een-vergelijking-van-bouwkosten-van-rundveestallen-op-het

BIB'
RIJK
oe
W E R K D O C U M E N T
EEN VERGELIJKING VAN BOUWKOSTEN VAN RUNDVEESTALLEN OP HET OUDE LAND EN IN DE
IJSSELMEERPOLDERS
PRAKTIJKVERSLAG T . B . V . STUDIE LANDBOUWTECHNIEK AAN DE LANDBOUWHOGESCHOOL TE WAGENINGEN
door
H.C
Becking
april
1982-120 Abw
r
14909
.TERIE
o K S D l E N S T
9280
VAN
VOOR
m.
c\2<9o
V E R K E E R
DE
S M E D I N G H U I S
EN
W A T E R S T A A T
I J S S E L M E E R P O L D E R S
-
L E L Y S T A D
- 3 -
INHOUD
Biz.
1.
SAMENVATTING
5
2.
INLEIDING
9
2.1. Aanleiding
9
2.2. Doelstelling
9
2.3. Uitvoering
9
2.4. Beperkingen
10
2.5. Betrouwbaarheid
10
3.
11
ONDERZOEK VAN DE BEDRIJVEN OP HET OUDE LAND
3.1. De beschikbare gegevens
11
3.2. Het verzamelen van de gegevens
11
3.3. De verwerking van de gegevens
14
3.4. Analyse van de prijsverschillen
20
3.5. Conclusie
27
4.
29
VERGELIJKING VAN DE R.IJ.P.-stal PV 16 MET DE STALLEN OP
HET OUDE LAND
4.1. De berwerking van de R.IJ.P.-gegevens
29
4.2. De vergelijking met de stallen op het oude land
31
4.3. Een enquete bij vijf pachters
35
4.4. Een enquete bij vijf erfpachters
36
4.5. Conclusie
38
4.6. Aanbevelingen voor nader onderzoek
38
Bijlage 1. Verduidelijking van enige bouwkundige begrippen
Bijlage 2. Ontwerp voor een stal voor 120 koeien en koude
jongvee-opfok
Bijlage 3. Overzicht van de totale investeringen
- 5-
1. SAMENVATTING
In opdracht van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders is een vergelijkend onderzoek uitgevoerd, naar de verschillen tussen de bouwkosten
van stalgebouwen op weidebedrijven in de polder en op het oude land.
Het doel was, erachter te komen, hoe de bouwkosten van melkveestallen
in de polder zich verhouden tot die van vergelijkbare gebouwen op het
oude land, en voor eventuele verschillen een oorzaak te vinden.
Alle gegevens van het oude land zijn afkomstig uit de archieven van
de Landinrichtings Dienst, en hebben betrekking op geheel nieuwgebouwde bedrijven in ruilverkavelingsgebieden.
De beschikbare gegevens hadden betrekking op 357 vanaf 1975 verplaatste
boerderijen. Hieruit zijn er uiteindelijk voor de vergelijking met de
R.IJ.P. stal 60 geselecteerd.
Deze 60 stallen staan verspreid over het hele land en zijn alle ligboxenstallen met roostervloeren en mestkelders. Hiervan bestaat het grootste
deel uit 2+2 rijige stallen, 3+1, 2+1 en 3+2 rijige kwamen duidelijk
minder voor, terwijl er slechts enkele stallen waren met 1+1 of 3+3
rijen ligboxen. De veebezetting liep uiteen van 50 tot 270 melkkoeien;
het grondoppervlak van de bedrijven van 18 tot 100 ha.
Bij de selectie van de 60 onderzochte bedrijven is als criterium gehanteerd, het voorhanden zijn van voldoende gegevens aangaande de bouw,
met name gegevens over bouwkosten.
Van alle in het onderzoek opgenomen bedrijven zijn zoveel mogelijk bouwtechnische en kostengegevens overgenomen, alsmede de plattegrond van de
stal. Wat de kostengegevens betreft is geen onderscheid gemaakt tussen
architectenbegrotingen en aannemersoffertes. Dat betekent dat niet alle
bedragen even nauwkeurig zijn, omdat het door de architect begrootte
bedrag niet gelijk hoeft te zijn aan de vraagprijs van de aannemer.
Van elke stal is verder bekend het aantal stalplaatsen voor de verschillende (leeftijds)groepen vee. In geval van groepshokken is het aantal
stalplaatsen berekend volgens de norm:
nuchtere kalveren (0 - J mnd) op stro
0,75 m2/dier
kalveren
(J - 12 mnd) op stro
0,80 - 1,25 m2/dier
pinken
(12 - 24 mnd) op roosters
+_ 1,80 m2/dier
Vaarzen en droogstaande koeien zijn tot het melkvee gerekend. In het
onderzoek wordt steeds gewerkt met stalplaatsen, ook als er over aantallen dieren wordt gesproken. Uit de bouwtekeningen is nl. niet af te leiden of er met een overbezetting wordt gewerkt.
De bouwkosten zijn uitgesplitst in de volgende onderdelen:
le. Grondwerk + eventueel heiwerk.
2e. Kosten van het kale stalgebouw (d.w.z. beton, metsel, timmerwerk, enz.)
3e. Water en elektra.
4e. Inrichting van stal, melkstal en tanklokaal, c.v.
5e. Erfverharding, werktuigberging, ruwvoeropslag.
De vergelijking is uitgevoerd met de kosten van 1, 2 en 3 samen en heeft
dus slechts betrekking op een deel vande totale investeringen. Op deze wijze
wijzekonden 47 stallen voorde vergelijkingworden gebruikt. Bij alle andere
combinaties zouden dat er minder dan 30 zijn, hetgeen in verband met de
betrouwbaarheid niet verantwoord werd geacht.
Alle kosten zijn via de B.D.B.-index (berekend door het Bureau Documentatie Bouwwezen) omgerekend op het prijspeil van juni 1981.
Voor een aantal stallen was nog een andere correctie noodzakelijk. Deze
stallen beschikken nl. over een ingebouwde hooi/stro of werktuigberging,
1370/5-4-1982/ME
- 6 -
in de vorm van b.v. een of meer extra (lege) spantvakken. Deze goedkope
stalruimte schaadt de vergelijkbaarheid met stallen waar een bergruimte niet voorkomt, en is er daarom in voorkomende gevallen "uitgerekend".
De bouwkosten zijn berekend per m2 en per melkkoe. Door de resultaten
in een grafiek uit te zetten, vallen twee dingen direct op. Ten eerste
is er een duidelijk pri jsverschil tussen paal-en staalfundering. Dit verschil is zo groot dat er in het vervolg twee afzonderlijk te behandelen
groepen van worden gemaakt.
Ten tweede blijkt dat er tussen de verschillende staltypen geen duidelijke prijsverschillen bestaan. Onderscheid naar staltype is daarom in
het vervolg niet gemaakt.
De gevonden prijzen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Bouwprijzen van stallen op het oude land per m2 en per koe (excl. B.T.W.)
staalfundering
paalfundering
prijs/m2
/ 285,— / 355,— (gem. / 317,—)
/ 385,— / 495,— (gem. / 432,—)
prijs/koe
/3300,— /4300,— (gem. Z3862,—)
/5000,— /6500,— (gem. Z5325,—)
In het onderzoek is eerst geprobeerd oorzaken te vinden voor de onderlinge prijsverschillen tussen de stallen op het oude land. Alleen van
de staloppervlakte per koe en het aantal stuks jongvee bleek een invloed
op de bouwkosten per melkkoe.
Van andere factoren, zoals het aantal koeien, de oppervlakteverhouding
van het goedkope ligboxendeel en het dure verzorgingsdeel en het voorkomen van dure bouwkundige voorzieningen kan geen invloed op de bouwprijs
worden vastgesteld.
De vergelijking met de R.IJ.P.-stal PV 16:
De gegevens van het oude land zijn vergeleken met die van de R.IJ.P.stal type PV 16 voor 120 melkkoeien, welke op de uitgegeven gronden in
Zuidelijk Flevoland werd gebouwd.
De R.IJ.P.-stal wordt op grondverbetering gebouwd. Ter vergelijking met
het oude land zijn daarom de (fictieve) bouwkosten berekend voor dezelfde stal op palen en op staal gefundeerd. Hierbij moet aan de omrekening
naar paalfundering meer waarde worden gehecht, omdat ingeval van staalfundering, de stal goedkoper met vier of zes mestkelders gebouwd zou
worden.
Uit de vergelijking komt duidelijk naar voren dat de R.IJ.P.-stal per
m2 niet veel duurder is dan de stallen op het oude land. Dit geldt met
name voor paalfundering, bij fundering op staal is het verschil iets
groter. Per melkkoe echter liggen de prijzen beduidend hoger dan
op het oude land.
Vergelijking van de bouwprijzen per m2 en per koe (excl. B.T.W.)
oude land
prijzen/m2
paalfundering
staalfundering
min.
385,—
285,—
prijzen/koe
paalfundering
staalfundering
5000,—
3300,—
max.
495,—
355,—
R.IJ.P. PV 16
gem.
432,—
317,—
6500,— 5325,—
4300,— 3862,—
afwiiking v.h. gem.
442,—
+ 2%
371,—
+ 17%
7113,—
5875,—
+ 34%
+ 52%
- 7-
Uit deze cijfers blijkt duidelijk dat de R.IJ.P.-stal meer m2 bevat
per koeplaats.
De belangrijkste reden daarvoor bleek te zijn de grote hoeveelheid
jongveeplaatsen, nl. 113. Op 120 melkkoeien is dat ongeveer 95%. Voor
dit aantal is destijds gekozen aan de hand van normen van het I.M.A.G.,
het Consulentschap voor de Rundveehouderij en de Landbouwvoorlichtingsdienst, voornamelijk om een betere selectie van jongvee te kunnen toepassen.
Op het oude land varieert het aantal jongveeplaatsen van 20% tot 100%
van het aantal melkkoeien.
Gebleken is dat ook bij de stallen op het oude land met meer dan 95%
jongvee, het staloppervlak per melkkoe aanraerkelijk geringer was. Dit
betekent dat het aantal jongveeplaatsen niet de enige oorzaak is van
het relatief grote staloppervlak.
Behalve het aantal jongveeplaatsen bleken de volgende verschillen met
het oude land mogelijke oorzaken van het grote staloppervlak:
- de wijze van jongveehuisvesting. In de polder wordt al het jongvee
om gezondheidsredenen en uit arbeidstechnische overwegingen individueel in ligboxen gehuisvest, terwijl op het oude land veelal van
groepshokken gebruik wordt gemaakt, voor jongvee van een of meer
leeftijdsgroepen;
- de kalveropfokruimte is ruira opgezet, met brede voergang en een brede
verbinding met de stal. Dit maakt het mogelijk om met de trekker de
kalveren te bereiken waardoor bij het voeren arbeidsbesparing wordt
verkregen. Op het oude land wordt een dergelijke kalveropfokafdeling
doorgaans veel kleiner opgezet;
- de R.IJ.P. houdt zich strikt aan de norm van 65 cm vreetbreedte per
koe. Het gevolg is dat bij grote voerheklengte het achterliggend
staldeel niet optimaal bezet kan worden met ligplaatsen. Op het oude
land zet men deze ruimte meestal wel vol, waardoor niet meer alle
koeien tegelijk aan het voerhek kunnen staan;
- drie boxen naast de melkstal. Een box is een opvangbox. Een is bedoeld als stierebox, de derde heeft een variabele functie, en kan
b.v. worden gebruikt als extra zieken- of afkalfbox maar kan ook verwijderd worden om zodoende de voerheklengte te vergroten. Op het
oude land wordt vaak volstaan met 1 of 2 boxen;
- de garage/werkplaats. Deze ruimte komt op het oude land ook regelmatig voor en kan dus geen oorzaak zijn van grote verschillen.
Uit deze resultaten kan men concluderen dat nader onderzoek gewenst is,
naar met name de noodzaak van het grote aantal jongveeplaatsen, de
ruime en individuele huisvesting van het jongvee en een zodanige voerheklengte dat alle dieren, melkvee en jongvee tegelijk kunnen vreten.
Behalve de landbouwkundige facetten zijn ook enkele bouwtechnische zaken vergeleken. Hiertoe zijn de in onderdelen uitgesplitste bouwkosten
van de R.IJ.P. naast die van het oude land gezet.
De meest opvallende verschillen zaten in:
- het grondwerk bij paalfundering. Dit ligt in de polder hoger omdat
hier met bronbemaling rekening is gehouden;
- het heiwerk (ook bij paalfundering). Dit ligt lager dan gemiddeld
op het oude land, doordat er bij de berekening van is uitgegaan dat
in de polder slechts 4 m diep hoeft te worden geheid;
- het betonwerk ligt in de polder beduidend hoger. De oorzaken zijn
terug te voeren op het verschil in bouwsysteem. Daar er in de polder
op grondverbetering wordt gebouwd, is een stal met 8 kelders voordeliger, omdat daarmee een grote vlakke funderingsplaat wordt verkregen.
-
8 -
B i j p a a l - en zeker b i j s t a a l f u n d e r i n g i s h e t goedkoper om 4 of 6 ( d i e p e r e ) k e l d e r s te bouwen.
-
-
Andere oorzaken zijn:
De R.IJ.P. maakt gebruik van betonnen tunnelelementen waardoor gemetselde kelderwanden vervallen.
De betonvloeren zijn in de polder gemiddeld iets dikker dan elders.
metselwerk ligt lager dan op het oude land. Dit wordt veroorzaakt
doordat kelderwanden niet zijn gemetseld en bovendien de binnenwanden
van de kalverruimte van hout zijn;
timmerwerk is duurder in de polder, voornamelijk veroorzaakt door de
zolder boven de drie boxen en de garage;
de kosten van betegeling van melkstal en melkkamer liggen in de polder lager dan op het oude land;
schilder- en conserveringswerk ligt beduidend hoger. Schilderen en
conserveren wordt buiten de polder vaak erg sumier gedaan;
bij de R.IJ.P.-stal ontbreken de kosten van architect en constructeur in de prijsopgave.
