Download Ben even weg (pdf) GRATIS

Schrijfwedstrijd
SchrijfwedstrijdBoekenweek
Boekenweek2014
2014
dedebeste
besteverhalen
verhalenenengedichten
gedichten

Ben even weg

De verhalen en gedichten in deze bundel zijn geschreven
voor de schrijfwedstrijd Ben even weg, georganiseerd door
Probook Media, Books & Bubbles en Literairwerk.nl.
Ben even weg
2014 Stichting [werk], Amsterdam
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige
wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Copyright op de afzonderlijke verhalen en gedichten berust
bij de afzonderlijke auteurs.
© samenstelling: Stichting [werk], Amsterdam
Omslagontwerp: Stefan Bijnen
Vormgeving: Pascal Maramis
Druk: Probook Media
ISBN 978-90-820380-3-3
NUR 309
Inhoud
Kyra Bax-de Kruif
Test een, twee, drie
9
Miranda de Haan
Sixpack
14
Sjoerd Bosgra
De reïncarnatie van een gelukzoeker
19
Han Knols
Tot straks
27
Jan Costers
Even weg
35
Marcel de Laat
Ivan de Verschrikkelijke
37
E. Driever
Gesloten
46
MGS Siemes
Zul je me missen?
48
Hadeke
Rimpelloos
52
Tom Schoonbaert
Trollenjong
55
Henrieke Koelewijn
Zwemmen in de Noordzee
60
Ronald de Hoogh
Kort afwezig
62
Joris De Brucker
Nanoku
69
Steven van den Heuvel
De garage
75
Desmond Alosha
Ego 83
Jan P. Meijers
De moeder van Kees
84
Rob Verschuren
Isis
90
Nawoord: Wie weg is, wordt niet gezien 94
Over de auteurs
96
Kyra Bax-de Kruif
Test een, twee, drie
In het licht van de ondergaande zon zag hij contouren van de
winkels in de verte. Prefab gebouwen, opgezet om de schijn te
creëren van een dorp, een gemeenschap. Het was een laatste
barrière, die ervoor moest zorgen dat het publiek zich nog
één keer over zou geven aan de commercie. Een broodje döner, een kleurrijke ketting, een t-shirt met bandnamen om te
bewijzen dat je er was geweest. Vanuit de coulissen leek het
terrein op een oude Romeinse nederzetting. Hij sloot zijn
ogen en zette de eerste stap op het podium. Gejuich steeg op
vanuit de menigte voor hem. Meisjes gilden, camera’s flitsten
en toen hij zijn ogen opendeed, zag hij verschillende vlaggen
met teksten die hij net niet kon lezen. Het laatste straaltje
zonlicht flitste over de knoppen van zijn basgitaar. Hij zette
een akkoord in. Speelde het loopje dat hij al zo vaak had geoefend. De menigte joelde, uitzinnig nu. Weer legde hij zijn
wijsvinger over de snaren.
‘Hé, Jos, schiet eens op! Die lampen moeten voor donker
hangen!’ Hij opende zijn ogen. Met een zucht knikte hij naar
zijn collega en klom de paal in, de schroeven in een zak op
zijn buik. Vanuit de mast leek de Romeinse nederzetting nog
kleiner en leger dan vanaf het podium.
Ben even weg 9
Test een, twee, drie
De volgende ochtend arriveerde hij als een van de eersten.
Hij nam de artiesteningang aan de rand van het terrein. De
wagens stonden al klaar en er waren lange kunststof looppaden neergelegd. Ze veerden licht onder zijn tred. Een kleine enclave binnen het kunstmatige dorp. Hij probeerde de
verschillende deuren, maar ze waren allemaal op slot. Alleen
het honk van de media was al volledig ingericht. Hij zag een
jonge journaliste achter haar computer zitten. Ze knikte hem
vriendelijk toe en kwam achter haar beeldscherm vandaan.
‘Zo, jij bent vroeg. Jullie maken het terrein in orde, toch?’
Hij knikte en vertelde over zijn werkzaamheden. ‘Misschien
is het leuk om een achtergrondreportage te maken. Vind je
het goed als ik even met je meeloop?’
Ze liep naast hem over de verende planken. Hij keek even
opzij. Haar borsten, die net iets groter waren dan je bij haar
lichaamsbouw zou verwachten, veerden mee. Hij beet op zijn
lip en zorgde dat hij iets achter haar ging lopen. Professioneel
blijven nu.
Bij het hoofdpodium liet hij haar de verlichting zien die hij
de avond ervoor had opgehangen. John, zijn baas, kwam boos
aanlopen. ‘Jos, ze willen hier beneden beginnen met de laatste werkzaamheden. Schiet eens op, man.’
Toen hij omkeek, zag hij nog net hoe de jonge journaliste
werd meegevoerd door John.
Onder het podium waren zijn collega’s al begonnen aan de
laatste constructie. Hij voegde zich bij hen om de onderste
buizen in elkaar te sleutelen. Er werd nauwelijks gesproken.
Vanuit zijn positie zag hij alleen het ijzeren geraamte. Langzaamaan begon het drukker te worden. Hij merkte het aan
het gedreun dat af en toe tot in de onderste buizen doordrong. Zijn collega’s waren al vertrokken voor de lunch, maar
Ben even weg 10
Test een, twee, drie
de laatste moeren moesten nog even worden aangedraaid. Hij
hield van de vreemde buizenwereld onder het podium. Verschillende artiesten waren al gedragen door deze constructie.
Hopelijk zou de journaliste ook hier komen filmen. Hij zou
het haar allemaal laten zien. Ook zij moest over de verschillende buizen klauteren, onder kruisconstructies door kruipen, met haar knieën in de modder, door de zwarte aarde
in dat schattige lichtblauwe jurkje. Hij dacht aan haar kont
die voor hem uit zou steken, aan de scheuren die in haar
jurk zouden komen, aan de zware borsten die de zwarte aarde
misschien net zouden raken. Hij sjorde zijn legerbroek omlaag en spoot zijn warme zaad recht onder het hoofdpodium.
Daarna veegde hij de zwarte aarde erover en stak er een van
zijn plectrums in.
De lunch was net voorbij toen hij bij de kantine kwam. Er
lag nog een klef wit bolletje kaas, dat Jos snel van de schaal
nam. Over een uur zou het terrein opengaan en nog een uur
later zou de eerste band gaan spelen. Misschien kon hij nog
iets betekenen bij het hoofdpodium.
Daar was het inmiddels een drukte van belang. Roadies
sleepten af en aan met verschillende instrumenten, de organisator overlegde met een van zijn medewerkers en diverse
journalisten hadden hun plek in de coulissen ingenomen. Er
klonk muziek. Aan het geroezemoes te horen waren de eerste festivalgangers gearriveerd. John had hem gespot en hem
gewenkt: een van de lampen die hij de avond ervoor had opgehangen, hing nog niet helemaal recht. Zodra hij gezekerd
was, besteeg Jos de ijzeren mast. Het publiek juichte hem
toe zodra het bemerkte dat er activiteit was op het podium.
Vanuit zijn ooghoeken zag Jos de jonge journaliste staan. Hij
haalde wat extra capriolen uit om de lamp recht te hangen.
Ben even weg 11
Test een, twee, drie
De menigte juichte nog harder. De journaliste keek omhoog
en richtte haar camera op hem. Hij voelde zijn geslacht hard
worden en liet zich met veel vaart naar beneden storten, wat
hem een boze blik van John opleverde. Het kon hem niets
schelen.
Hij haalde twee flesjes cola en ging schijnbaar nonchalant
naast de journaliste staan. ‘En, wil het lukken met de reportage? Stond die actie met de lamp erop?’ Hij stak haar een van
de flesjes toe, maar ze weigerde. ‘O, dat gedoe net? Nee joh,
ik stelde alleen mijn belichting even in.’ Ze giechelde even.
Haar borsten wiebelden mee. Jos klokte zijn cola in een keer
achterover en smeet het flesje achteloos in de hoek. Daarna
ging hij nog een keer naar beneden om de buizen te controleren. Hij schopte er een paar keer tegen, tot het dreunde.
Daarna haastte hij zich weer naar boven. Hij wilde het begin
niet missen.
Het was nu bijna zo ver. ‘Jezus, Jos, waar zat je? Ik had bijna
Chris het podium op gestuurd. Dit is de laatste keer dat jij
dit doet,’ zei John nijdig. Achter hem stond de journaliste,
die haar camera in gereedheid had gebracht en dit gesprek wel
filmde. Iemand van de organisatie knikte hem toe. Jos haalde
diep adem en stapte het podium op. De ondergaande zon,
de juichende menigte. Vooraan in het publiek hingen jonge
meisjes over de hekken. Hij keek een van hen diep in de ogen.
De muziek verstomde, de menigte leek stiller te worden. Jos
greep de microfoonstandaard beet. Zwoel keek hij het publiek in. Iemand juichte. De menigte begon te klappen. Jos
sloot zijn ogen. Haalde diep adem, drukte zijn lippen tegen
de microfoon en zei: ‘Test. Test een, twee, drie.’ Het gejuich
zwol aan. Hij opende zijn ogen. Herhaalde zijn tekst. ‘Test.
Ben even weg 12
Test een, twee, drie
Test een, twee, drie.’
Er flitste een camera. Hij keek even opzij naar de journaliste.
Filmde ze hem wel? Hij zag John gebaren. Een hand over zijn
nek. Van links naar rechts. Twee keer. Kappen. Jos herhaalde
de tekst. ‘Test.’
Hij hoorde iemand in het publiek lachen, de mensen begonnen te juichen. Toen twee armen op zijn schouders. ‘Jos, het
is klaar.’ Test. Test een, twee, drie.
Nog één keer beklom hij de mast. Hij wist dat hij snel moest
zijn. Hij voelde of het zakje op zijn buik er nog zat. Zekeren
was niet nodig. Hij wist wat hij deed. Hij hoorde het gejuich
onder zich, de eerste tonen van de band die begon te spelen.
Hij richtte zich op de blauwe lamp boven zijn hoofd.
Halverwege zijn tocht voelde hij de blikken van het publiek
op zich gericht. Geroezemoes. Een schreeuw. Dwars door
de muziek heen hoorde hij John. De journaliste stond naast
hem. De camera had ze op hem gericht, nu wel. Als een aap
liet hij een hand los. De band verstomde, de meisjes in het
publiek gilden. Hij grijnsde en greep de mast weer vast. Klom
naar boven. Test. Test, een twee, drie. Hij richtte zijn blik op
de journaliste. Sjorde de rits open. Greep met zijn hand naar
beneden en stortte een handvol vaalwitte plectrums naar beneden. Test. Test een, twee, drie.
Ben even weg 13
Miranda de Haan
Sixpack
De vuilnisbak zat vol, zag de vrouw. Hoewel aangedrukt, zat
het deksel net niet helemaal dicht en ze zag vliegjes dansen
langs blikkerend groen.
Hij zag haar kijken. ‘Ik verschoon de zak straks wel, ik ben er
nog niet aan toegekomen.’
Ze trok haar jas uit, schopte haar schoenen in een hoek en
zette de boodschappen weg. Toen ze de koelkast opende, zag
ze wat ze al wist: het onderste rek was, op een half sixpack na,
leeg. Dat was vanmorgen nog niet zo geweest.
De man in haar leven droeg dezelfde joggingbroek als gisteren en opende de koelkast terwijl zij de afwas van vanmorgen
afspoelde en opzij zette.
‘Moontje, waar is dat sixpack gebleven?’
‘Heb ik al een tijd niet meer bij je gezien, inderdaad.’ Ze keek
hem niet aan en pakte de aardappels.
‘Als dat een grapje is, kan ik er niet om lachen. Je weet dat ik
niet kan sporten vanwege mijn hamstringblessure.’
‘Joh. Ik dacht dat je zo’n last van je sixpack had.’ Haar duwtje
tegen zijn buik terwijl ze langs hem naar de koelkast liep,
deed hem een stapje opzij zetten. Ze schoof de net gekochte
doos eieren en een rookworst op het rek opzij. ‘Hier, dit is
Ben even weg 14
Sixpack
–­ was – een van de twee sixpacks die ik gisteren heb gehaald.
Er zijn nu nog maar drie blikjes over. Of kun je ook niet meer
tellen vanwege je hamstring?’
‘Ik bedoelde een nieuwe. Je hebt net toch ook boodschappen gehaald? En wat heeft mijn hamstring nou weer met een
sixpack te maken?’
‘We eten zuurkool met worst, over hamstrings gesproken. De
rookworst was in de aanbieding vandaag.’
‘Ik heb geen honger.’
‘Nee, alleen dorst.’ Ze liep terug naar het aanrecht en ging
verder met het schillen van de aardappels.
Hij trok een blikje open en dronk, boerde ingehouden.­
‘... Sorry. Was het druk bij de supermarkt? Je hebt maar weinig boodschappen gehaald, eigenlijk.’
‘Alleen wat we nodig hadden. En je zegt het verkeerd, boodschappen worden gedáán, niet gehaald.’ Ze schilde de aardappels sneller. ‘Heb je ten minste een was gedraaid vandaag? De
wasmand zit vol en ik heb geen behoorlijk werkbloesje meer.
Tenminste, niet een die mij nog past.’
‘Je had toch wel een paar blikjes mee kunnen nemen? In je
fietstas, bedoel ik.’
Ze zette het vergiet met een smak onder de kraan. De spetters vlogen in haar gezicht en ruw veegde ze met haar pols het
water van haar wang. ‘Had gekund, ja. Maar dat heb ik niet
gedaan. Want gisteren stonden er nog twee sixpacks in de
koelkast. Dus nee, ik heb geen bier gehaald.’
‘Je hoeft toch niet áltijd kattig te doen? Last van je hor…
Moontjes?’ Het bleef even stil. ‘Sorry schat, dat was flauw.’
Ze beet op haar lip, sneed de geschilde aardappels in stukken
en gooide die bij de zuurkool in de pan. Hij leunde tegen de
koelkast en stond even dicht tegen haar aan toen zij de rookworst pakte. Ze draaide zich van hem weg. Hij zei er niets
Ben even weg 15
Sixpack
van. Zijn hand, die vluchtig langs haar zij streek, heel even
afdwaalde naar haar buik, negeerde ze.
‘Die had niet in de koelkast gehoeven, hoor, die rookworst is
vacuüm verpakt.’ Hij lachte naar haar. ‘Zo’n warhoofdje ben
je, niet normaal.’
‘Ik ben geen warhoofd. Ik ben moe en ik kook! En ik probeer
dit huishouden in mijn eent…’
‘Nou ja, zeg. Ik zei toch dat ik niets hoefde. Ik heb een pest­
hekel aan zuurkool, dat weet je.’ Langs haar reikend pakte hij
een blikje uit de koelkast. Ze duwde de deur dicht met zijn
hand er praktisch tussen. Het blikje tikte tegen een fles Roosvicee in het flessenvak. Het klonk als de bel voor de volgende
ronde in een bokswedstrijd.
‘O jee, een spuitertje.’ Het schuim droop van zijn vingers.
Hij veegde zijn handen af aan zijn broek. ‘En als je geen zin
hebt om te koken, wil ik heus wel even op de fiets chinees
halen. Wij jongens houden niet van zuurkool, mamma.’
Ze gooide het deksel op de pan. ‘Dan hebben de jongens
pech.’
‘Nou nou, het hoeft niet kapot.’
‘Zuurkool is goedkoop. We moeten zuinig aan doen, weet je
nog? En ik moet gezond eten, geen chinees of patat. Trouwens, jij eet toch niet als je drinkt. Als jij per se wilt eten wat
jij lekker vindt, zou jij misschien eens boodschappen kunnen
doen. Of koken.’
‘Ik hou niet van koken. En jij weet beter wat we nodig hebben.’
Ze rolde met haar ogen. ‘Zeur dan niet. Heb je nog wat gehoord van die sollicitatie?’
Hij zuchtte. ‘Moeten we het daar echt nu over hebben? Je
bent net thuis. Nee. Nog niets.’
‘Heb je ze vandaag weer niet gebeld? Als ze je afwijzen weet je
Ben even weg 16
Sixpack
tenminste waar je aan toe bent en…’
‘Moon. Het voelt al rot genoeg zonder dat ik jou ook nog op
mijn nek heb.’
‘Ja, dit schiet toch niet op zo! Je zit al twee maanden thuis.’
Ze sloot haar ogen. Achter haar werd de koelkast geopend. Ze
kromp ineen bij het sissen van het blikje.
‘Ik weet gewoon niet... of ik dit allemaal wel kan. Ik heb
even tijd nodig, weet je. Kun je me niet een beetje met rust
laten? Me zien als even weg, maar komt zo terug? Kun je dat
proberen…’
Haar haren zwiepten, zo snel draaide ze zich om. Het aardappelmesje in haar hand, lang zo scherp niet als haar stem,
priemde in zijn richting. De paar meters die hen scheidden,
hadden er ook duizend kunnen zijn. ‘Jij weet niet of je dit
allemaal wel kan? We kunnen niet meer terug.’ Ze slikte. ‘Ik
kan niet meer terug. Wil je bij me weg?’
Hij schudde zijn hoofd, zette het blikje op het aanrecht en
wreef over zijn voorhoofd. ‘Nee, natuurlijk niet, Moon, ik…’
‘Om ergens weg te gaan, moet je er eerst zijn, hoor. Maar
het is goed. Ga dan – gá dan!’ Ze sloeg het blikje van het
aanrecht, het raakte zijn been en bier liep bruisend over op
de vloer.
Hij pakte het blikje op, gooide het in de vuilnisbak en drukte
het deksel weer aan.
