voor de NPO achten wij onder meer de Nederlandse markt voor het aanbieden van televisie(en radio)kanalen (op groothandelsniveau) en de inkoopmarkt voor televisie-(en radio)programma’s relevant. 6.4. Een economische machtspositie is een “positie van een of meer ondernemingen die hen in staat stelt de instandhouding van een daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan te verhinderen door hun de mogelijkheid te geven zich in belangrijke mate onafhankelijk van hun concurrenten, hun leveranciers, hun afnemers of hun eindgebruikers te xviii gedragen”. De NPO heeft ons inziens zo’n onafhankelijke positie. Nu al beslist zij als enige over de budgetten, de strategie en de zendtijdverdeling van de publieke omroepen, als gevolg waarvan zij (indirect) grote invloed kan uitoefenen op de hiervoor genoemde markten. Als de aanbevelingen uit het Advies worden opgevolgd, zal zij in staat worden gesteld haar economische machtspositie te versterken. 6.5. Daarbij zijn vooral de volgende aanbevelingen uit het Advies van belang: a) De NPO krijgt een “gidsfunctie” waarbij zij verantwoordelijk wordt voor de ontsluiting van de publieke media-inhoud (p. 72-73); b) De NPO moet nieuwe distributiekanalen gaan benutten (p. 78); c) De NPO krijgt een uitzendlicentie (p. 81); en d) De NPO krijgt de mogelijkheid 50% van het budget te besteden aan het inkopen van programma’s bij andere partijen dan de publieke omroepen (p. 80). 6.6. Deze aanbevelingen verstevigen de (al sterke) marktpositie van de NPO ons inziens aanzienlijk. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen de invloed die NPO zal hebben als inkoper van radio- en televisieprogramma’s en de (drie)“dubbele pet” die zij op zal hebben als a) zendtijd- en budgetverdeler, b) inhoudelijk verantwoordelijke (enerzijds hoofdredactie voor de gehele publieke omroep en anderzijds selectie van programma’s vanuit het programmaversterkingsbudget) en c) omroep in één. Dat wordt hieronder uitgewerkt. 10 Machtspositie als inkoper 6.7. Nu kan de NPO alleen programma’s “inkopen” (budget voor beschikbaar stellen) van de publieke omroepen, maar in de toekomst zal zij, als het advies van de Raad wordt opgevolgd, ook programma’s van externe producenten inkopen. Als gevolg daarvan zal de NPO een grote(re) rol krijgen als inkoper van radio- en televisieprogramma’s op de Nederlandse markt. Daarmee kan zij de beschikking krijgen over aanzienlijke inkoopmacht. 6.8. Er bestaat de reële mogelijkheid dat de NPO, als machtige inkoper, onbillijke prijzen en/of voorwaarden zal opleggen aan de (huidige) publieke omroepen en/of externe producenten en betrokkenen. Deze partijen hebben vaak geen andere keus dan de voorwaarden van de NPO te accepteren, ook als deze onbillijk zijn. Dit leidde in 2012 tot een klacht door de Stichting Platform Makers bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM; toen nog NMa) wegens misbruik xix door het hanteren van onbillijke contractvoorwaarden. Dat trok toen ook politieke aandacht: xx de Tweede Kamer was kritisch over het uitblijven van optreden van de ACM. Dergelijke klachten en/of procedures zullen naar verwachting vaker aan de orde zijn bij opvolging van de aanbevelingen uit het Advies. 