Studentenstatuut Opleidingsdeel Studiejaar 2014-2015 Christelijke Hogeschool Windesheim Bachelor Bedrijfskunde-MER CROHO-34139 [BBA Bedrijfskunde-MER] voltijd / deeltijd Accreditatie: 2009 tot 2016 INHOUDSOPGAVE INLEIDING 1. - OMSCHRIJVING VAN HET ONDERWIJS VAN DE OPLEIDING 1.1. - De onderwijsvisie van Windesheim 1.2. - De onderwijsleeractiviteiten 1.3. - Studiebegeleiding 1.4. - Kwaliteit en studeerbaarheid 1.5. - Vorm van de opleiding 2. - DE RELATIE VAN DE OPLEIDING MET HET BEROEPENVELD 2.1. - Doelstelling van de opleiding 2.2. - De eindtermen c.q. eindcompetenties van de opleiding 2.3. - Inhoud van de opleiding 2.4. - De relatie tussen de opleiding en het beroepenveld 3. - INRICHTING VAN HET ONDERWIJS 3.1. - Inrichting van de opleiding 3.1.a - De propedeutische fase 3.1.b - De postpropedeutische of hoofdfase 3.1.c - Bijzondere leerwegen 3.2. - Accreditatie INLEIDING In het Studentenstatuut zijn de regels opgenomen die betrekking hebben op de rechten en plichten van studenten. Samen met de Regels Examencommissie is het Onderwijs- en Examenreglement (OER) de belangrijkste regeling in het studentenstatuut. In het OER is een concrete uitwerking van de inhoud van de opleiding opgenomen. Deze is opgesteld door het management van de opleiding. De examencommissie oordeelt of het OER op een juiste manier wordt uitgevoerd. Als een student vragen, opmerkingen of klachten over de uitvoering van het OER heeft, dan kunnen deze aan de examencommissie worden voorgelegd. In de Regels Examencommissie staan de regels die de examencommissie daarbij hanteert. Enkele opleidingen hebben een deel van het studentenstatuut verwerkt in een ‘studiegids’. In deze gids staat, naast enkele regelingen uit het statuut, ook nog andere informatie over de opleiding. Bijvoorbeeld een overzicht van alle docenten en de openingstijden van de Servicebalie. Naast het OER en de Regels Examencommissie zijn er nog meer regelingen. Deze zijn alle in het studentenstatuut opgenomen. Bijvoorbeeld regelingen over medezeggenschap, financiële uitkeringen, huisregels en privacy-regels, de rechtsbescherming van studenten en het klachtenloket. Het studentenstatuut met al deze regelingen is te vinden op Sharenet en WISE. 1. – OMSCHRIJVING VAN HET ONDERWIJS VAN DE OPLEIDING 1.1. - De onderwijsvisie van Windesheim Windesheim is een brede kennisinstelling en heeft de ambitie een inspirerende omgeving voor hoger onderwijs te zijn. Onze studenten wordt een excellente opleiding aangeboden, die hen theoretisch en praktisch voorbereidt op een succesvolle en maatschappelijk relevante loopbaan. Om de ontwikkeling van het onderwijs verdere impulsen te geven, wordt praktijkgericht onderzoek verricht. Daarnaast wordt de kennis voortdurend getoetst aan de praktijk door samen te werken met bedrijven en non-profit organisaties in de regio. Door onderwijs, onderzoek en ondernemen op deze wijze uitgebalanceerd ten opzichte van elkaar te positioneren, versterken ze elkaar. Onze vier uitgangspunten Ambitieus studieklimaat Windesheim daagt studenten uit. In de leersituatie wordt steeds spanning gecreëerd tussen het bestaande en het volgende competentieniveau, waardoor studenten worden geprikkeld hun grenzen te verleggen. De praktijk van het beroep is de basis waaraan uitdagende opdrachten worden ontleend. Om recht te doen aan de verschillende talenten en ambities kunnen studenten binnen de beroepsgerichte curricula een deel van het onderwijs zelf invullen om tot verbreding, verdieping of verzwaring van het programma te komen. In dit ambitieuze studieklimaat worden kwantitatieve en kwalitatieve eisen gesteld aan de inspanningen van de student. Uitdagend, tegelijkertijd realistisch. De waarde(n)volle professional Windesheim leidt professionals op die geleerd hebben het eigen professionele handelen kritisch ter discussie te stellen en hierover verantwoording af te leggen. Daarbij hanteert de professional persoonlijke, institutionele en wettelijke waarden en normen. Door een onderzoekende en reflectieve houding ontwikkelen zij continu hun professionaliteit vanuit hun idealen over goed samenleven. Vanuit de eigen vakbekwaamheid en met die kritische reflectie leveren zij een bijdrage aan de kwaliteit van de samen3 leving. De professional is op de hoogte van de meest recente ontwikkelingen op het vakgebied en is door onderzoekvaardigheden gewapend voor de toekomst en de steeds veranderende beroepspraktijk. Hij ziet kansen, weet deze te benutten, kan innoveren en neemt initiatief. Studentbegeleiding op maat Aan studenten wordt persoonlijke en adequate begeleiding aangeboden, met eerlijke en bruikbare feedback op de prestaties. Al voor de poort maakt de student kennis met Windesheim en vice versa, met het doel de meest passende opleiding te kunnen kiezen. Er wordt gestuurd op resultaat, zodat de student succesvol zijn studie kan doorlopen. Windesheim biedt een omgeving waarin studenten zich maximaal kunnen ontplooien. Hierbij worden zowel uitzonderlijke begaafdheden als specifieke functiebeperkingen serieus genomen. Tevens wordt tijd- en plaatsonafhankelijk werken gefaciliteerd. Hoge kwaliteit van onderwijs De norm is het aanbieden van opleidingen van bovengemiddeld niveau. Een deel van de opleidingen van Windesheim heeft een nòg hoger ambitieniveau en werkt toe naar het predicaat: Topopleiding. Om steeds met de nieuwste inzichten in de diverse vakgebieden te kunnen werken, zijn opleidingen verbonden met Centers of Expertise en kenniscentra. Onderwijs, onderzoek en ondernemen zijn met elkaar geïntegreerd en versterken elkaar daardoor in kwaliteit en vernieuwingskracht. Windesheim laat iedere student zich internationaal oriënteren om de kwaliteit en het beroepsperspectief van de afgestudeerden te vergroten. Windesheim handhaaft en verbetert continu onderwijskwaliteit. Het professioneel handelen van alle medewerkers is het vertrekpunt voor kwaliteit. Docenten vormen de ruggengraat van de kwaliteit van de opleiding. Zij zijn op de hoogte van de belangrijkste ontwikkelingen binnen hun vakgebied. Windesheim hanteert hierbij een dubbele professionaliteit: docenten zijn vakbekwaam én didactisch onderlegd. Hoge kwaliteit is voor hen geen toevallige uitkomst, het is een logisch gevolg van de beheersing van het proces en de afstemming met de omgeving. Windesheim • Is een inspirerende kennisinstelling voor met name de regio Zwolle en Almere met een ambitieus studieklimaat en opleidingen van bovengemiddeld niveau. • Biedt een omgeving waar de student zich, met de nodige invloed op het studieprogramma, kan vormen tot een waarde(n)volle professional. • Levert een professional die de regie kan voeren over de eigen loopbaan en over de grenzen van het vakgebied hen kan kijken. 