Vliegjes dansten even op, om weer op het deksel te landen
dat langzaam omhoog kroop tot de eerdere, halfopen stand.
Ze stonden er allebei naar te kijken. Hij met zijn armen slap
langs zijn lichaam, zij met ogen die tranen binnenhielden.
‘Ik ga douchen. Giet de aardappels af als de kookwekker gaat,
wil je.’ Ze wachtte zijn antwoord niet af. Eenmaal boven
leunde ze tegen de muur. Op de overloop lag een plastic deksel op een met verf besmeurde krant. Ze schopte ertegen en
Ben even weg 17
Sixpack
het zwierde, met de eraan vastgeplakte krant er nog aan, door
de gang als een aangeschoten frisbee, terwijl zij een tweede
trap gaf tegen een emmer halfvol met lichtblauwe latex. Er
zat een vel op en er lekte geen verf uit de emmer toen hij
omviel. Nog een schop en het verfvel brak. En liepen tranen
over haar gezicht.
De emmer rolde over het laminaat, een openstaande deur
door en een deels lichtblauw geverfde kamer in en kwam met
een bonk tot stilstand tegen een opengescheurde Ikeadoos.
Er stond een half in elkaar gezet ledikantje naast. De voordeur viel achter hem dicht terwijl zij boven de badkamerdeur
opende.
Ze hield haar ogen dicht en liet het water over haar hoofd
stromen. Ze stond heel stil. Pas na een paar minuten waste
ze zich snel, droogde zich af, trok haar badjas aan en lag toen
even op bed met haar handen op haar buik, totdat ook haar
ogen droog waren. Toen stond ze op, stopte een was in de
machine, stapte over het sliertige verfspoor op de overloop
heen en liep naar de keuken.
De vuilnisbak stond open, zag ze. De volle zak was weg en de
rol vuilniszakken lag op het aanrecht. De aardappels waren
afgegoten. Er lagen twee placemats op de keukentafel met op
elk ervan een bord.
Er lag ook een briefje.
Ben even weg, zodat ik voorgoed naar je terug kan komen. Ik
gooi gelijk de vuilniszak weg.
Ben even weg 18
Sjoerd Bosgra
De reïncarnatie van een
gelukzoeker
‘Ruiters die van hun paard vallen,’ zegt Santos tegen Kip,
‘moeten er daarna direct weer op gaan zitten, anders worden
ze bang voor paarden.’ Hij wacht even. ‘Jij,’ gaat hij wijzend
naar Kip verder, ‘moet zo snel mogelijk weer op een vrouw
kruipen, anders word je nog bang voor ze.’ Uit de koelkast
onder zijn bureau haalt hij nog twee pijpjes. Met de achterkant van een eetlepel waar opgedroogde yoghurtresten aan
kleven, knalt hij ze open.
Kip kan zich niet herinneren dat hij Santos om raad heeft
gevraagd, maar met de situatie waarin hij verkeert kan hij zijn
adviezen goed gebruiken. Wat Kip overigens ook goed kan
gebruiken is de ongedwongen chaos van Santos’ vrijgezellenappartement, waar hij tijdelijk verblijft.
‘Er is de afgelopen jaren veel veranderd, Kippie,’ zegt Santos
op de toon van een vader die zijn zoon adviezen meegeeft
voordat hij hem op ontgroening stuurt. ‘De magie is eraf.
Vroeger – hoor mij, vroeger! – vroeger betekende het nog
iets als je een date had: je wilde allebei, je moest alleen eerst
nog even uit eten met elkaar. Jij betaalde de rekening, zij ging
Ben even weg 19
De reïncarnatie van een gelukzoeker
uit de kleren.’ Tegenwoordig stelt het volgens Santos allemaal
niets meer voor. Wat had hij immers hoeven doen om vanavond een date voor Kip te regelen? Een verzonnen profiel
aanmaken op een gratis website – Santos vond het daarbij wel
grappig om zijn vriend de naam Johannes mee te geven – en
drie dagen later was de borrelafspraak met Nadien geregeld.
Daten, zo hoort Kip zijn vriend beweren, is tegenwoordig
hard werken zonder dat de uitkomst vaststaat. Je wordt aan
een uitgebreide keuring onderworpen, een tocht langs de vijf
zintuigen die altijd in dezelfde volgorde plaatsvindt.
Eerst het oog: ze kijken eerst naar je. Naar je houding, je kleding, je schouders, je kop, je kont, je schoenen, maar vooral
naar je gedrag. Als je voor de eerste test geslaagd bent, komt
het gehoor. Ben je echt die populaire boy of ben je gewoon een
sukkel die er toevallig goed uitziet? De reuktest staat daarna
op het programma, als alle seinen althans nog steeds op groen
staan. Je komt wat dichter bij haar staan. Of zij bij jou. Ze
ruikt je en keurt. Om door te gaan naar de volgende ronde
kun je je ook hier geen misstappen veroorloven. Een shirt dat
iets te lang in de wasmachine is blijven liggen is doorgaans al
een dealbreaker.
Nu begint het grotemensenwerk. Amateurs die denken dat
ze er met de smaaktest al zijn, vallen zonder uitzondering
genadeloos door de mand. Ga maar na: waar sta je meestal te
tongen? In de kroeg of bij haar fiets. Waarom? Omdat ze je
eerst wil proeven voordat ze voor je uit de kleren gaat. En geef
haar eens ongelijk! Professionals hebben dan al een Smint genomen. In plaats van met kruidenboter hebben ze hun stokbroodje eerder die avond met roomboter besmeerd.
Het laatste zintuig is het voelen. Het allerdiepste, allerintiemste voelen. Het voelen onttrekt zich aan elk advies, het ontstijgt elke gedragscode. Het bereiken van het intiemste van
Ben even weg 20
De reïncarnatie van een gelukzoeker
de vrouw is als de hemel voor gelovigen: er zijn strikte regels
waar je je aan moet houden om er te komen, maar niemand
vertelt je ooit wat je moet doen als je er eenmaal bent.
Met zijn jas al aan zet Kip zijn bijna lege biertje op het aanrecht, haalt een hand door zijn haar. ‘Ben even weg,’ perst hij
eruit en hij geeft Santos een knipoog.
‘Je kunt het nog wel, tijger!’ Santos maakt een paar quasiprofessionele boksbewegingen naar Kip. ‘Ik wil je hier voor
morgenochtend niet meer zien,’ roept hij Kip na.
Om niet te wanhopig over te komen komt Kip tien minuten
na de afgesproken tijd de schaars verlichte bar van het volledig tot uitgaansgelegenheid omgebouwde kerkje binnen.
Ergens halverwege, alleen aan een tweepersoonstafel tegen de
muur, zit een meid die van alle vrouwen hier het meest op de
profielfoto van Nadien lijkt. Waar ben ik in hemelsnaam mee
bezig, denkt Kip. Er zijn dus mensen, mensen zoals Santos,
die dit elk weekend doen, die hun grapjes voorbereiden, oefenen voor de spiegel en elke week op een ander uitproberen.
Gelukzoekers die zich telkens weer beter, mooier, interessanter voordoen dan ze zijn.
Lachend stelt Nadien zich aan hem voor. ‘En jij moet Johannes zijn.’
Dat is verdomme waar ook! denkt Kip. Vanavond ben ik Johannes. Johánnes! Als hij het goed kan inschatten is Nadien
een jaar of vijf jonger en een kilo of dertig lichter dan hij. Ze
lacht veel, ze zuipt veel en ze praat veel. Licht voorovergebogen, met grote bruine en een tikkeltje waterige ogen, kijkt
Nadien hem indringend aan en zegt allemaal dingen. Over
haar studie en de tramrit naar deze bar, waar ze overigens
nog nooit was geweest. Wel veel over gehoord. Ze heeft een
strakke pony tot halverwege haar wenkbrauwen die de aandacht goed afleidt van de oneffen huid op haar verder mooie
Ben even weg 21
De reïncarnatie van een gelukzoeker
gezicht. Een model zal ze nooit worden, maar lelijk is ze zeker
niet. Verzorgd, vindt Kip.
‘Eigenlijk moet ik even naar het toilet,’ zegt Nadien. Glim­
lachend laat ze een korte pauze vallen, alsof ze op zijn toestemming wacht.
‘Dan ga ik je eigenlijk niet tegenhouden,’ antwoordt Kip, ‘en
bestel ik nog een pinot grigio. Zullen we gelijk maar een flesje
doen?’
Inschikkelijk knikkend glijdt Nadien van haar stoel en draait
zich om naar de toiletten. Haar lange benen houden haar
kont trots omhoog, zoals een zegevierend sportman zijn bokaal aan een juichende menigte toont. Kip maakt van de gelegenheid gebruik om Santos een bericht te sturen:
Van die zintuigentest komt tot nu toe weinig terecht, maar als ik
naar haar billen kijk ben ik al in de hemel. Thx voor het regelen.
Kippie.
‘Ben je met je vriendinnetje aan het chatten?’ Lachend gaat
Nadien weer zitten.
‘Zoiets, ja,’ antwoordt Kip. Hij drukt op versturen, laat zijn
telefoon weer in zijn broekzak glijden. ‘Dat ik met iemand
aan het borrelen ben die me vierkant onder de tafel drinkt.’
Nadien lacht, ze heft haar door de koude beslagen glas. ‘Je
bent echt grappig,’ grinnikt ze kinderlijk. Zonder haar ogen
van hem af te wenden veegt ze met haar tong haar linker
mondhoek schoon. Die mondhoek was niet vies.
‘Nu moet ik even,’ zegt Kip een paar gesprekken over niets
later. ‘Excuseer.’
‘Ik keek net even achterom toen je naar het toilet liep,’ zegt
Nadien als hij weer terug is, ‘en je hebt echt een lekker kontje,
weet je dat?’
Ze kan geen idee hebben waarom Kip zo hard moet lachen.
Toch lacht ze onderzoekend mee.
Ben even weg 22
De reïncarnatie van een gelukzoeker
‘Zit je naar me te gluren?’ vraagt Kip nog steeds lachend.
‘Ouwe gluurbuur!’
‘Ouwe gluurbuur?’ fronst ze.
‘Jezus, de gluurbuur!’ roept Kip verontwaardigd. ‘Ken je de
gluurbuur niet? Rembo en Rembo? Villa Achterwerk? Nee?
Van welke generatie ben jij?’ En zonder het antwoord af te
wachten gaat Kip verder: ‘De gluurbuur begluurde zijn buren
met een telescoop en werd boos als ze bij het zonnen hun
bikini aanhielden. Hilarisch!’ Hij valt even stil, inspecterend
hoe het licht in de witte wijn verandert als hij zijn glas met
een paar vingers om de steel ronddraait. ‘De gluurbuur,’ mijmert hij verder, ‘je weet niet wat je mist.’
Toch lacht ze. ‘Dat moet ik zien!’ zegt ze uitdagend. ‘Zullen
we zo de gluurbuur kijken op mijn iPad?’
‘Goedemorgen schoonheid,’ zegt ze als Kip het eerste spleetje
licht in zijn ogen toelaat. Nadien zit aangekleed op het voeteneind, god weet hoe lang ze daar al zat. ‘Ik heb een ontbijtje
voor je klaarstaan, ik ben net al even voor je naar de Appie
geweest.’
‘Voor mij?’ Het kost Kip even moeite om zich te realiseren
dat hij op het kleine zolderappartement van Nadien ligt.
‘Neem je zelf niks?’
‘Ik heb al gegeten. Maar jij hebt zo hard gewerkt vannacht, je
hebt wel een stevig ontbijt verdiend.’
Niet alleen heeft ze al gegeten, ze heeft ook al gedoucht. Wie
weet heeft ze er ook al een halve marathon op zitten, ze moet
toch iets doen om dat lichaam in zo’n goddelijke vorm te
houden. Uit zijn broekzak naast het bed grist Kip zijn telefoon. 11:34. Dan zijn er inderdaad mensen die er al een halve
dag op hebben zitten, denkt hij. De geur van gebakken spek
wakkert zijn honger aan, hij gaat rechtop zitten, schraapt zijn
Ben even weg 23
De reïncarnatie van een gelukzoeker
keel en wrijft in zijn ogen.
‘Wat zit je te kijken, gluurbuur?’ murmelt hij.
‘Je bent zo mooi,’ zegt Nadien. ‘En grappig. Ik ben zo blij dat
je er bent.’
Het klinkt alsof ze elk moment in huilen uit kan barsten,
denkt Kip. Fronsend zwaait hij zijn benen uit het bed; een
geur van rubber en opgedroogd zaad komt hem tegemoet.
Hij inspecteert zijn schaamhaar. En hij negeert Nadien. Smakelijk genietend van zijn roerei met spek, beschuit met aardbeien en verse jus laat Kip even later de hemelse beelden van
vannacht de revue passeren.
Met haar ellebogen op tafel leunend, ongeveer ter hoogte van
waar ze een paar uur geleden haar borsten nog op het koude
hout drukte, staart Nadien naar het ontbijten van haar date.
Normaal gesproken wordt er aan deze tafel dus ontbeten,
denkt Kip glimlachend.
‘Ik weet wat je denkt,’ zegt Nadien met haar hoofd tussen
haar handen geklemd, ‘en ik denk hetzelfde. Wat een eerste
date, hè?’
Kip weet oprecht niet wat hij daarop moet antwoorden, dus
hij concentreert zich maar weer op zijn ontbijt.
‘Zeg eens iets,’ gaat Nadien even later glimlachend verder. ‘Je
hebt zo’n sexy stem.’
‘Heb je koffie?’ Verder is er weinig aan te merken op dit ontbijtje, vindt Kip, maar een fatsoenlijke bak koffie behoort
toch tot de standaard.
‘Ja, natuurlijk!’ Ze springt op en huppelt naar het aanrecht.
‘Sorry.’
‘Je hoeft geen sórry te zeggen!’ Met een arm op tafel en met
de andere nog steeds druk scheppend in zijn roerei hangt Kip
fronsend boven zijn bord.
‘Ik wil gewoon dat je het naar je zin hebt,’ zegt ze pruilend,
Ben even weg 24
De reïncarnatie van een gelukzoeker
‘ik ben zo blij dat je er bent.’
Dat hebben we gemerkt vannacht, denkt Kip. Met zijn wijsvinger schuift hij de laatste stukken spek op zijn vork. Het
avontuur is voorbij, denkt hij, de calorieën zijn weer binnen,
tijd om de zon op te zoeken.
‘Hier is je koffie, lieverd.’ Nadien gaat weer zitten en kijkt toe
hoe Kip zijn eerste slok naar binnen slurpt.
‘Weet je wat het is?’ vraagt ze. Kip heeft geen idee wat het is
en maakt dat duidelijk door zich op zijn koffie te concentreren alsof hem niets gevraagd werd. ‘Dit klinkt misschien heel
raar,’ gaat Nadien evengoed verder, ‘maar ik ben mijn hele
leven al precies naar jou op zoek.’
De helft van de koffie spuugt Kip terug in de mok, de andere
helft gaat onbedoeld over de ontbijttafel. Verwijtend kijkt hij
haar aan.
‘Nee, luister! Voordat ik je eindelijk heb gevonden heb ik al
vaak van je gedroomd,’ gaat ze een octaaf hoger verder. ‘Dan
zag je er precies zo uit en praatte je precies zoals je praat.’
‘Dat is heel lief van je,’ zegt Kip, terwijl hij zijn telefoon van
tafel grist en opstaat, ‘maar ik moet er echt vandoor. Ik heb zo
afgesproken met een vriend, ik ben eigenlijk al te laat.’
‘Blijf nou zitten!’ mekkert Nadien. ‘Ik had het niet moeten
zeggen. Sorry, ik ben gewoon onwijs verliefd op je! Dan zeg
ik rare dingen. Sorry!’
Ongemakkelijk lachend loopt Kip naar de deur om zijn jas
te pakken.
‘Johannes!’ gilt ze als hij de deur opent. ‘Wat is je achternaam? Dan zoek ik je wel op.’
‘Van de Pavert,’ liegt Kip, en in de deuropening nog een keer:
‘Johannes van de Pavert.’
Apathisch blijft Nadien achter aan de tafel.
‘Wat een freak!’ mompelt hij in het trappenhuis. Bij het los-
Ben even weg 25
De reïncarnatie van een gelukzoeker
maken van zijn fietsketting hoort hij boven zich een raam
opengaan.
‘Hoe spel je Van de Pavert?’ roept ze met haar iPad in haar
hand. ‘Ik kan je niet vinden!’
Vanuit looppas springt hij op zijn zadel; zonder nog omhoog
te kijken zwaait hij naar het open raam. Als hij de straat uit is
vermindert hij vaart, blaast zijn longen leeg alsof hij net aan
de dood is ontsnapt en vist zijn telefoon uit zijn zak.
‘Met Santos,’ klinkt het aan de andere kant.
‘Ik heb het antwoord voor je,’ hijgt Kip.
‘Kippie!’ zegt Santos alsof ze elkaar een maand niet gesproken
hebben.
‘Ik heb je gemist vannacht.’ En daarna verward: ‘Welk antwoord?’
‘Het is reïncarnatie,’ zegt Kip. ‘Je zei gisteren toch dat seks als
de hemel is en dat niemand je kan vertellen wat je moet doen
als je die bereikt hebt?’
‘Zoiets ja…’ zegt Santos verwachtingsvol.
‘Het antwoord is dus reïncarnatie,’ zegt Kip gedecideerd. ‘Als
je de hemel eenmaal bereikt hebt, moet je er zo snel mogelijk
weer opdonderen.’
Ben even weg 26
Han Knols
Tot straks
‘Tot straks!’