Om een eerste indruk te krijgen van het gebruik van de R.IJ.P.-stal is
bij 5 van de 26 gebruikers van deze stal een kleine enquete gehouden,
evenals bij vijf erfpachters.
Uitdrukkelijk moet vermeld worden dat het beeld dat hieruit verkregen
is, slechts een momentopname is en bovendien, wegens het geringe aantal ondervraagde boeren, niet representatief mag worden geacht voor
alle bedrijven in de polder.
De belangrijkste resultaten van de enquete waren:
- Het jongvee-percentage lag ten tijde van de enquete tussen 60 en 75%,
zodat vrijwel alle ondervraagde boeren jongveeruimte over hadden. Dit
gold naar hun zeggen vooral voor het jongveegedeelte achter in de
stal en niet voor de kalveropfokruimte.
- Alle boeren waren positief over kalverhuisvesting in groepshokken
met stro. Huisvesting van pinken op volledig roostervloer, zoals op
het oude land veel voorkomt werd door geen van de ondervraagden gewenst.
- Alle boeren zagen gezien de bestaande gezondheidsproblemen met de
kalveropfok veel in het systeem van koude kalveropfok in een aparte
stal en hadden naar hun zeggen, het hieraan verbonden extra werk
graag over voor een betere gezondheid van de kalveren.
- Zonder uitzondering vond men het zeer belangrijk dat alle melkkoeien
tegelijk aan het voerhek kunnen staan. Voor jongvee en droogstaande
koeien werd dat minder noodzakelijk geacht.
- Geen der ondervraagde boeren maakte volledig gebruik van de brede
gangen in de kalveropfokruimte door met behulp van de trekker te
voederen.
CONCLUSIE
Uit de onderzochte gegevens blijkt dat de hogere bouwkosten in de polder voornamelijk worden veroorzaakt door een ruime opzet van de stal.
Besparing op bouwkosten moet dan ook niet alleen gezocht worden in het
toepassen van goedkopere materialen en constructies, maar in het bijzonder in ruimtebesparing.
Op welke van de gevonden verschilpunten het beste kan worden bespaard
zal nader onderzoek aan het licht moeten brengen.
- 9 -
2. INLEIDING
2.1. Aanleiding
Directe aanleiding voor het onderzoek was de wens van de Rijksdienst
voor de IJsselmeerpolders (R.IJ.P.) erachter te komen of er in de polder duurder gebouwd wordt dan op het oude land, zoals wordt beweerd
door boeren en hun standsorganisaties, die de pachtprijzen in de polder
te hoog vinden.
De R.IJ.P. is een dienst van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat
en houdt zich o.a. bezig met de inrichting van de polders, het bouwrijpmaken, en voor zover het gronden voor agrarisch gebruik betreft, het
uitgeven van de kavels, in pacht en erfpacht. Op de in pacht uit te geven kavels worden door de R.IJ.P. zelf boerderijen gesticht.
De R.IJ.P. is geinteresseerd in besparing op bouwkosten, en juist een
vergelijkend onderzoek kan richtingen aangeven waarin die besparingen
kunnen worden gezocht.
Een andere ge'interesseerde in de uitkomsten van de kostenvergelijking
is de Directie Beheer Landbouwgronden (D.B.L.).
De D.B.L. is als uitvoerend orgaan van de Stichting Beheer Landbouwgronden (S.B.L.) belast met de aankoop van gronden voor de overheid
en dus met de aankoop van grond en eventuele bedrijfsgebouwen van boeren die hun bedrijf naar de polder verplaatsen.
Met name de taxatie van gebouwen is hierbij altijd een moeilijk punt.
Het feit dat de boer de vergoeding voor het achtergelaten bedrijf vaak
ziet als sluitpost op de begroting van de verplaatsing levert de S.B.L.
vaak klachten op over hoge bouwkosten in de polder en in verband daarmee verzoeken om een hogere vergoeding.
Een vergelijkend onderzoek van stallen op het oude land onderling en
van de R.IJ.P.-stal met die van het oude land, kan inzicht geven in de
waarde van bedrijfsgebouwen en bovendien aangeven of de in de polder
gebouwde bedrijven inderdaad relatief duurder zijn, of dat er alleen
sprake is van grotere bedrijven met duurdere voorzieningen.
2.2. Doelstelling
Doel van het onderzoek is erachter te komen hoe de bouwkosten van melkveebedrijven in de polder zich verhouden tot die van vergelijkbare bedrijven op het oude land, en, indien er verschillen blijken te zijn,
hiervoor een oorzaak te vinden.
Hieraan wordt toegevoegd, het vergelijken van de bouwkosten van bedrijven op het oude land, om te komen tot een beter inzicht in de waarde
van bedrijfsgebouwen.
2.3. Uitvoering
Voor het onderzoek zijn gegevens verzameld van op het oude land gestichte bedrijfsgebouwen. Al deze gegevens hebben betrekking op boerderijverplaatsingen in ruilverkavelingsverband, hetgeen inhoudt dat
het hier slechts geheel nieuw gestichte bedrijven betreft.
Van alle in het onderzoek opgenomen stallen zijn zoveel mogelijk bouwtechnische- en kostengegevens overgenomen, en ook de plattegrond van
de stal.
Vervolgens is gezocht naar wat men zou kunnen noemen een "grootste
gemene deler" voor de vergelijking van de kosten. Hiertoe zijn de totale bouwkosten in een aantal onderdelen uitgesplitst.
- 10 Vervolgens zijn de kosten van de meest voorkomende onderdelen met elkaar vergeleken, en met die van de R.IJ.P.-stal, type PV 16, welke op
de in Zuidelijk Flevoland uitgegeven kavels is gebouwd.
2.4. Beperkingen
Het onderzoek beperkt zich ter wille van de vergelijkbaarheid tot bedrijven welke geheel nieuw gebouwd zijn. Boerderijen waarbij in verband
met bedrijfsuitbreiding of modernisering, b.v. een ligboxenstal naast
de oude bedrijfsgebouwen wordt gezet, zijn niet vergelijkbaar met de
poldernieuwbouw, omdat meestal jongvee en tasruimte in de oude gebouwen
worden gepland.
Het onderzoek behandelt de vanaf 1975 gebouwde stallen, omdat daarvan
de gegevens voorhanden waren. Bij oudere gebouwen zou de kostenvergelijking, ondanks het gebruik van prijsindexcijfers minder betrouwbaar
worden.
In het onderzoek kon slechts een deel van de totale bouwkosten worden
vergeleken omdat een gespecificeerde kostenopzet van de totale investeringen niet beschikbaar was. Het vergelijkbaar deel was van bedrijf tot
bedrijf sterk verschillend.
2.5. Betrouwbaarheid
De betrouwbaarheid van het cijfermateriaal is niet altijd even groot.
In de eerste plaats is ongeveer de helft van de kosten afkomstig van
architectenbegrotingen.
Hoewel deze begrotingen tot op de cent nauwkeurig worden uitgerekend,
betekent dit niet dat de aannemer ook voor hetzelfde bedrag heeft gebouwd.
Een voordeel van de architectenbegroting is, dat eventuele eigen arbeid van de boer geen invloed heeft op de bouwprijs, omdat de begroting
een overzicht geeft van de te verwachten totale investering, ongeacht
door wie de verschillende werkzaamheden zullen worden uitgevoerd.
Bij offertes van aannemers zijn vaak kosten voor grondwerk of schilderwerk niet opgenomen, omdat de boer deze werkzaamheden zelf uitvoert.
Er is in het onderzoek geen onderscheid gemaakt tussen de kosten van
verschillende herkomst. De prijsopgave van de R.IJ.P.-stal is in wezen
een architectenbegroting.
-
11 -
3. ONDERZOEK VAN DE BEDRIJVEN OP HET OUDE LAND
3.1. De beschikbare gegevens
Alle verzamelde gegevens komen uit de archieven van de Landinrichtings
Dienst. Daar beschikt men over dossiers van alle sinds 1975 verplaatste
boerderijen in ruilverkavelingsgebieden.
In totaal zijn sinds 1975 357 bedrijven verplaatst (excl. verplaatsing
naar de polder). Hiervan hadden 9 dossiers betrekking op akkerbouw- en
intensieve veehouderijbedrijven. Onder de resterende 348 waren er enkele waar naast melkvee varkens of mestkalveren gehouden werden, of
aan akkerbouw werd gedaan. Ook waren er 5 bedrijven met een eigen kaasmakerij.
De spreiding over het land is te zien in tabel 1.
Vrijwel alle bekende staltypen kwamen voor. Verreweg de meest gebouwde
stal is echter de ligboxenstal. Van de 350 rundveehouderij bedrijven
waren er drie grupstallen en 2 voerligboxenstallen. Onder de ligboxenstallen waren er 5 met buitenvoedering, waarvan 3 met zelfvoedering.
Wat betreft de aantallen rijen ligboxen per stal waren alle mogelijke
indelingen vertegenwoordigd.
De meest voorkomende is de 2+2 rijige stal.
In ongeveer gelijke aantallen komen voor, de 2+1 en 3+1 rijige stal
en iets minder de 3+2 rijige.
Van de 1+1 en de 3+3 rijige ligboxenstallen zijn er duidelijk minder
gebouwd. In bijlage I zijn een aantal staltypen en bouwtechnische termen aan de hand van tekeningen verduidelijkt.
Mede door de criteria voor boerderijverplaatsing waren er geen stallen
voor minder dan 50 koeien, meestal behorend bij een bedrijf van + 20 ha.
De veebezetting loopt uiteen van 54 tot 267 melkkoeien, de bedrijfsgrootte van 18 tot 100 ha.
Overigens is de bedrijfsgrootte en dus het aantal koeien sterk streekgebonden.
Zo ligt met name in Friesland het aantal koeien vrijwel altijd boven
de 100. Ook in de provincies Noord- en Zuid-Holland komen enkele grote
bedrijven voor, terwijl met name in Noord-Brabant en Limburg de kleinere stallen staan.
3.2. Het verzamelen van de gegevens
Er is, gezien de beperkte tijd voor het onderzoek, naar gestreefd uit
de 350 gebouwde stallen, minimaal 40 bedrijven te selecteren voor het
onderzoek.
Het belangrijkste selectiecriteriura is daarbij geweest, het voldoende
gedetailleerd zijn van de gegevens, vooral wat betreft de bouwkosten.
Dat wil zeggen dat het dossier minimaal moet bevatten, een zeer duidelijke bouwtekening en liefst een bestek, en een kostenoverzicht waarin
de totale kosten in een aantal onderdelen zijn uitgesplitst.
Aan deze eis voldeden 60 bedrijven. Opvallend was dat ook het voorkomen van een bestek en gespecificeerde kostenopgave sterk streekgebonden was. Met name de dossiers uit de Alblasserwaard bevatten veel informatie (jzie tabel 2).
Uit elk dossier zijn behalve de informatie over bouwkosten, de volgende
g-agevens overgenomen:
- 12 -
Tabel 1. S p r e i d i n g van de v e r p l a a t s t e
Aantal
totaal
melkvee
bedr.
Rullverkaveling
Gronlngen
rt.
1
1
Frlesland
Ooat S t e l l i n g v o r f
3
Oldelaaer
5
3
5
Jubbega
Schurega
da T e e n p o l d e r a
2
2
6
b
Hoaa. Oppenhulzen
9
9
da B J l m e n
1
1
20
20
7
1
?
1
aule-wl1V
het
Blldf
Tletjerketeradeel
1
1
Dieter
4
4
2
2
1
1
Gleten
Gaeaelte
Rolde
Anloo
Overyeael
Gelderland
2
19
Perverdaradeel
H
Dranta
2
19
0 . an V . D o n g e r a d e e l
Hidden TJonger
Maetenbroek
3
3
10
10
P a a a l o Kerkbuurt
2
2
Holten Karkelo
4
2
L e t t e l e Okkanbroek
1
1
Daarle Hellendoorn
5
5
aalten
10
10
Lek en Llnge
20
.
3everoeer
2
1
Dlnxperlo
2
2
Steenderen
4
Holland
Borculo
2
O
3
3
B o a a a l e r v a a r d Z.
1
l
Oukoop Kurtryk
7
6
Helllgenborgerbeek
1
1
Grootalag
4 l o o r d a r Koggen
Z.
Holland
A1 bl aa a a r v a a r d
Voorne P u t t e n
de
Stalle
3
3
8
8
71
70
3
N.Brabant
ZAK Baneden 3onge
16
StrUper l a
1
1
Budel |
5
16
3
5
Bairel Ryenab. 7
7
21
18
Uden
2
2
Midden Maaaland
Bakel
4
4
Zonzeel
b
">
Oploo
5
5
2
2
Beet
Lleehout
2
•j
1
1
Echt
6
4
Overloon Mereelo
7
Everloee
4
4
2
2
Oud C a a t e l
Oudenl .
b».-v
Oude Graaf
1
1
2
Sohaft
Liaburg
1
1
de P o e l H e l n k e n a i .
Olrechot
1
1
I
6
Zealand
Cllae
akker
bouw
4
A v e i a a t h Ophaaert
het
intene
veeh.
5
Hyk v . N J a e g e n Z.
1.
melkvee
• intens
veeh.
4
Over Betuwe N.
Utrecht
bednjver.
vaarvan
Provlncie
Karne
bedrijven.