1.2. - De onderwijsleeractiviteiten De opleiding onderscheidt vier onderwijsleeractiviteiten: de integrale leerlijn (= projecten met kenmerkende beroepssituaties), de conceptuele leerlijn (= kennisonderwijseenheden), de vaardighedenleerlijn (inclusief vreemde talen) en de reflectieve leerlijn (= SLB). Elk onderwijsblok kent een integraal project of Kenmerkende Beroepssituatie waarin integratie van de verschillende vakgebieden plaatsvindt. Studenten werken in projecten aan beroepstaken in de beroepscontext van Bedrijfskunde MER. Binnen de kennisonderwijseenheden zijn studietaken gedefinieerd. De student krijgt in de major te maken met een concentrische opbouw. De competenties, inclusief de algemene hbo-kwalificaties komen in het eerste jaar op basisniveau aan bod. In het tweede jaar wordt uitgegaan van de competenties op gevorderd niveau, waarna in het derde jaar de HBO-competenties en de specifieke beroepscompetenties op gevorderd niveau in de stage terugkomen. Het vierde jaar wordt gebruikt voor het aanbrengen van de verdieping die het bachelorniveau kenmerkt. In de minors werkt 4 de student aan verbredende competenties, resp. meer gespecialiseerde competenties aansluitend op de beroepskeuze. 1.3. – Studiebegeleiding De Business School heeft gekozen voor een begeleidingssysteem waarbij de persoonlijke aandacht voor de student centraal staat en waarbij de student steeds meer verantwoordelijkheid leert te nemen voor de eigen studie- en loopbaanontwikkeling: van strakke sturing via gedeelde sturing naar losse sturing. In aansluiting op de visie van de hogeschool wordt er binnen de Business School in het kader van de studentbegeleiding een onderscheid gemaakt tussen de basisbegeleiding door de SLB-docent/studiecoach/werkgroepbegeleider en praktijkbegeleiders enerzijds en de specialistische begeleiding door de studievoortgangsadviseur en decaan anderzijds met doorverwijsmogelijkheden naar het studieloopbaancentrum, de studentenpsycholoog en/of het pastoraat. Belangrijk uitgangspunt is het feit dat studieloopbaanbegeleiding niet op zichzelf staat. Er is een continue pendelbeweging tussen het onderwijs en de studieloopbaanbegeleiding. SLB Tijdens de studie is er voor studenten gedurende de eerste 2,5 jaar in uit het onderwijsprogramma een Studieloopbaanbegeleiding(SLB)–docent beschikbaar die de student coacht en begeleidt. Na de stage kan de student een beroep doen op de studievoortgangsadviseur. De SLB-docent helpt bij vragen en problemen over de inhoud van de opleiding, de studievoortgang en organisatie (planning) van het studieprogramma. Ook geeft de SLB-docent advies en informatie aan de student over zijn/haar persoonlijk ontwikkelingsplan (POP). Daarnaast beoordeelt hij het POP en keurt hij het POP goed. In het geval van bijzondere omstandigheden kan een SLB-docent/studiecoach een student doorverwijzen naar de studievoortgangsadviseur, decaan of de studentenpsycholoog. Binnen vijf maanden na de start van de opleiding geeft de SLB-docent/studiecoach elke eerstejaarsstudent een onderbouwd voorlopig studieadvies op basis van de tot dan toe behaalde studieresultaten en studiehouding. Daarvoor vinden minimaal 3 (groeps)gesprekken plaats. In het tweede jaar ligt de nadruk van het programma op studievoortgang, keuze van een minor en stagevoorbereiding. In de studieloopbaanbegeleiding en de beoordeling daarvan staat de 11e algemene hbo-competentie centraal. De 11e competentie bestaat uit: kwaliteitenreflectie motievenreflectie studieloopbaansturing netwerken werkexploratie Voor studenten met een functiebeperking zijn er speciale faciliteiten zoals extra tijd bij dyslexie, aangepast lesmateriaal bij slechtziendheid en ondersteuning bij het maken van tentamens in geval van RSIklachten. Voor de maatregelen in het kader van studeren met een functiebeperking (SMF) wordt verwezen naar deel 2 Onderwijs- en Examenreglement artikel 4.4. Voor VWO-leerlingen zijn er binnen de Business School mogelijkheden om de studie te versnellen. Toetsing SLB Binnen het vierjarige bachelorprogramma worden 8 EC besteed aan studieloopbaanbegeleiding. De vijf beroepstaken die voor SLB zijn gedefinieerd worden op drie niveaus afgetoetst. Deze staan hier beschreven. 5 Studiecontracten Studenten die (grote) achterstanden oplopen moeten contact opnemen met de studievoortgangsadviseur. Er wordt dan, in overleg met de studievoortgangsadviseur, een “learning agreement” opgesteld. De studievoortgangsadviseur moet zich daarbij houden aan de regels die binnen het OER 1 zijn opgenomen. Op advies van de studievoortgangsadviseur bepaalt de examencommissie of en hoe de student zijn achterstanden dient in te halen. De examencommissie dient per student het “learning agreement” goed te keuren. Het OER geeft hiertoe richtlijnen. Voor een goede doorstroom naar een verwante masteropleiding in het Wetenschappelijk Onderwijs kunnen studenten terecht bij de studievoortgangsadviseur van de opleiding. 1.4. - Kwaliteit en studeerbaarheid Spreiding van de studielast Het programma van de opleiding heeft een overzichtelijke en eenduidige indeling in vier perioden die voor alle studiejaren gelijk is. Elke periode omvat tien weken bestaande uit zeven lesweken met aan het einde één of twee tentamenweken. De tentamens worden twee maal per jaar aangeboden. In Educator staat de normering van de onderwijseenheden met de wijze van toetsing, weging en vermelding van studiepunten expliciet vermeld. Via Sharenet worden tijdig de tentamenroosters voor studenten gepubliceerd. Studenten moeten zich digitaal inschrijven voor tentamens. Studenten hebben de mogelijkheid om te allen tijde digitaal hun cijferlijst in te zien. De programmering van de studieonderdelen is onder meer gericht op volgtijdelijkheid van onderwijs in niveaus en een goede spreiding van de studielast, nl. 60 EC (=studiepunten) per jaar, 15 EC per onderwijsperiode. Er zijn studiewijzers waarin de leerdoelen, de werk- en toetsvormen en de studietaken inclusief planning zijn beschreven. Deze studiewijzers staan in de digitale leeromgeving. Studieloopbaanbegeleiding Zoals in paragraaf 1.1.3. beschreven is, heeft de Business School gekozen voor een begeleidingssysteem waarbij de persoonlijke aandacht voor de student centraal staat en waarbij de student steeds meer verantwoordelijkheid leert te nemen voor de eigen studie- en loopbaanontwikkeling: van strakke sturing via gedeelde sturing naar losse sturing. De studieloopbaanbegeleiding staat niet op zichzelf. Er is een continue pendelbeweging tussen het onderwijs en de studieloopbaanbegeleiding. De beoordeling van de onderwijs- en examenregeling als bedoeld in artikel 7.14 WHW (evaluaties) De doelen van de evaluaties zijn veelal tweeledig: ten eerste is het strategische doel het optimaliseren van de kwaliteit van het onderwijs. Hierbij wordt de PDCA-cyclus gehanteerd. Ten tweede heeft elk evaluatieonderzoek een operationeel doel, bijvoorbeeld het signaleren van mogelijke problemen. De evaluatie van de opleiding vindt plaats op verschillende niveaus. Het eerste niveau betreft de externe evaluaties, bijvoorbeeld door de NVAO die aan de hand van vooraf opgestelde criteria opleidingen voor Hoger Beroepsonderwijs accrediteert. Onder de externe evaluaties behoren ook de onderzoeken van de Nationale Studenten Enquête, de Keuzegids of Elsevier. Het tweede niveau betreft de interne evaluaties. Hierbinnen maken we onderscheid tussen de evaluaties van de hogeschool en de opleiding. De hogeschool evalueert de bacheloropleidingen op onderdelen en thema’s vergelijkenderwijs (bijv. organisatie en opzet van de voorlichtingsdagen). 