Het was alsof de echo van zijn woorden na al die jaren nog
te horen was in het smalle doodlopende steegje. Alsof zijn
stem, toen waarschijnlijk een sopraan, weer langs de treden
omhoog rende naar tweehoog in de hoop dat de opwinding
niet zou worden opgemerkt.
‘Denk erom, geen ruzie maken met Henkie en om vijf uur
thuis!’ Het antwoord had altijd schril geklonken. Een stem
vol onvermogen en frustratie, die door alles heen leek te snijden.
Hij baste haar woorden nu binnensmonds door de motregen.
Toch klonken ze zo luid dat hij de aandrang voelde schichtig
om zich heen te kijken, even uit balans, met een kinderlijke
angst om alsnog betrapt te worden. Om wraak te nemen voor
dat gevoel schreeuwde hij de woorden nu uit, ook om zich
ervan te overtuigen dat hij alles overwonnen had. De gebalde
vuisten die tegen de naden van zijn jaszakken drukten, vertelden een ander verhaal.
De ramen van enkel glas aan weerszijden weerspiegelden zijn
geschiedenis. Omhoog kijkend meende hij de nieuwsgierige
ogen te kunnen zien waarvan hij nu wist dat ze toen op hem
Ben even weg 27
Tot straks
gericht waren. Hij meende de hoofden te zien draaien, de
woorden te horen die toen binnenshuis bleven; smalend of
vervuld van medelijden, veroordelend of met mededogen.
Maar het zou oneerlijk zijn om na al die jaren een betekenis
toe te kennen aan iets waarvan hij zich destijds niet bewust
was geweest.
Met opgetrokken schouders sloeg hij de hoek om. Voor het
huis waar Henkie had gewoond, bleef hij even staan om te
zwaaien naar een van de kleine vensters. Het leek een zinloos
gebaar, deze groet aan het verleden, maar het was een passend
teken van dankbaarheid dat met terugwerkende kracht werd
gegeven aan iemand die een jaar lang zijn geheim had gedeeld
en met hem had samengespannen. Dat hij ook nu weer een
drafje inzette, zonder de aanmoediging van een terugzwaaiende hand, dat kon hij zo snel niet verklaren. Net zomin als
het groeiende nerveuze gevoel in zijn buik, dat echt was en
niet slechts een herinnering.
Hij registreerde de wantrouwende blikken van de tegemoetkomende voetgangers. Zij zagen geen opgewonden jochie op
weg naar zijn oma, maar een volwassen man die zonder aanwijsbare reden rende. Ze hielden hun pas in, stapten opzij,
vertrouwden er niet op dat hij om hen heen zou slalommen.
Als hij nu in de goot zou gaan staan, vier meter van het putdeksel af, zouden zij dan ook blijven staan kijken? Een enkeling misschien. Maar die zou niet begrijpen waarom hij met
uiterste concentratie een steentje met zijn rechtervoet de put
in schoot. Die zou het niet snappen als hij nu triomfantelijk
zijn vuist zou ballen om daarna juichend een sprintje in te
zetten. Zoiets was immers voorbehouden aan een jongetje dat
aan dat soort rituelen nog voorspellende en bovennatuurlijke
krachten toekende en geloofde het lot te kunnen bezweren.
Ben even weg 28
Tot straks
Een jongetje zoals hij ooit was geweest; dat het goede nieuws
zo snel mogelijk wilde delen met zijn oma. Een jongetje dat
opgewonden de brievenbus liet klepperen, te klein om bij de
deurbel te kunnen, te klein voor alles, behalve voor hoop.
‘Alles is goed, oma. Papa is nog steeds veilig,’ hijgde hij al
terwijl de deur nog maar half geopend was.
‘Heb je raak geschoten?’ Ze vulde nu de deuropening zoals
alleen zij, de moeder van zijn vader, dat kon. ‘Toch wel in
één keer?’
Hij reageerde op de vraag en de onderzoekende uitdrukking
op haar gezicht, waarvan hij toen niet wist dat die gespeeld
was, door zijn handen in zijn zij te plaatsen en zijn kin naar
voren te steken. ‘Tuurlijk, vals spelen helpt niet!’
‘Dat was niet lief van me. Kom, we gaan.’ Haar hand streek
liefdevol en verontschuldigend door zijn haren om daarna
even op zijn schouder te blijven rusten. De deur viel in het
slot.
Hij glimlachte. Ze was trots op hem, omdat hij het iedere
week aandurfde het noodlot uit te dagen met een steentje,
vier meter en een put, omdat hij iedere week vals durfde te
spelen tegen zijn moeder en een geheim kon bewaren. Opgewekt huppelde hij naast haar, naar de bushalte.
Toen de bus optrok en hij in de eerste bocht vertrouwd tegen
haar werd aangedrukt, was het nare gevoel in zijn buik helemaal verdwenen. Alles was goed, niets kon meer misgaan. Hij
had wel eens auto’s met pech langs de weg zien staan, mannen
naast hun fiets met een platte voor- of achterband zien lopen,
gehoord over schepen die gezonken waren, maar deze bus bereikte altijd zijn eindhalte aan de rand van de stad. Iets langer dan de bocht duurde, liet hij zijn lichaam tegen het hare
Ben even weg 29
Tot straks
leunen en sloot voor een kort moment zijn ogen. Hij voelde
haar tevreden ademhaling die hem vertelde dat zij er ook deze
zaterdagmiddag voor zou zorgen dat er niets mis kon gaan.
Tijdens die ritten zei hij weinig, net als zij. Hij genoot van de
bochten, vooral als die de bus naar links lieten hellen zodat
hij haar kon laten merken hoe veilig hij zich voelde. Soms
leek ze iets te willen zeggen. Dan werden haar ogen vochtig, terwijl haar tanden in haar bovenlip drukten. Dan sloop
dat nare gevoel vanuit het niets weer naar zijn buik, naar het
onderste deel daarvan. Maar voordat hij de woorden had gevonden voor een vraag die zij al in zijn ogen had gelezen,
glimlachte ze.
‘Nog eventjes, dan zijn we er.’
‘Ja. Volgens mij nog twee bochten en één stoplicht, oma.’
Stoplichten, daar had hij een hekel aan.
‘Mama is soms ook een stoplicht,’ zei hij zacht. ‘Als ik wil praten over papa of jou, springt ze meteen op rood. En als ik stil
ben, zegt ze dat ik op jou en papa lijk. Dan zegt ze weer dat ik
meer moet praten, dat ik een binnenvettertje ben.’
‘Ze bedoelt het goed, dat weet je toch?’
‘Waarom moet ik dan altijd stiekem naar jou en papa? Waarom mag jij nooit meer koffie komen drinken? Waarom gaat
zíj nooit met me mee op zaterdag? Waarom mag ik van jou
dan nooit vertellen dat wij zaterdag samen de bus pakken,
maar moet ik zeggen dat ik bij Henkie ga spelen? Voor papa is
het toch ook niet leuk dat hij altijd beschermd moet worden,
dat hij daarom niet thuis kan zijn?’
‘Sst! Niet zo hard, Johan.’
Hij keek om zich heen, de ogen naast hem volgend die de andere passagiers snel iets leken te willen vertellen. Sommigen
Ben even weg 30
Tot straks
glimlachten flauw terug, bijna lief. Anderen, vooral die met
kinderen naast zich, keken een beetje droevig. Vooral naar
hem.
Nadat hij de handrem had aangetrokken, liet hij zijn armen
even op het stuur rusten, wachtend op de bus die hij enkele
minuten eerder had ingehaald. Nog steeds lijn 68, dezelfde
bochten volgend die hij nu sneller had genomen, in de stoel
gedrukt, zonder warme steun. Het oranje van de stoplichten
had hem uitgedaagd, had hem twee keer door rood gejaagd
en één flits opgeleverd. Die foto zou hij opvragen vóór hij de
boete zou betalen; om in te lijsten als surrogaat voor momenten die nooit waren vastgelegd.
De andere auto’s op de bezoekersparkeerplaats vormden een
dwarsdoorsnede van het hedendaagse wagenpark die je ook
voor de Gamma of de Albert Heijn aantrof. Niets aparts.
Ook aan de mensen die net waren uitgestapt en vanaf de
halte naar het geopende toegangshek liepen, kon hij geen
bijzondere kenmerken ontdekken. Het waren meer vrouwen
dan mannen, dat was alles. Meer Albert Heijn dan Gamma
dus. Een jongetje probeerde een vrouw aan haar hand trekkend tot meer snelheid te manen. Zij verhoogde het tempo
iets, maar zelfs vanaf deze afstand kon hij haar aarzeling zien.
Alsof iedere stap een nieuwe keuze vergde. Dit was geen oma
die met haar kleinkind op weg was naar haar zoon, maar een
moeder die haar zoon naar zijn vader vergezelde.
Zoals altijd haalden ze de mensen in die voor hen de bus hadden verlaten.
‘We zijn weer het eerst, hoor!’ Hij keek lachend achterom en
hield even in om haar de gelegenheid te geven de deur voor
hem open te houden. Binnen groette hij opgewekt de man
Ben even weg 31
Tot straks
die in een soort politiehemd achter een dikke glazen wand
in een loket zat. Hij vond het hier een beetje op een station
lijken. De man knipoogde vriendelijk naar hem terwijl hij het
paspoort dat oma onder het glas had geschoven opensloeg,
vluchtig bekeek en daarna in een bakje schuin achter zich
legde.
Nu was het zijn beurt. Het zakmesje dat hij vorig jaar op
de kermis had gewonnen omhooghoudend, stapte hij naar
voren, wachtend op haar handen die hem op zouden tillen
zodat hij het in de draaibare bak kon leggen die in het loket
ingebouwd zat. Oma hield hem altijd zo lang omhoog dat
hij de man aan de rode bolle knop kon zien trekken en de
bak kon zien wegdraaien. Zijn gezicht bevond zich op gelijke
hoogte met dat van de man achter het glas, die het mesje met
een glimlach bekeek. Hij glimlachte terug en nam zich weer
voor niet te vergeten om later, als hij net zo groot was als de
man, samen met zijn vader langs te komen om hem en alle
andere mannen hier te bedanken.
‘Zo, nu kunnen we naar de deur zonder deur,’ zei hij nadat
ook oma’s portemonnee in de bak was verdwenen. Hij wilde
stoer klinken, groter dan hij was. ‘Weet je nog, de eerste keer?’
wilde hij vragen. Hij keek naar het zwaailicht dat er samen
met een toeterend geluid voor kon zorgen dat ze niet verder
zouden kunnen. Hij wist wel dat hij het steentje in één keer
in de put had gemikt en dat hij geen mes en andere dingen
van ijzer in zijn zakken had, maar hij vroeg zich toch weer af
of die rare deur niet eigenlijk een stoplicht was dat zomaar op
rood kon springen.
Haar hand wreef over zijn schouder. Hij begreep dat hij wel
bang mocht zijn, maar zich niet moest laten tegenhouden
door iets wat je niet kon zien. Daarom liet ze hem er als eerste
Ben even weg 32
Tot straks
doorheen lopen. Even stond hij stil, de handen, die hij net
nog had gebruikt om zijn broekzakken te controleren, in zijn
zij. Hij maakte een grote stap door de opening, door de onzichtbare deur die hij altijd leek te kunnen voelen. De toeter
bleef stil en het zwaailicht kwam niet in beweging. Met een
plezierig gekriebel in zijn buik holde hij door de gang naar
de lift. Het knopje met de pijl omhoog gaf al licht. Dankbaar
keek hij naar de man die ernaast stond. Die wachtte tot ook
oma in de lift stapte, voordat hij een van zijn sleutels in een
soort slot stak en op een van de andere knoppen drukte.
Hij draaide de contactsleutel om, zette de ruitenwissers aan en
reed langzaam naar de uitgang van de parkeerplaats. De achter­
uitkijkspiegel ving het beeld van de vrouw en haar zoontje die
naar buiten kwamen. Het hoofd van het jongetje was licht
gebogen en de korte beentjes leken moeite te hebben de vastberaden stappen naar de bushalte te kunnen volgen.
Hij gaf gas, richting snelweg.
De verhuiswagen die hij inhaalde, wierp hem nog één keer
terug in het verleden, naar de avond dat hij alles of niets had
moeten spelen. Er was geen steentje, geen put, maar enkel hij
en zijn moeder. Zijn moeder die hem vertelde over Victor,
háár zaterdagmiddaggeheim. Misschien had haar stem daarom altijd schril geklonken, vol frustratie. Misschien was het
haar angstige wellust geweest of haar verlangen naar geborgenheid en liefde. Ruzie met Henkie zou betekend hebben
dat hij eerder thuis zou zijn gekomen, dat hij misschien te
vroeg zou worden meegewogen in Victors keuze. Oom Victor, zoals hij hem moest gaan noemen, die in een andere stad
woonde. Ver weg. Het stoplicht was op rood gesprongen, de
deur werd dichtgeslagen toen hij vertelde, probeerde te ver-
Ben even weg 33
Tot straks
tellen, waarom hij niet weg wilde, niet weg kon. Ze stortte
een waarheid over hem uit die iedereen kende, maar die hij
niet wilde horen.
Twee dagen later zat hij naast de chauffeur van de vrachtwagen, stil voor zich uit starend.
‘Tot straks, oma. Tot later,’ fluisterde hij, toen ze langs de put
reden.
Ben even weg 34
Jan Costers
Even weg
Ik ga even wandelen, zei je,
net voor je de deur uit ging,
ik ben even weg.
Je brief vond ik pas
nadat ik alleen gegeten had
en de zon haar ondergang
had aangevat.
Ik versnelde mijn pas
naarmate ik het pad afliep
dat jouw voeten onbezorgd
bewandeld hadden.
Het kan niet zijn, dacht ik,
ze is nog te jong
om nu al te gaan.
Maar toen ik aankwam
vertelden hun ogen
wat hun lippen niet konden
Ben even weg 35
Even weg
De trein was op tijd
en ik veel te laat.
Ben even weg 36
Marcel de Laat
Ivan de Verschrikkelijke
Ivans moeder moest ooit een aantrekkelijke vrouw zijn geweest. Vandaag oogde ze vermoeid en uitgeblust. Misschien
had ze enkele maanden geleden, toen haar zoon zijn vreselijke
aandoening nog niet onder de leden had, nog rechtop gelopen. Nu waren de kraaienpoten duidelijk zichtbaar rond haar
ooghoeken; onder haar ogen hingen wallen als slingers op een
kinderfeest. Haar haar was vuil en ongekamd. Ze zag eruit
alsof ze al weken onder een brug sliep.
Van Wyck voelde met haar mee. Zelfs na bijna vijftig van
deze huisbezoeken ging het leeuwendeel van zijn medelijden
uit naar de ouders. Het kind voelde er weinig van. Het kind
hoefde zelfs als het mis ging niet te lijden. Het waren de ouders die de volledige terugslag te verwerken kregen.
‘Dokter Van Wyck?’ Ze stond in de deuropening van een onopvallende twee-onder-eenkapwoning in een Utrechtse Vinex­
wijk. Achter haar, in het huis, was het zo donker dat Van
Wyck slechts een glimp van een kapstok opving. Vanaf de
straat had hij al gezien dat de gordijnen gesloten waren. Alles
om kleine Ivan voor de buitenwereld te verbergen. Druilerige
regen en een grijze lucht completeerden het plaatje.
‘Dat klopt,’ zei Van Wyck. ‘En u moet Ivans moeder zijn.’
Ben even weg 37
Ivan de Verschrikkelijke
Ze knikte. ‘Zeg maar Mary-Anne. Komt u verder.’
Van Wyck volgde haar naar binnen, de donkere gang door,
een niet minder duistere huiskamer in. Ook hier waren de
gordijnen gesloten. De dokter struikelde bijna over een emmer die in de deuropening stond. Hij staarde even naar de
emmer, in een vruchteloze poging de inhoud thuis te brengen. De textuur ervan was te dik om water te zijn.
‘Mijn excuses,’ zei Ivans moeder, terwijl ze de emmer optilde
en meedroeg naar de keuken, waar Van Wyck een vol aanrecht zag. ‘We krijgen niet veel gasten sinds… Sínds. Gaat u
zitten.’
Hij zakte neer op de bank, drukte een zakdoek tegen zijn
neus. De agressieve zwavelachtige geur die hier in huis hing,
bracht zijn neus aan het lopen. ‘Is Ivans vader ook in de
buurt?’
‘Hij… hij is weggegaan,’ zei Ivans moeder vanuit de keuken.
‘Hij zei dat hij het niet langer aankon. Ik hoop dat hij snel
terugkomt. Ik… ik mis hem.’
‘Dat spijt me voor je.’ Het kwam niet zelden voor dat situaties als deze gezinnen uit elkaar dreven. Vaders en moeders
die elkaar de schuld gaven. Het ligt aan jouw kant, jouw genen.
Toen het zijn eigen gezin overkwam had Van Wyck de scheuren in zijn huwelijk zien ontstaan. Gelukkig had hij het tij
tijdig kunnen doen keren.
De huiskamer gaf Van Wyck een goed beeld van het stadium
waarin de jongen moest verkeren. Dit was duidelijk een
­
Code-5. Er was op de muren geklad met zwarte stift. Onleesbare hiërogliefen. Nauwelijks meer dan grottekeningen.
Hier en daar was het behang losgetrokken. Van een oude kast
waren de ruitjes ingeslagen. De jongen was ver teruggevallen,
misschien méér jaren dan de beschaving telde.
‘Ga alsjeblieft zitten,’ zei Van Wyck. De ervaring had hem ge-
Ben even weg 38
Ivan de Verschrikkelijke
leerd dat de meeste ouders nieuws als dit niet licht opnamen.