6.9. Daarnaast kan de nieuwe inkooprol van de NPO leiden tot een ongelijk speelveld voor de huidige publieke omroepen. Externe producenten kunnen aankloppen bij de omroepen (zoals dat nu ook al kan), maar zullen in een aantal gevallen vermoedelijk de voorkeur geven aan de “kortere route” naar de NPO. Die kans wordt nog vergroot omdat het de programma’s uiteindelijk toch allemaal langs de NPO gaan, die immers de hoofdredactie doet en ook de plaatsing bepaalt. Dat zet de (huidige) publieke omroepen op achterstand. Hun concurrentiepositie bij het inkopen van televisieprogramma’s zal worden verzwakt. Dat heeft vervolgens weer een verdere versteviging van de positie van de NPO als gevolg. xxi Machtspositie als poortwachter: (drie)“dubbele pet” 6.10. Vanuit mededingingsrechtelijk oogpunt springt echter de drie dubbele pet die de NPO krijgt aangemeten het meest in het oog. De positie die de NPO zal gaan innemen als zendtijd- en budgetverdeler, inhoudelijk verantwoordelijke en omroep. Daarmee wordt een situatie gecreëerd waarin de NPO beslist over de financiën en het beleid van wat op een downstream markt haar concurrenten zullen zijn, namelijk de (andere) publieke omroepen. 6.11. De NPO zal door de plannen van de Commissie een zogenaamde “poortwachtersfunctie” verkrijgen. De NPO zal nog meer invloed krijgen op de budgetverdeling, strategie en zendtijdverdeling. Daardoor zijn de verschillende publieke omroepen in nog hogere mate afhankelijk van de NPO. Het gedrag van de NPO is bepalend voor de overlevingskansen van bestaande omroepen, maar ook voor de mogelijke toetreding van nieuwe partijen. Daarnaast zullen ook externe producenten in feite niet meer om de NPO heen kunnen. Zoals blijkt uit het Visiedocument Inkoopmacht van de ACM, maakt alleen al het bestaan van deze poortwachtersfunctie het aannemelijk dat toekomstig handelen van de NPO (met haar nieuwe bevoegdheden) er toe zal leiden dat de mededinging wordt beperkt. xxii 6.12. De NPO kan zodoende de concurrentievoorwaarden voor haar concurrenten bepalen, maar bovendien kan de NPO zichzelf op die manier bevoordelen. De NPO kan haar bevoegdheden gebruiken om de positie van de NPO op de downstream markt te beschermen of te versterken, met name door aan bepaalde omroepen ongunstigere voorwaarden op te leggen of de toegang 11 voor andere partijen te bemoeilijken. xxiii Dergelijk gedrag kan kwalificeren als misbruik van machtspositie. 6.13. Ook vermindert de nieuwe positie van de NPO de (creatieve) concurrentie tussen de omroepen onderling. Opmerkelijk is dat het Advies dit erkent, en dat het zelfs uitdrukkelijk de bedoeling lijkt: “Vanwege specialisatie en afstemming zal de competitie tussen omroepen mogelijk minder xxiv worden ( )” en “De huidige concurrentie wordt zo omgezet in samenwerking en afstemming”. xxv Dit terwijl in Europees verband concurrentie tussen televisieomroepen juist wordt aangemoedigd. Verticale integratie van omroeporganisaties, waarbij meer taken uit de verticale productieketen bij één onderneming komen te rusten - wat het Advies ten aanzien van de NPO voorstelt - wordt daarentegen met argwaan bekeken. xxvi 6.14. Daarnaast zijn andere vormen van misbruik denkbaar, zoals het uitsluiten van effectieve concurrentie door de (huidige) publieke omroepen op de markt voor het aanbieden van televisiecontent op publieke kanalen – maar wellicht ook op gerelateerde) markten, zoals het aanbieden van diensten als uitzending gemist. Dat heeft – uiteindelijk – nadelige gevolgen voor de consument. Aansprakelijkheid van de Nederlandse overheid 6.15. Hoewel het hebben van een machtspositie door ondernemingen op grond van de mededingingsregels niet verboden is (doch slechts het misbruik maken daarvan), kan er wel sprake zijn van een inbreuk door de overheid op de regels van het VWEU in geval een onderneming in de positie wordt gebracht waarbij misbruik zou kunnen maken van een machtspositie. In de Europese jurisprudentie is vastgesteld dat een lidstaat inbreuk maakt op artikel 106 lid 1 VWEU(juncto artikel 102 VWEU) indien bijzondere of exclusieve rechten aan een onderneming worden toegekend waardoor deze in een voordeliger positie dan haar concurrenten