1 Zie Deel 2 Onderwijs- en examenreglement - Rechten en plichten 6 De opleidingsevaluaties hebben met name betrekking op het meten, bespreken en verbeteren van de onderwijskwaliteit. De opleiding hanteert hierbij een werkwijze aan de hand van de PDCA-cyclus. Aan het begin van ieder studiejaar wordt door de hogeschoolhoofddocent een evaluatiejaarplan geschreven waarin die majors en minors staan vermeld, die in het komende studiejaar geëvalueerd worden. Na iedere onderwijsperiode wordt het onderwijs geëvalueerd met docenten en studenten. Verbeteracties die hieruit voortvloeien worden uitgevoerd door de desbetreffende verantwoordelijken. Aan het einde van het studiejaar worden in een stand-van-zaken-notitie de gerealiseerde en niet gerealiseerde verbeteracties beschreven. Actiepunten die meer tijd vragen worden opgenomen in het Activiteitenplan van het jaar daarop. Onderwijsevaluatieresultaten, verslagen van panelgesprekken en bijeenkomsten met docenten en de stand-van-zaken-notitie worden op de community-site geplaatst. De programmaonderdelen die buitenschools plaatsvinden (stage en afstuderen) worden eveneens geëvalueerd. Ook onder de bedrijfsmentoren wordt een evaluatie uitgezet. Ook voor deze evaluaties geldt dat de gehele PDCA-cyclus wordt doorlopen. 1.5. - Vorm van de opleiding 1. Het onderwijs in de opleiding wordt voltijds en deeltijds verzorgd en is hieronder uitgewerkt. voltijd is hier te vinden deeltijd is hier te vinden 2. Bij de deeltijdopleiding zijn werkzaamheden als onderwijseenheden opgenomen waarvoor eisen aan de werkkring zijn gesteld. Zie hiervoor artikel 2.4a van het Onderwijs- en Examenreglement – Rechten en Plichten. 2. - DE RELATIE VAN DE OPLEIDING MET HET BEROEPENVELD 2.1. - Doelstelling van de opleiding Bedrijfskunde is het vakgebied dat zich bezighoudt met het op de juiste wijze organiseren, ontwerpen en besturen van organisaties. Het vakgebied gaat over bedrijven en bedrijfsvoering. De studie Bedrijfskunde-MER leidt op voor adviserende, uitvoerende en managementfuncties voor een breed beroepenveld te weten het bedrijfsleven, de overheid en voor maatschappelijke ondernemingen, zowel in nationale als internationale omgeving. Het curriculum is gefocust op: Leiderschap - “leren leiden en besturen van organisaties, mensen en projecten”. Ondernemerschap - “leren innoveren, inspireren en nemen van verantwoordelijkheid”. Verbinden van interne en externe ontwikkelingen - “actuele ontwikkelingen analyseren en deze kunnen vertalen naar producten, diensten en kennis”. 2.2. - De eindtermen c.q. eindcompetenties van de opleiding Een bedrijfskundige houdt zich bezig met het analyseren van complexe vraagstukken in organisaties en met het ontwerpen en implementeren van veranderingstrajecten. Hiertoe is een brede kennisbasis noodzakelijk: een complex vraagstuk dient bekeken en onderzocht te worden vanuit verschillende perspectieven als economie, recht, logistiek, organisatiekunde en marketing. De bedrijfskundige brengt deze kennis zelf in, maar bij het zoeken van oplossingen zal de meer specialistische kennis van experts op deze gebieden vaak noodzakelijk zijn. Naast de basiskennis die nodig is voor een goede communicatie met deze verschillende experts heeft de bedrijfskundige een ruim pallet aan managementvaardig7 heden nodig om de oplossing samen met experts en andere stakeholders in de organisatie te implementeren. Het Landelijk Beroeps- en Opleidingsprofiel Bedrijfskunde MER (LOO BKM, 2014) geeft de beroepscompetenties aan die nodig zijn voor een adequate beroepsbeoefening. De volgende drie basiskenmerken van bedrijfskundig handelen vloeien voort uit de kenmerken van de beroepspraktijk en de rollen van de bedrijfskundige, uit de trends in de context van zijn beroepspraktijk en uit de BBA standaard: 1. Bedrijfskundige en ondernemende professional. 2. Professional die bedrijfsprocessen verbetert en vernieuwt. 3. Een professional die ook kenniswerker is. Om deze rollen te vervullen zijn in het landelijk profiel taakcompetenties en generieke competenties gegeven die nodig zijn om de kennis uit de verschillende kernvakgebieden te kunnen inzetten. Met de onderstaande taakcompetenties wordt het bedrijfskundig handelen concreet ingevuld: 1. De bedrijfskunde-professional is in staat om problemen van organisatorische aard te herkennen, te formuleren en consistent operationeel uit te werken tot een organisatievraagstuk en dit bij beslissers onder de aandacht te brengen. 2. De bedrijfskunde-professional is door onderzoek in staat een diagnose te stellen over de effectiviteit van een organisatie en de achtergronden, oorzaken en samenhangen van het disfunctioneren. 3. De bedrijfskunde-professional is in staat om de effectiviteit van een organisatie te verbeteren door op basis van een programma van eisen en evidence based practice bedrijfsprocessen te (her)ontwerpen. 4. De bedrijfskunde-professional is in staat om (complexe) veranderingsprocessen vorm te geven en te (bege)leiden, waardoor de gewenste situatie voor de organisatie wordt gecreëerd. Hij hanteert hierbij een integrale en op draagvlak gerichte aanpak. 5. De bedrijfskunde-professional is in staat om door onderzoek de effectiviteit van verbeteracties te beoordelen en advies te geven over eventueel vervolgonderzoek. De evaluatie is gericht op de juistheid van de diagnose, oplossingsrichting (ontwerp) en de implementatie. Deze taakcompetenties krijgen inhoudelijke lading door het toepassen van relevante kennis. Bij de uitvoering toont de bedrijfskundige-professional tevens professioneel vakmanschap en onderzoekend vermogen. Een bedrijfskunde professional toont niet alleen aan bedrijfskundig competent te zijn. Hij is ook een hoogopgeleide professional die beschikt over navenante, generieke vaardigheden. Bij de uitoefening van zijn taken doet hij dan ook een beroep op de volgende generieke bedrijfskundige competenties. De generieke competenties dekken tevens de BBA-standaard. De generieke competenties in de bachelor Bedrijfskunde MER zijn: 1. Methodisch handelen 2. Schakelen en verbinden 3. Adviseren 4. Innoveren 5. Samenwerken/netwerken 6. Communiceren 7. Verantwoord