Tot ze ging zitten nam hij de tijd om zijn woorden zorgvuldig
te kiezen. ‘Ik wil dat je allereerst begrijpt dat de jongen die
boven in Ivans slaapkamer zit, niet je zoon is. Ja, hij draagt
zijn lichaam, en dat lichaam zullen we moeten preserveren
willen we Ivan onbeschadigd terugkrijgen, maar de persoon
die het lichaam nu draagt, is niet Ivan. Ik hoop dat je dat
beseft.’
Ze knikte. ‘Ik heb de folder gelezen die u me stuurde. Alle…
symptomen die worden beschreven komen overeen. Het
klinkt allemaal zo onwerkelijk.’
Van Wyck knikte. Hij was aangenaam verrast. De meeste ouders gooiden zijn folders en handboeken naast zich neer, volhardden in het ontkennen van de aandoening van hun kind.
‘Dat begrijp ik. Zo nodig kan ik het een en ander toelichten.
Je zoon is wat wij psalologen een palimpsest noemen. Weet je
wat een palimpsest is?’
‘Dat stond in de folder. Een blad waarvan de tekst is uitgegumd en dat opnieuw is beschreven.’
‘Dat klopt ongeveer. Alleen is je zoon zoals je weet geen blad.
Ik vind zelf een floppydisk altijd een goede vergelijking. Omdat je die opnieuw kunt beschrijven, weet je wel? Helaas heeft
de tijd me op dit punt ingehaald. Niemand gebruikt nog diskettes. En een usb-stick spreekt een stuk minder tot de verbeelding, begrijp je?’ Hij grijnsde. Een klein grapje om zijn
cliënten op hun gemak te stellen. Aan deze vrouw was het
niet besteed; haar verdriet had haar vermogen om te lachen
weggeteerd. ‘Zie Ivan maar als een blad, als je wilt. Een blad
dat je door hem goed op te voeden heel mooi hebt beschreven. Maar nu: tabula rasa. Je tekst is gewist; zij is om een of
andere reden niet goed opgeslagen en thans verloren gegaan.
Recentelijk is een andere tekst, een “oerversie”, naar boven
Ben even weg 39
Ivan de Verschrikkelijke
gekomen. Volg je me nog?’
Ze knikte langzaam. ‘Ivan heeft de verkeerde tekst.’
‘Op zijn zachtst gezegd. Ivan is weg, hopelijk maar voor even,
en een andere, onmetelijk veel oudere persoon loopt nu in
Ivans lichaam rond. Hij draagt Ivan als een… als een jás. Op
de een of andere manier is Ivan overgeschreven geraakt, waarschijnlijk door een van zijn voorouders. Die liften soms mee
in het genetisch materiaal, worden van generatie op generatie overgedragen. Ze kunnen lange tijd in het onderbewuste
sluimeren, om dan ineens te ontwaken en... In mijn boek
heb ik er een hoofdstuk aan gewijd. Heb je het gelezen?’ Ze
schudde van nee. ‘Ik heb toevallig een exemplaar bij me. Het
kost slechts 49 euro. Je ziet: ik ben de definitieve autoriteit
op het gebied van palimpsesten. Dat zegt de sticker op de
voorkant ook.’
Hij zweeg toen er een woeste kreet klonk, ergens boven hem.
Een doffe klap volgde, alsof er iets omver werd geworpen.
‘Het lijkt erop dat hij wakker is,’ zei Mary-Anne. Ze boog
zich naar hem toe en dempte haar stem. ‘Dokter, wees eerlijk.
Hoe ernstig is het?’
Van Wyck zweeg, dacht terug aan de vele soortgelijke casussen die hij in zijn lange, roemrijke carrière had behandeld.
Zijn eigen zoon was de eerste zaak die hij op zich had genomen, bijna dertig jaar geleden alweer. De arme jongen was
van de ene op de andere dag onhandelbaar geworden, bezeten
door een ongetemde, animale geest, een oervader die hem
deed bijten en krabben naar een ieder die te dichtbij kwam.
De woorden die uit zijn mond stroomden, klonken vaag Perzisch, Assyrisch wellicht. De behandelende artsen hadden
hem opgegeven en een enkeltje inrichting aanbevolen, maar
hier had Van Wyck, die in die tijd nog docent maatschappijleer was, niets van willen weten. Het joch, zijn enige kind,
Ben even weg 40
Ivan de Verschrikkelijke
was pas tien. Hij kon dit niet laten gebeuren. Urenlang had
hij aan het bed gezeten, koppig met zijn kind gepraat, zoals
iedere ouder zou doen, ook al was het kind in kwestie aan
banden gelegd omdat het anders zijn vader zou aanvliegen.
Zijn vrouw dacht dat hij gek was. Aanvankelijk had het erop
geleken dat de heren doctoren gelijk hadden, dat het niets
zou uithalen, dat hij zijn tijd verdeed door dag na dag op hem
in te praten, totdat hij, schijnbaar vanuit het niets, vooruitgang boekte. Een doorbraak! Het kind, dat tot dat moment
had liggen slapen, had zijn ogen geopend en zijn vader weer
herkend.
‘Pap…’ klonk het zachtjes, zwakjes. ‘Waarom was het licht
uit?’
‘Kalm maar,’ had Van Wyck geantwoord. ‘Je was even weg.
Dat is alles.’
Voor zijn zoon was het alsof hij maanden in een coma had gelegen. Van zijn regressie noch van de aanleiding daartoe kon
hij zich iets herinneren. Het bevestigde Van Wycks vermoeden dat er in de tussentijd iemand anders achter het stuur
had gezeten. De jongen was snel hersteld, zijn oude zelf geworden.
In plaats van op zijn lauweren te rusten en te genieten van de
dankbaarheid die zijn vrouw hem – toen nog – betoonde, had
Van Wyck geprobeerd de factoren terug te halen die de doorbraak hadden geforceerd. Had hij iets bijzonders gezegd, een
magisch woord dat de spreuk had verbroken? Integendeel.
Na een tijdje had hij de taal laten vallen en het gewoon bij
geluiden en aanrakingen gehouden. Misschien was dat het,
misschien moest je tegen de voorouders praten in een taal
die ze verstonden. Een oertaal desnoods. Hen op hun gemak
stellen tot ze uit zichzelf weer vertrokken.
Hij had besloten dat hij deze doorbraak, deze ontdekking,
Ben even weg 41
Ivan de Verschrikkelijke
met anderen diende te delen, anderen wier kinderen door
een boosaardige voorvader werden gegijzeld. En dat waren
er nogal wat, als je ogen en oren openhield. Overal ouders
die zich erover beklaagden dat hun voorheen zo voorbeeldige
kinderen onhandelbaar waren geworden.
Zoals Ivan. Er klonk nog een kreet vanaf de eerste verdieping,
het geluid van een worsteling.
‘Ja, hij is duidelijk ontwaakt,’ zei Mary-Anne. ‘De deur van
zijn kamer zit op slot en dat bevalt hem niet. Hij wil naar
buiten. Hij begrijpt niet dat hij huisarrest heeft. Wilt u hem
zien?’
‘Ja. Het lijkt me tijd.’ Hij pakte een kleine geluidsrecorder uit
zijn jaszak. ‘Ik zal opnamen maken.’
Ze ging hem voor, een houten wenteltrap op. Lege bekers en
glazen stonden op de treden.
‘Hij slikt zijn pillen niet meer,’ zei de moeder. ‘We moeten ze
met geweld toedienen.’
Van Wyck knikte. ‘Daar komt het uiteindelijk vaak op neer.’
‘Als zijn oom er niet was om hem in bedwang te houden, zou
ik denk ik ook zijn weggelopen, mijn man achterna. Hij is
sterk, mijn Ivan, voor zijn leeftijd. Hebt u daar nooit last van,
dokter, dat ze u aanvliegen?’
‘Vaak genoeg, Mary-Anne, maar ik ben sterker dan ik eruitzie.’
Het pareren van de aanvallen hoorde bij zijn werk. Het voordeel was dat zijn dagen nooit saai waren. Er waren enkele gevallen die hij nooit zou vergeten. Een marathongesprek met
een dertienjarige jongen (Code-4) die hem in perfect Frans
had onderhouden over de gruwelen die zijn ouders waren
aangedaan gedurende de Franse Revolutie. Een jong meisje
(Code-3) dat zich in een kast had opgesloten, uit angst dat
Ben even weg 42
Ivan de Verschrikkelijke
soldaten haar zouden komen halen.
Ze waren niet altijd boosaardig, mind you. Hij had genoeg
gevallen meegemaakt waarin kinderen simpelweg angstig of
volkomen futloos werden, niet langer begrepen hoe de wereld
in elkaar stak. Er waren vast ook gevallen waarin een kind er
als persoon juist op vooruitging, maar die gevallen kwamen
niet bij Van Wyck terecht.
Hij wist niet waarom het alleen kinderen overkwam. Was het
zo dat een palimpsest zich al gedurende de jeugd liet zien
of anders helemaal niet? Waren er wellicht ook ouderen die
plots door een andere, dominantere persoonlijkheid opzij
werden gezet, maar niet onder zijn aandacht kwamen omdat ze onmiddellijk in gekkenhuizen werden weggestopt? Het
was een verontrustende gedachte dat er wellicht nog honderden, dúízenden mensen waren die hij zou kunnen genezen als
hij maar van hun bestaan wist.
Van Wyck was de autoriteit op zijn gebied. Er waren inmiddels andere psalologen, maar die beschouwden hem als de
grondlegger van hun vakgebied. Zijn boek was het handboek
bij uitstek, een eerste hulp bij palimpsesten. Zijn therapie
was in meer dan de helft van de gevallen succesvol. Meestal
had hij zijn instrumenten niet eens nodig, de dwangmiddelen die hij inzette wanneer een palimpsest zich niet langs de
verbale weg liet schoonpoetsen. Van Wyck hield er niet van
om drastische maatregelen te moeten nemen, maar ze waren
hem altijd goed van pas gekomen als de andere, meer humane
opties waren uitgeput.
Op deze resultaten kon hij trots zijn. In veel gevallen ging
het om kinderen die al volledig waren opgegeven door hun
ouders, die zonder zijn ingrijpen hun hele leven in inrichtingen zouden hebben gesleten. Hopelijk kon hij Ivan spoedig
bij de succesvolle gevallen rekenen. Hij had behoefte aan een
Ben even weg 43
Ivan de Verschrikkelijke
meevaller. Niet dat hij zijn laatste opdrachten had verprutst,
integendeel, hij had uitmuntend werk geleverd. Maar de lof
die hij verdiende, was uitgebleven. Zijn vrouw was bijzonder
afstandelijk de laatste weken. Eén keer had ze hem gezegd dat
hij het contact met de werkelijkheid was verloren. Hij had
niet begrepen wat ze daarmee bedoelde. Haar woorden zaten
hem dwars op de momenten waarop hij juist geen stoorzenders kon gebruiken.
Op de overloop was het pikdonker. De agressieve geur was
hier nog nadrukkelijker aanwezig: zweet en urine die met de
tevergeefse, maskerend bedoelde deodorant een onheilige alliantie hadden gevormd. Hij merkte dat zijn neus weer liep,
dat zijn ogen traanden. Hij stootte zijn voet tegen de onderste
traptrede. ‘Heb je misschien ook licht?’
‘Hij heeft de lampen stukgeslagen,’ fluisterde Ivans moeder,
alsof ze bang was dat haar zoon haar zou horen. ‘Hij zei dat
het licht pijn deed aan zijn ogen. Alstublieft, dokter, brengt
u mijn Ivan terug.’ Ze legde haar hand op de klink van een
deur, gaf met haar andere hand een draai aan de sleutel. ‘Bent
u er klaar voor?’
‘Een momentje.’ Van Wyck greep zijn zakdoek en poetste zijn
brillenglazen, snoot daarna zijn neus. Hij ademde diep in en
weer uit, in en uit, in en uit, net zolang tot hij volkomen
kalm was. ‘Ga je gang.’
De deur van de slaapkamer zwaaide open. Mary-Anne deed
een stapje opzij om de dokter voor te laten gaan. Deze trad
voorzichtig binnen, sloeg zijn hand voor zijn gezicht om de
stank te weerstaan. In het schemerdonker zag hij een adolescent op zijn bed zitten. Hij had oordopjes in en luisterde naar
muziek die zelfs aan de andere kant van de kamer te horen
was, een dreunend geluid dat leek te worden voortgebracht
Ben even weg 44
Ivan de Verschrikkelijke
door een reeks machines in een fabriekshal. Hij maakte geen
aanstalten om overeind te komen, maar sloeg Van Wyck van
veilige afstand gade, met zoveel woede als hij maar in een blik
kon persen. De woede was slechts een façade, waarachter Van
Wyck angst ontwaarde, angst en onzekerheid. Het zou een
karwei worden om die façade te breken. Het was goed dat hij
zijn instrumenten had meegebracht.
‘Dag jongeman,’ zei Van Wyck. Hij stak een hand op, als een
verzoenend gebaar.
De jongeman zweeg.
‘Versta je de woorden die ik spreek?’ vroeg Van Wyck hem.
‘Knik als je me kunt verstaan.’
‘Flikker op, ouwe kut-opa,’ zei de jongeman. ‘Die kutouders
van me hebben je zeker gestuurd? Tyf maar weer op. Ik ga
toch niks zeggen.’ Hij stak zijn middelvinger naar de dokter
op.
Van Wyck knikte en wendde zich tot Mary-Anne. ‘Het is me
duidelijk.’
‘Wat is het, dokter?’ vroeg ze. ‘Wat denkt u ervan?’
‘Hij gromt. Hij bijt. Hij maakt gebruik van primitieve handgebaren om kwade geesten af te weren. Het is niets dan wartaal dat hij uitstoot.’ Van Wyck schonk Mary-Anne zijn meest
indringende blik. ‘Ik ga je niet met leugens geruststellen: dit
is een ernstig geval. Een van de zwaarste die ik tot nu toe heb
gezien. Maar niet getreurd: ik ben overal op voorbereid.’ Van
Wyck stroopte zijn mouwen op en zocht in zijn tasje naar zijn
boor en scalpel. Met zijn instrumenten in de aanslag betrad
hij de kamer. ‘Moge Gods liefde me steunen.’
Ben even weg 45
E. Driever
Gesloten
Ik heb vandaag
mijn hoofd afgezet
Ik denk niet
meer aan jou
Hoe jij eruitzag
gedeletet
Hoe je sprak
nu onhoorbaar
Hoe je lachte
is mij vergaan
Hoe vuisten vlogen
abdominaal
definitief
uit die baan
Hoe je lichaam
(even weg voor anderen)
de aarde voedt
Hoe een boom
nog kan groeien
Ooit uit jou
Ben even weg 46
Gesloten
gevallen eikel
Doe je, eind’lijk
dood, iets goed
Ze hebben vandaag
jouw dossier
gesloten
Ik heb vandaag
’t brood weer zelf
gesneden
Ben even weg 47
MGS Siemes
Zul je me missen?
Ze rijdt in een Koreaans autootje waar ze nauwelijks in past.
Ze komt onze straat in gereden en parkeert dat malle ding
achter de verhuiswagen. Vast niet van harte, want ze zet hem
altijd het liefst op de stoep, precies naast de lantaarnpaal, en
dat lukt nu niet. Mijn zoontje komt naast mij staan terwijl
ze zich uit haar blikken dwangbuis probeert te wurmen. Normaal gesproken zou ze haar armen om de lantaarnpaal slaan
en zich eruit trekken, maar nu is het een kwestie van afzetten,
duwen en stukje bij beetje terrein winnen tot je ‘plop’ hoort
en ze met een smak op het trottoir belandt.
Zover is het nog niet. Mijn zoontje en ik staan midden in de
steeds leger wordende woonkamer en kijken door het gordijnloze raam naar het overbekende tafereel.
‘Zul je haar missen?’ vraag ik.
‘Nee,’ zegt hij. Hij kijkt me niet aan, maar ik ben blij dat hij
mijn aanwezigheid erkent. Dat is meer dan zijn moeder mij
gunt. Zo nu en dan beent ze de kamer binnen, verzet een
verhuisdoos of neemt een plant mee naar buiten. Er staan
hier geen kasten of zware meubels meer. De mannen van het
verhuisbedrijf zijn boven het waterbed aan het demonteren.
Het klinkt alsof ze om de haverklap struikelen.
Ben even weg 48
Zul je me missen?
‘Jullie hoeven niet weg.’ Mijn stem slaat over, mijn glimlach
brandt in mijn gezicht.
‘Ze zegt dat jij hier niet meer hoort en toch blijf je maar.’
Hij heeft een wijze stem, ik herken zijn moeder in zijn ‘toch’.
‘Daarom gaat zij maar weg.’
‘En jij gaat met haar mee.’ Het klinkt als een verwijt en daar
is hij op voorbereid.
‘Jij bent eigenlijk bij ons weggegaan, weet je nog?’
Nee, dat weet ik niet en daar wil ik best iets boos over zeggen,
maar ik twijfel en ik raak in de war en zijn moeder komt weer
binnengestampt met een palmboompje. Ze ziet me niet en
zwiept het plantje vervaarlijk in het rond; ik deins achteruit
en de messcherpe bladeren snijden in mijn huid. Ik haal mijn
hand langs mijn hals, maar ik zie en voel geen bloed. Ik voel
helemaal niets.
‘Ga je nog meehelpen of hoe zit het?’ vraagt ze, maar ze wacht
niet op antwoord en is alweer de deur uit.