2
1
- 13 -
D. -
bouwjaar
opdrachtgever
aannemer/architect
fundering
grondwerk
eventuele werkvloer
staltype + oppervlakte
de verschillende aanwezige
ruimtes
oppervlakte van deze ruimtes
goot- en nokhoogte
breedte van de voergang
soort melkstal
betegeling van melkstal
en tanklokaal
isolatie en ventilatie
goot- en nokconstructie
dikte en materiaal v.d.
wanden
soort spanten + spantafstand
dakconstructie
dikte en materiaal v.d.
vloeren
zolder
aantal kelders + inhoud
- wijze van kracht- en ruwvoeropslag
- oppervlakte erfverharding
- gegevens over werktuigberging
- aantal stalplaatsen voor:
melkkoeien
droogstaande koeien
pinken en kalveren
stieren
zieke koeien en kalfkoeien
- plattegrond v.d. stal
Het jongvee is ingedeeld in drie leeftijdsgroepen, nl. de nuchtere kalveren, van 0 tot j maand, de kalveren van \ - 12 maanden, en de pinken
van 12 tot 24 maanden.
Deze onderverdeling wordt meestal bij normstelling gehanteerd. Veel
boeren echter delen hun jongvee anders in en maken bovendien nog vaak
gebruik van groepshokken. Het aantal plaatsen voor jongvee moet in die
gevallen geschat worden op grond van de beschikbare oppervlakte in de
groepshokken.
Daarbij is uitgegaan van de volgende normen voor ruimtebehoefte:
nuchtere kalveren (op stro)
: +_ 0,75 m2/dier
kalveren 0,5 - 12 maanden (op stro) : 0,8 - 1,25 m2/dier
pinken 1 2 - 2 4 maanden (op roosters): + 1,8 m2/dier.
Vaarzen en droogstaande koeien worden tot het melkvee gerekend.
Opgemerkt moet nog worden dat het aantal koeien in de meeste gevallen
slechts kon worden afgeleid van het aantal beschikbare ligplaatsen,
zodat met eventuele overbezetting geen rekening kan worden gehouden.
- 14 -
3.3. De verwerking van de gegevens
De bouwkosten zijn indien mogelijk uitgesplitst in de volgende onderdelen:
le. Grondwerk
\
Heiwerk (evt.)
2e. Betonwerk
\
Roosterbalken
Metselwerk
Timmerwerk
complete stal
kale stalgebouw
Dakbedekking
excl. inr.
Spanten
Tegelwerk
Glas en schilderwerk
Isolatie
Diversen
/
3e. Waterleiding (incl. drinkbakken en afvoer)
Elektra
Bliksembeveiliging (komt niet voor)
,
4e. Stalinrichting
Melkstalinrichting
Rubbermatten (evt.)
C.V. + warmwatervoorziening
5e. Erfverharding + toegangsweg
Kuilplaat/sleuf silo
Werktuigberging
Hieronder volgt een overzicht van wat er aan elk van deze posten is
toegerekend:
: Afgraven en aanvullen van grond, levering van exGrondwerk
tra zand, en het uitzetten van de gebouwen.
Heiwerk
: Palen, het heien, betonopzetters en koppensnellen.
Betonwerk
: Werkvloer, bekistingen, wapening, betonstorten,
en bovendien lateien onder de roosters.
Metselwerk
: Zowel boven als onder 0-peil, lateien boven de
roosters en eventueel wandelementen van a.c.e.
e.d.
Timmerwerk
: Alle werken in hout, veelal ook topgevelbekleding, zolders, deuren, putdeksels, windveren,
muurplaten, maar ook spijkers, schroeven, ankers,
kramerijen, hang- en sluitwerk.
Spanten
: Houten spanten worden vaak onder de post timmerwerk gerekend.
Dakbedekking
: Golfplaten, lichtplaten, de complete nokconstructie en schroeven.
Soms ook golfplaten voor de topgevels.
Tegelwerk
: Voor melkstal en tanklokaal.
Glas en schilderwerk: Ramen, schilderwerk, conservering van hout en
staal.
Diversen
: Bouwplaatskosten, zoals bouwaansluiting voor water en elektriciteit, aan- en afvoer van materiaal en personeel, bouwketen, verzekering, risico, winst, kosten architect en constructeur,
loodgieterswerk.
De vraag is nu op grond van welke cijfers de vergelijking moet worden
uitgevoerd. Ideaal zou zijn te vergelijken op grond van de onder 2 ge-
- 15 -
noemde kosten, samen de prijs van het kale stalgebouw, eventueel met
de kosten van punt 3, omdat met name bij de punten 1 en 5 grote verschillen voorkomen tussen de bedrijven. Deze prijzen zijn echter voor
zeker de helft van de 60 bedrijven niet uit te rekenen. Om voldoende
bedrijven bij de vergelijking te kunnen betrekken moest gekozen worden voor de kosten van 1, 2 en, 3 samen. Zo blijven er de meeste, nl.
47 bedrijven over voor verder onderzoek.
Voor een aantal stallen ontbreken nl. gegevens over (melk)stalinrichting en erfverharding e.d., voor een aantal ook, wordt een totaal bedrag genoemd, zonder dat de kosten van met name grond- en heiwerk apart
gespecificeerd zijn.
Alle gevonden bouwkosten zijn via de B.D.B.-index, berekend door het
Bureau Documentatie Bouwwezen, omgerekend op het prijspeil van juni
1981. Voor de B.D.B.-index is gekozen omdat ook de R.IJ.P. hiermee
werkt.
De vermeningvuldigingsfactor voor de verschillende jaren bedraagt:
1,00 voor 1981
1,07 voor 1980
1,15 voor 1979
1,22 voor 1978
1,32 voor 1977
1,445 voor 1976
1,51 voor 1975.
Voor een aantal stallen is nog een andere prijscorrectie toegepast.
Deze stallen beschikken over een ingebouwde ruimte voor opslag van
hooi/stro of werktuigen. Soms bestaat deze opslagruimte uit een of meer
extra spantvakken, soms ook ligt deze ruimte aan een zijde van de voergang. In alle gevallen is het een goedkope ruimte, die niet onderkelderd is, en soms zelfs geen verharde vloer heeft. Het gevolg is dat
de prijs per koe van de hele stal te hoog en de gemiddelde m2-prijs
te laag uitvalt, in vergelijking met stallen zonder deze bergruimte.
In enkele gevallen waren de kosten van een aantal extra (lege) spantvakken bekend. Deze kosten zijn, omgerekend per m2, gebruikt om waar
nodig de prijzen te corrigeren. Het is duidelijk dat deze bewerking
wel een aanslag is op de nauwkeurigheid en de betrouwbaarheid van de
gegevens, maar zonder deze correctie zou vergelijking van ongeveer de
helft van de gebouwen niet goed mogelijk zijn.
Overigens is voor andere voorkomende ruimtes, zoals garage, werkplaats
e.d. geen correctie toegepast.
Alle in het onderzoek vermelde bedragen zijn exclusief B.T.W.
3.4. Resultaten
De resultaten staan kort samengevat in tabel 2. De hier vprmelde bedragen hebben alleen betrekking op het vergelijkbare deel van de bouwkosten. Dit varieert naar schatting van ca. 60% tot ca. 80% van de totale investeringen.
-
T a b e l 2 . De bouvkos t e n o p h e t
a
u
CI
Nil.
R.V.K.
.
R
4
*>
S
-
•p
CO
—*
C
a
•>
5
•
o
X
M
r-*
V
6
r*
cm
4
16 -
oude l a n d p e r koe en p e r m ,
r*
«i
C
H•
v>
u
>
\
«
a
a.
O
»
<••
.-»
t|
(NI
B
r»
8
$ s
TJ
P.
P.
O
r.
o
-x
*N.
•
a.
^O
l-f
tn
to
o
M
**
«
"
3
O
X
u
«;
•
.
a. u
O. --•
m4
p
ri.1«.
Prlja
ffeTn>1exeerd
-o
t>
totaal
op ,1ont
/a2
/aelkkoe
Juni
/a2
/aelkkoe
n
m
1977
2*2
4
96
1401 1*1.4 7 8 / 2 ?
26
' 4 7 8 . 9 0 9 . - /•49B9.- t
342.- /4574.- /
2?" Al b l a s s e r v a a r d
2 56 A l b l a s s e r w a a r d
1979
2.2
4
80
969 12,1 76/24
24
'475.525,- '5044,- t
401,. /5944,- /
1979
2*2
4
ioo
1209 1 2 , 1 8 0 / 2 0 25
1979
2*2
4
82
1039 1 2 , 7 7 6 / 2 4 25
'646.875.- '6469,- t
"509.986,- ' 6 2 i q , - /
491.- /6219.-
1979
2*2
4 113
1216 1 0 , 8 7 7 / 2 5 55
'577.875.- '5114,T /
475.- /5114,-
2298 1 5 . 4 6 9 / 3 1 52 r 9 7 2 . 5 5 i . - ' 5 6 5 4 , - '
1978 1 5 , 6 8 9 / 1 1 4S r 4 7 1 . 7 3 6 , - ' v > 3 1 , - /
555,-
/6469,-
1
te
a
U
1
•
m>
-w
J
.
a>
1978
2*2
4 172
1978
2*2
4 120
109 A a l t e n
1975
2+2
4
72
316,- /5950.- /516,-
0
1291 1 5 . 4 7 8 / 2 2 25
ri-TC^BQ^. ' 4 7 4 9 , - /
294,- Z4584.- /
527.-
0
r556.500,- ' l 6 7 S , - /
240,- /5419.- /
256,-
0
50 r 3 6 6 . 1 2 0 , - / 5 7 5 5 . - /
355.- /5755.- /
555.-
0
3 7 2 , - f^OU,/
300,- / 4 2 2 4 . - f
586.514,-
•
•
127
901 1 2 . 5 7 4 / 2 6
52
Aalten
1977
2*2
4
80
149 A a l t e n
1979
2*2
4
V
1485 1 3 , 4 6 4 / 3 6 29
118 B e v e r a e e r
r
423,- Z5654.- /
258,- /3555.- /
?»4.440,- ' J 0 5 0 , - /
H
«
B
a
585.-
'38 Steenderen
8 2 Anloo
m
•
401,. •
t 555.- •
/ 491.- •
/ 475.- •
187 Al b l a s s e r v a a r d
?44 A l b l a s s e r v a a r d
246 A l b l a s s e r w a a r d
3
ml
JX
4
a
+•
a
0
1981
1°"1 g e c o r r l g e e r d
i . v . a . ingeb.
verktulg bergin
•rs
r.
3
<~
1-*
425.-
0
261,-
0
•
1976
2+ 2
4
98
1040 1 0 , 6 6 5 / 3 5
Veenpoldera
1977
2+2
4
80
1125 1 5 . 1 7 4 / 2 6 40
•418.093.- '5226.- /
'1 Ferverderadeel
1977
2+2
4 140
2122 1 5 . 5 7 4 / 2 6 58
• 6 5 6 . 5 8 2 , - J-4547,- t
12 F e r w e r d e r a d e e l
1976
2+2
6
0
1977
2+?
s
1405 1 5 , 5 7 6 / 2 4 41) ' 4 W . * 4 2 , - Z 4 9 9 5 , - ' 3 2 7 , _
/4995,- /
f
4
0
0
.
1
6
8
,
.
/
2
9
8
6
,
/2986,- /
7
7
/
2
3
4
5
/
3
0
5
,
mo Q,A
527,-
25 F e r v e r d e r a d e e l
505.-
22 de
Veenpoldera
1977
2+2
6 135
2064 1 3 . 7 7 3 / 2 7 60
r905.7l4,- /6694.- /
438,- /6485,- /
475.-
•
• •
33 de
Veenpoldera
1978
2+2
6 144
1978
2+j
6 1?1
184.- / 5 4 8 7 , - /
275,- /54O0,- /
0
Veenpoldera
1548 1 0 , « 7 9 / 2 1 50 f 5 0 2 . l 6 9 , - A 4 B 7 , - /
1fi"51 1 1 , 0 A n / 2 0 50 r 4 5 4 . 6 0 l , - / 5 7 5 7 , - /
524,-
43 de
510,-
0
76 d e
Veenpoldera
1981
2-2
6 105
1 3 6 3 1 0 , 6 7 8 / 2 2 40
'5*1.060,. /3629,- /
280,- /5518,- /
512.-
0
28 de
92
15-1
1978
2+2
6 125
1703 1 2 , 0 7 7 / 2 3 50
500,-
0
1979
2+2
6 142
1717 1 2 , 1 7 4 / 2 6 50
T477.327,- ' 3 f l i q , - /
'590.410,- / 4 1 5 7 , - '
280,- /5607,- /
61 Koma. O p p e n h u i x e n
544,- ' 4 1 5 7 . - /
544,-
0
71 h a t
1980
2.2
78
1252 1 3 . 2 7 4 / 2 6 40
'36.0.809,- / 4 6 2 6 , - f
288,- ' 4 ? ' > , - f 521.-
0
1980
2+ 2
6 164
1812 1 1 , 0 8 5 / 1 5 40
'576.555,- / 3 5 1 6 , - /
318,- ' • S 1 6 , - /
518,-
0
82
1 1 . 7 7 0 / 3 0 25
'425.180,- / 5 1 8 5 , - /
•
•
56 Midden
TJonger
Bildt
154 A a l t e n
6
210 A l b l a s s e r v a a r d
1978
2*2
6
445.- /5185.- /
445.-
224 A l b l a s s e r v a a r d
1979
2+2
6 100
1434 1 4 , 3 7 3 / 2 7
37
'5«i0.6«2,. / 5 5 9 7 , - /
590,- Z5597,- /
590,-
261 V o o r n e
1981
2+2
8 140
1933 1 3 . 8 7 7 / 2 , 60
1874 1 2 , 4 8 7 / 1 3 50
•887.925,- •'6342,- /
459.- /6542,- /
459.-
'846.641,- / 6 5 1 3 , - /
452,- /6123,- /
495.-
2 1 1 3 1 5 , 1 6 4 / 5 6 54
791.430,- /5653.- /
575.- /5525.- /
398.-
n o / 2 0 47
•765.110,- J-5299.- /
462,- /5299.- /
462,-
•
•
•
•
75
764 1 0 , 5 7 9 / 2 1 20 T 2 0 6 . 6 5 2 , / 2 7 5 5 . - /
264,- /2755,-| /
264.-
0
1976 2+1
84
1112 1 5 , 2 8 4 / 1 6 20 f 2 2 7 . 7 9 7 , • / 2 7 1 1 , - /
205,- /2711.-
/
205.-
0
751 1 1 . 4 7 3 / 2 7 28 f 2 6 4 . 6 8 5 , - / 4 0 1 0 , - /
352,- /4010,-
/
552.-
0
841
1 1 , 8 7 6 / 2 4 30 r 2 6 2 . 0 9 8 , / 5 6 9 2 . - /
312.-1 / 5 6 9 2 , -
/
5'2.-
0
751
15.4 74/26
/5845.- /
287.- /5845.-
/
287,-
0
/
597.