handelen 8. Professionaliseren 9. ICT-vaardig Het beroepsprofiel en het ervan afgeleide competentieprofiel zijn nadrukkelijk op hbo-niveau gesitueerd. De opleiding Bedrijfskunde MER voldoet aan de vier pijlers van het hbo-niveau: gedegen theoretische kennis, onderzoekend vermogen, professioneel vakmanschap en beroepsethiek en maatschap8 pelijke oriëntatie. Het hbo-niveau vatten we daarbij niet zozeer op als een lat waarover alleen hbo’ers kunnen springen, maar eerder als een samenhangend geheel van kwaliteiten. De volgende eigenschappen staan centraal in het competentiegerichte curriculum: • er is een sterke relatie met de beroepspraktijk; • de competenties die ontstaan in het handelen in de beroepspraktijk worden centraal gesteld en vormen het uitgangspunt voor het inrichten van het curriculum; • er wordt voldoende aandacht besteed aan oriëntatie op en ontwikkeling en vernieuwing van het beroep en de beroepspraktijk; • er is een permanente reflectie op het beroep en de beroepsuitoefening; • het onderwijs is flexibel en gevarieerd zowel qua inhoud als vorm maar maakt zoveel mogelijk gebruik van actieve en gevarieerde leer- en studiemethodes; • in de opbouw van het curriculum neemt de zelfsturing van de student voortdurend toe. Bij het competentiebegrip draait het uiteindelijk om de vraag: “Is men in staat om in een contextuele taaksituatie, die voortkomt uit het beroep, doelen te bereiken?” Bovenstaande competenties en genoemde accenten lopen als een rode draad door het curriculum en komen op verschillende niveaus opklimmend in moeilijkheidsgraad voor. Om er zorg voor te dragen dat het niveau van de beginnende beroepsbeoefenaar uiteindelijk wordt bereikt, is het onderwijs opgebouwd rondom kenmerkende beroepssituaties en zijn beroepstaken, de context waarbinnen deze worden verricht, beroepsrollen en beroepsproducten evenals de wijze van toetsing van de competenties beschreven in blauwdrukken conform hogeschoolbreed vastgestelde standaarden. Deze blauwdrukken zijn na consultatie van de werkveldadviescommissie vastgesteld. 2.3. - Inhoud van de opleiding De Bedrijfskunde-MER opleiding is een bedrijfskundige opleiding en leidt op tot Bachelor of Business Administration (BBA). Gezien dit bedrijfskundige karakter van de opleiding komt de Bedrijfskunde-MERbachelor in zeer uiteenlopende contexten en functies terecht. Typisch voor de Bedrijfskunde-MER opleiding is dat zij niet opleidt voor specifieke functies. Dit past bij de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt waarin de houdbaarheidsdatum van functies steeds korter wordt en functies voor professionals steeds ruimer en breder worden omschreven. De afgestudeerde bachelor Bedrijfskunde-MER is een veelzijdige leider, ondernemer, verbinder en adviseur in profit en non-profit organisaties. Je leert binnen de opleiding om op operationeel, tactisch en strategisch niveau organisaties te beschrijven, analyseren, optimaliseren, creëren, leiden, besturen en inspireren. Je leert om optimaal rendement, kwaliteit, effectiviteit, efficiency, dienstverlening en betrouwbaarheid te behalen voor de organisatie, de medewerker, de klant/de burger. Je bent je bewust van ontwikkelingen in de Nederlandse maatschappij, maar vooral ook van internationale ontwikkelingen, passend binnen de 21e eeuw waarin wij leven en werken. Een groepering van de onderzochte Bedrijfskunde-MER functies levert drie in het beroepenveld herkenbare categorieën van functies op: Adviesfuncties: de adviseur is iemand die vanuit het vermogen om problemen geïntegreerd te benaderen, adviezen kan geven over allerlei aspecten van bedrijfsvoering. Dit kan zowel intern (meestal vanuit een stafafdeling aan directie en afdelingsmanagement of als beleidsmedewerker bij centrale en lagere overheden) als extern (vanuit een consultancyonderneming of belangenorganisatie). Deze categorie functies leent zich ook voor het werken vanuit een eigen onderneming en niet uitsluitend in loondienst. 9 Managementondersteunende functies: vanuit deze functies ondersteunt men de manager bij diverse werkzaamheden op administratief, organisatorisch/bestuurlijk en inhoudelijk gebied. Dit kan variëren van informatie inwinnen en beleid voorbereiden tot het bewaken van een proces of project. Daarnaast heeft men vaak de rol een brug te slaan tussen (de processen van) afdelingen of organisaties. Leidinggevende en resultaatgerichte functies: vanuit deze functie is men verantwoordelijk voor een afgebakend gebied in een organisatie. Daar hoort bij dat men de bevoegdheden gedelegeerd heeft gekregen om de benodigde beslissingen te nemen. Men geeft dus zelf sturing aan bedrijfsprocessen. Ook deze groep functies omvat werkzaamheden die vanuit een eigen onderneming kunnen worden verricht. Het onderwijs binnen de opleiding wordt op drie verschillende beheersingsniveaus aangeboden. Dat komt de meetbaarheid van de competenties ten goede; daarmee kan de ontwikkeling van studenten beter in beeld gebracht en begeleid worden. Bedrijfskunde MER (Windesheim) Major 1 en 2 Operationeel Major 3 en (4) Tactisch Major 5 en (6) Strategisch Wat verstaan wij onder operationeel niveau? • korte termijn • Uitvoeren van… • directe bijdrage aan producten en diensten • beschrijven van… • Instructies, protocollen, werkvoorschriften basis Gevorderd Bachelor Wat verstaan wij onder tactisch niveau? • middellange termijn • Analyse rendement primaire en secundaire proces • Structureren • Implementeren van… • Analyseren van… • Werkprocessen en integratie Wat verstaan wij onder strategisch niveau? • lange termijn • Missie- en visieontwikkeling • Strategie en beleid • Externe afstemming (stakeholders) • Creëren van… • Hoofdproces en keten De minors worden op twee niveaus aangeboden; op gevorderd (vrije keuze minor) en op bachelorniveau (opleidingsnabije minor). In de competentiematrix is te zien hoe de competenties in het huidige curriculum aan de orde komen. Bovendien heeft de opleiding een negental vakinhoudelijke leerlijnen geformuleerd naast de taakcompetenties en de generieke competenties. Hierdoor ontstaat een matrix waarin alle vakinhoudelijke competenties op elk niveau in het curriculum worden aangeboden en getoetst. 