‘Zo-ho!’ roepen mijn zoon en ik in koor.
Hij kijkt me aan en ik zie eindelijk zijn overweldigende lach.
Hij zucht zoals ik als vader zou moeten zuchten: ‘Jij hoort
hier niet te zijn, pap, ik hoop dat je het ooit zult begrijpen.’
Ik wil hem niet begrijpen.
De dikke dame in de krappe Koreaan heeft een been naar
buiten weten te werken. Het zal nu niet lang meer duren. Ik
kijk achter mij de kamer in en ik zie dat hij al bijna leeg is.
Alleen de palmboom en een kartonnen doosje staan er nog.
Het gestommel van de verhuizers op de bovenverdieping is
opgehouden. Het is tijd.
‘Zal ik je missen?’ zeg ik maar, want ik ben gewoon niet iemand die kan vragen wat hij wil.
‘Nee, dat zul je niet.’
‘Hoe kun je dat nou denken?’
Ben even weg 49
Zul je me missen?
‘Omdat we dit gesprek nu iedere dag voeren, pap. Iedere dag.
Miste jij mij vandaag?’
‘Natuurlijk niet, je bent er toch?’
Hij zucht weer zijn volwassen zucht: ‘Laat maar, ik moet
gaan.’
‘Blijf nog even.’
Hij heeft zijn jas al aan. Hij haalt een keer diep adem en kijkt
me lang aan: ‘Ik begrijp het nog steeds niet, pap, maar zo kan
het niet langer.’
Hij lijkt zoveel ouder.
Zijn moeder staat achter hem, ik heb haar niet eens binnen
horen komen. Ze kijkt dwars door me heen. ‘Kom Peter, we
gaan.’ Ze klinkt opgelucht. Moet ik daar kwaad om zijn? Ik
voel helemaal niets, alles is verlamd, zelfs de tijd.
Peter loopt met zijn moeder de kamer uit. Hij draait zich nog
even om en steekt zijn hand op.
‘Moet jij dat laatste doosje niet meenemen?’
‘Dat is voor jou,’ lacht hij.
Zijn moeder kijkt hem verschrikt aan, maar hij slaat zijn arm
om haar heen en ze glimlacht tevreden. Ze lopen de kamer uit
en ik kan niet met ze mee.
Ik heb het doosje in mijn handen, het voelt leeg. Een paar
krantenknipsels, een wazige foto en mijn telefoontje. Ik weeg
het apparaatje in mijn hand en probeer de herinneringen die
het oproept terug te duwen in de doos. Het lukt niet. Ik zie
mijzelf weer zitten in mijn auto, telefoon in mijn ene hand,
de radio zachter zettend met de andere. Ik geef een ruk aan
het stuur, net voordat ik in de berm beland. Het telefoontje is
niet veel groter dan een luciferdoosje en glipt uit mijn vingers.
Het valt naast de passagiersstoel. Ik schreeuw in mijzelf dat
ik het niet moet doen, maar ik doe het toch: ik koppel mijn
gordel los en maak me zo lang mogelijk om het vervloekte
Ben even weg 50
Zul je me missen?
ding te pakken. Wanneer ik opkijk, zie ik de achterkant van
de strooimachine, ik voel hoe de versnellingspook mijn buik
binnendringt en hoe de pijn het leven uit mijn lijf verjaagt.
Buiten mijzelf zie ik later hoe de brandweer mijn lichaam uit
het verwrongen staal knipt.
Jij bent eigenlijk bij ons weggegaan, weet je nog?
Nee, lieve zoon, ik ben niet weggegaan, ik ben nooit meer
thuis gekomen.
Ze staan buiten. Hij is veel ouder, zie ik nu en hij is groter
dan zijn moeder. Hij zet een tas in de auto en zwaait naar de
chauffeur van de verhuiswagen. Plotseling, alsof hij zich iets
herinnert, loopt hij langs de verhuiswagen naar het autootje
dat daar nog steeds staat te schudden. Hij reikt met zijn gespierde arm naar binnen en zwaait met een sierlijke beweging
de buurvrouw eruit. Ze landt als Mary Poppins met twee
voetjes naast elkaar op het trottoir. Ze grijpt Peter vast en
knuffelt hem, verpulvert hem bijna. Wanneer ze hem loslaat
lijkt hij weer wat langer en dunner. Ik ga hem missen.
Ben even weg 51
Hadeke
Rimpelloos
‘Hallo. Ik schiet meteen even de wc in, hoor. Ik kan het niet
meer ophouden. Sorry.’
De man in het zwarte t-shirt stapt gehaast naar binnen en
loopt meteen door naar de badkamer. Hij doet haar denken
aan Jan.
Ze vindt het wel fijn hier, alles heeft ze bij de hand in een
beperkte ruimte. Een bed, een tafel met vier stoelen, een televisie waarop ze ook radio kan luisteren en een luie stoel voor
het raam. Op de gang komt ze niet meer. Ze hoort de stemmen en het gelach, het geratel van karretjes, maar het voelt
niet vertrouwd.
Vanuit het raam ziet ze over de boomtoppen heen de toren.
Daarachter ligt het park.
‘Zal ik het kleed hier neerleggen?’
‘Ja,’ zei ze bijna geluidloos, maar haar knik bracht de boodschap al duidelijk over.
‘Ik heb het brood al gesneden. Er is genoeg beleg. Hier, verse
aardbeien, een stuk jong belegen kaas, chocoladehageltjes en
kaantjes van mijn moeder. Verder heb ik een worstje en nog wat
andere kaasjes meegenomen. En wijn natuurlijk. Twee flessen.’
Ben even weg 52
Rimpelloos
‘Dat lijkt me meer dan genoeg!’
Ze voelde dat ze bloosde.
‘Het is nog best warm, hè?’ zei ze.
‘Dat zal het nog wel even blijven. Zal ik vast een broodje voor
je maken?’
‘Ja, graag. Niet te veel hoor, ik heb niet zo’n honger.’
Vandaag zou het gebeuren. Ze had zich erop gekleed. Emma
had haar verteld dat het heerlijk was en dat het daarna alleen
nog maar lekkerder zou worden. Van haar had ze ook wat tips
gekregen, die ervoor zouden zorgen dat het voor hen allebei
lekker zou voelen, zonder dat het gevolgen zou hebben.
‘Lang genoeg erin, maar op tijd eruit. Je hoort het aan zijn
adem.’
Ze boog voorover.
‘O jee, laat ik de worst vallen.’
Hij probeerde zijn blik van haar blouse weg te houden. Emma
had gelijk. Mannen kunnen dat niet.
Al snel zaten ze aan de wijn.
‘Zal ik nog wat bijschenken?’
‘Ja graag. Of wacht, jij doet al zoveel. Ik schenk wel in. Houd
je glas maar bij.’
‘Pas op. Voorzichtig.’
Een golf wijn spoelde over zijn hand.
‘Wacht maar.’
Langzaam kroop ze naar hem toe. Nam zijn glas over, pakte
zijn hand en bracht deze naar haar mond. Zachtjes likte ze
over de bovenkant, daarna langs de binnenkant en tot slot
nam ze vanaf de duim elke vinger afzonderlijk tussen haar
lippen. De zon had het einde van de dag al ingezet.
‘Je moet het heft in eigen hand nemen,’ had Emma haar verteld. Ze hadden gelachen om dat ‘heft in eigen hand’.
‘Mannen doen altijd zo stoer en hun broek staat bij een glim-
Ben even weg 53
Rimpelloos
lach al bol, maar de actie moet van jou komen.’
Ze had gelijk. Jan liet het lijdzaam over zich heen komen.
Toch had hij deze plek zelf uitgekozen. Hier zouden ze niet
snel betrapt worden.
‘Ik hou van je,’ fluisterde hij.
Ze bevrijdde zijn pink uit haar mond en leidde zijn vingers
naar haar borst. Daarna greep ze naar beneden. Het ging snel.
Achteraf te snel.
‘Maar het wordt heus beter,’ zou Emma later nog een keer
zeggen.
Daarin had ze gelijk. Ze moesten trouwen, maar voor haar
gevoel was er geen verschil tussen de verplichting en de keuze.
Toen ze man en vrouw waren, konden ze meer tijd voor elkaar nemen en dat kwam hun liefdesleven zeker ten goede.
Jan is dood. Al een poosje.
In de kamer klinkt gestommel. De badkamerdeur gaat open.
Een man in een zwart t-shirt komt naar buiten. Ze vraagt
zich af hoe hij binnengekomen is. Hij lijkt op Jan.
‘Sorry moeder, het moest echt even.’
De man heeft een vriendelijke stem. Hij zal vast een kopje
thee lusten. Ze reikt naar de theepot.
‘Beter een vriendelijke vreemdeling dan een boze buur,’ was
een van Jans zelfverzonnen wijsheden. Vandaag zal ze ernaar
leven.
Ze ziet wat haar handen moeten zijn. Haar trouwring herkent
ze.
Een vlinder fladdert in een korte vlucht door haar buik.
‘Hallo Jan,’ zegt ze.
Ben even weg 54
Tom Schoonbaert
Trollenjong
‘Kom mee, haast je.’
Jorn schudde zijn hoofd. Onder de lage tafel in de woonkamer was altijd de beste schuilplaats tijdens de ruzies. Zo bleef
hij uit het zicht, kon hij zijn ogen sluiten en doen alsof het
onweerde. Kon hij hopen dat papa hem deze keer niet vond.
‘Kom dan, Jorn. Alsjeblieft?’ De schrille stem smeekte hem
nu. Een zacht handje streelde zijn wang.
‘Nee, ik durf niet.’ Jorn sloeg zijn handen voor zijn gezicht
toen hij het geluid van brekend glas hoorde. Donder, dacht
hij, en papa zegt altijd dat ik niet bang mag zijn van donder.
Toch bleef hij liggen.
‘Arme Jorn. Wil je een spelletje spelen?’
Dat hoorde Jorn graag. Bere wist altijd leuke spelletjes te verzinnen: verstoppertje, tikkertje, wat dan ook. ‘Ja, wat doen
we?’
Een pluchen gezicht draaide zich naar hem toe en zei, met
zijn eeuwige glimlach: ‘Dat zeg ik je pas als je meekomt. Het
is niet ver, tot achter de grijze wolk.’
Jorn keek om zich heen. Het onweer had zich verplaatst naar
de keuken, dus was hij veilig, althans voor even. Hij kroop
onder de tafel uit en volgde het beertje over het grasveld dat
Ben even weg 55
Trollenjong
zich over de volledige woonkamer uitstrekte. Toen hij de grijze wolk voorbij was, zag hij niets. ‘Bere, waar ben je?’ fluisterde hij. Hij ging op de grond liggen en keek onder de wolk.
Een poot schoot vanuit de duisternis op hem af en tikte hem
op zijn hoofd.
‘Tikkie, jij bent het!’
Jorn giechelde een beetje en liep achter Bere aan. Net op het
moment dat hij Bere wilde vangen, botste hij tegen iets aan
en viel hij op de grond. Een grote schaduw verduisterde het
gras. Voor hem stond de trol.
‘Verdomme, pas toch eens op!’
De barse stem verbrak de betovering. Om Jorn heen veranderde de wilde tuin weer in de alledaagse woonkamer. ‘Sorry
papa,’ zei hij.
‘Wat spook je toch uit?’
Jorn stamelde iets en greep naar zijn teddybeer.
‘Ik versta je niet, spreek duidelijker.’ De man pakte de beer op
voor Jorn erbij kon. ‘Wanneer stop jij eens met dat stomme
ding te spelen?’
‘Je doet Bere pijn! Stop ermee, papa.’
‘Harry? Wat is er?’
‘Zes jaar en hij blijft maar met die stomme beer spelen,’ zei
Harry.
Jorn begon te huilen. ‘Mama, Bere heeft pijn. Zeg tegen papa
dat hij hem loslaat.’
‘Harry, wat doe je nu?’
‘Het wordt tijd dat hij een grote jongen wordt, Lise, echte
vrienden maakt. Het is gewoon niet gezond dat hij hier altijd
alleen is.’
Jorn bleef aan de beer trekken.
‘Help me, Jorn.’ De stem van de beer klonk gedempt, angstig.
‘Mama!’
Ben even weg 56
Trollenjong
‘Dit is toch niet normaal meer, zeg nu zelf,’ riep Harry.
‘De dokter zei dat Jorn gewoon heel veel fantasie heeft en zijn
eigen wereld creëert. Waarom zou hij ook niet? Even weg van
hier, van...’
‘Wat? Zeg het dan, verdomme, van mij. Of niet soms?’
‘Mama, Bere heeft pijn. Papa moet hem loslaten.’
‘Hang het kind niet uit en laat die beer los, Harry!’
‘O ja? Ik ben hier het kleine kind? Heel goed. Kijk dan maar
wat het kind doet.’ Harry negeerde het wanhopig gehuil van
zijn zoon. Hij hield de beer voor zich, net boven de grijpende
handen van Jorn, greep het hoofd van Bere, rukte het af en
smeet de resten op de grond.
‘Nee, papa, nee!’ Jorn nam de resten van zijn teddy in zijn
armen en drukte ze huilend tegen zich aan.
‘Smeerlap, waarom doe je dat?’ Lise liep naar haar zoon en
probeerde hem te troosten. De jongen gaf beide stukken van
zijn beer aan zijn moeder en keek haar smekend aan. ‘Het is
goed, jongen,’ zei ze. ‘Ik zorg wel dat alles in orde komt met
Bere.’
‘Die rommel moet in de vuilnisbak,’ zei Harry.
Na die woorden stond Jorn op. Hij balde zijn vuisten en riep:
‘Dat mag niet, stoute papa.’ Voor hem stond nu de trol, die
even achteruitdeinsde. Toen kwam er een lelijke grijns op het
gezicht van het wezen; uit zijn mond stroomde een duistere
golf.
‘Ik denk dat het tijd wordt om je te leren hoe je tegen je vader
spreekt,’ zei Harry. Hij pakte Jorn bij de arm en kneep, hard.
De jongen schreeuwde het uit van de pijn. De duisternis leek
overal om hem heen te hangen, hem te verstikken.
‘Waag het niet!’
Jorn viel op de grond. Hij wreef over zijn arm en keek verbaasd toe hoe een wezen, sierlijk, stralend, het duister ver-
Ben even weg 57
Trollenjong
dreef. Een engel, dacht Jorn, dat moet wel. De engel ging
voor de trol staan.
‘Je blijft van mijn zoon af, begrepen?’ Ze hief haar armen op
en nu leek de trol ineen te krimpen.
‘Je bent al even geschift als die kleine.’
Na die woorden verdwenen het licht, de engel en de trol.
Nu zag Jorn zijn vader staan, met gebalde vuisten die trillend
naast zijn lichaam hingen.
‘Wat interesseert het mij nog? Je doet maar, ik ben weg.’ Harry draaide zich om en verliet de woonkamer.
Kort daarna hoorde Jorn de voordeur hard dichtslaan. Pas
toen liep hij naar zijn moeder. ‘Alles komt toch goed met
Bere, mama?’
‘Natuurlijk jongen. Het is tijd om te gaan slapen, maar als je
morgen wakker wordt, ligt hij weer bij je in bed.’
‘Beloofd?’
Ze nam hem in haar armen en gaf hem een kus. ‘Beloofd!’
Jorn schrok wakker. Een geluid, ergens in zijn kamer, of was
het op de gang? Hij duwde zich overeind in zijn bed. Het
kussen voelde nog nat aan onder zijn hand. Hij kon zich niet
meer herinneren wanneer hij precies gestopt was met huilen
en in slaap gevallen was. Zonder Bere was de slaapkamer geen
plaats meer waar alle knuffels feestvierden en verhaaltjes vertelden. De anderen bleven stil, zelfs mijnheer Keun, die normaal niet wilde stoppen met kletsen totdat Bere zei dat het
nu wel genoeg was. Maar niet vanavond. De kamer was kaal,
leeg. Opnieuw hoorde hij iets, een gemompel op de gang.
‘Doe het dan, maar maak hem niet wakker.’
Jorn ging weer liggen en deed of hij sliep toen hij de deur
hoorde opengaan. Een stinkende wolk bedekte het bed en
Jorn wist wie er de kamer binnengekomen was. Alleen de trol
Ben even weg 58
Trollenjong
had die geur, meestal laat op de avond, maar de laatste tijd
steeds vroeger. Een ruwe hand streelde snel over zijn wang,
deed hem rillen. Hij hoorde een grom en voelde de trol iets
op zijn bed leggen.
‘Geniet er maar van. De volgende keer smijt ik hem onmiddellijk de vuilnisbak in.’
Jorn durfde zijn ogen niet open te doen en bleef stokstijf liggen, al kon hij niet wachten om te zien wat zijn vader op
zijn bed gelegd had. De geur, die heel sterk werd toen de trol
sprak, werd zwakker. Hij kromp ineen toen de slaapkamerdeur met een bons weer gesloten werd.
Ben even weg 59
Henrieke Koelewijn
Zwemmen in de Noordzee
We zijn zestien en veertien.
We lopen in bikini op het strand,
lopen uit het zicht van onze ouders.
We doen alsof we bij elkaar horen,
maar eigenlijk ben je jaloers op mij,
omdat ik mooier ben dan jij,
omdat mijn cupmaat groter is dan die van jou.
We gaan de zee in.
Even later springen we achterwaarts op de golven.
De golven tillen ons op, dragen ons en laten ons weer los.
Alsof ze daarvoor zijn bedoeld.
Dan komt er een golf die te hoog is
en die ons overspoelt.
Opeens ben ik onder water en alleen.
Bevroren in de stroom.