•
/5851.-
/
525.-
c
975 1 0 , 8 8 2 / 1 8 30 r 5 i 5 - 5 7 3 . / 3 4 B 4 , - / 5 2 2 . - / 5 4 8 4 , 1106 1 1 . 9 8 5 / 1 5 35 ^ 5 0 3 . 3 7 2 , / 5 4 1 3 . - 1 4 5 5 . - ' 5 4 1 5 . -
/
522.-
0
/
455.'
•
Putten
Koggen
1978
2+2
8 130
Oppenhulzen
1977
2+ 2
8 140
180 4 N o o r d e r
23 H o a a .
208i V o o r n e
27<
28!
putten
1978
2+?
8 144
1976 2+1
Bakel
Bakel
340
Echt
1976 2+1
66
541
Beat
1976 2+1
71
550
•':
Echt
1977 2+1
56
956
16«i1 " . 5
20 f 2 l 5 . 3 0 3 .
1976 2+1
58
984 1 5 . 5 8 1 / 1 9 24 / • 3 4 6 . 5 9 4 , / 5 9 7 2 . - t
352.- /5266,-
310 O l r e c h o t
Beat
1978 2+1
68
805 1 1 , 8 7 3 / 2 7 20 f 2 6 l . 8 4 9 .
325.-
554 O v e r l o o n
Meraelo
1980 2+1
90
koggen
1978 2+1
93
1978 3+1
54
6 8 9 1 2 , 8 8 5 / 1 5 20 f - 2 4 2 . 4 2 5 . / 4 4 8 9 . - /
552.- /4489.-
/
352.
0
1979 3+1
59
871 1 4 . 8 7 5 / 2 5 25 f 2 7 9 - 2 6 6 , . / 4 7 3 3 . - /
521.- /4755.-
/
321.-
0
229 Al b l a s s e r v a a r d
1979 5+1
81
9 6 3 ' 1 . 9 7 5 / 2 5 25 M 6 2 . 5 3 0 , - / 5 7 1 0 , - , /
4 8 0 , - /•5710.4 /
480,1
217 A 1 b l a s s e r v a a r d
1978 5.1
78
8 8 3 1 1 . 3 7 5 / 2 5 24 f 5 7 9 . 0 6 0 . / 4 B 6 0 , - /
429,- /4860,-
/
429,-
•
•
538 ZAK Beneden Donga
1981
5.1
70
266,- Z5756,- /
299.-
0
192 A l b l a s s e r v a a r d
1977 5+2
135
ZAK B e n e d e n Donge
178 4 N o o r d e r
129 Lek e n
Linge
85 Diever
1100 1 2 . 6 8 3 / 1 7 22 f 2 9 2 . 1 5 8 ,
/5851.- f
/4173.- /
1847 1 0 , 4 6 7 / 3 5
30 f 5 0 9 . 4 5 4 , / 3 7 7 4 , - 1
276,-
/3155.-
/
303,-
32 f 7 7 5 . i 5 B , / 6 4 0 6 , - /
4 6 2 , - J"6288,-
/
474,-I
451.- /5741.-
f 451.•
•
•
• •
583.- /5794,-
/
0
-•52 Al b l a s s e r v a a r d
1979 5+2
121
1679 1 3 . 3 8 5 / 1 7
251 A l b l a a s o r v a a r d
1979 5+2
250
5185 1 2 . 7 6 4 / 5 6 72 1 4 3 5 . 2 0 0 , / 5 7 4 1 . - /
144
1755 1 2 . 0
52 d e
Veenpoldera
1979 3+3
e
/
45
T546.365,4/3794,-I
/
585.
- 17 -
Hierbij kunnen de volgende opmerkingen worden gemaakt:
le. Alle stallen zijn ligboxenstallen met roostervloeren.
2e. Op een na beschikken alle stallen over een traditionele voergang
voor individuele voedering.
Een stal heeft een automatische voerband met torensilo's.
3e. De meeste stallen beschikken over een ingebouwd verzorgingsdeel.
In al die gevallen wordt gemolken in een visgraat melkstal. Drie
bedrijven hebben een uitgebouwd verzorgingsdeel. Bij een hiervan
wordt gemolken in een roterende melkstal.
4e. Paal- en staalfundering komen in gelijke mate voor; er is een stal
op grondverbetering gebouwd.
5e. In bijlage I zijn ter verduidelijking een aantal staltypen getekend.
In tabel 3 zijn de gemiddelde kosten per onderdeel gegeven in guldens/
m2 en in procenten van de totale kosten.
Tabel 3. De gemiddelde kosten per onderdeel
grondwerk
heiwerk
betonwerk + roosters
metselwerk
timmerwerk
spanten
dakbedekking
tafelwerk
glas en schilderwerk
diversen
elektra en water
staalfunder ing
paalfundering
guldens/m2
%
guldens/m2
%
3,2
21,0
23,1
16,4
10,9
8,7
2,8
1,6
6,0
6,5
10,20
33,80
114,20
73,20
52,34,50
27,60
8,80
5,20
19,10
20,50
2,6
8,5
28,6
18,3
13,0
8,6
6,9
2,2
1.3
4,8
5,1
10,20
66,73,20
52,34,50
27,60
8,80
5,20
19,10
20,50
In figuur la en lb is tabel 1 als grafiek weergegeven.
- 18 :
- • ....
(o
kO
VO
SO
_*
»kO
<l
ff-c *•
-vl
CD
vo
—^ —*
•
V*
,
:
vO
|Q)
a
v.D
1P
I
eJ -
JO
4*
5
•
"
•*
i
i
ro
e*
1p
1
O
•
•
h
c
i
H
rv
B
\Ji
rj
r * '"f
VJI
O
i •
-
cI
rv
VJ 1
"
<;
p
8
.
> ri
1
i
VJJ
V5 •
o
t?
i
D
H-
J
13
•
a
'
J
O.
3
•
l>
-
CD
HI
M
a
a
5
.
A
o
8
O
•
•
9.
V*
c* ft
-
V
ro
i
vo
0t
CD
'Vfl
*
q
s
»
'
•
ui
'
•
•
i
•
•
4»
c
l
<fl
j
•
i
^
*
US
»
4bt
•
1
H
3
•
*
:
rrtr
:
,
!
--
o
*.
•
Vj
1
1
+^ 1 W
•
\r
c>
i
•
•
> *• D •
-+*
•
aV
•«:•'
VJ-
•
+
+
+
ro
r*
rj
O
VN
ro
>d
01
t»
to
rtP
- 1 .
Vjl
Iu
411
VJ1
-v.
Vjl
ro
ro
^
>o
w
rt-
>o
co
- fl> rt-
CO
rt
tl
P
pj
D3
p
M
•rt
ft)
£
5J E
M
fpa
»
fB
i
3
m
v>4 r o ! r o
-r- - + i +
|
-,
P
•<
o
o
v*
+
-*
H
a"
ro
ro
4
!-••
M
3
0«)
•
|
*
-
•
<•
iv. .
p
!
_.
i
•+.
c
3
a—
0>
W
H
CD
*•*
1
<*
0"5
1
1 |
1 •
"•
-
19
-
a-
O
3
sjl
—4
CO
VO
-J
—J
VC
VO
vO
CD
CD
VO
o
VO
CD
e
«:
C-i.
to
4
IV)
v_n
I
O
n
a
O
o
vw
NJ1
.
o
o
o
o
a
o
o
o
o
c.
i.
;5
; §
i
O
o
o
03
*3
* «0 + i>
+
ro
*?
o
3
3
•O
a>
<
a
4
oa>
VJJ
V»
V>J
V*
VN
ro
-»
—»
+
+
CO T3
rt- CD
ft) ft)
JO
,_.
+
+
CO
rtft>
p>
g
a
3
'
- 20 -
In beide grafieken blijkt een duidelijk verschil tussen staal en paalfundering. De prijs per m2 ligt voor op staal gefundeerde stallen tussen de / 285,— en / 355,—, de prijs per koe tussen / 3.300,— en
/ 4.300,—. Voor stallen op paalfundering zijn deze cijfers resp.
/ 385,— tot / 495,— en / 5.000,— tot / 6.500, — .
Dit prijsverschil tussen paal- en staalfundering is zo groot en overheersend, dat deze stallen in het vervolg als twee afzonderlijke groepen behandeld zullen worden.
(N.B. Het is niet zo dat de prijs voor paalfundering minus kosten voor
heiwerk overeen zou komen met de prijs voor staalfundering. Een groot
deel van het prijsverschil zit namelijk in het veel zwaarder uitgevoerde betonwerk bij paalfundering. Zie tabel 3).
Tussen de afzonderlijke staltypen blijken geen duidelijke prijsverschillen te zijn. Daarom zal in het vervolg geen onderscheid meer worden gemaakt naar staltype. Stallen met een uitgebouwd melkhuis komen
te weinig voor om er ten aanzien van eventuele prijsverschillen conclusies aan te verbinden.
3.4. Analyse van de prijsverschillen
Ondanks de duidelijke scheiding tussen paal- en staalfundering blijven
er onderlinge prijsverschillen binnen de groepen bestaan.
Om de prijzen zo goed mogelijk met die van de R.IJ.P. te kunnen vergeli jken zouden deze verschillen zo goed mogelijk verklaard moeten worden.
In het volgende zijn enkele mogelijke oorzaken apart bekeken, en is
nagegaan of zij een duidelijke invloed hebben op de bouwkosten. Een en
ander is gebeurd met behulp van grafieken, door de prijzen uit te zetten tegen bepaalde factoren.
Is door de punten van een dergelijke grafiek een lijn te trekken, dan
is daarmee aangetoond dat de betreffende factor een duidelijke (overheersende) invloed heeft op de prijzen.
3££_aa£tal_melkkoeien
In de figuren 2a en 2b zijn de prijzen uitgezet tegen het aantal koeien.
In principe zou nl. de totaal prijs relatief (per m2 en per koe) moeten dalen, naarmate de stal groter wordt.
Behalve voor het rompgebouw zelf, geldt dat ook voor bepaalde onderdelen, zoals melkstal en tanklokaal.
Enkele voorzieningen zijn nl. in alle gevallen noodzakelijk, ongeacht
de afmetingen van de stal, of het aantal koeien. Hierbij moet men denken aan b.v. de kopgevels, voor- en achterwanden van de melkstal, en
de dwarsgang bji in- en/of uitgang van de koeien, en de melkkamer, die
bij een groter aantal koeien niet evenredig in oppervlakte toeneemt.
Duidelijk zal zijn dat deze factoren bij relatief kleine stallen een
grotere invloed hebben dan bij de grotere. De lijn in de grafiek zou
dus onderaan, bij kleine stallen sneller terug moeten lopen, bij een
groter aantal koeien minder snel, tot ten slotte de prijs niet meer
verandert.
In grafiek 2b is dit effect enigszins waarneembaar bij de staalfundering. Bij paalfundering lijkt de prijs echter toe te nemen bij stijgend aantal melkkoeien.
In grafiek 2a is van de invloed op de m2-prijzen niets te zien.
Conclusie: het aantal melkkoeien kan de verschillen niet verklaren.
-
21 -
per m
Figuur 2a.. Het verband tussen de kosten
'&
o
en het aantal melkkoeien.
i
.
H
aantal
aalkkotIan
170
• paal
I
160
f>ni4>.rln«-
0 ataal
fNonil»rin«
.
-
150
140
130
o
120
110
100
90
i
80
•
:
70
60
50
250
350
275
375
400
12
4^0
47s
500
nl4n*/*
Figuur 2 b . Het verband tussejn de kosten per melkkoe en het aantal melkkoeien.
1
aantal
aelkkoalen
170
1
-
--
,-
f-jniipring
paai
0 ataal fundarlng
(
O
160
•
1
•
110
0
140
a
MO
•
o
I
! •
:•
o*
1?0
iin
100
1
5 •
Of)
0
o
V.
7.1
60
?*pr\
w«'"i
fSOfl
.loon
4^00
/err
T>rsn
- 22 -
De
_£EESEYi5ht£Y£E^2H^iDS_iisk2^£Dclee^-/veIz:°rSinc3sl?SlAls tweede mogelijkheid is de oppervlakteverhouding tussen ligboxendeel en verzorgingsdeel bekeken (figuren 3a en 3b).
Deze verhouding of liever gezegd, de grootte van het verzorgingsdeel
zal zeker van invloed zijn, omdat het ten opzichte van het ligboxendeel een dure ruimte is, met veel aparte afdelingen, dus muren, vaak
geisoleerd, en/of mechanisch geventileerd.
De vraag is echter of de invloed zo groot is, dat dit uit de grafiek
is af te lezen.
Het verzorgingsdeel omvat doorgaans: melkstal, tanklokaal, opvangbox,
zieken- en afkalfstal, ruimte voor ligboxen of kalvergroepshokken,
soms ook ruimte voor grotere kalveren en zelfs voor pinken.
Uit de figuren 3a en 3b is geen verband te halen. De invloed op de
prijs is blijkbaar zo klein dat hij door andere invloedsfactoren overstemd wordt.
Het_aantal_2ongveep_laatsen
Het is te verwachten dat het aantal jongveeplaatsen van invloed is op
de bouwprijs per koe. Bij meer jongveeplaatsen zal de stal groter en
dus duurder worden, zonder dat het aantal melkkoeien toeneemt. Dit
geldt niet voor het staloppervlak dat wel toeneemt met het aantal jongveeplaatsen. Deze factor zal dan ook van veel minder invloed zijn op
de m2 prijs.