10 Bedrijfskunde MER met inhoudelijke leerlijnen 2.4. - De relatie tussen de opleiding en het beroepenveld De aard van de omgeving waarin de afgestudeerde van Bedrijfskunde-MER werkt is van groot belang voor de invulling van de inhoud van de opleiding. De opleiding Bedrijfskunde-MER leidt studenten op voor een breed spectrum van beroepen op bedrijfskundig terrein. De opleiding Bedrijfskunde-MER is gericht op het signaleren en vaststellen van praktijkproblemen (in de breedste zin van het woord) op managementgebied, die zich in bedrijven en in verschillende contexten voordoen. De bedrijfskundige zoekt naar doeltreffende maatregelen om die problemen te voorkomen, dan wel uit te schakelen of tot een oplossing te brengen. De Bedrijfskunde-MER bachelor is een bedrijfskundige die deskundig is in het signaleren, analyseren en oplossen van praktijkproblemen op managementgebied. De belangrijkste kernkwalificaties van de Bedrijfskunde-MER afgestudeerde zijn: praktijkgerichtheid, de multidisciplinaire en integrale benadering van organisaties en hun processen. Vanuit een integraal perspectief (management, economisch en juridisch) formuleert hij adviezen. Dat betekent dat deze problemen meestal niet kunnen worden opgelost vanuit een discipline, maar dat per probleem gekeken moet worden welke disciplines noodzakelijk zijn of het meest geschikt zijn bij de aanpak en oplossing van het desbetreffende probleemgebied. Hij is vervolgens in staat om de hieruit voortvloeiende uitvoerings- en veranderingsprocessen in de organisatie te implementeren. Het kunnen combineren van management, economische en juridische invalshoeken bij het analyseren en oplossen van bedrijfskundige vraagstukken op alle niveaus, maakt hem tot een unieke professional. De Bedrijfskunde-MER bachelor kan, doordat hij meerdere disciplines beheerst en integraal kan toepassen, bruggen slaan in de organisatie. De Bedrijfskunde-MER bachelor ziet dat zijn werk een deel is van een groter geheel. Daarnaast reageert een Bedrijfskunde-MER bachelor adequaat op ontwikkelingen in de omgeving. Een bijzonder kenmerk van de Bedrijfskunde-MER bachelor is het vermogen om bij het richten en inrichten van organisaties expliciet wettelijke kaders te interpreteren en juridische documenten mede te ontwikkelen. 11 De Bedrijfskunde-MER bachelor heeft ook in toenemende mate kennis nodig van procesmanagement, innovatiemanagement, projectmanagement, kennismanagement en van veranderingen van organisaties, producten, diensten en processen. Verder wordt van de Bedrijfskunde-MER bachelor verwacht dat hij hierbij in staat is op adequate wijze informatie- en communicatietechnologie in te zetten. De Bedrijfskunde-MER bachelor die bij Windesheim is afgestudeerd kenmerkt zich bovendien door de aandacht voor sociale innovatie. Dat wil zeggen het ontwikkelen van nieuwe managementvaardigheden, het hanteren van innovatieve organisatieprincipes en het realiseren van hoogwaardige arbeidsvormen om het concurrentievermogen en de productiviteit te verbeteren. Daarnaast is internationalisering een belangrijk speerpunt binnen de opleiding. Studenten leren dat bedrijven veelal binnen een internationale context opereren en wat dit betekent voor zowel het managen, de bedrijfsvoering als de interculturele communicatie. Bedrijfsleven Het aantal mogelijke branches en werkvelden van bedrijven in de marktsector is zeer groot, maar de focus ligt op de economische dienstverlening. De Bedrijfskunde-MER bachelor komt terecht bij bedrijven waar de dienstverlening de corebusiness vormt (bijv. zakelijke dienstverlening, de financiële dienstverlening, de juridische dienstverlening etc.), maar met dienstverlening wordt ook bedoeld de ondersteunende, bedrijfskundige processen die plaatsvinden binnen bedrijven (bijvoorbeeld bij stafafdelingen). De organisaties zijn divers voor wat betreft de omvang. De omvang varieert van minder dan tien medewerkers tot enkele tienduizenden medewerkers (een multinational) en alles wat er tussen zit. Naast verschillen in organisaties zijn er ook verschillen in de functie waarvoor de opleiding opleidt. Het aantal branches en werkvelden is groot. Dienstverlenende bedrijven of organisaties kunnen ook gericht zijn op het verlenen van ondersteuning aan andere bedrijven. Dit is bijvoorbeeld het geval bij werkgeversorganisaties, brancheverenigingen, belangenorganisaties, koepelorganisaties, consultancybureaus etc. Overheid De overheid is nader te onderscheiden in de bestuurslagen centrale overheid en lagere overheden. De lagere overheden verdienen qua opnamecapaciteit van afgestudeerden de meeste aandacht als mogelijke werkgevers. Hetzelfde geldt voor de verzelfstandigde rijksdiensten (agentschappen, inspecties e.d.). De toenemende invloed van Europa op alle facetten van de maatschappij maakt dat ook organisaties als de Euregio, de Europese Advies- en Informatiecentra en de vertegenwoordigingen van Europese instellingen in beeld komen als potentiële werkgever. Afzonderlijke vermelding verdient hier de economischjuridische dienstverlening. Het zijn met name organisaties als de Kamer van Koophandel, de bedrijfs- en productschappen en de zogenoemde “autoriteiten” belast met toezicht en handhaving (Mededingingsautoriteit, Consumentenautoriteit, Zorgautoriteit, AFM etc.) waarin de economisch-juridische deskundigheid van de Bedrijfskunde-MER afgestudeerde tot zijn recht komt. Maatschappelijke ondernemingen De term ‘maatschappelijke onderneming’ is ontleend aan recente ontwikkelingen over de positie en rol van organisaties met een wettelijke taak of een maatschappelijk doel. Te denken valt aan zelfstandige bestuursorganen (ZBO) of rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT), maar ook non-gouvernementele organisaties (NGO). Deze organisaties zijn er in uiteenlopende branches zoals de huisvesting, zorg en welzijn, onderwijs en onderzoek, cultuur, sport en recreatie/toerisme, natuur en milieu, afvalverwerking. Relatie met het beroepenveld Aan de relatie tussen de opleiding en het beroepenveld wordt veel aandacht besteed in de opleiding en er wordt op velerlei wijze vorm aan gegeven. Vanuit het management van de opleiding zijn er veel contacten met het beroepenveld wat in de werkveldadviescommissie een structurele vorm heeft. Daarnaast wordt het werkveld regelmatig in groter verband geraadpleegd, onder andere via conferenties, stage- en 12 afstudeeropdrachten, gastcolleges en contractactiviteiten. Er is derhalve veelvuldig contact vanuit zowel het management als de opleidingsmedewerkers met het beroepenveld. Het werkveld wordt vertegenwoordigd door de Landelijke Werkveld Adviesraad (LWA) die namens het werkveld adviezen geeft. De opleiding Bedrijfskunde-MER heeft een werkveldadviescommissie (WAC). Hierin zijn de werkgevers uit de regio vertegenwoordigd. De inhoud van de opleiding en de beoordelingsstandaard worden na overleg met het werkveld bijgesteld. Met groepen afgestudeerden (alumni) wordt tweejaarlijks een terugkomavond georganiseerd om te bespreken hoe zij na enige jaren beroepspraktijk de relevantie van hun opleiding en de individuele onderwijseenheden beoordelen. Voorts wordt jaarlijks deelgenomen aan de hbo-monitor, een landelijk uitgevoerde enquête onder afgestudeerden per opleiding in een bepaald studiejaar, die eveneens weergeeft hoe de aansluiting tussen opleiding en beroepenveld ervaren wordt. Voor de opleiding zijn dit twee nuttige instrumenten om de aansluiting op het beroepenveld te blijven waarborgen. In de inhoud van de opleiding komt het beroepenveld vooral terug door tijdens de colleges en in het onderwijsmateriaal nadrukkelijk de relatie tussen de theorie en de beroepspraktijk te leggen. Regelmatig worden er gastcolleges gegeven door mensen uit de beroepspraktijk. Verder wordt er vorm aan gegeven door middel van projecten, taakopdrachten, practica en excursies. De onderdelen project-, stage- en afstudeeropdracht zijn onderdelen van de studie waarin vorm en inhoud gegeven wordt aan de relatie tussen het beroepenveld en de opleiding. 