Als de kracht van de stroom afneemt kom ik boven.
Opgelucht.
Ben even weg 60
Zwemmen in de Noordzee
Ik wil mijn opluchting delen met jou,
maar ik zie je niet.
Ik zie alleen de zee, de lucht, het strand.
Ik moet je zoeken,
mijn armen door het water laten gaan.
Of hulp gaan halen,
maar misschien duurt dat te lang.
Net als ik begin te zoeken ben je daar weer.
Je hoest het water op.
Ik heb een seconde gedacht dat je dood was.
Ik keek naar het strand en de lucht
en ik voelde de schuld die ik zou dragen.
Ben even weg 61
Ronald de Hoogh
Kort afwezig
Ze is heel rustig. Ze klinkt bijna zakelijk, alsof ze het over een
verre kennis heeft. ‘Ik ben zo bij je,’ zeg ik tegen haar. ‘Heb
je Suus ook gebeld?’
Ik ben op mijn werk, ze heeft direct mijn 06-nummer gebeld.
Ik loop langs personeelszaken en meld wat er aan de hand is.
Ik vergeet niet eens om uit te klokken. Als ik naar mijn auto
loop, denk ik aan de sleutel van de zolderkamer. Zou ze die
gevonden hebben, droeg hij hem bij zich? Is ze al naar zolder
gelopen, of denkt ze daar niet aan?
Mijn vader zat meestal op zolder. Daar werkte hij aan zijn
modelspoorbaan of bestudeerde de boeken waar de rest van
het gezin niet in mocht lezen en vooral ook niet aan mocht
komen. ‘Stel dat er een afdruk van een vuile vinger op een
bladzij komt, of een scheurtje in het papier, dan heeft het
boek meteen geen waarde meer,’ legde hij ons uit. ‘Tenminste, niet voor mij!’ Hij glimlachte wel als hij dit zei, maar hij
meende het heel ernstig.
Beneden in de woonkamer stond ook een boekenkast, met
daarin de boeken voor het hele gezin, zoals een dierenencyclopedie, waar ik als jongen vooral belangstelling voor had.
Ben even weg 62
Kort afwezig
Voor mijn twee jaar oudere zus Susan was er een collectie moderne literatuur in paperbackvorm. Mijn moeder toonde niet
veel belangstelling voor de boeken. Ze las dagelijks een krant
en kocht graag tijdschriften, maar boeken interesseerden haar
niet. ‘Waarom zou ik moeten lezen wat iemand anders verzonnen heeft?’ zei ze daarover.
‘Je kunt toch ook een geschiedenisboek lezen,’ bracht ik daar
een keer tegenin. ‘Dat is niet verzonnen.’
‘Wat ben jij bijdehand!’ was haar enige antwoord. En ze deed
alsof ze verdiept was in een artikel op de voorpagina van de
krant en in de sigaret die ze op dat moment rookte.
De zolderkamer was alleen toegankelijk voor mijn vader. Hij
bezat de enige sleutel die op de deur paste. Als hij niet thuis
was probeerde ik wel eens of de deur openging, maar dat was
nooit het geval. Er zat een ouderwets slot in de deur, met
een sleutelgat waar je doorheen kon kijken, maar er viel niets
door te zien. De zolder was verduisterd.
Als mijn vader op zolder bezig was, deed hij de deur ook achter zich op slot. Hij wilde niet onverwacht gestoord worden.
‘Alsof het zo belangrijk is, waar hij mee bezig is.’ Mijn moeder
kon het niet hebben als hij urenlang onbereikbaar was. Vaak
hield ze het dan in huis niet uit. Terwijl mijn vader boven
aan zijn spoorbaan knutselde trok zij een paar kaplaarzen
aan voor een wandeling in het nabijgelegen bos. In de herfst
kwam ze dan thuis met een paar blaadjes in haar haar. Ze had
toen nog lang donker haar en de blaadjes staken er rood en
geel tegen af. Ze hield er niet van om op de paden te blijven.
Na zo’n wandeling was ze in een beter humeur. Energiek ging
ze de trap op naar zolder en klopte aan. Ze riep zijn naam en
vroeg of hij beneden kwam. Soms deed hij dat dan ook.
Ben even weg 63
Kort afwezig
‘Kijk,’ zei mijn vader. ‘Nu wordt het nacht!’ De treinen reden over het tracé. Als ze elkaar kruisten wachtte de een op
de ander. Bij een spoorwegovergang gingen automatisch de
spoorbomen dicht. Mijn vader draaide aan de dimmer van
het licht. Langzaam werd het donkerder op zolder. Toen ik
bijna niets meer zag, gingen in de huisjes van het dorpje op
de treinbaan ineens lichtjes aan. Ook in de molen die bij het
dorpje stond en waarvan de wieken geluidloos ronddraaiden,
ging een lichtje branden.
‘Hier heb ik maanden aan gewerkt,’ zei mijn vader. ‘Ik moest
het je gewoon laten zien.’
Na een tijdje draaide mijn vader het licht weer op volle sterkte. De lampjes in het dorp gingen uit.
In de boekenkasten die twee muren van de ruimte bedekten,
stonden de boeken netjes geordend. Grote kunstboeken bij
elkaar, gebonden uitgaven bij elkaar, pocketboeken bij elkaar.
Ik kon geen titels onderscheiden en durfde niet naar de kasten toe te lopen om ze te kunnen lezen.
Ter begroeting geef ik mijn moeder een droge kus op beide
wangen. Ze heeft niet gehuild, zie ik aan haar ogen, tenminste niet het laatste uur. ‘Wat fijn dat je meteen kon komen,’
zegt ze.
‘Natuurlijk,’ zeg ik.
‘De dokter is al geweest. Het lichaam is vrij snel opgehaald,
het was zo’n naar gezicht. Spooky. Hij zat daar in de stoel. Hij
kwam van boven, hij ging in de stoel zitten, het leek of hij
in slaap gevallen was. Maar ik had er een raar gevoel over. Ik
riep hem. Wim! Toen raakte ik zijn schouder aan en zakte hij
voorover. Spooky.’ Nu glijdt er een traan uit haar oog. Het
lijkt of ze hikt.
Ben even weg 64
Kort afwezig
Dan vermant ze zich.
‘Wat zei Suus?’ vraag ik.
‘Susan schrok natuurlijk. Ze zal zo ook wel komen. Met haar
man, denk ik.’
‘Ja.’
Ik wist niet of ik wakker werd door een geluid of dat ik geluid
hoorde nadat ik al wakker was geworden uit een nare droom.
Ik luisterde. Beneden in de woonkamer hoorde ik voetstappen op de parketvloer. Toen ik gehoest hoorde verdween de
angst voor een inbreker. Het was mijn vader. Ik herkende het
geluid. Ik bleef liggen. Het lopen beneden hield op. Ik sliep
in de kamer het dichtst bij de trap naar beneden, naar de
woonkamer.
Mijn ogen wenden snel aan het donker. Aan de muur een
poster van Herman Brood. Street. Ik besloot even te gaan kijken wat mijn vader aan het doen was.
Hij zat in zijn pyjama in zijn stoel, met een fles en een klein
glaasje op het bijzettafeltje. ‘Dag jongen,’ zei hij. ‘Wat ben je
vroeg op, of heb ik je wakker gemaakt?’ Hij schonk nog een
glaasje in. De lucht van alcohol herkende ik wel, al dronk ik
dat toen zelf nooit. Ik ging tegenover hem op de bank zitten.
‘Zit je hier al lang?’ vroeg ik.
‘Al een tijdje, al enige tijd... Misschien nog wel wat langer...
Misschien niet zo lang meer, wie weet.’
‘Hoe bedoel je?’ vroeg ik. Ik was niet gewend hem zo te horen
praten.
‘Schrik maar niet. Maar weet je, misschien ga ik er wel een
tijdje tussenuit. Heel even maar. Een paar dagen. Sst. Zeg het
niet tegen je moeder!’
Zo praatte hij nog wat verder, met gedempte stem, steeds
zachter, tot hij stilviel. Tot de fles leeg was. Hij viel in slaap in
Ben even weg 65
Kort afwezig
de stoel. Ik bleef nog even naar hem zitten kijken, denkend
aan zijn woorden. Ik spoelde het glaasje om in de keuken en
zette de fles bij de andere lege flessen. Daarna ging ik weer
naar bed. Mijn vader liet ik in de stoel zitten.
De volgende ochtend leek hij zich niets van die nacht te herinneren. De drankfles stond niet langer bij de andere flessen,
zag ik.
Ik hield me aan zijn verzoek en zei niets tegen mijn moeder.
Een maand later was mijn vader toch ineens verdwenen. Er
kwam al snel een brief uit Drenthe. Daar had hij zich verstopt
in een hotel, om tot bezinning te komen en uit zijn harnas
te breken, zo schreef hij. ‘Wat een onzin!’ riep mijn moeder,
nadat ze de brief aan Susan en mij had voorgelezen. ‘Wat een
dramatiek! Nou, laat hij maar in Drenthe blijven, laat hem
maar in de turf wegzakken, voor mijn part.’
Maar toen hij een week later weer voor de deur stond, liet ze
hem gewoon binnen. Mijn vader leek daarna niets veranderd.
Er werd verder niet meer over gepraat.
Susan is er nog niet. Ik heb koffie gezet voor ons tweeën. Voor
mijn moeder zet ik er een glas water bij. Een glas water drinken werkt kalmerend en al is ze niet overstuur, het kan geen
kwaad. Ze drinkt er meteen van.
‘Had hij eigenlijk de zoldersleutel nog bij zich?’ vraag ik a­ an
haar.
‘Hoezo? Niet dat ik weet. Hij had niets in zijn broekzakken,
zeiden ze.’
‘Jij bent toch nooit op die kamer geweest? Ben je niet benieuwd?’
‘Jij bent er toch wel eens geweest,’ zegt ze. ‘Wat is daar dan
te zien?’
Ben even weg 66
Kort afwezig
‘Dat is wel lang geleden. Hij heeft daar toch een extra computer staan? Ik weet niet wat nog meer. Vast die treintjes nog, de
boeken... Het intrigeert me. Ik heb die boeken bijvoorbeeld
nooit goed kunnen bekijken.’
‘Je bent wel nieuwsgierig. Mij interesseert het niet zo. Maar
als jij naar boven wilt lopen, ga je gang.’
Mijn wangen beginnen te gloeien. Dat zal een mooi gezicht
zijn. Snel sta ik op en loop naar de keuken. Ik drink wat water
om af te koelen.
‘Ik ga toch even kijken,’ roep ik.
De zolderdeur staat open. De sleutel steekt aan de binnenkant
in het slot. De indeling van het vertrek is niet veel veranderd.
Alleen is er een bureau bij gekomen met een beeldscherm
en een toetsenbord erop. Op de grond staat een desktop.
De treintafel is in de loop der jaren nog verfraaid. Mijn vader heeft een berglandschap met bossen aangelegd. Door de
berg loopt een treintunnel. In het dorpje staat een fonteintje.
Vast en zeker met stromend water, als je op het juiste knopje
drukt. De molen draait niet. Alles is in rust. De locomotieven
en treinstellen staan op een rangeerterrein.
Dan zie ik naast het toetsenbord op het bureau een opengeslagen boek liggen. En boven op het boek ligt een opengevouwen brief. Het papier is vergeeld. Daar ligt nog de enveloppe.
Ik bekijk de adressering. De naam van mijn vader. Dan een
postbusnummer.
Mijn mond voelt droog als ik de brief begin te lezen.
Assen, 24 juni 1980
Lieve Wim...
Van de rest van de brief lees ik alleen een paar woorden.
Ben even weg 67
Kort afwezig
Onder aan de brief de naam van een vrouw, de naam van een
onbekende.
Ik stop de brief in de enveloppe en steek die in de binnenzak
van mijn colbert. ‘Sst...’
De brief verbranden zou onzin zijn, dramatiek. Die gaat thuis
gewoon in de shredder.
Ben even weg 68
Joris De Brucker
Nanoku
‘Kunt ge geloven dat het hier maar veertien graden is?’
Ze zei het alsof het een schande was, maar voor mij moest
het niet veel warmer worden. Ze reikte me een koude, slappe
hand. ‘Hilde Deman.’
De deur ging op slot en haar gezicht in neutraal.
‘Ik heb uw cv doorgenomen en vergeleken met de andere
kandidaten.’
Het zal wel bij de job horen: geen emotie tonen. Haar blonde
haren lagen flets op haar hoofd. Ze had twee grote groeven
rond haar mond, als halvemanen. Ze vervaagden wanneer ze
sprak.
‘Na een grondige analyse heeft de directie besloten u een
voorstel te doen. U krijgt enkele dagen de tijd om hier al dan
niet op in te gaan.’
Ze schoof me wat papieren toe.
‘Hebt u nog vragen?’
Ik had er duizenden. Maar voorlopig zweeg ik nog. Zei zij
nog maar eens iets. Iets waarachtigs, iets wat niet klonk als
een arbeidsreglement.
In gedachten blies ik op haar haren, zoals ik graag spinnen op
de loop blaas die levenloos aan hun web kleven. Ze wiegden.
Ben even weg 69
Nanoku
Ze perste haar lippen lichtjes op elkaar om een gevleide glimlach te onderdrukken, maar het lukte niet goed.
‘Dan kom ik graag volgende week woensdag terug om samen
met u het voorstel ter tafel door te nemen.’ Opnieuw een
koude, slappe hand.
En toen was ze weg.
***
De dagen daarop speelde ik de weinige woorden die Hilde
had gesproken steeds weer af in mijn hoofd. Ik nam ook de
bedrijfsbrochure door die bij het contract zat en beeldde me
haar stem in bij de bedrijfsprietpraat.
Ovoid Industries
Van een kleine ronde o zou haar mond scherp opentrekken
naar de i van ‘Industries’. Dan zouden haar wangen haar
mond omhelzen in een diep gerimpelde accolade.
The world’s leading cosmetics manufacturer, renowned for its
tradition in top quality skin and hair care products, recommended by hygiene aficionados and porn professionals alike, opened
an extra research faculty in Belgium earlier this year, under the
auspices of Prince Vincent himself, who had previously promoted
his country on a trade mission to the US, as a hotbed of vestigial
pharmaceutical innovation and top-notch tax sophistication.
Ik liet me door de ochtendverpleegster naar het computerlokaal brengen en zocht wat nieuwsartikels op. Het bedrijf
bestond al sinds 1983, en had in ’98 een doorbraak met Nanoku©, een bacteriële crème die zachte haarkeratines aantast.
Het ontharingsmiddel werd gepatenteerd in Japan, heeft nagenoeg geen nevenwerkingen en bezit een stevig monopolie
in zijn niche. Ovoid noteerde sinds zijn beursnotering stabiel,
maar nieuwe producten zaten er blijkbaar niet onmiddellijk
Ben even weg 70
Nanoku
aan te komen. Er was ook nergens te vinden waar het bedrijf
zich de eerste vijftien jaar mee had beziggehouden.
Toen mijn uurtje op de computer om was, werd ik terug naar
mijn kamer gebracht. Ik ging op mijn bed zitten voor de meditatieoefening waar mijn therapie rond opgebouwd was. Het
was alweer een hele poos geleden dat ik ze nodig had gehad,
maar ik wist dat het zicht op een baan, op een leven buiten
de instelling, als een trigger voor een terugval zou worden
beschouwd. Ik deed er dus goed aan om me een modelpatiënt
te tonen en alle stappen te volgen zoals het hoorde.
Maanden had ik aan mijn ruimtekaart gewerkt. Op basis van
een hogeresolutiefoto van de nachtelijke hemel had ik een zo
getrouw mogelijke kopie nageschilderd op de muur tegenover mijn bed. De foto was genomen op 22 oktober 1995,
vanaf de coördinaten +50.93576 breedtegraad en +4.03402
lengtegraad. De datum en de plaats van mijn eerste ontmoeting met Eve. Alle zichtbare sterren had ik bij benadering
uitgezet op de muur, plus eentje die ik zelf had verzonnen.
De meditatie bestond eruit om alle sterren te benoemen, inclusief de fictieve. Door me te concentreren op deze visuele
ordening, slaagde ik erin om mijn hoofd leeg te maken. Geen
geluidsfragmenten meer die mijn geheugen overhoop haalden en mijn bewustzijn de mist in stuurden.
Enkel nog controle.
***
Toen Hilde me opnieuw kwam bezoeken, had ik nog steeds
geen goede ouverture klaar. Ik kon haar wel een getekend
contract voorleggen. Ik verbond me er officieel toe om de
komende twee jaar de fiscale belangen van Ovoid Industries
Belgium n.v./s.a. te behartigen. Ik staarde nog even naar de
Ben even weg 71
Nanoku
ovale, glanzende O op het hoofdingpapier, terwijl Hilde haar
aktetas openritste om mijn contract op te bergen. Ze haalde
een plastic mapje en een smartphone boven.
‘Maak u geen zorgen, hij staat op niet storen.’
Ze klikte alsnog het toestel aan om er zeker van te zijn.
‘Godverdomme, de ring zit weeral dicht.’
Ze zuchtte verveeld.
‘U bent toch zeker van uw beslissing? U begrijpt dat we met
u een risico nemen, gezien uw medisch dossier.’
Haar opmerking kwam wat laat, want de deal was net gesloten. Ze klonk opeens niet meer als een arbeidsreglement
en ondernam zowaar een poging om even te kletsen, zodat
ze niet meteen de ring op hoefde om daar te foeteren op het
vastgelopen verkeer.
Het was tijd voor mijn openingszet.
‘Zal ik je vertellen over mijn verslaving?’
Ze wachtte.