In de figuren 4a en 4b zijn de prijzen uitgezet tegen het aantal jongvee en verzorgingsplaatsen, als percentage van het aantal melkkoeien.
Het aantal stalplaatsen voor kalveren en pinken, afgeleid uit het aantal eenling of ligboxen, of omgerekend uit de groepshok oppervlakte en
het aantal afkalf, zieken en stiereplaatsen is opgeteld en als percentage genomen van het aantal stalplaatsen voor melkkoeien.
In grafiek 4b lijken de bouwkosten per koe voor staalfundering inderdaad iets toe te nemen met de stijging van het jongveepercentage. Ook
hier is bij de paalfundeirng geen invloed te zien. Grafiek 4a bevestigt de vermoedens dat de m2-prijs niet wordt belnvloed.
Overigens laat de grafiek wel zien dat het jongveepercentage bij de
stallen onderling grote verschillen vertoond. Het loopt uiteen van
20% tot 110%.
22 ££2l2EE2EYlakte E2 r melkkoe
Dat het aantal stuks jongvee alleen invloed heeft op de prijs per koe
en niet op de m2-prijs, is een gevolg van het feit dat het aantal m2
staloppervlak per koe wordt uitgebreid.
Deze constatering is aanleiding om de prijs per koe uit te zetten tegen het staloppervlak per koe, hetgeen gebeurd is in figuur 5a voor
staalfundering en in 5b voor paalfundering. Tevens is in deze grafieken geregistreerd hoe de punten verschuiven als de prijs per koe wordt
omgerekend in prijs per Groot Vee Eenheid (G.V.E.)
Uit beide grafieken blijkt een duidelijk verband tussen prijs en staloppervlak per koe. Men moet zich echter goed realiseren wat deze grafiek zegt. Hij geeft namelijk het verband weer tussen prijzen per koe
en prijzen per m2.
De richtingscoeffici'ent van de lijn door de prijzen per koe is gelijk
aan de gemiddelde prijs per m2.
Het gebied tussen de schuine doorgetrokken lijnen geeft weer het eerder genoemde prijsinterval van / 385,— tot / 495,— per m2; resp.
/ 285,— - / 355,—, waarbinnen het grootste deel van de m2-prijzen
liggen.
-
23-
Figuur 5a. Het verband t u s s en de kosten per m
deel.
verzorgingsdeel
•zoi
/ llgboxendeel.
'
opp, rarhcrudlng
Yarz./llgboiandee
•
-
—
-
:
-
en de oppervlakte verhouding
•
:
•
-
paal f'm4»r!n»
O ataalfundering
•
*
36/64
34/66
grondverbeterlng
F
•
_i
32/68
l_4__L .
30/70
'
28/72
HTP
o
0Ol>
26/74
24/76
RTP
*
?-
RYP
•f 2 .
•
te~
• H
— t -
HTP
•
*
•
22/78
•
; .«
20/80
•
18/82
O
16/84
.
—--
14/86
-
12/88
250
275
300
525
400
350
425
450
475
500
525
guldena/n
Figuur Jb. Het verband tussen de kosten per melkkoe en de oppervlakte
verhouding verzorgingsdeel / llgboxendeel.
opp. verhouding
ver?../llgboxendeel
• paal funderlng
0 ataalfunrterina; '
* grondverbatcrieg
"
56/64
I
34/66
: .
52/68
50/70
28/72
2<,/74
HTP
w
o 0
OO « 0°
*
RTP
- •
4a
RYP
' •
12a
24/76
oo
22/78
2 i/eo
e !
18/62
e
I6/84
14/86
12/M
2500
5000
3500
4000
4500
5000
5300
6(.0l)
6')00
gulder.a/mirlkkoe
- 24 -
T i t "
Figuur 4a. Hetj-ve£oahd; tuttsen de kbsten per m en het aantal jongvee en
verzorgings plaatsen als percentage van het aantal melkkoeien.
1
1
7Jongvee •
vertorglnga
plaataen
—
• paal fuaderlng
0 etaalfunderlng
•
110
R^YP
«C?
100
4a
'1
90
RTP
12a
80
•
70
•
0
.0
d
0
60
" I—i—<'
50
40
•
50
,
4-
20
250
275
V?0
3*0
«>«.
375
400
4?5
450
47^
VIO
iroldene
_. .
'
.
I
Figuur 44b. Het verband tussen de koste
ten per melkkoe en het aantal jongveeen verzorgings plaatsen als percentage van het aantal melkkoeien.
I.
i
,
.
Jongvee •
verzorjtinge
plaataen
110
• oaal fundertn«
0 ataalfunderlng
ngP
100
RIP
4a
90
'
HTP
12a
I
80
••
70
o
60
,
•
0
00
50
40
30
20
2500
3000
55O0
4000
4500
5000
ibOO
6000
b^OO
7000
g u l d e n s per melkkoe
- 25 -
Piguur5 a.
Het verband tussen de bouwkosten per melkkoe en het staloppervlak
per melkkoe.
I( staal fundering )
-
i
•
0 prija per melkkor
m 'jmelkkoe
• prija per GVB
,2
i6,e.8
o
EYJ
it
,4,2'
15, o,8
,6
,4
,2
14,C
,6
,6
,4
15,0.
,8
,6
,4
,2
12,9'
,8
,6
,4
,2
11,0,8
,6
H
io|of
,8
2000
2^00
5000
55OO
4000
4'_>00
guldens
5000
- 26 -
- 27 Tevens zijn in beide grafieken de prijsintervallen getekend voor de
prijs per koe, tussen de verticale doorgetrokken lijnen.
In feite vertellen deze grafieken niets nieuws, en zijn zij slechts
een combinatie van de grafieken la en lb.
Toch is het interessant te zien, dat een aantal punten die buiten het
prijsinterval per koe vielen nu "verklaard" zijn, doordat ze binnen
het m2-prijs interval blijken te liggen. Het aantal m2 per koe is dus
van grote invloed op de prijs per koe, hetgeen niet onlogisch is.
De omrekening naar prijzen per G.V.E. is gebeurd om nogmaals de hoeveelheid jongvee in de vergelijking te betrekken. Hierbij is van de
volgende norm uitgegaan:
kalveren
: 0,3 G.V.E.
pinken
: 0,5 G.V.E.
melkkoeien
: 1,1 G.V.E. (gem. 5000 kg melk/jaar)
Verschuiving over grote afstand betekent een grote hoeveelheid jongvee,
een kleine verschuiving duidt op weinig jonge dieren. Duidelijk is te
zien dat de stallen met een klein oppervlak per koe gemiddeld over een
kleinere afstand worden verschoven, waardoor de schuine lijnen door de
koeprijzen bijna rechtop komt te staan (stippellijnen).
Hieruit blijkt duidelijker dan uit de grafieken 4a en 4b de invloed
van het jongvee.
Toch is met het begrip G.V.E. niet verder gerekend, omdat de norm niet
is gebaseerd op de ruimtebehoefte van de verschillende diergroepen,
en dus een niet erg zuiver beeld geeft.
^D2'2I2_£22t2I2D
Behalve de tot nu toe behandelde, zijn nog een aantal andere factoren
onderzocht, zoals het al of niet aanwezig zijn van garage, kantoor,
zolders e.d.
Van geen van deze factoren kon uit de gebruikte gegevens enige invloed
worden afgeleid, zodat hier verder niet op wordt ingegaan.
Omgekeerd, bleek ook niet dat dure stallen over veel dure voorzieningen beschikten. In dit verband is o.a. gekeken naar:
- materiaal en constructie buitenwanden;
- dikte keldervloeren en wanden;
- dikte eventuele werkvloer;
- breedte voergang;
- aantal mestkelders;
- goot en nokhoogte en nokconstructie;
- isolatie;
- kosten voor water, elektra, schilder en conserveringswerk.
Voor de vergelijking van de totale investeringen van de bedrijven op
het oude land wordt verwezen naar bijlage II.
3.5. Conclusie
De voorlopige conclusie luidt dat op grond van de beschikbare gegevens
alleen voor de fundering en de staloppervlakte per melkkoe een duidelijke en overheersende invloed op de bouwkosten kon worden aangetoond.
In mindere mate lijken ook de hoeveelheid jongvee en het aantal koeien
enige invloed te hebben.
De resterende verschillen zullen dus het gevolg zijn van vele kleinere
factoren, die elkaar in veel gevallen, geheel of gedeeltelijk zullen
compenseren.
- 28 Het op eenvoudige wijze verklaren van de prijsverschillen door steeds
een facet uit het geheel te lichten blijkt niet mogelijk te zijn. Ook
een poging om het geheel van factoren te bekijken, door per stal het
aantal aanwezige kostenverhogende factoren uit te zetten tegen de prijs
van de stal, liep op niets uit.
Om de verschillen nader te verklaren zou een zeer gedetailleerd onderzoek nodig zijn, waarbij alle facetten afhankelijk van elkaar worden
onderzocht en waarbij elk facet naar zijn relatieve bijdrage in de totaalkosten moet worden gewaardeerd. Het is echter zeer de vraag of een
dergelijk onderzoek in dit kader zinvol zou zijn.
We moeten dus volstaan met de conclusie dat de prijzen op het oude
land liggen tussen een minimum en een maximum waarde, welke in dit onderzoek niet dichter bij elkaar worden gebracht.
staalfundering
min.
kosten/m2
kosten/koe
295,3300,--
max.
355,—
4300,—
gem.
317,—
3862,—
paalfundering
min.
max.
gem.
385,— 495,— 432,—
5000,— 6500,— 5325,—
Van grote invloed bleken te zijn: de wijze van fundering en het staloppervlak per koe.
Ten slotte dient te worden benadrukt dat de prijzen zijn afgeleid uit
architectenbegrotingen en aannemersoffertes. In hoeverre de werkelijke
bouwprijzen hiervan afwijken is niet bekend.
- 29 -
4. VERGELIJKING VAN DE R.IJ.P.-STAL PV 16 MET DE STALLEN OP HET OUDE
LAND
4.1. De bewerking van de R.IJ.P.-gegevens
Voor de vergelijking is uitgegaan van de R.IJ.P.-stal PV 16, welke de
laatste jaren door de R.IJ.P. is gebouwd. Deze stal biedt plaats aan
120 melkkoeien, 41 pinken, 57 kalveren en 15 nuchtere kalveren (zie
figuur 6).
De stal heeft 8 mestkelders en is gebouwd op grondverbetering. Ter
wille van de vergelijkbaarheid moet de prijs dus worden omgerekend
naar paalfunderinge en/of staalfundering.
Door de R.IJ.P. zijn de kosten berekend voor paalfundering op 4 m
-peil. Daar een groot aantal van de in het onderzoek voorkomende stallen met paalfundering uit de Alblasserwaard afkomstig zijn, waar paallengtes van 12 m worden gebruikt, is ook voor deze heidiepte de R.IJ.P.
prijs berekend.
De omrekening naar staalfundering is gebeurd door de kosten van grondverbetering en de bronbemaling af te trekken en bovendien de stiepen
onder de vloeren op 0-peil uit de kostenberekening weg te laten.
Verder is de vloerdikte van de voergangvloer, de keldervloer en andere
tot 12 cm teruggebracht. De bewapening is teruggebracht tot 25 kg/m3
omdat de vloeren niet langer vrijdragend hoeven te zijn.
De resultaten staan in tabel 4.
Tabel 4. Kostenspecificatie staltype PV 16
St aalfundering
Grondverbetering
Paalfundering
4m
Grondwerk
Bronbemaling
Heiwerk
Uitzetten
13.000,—
6.000,—
Betonwerk
156.000,—
Tunne1e1emen t en
96.000,—
26.000,—
Roosters
Metselwerk
65.000,—
Timmerwerk
167.000,—
Spanten
57.000,—
Dakbedekking
64.000,—
Tegelwerk
9.000,—
Glas + schilderwerk 23.000,—
Diversen
1 1.000,—
60.000,—
16.500,—
6.000,—
12m
28.000,—
16.500,—
25.000, — | 80.000,—
6.000,—
203.000,—
96.000,—
26.000,—
65.000,—
167.000,—
57.000,—
64.000,—
9.000,—
23.000,—
1 1.000,—
253.000,—
96.000,—
26.000,—
65.000,—
167.000,—
57.000,—
64.000,—
9.000,—
23.000,—
11.000,—
24.500,—
12.000,—
12.000,—
24.500,—
12.000,—
12.000,—
24.500,—
12.000,—
12.000,—
Totaal
741.500,—
852.000,—
895.000,— 950.000,—
prijspeil juni '81
per koe
per m2
717.000,—
5.975,—
371,—
824.000,—
6.867,—
426,—
865.500,— 918.500,—
7.654,—
7.213,—
448,—
475,-
Elektra
Waterleiding
Bliksembeveiliging
N.B. In de grafieken zijn de kosten van bliksembeveiliging buiten beschouwing gelaten omdat dit op het oude land niet voorkomt. Dit
betekent dat de kosten van de R.IJ.P.stal in deze tabel ongeveer
/ 100,— per koe en / 6,— per m2 hoger liggen, dan uit de grafieken kan worden afgelezen.
- 30 o
NO
a)
m
«
CD
T3
CO
-a
co
a
•
o
o
a
CD
•a
0
o
u
a)
•c
c
o
o
1+
Li
1)
.->
«>
CO
cd
rH
rH
P-l
a.
•
S>
li.
NO
a.
a>
p.
rt
+>
co
- 31 -
4.2. De vergelijking met de stallen op het oude land
In figuur la is duidelijk te zien dat de m2 prijs voor paalfundering
in de polder midden in de bijbehorende "wolk" van het oude land ligt,
zowel bij een heidiepte van 4 m als bij een diepte van 12 m.
Voor staalfundering ligt de R.IJ.P.-prijs aan de hoge kant.