3. - INRICHTING VAN HET ONDERWIJS 3.1. - Inrichting van de opleiding Bij de formulering van de competenties baseren de opleidingen van de Business School zich op de domeincompetenties van BBA of de Bachelor of Communication of de Bachelor of Laws en daarnaast op de Landelijke beroepscompetenties van de Croho-opleidingen (zie paragraaf 1.2.2). De opleiding is praktijkgericht en gericht op integratie van de vakgebieden. Dit komt zeker naar voren in de projecten, de stage- en afstudeeropdrachten. De opleiding Bedrijfskunde-MER is opgebouwd uit een major en twee minors. De major van 180 EC bevat de taakcompetenties, generieke competenties en de vakinhoudelijke leerlijnen en bestaat uit de propedeuse (major 1 en 2), het eerste semester in het tweede jaar (major 3), de stage (major 4), een semester na de stage (major 5) en de afsluitende afstudeeropdracht (major 6). De opleiding is ingericht in een propedeutische fase van 60 studiepunten en een hoofdfase van 180 studiepunten, waarbij het onderwijs wordt verzorgd in een major van 120 studiepunten en twee minors van elk 30 studiepunten. Binnen het totaal van 240 studiepunten zit een studieloopbaantraject van 8 studiepunten. Zie hier voor de mogelijke studieroutes, met de ingangseisen voor de verschillende onderdelen van major en minors. Deze ingangseisen garanderen een opbouw in niveaus en het behalen van het bachelorniveau. In het eerste jaar (de propedeuse) van de opleiding oriënteren studenten zich op hun gekozen opleiding(en)/beroep (beroepsoriëntatie) en reflecteren daarop bij studieloopbaanbegeleiding. Tevens vindt selectie plaats. Bij een onvoldoende aantal studiepunten moet de student de opleiding verlaten. Het eerste semester van het tweede studiejaar bouwt voort op de propedeuse en vormt een verdieping. Tijdens het tweede semester van het tweede leerjaar kiest de student zijn eerste minor. De student heeft dan de mogelijkheid om een minor op gevorderd niveau te kiezen. Met de keuze van de minors 13 kan de student zelf accenten leggen. Een minor kan nauw aansluiten bij de beroepsopleiding en daarmee een specialistisch karakter krijgen. Ook kan ervoor gekozen worden juist in een ‘verbredende’ minor te gaan werken binnen een ander beroepenveld. De studenten kunnen kiezen uit een grote hoeveelheid minors, zowel binnen als buiten Windesheim. In het derde jaar gaan studenten een half jaar op stage. Studenten die vroegtijdig aangeven in het buitenland te willen studeren (en daar hun eerste minor volgen) dienen dit echter in het eerste semester van het derde jaar te doen. In dit geval dienen de studenten hun stage in het tweede semester van het tweede jaar te lopen en met een voldoende beoordeling te hebben afgerond. Na de eerste minor en de stage volgen de studenten major 5. Dit is het verplichte majoronderdeel op bachelorniveau. Tijdens het eerste semester van het vierde studiejaar kiezen studenten hun tweede minor. Deze minor betreft een opleidingsnabije minor op bachelorniveau. De student heeft hier slechts een beperkte keuze. De examencommissie controleert of de gekozen minor aan de eisen van de opleiding voldoet. De studie wordt in het vierde jaar afgerond met een afstudeeropdracht waarin de student een praktijkgericht onderzoek uitvoert. Binnen het vierjarige bachelorprogramma worden 8 EC besteed aan studieloopbaanbegeleiding (SLB). Het onderwijs in de opleiding wordt gegeven op basis van het didactische model, zoals door het College van Bestuur vastgesteld, laatstelijk op 17 april 2008. Onderwijsperioden per studiejaar: Het studiejaar bestaat uit vijf op elkaar volgende onderwijsperioden. De onderwijsperioden 1 en 2 en de onderwijsperioden 3 en 4 vormen elk een semester. Onderwijsperiode 5 is bestemd voor herkansing van de studie. De opleiding wordt in de voltijd- en de deeltijdvariant aangeboden. 3.1.a - De propedeutische fase Het propedeutisch examen omvat de onderwijseenheden van de eerste twee semesters van de major van de opleiding. De propedeutische fase is zodanig ingericht dat de student inzicht krijgt in de inhoud van de opleiding met de mogelijkheid van selectie en verwijzing aan het einde van die fase. Het propedeutisch examen van de Opleiding Bedrijfskunde-MER staat gelijk aan de propedeuse van de opleiding bedrijfskunde MER. Het eerste semester van de propedeuse (M1) betreft een grotendeels gemeenschappelijk majorprogramma gebaseerd op gemeenschappelijke ‘business-’competenties 2[1] van de Business School. Er is ruimte voor 4 EC per periode om te werken aan opleidingsspecifieke modules. Studenten oriënteren zich daarnaast in de reflectieve leerlijn (=SLB) op hun gekozen opleiding(en)/beroep (beroepsoriëntatie). Bij SLB worden aan de hand van cijferlijsten en een ‘nulmeting’ studievoortgangsgesprekken gevoerd, zodat de student zicht krijgt op zijn functioneren en geschiktheid voor de opleiding. Verdere oriëntatie op de gekozen opleiding en beroep vindt in het tweede semester plaats bij zowel de integrale en reflectieve leerlijn als de conceptuele leerlijn (inhoudelijk). In major 2 worden de kenmerkende beroepssituaties en de beroepsproducten binnen de integrale leerlijn vooral gekoppeld aan de specifieke beroepssituaties van de gekozen opleiding. Vanzelfsprekend komt de business context ook 2[1] Deze business competenties zijn gebaseerd op de BBA competenties (vastgesteld november 2011 door de Sectorraad HEO). 14 hier terug. De propedeuse heeft voornamelijk een selecterende functie en in verband daarmee ook een verwijzende functie. Vóór februari vindt een voorlopig studieadvies (VSA) plaats. Als gevolg van de opbouw van de propedeuse met een grotendeels gemeenschappelijk eerste semester met een ‘breed’ aanbod aan vakken die te maken hebben met elf opleidingen, komen de meeste landelijk vastgestelde beroepsspecifieke competenties naast de ‘BBA competenties’ op basisniveau aan bod. Daarmee wordt een goede oriëntatie op het werkveld en op de hoofdfase-studie bereikt en leggen de studenten een brede basis van kennis en vaardigheden voor de hoofdfase-studie. Die basis wordt voldoende geacht als de studenten tenminste 54 van de 60 studiepunten (EC) van de propedeuse weten te halen (zie ook Onderwijs – en Examenreglement onder ‘afwijzing’) na hun eerste jaar van inschrijving. Mocht dit niet lukken, of wil een student om andere redenen de studie staken, dan kan een beroep worden gedaan op de studentendecaan voor een advies over een vervolgtraject van studie en/of werk. Studenten kunnen na het volgen van het studieprogramma in de major M1 (eerste semester) op basis van hun POP zonder tijdverlies, maar met een reparatieprogramma, overstappen naar een andere opleiding binnen de Business School. Ook na het volgen/behalen van de gehele propedeuse is het nog mogelijk om over te stappen naar een andere opleiding. Aanvullend op het reparatieprogramma van M1 kan het gevolgde en behaalde M2 studieprogramma worden ingezet als minor. Overstapmatrix Opleiding BK-MER *) AC BE FSM FRS1.2 =KM1.2 CE FRS1.2 =KM1.2 SBRM COM IBL LE PVT1.1 =IL1.1 KM1.2 =FRS1.2 HRM-PA HRM1.1 =HRM1. 