verkeert en waarbij het risico bestaat dat die onderneming misbruik van haar machtspositie zou maken. Het is voor een inbreuk door de overheid zelfs niet noodzakelijk dat die onderneming daadwerkelijk misbruik maakt van een machtspositie. xxvii 6.16. De vraag is dan ook of een positie van de NPO zoals de Commissie die voor zich ziet misbruik in de hand zal werken. Als het Advies zal worden opgevolgd, zal de NPO een “wurggreep” op de markt krijgen, als gevolg waarvan misbruik bijna voor de hand ligt. Dit is voldoende voor de aansprakelijkheid van de Nederlandse overheid op grond van een inbreuk op de genoemde verdragsartikelen. Afsluiting 6.17. De door het Advies voorgestelde uitbreiding van de bevoegdheden van de NPO leiden ons inziens tot een versteviging van de machtspositie van de NPO, die misbruik in de hand werkt. Als gevolg daarvan zou de Nederlandse overheid aansprakelijk kunnen zijn wegens inbreuk op artikel 106 VWEU. 6.18. Opmerkelijk is ook dat bij de behandeling van de recente wijziging van de Mediawet een “productiehuis” constructie werd voorgesteld die vergelijkbaar is met de huidige aanbeveling van de Raad. Dat voorstel werd afgeschoten omdat, volgens de staatssecretaris, het productiehuizenmodel in mededingingsrechtelijk opzicht te veel bezwaren met zich mee zou brengen: “Tot slot vind ik een productiehuizenmodel een te rigoureuze omvorming die de continuïteit van de publieke omroep ernstig in gevaar brengt. Daarbij komt dat een dergelijk model niet 12 eenvoudig is uit te werken binnen de kaders van de Europese regels over staatssteun en mededinging.” xxviii (d.d. 6 oktober 2013) Bij een nieuw voorstel in die richting zoals dat van de Commissie, zou dan ook een uitgebreide motivatie worden verwacht waarom die bezwaren in dit geval geen rol zouden spelen. Die motivatie ontbreekt. 7. Mededingingsrecht II: Staatssteun 7.1. Aangezien de staatssecretaris oordeelde dat een productiehuizenmodel de publieke omroep in gevaar zou brengen en moeilijk is in te passen in o.a. de Europese staatssteunregels (zie par. 6.18) is het opvallend dat de Commissie in zijn Advies lijkt te pleiten voor de invoering van een dergelijk model. 7.2. Wij zullen hieronder toelichten dat de voorstellen van de Commissie inderdaad tot problemen leiden op het gebied van staatssteun. Veel aandacht voor staatssteun aan publieke omroepen 7.3. De financiering van de publieke omroep staat al lange tijd in de nadrukkelijke belangstelling van de Europese Commissie en het is één van de belangrijkste onderdelen van het Europese mededingingsbeleid en staatssteunrecht. Uitgangspunt is dat staatssteun in principe verboden is, omdat deze doorgaans de concurrentie vervalst (zie artikel 107 VWEU). Financiering aan de publieke omroep vormt staatssteun 7.4. In 2010 oordeelde de Europese Commissie dat de financiering door de Nederlandse overheid aan de publieke omroepen staatssteun vormt. xxix Ook de financiering die wordt voorgesteld in het Advies zal in beginsel staatssteun vormen. Er worden in het voorstel namelijk geen aanbevelingen gedaan die er toe zouden leiden dat niet langer wordt voldaan aan de door de Commissie genoemde criteria voor staatssteun. Huidige staatssteun niet verboden 7.5. Hoewel de financiering van de publieke omroep staatssteun vormt, is deze op dit moment niet verboden. De reden hiervoor is dat de Europese Commissie tot het oordeel kwam dat de staatssteun in aanmerking kwam voor de uitzondering op het staatssteunverbod van artikel 106 lid 2 VWEU. 7.6. Onder uitzonderlijke omstandigheden kan staatssteun aan publieke omroepen namelijk zijn toegestaan, hiertoe moet de financiering voldoen aan de volgende drie voorwaarden: a) De