‘Als u dat wilt, graag.’
‘Ergens rond mijn twintigste raakte ik verslaafd aan Eve. Ik
weet nog steeds niet goed waarom. Ik had een opwindende
baan, vrienden, een leuk meisje. Misschien had ik er een aangeboren zwakte voor, wie zal het zeggen. Hoe dan ook. Zoals
dat gaat met verslavingen nam Eve mijn hele leven over. Ik
kon aan niets anders meer denken, kon moeilijk functioneren. En uiteindelijk heb ik...’
Ik probeerde vergeefs haar gezicht te lezen.
‘Uiteindelijk heeft mijn verslaving ook anderen getroffen.’
Ze onderbrak me niet.
‘Ik heb veel spijt van wat er toen gebeurd is, en ik ben blij dat
ik een tweede kans heb gekregen. Ik heb hard gewerkt om beter te worden, en dat zal ik ook blijven doen, mijn leven lang.’
Dat laatste stukje was me voorgekauwd, maar ik vond het wel
Ben even weg 72
Nanoku
geloofwaardig klinken. Hilde trok echter haar wenkbrauwen
op en proestte haast.
‘We zullen wel zien of het lukt, zeker?’
***
Twee jaar lang kweet ik me meer dan behoorlijk van mijn
taak. Ik had een bewaakt verblijf vlak bij de productiesite
en kreeg nog occasioneel bezoek van mijn therapeut. Hildes
notaristaaltje bleek een uitstekend surrogaat voor mijn sterrenfresco en hield me stevig op koers, tot ik me op een dag
toegang verschafte tot blok 3D. Het was een warme, rustige
dag en ik had zin om de benen wat te strekken.
Ik had geen toegangsrechten voor die sector, maar niemand
maakte bezwaar toen ik met een klein groepje strakke pakken
mee naar binnen marcheerde. Nog voor ze de lift bereikten,
zwaaide ik af naar de trappenhal. Op de derde etage stapte ik
een gang in en duwde ik zelfzeker een deur open. Een half
dozijn laborantes was in de weer met pipetten en bakjes, centrifuges en monitoren. Het wit-grijs van hun stofjassen, hun
apparatuur, de vloer en de muur kon in geen groter contrast
staan met het overweldigende, onweerstaanbare aroma van
mijn oude liefde, Eve. Na mijn helende verblijf in de inrichting en de zalvende stem van mevrouw Deman sloeg mijn
brein meteen volledig op tilt. Het floot en jaagde gemoduleerde synths door mijn oren.
Eve barstte uit in een zwoele sirenenzang.
How does it feel in my arms?
Do you want it?
Do you need it?
Can you feel it?
Tell me.
Ben even weg 73
Nanoku
De laborantes draaiden zich om, gooiden hun mondmaskers
af en vielen haar bij.
How does it feel in my a-a-a-arms?
***
Terug in de kamer met de sterren aan de muur, zag ik Hilde
aan mijn bed zitten. Ze had de bedwelmende geur van Eve
over zich, en ik wist dat er deze keer geen weg terug meer zou
zijn. Ze haalde haar smartphone boven, klikte en sleepte wat,
en startte een nummer uit de jaren tachtig.
’Ik weet dat je hier normaal geen muziek mag hebben, maar...’
Ze haalde heerlijk licht haar schouders op.
Carried away by a moonlight shadow
‘Ik vind je schilderij fantastisch. De eerste keer toen ik het
zag al. Het doet me denken aan een boek dat ik als kind las,
Harold & the Purple Crayon. Ken je dat?’
Ze haalde een poederdoosje boven, opende het en liet me
even ruiken. Ze dipte haar pink op haar tong en dan in het
poeder. Ze proefde en bood me het doosje aan. Ik had geen
enkel verweer. Ik snoof zo diep als ik kon en nam de hand die
ze me reikte. Eve gaf ons vleugels en samen duwden we ons
af van het bed, in de richting van die ene planeet die niet in
deze wereld thuishoorde, waar er enkel vrede, liefde en xtc
was. De snelheid kriebelde in mijn buik. Hilde glunderde, en
ze vertelde over haar verslaving.
Ben even weg 74
Steven van den Heuvel
De garage
Theo klikt de tv uit wanneer de herhaling van De Wereld
Draait Door begint. Hij heeft de reguliere uitzending al gezien, daar was al niet zoveel aan. Sindsdien heeft hij non-stop
voor de tv gezeten, maar wat hij precies gezien heeft, weet hij
niet meer. Hij zucht. Door het raam kijkt hij naar het huis
van de overbuurman. Als hij zijn oren spitst, kan hij daar een
laag gedreun en soms een hoge stem horen. De staartklok in
de hoek slaat één uur.
Theo belt twee keer, pas dan wordt er opengedaan.
‘Theo, jongen. Is alles in orde?’
‘Buurman. Ja, ja. Jazeker. Ik eh… Ik zag dat er nog licht
brandde en de muziek stond aan. Kan ik even binnenkomen?’
‘Tuurlijk jongen. We zijn aan het bouwen. Pilsje?’
Ze lopen door de gang naar een werkplaats waar de gasten
van de buurman zich ophouden. Het gezoem van boormachines haakt in op de Nederlandstalige krakers die opstaan. Theo
krijgt een koude fles bier in zijn hand geduwd.
Voor hen staan verschillende bouwsels. Sommige lijken ergens op, op een onderstel bijvoorbeeld, of een pop van papier­
maché die wordt geverfd, maar voor het merendeel zijn het
Ben even weg 75
De garage
ondefinieerbare metalen misbaksels.
‘Bijna alle onderdelen zijn klaar, Theo. Het grote puzzelen en
assembleren kan haast beginnen. Nog maar vier weekenden,
dan moet hij af zijn.’
De mannen en vrouwen die hij aan het werk ziet, kent hij
van vroeger. Van kusjes vragen op het schoolplein en van het
ellebogenwerk bij de ijscokar in de zomer. Een paar beleefde
knikjes en flauwe glimlachjes krijgt hij. Ze kennen hem ook
nog.
‘Zou ik mee kunnen helpen? Ik ben best handig en heb genoeg tijd.’
De buurman is even stil en friemelt wat aan het etiket van
zijn bierflesje.
‘Dat lijkt me geen goed idee, Theo. Met jouw ziekte en al, vat
je? Je kunt makkelijk iets breken hier. Ik zou niet verantwoordelijk willen zijn als er iets met jou gebeurt.’
Die ziekte. Die verdomde ziekte.
Wat Theo betreft kent hij twee levens. Theo één was het type
jongen waar het van stikt in zijn dorp. ‘Een echt Brabants
menneke’, zoals ze dat noemen. Zijn moeder naaide bijna wekelijks nieuwe knieën en ellebogen op zijn kleding, versleten
door het vallen, of gescheurd doordat hij bleef haken aan het
hek van het schoolplein.
Na verloop van tijd stopte ze er oude schoudervullingen in,
ter bescherming. Dat kon toch niet goed zijn voor haar menneke, telkens onderuitgaan? Theo haalde ze eruit. Ze zagen je
aankomen op het schoolplein.
Steeds vaker raakte Theo’s moeder in paniek wanneer hij naar
buiten ging, en ze overlaadde hem met waarschuwingen.
Voor hard rijdende auto’s of voor kinderlokkers. Alsof die de
hele dag door het dorp reden.
Ben even weg 76
De garage
Maar ze raakte van wel meer dingen in paniek. Ze deed alsof
er zich elk moment een ramp kon voltrekken die alleen zij
voelde aankomen. Theo kreeg meer en meer klusjes in huis te
doen, zoals het opruimen van zijn kamer. Hij werd overladen
met speelgoed. Alles om hem binnen te houden.
Toen Theo zijn pols brak met het voetballen, was dat voor zijn
moeder een rechtvaardiging voor haar paniek. Hij was ongelukkig terechtgekomen, maar daar lag het volgens moeders
niet aan. Zij was ervan overtuigd dat haar zoon niet zomaar
iets brak, maar dat er een aandoening aan ten grondslag lag.
Ze sleurde Theo van ziekenhuis naar ziekenhuis, totdat er een
arts werd gevonden die de vermoedens van zijn moeder leek
te bevestigen. De medische taal ging aan Theo voorbij, maar
zijn moeder vertaalde het als volgt: ‘Je hebt een botziekte.
Dat betekent niet meer voetballen, niet meer buitenspelen en
zeker geen stoeipartijen op het schoolplein.’
En zo ontstond Theo Twee. De nieuwe Theo probeerde het
nog wel eens: stiekem ertussenuit glippen, als een ontsnapte
kat, maar het pak rammel dat hem te wachten stond bij thuiskomst was zo ongenadig dat hij het al snel liet. Op het vlezige gedeelte van zijn billen, dat wel. Daar kon het ’t minste
kwaad.
Voor zijn neus staan twee sneetjes bruin met kaas en een kop
zwarte thee. Uit gewoonte heeft Theo ze klaargezet, maar hij
raakt ze niet aan. Zijn buik voelt week en zijn hoofd zwaar.
Had ’ie het ook maar niet moeten proberen bij de buurman.
Hoe kon hij zo stom zijn! Hij weet toch dat het niet kan, dat
hij moet oppassen met wat ’ie doet.
Een zacht kreuntje verlaat zijn mond als hij de auto instapt.
De ramen zijn nog beslagen. ‘Kom op Theo, niet mauwen,’
spreekt hij zichzelf toe. Op kantoor werkt hij zwijgzaam aan
Ben even weg 77
De garage
het herstellen van een softwareprobleem. Zijn cocon gaat alleen even open om kwart over twaalf, voor een lunchpauze
buiten de deur, en om drie uur, voor een Mars uit de automaat. Na het avondeten kruipt Theo voorzichtig in zijn stoel.
Hij klikt de tv weer aan en hoort de klok zeven uur slaan. Hij
voelt zijn oogleden trekken en zijn buik weer week worden.
Zijn handen strijken piepend over het leer van de bank. Een
plotseling opkomende neiging om te braken golft over hem
heen, bij elke slag van de klok iets verder. Op de zevende
slag smijt hij de afstandsbediening door het glaswerk van de
klok. Een stervormig gat blijft achter. Met een ingehouden
schreeuw trekt hij het ding van de muur en gooit het laatste
beetje leven kapot op de vloer. Hoe hebben ze hem dit verdomme kunnen aandoen? Hij spuugt zijn eten uit. Boontjes.
Tijdens het schoonmaken vervloekt hij zichzelf dat hij vloerbedekking heeft. Ooit is de parketvloer op aandringen van
zijn moeder vervangen door hoogpolig tapijt, dat was veiliger
als hij zou vallen. Waarom woont hij eigenlijk nog in zijn ouderlijk huis? Gemakzucht? Het is alsof ze hem vanuit hun kist
nog controleren. Dan schiet het hem te binnen. In de loods
achter het huis had zijn vader een garage. Lange tijd was dat
verboden terrein voor Theo, maar na zijn vaders overlijden
bestaat zo’n verbod alleen nog maar in de herinnering.
Het licht werkt nog en springt na een kleine hapering aan. De
garage ziet er geordend uit. Keurig gelabelde gereedschappen
hangen in drie kleurige rijen onder elkaar aan de muur. Er
staan vijf auto’s in de werkplaats. Eentje zelfs nog op de brug.
Het misselijke gevoel in Theo’s buik begint vlinderachtige
trekjes te krijgen, als een soort onzekere verliefdheid.
Hij belt zijn baas op. Voicemail. Logisch, het is al negen uur
Ben even weg 78
De garage
geweest. Hij spreekt hem in: ‘Ik ben thuis gevallen en heb
mijn rechterpols en spaakbeen gebroken. Voor onderzoek
moet ik de komende dagen in het ziekenhuis blijven, vanwege mijn ziekte, weet u wel. Ben dus even weg.’
De volgende morgen wordt Theo wakker op de koude garage­
vloer. Hij heeft gewerkt tot hij met de steeksleutel in zijn
hand in slaap viel. Zijn nek voelt verkrampt als hij wakker
wordt. Zijn ademhaling is vlug en oppervlakkig. Wat heeft
hij gedaan? Wat bezielde hem? Misselijkheid overspoelt hem
weer.
Terug kan hij niet. Wat zou zijn baas zeggen als hij morgen
opeens zonder gebroken arm op het werk komt? Dat valt niet
uit te leggen.
En hoe gaat hij dit ooit afmaken? Hij kan de deur niet uit.
Het zou opvallen als hij opeens bij de ijzerhandel stond, of bij
de verfwinkel. Dorpsgenoten zouden gaan kletsen en uiteindelijk komt zo’n verhaal altijd bij zijn baas terecht. Hij moet
het doen met wat hij heeft. Een enkele rit.
Theo bouwt, elke dag. Hij eet, hij bouwt en hij slaapt. Dat
laatste voor zover het gaat, want de spierpijn die hij na een
dagje klussen heeft, is ongeëvenaard. Die houdt hem wakker.
Wat wil je ook? Hij heeft jarenlang gedwongen stilgezeten,
zijn lichaam is een slappe kroket. Toch is er een blikje met
onuitputtelijke energie bij hem opengetrokken, Popeye’s spinazie.
Meestal wordt een carnavals- of praalwagen in onderdelen gemaakt. Pas op het einde, vlak voor de optocht, wordt hij in
elkaar gezet. Bijna altijd moet dat buiten gebeuren, want de
ambities van de bouwers zijn vaak hoger dan hun loods. Alle
Ben even weg 79
De garage
bouwers helpen dan mee. Theo is alleen. Zou hij niet liever
hulp inroepen? Even de buurman vragen? Die gedachte wuift
hij al snel weg. De buurman zal hem alleen maar ompraten
om te stoppen met bouwen of hem wijzen op mogelijke constructiefouten, waardoor hij niet mee kan doen. Dat is het
laatste wat hij kan gebruiken. En daarnaast: het is zijn wagen
en hij zal ze eens laten zien wat hij in huis heeft.
In de nacht voor de optocht rijdt Theo zijn bouwwerk naar
buiten, zo stil mogelijk. Het onderstel is gemaakt van een
oude tractor. Daarop heeft hij de carrosserieën van twee auto’s gezet. Met hun neuzen de lucht in en hun buiken tegen
elkaar, aan elkaar gelast in een soort blikken liefdesspel. De
wielen en de motoren zijn verwijderd. Een autosloper zou
ervan smullen. Theo zet de wagen stil, klimt naar boven en
bevestigt twee bouwlampen op de plek waar de koplampen
zaten. Het bouwwerk torent boven de schuur uit en stuurt
een zoeklicht de lucht in. Hij is benieuwd naar het gezicht
van zijn buurman.
Het is D-day, carnavalsmaandag en dag van de optocht. Theo
start zijn wagen en slingert de bouwradio aan die op de stoel
naast hem staat. Arie Ribbens, met een lied over polonaises
lopen. Theo begint de optocht vrijwel achteraan. Omdat hij
alleen is, kan hij niet tegelijkertijd rijden en op de wagen
staan. Hij moet dus af en toe stoppen. Het is druk op straat.
Heel het dorp en omstreken is uitgelopen om te kijken. Vaag
bekende gezichten in de menigte kijken hem aan. Theo weet
niet of hun ogen enthousiasme of argwaan uitstralen; hij gaat
uit van het eerste. Als hij de wagen stilzet om naar boven te
klimmen, sluit hij zijn ogen en laat het gejuich over zich heen
komen. Zijn wagen is zeker niet de mooiste, maar wel hoog,
Ben even weg 80
De garage
en hoogte maakt indruk. Bovenop, in zijn zelfgecreëerde
spotlichten, geniet hij intens van alle aandacht. Zijn kop in
de koude winterwind. De geur van de worstkraam en bier op
de achtergrond, het applaus van de menigte.
Achter hem komt een immens gevaarte aangereden; het is de
buurman met zijn gevolg. De decoraties aan zijn praalwagen
bungelen van links naar rechts en de muziek overstemt die
van alle andere wagens.
‘Hé Theo, rij eens door!’ De buurman roept, maar Theo hoort
hem niet. Daarvoor is hij te veel gefocust op wat er voor hem
gebeurt.
Dan maar inhalen, lijkt de buurman te denken. Hij manoeuvreert zijn wagen deels over de stoep. Mensen schieten aan de
kant voor het wiebelende onding. Een van de decoraties kust
Theo’s wagen en brengt hem uit balans. De twee aan elkaar
gelaste auto’s knarsen en vallen op hun zij, daarmee Koning
Theo van zijn troon stotend.
‘Mijn god, leeft ’ie nog?’
‘Bel 112!’
Theo hoort de woorden, maar ziet degenen die ze uitspreken
niet. Zijn hoofd bonkt mee op de dreunende achtergrondmuziek. Zijn gedachten dwalen af en de stemmen worden
zachter. ‘Zou ik mijn rug hebben gebroken? En wat nog
meer? Zijn mijn ribben verbrijzeld?’
Theo voelt een arm onder zijn hoofd, zo zacht als een kussen,
en hij laat zich overeind trekken. Bij het openen van zijn ogen
kucht hij even en voelt zijn longen op en neer bewegen. Lucht
gaat via zijn neus naar binnen en weer naar buiten. Dat kan
niet zo gemakkelijk met gebroken ribben. Zijn koude tenen
tintelen in zijn schoenen: geen dwarslaesie. De hand onder zijn
hoofd trekt hem naar zich toe en pakt zijn andere hand beet.
Ben even weg 81
De garage
‘Hé Theo, kun je me horen? Dat was een flinke smak die je
maakte.’
Twee kraaloogjes kijken hem aan.
‘Jij bent niet van glas, jij.’