1 RECHT Overstapcategorieën en gevolgen BSA Opleidingen zijn redelijk veel verwant Bij overstappen na 1 semester maximaal voor 4 credits gemiste modules inhalen. Een BSA voor de ene opleiding betekent ook dat de student de studie niet voort kan zetten bij een andere opleiding. Opleidingen zijn beperkt verwant. Bij overstappen na 1 semester minimaal voor 6 credits gemiste modules inhalen. Een BSA voor de ene opleiding betekent dat de student de studie wel voort kan zetten bij een andere opleiding. *) Een student moet wel voldoen aan toelatingseisen van de opleiding. 3.1.b - De postpropedeutische of hoofdfase Voor het behalen van de bachelorgraad dient een pakket (major incl. minors) met een omvang van 240 EC op bachelorniveau te zijn afgesloten. Om in aanmerking te komen voor een bachelorgraad, die past bij een uitstroomprofiel van de opleiding, dient een student minimaal de volgende onderdelen op bachelorniveau in het domein te hebben afgerond: 15 a. de major (= 180 EC), waarin voor de student de volgende onderdelen vaststaan: - Jaar 1: de propedeuse in de major 1 en 2 (56 EC plus 4 slb-EC); - Jaar 2: major 3 Bedrijf, bestuur en leiderschap (28 EC plus 2 slb EC); - Jaar 3: major 4 Stage (29 EC plus 1 slb EC); major 5 Bedrijf, bestuur en strategie 3 (30 EC); - Jaar 4: het afstudeeronderzoek, laatste semester (29 EC plus 1 slb EC). Deze creditverdeling geldt voor het cohort dat start per 1 september 2013. De verdeling van SLB credits is voor eerdere cohorten iets anders. In totaal moeten studenten 8 EC behalen voor SLB. b. twee minors gevolgd binnen of buiten de Business School: - één minor op gevorderd niveau (30 EC); - één minor op bachelorniveau (30 EC). De student heeft hier de keuze uit de volgende vier minors: Leiderschap en Innovatie International consultancy Marktwerking, overheid en interactieve beleidsvorming Managing Project in a Globalized World - Studenten kunnen onder voorwaarden hiervan afwijken. Aan deze routes zijn voorwaarden verbonden, studenten kunnen hierover contact opnemen met de studievoortgangsadviseur en deze routes moeten worden goedgekeurd door de examencommissie. Het diplomasupplement biedt inzicht in de opleiding van de student, d.w.z. de major aangevuld met minors. Voor een bachelordiploma moeten studenten kunnen aantonen dat zij op bachelorniveau functioneren in de door hun gekozen beroepsrichting. Dit doen ze door onderwijs te volgen dat voldoet aan de eisen op dit niveau. De studenten moeten ook kunnen aantonen dat ze alle competenties op bachelorniveau beheersen. De studiepuntentabellen zijn hier te vinden. Toetsing Zie hiervoor de conversietabel. Deze is hier te vinden. Stage- en afstudeernormen Om te kunnen starten met de stage en het afstuderen gelden de volgende normen. Deze zijn hier te vinden. Deeltijdopleiding Onderstaande tekst geldt voor de propedeuse en de hoofdfase van de opleidingen AC, B-MER, CE, COM, FSM, HBO-Rechten en HRM voor zover het betrekking heeft op de hoofdfase omdat laatstgenoemde opleidingen in 2014-2015 geen instroom in het eerste jaar hebben. Omvang van de opleiding in EC De deeltijdopleiding heeft een omvang van 240 EC. De studieduur bedraagt 4 jaar. Ieder studiejaar kan 60 EC worden behaald. Intakegesprek Met alle potentiële studenten (duaal en deeltijd) wordt na aanmelding en het uitvoeren van de toelatingsprocedure een intakegesprek gevoerd, waarin de motivatie, de studievaardigheden en werkervaring van de student besproken worden. Het intakegesprek vindt voor de inschrijving plaats. (Een student is ingeschreven als hij toelaatbaar is en het collegegeld heeft betaald.) De student krijgt tijdens een intakegesprek informatie over factoren die bepalend kunnen zijn voor het succesvol doorlopen van een opleiding. Het gesprek is adviserend van karakter en ondersteunt een potentiële student bij het maken van de 16 keuze om met een opleiding te starten. De potentiële student wordt zo beter voorbereid op de studie. Volwassenen combineren veelal werk met studie en dat maakt een goede motivatie en juiste studiehouding (inclusief voldoende tijd in de agenda) noodzakelijk. De potentiële student is niet verplicht om deel te nemen aan een intakegesprek. Een intakegesprek is gratis. Werken met het praktijkportfolio De opleiding wil de deeltijdstudent in de gelegenheid stellen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij zijn werkplek en werkervaring. Daarom wordt er binnen de deeltijdopleidingen gewerkt met het praktijkportfolio. Dit houdt in dat de student bij aanvang van de opleiding onder begeleiding van docenten start met het vullen van een portfolio met beroepsproducten. De student kan de beroepsproducten tijdens de opleiding maken, maar kan ook bewijzen van eerdere werkervaringen verzamelen. Aan het eind van de propedeuse, de stage en de minor praktijk wordt het portfolio beoordeeld en voert de student een assessmentgesprek met twee assessoren. Bij de beoordeling aan het eind van de propedeuse kan blijken dat de student sommige beroepstaken al op gevorderd niveau beheerst. Als de student voldoet aan een deel van de eisen (cesuur) van de stage, dan gaat hij verder met het vullen van zijn portfolio voor het gevorderd niveau. Hij kan het onderdeel stage versneld afronden en doorgaan met de minor praktijk. Als de student na het vullen van het praktijkportfolio aan het eind van de propedeuse voldoet aan alle eisen (cesuur) van de stage, of zelfs de minor praktijk, kan hij de studie versnellen. De maximale mogelijkheid tot versnelling is 1 jaar. 3 Het is voor het vullen van het praktijkportfolio daarom van belang om relevante werkervaring te hebben. Relevante werkervaring wil zeggen dat de student een functie heeft waarin de vereiste competenties van de desbetreffende opleiding gerealiseerd kunnen worden. Er kunnen zich twee mogelijkheden voordoen: A. De student heeft geen mogelijkheden tot aantoonbare relevante werkzaamheden. Dit betekent dat de student het normale onderwijsprogramma dient te volgen van de integrale leerlijn