publieke taak van de omroep moet duidelijk zijn omschreven en er mag met name geen twijfel bestaan over de vraag welke activiteiten wel en niet onder deze taak vallen. (‘Omschrijving publieke taak’); b) De omroep moet uitdrukkelijk met de verlening van deze publieke taak zijn belast en er moet op transparante en effectieve wijze toezicht worden gehouden op de tenuitvoerlegging daarvan (‘Toewijzing en toezicht’); en c) Eventuele concurrentieverstoringen (als gevolg van de financiering) moeten gerechtvaardigd zijn door de noodzaak de publieke taak uit te voeren en om deze te financieren (‘Evenredigheid’). 13 7.7. De Europese Commissie oordeelde dat de huidige financiering voldeed aan deze drie voorwaarden en dat de financiering in aanmerking kwam voor een uitzondering op het staatssteunverbod. Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat het huidige Advies ook aan deze voorwaarden zal voldoen. 7.8. De vraag of wordt voldaan aan de eerste voorwaarde (‘omschrijving publieke taak’) en de derde voorwaarde (‘evenredigheid’) is op basis van het huidige Advies moeilijk te beantwoorden. Dit zal onder meer afhangen van concrete invulling in een eventuele aanpassing van de Mediawet. 7.9. Het huidige Advies geeft echter wel voldoende aanleiding om ernstig te twijfelen aan de vraag of er wordt voldaan aan de tweede voorwaarde, en specifiek het vereiste van ‘effectief toezicht’. Effectief toezicht: Onafhankelijkheid 7.10. Er dient sprake te zijn van toezicht vanuit de overheid op de naleving van de publieke taak door de publieke omroep. Uit de Omroepmededeling van de Europese Commissie blijkt dat er enkel sprake kan zijn van effectief toezicht, wanneer dit wordt uitgevoerd door een instantie die daadwerkelijk onafhankelijk is van het management van de publieke omroep: “( ) toezicht lijkt alleen effectief te zijn wanneer het wordt uitgevoerd door een instantie die daadwerkelijk onafhankelijk is van het management van de publieke omroep, die over de bevoegdheden en de noodzakelijke capaciteiten en middelen beschikt om op gezette tijdstippen toezicht te houden en die erin resulteert dat passende corrigerende maatregelen worden opgelegd voor zover zulks nodig is om de inachtneming van de [publieke taak] te garanderen.” 7.11. Op dit moment wordt het toezicht op de publieke omroep uitgeoefend door zowel het Commissariaat van de Media als de Minister. xxx Dit betekent dat deze beide daadwerkelijk onafhankelijk van het management van de publieke omroep moeten zijn. 7.12. Hiervoor is uitvoerig omschreven dat het Advies zorgt voor een aanzienlijke uitbreiding van het takenpakket van de NPO. De publieke omroepen verworden tot een soort productiehuizen en moeten hun hoofdredactionele taak overhevelen aan de NPO, terwijl de NPO een omroep wordt die ook 50% van het budget te besteden krijgt voor eigen zendtijd. Dat heeft ook zijn effect op de inmenging van de Minister in de publieke omroep, die immers veel directer wordt doordat de NPO de omroeptaken naar zich toegeschoven krijgt. Daaruit volgt dat de Minister in de plannen van de Commissie naar alle waarschijnlijkheid niet kan worden beschouwd als onafhankelijk ten opzichte van het management van de publieke omroep. 7.13. Dit zou betekenen dat niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 106 lid 2 VWEU en dat de financiering van de publieke omroep niet meer in aanmerking zou komen voor de uitzondering op het staatssteunverbod. Tussenconclusie staatssteun 7.14. In het algemeen kan de financiering door de Nederlandse overheid van de publieke omroep worden gezien als staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU. Dit geldt voor de huidige financiering en in beginsel ook voor de financiering onder het Advies. De huidige financiering is echter toegestaan omdat er wordt voldaan aan de voorwaarden voor de uitzondering van artikel 106 lid 2 VWEU. Het is echter waarschijnlijk dat de financiering onder het Advies niet langer aan deze voorwaarden voldoet, met name doordat er niet langer sprake lijkt te zijn van onafhankelijk en dus effectief toezicht. 