Heel anders is het
ligt de prijs hier
staande tabel zijn
kingen gegeven van
met de bouwkosten per koe (figuur lb). Duidelijk
hoger dan voor de vergelijkbare stallen. In onderbehalve de prijzen per koe en per m2 ook de afwijhet gemiddelde van het oude land.
R.IJ.P. PV 16
oude land
min.
max.
gem.
afwijking
v.h. gem.
prij s/m2
paalfundering
s taalfunder ing
385
285
495
355
432
317
442
371
+ 2%
+ 17%
prijs/koe
paalfundering
staalfundering
5000
3300
6500
4300
5325
3862
7113
5875
+ 34%
+ 52%
Het verschil tussen m2-prijs en koeprijs, wat betreft de verhouding
tot de prijzen op het oude land duidt al op een bepaalde oorzaak.
Inderdaad is het staloppervlak per melkkoe in de polder bijzonder
groot, nl. 16,1 m2/koe, terwijl dit getal voor het oude land ligt
tussen 10,5 en 13,5 m2/koe (zie figuren 5a en 5b).
De lage m2-prijs doet al vermoeden dat er niet overdreven veel dure
verzorgingsruimte is gebouwd. De verhouding ligboxendeel/verzorgingsdeel ligt op 77/23, hetgeen inderdaad een gangbare verhouding is (figuren 3a en 3b).
Het grote oppervlak per koe zal voor een groot deel veroorzaakt worden door het aantal jongveeplaatsen. Dit bedraagt in de polder 95% van
het aantal melkkoeien. Hoewel dit aantal is gekozen uitgaande van normen van het I.M.A.G. en de landbouwvoorlichtingsdienst, om een betere
selectie, nodig voor het in stand houden van de uitzonderlijk hoge
melkproduktie in de polder, te kunnen toepassen, blijkt men op het oude
land veelal met minder jongveeplaatsen genoegen te nemen (zie figuur 7),
- 32 -
Figuur 7. Het verband tussen het staloppervlak per melkkoe en het
jongvee percentage.
'/••Ukoa
1,6,0
,
RTP
.5
• 5,0
.5
14.0
.5
- •
• 3,0
.5
12,0
.5
11,0
.5
10,0
00
f. jongvee
In figuur 7 is het staloppervlak per melkkoe uitgezet tegen het percentage jongveeplaatsen.
De R.IJ.P.-stal valt nog net binnen de lijnen, maar zit duidelijk aan
de hoge kant. Dit betekent dat het aantal jongvee plaatsen inderdaad
een groot deel van het verschil in staloppervlak kan verklaren.
Er zijn echter ook stallen met evenveel of meer jongvee, die toch een
aanmerkelijk kleiner staloppervlak per koe hebben. Er moeten dus nog
andere oorzaken aan te wijzen zijn. Bij vergelijking met de stalontwerpen van het oude land vallen de volgende punten als mogelijke oorzaken op:
- de wijze van jongvee huisvesting. Al het jongvee wordt individueel
gehuisvest, terwijl op het oude land veelal groepshokken worden toegepast voor 1 of meer categorie'en jongvee;
- een ruim opgezette kalveropfok ruimte. Deze afdeling heeft een brede
voergang en een brede verbinding met de grote voergang in de stal,
beide bedoeld om de kalverruirate voor de trekker toegankelijk temaken.
Dit is een investering in arbiedsverlichting en tijdsbesparing bij
het voeren van de kalveren, die ruimte vergt en op het oude land
niet of nauwelijks voorkomt. Bovendien hebben de kalveren, door de
enkele rij ligboxen meer vreetruimte dan volgens de norm noodzakelijk is;
- 33 - drie boxen naast de melkstal. Een box is bedoeld als opvangbox, een
als stierebox. Deze komen op het oude land doorgaans ook voor. De
derde heeft een variabele functie en kan onder andere worden verwijderd om de voerheklengte uit te breiden, waardoor er enkele ligboxen
bij geplaatst kunnen worden;
- de R.IJ.P. houdt zich strikt aan de norm van 65 cm vreetbreedte per
koe (standaardmaat zelfsluitend voerhek) . Het gevolg daarvan is, dat
bij deze voerheklengte het achterliggende staloppervlak niet geheel kan
worden vol gezet met ligboxen, zodat er ruimte ongebruikt blijft.
Door dit "gat" voor de melkstal te plaatsen kan men het als wachtruimte gebruiken. Op het oude land heeft 70% van de stallen een
vreetbreedte tussen 60 en 65 cm per koe, 9% heeft minder dan 60 cm.
Het gevolg is dan dat niet alle koeien tegelijk aan het voerhek kunnen staan. De resterende 21% heeft een vreetbreedte van meer dan
65 cm. Het betreft hier echter veelal kleine stallen, met aan een
of twee zijden van de voergang een enkele boxenrij;
- de garage/werkplaats. Deze niet direct bij de veehouderij betrokken
ruimte komt op het oude land overigens ook regelmatig voor.
Behalve landbouwkundige zijn ook bouwtechnische verschillen onderzocht.
In tabel (5) zijn daartoe de kosten per onderdeel vergeleken met het
gemiddelde van het oude land.
Tabel 5. Kosten uitgesplitst in onderdelen, per m2
grondwerk
heiwerk
betonwerk
metselwerk
timmerwerk
spanten
dakbedekking
tegelwerk
glas + schilderwerk
diversen
gemiddelde oude land
R.IJ.P .-stal PV 16
staal
paal
staal
33,8
9,5
-
114,2
139,1
10,2
66,0
water + elektra
bliksembeveili-
paal (4 m)
25,3
12,5 (40 bij
187,6
73,2
55,9
34,5
27,6
8,8
5,2
32,5
83,7
28,5
32,0
4,6
11,4
19,1
5,6
20,5
-
18,2
6,1
ging
totaal
321,-
403,-
371,2
448,-
(De cijfers van het oude land zijn het gemiddelde van 20 stallen, waarvoor deze onderverdeling kon worden gemaakt. Dit zijn overwegend architectenbegrotingen. Het is dus mogelijk dat de totale m2 prijzen
enigszins afwijken van het gemiddelde, berekend over alle stallen).
Grote verschillen zitten in:
- het grondwerk, bij paalfundering.
Dit wordt veroorzaakt door de bronbemaling, waarmee bij de berekening van de kosten in de polder rekening is gehouden;
- 34 -
het heiwerk. Bij de berekening van de bouwkosten in de polder is er
van uitgegaan dat 4 m diep geheid moet worden. De prijs hiervoor is
/ 12,50 per m2 staloppervlak. Bij een heidiepte van 12 m, zoals bij
een groot aantal van de onderzochte stallen op het oude land voorkomt (met name de stallen in de R.V.K. Alblasserwaard) komen de heikosten op / 4 0 , — per m2.
Het gemiddelde voor de 12 m diep gefundeerde stallen op het oude
land is ongeveer / 35,—/m2, waarbij opgemerkt moet worden dat hier
in alle gevallen gebruik werd gemaakt van houten palen;
het betonwerk. Hiervoor zijn verschillende oorzaken te noemen:
le. De R.IJ.P. bouwt 8 kelders terwijl men op het oude land meestal
4 a 6 kelders bouwt. Reden hiervoor is dat het op grondverbetering goedkoper is om 8 kelders te maken die wat minder diep zijn,
dan 4 of 6 diepere kelders. Zou men op staal kunnen funderen,
dan zouden er goedkoper 4 of 6 kelders gebouwd worden. Dit is
dus een zwak punt in de vergelijking van de stal op staalfundering.
2e. De R.IJ.P. maakt gebruik van betonnen tunnelelementen, waardoor
gemetselde kelderwanden vervallen. Hierdoor is de post betonwerk
ongeveer / 32,—/m2 hoger.
3e. De dikte van de betonvloeren is in de polder bij paalfundering
25 cm, tegen vaak 15 a 20 cm op het oude land. Voor de staalfundering is de prijs omgerekend naar een vloerdikte van 12 cm, terwijl de bewapening is gereduceerd tot 25 kg/m3, waardoor de
vloeren bij staalfundering geen grote verschillen kunnen veroorzaken;
het metselwerk. Doordat de kosten van de kelderwanden onder de post betonwerk vallen, terwijl de wanden op het oude land vrijwel altijd gemetseld
worden, valt de post metselwerk in de polder lager uit. Bovendien zijn.de
binnenwanden van de jongvee-af deling niet gemetseld, maarvan houtgeconstrueerd;
timmerwerk. De kosten hiervan zijn hoger dan buiten de polder. Oorzaken:
. wanden jongvee-afdeling;
. grote zolder boven de drie boxen en de garage;
tegelwerk. Blijkbaar bouwt men op het land gemiddeld luxere melkstallen en tanklokalen dan in de polder;
schilderwerk. Het is bekend dat de R.IJ.P.-stal zo wordt afgeleverd
dat er de eerste jaren niets aan onderhoud hoeft te worden gedaan.
Op het oude land bestaat schilderwerk vaak slechts uit een maal impregneren en menien.
Soms komt er zelfs helemaal geen post schilderwerk op de begroting
of offerte voor, en moet de boer na oplevering dit zelf doen. Deze
gevallen zijn overigens niet in het gemiddelde verwerkt;
diversen. Hier wordt het verschil voornamelijk veroorzaakt door het
buiten beschouwing laten van architect- en constructeurskosten bij
de R.IJ.P.-stal;
de bliksembeveiliging. Deze kwam, zoals al eerder vermeld, bij de
onderzochte stallen op het oude land niet voor. Daar de gebouwen
van het rijk niet verzekerd zijn tegen brandschade kan men de kosten
van de bliksembeveiliging zien als een soort verzekeringspremie.
- 35 -
4.3. Een enquete bij vijf pachters
De resultaten uit het onderzoek, met name die wat betreft het aantal
jongveeplaatsen, doen de vraag rijzen of de geboden stalruimte in de
polder ook wordt gebruikt en of de gebruikers van mening zijn dat zoveel ruimte nodig is.
Om een globale indruk te krijgen van de mening van de boeren over deze
en andere geconstateerde verschillen is in de maand maart een kleine
enquete gehouden. Hierbij zijn aan vijf boeren, van de 26 die momenteel met een stal van het type PV 16 werken, enkele vragen gesteld.
Gezien het geringe aantal ondervraagde boeren kan deze enquete inderdaad niet meer dan een globale indruk geven van mogelijke richtingen
waarin veranderingen zouden kunnen worden gezocht. Conclusies mag men
er niet uit trekken. Dit ook gezien het feit dat de bezochte bedrijven
nog in een opbouwfase verkeerden. Vier boeren waren bezig aan hun tweede stalperiode in de polder, voor een van hen was het de eerste. Toch
komen er enkele opmerkelijke aanwijzingen uit naar voren.
De belangrijkste resultaten zullen in het kort worden behandeld.
- Het bleek dat alle boeren minder jongvee aanhielden dan de norm. Men
selecteert de vaarskalveren direct na de geboorte, omdat men langer
aanhouden te duur vindt. Het aantal stuks jongvee liep uiteen van
60% tot 75% van het aantal melkkoeien, het vervangingspercentage van
25% tot 30%, waarden die overeenkomen met die van het oude land.
Vier van de vijf boeren waren dan ook van mening dat er achter in de
stal enkele pinken- en kalverplaatsen gemist konden worden. Kalverplaatsen in het opfokgedeelte zei men niet te kunnen missen, hoewel
in geen van de bezochte stallen deze ruimte voor meer dan 60% was bezet, ten tijde van het bezoek.
- Het afkalfpatroon was op drie bedrijven verspreid over het hele iaar,
op de twee andere bedrijven kwam een kleine concentratie in de maanden februari en maart voor, zonder dat van een echte geboortepiek
kon worden gesproken.
- Het bleek dat alle ondervraagde boeren problemen hebben gehad met de
gezondheid van de kalveren, of met de ventilatie van dit deel van de
stal of beide. In twee gevallen waren de problemen opgelost door de
kalveren na de eenlingboxen in groepshokken op stro te huisvesten,
anderen hadden veranderingen in het ventilatiesysteem aangebracht.
In een geval was verbetering bereikt door de ventilatoren hoger te
plaatsen en deze door een thermostaat te regelen. Een ander heeft een
overdruksysteem gebouwd waarbij de verse lucht vanuit een afgesloten
zolderruimte boven de kalverligboxen in de stal wordt geblazen en
afgevoerd naar de voergang door grote openingen in de tegenoverliggende tussenwand. Overigens werd het continu draaien van de ventilatoren door iedereen bezwaarlijk gevonden, vanwege het energieverbruik, maar vooral vanwege het lawaai.
- Wat betreft de wijze van jongveehuisvesting was men over het algemeen tevreden. Drie boeren hadden problemen met de jonge kalveren
in het opfokdeel, en hebben voor deze dieren gedeeltelijk groepshokken op stro ingericht; twee boeren beweerden zelfs, zoals gemeld,
dat daarmee de bestaande gezondheidsproblemen waren opgelost.
- Groepshokken met volledig roostervloer voor b.v. pinken werden unaniem afgekeurd, met als voornaamste reden, dat men bang is voor zogenaamde "damslapers",(koeien die later niet in de ligboxen gaan liggen, maar op de roosters).waardoor schade aan de spenen (speenbetrapping) kan ontstaan.
- 36 - Gezien de problemen met de kalveropfok dachten alien zeer positief
over het systeem van de koude kalveropfok, in een aparte open stal.
Men verwachtte dat dit systeem de gezondheid van de dieren ten goede
zou komen, en het extra werk dat eraan verbonden is zou men er graag
voor over hebben. Een van de ondervraagden vroeg zich af of het in
de winderige polder niet te koud zou worden in zo'n stal.