in de propedeuse (incl. studieloopbaanbegeleiding), de stage en de praktijkminor. B. De student heeft werkervaring en kan zijn portfolio vullen met beroepsproducten vervaardigd tijdens zijn werkervaring (van maximaal vijf jaar geleden) dan wel met beroepsproducten die hij tijdens de opleiding maakt. Verlenen van vrijstellingen Het verlenen van vrijstellingen vindt plaats nadat de student zich heeft ingeschreven. De student dient een individueel verzoek tot vrijstelling in bij de examencommissie van de opleiding. Op voorhand kan er geen uitspraak worden gedaan over het aantal vrijstellingen. De examencommissie kan vrijstelling verlenen voor onderwijseenheden op basis van het erkennen van diploma’s, getuigschriften en certificaten. De examencommissie is verantwoordelijk voor het verlenen van vrijstellingen op basis van diploma’s, getuigschriften en certificaten. Het onderzoek naar het erkennen van diploma’s, getuigschriften en certificaten vindt plaats op basis van een inhoudelijke vergelijking van de opleidingen: aantal credits, competenties, doelen, niveau van de competenties, gebruikte literatuur, kwaliteit van het onderwijs en de onderwijsprocessen en de borging ervan. Het proces (inclusief de verantwoordelijkheden) van het verlenen van vrijstellingen op basis van diploma’s, getuigschriften en certificaten is beschreven in het Onderwijs- en Examenreglement en in de Regels Examencommissie. Studielast De studielast van de deeltijdopleidingen bedraagt gemiddeld 25-30 uur (inclusief de contacturen). De daadwerkelijke studielast verschilt per student en is afhankelijk van de gevolgde vooropleiding(en) en de relevante werkervaring die een student heeft. Indien de student geen versnelling aan kan brengen op 3 In oorspronkelijke tekst staat: “dan kan hij bij de examencommissie een vrijstelling aanvragen voor de stage (en) minor praktijk”. 17 basis van werkervaring dan dient hij alsnog te voldoen aan de eisen van de opleiding waaronder de eisen van de integrale leerlijn en/of de stage en/of de praktijkminor. Dat betekent, dat de studielast gedurende de vier jaar studie gemiddeld hoger ligt dan wel dat de studie langer duurt dan vier jaar. 3.1.c – Bijzondere leerwegen • • De opleiding kent twee aangepaste leerwegen. Zie artikel 2.7 van het Onderwijs- en Examenreglement. Studenten met een score van een 7,2 gemiddeld in de propedeuse, kunnen in jaar twee instromen in een Windesheimbreed honours programma. Studenten die belangstelling hebben voor dit programma, kunnen een mailbericht sturen naar [email protected]. Studenten met een afgeronde VWO-vooropleiding hebben de mogelijkheid om een verrijkt programma te volgen. Dit opleidingsoverstijgend programma dat in het Engels wordt aangeboden biedt een duidelijke meerwaarde op het CV van de student. De thema’s die aan de orde komen hebben een hoog actualiteitsgehalte en zijn interessant voor alle studenten van het domein BMR. Het VWO-programma wordt aangeboden naast het reguliere programma in de propedeuse en het eerste semester van het tweede jaar. Het VWO-programma heeft een omvang van 30 credits (nl. drie semesters van 10 EC). Het VWO-programma wordt aangeboden op gevorderd niveau en kan (afhankelijk van de routes binnen de opleiding) de mogelijkheid tot versnelling van de studie bieden van een half jaar. Pre-departure Wanneer je voor langere tijd in het buitenland verblijft (studie, stage of afstuderen) is het van groot belang dat je goed voorbereid op weg gaat. Voorafgaand aan ieder semester organiseert Bureau Buitenland daarom een pre-departure briefing. In deze bijeenkomst besteden we aandacht aan interculturele vaardigheden en veiligheidsrisico’s. Deelname aan deze bijeenkomst voorafgaand aan het semester dat het buitenlandsemester plaats zal hebben is verplicht voor iedere student die aan een dergelijk traject deel gaat nemen. Deelname is een voorwaarde voor toekenning van de credits behaald gedurende het buitenlandsemester. Learning Agreements Een Learning Agreement wordt gebruikt om een door de student in het buitenland te volgen studieprogramma vast te leggen en te accorderen. Het format voor studenten die in het kader van studiepuntmobiliteit bij een Erasmuspartner van Windesheim gaan studeren, wordt verstrekt door de Europese Commissie (via de Nuffic). Ook studenten die in het kader van studiepuntmobiliteit bij een niet-Erasmuspartner van Windesheim gaan studeren, leggen afspraken over het te volgen programma en het aantal te behalen credits vast in een Learning Agreement. Voor deze groep kan het format van de Europese Commissie worden gebruikt, met weglating van het Erasmus-logo. Learning Agreements worden opgesteld door de student in overleg met de coördinator internationalisering van zijn/haar domein en goedgekeurd door de examencommissie. De examencommissie delegeert deze bevoegdheid evt. aan de coördinator internationalisering van het betreffende domein. Een geldig Learning Agreement bevat minimaal: een vermelding van de naam van de student, studieperiode bij de gastinstelling, naam van de zendende en ontvangende instelling, course titles, course codes (indien beschikbaar), ECTS-credits per course, en handtekeningen en data van ondertekening van de coördinator internationalisering, de gastinstelling en de student. Learning Agreements worden vóór of maximaal 2 weken na aanvang van het uitwisselingssemester door alle partijen (i.e. domeincoördinator internationalisering van Windesheim, gastinstelling, student) ondertekend. Alle wijzigingen op het oorspronkelijk geaccordeerde Learning Agreement worden vastgelegd op het formulier ‘Changes to the original proposed Learning Agreement’ en per ommegaande door de drie partijen ondertekend. Op het (gewijzigde) Learning Agreement vermelde ECTS-credits worden na afloop van het uitwisselingssemester 18 één-op-één toegekend aan de student, tenzij er sprake is van een onvoldoende beoordeling door de gastinstelling. De beoordeling van de gastinstelling wordt overgenomen door de examencommissie. De student is zelf verantwoordelijk voor het inleveren van het Learning Agreement bij Bureau Buitenland t.b.v. de toekenning van de Erasmusbeurs. Hierover wordt door Bureau Buitenland schriftelijk gecommuniceerd met de student. Verwerking van credits in Educator na studie of stage in het buitenland. Nadat de in het buitenland behaalde credits (conform Learning Agreement) zijn goedgekeurd door de examencommissie, worden deze door de studievoortgangsadministratie van het domein in Educator verwerkt onder vermelding van ‘study abroad’ of ‘placement abroad’, met daaraan toegevoegd (in het geval van study abroad) de naam en de locatie (i.e. plaats, land) van de partnerinstelling. 3.2. – Accreditatie De opleiding Bedrijfskunde-MER is geaccrediteerd in 2009. Deze is geldig tot 2016. 19
© Copyright 2024 ExpyDoc