14 7.15. Gelet op het bovenstaande, en in navolging van de uitspraken van de staatssecretaris , is het dan ook goed denkbaar dat het Advies tot problemen zal leiden op het gebied van staatssteun. 8. Conclusie 8.1. Het valt op dat de juridische haalbaarheid van de plannen van de Commissie in het Advies niet is onderzocht. De Commissie-voorzitter heeft ook bevestigd dat daar niet naar is gekeken, en dat dat ook te benauwend zou werken. Het recht zou veel meer de visie en voorgestelde xxxi ontwikkeling moeten volgen, en niet andersom. Dat is op het eerste gezicht een begrijpelijke gedachte. Immers, we bepalen zelf wat de regels zijn en waar we heen willen. Echter, de staatssecretaris heeft in zijn opdracht niet voor niets expliciet bepaald dat het advies moet worden getoetst op juridische haalbaarheid. 8.2. Het wringt dat ondanks deze opdracht toch is afgezien van een juridische toets. Enerzijds xxxii omdat de Nederlandse regering het Europese recht niet kan ombuigen. Daarbij gaat het om de regels over de mediavrijheid en mededingingsrechtelijke regels. En anderzijds omdat er ook een keerzijde aan zit als je je bij het formuleren van je toekomstvisie niet laat belemmeren door regels. Omdat veel van die regels hun grondslag vinden in principes die het fundament vormen van een democratische rechtsstaat. Dat geldt zeker als het gaat om de regels over de (publieke) omroep, waarbij mediavrijheid, onafhankelijkheid van de politiek en pluriformiteit leidend zijn. Principes die er onder de plannen van de Commissie slecht vanaf komen. 8.3. Het Advies roept de vraag op of daadwerkelijk is gekeken naar hoe een slagvaardiger publieke omroep kan worden gecreëerd, met behoud van pluriformiteit en onafhankelijkheid. Met behoud van het goede dat het systeem in zich draagt. Of is gekeken hoe redelijk snel, maar gefaseerd, kan worden overgestapt op het BBC model, met één centrale, geoliede staatsomroep en de oude omroepen als productiehuizen? 8.4. De Commissie stelt op verschillende punten vast dat het huidige bestel op deze principiële punten juist heel goed scoort. En toch worden telkens voorstellen gedaan die deze voorsprong teniet doen. Naar onze mening stuit dat op twee problemen. Enerzijds het juridische probleem. Het gaat om structurele wijzigingen die strijdig lijken te zijn met Europees recht. Europees recht zal de ontwikkelingen in Nederland niet volgen. 8.5. Maar belangrijker is nog de twijfelachtige weg die lijkt te worden ingeslagen. Naar een NPO als superomroep, met aan haar zijde publieke productiehuizen. Een dergelijk bestel zou afbreuk doen aan kernbegrippen als onafhankelijkheid en pluriformiteit en zal de afstand tussen de overheid en de omroep verminderen en de politiek ook inhoudelijk meer controle geven over de publieke omroep. Het zou ook ingaan tegen de nadrukkelijke wens van de regering om die principes juist na te leven en om bestuur, toezicht, geld en redactie zoveel mogelijk te scheiden. Het Advies licht niet toe waarom het zinnig zou zijn terug te gaan op de weg die is ingeslagen door de verzelfstandiging van de NOS. 8.6. De vraag is ook hoe de voorstellen de door de Commissie gesignaleerde (p. 30) bestuurlijke inefficiëntie oplost. Immers, er lijken slechts bestuurs- en beslislagen bij te komen. Er komt een extra omroep. De individuele