- De brede voergang van het kalveropfokdeel en de brede doorgang naar
de stal, beiden bedoeld om het mechanisch voeren van de kalveren,
of het met de trekker naar binnen brengen van kuilblokken mogelijk
te maken werden niet ten voile benut. Het bleek dat geen van de boeren van deze mogelijkheid gebruik maakte, en dat de kalveren en eventuele koeien in zieken of afkalfstanden met de voerkar in handwerk
werden gevoerd.
- Wat betreft de vreetbreedte vond men het zonder uitzondering zeer belangrijk dat alle melkkoeien tegelijk aan de voerhek konden staan.
Voor droogstaand- en jongvee vond men dit minder noodzakelijk.
- Een wachtruimte werd niet nodig geacht. Niemand had problemen met
koeien die tijdens het wachten in de ligboxen bleven liggen. Steeds
werd verteld dat men slechts de laatste vijf a zes dieren uit de
boxen moest halen en de melkstal injagen. Dit zijn echter steeds
dezelfde dieren, waarvoor men toch uit de put moet komen om ze op
te drijven, ook als ze niet kunnen gaan liggen.
- Over de voergangbreedte was men zeer tevreden. Breder is niet nodig,
smaller is ook niet gewenst.
- Een administratieruimte vonden de meesten onmisbaar, hoewel de plaats
ervan in het huidige staltype niet ideaal is. Ook de w.c. wilde men
niet missen. De douche vond men minder noodzakelijk (deze was in
twee van de vijf stallen ook niet aangelegd). Hierbij moet wel worden opgemerkt dat bij geen van de ge'enqueteerde bedrijven een vaste
medewerker in dienst was. Op twee bedrijven werkte de zoon mee, in
een geval werd het bedrijf door twee broers gerund en twee boeren
werkten alleen.
- Over de garage/werkplaats was niemand tevreden. Steeds werd gezegd
dat eerst de auto eruit moet om in de garage te kunnen werken, en
zelfs dan is de ruimte te klein om grotere werktuigen naar binnen te
kunnen rijden. Een boer heeft daarom een werkplaats in de werktuigberging ingericht, waardoor deze ruimte te klein is geworden.
- Men was van mening dat de bergruimte voor machines hooi en stro voldoende was. Ook de zolder in de stal wordt door alle boeren voor
hooi- en stro-opslag gebruikt.
4.4. Een enquete bij vijf erfpachters
De verschillen met het oude land, maar vooral de resultaten van de
enquete onder de pachters, deden de behoefte ontstaan aan gegevens
over de door erfpachters gebouwde stallen. Daar de erfpachters zelf
voor het stalontwerp zorgen, en onder dezelfde omstandigheden bouwen,
kunnen hun stallen goed vergeleken worden met die van de R.IJ.P.
Dat geldt in ieder geval voor het stalontwerp, het verkrijgen van inzicht in de werkelijke bouwkosten zou moeilijker kunnen zijn.
Aan vijf erfpachters in Zuidelijk Flevoland zijn daarom dezelfde vragen gesteld als eerder aan de pachters, waarbij de nadruk werd verschoven naar stalindeling, jongveepercentage en huisvesting e.d. (de enquete werd uitgevoerd in de maand maart).
Ook deze enquete-uitkomsten kunnen niet meer zijn dan een indicatie
van de mogelijke resultaten van een uitgebreider onderzoek.
- 37 -
Hoewel het beeld van de trfpachtbedrijven op een aantal punten sterk
overeen kwam met dat van de pachters, kwamen er ook enkele opmerkelijke
verschillen uit het onderzoek naar voren.
De belangrijkste verschillen ten opzichte van de pachters waren:
- het aantal stalplaatsen voor jongvee lag beduidend lager dan in de
R.IJ.P.-stal (2 x 60%, 2 x 70%, 1 x 75%). Het kwam daarmee overeen
met het jongvee-percentage dat bij de vijf pachters werd aangehouden.
Het meest opvallend was echter, dat alle vijf erfpachters verklaarden per jaar slechts 20% a 22% van hun melkvee te vervangen. Overigens moet dit worden bezien tegen de achtergrond van de opbouwperiode waarin de boeren verkeren. Een van hen gaf als reden op dat iedere koe de dure opfokperiode van twee jaar moet terugbetalen, terwijl
bovendien de top in de melkproduktie pas in de 5e of 6e lactatie
wordt bereikt.
Ook bij de erfpachters worden de kalveren geselecteerd direct na of
voor de geboorte; in een geval zelfs al bij de inseminatie;
- de ondervraagde erfpachters hebben voor meer koeien gebouwd. De aantallen melkkoeien (inclusief droogstaand vee) waren respectievelijk:
146, 165, 173, 180 en 180;
- in vier van de bezochte stallen was er voor alle melkkoeien voldoende vreetruimte. In de vijfde was dit niet het geval; hier werkte men
met een koeherkenningssysteem, en automatische, individuele krachtvoerverstrekking.
Het droogstaand- en jongvee had in slechts een stal voldoende vreetruimte. Het ontbreken hiervan in de overige stallen werd daar niet
als bezwaar gezien;
- de breedte van de voergang liep bij de vijf bezochte erfpachtersstallen uiteen van 6 m tot 6,40 m.
In twee gevallen is hierbij gedacht aan uitbreiding door plaatsing
van twee rijen boxen en een voerband op de gang.
Behalve verschillen waren er ook opvallende overeenkomsten:
- het afkalfpatroon lag ook bij de veestapel van de erfpachters verspreid over het hele jaar. In een geval was er een klein accent op
de maanden februari en maart, in een ander geval lag dit accent (overigens ongewenst en ontstaan door veel aangekocht vee) in de zomermaanden;
- oudere kalveren en pinken waren steeds in ligboxen gehuisvest. Voor
jonge kalveren waren er in vier stallen groepshokken met stro. Drie
stallen hadden een afgesloten en geisoleerde kalveropfokruimte, in
een stal was de kalverruimte niet van de melkkoeien gescheiden.
Deze "semi koude opfok" methode moet als experiment worden gezien.
Er hebben zich echter tot nu toe geen problemen voorgedaan met de
gezondheid van de kalveren, terwijl in twee van de drie stallen met
warme opfok de vande pachters bekende problemen voorkwamen;
- ook de erfpachters waren van mening dat de koude opfokmethode in een
open stal de gezondheid van de dieren beslist ten goede zou komen.
Enkelen betwijfelden echter of dit ook geldt voor de gezondheid van
de boer;
- in alle bezochte stallen was een administratieruimte (kantoortje)
aanwezig. Ook een w.c. was steeds aanwezig; een douche slechts in
een geval;
- alle stallen hadden een zolder boven (een deel van) het verzorgingsgedeelte. De meeste zolders waren echter beduidend kleiner dan die
van de R.IJ.P.-stal.
- 38 -
Saraenvattend kan men stellen dat er met name nader onderzoek gewenst
is naar het aantal benodigde jongveeplaatsen.
Ook dient de opzet van de opfokruimte grondig te worden onderzocht,
waarbij ook de koude opfokmethode aandacht waard is.
Men lijkt bereid meer (hand)werk te verrichten als dit de gezondheid
van de kalveren en de bedrijfsresultaten ten goede komt (koude opfok,
groepshokken op stro, in handwerk voeren van de kalveren).
Het beperken van de vreetbreedte voor droogstaand vee en jongvee lijkt
een methode om meer ligboxen voor melkvee in de stal te plaatsen.
4.5. Conclusie
Uit de onderzochte gegevens blijkt, dat de R.IJ.P.-stal bouwtechnisch
gezien geen dure stal is.
Per melkkoe ligt de prijs hoger dan op het oude land, doordat er meer
m2 per koe worden gebouwd.
Voornaamste oorzaak hiervan is het grote aantal jongveeplaatsen, maar
ook op andere punten blijkt de R.IJ.P.-stal ruimer te zijn dan gemiddeld op het oude land gebruikelijk is.
De meest opvallende verschillen tussen de R.IJ.P.-stal en de stallen
op het oude land, die uit het onderzoek naar voren kwamen, en die oorzaak zouden kunnen zijn van de grotere staloppervlakte in de polder
zijn:
le. de hoeveelheid jongvee;
2e. de vrij ruime huisvesting van het jongvee in de polder. Alle dieren hebben een ligbox tot hun beschikking, terwijl op het oude land
veelal gebruik gemaakt wordt van groepshokken op stro of volledig
roostervloer voor de verschillende leeftijdsgroepen;
3e. de vreetbreedte van 65 cm per koe. Dit houdt in dat de ruimte achter het voerhek niet optimaal benut kan worden, door het plaatsen
van ligboxen. Op het oude land zet men de stal doorgaans wel vol
ligboxen (ook de grotere stallen) waardoor niet meer alle koeien
tegelijk aan het voerhek kunnen (vreetbreedte 60-65 cm);
4e. de ruime opzet van het opfokgedeelte, met brede voergang en opslagplaats voor voer, bedoeld om ook de kalveren mechanisch te kunnen
voeren.
Op het oude land wordt vrijwel altijd in handwerk gevoerd (voor zover men dat uit de smallere voergangen e.d. kan opmaken);
5e. ruimtes als kantoor, garage, w . c , douche zijn voorzieningen die
op het oude land niet altijd voorkomen.
4.6. Aanbevelingen voor nader onderzoek
Men zou de in het voorgaande geconstateerde verschillen met het oude
land kunnen zien als richtlijnen voor mogelijke ruimtebesparing.
Met name naar het aantal benodigde jongveeplaatsen is nader onderzoek
gewenst.
Ook de wijze van jongveehuisvesting dient onderzocht te worden. Uit de
enquete en ook uit andere gesprekken met boeren bleek duidelijk dat
huisvesting op volledig roostervloer niet door hen gewenst werd. Groepshuisvesting van kalveren op stro werd daarentegen wel wenselijk geacht.
In dit verband verdient ook het alternatief van koude opfok in een
apart gebouw, of in de werktuigberging veel aandacht. Gebleken is dat
men het belangrijk vindt dat alle melkkoeien tegelijk aan het voerhek
kunnen staan. Of dit ook voor droogstaand en jongvee geldt dient nader
bekeken te worden. Aandacht verdient verder de plaatsing van de garage
- 39 -
c.q. werkplaats. Het is waarschijnlijk goedkoper om de garage b.v. in
het tussenlid tussen stal en woning te zetten, terwijl de werkplaats
beter in de werktuigberging gesitueerd kan worden.
Ook zou het nuttig kunnen zijn enkele van de onderzochte stallen op
het oude land te bezoeken en na te gaan hoe deze stallen worden gebruikt.
Bijlage I, blad 1.
Verduidelijking van enige bouwkundige begrippen
Van de in het onderzoek voorkomende staltypen worden hier enkele voorbeelden getoond. Tevens kunnen aan de hand van de tekeningen enkele
bouwtechnische termen worden verduidelijkt.
De stalindeling van de getekende stallen, met name wat de jongvee huisvesting betreft, is kenmerkend voor veel van de onderzochte gebouwen
op het oude land.
In figuur 1 is een 2 + I rijige ligboxenstal getekend voor 58 melkkoeien. Er is een 2 x 5 stands visgraat melkstal. In een aparte jongvee afdeling is plaats voor nuchtere kalveren in eenlingboxen en oudere
kalveren in groepshokken op stro.
De pinken zijn gehuisvest in de stal, in ligboxen, met een voergang
dwars op de grote voergang.
Figuur 1.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
= melkkoeien
= droogstaande koeien
= pinken
= kalveren
= nuchtere kalveren (eenling boxen)
= stier
= afkalf standen
= zieken plaatsen
= opvang box
= voergang
= melkstal
= tanklokaal
= wachtruimte
= kantoor
= garage/werkplaats
= werktuigberging
= bovengrondse mestsilo
= voerband
= voerkeuken
= torensilo
In figuur 2 is een 3 + 1 rijige stal getekend voor 89 melkkoeien. Hier
zijn zowel de oudere kalveren als de pinken in groepshokken gehuisvest,
De kalveren in het stro, de pinken op volledig roostervloer. Door het
Bijlage 1, blad 2.
voerhek naast de melkstal door te trekken ontstaat er ook aan de kant
met drie rijen ligboxen voldoende vreetruimte voor alle dieren. Achter
de stal zijn vier lege spantvakken gebouwd als werktuigberging.
Figuur 3 geeft een 2 + 2 rijige stal weer voor 110 melkkoeien.
Het jongvee is hier ingedeeld in vier groepen, nl. de nuchtere kalveren, in eenlingboxen, de iets oudere kalveren in groepshokken op stro,
de oude kalveren in ligboxen en de pinken op volledig roostervloer.
Hieruit blijkt wel dat de indeling in leeftijdsgroepen niet overal
hetzelfde is. Zowel voor de oude kalveren als voor de pinken is er een
aparte dwarse voergang. Achterop de voergang van de kalveren zijn ligboxen geplaatst, waardoor er meer ligplaatsen kunnen worden geschapen,
terwijl de miniraale vreetbreedte niet wordt overschreden.
Bijlage 1, blad 3.
TT
U
%
. & Mi M f e
A
12
•
11
.... ,_
?
i
i
T
i 5J
-
•
_
-
:
Lllllllllllllllllll
"T"
1
'
Li^LLJ
1 l1
Figuur 4.
Figuur 4 is een 3 + 2 rijige stal met uitgebouwd verzorgingsdeel.
Deze stal heeft in het ligboxen deel geen mestkelders maar een vlakke
vloer met mestschuiven. Deze schuiven de mest naar het midden door de
stal liggende mestkanaal dat de mest afvoert naar de bovengrondse mestsilo. In het verzorgingsdeel is een grote onderkelderde wachtruimte
voor de melkstal. De stal biedt plaats aan 145 melkkoeien.
Bijlage I, blad 4,
Figuur 5.
Figuur 5 laat een 3 + 3 rijige stal zien voor +_ 200 koeien. Ook hier
is het verzorgingsgedeelte uitgebouwd. Dit deel bevat een 14-stands
roterende melkstal en een wachtruimte met een automatisch opdrijfhek.
Boven de +_ 2 m brede voergang in de stal loopt een voerband, welke het
voer op de voergang stort. De voerband ontvangt het voer van een transportband die langs de torensilo('s) en door de voerkeuken gaat. Het uit
de torensilo komende ruwvoer kan in de voerkeuken worden gemengd met
bij voorbeeld krachtvoer. Ook kunnen in de voerkeuken wagens met andere
voersoorten op de band worden gelost.
Bijlage 1, blad 5.
Figuur 6 is een doorsnede van een 2 + 2 rijige stal, op staal gefundeerd. De stal heeft 4 mestkelders, gelijmd houten driescharnier spanten en een open nok.
£- draagkrachtige grond
-vulzand
Figuur 6.
In f i g u u r 7 i s ook een 2 + 2 r i j i g e s t a l getekend, nu op p a a l f u n d e r i n g .
Deze s t a l h e e f t 8 k e l d e r s , de spanten z i j n s t a l e n s p a n t e n , ondersteund
t e r hoogte van de voorkant van de m i d d e l s t e b o x e n r i j e n . De nok i s l i c h t doorlatend.
draagkrachtige laag
houten heipalen
minimale grondwaterstand
beton o p z e t t e r s
Figuur 7.
Bijlage 2, blad 1.
Ontwerp voor een stal voor 120 koeien en koude jongvee-opfok
Tot slot is een ontwerp gemaakt van een stal met koude jongvee-opfok.
Of voor koude opfok gekozen moet worden is zeer de vraag en kan aan
de hand van dit onderzoek ook niet beslist worden. Toch is een ontwerp
voor een dergelijke stal gemaakt om een indruk te geven van hoe zo'n
stal eruit zou kunnen zien.
De stal biedt plaats aan 124 melkkoeien en 36 pinken, de kalverstal !
kan 42 kalveren en 14 nuchtere kalveren huisvesten. Dat is een jongveepercentage van +_ 75%.
Door het toepassen van groepshokken voor de kalveren is een staloppervalkte bereikt van 1680 m2, ofwel 13,6 m2/melkkoe (inclusief het jongveedeel in de werktuigberging).
Daar vooral het jongvee veel stro nodig heeft kan het hooi en stro
opgeslagen worden direct naast de jongvee-afdeling in de schuur. In
de stal is nu veel minder stro nodig, zodat met een kleinere zolder
kan worden volstaan.
De jongveestal is een open-front stal. Om de dieren in de voorste
hokken tegen directe weersinvloeden te beschermen zijn aan de voorkant
twee muurtjes getekend ter hoogte van de hokken, van ongeveer 2 m hoog.
Eventueel kan ook de voergang met deuren worden afgesloten. De voergang is vier meter breed, om uitmesten met een trekker met voorlader
mogelijk te maken.
De inrichting van de stal kan zeer eenvoudig zijn. De afscheiding van
de rest van de schuur kan uit strobalen bestaan, de vloer kan eventueel onverhard zijn.
De groepshokken bieden plaats aan 42 kalveren, gemeten naar voerheklengte. Wat het hokoppervlak betreft kan er meer jongvee gehuisvest
worden.
De ligboxenstal biedt plaats aan melkvee en pinken. In het verzorgingsdeel zijn behalve vijf standen ook twee stroboxen getekend voor zieke
of kalvende koeien. In gesprekken met boeren bleek namelijk in veel
gevallen behoefte te bestaan aan een mogelijkheid om pasgeboren kalveren een of twee dagen bij de koe te laten.
De woning kan met de stal verbonden worden door een tussenlid waarin
een garage.
Met dit ontwerp is in ieder geval een aanmerlijke ruirate-besparing bereikt. Ook de kosten zullen waarschijnlijk lager zijn, afhankelijk van
de kosten die gemaakt worden bij de inrichting van de jongvee-afdeling.
Tegenover de verwachtte kostenbesparing en waarschijnlijk een verbetering van de gezondheidstoestand van het jongvee, staan, wat de kalveren betreft een grotere arbeidsbehoefte, en bij slecht weer een ongerieflijke werksituatie.
Toch zijn dat in een tijd van bezuinigingen, concessies die het overdenken waard zijn.
Bijlage 3.
Overzicht van de totale investeringen
Voor velen is behalve de kosten van alleen het stalgebouw, ook een vergelijking van de totale investeringen interessant. In deze studie is
echter naar voren gekomen dat een betrouwbare vergelijking van de totale
investeringen van de verschillende stallen uit de voor handen zijnde
gegevens niet is te maken.
Om toch aan te geven welke de orde van grootte van de totale investeringen zijn, is in tabel 6 hiervan een overzicht gegeven.
De investeringen zijn ook per melkkoe en per hectare vermeld. Verder is
aangegeven waar voor zover bekend erfverharding of werktuigberging ontbreekt. Ook is aangegeven of de werktuigberging in het stalgebouw is
ondergebracht.
In de kolom werktuigberging en erfverharding zijn de kosten opgenomen
van werktuigberging, erfverharding, verharding toegangsweg en kosten
van kuilplaat of sleufsilo's.
In het geval van stal nr. 251 zijn hierbij in plaats van sleufsilo's
de kosten van een torensilo gerekend.
Ook hier moet worden opgemerkt dat de kosten afgeleid zijn uit architectenbegrotingen en aannemersoffertes. De werkelijk gemaakte kosten
zijn niet bekend.
Onderaan zijn ter vergelijking de gegevens van de R.IJ.P.-stal bijgevoegd. Hierbij moet worden vermeld dat dit slechts geschatte bedragen
zijn, omdat de erfverharding en de (melk)stalinrichting voor rekening
en naar keuze van de boer worden aangebracht.
~*
0.
e
i
i
ft
X,
•
P.
JZ
(3
ft
0.
O
-*
ft
O
M
1-*
a
•
•H
a
NR
m*
aa
R.V.K.
c
•
3
Prljten
ft
•m.
—i
—
t.
r-.
a
••
U
a
a
•*»
>
«
a
0
g e l n d e x e e r d o p J u n i 1981
v e r k t u t g b e rging
rrfverhar
ilng
totaal
t
totale
p e r koe
In v.-at-rln;?
totaal
p e r icoe
1? F e r v e r d e r a d e e l
92
45 2 , 0 1976 / 1 1 2 . 7 0 0 , -
/1225.- I
'54
45 5 . 0 1977 /
85.575,-
/ sw,-
51 F e r v e r d e r a d e e l
140
58 2 . 4
1977 f
33.560,-
/
to
40 2 . 9 1976 /
40 2 , 0 1977 /
47.995.-
/ 417.- /
29.700,-
/ 3 7 1 . - S 5 9 7 . 2 5 0 , - r 7.4i
90.520.-
/
630,- /
7 3 4 . 9 5 4 , - f 7.91
240,- t 790.'
,
28 de
Veenpoldera
de
Veenpoldera
144
50 2 . 9 1978 /
43 de V e e n p o l d e r a
121
50 2 . 4 1978 1
27.820,-
/
230.- / 60S. ;
52 de
Veenpoldera
144
45 5 , 2 1979 /
86.250.-
/
600,- /
76 de
721.
28.550,-
/
2 7 0 , - f 52t.'
/
655,-
fci Homra. O p j e n h u i z e n
'42
50 2 , 8
1979 , ' 1 t % 2 2 5 , -
/
7 4 1 , - f 827.885,-
77
35 2 , 2
1 WO /
95.625,-
/1215,-
'8
40 2 , 0 1980 t
52.100,-
/ 412,-
82 A n l o o
172
52
3.3
•
r 612,
. . .
:.
6 5 3 . - A262.
/
2 - : 5 , - r J47.( • .
t 5--
109 A a l t e n
72
52 2 . 3 1975 1 5 9 . 2 8 4 , -
/ 546,-
12; A a l t e n
80
25 5 , 2 1977 /
48.114,-
/ 601,-
149 A a l t e n
lid Eeverneer
97
29 5 . 5 1979 /
57.950,-
/ . 3 9 1 . - \f 4 8 1 . 8 5 0 , -
98
93
8.670,30 5 . 5 1976 /
•55 2 . 7 1978 / 1 5 5 . 7 2 0 , -
210 A l b l a a s e r v a a r d
82
25 5 . 5 1978 /
;<. ; A l b l a a s e r v a a r d
10U
•
Hi r d e r Koggen
57 2 . 7
92.720,-
1979 •
• J3©i-
/
I.
r »t.
/1650,-
r 7«3.i
r 4.9>
fitjo,-
r 598.010,-
/
61,-,- -
8 2 5 , - • 651.405,-
.
25 5 , 2 1979 /
52 5 . 8 1979 t
66.700,-
/
69.000,-
/ 5 7 0 , - r 963.75",-
?H
Al bl AH.1ervu.1rd
60
24 5 . 5 1979 t
54.50'.,-
/ 431.-
?3*
Al'. l a s s e r v a a r d
100
1979 / 1 2 9 . 5 7 5 . -
/1294,-
' 677.4
244 Alblaasarvaard
r 7.5
•
'
J'1511.-
' 6 9 1 . 1 5 0 . - r 8..;
113
/1552,-
' 865.950,-
251 A l b l a a s e r v a a r d
250
72 3 , 5 1979 1505.600,60 2 . 3 1981 / 2 6 0 . 6 0 O , -
/1214.-
.
/1661,-
•. :
510 O i r a c h o t
Best
1978 /
98.540,-
/1450,-
r 493.4
86.965,-
/1318.-
f 45^.' 4 3 . -
71
50 2 . 4 1976 /
8 6 . - ,-•
/1225.-
f
450.'
56
20 2 , 8
1977 :
r9.440,-
/1420,-
'
:
50 3 . 0
1980 /1
26 i . 9
1981 I 9 5 . 2 6 1 , -
5<!1 E.- r. •.
•'
5
Bent
1 '".n M e r s e l o
1
5 -
Oude 9
on
PV 16
/6
1,
20 3 . 4
40
•J
(^
1 )81
4.
-
/1J80,i
•
0
0
0
• ' '.
0
•
•
.
.
19.!
• '-'.• '41,-
' ..392,-
: i'. I
.
'3,-
0
.
0
•
0
' . 3 1 2 , - t> 7 • I
.
,
.-
•
.
- 00,-
.
6.555,
, -/ 1 8 . 5 1 0 , .
\m . 1 b 4 . -
•10.'
0
.-
.
f 7 . 2 5 7 , - fU.t
i?53,- r 470.017,- f
•
0
117,-
•
.663.-
.465,-
c
•.
•
28 2 . 4 197b /
66
0
.-
:'K.. . .
.
0
f\ l.•>«!,-
f 8.775,-
55 3 , 2 1979 . ' 1 7 5 . 5 7 5 , -
340 E c h t
i
5 8 5 . 3 5 0 , - •• ?.317,.
/21.i
.
•
25 5 , 5 1979 r i o 7 . ' . ? 5 , -
140
68
.
•
82
0 Putten
0
,-
/. •
246 A l b l a s i i e r v a a r d
. .' I
0
.
/21.6I
1. . - r
81
f
.
:••'.•
.
c
0
:• 1.
/I6.1
.
121
25 4 , 0
..
9 0 , - r 4 7 2 . 3 0 0 , - r 4.i
Alblasservaard
•
.
6.
2ja A l b l a a s e r v a a r d
.'
7."
0
0
r 5.-. :.- / 1 5 . 2 9 0 . -
.
'
.
.
/
0
0
0
f 7.9! I , - / 1 7 . 4 • , -
/
25 2 , 4 1979
1
r 5.850.- / i 6 .
/ 14.375,-
59
.-(
0
0
1978 / 1 0 8 . 9 4 0 , -
85 :. i a v e r
rH
b
•
=:
0
0
'00,-
Jal
/14.440,-
.115,-
.175,-
0
I
»
.
S
0
r 5.646,-
(
i.
1
0
r 5.015,- / 1 5 . L - . -
*
n
9
,- f14.930,-
0
81.740,-
•
Jat
0
0
50 2 . 5 1978 /
•
£
2
*
<o
0
,
4 0 2 , 6 1981 /
a
*
•
.
125
Bildt
p.
•
0
. 100,- / 1 2 . 1
105
71 h e t
r-4
tt
c
-.
-a
dO
f
5.440,- fl5.650,-
.
—
8 2 8 . 2 5 0 , - ir 5 . 7 3 2 , - / 1 8 . |
Veenpoldera
Oppenhulzen
716.33©.-
, - 15.015.-
5* Midden T J o n g e r
66 Hoaa.
prr ha.
T 5.648,- fl3.630,-
625.135,- /
10
4
M
•
O
s
f 6 0 1 . 2 7 0 , - f 4 . 4 8 7 , - / 1 5.560, -
115
80
53
.
-.
a.
25 F e r v e r d e r a d e e l
de V e e n p o l d e r a
Ki
B
^.
K>
»<
a
M M
1
•-.'
0
- S i TUAT IE
5CHAAL
-\\
SCHETS
I*. <iOo
r
1 f
fflTflT
2
*r j
Ml
r
x\
«
y
>
-J
5
**.
• * • *
r
0
e;
css
2
i
1
•
V
Os. x\^\x^-
.
De.ta.il
verzorcjiry^s
*a|ed<g«xl te.. 5cUaal
1:100
f
N
"u
1)
3
3
to
-
V
3
rr
0)
03
rl
r af*
3
T
£
s
^
-T-
0
<r
_
•A
J>
i
P
9
A)
*—<
I*
•f
vi
3
-1
o
N
Hi
3
TO
^0
x
\J
•5
<?oo
2USD
35*
9
m
i
p
7*
z.
^Ss.
C
iJ\
3
M-?
lca
Ft°5-S'l
?J
VOER^AW^
£ 3
§R
2M
1
32.Q
KAL s,\V=«£N
_ioo,
i
left.
^ vo
/ <*oo
OPEN
/M
-JON^V-EE
HCo, - sT^O
SrAL
EAJ
w e K K r u i * : rsrR^iwc^
SCHAAL
J :
roc,.