omroepen mogen nog steeds programma’s maken, maar moeten rapporteren aan een nieuwe bestuurslaag, de hoofdredacteuren van de NPO, die weer rapporteren aan de hoofdredacteur binnen het College van Toezicht. De NPO zal een extra loket moeten inrichten om alle pitches van externen te verwerken en beoordelen. Dat zal een 15 stevige kluif worden, aangezien iedereen zich kan aanmelden. De NPO blijft bestuursorgaan, maar krijgt er nog andere petten bij, waardoor haar besluitvorming niet alleen enorm zal toenemen, maar de kans ook groot is dat die besluiten vaker zullen worden aangevochten. 8.7. Het ligt ook meer voor de hand om eerst af te wachten hoe het bestel met de net gefuseerde omroepen gaat functioneren. Fusies die nu juist zijn doorgevoerd om bestuurslagen binnen de publieke omroep te verkleinen. Waarom nu plannen maken om de omroepen om te vormen tot productiehuizen, met behoud van bestuurslagen, op basis van aannames die gerelateerd zijn aan de oude situatie? 8.8. Concluderend lijkt de situatie er niet bepaald overzichtelijker op te worden. De vraag is bovendien of de door de Commissie gesignaleerde problemen niet juist worden vergroot in plaats van verkleind als de plannen worden doorgevoerd. En dat terwijl deze plannen ook ten koste zullen gaan van de door de Commissie juist zo geroemde redactionele onafhankelijkheid en pluriformiteit. 8.9. De in het Advies voorgestelde ontwikkeling is naar onze mening juridisch onhoudbaar en bovenal onwenselijk. i Zie bijvoorbeeld de Memorie van Toelichting bij de Erkenningswet 2008, Kamerstukken II, 31 804, nr. 3. ii EHRM 17 september 2009 (Manole v. Moldavië). Vgl. ook EHRM 22 april 2013 (Animal Defenders International v. Verenigd Koninkrijk). iii EHRM 7 juni 2012 (Centro Europa 7 v. Italië). iv Zie bijvoorbeeld Resolutie van het Europees Parlement van 25 september 2008 over concentratie en pluralisme in de media in de Europese Unie (2007/2253(INI)) en Resolutie van het Europees Parlement van 21 mei 2013 over het EU-Handvest: vaststelling van normen voor de vrijheid van de media in de gehele EU (2011/2246(INI)). v Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de regels inzake staatssteun op de publieke omroep (2009/C 257/01). vi Comité van Ministers, Resolution 1 on the Future of Public Service Broadcasting, December 1994. vii Comité van Ministers, R(96) 10. viii Comité van Ministers, Declaration on Public Service Media governance, 15 februari 2012. ix Brief Staatssecretaris omtrent de Mediabegroting 2014, 14 november 2013. x Artikel 14b Mediabesluit. xi “Verwachte daling van ledenaantal omroepverenigingen blijft uit”, NRC Handelsblad 9 april 2014. Het ledental voor 2014 is een schatting van NRC Handelsblad, op basis van gegevens van de omroepen. xii Considerans overweging 8. xiii Memorie van Toelichting bij de Erkenningswet 2008, Kamerstukken II, 31 804, nr. 3. xiv Artikel 2.5 lid 2 Mediawet en artikel 2.8 lid 3 Mediawet. xv In rechtspraak van het Gerecht (Arrest van het Gerecht van de Europese Unie 16-12-2010, gevoegde zaken T-231/06 en T-237/06, Jur. 2010, p. II-05993 (Koninkrijk der Nederlanden en Nederlandse Omroep Stichting (NOS) tegen Europese Commissie) is ten aanzien van de NOS (die toen nog – naast haar omroepactiviteiten – was belast met het netbeheer en de coördinatie van het publieke omroepbestel) uitgemaakt dat haar taken niet konden worden aangemerkt als zogenaamde “activiteiten houdende uitoefening van openbaar gezag” (deze worden niet aangemerkt als economische activiteiten, als gevolg waarvan de mededingingsregels niet van toepassing zijn), maar moesten worden beschouwd als economische activiteiten. Als gevolg daarvan werd de NOS aangemerkt als onderneming in de zin van het mededingingsrecht. Die rechtspraak is onverkort van toepassing op de NPO. xvi Ondernemingen die belast zijn met een zogenaamde “dienst van algemeen publiek belang” kunnen in bepaalde gevallen een ontheffing krijgen van de toepassing van het verbod op misbruik van machtspositie. De publieke omroepen, en mogelijk ook de NPO, kunnen hiervoor in aanmerking komen. Dat kan alleen als zij kunnen aantonen dat een verbod op het uitoefenen van de gedraging die misbruik oplevert in strijd is met hun publieke taken (artikel 25 Mw; artikel 106 lid 2 ). Daarbij is van 16 belang of het uitoefenen van de gedraging onmisbaar is voor het uitoefenen van die publieke taken. Dat is niet snel aan de orde. xvii Die regel is vastgelegd in artikel 24 van de Nederlandse Mededingingswet (“Mw”) en artikel 102 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (“VWEU”). xviii Artikel 1 onder i Mw; HvJEU 13 februari 1979, zaak 85/76, Jur. 1979, p. 461 (Hoffmann-La Roche v Commissie). xix Besluit in zaak nr. 7213/27, Platform Makers vs NPO e.a., https://www.acm.nl/nl/publicaties/publicatie/4718/Platform-Makers-vs-NPO-ea/. De ACM heeft de klacht niet inhoudelijk behandeld in verband met haar prioriteringsbeleid. De Stichting maakte daartegen bezwaar, en ging toen dat niet gehonoreerd werd in beroep bij de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2013:9461). xxi Zie ook de Richtsnoeren betreffende de handhavingsprioriteiten van de Commissie bij de toepassing van artikel 82 van het EG-Verdrag op onrechtmatig uitsluitingsgedrag door ondernemingen met een machtspositie, COM(2008) 832 def., p. 10. xxii Vg. Besluit ACM van 3 juni 2013, zaak 7512, par. 41 en Visiedocument Inkoopmacht, december 2004, https://www.acm.nl. xxiii Vg. Beschikking van de Europese Commissie van 21 december 1993, zaak IV/34.689, Sea Containers t. Stena Sealink – Voorlopige maatregelen, PB. L 015 van 18 januari 1994, p. 8. xxiv Advies, p. 71. xxv Advies, p. 79. xxvi Zie de OECD Background Note on Competition Issues in Television and Broadcasting bij het Global Forum on Competition in februari/maart 2013, http://search.oecd.org/officialdocuments/publicdisplaydocumentpdf/?cote=DAF/COMP/GF(2013)2&do cLanguage=En, p. 28. xxvii HvJEU zaak C 49/ 07, Jur. 2008, I-4863 ( MOTOE), ov. 49. xxviii Eerste Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33541, C, p. 8. xxix Besluit Europese Commissie van 26 januari 2010, Steunmaatregel E 5/2005 – Jaarlijkse financiering van de Nederlandse publieke omroep, C(2010)132, par. 101. Volgens de Commissie werd er voldaan aan de criteria voor staatssteun van artikel 107 lid1 VWEU: (i) Er werden staatsmiddelen aan de publieke omroep verleend; (ii) dit bezorgde de publieke omroepen een economisch voordeel; (iii) dit beïnvloedde het handelsverkeer tussen de lidstaten; en (iv) dit vervalste de mededinging of dreigde deze te vervalsen. xxx Overigens ook deels door de NPO zelf. Op de implicaties daarvan wordt in dit memo niet ingegaan. xxxi Op 25 april 2014 heeft de de voorzitter van de Commissie, mevrouw Brakman, het Advies nader toelicht tijdens een bijeenkomst van de VMC (Vereniging voor Media- en Communicatierecht). xxxii De Commissie voorzitter heeft ook expliciet bevestigd dat niet is gekeken naar de implicaties onder Europees recht. 17 Contactinformatie Annemieke van der Beek Tel: +31 20 5506 684 E-mail: [email protected] Jens van den Brink Tel: +31 20 5506 843 E-mail: [email protected] Sophie van Loon Tel: +31 20 5506 698 E-mail: [email protected] Haarlemmerweg 333, 1051 LH Amsterdam Postbus 58188, 1040 HD Amsterdam t. +31 (20) 5506 666, f. +31 (20) 5506 777 e. [email protected], www.kvdl.nl
© Copyright 2024 ExpyDoc