Hij voelt zich tot zijn eigen verbazing nog beter dan toen hij
op de wagen stond. Hij kan tegen een stootje. Niet alleen
tegen een stootje, tegen een enorme valpartij. Het idee dat hij
onderuit kan gaan, doet hem goed. Hij kijkt naar de bezorgde
blikken boven hem die langzaam opklaren, alsof er een zonnetje doorbreekt.
De volgende dag gaat Theo naar de parketzaak. De vloerbedekking mag worden vervangen.
Ben even weg 82
Desmond Alosha
Ego
- Ik Ben even weg.
Mag even weg.
Blijf even weg.
Maar eet
en drink
en slaap
en verzorg u, lief.
Als een hond een roedel,
als een bij een zwerm,
als een druppel een regenbui
en als een kus een vrijpartij.
Uw vragen reizen door de stilte
en maken foto’s van gedachten.
Die bestaan zoals herinneringen,
uit beelden zonder sokkel.
Ben even weg 83
Jan P. Meijers
De moeder van Kees
‘Mannen die op de maan lopen,’ zegt mijn moeder. ‘Dat kan
toch niet. En het is wazig.’
Mijn vader rommelt aan de antenne. De sprieten buigen heen
en weer en vormen een scheve letter v. ‘Je ziet het toch,’ zegt
hij. ‘Het zijn echte beelden. Beter zo?’
Ze knikt. ‘Maar het blijft onzin. Ze kunnen tegenwoordig
alles in zo’n moderne studio.’
Mijn vader gaat weer zitten, de rookstoel kraakt. Hij tikt zijn
Caballero een paar keer op de leuning en strijkt een lucifer
af. Mijn moeder pakt haar breiwerk. De pennen tikken tegen
elkaar, snel en ritmisch. ‘Ik geloof er niets van.’
Mijn vader blaast de lucifer uit en inhaleert alsof het zijn
laatste sigaret is. ‘Ach, mens toch.’
Het beeld is iets scherper, maar ik ben het met mijn moeder eens. Twee astronauten dansen over het oppervlak en een
maanwagen hobbelt traag over brokken steen. Het ziet er onecht uit.
Vanuit mijn kamertje gluur ik naar de overkant. De moeder van Kees leunt met een opgetrokken been naast de open
voordeur. Ze draagt het haar opgestoken, als een torentje op
Ben even weg 84
De moeder van Kees
haar hoofd. Langzaam beweegt ze twee gestrekte vingers naar
haar mond. De rook trekt weg in smalle slierten. Ze zegt iets
tegen haar buurvrouw. Beide vrouwen lachen. Een groepje
Amerikaanse matrozen slentert voorbij. De moeder van Kees
doet een stap naar voren. Een van de matrozen blijft staan, hij
maakt een gebaar. De andere matrozen beginnen te lachen.
Ze kijkt opzij en blaast de rook uit alsof ze een kus geeft. De
buurvrouw lacht hoog en de matroos salueert. Zijn maten
pakken hem bij zijn arm, ze lopen door. De moeder van Kees
kijkt omhoog, ze zwaait naar me. Ik laat het gordijn vallen
en ga op bed liggen. Met mijn ogen dicht aai ik mijn gulp
en denk aan het roken van de moeder van Kees. Aan haar
soepele hand en aan de beweging van haar mond.
‘Ik vind het maar niks,’ zegt mijn vader. ‘Waarom moeten die
jongens vier jaar naar school voor ze gaan werken? Wat was er
mis met de ambachtsschool?’
De vingers van mijn moeder gaan snel over het gladde kaftpapier. De stapel glimmende boeken wordt steeds hoger. Ik
zucht. Gelukkig gaat Kees ook naar de technische school. We
hebben al afgesproken.
‘Ga toch eens met de tijd mee, vader,’ zegt mijn moeder.
‘Je hebt zelf huishoudschool gedaan.’
‘Ja, dat was toen.’ Ze legt haar handen gevouwen op het laatste gekafte boek. ‘Ik heb de brochure van de school goed gelezen. Onze jongen kan misschien de T-stroom doen en daarna
de middelbare technische school.’
‘Ach, mens. Belachelijk. Wat eten we?’
Dat ze over mij praten alsof ik er niet bij ben, vind ik vervelend. Voorzichtig trek ik het wiskundeboek uit de stapel. Het
is het dikste boek.
Ben even weg 85
De moeder van Kees
Ik schuif het gordijn opzij en ga op mijn knieën zitten. De
moeder van Kees loopt op een drafje naar de melkboer. De
houten hakken van haar slippers klepperen. Ze heeft een rekje met lege flessen bij zich. De melkboer vult het rekje met
nieuwe flessen. Twee rode doppen, karnemelk, vies vind ik
dat. Eén met een blauwe dop en één met een groene. Yoghurt,
weet ik. Ze steekt een sigaret op en zegt iets tegen de melkboer. Hij kijkt omlaag, veegt met zijn schoen over de straat
en geeft haar het rekje aan. Ze neemt de sigaret in haar mond
en tikt hem op zijn schouder.
Het wiskundeboek begint met een uitleg over het assenstelsel
en coördinaten. De eerste opdracht heb ik al gemaakt. Het
was niet moeilijk. Alsof ik zeeslag speelde met Kees. Alleen
heb ik nu een schrift met grotere vakjes. En een echt vulpotlood. Papa vond het niet nodig, maar ik ben met mama
naar de V&D geweest in het centrum. Ik heb ook een passer
gekregen in een doosje met extra onderdelen, een zachte gum
en een houten liniaal van dertig centimeter met grote strepen
voor de centimeters en kleintjes voor de millimeters.
‘Oewa!’ roept Kees. Hij staat in de straat met zijn fiets tussen
zijn benen. Nog één keer controleer ik de boeken in mijn tas.
‘Succes, jongen,’ zegt mijn moeder. Ze wil me een kus geven,
maar ik weet haar te ontwijken. Ik bind de tas onder de snelbinders en zwaai naar mijn moeder.
‘Schiet nou op man,’ zegt Kees. ‘Straks komen we te laat.’
In de pauze eten we onze boterhammen. We hebben allebei
een oranje trommeltje van Tupperware. Mijn moeder heeft het
gekocht op een avond bij de buurvrouw van Kees. Ze noemde
het een ‘kostelijke’ avond. Dat vind ik een gek woord.
Ben even weg 86
De moeder van Kees
‘Heeft je moeder die trommel ook bij jullie buurvrouw gekocht?’ vraag ik.
‘Ja, ze zijn vriendinnen,’ zegt hij met volle mond.
Een groepje jongens komt op ons af.
‘Waar komen jullie vandaan?’ vraagt de langste.
‘Van de Kaap,’ zegt Kees. Ik knik.
‘Zo, Katendrecht bedoel je,’ zegt de lange. ‘Dan is je moeder
zeker een kaaislet.’ Hij lacht en kijkt opzij. De andere jongens
lachen ook.
Ik ga naast Kees staan met een vuist in mijn zij. Hij haalt zijn
schouders op en drukt het deksel op zijn trommel.
‘Mijn moeder bakt flensjes, jongen! Daar lik je je vingers bij
af.’
‘Ja ja, dat zal wel,’ zegt de lange.
‘Gatver, ze zijn van Zuid,’ zegt een andere jongen. ‘Kom, laat
die boeren het zelf uitzoeken.’
Het groepje loopt weg, een van hen spuugt voor ons op de
grond. Ik kijk naar Kees. Hij geeft me een stomp en lacht.
‘Zo, die zijn echt lijp.’
De invuloefening voor Nederlands begrijp ik niet.
‘Sorry, jongen,’ zegt mijn moeder. ‘Daar kan ik je niet bij
helpen. Vraag het aan Rooie Riet.’
‘De moeder van Kees, hoezo?’
‘Ze is vroeger een jaar juffrouw geweest, voor de zesde klas.’
‘Ja? Wanneer dan?’
‘In 1960 of zo, dat weet ik niet meer.’ Ze vouwt theedoeken
op en legt ze op een stapel. Haar kleine handen bewegen snel.
In haar wijsvingers zitten bruine kloofjes.
‘O,’ zeg ik. ‘Toen was ik drie.’ Ik sla het boek dicht en trommel op de kaft.
Ben even weg 87
De moeder van Kees
‘Kees is visvoer kopen,’ zegt ze.
Ik adem diep in en uit. ‘Ik kom niet voor Kees.’
‘Nee? Toch niet voor mij dan?’
‘Jawel, mevrouw.’
‘Och, lieve jongen. Je kijkt graag naar me, hè. Zeg toch gewoon Riet.’
‘Ja, mevrouw.’ Ze lacht en stapt naar achteren. ‘Wat voor
boek heb je daar?’
‘Dus, grote jongen is met één o en één t; en de grootte van de
maan is met dubbele letters. Snap je het nu?’
Ik knik. ‘Ja, mevrouw... Riet.’
Ze tikt met de nagel van haar wijsvinger tegen mijn wang.
‘Mooi, even wat anders. Je bent goede maatjes met mijn Kees,
hè?’
‘Ja, mevrouw.’
Ze lacht kort. ‘Gewoon Riet, dat is toch niet moeilijk?’
‘Nee, sorry... Riet.’
Ze legt een hand op mijn schouder en houdt haar hoofd
schuin. Haar oorringen schommelen. De vloer kantelt. ‘Kees
vindt wiskunde erg moeilijk. Wil je hem helpen? Want, lieve
jongen, je moet altijd goede maatjes met iemand zijn. Dat is
heel belangrijk. Beloof je dat?’
Ik wil het haar beloven, maar ik heb geen lucht om iets te
zeggen en knik.
‘Mooi,’ zegt ze. Met de knokkels van haar andere hand wrijft
ze over mijn gezicht en ze legt haar vingers even op mijn
mond. Haar nagels drukken tegen mijn neus. Ze zijn lang
en rood. En het lijkt wel of ze haar wimpers met een viltstift
extra zwart heeft gemaakt. Mijn broek wordt nat, maar het is
geen plas. Ik weet het niet. Ben even weg. Een astronaut op
de maan, die danst, zweeft. Alsof ik niets weeg.
Ben even weg 88
De moeder van Kees
Ik spring van mijn fiets en laat hem uitrijden. Het voorwiel
zwabbert even, slaat dan tegen een bolder. Het maakt me niet
uit. In mijn hoofd klapt een vuurpijl open, alsof het Koninginnedag is. Een paraplu van gekleurd vuur spettert boven de
Maas. Ik knoop mijn gulp open en wurm mijn warme piemel
uit mijn onderbroek. In een hoge boog water ik in de Maashaven. Het klettert als dikke regen. Met de palm van mijn
andere hand sla ik op mijn open mond en schreeuw het uit.
‘Oewa! Oe, oe, oewa!’
Ben even weg 89
Rob Verschuren
Isis
Bultrug. Ik heb geen idee hoe zo’n beest eruitziet, maar dit
woord schiet me te binnen als ik naar mijn vrouw kijk. Bultrug. Ze heeft iets formidabels en vloeibaars tegelijk, zoals ze
aan alle kanten over de rand van het zonnebed boven het
gouden strand van Kuşadasi hangt. Al dat vlees. Zacht en
wit als de buik van een dode vis, met bleekblauwe aderen
die net onder het oppervlak lopen. En al die bikini. Waarom
draagt ze een paarse bikini die glanst? Niet om op te vallen.
Daar heeft ze geen glansbikini voor nodig. Mijn vrouw is een
berg van een vrouw. Staand, liggend, maakt niet uit (de oude
Nepalezen keken op naar Mount Everest, hun smalle ogen
tot spleetjes geknepen tegen de zon die de eeuwige sneeuw
van dat machtige massief laat schitteren als een oceaan van
glasscherven, en besloten, voor eens en voor altijd, dat berg
vrouwelijk is). Het zal wel een aanbieding geweest zijn. Net
zoals onze vakantie in dit moeilijk uitspreekbare niemandsland, door de reisbrochure hoopvol aangeduid met Turkse
Rivièra. Ze begint zich om te draaien. Ik kijk vlug weg. Een
groepje autochtonen van basisschoolleeftijd schopt een voetbal door het losse zand. De bal is te groot en te zwaar voor
de dunne blote beentjes. Ze krijgen hem nauwelijks van zijn
Ben even weg 90
Isis
plaats. Veel lawaai, dat wel.
‘Ik heb een ei gegeten bij het ontbijt,’ zegt mijn vrouw.
Een wattige wolk, die helemaal in zijn eentje in de blauwe
lucht hangt, laat een schaduw op de zee vallen, witte golfjes
kammen het zand. Een vogel staat op hoge poten in het water
en beweegt zijn kop met vinnige rukjes.
‘Maar ik heb er geen last van. Als ik meer dan één ei eet wel.
Dan krijg ik last van misselijkheid. Daar begin ik dus niet
aan, all inclusive of niet. Een gekookt eitje heb ik gegeten,
want dat ik vind wel lekker, een gekookt eitje.’
Ik brom wat. Been there, seen it.
‘Morgen eet ik een roerei. Met koffie heb ik dat ook, luister
je wel?’
‘Ja konijntje, wat heb je met koffie?’
‘Koffie moet ik ook niet meer van drinken dan één kopje.
Dan hoor ik mijn hart bonzen, als ik twee kopjes drink. Van
kedoem, kedoem, kedoem.’
‘Ja, konijntje, ik weet het.’
‘Nou ga ik me nog een keer insmeren.’ Ze knijpt een klodder
zonnecrème beschermingsfactor 50 uit de tube en begint de
smurrie in haar buikspek te wrijven. Het witte vel vlucht alle
kanten uit. ‘De zon is hier stukken feller dan thuis,’ zegt ze
onder het boenen. ‘Stukken. Je verbrandt hier veel vlugger,
vooral aan het water. Daarom smeer ik me nog een keer in.
Eerst de buik. Zo, dat is de buik. Nu de benen en dan de
armen.’
Zo praat mijn vrouw. Haar praten is een doorlopend commentaar bij haar handelen. Als een radioverslag van een voetbalwedstrijd, toen voetballen nog op de radio kwam. Mijn vrouw
doet niet aan metaforen of abstractie. Als ze ooit zoiets zou
zeggen als: ‘Ik gooi de kont tegen de krib,’ dan kun je er gif op
innemen dat zich ergens in de kamer een krib bevindt, waar ze
Ben even weg 91
Isis
op datzelfde moment haar kont tegenaan staat te gooien.
‘Ja konijntje, maar thuis kom je nooit in de zon.’
‘Deze heeft beschermingsfactor 50. Het staat erop, zie je?
Hier staat het. 50. Dat komt omdat ik het aan het meisje
heb gevraagd van het Kruidvat. Welke zonnebrand verkopen
jullie voor Turkije, heb ik gevraagd. Ik zou de hoogste beschermingsfactor nemen, mevrouw, zei dat meisje. Voor de
zekerheid.’
Ik trek mijn tenen, die op het punt staan door de zon beschenen te worden, dieper de schaduw van de parasol binnen en
gluur naar mijn vrouw om te zien of er nog een reactie van
me wordt verwacht, maar ze heeft haar ogen dicht en ligt
zonlicht te absorberen als het Amazone-bekken. Dan kijk ik
over de smalle strook onuitputtelijke verveling die het strand
van Kuşadasi is naar de zee en denk aan het oude land aan de
overkant. Een magische wind, in de woestijn geboren aan het
begin van de geschiedschrijving, voert de geur van specerijen
en sandelhout aan en blaast dwarsgetuigde feloeken naar deze
verre kust. Brekende golven tekenen met zachte witte vingers
hiërogliefen als ze terugvloeien in de zee. Dit staat in het zand
te lezen: Lichtgever van de Hemel, Maan boven de Zee, Godin
van 10.000 namen, Nutjert asha renu; over wie de dienstmaagden van de koningin van Byblos vertellen hoe zij de geur van
bloemen en kruiden met zich draagt als ze door het land gaat,
door poelen en moerassen, voorafgegaan door zeven schorpioenen;
Isis, Vrouwe van de Groene Gewassen, die beval dat de koningin
grotere macht en eer toekomt dan de koning.
Ik kom met een schok terug op dit afgeprijsde strand. De
voetbal van de jongetjes, voor één keer met iets van vaart
erachter, stuitert tot stilstand tegen het houtwerk onder mijn
vrouw. Ik sla gade hoe ze haar ogen opent en naar de grond
kijkt. Ze ziet de bal en zegt: ‘Ik dacht al dat er iets tegen mijn
Ben even weg 92
Isis
bed knalde. Het is een bal.’
De voetballertjes overleggen terwijl ze onze kant op kijken.
Dan komt er een aanlopen. Hij nadert behoedzaam en blijft
drie meter voor mijn ligbed staan. Olijfkleurige huid, heldere
donkere ogen, krullend haar, ongeveer zoals in de brochure.
Alleen draagt deze een t-shirt met het nummer 10 en de naam
Rooney. Hij glimlacht voorzichtig en vraagt iets, waarbij hij
naar de bal gebaart die tegen een poot van het zonnebed ligt.
Ik grijns terug en wijs met mijn duim op de berg in bikini.
‘Daarvoor moet je niet bij mij zijn,’ zeg ik.
Nu begint mijn vrouw te praten. Ze weidt uit over de gevaren
van het balspel. Ze vertelt het ventje dat hijzelf en zijn makkers, onbedoeld, dat wil ze best aannemen, maar toch, andere
mensen tot last zijn en beter een verlaten strand kunnen zoeken voor hun sport. Ze verzekert hem dat een lederen bal,
met kracht geschoten, een hersenschudding kan veroorzaken
als een nietsvermoedende badgast hem tegen het hoofd krijgt
en begint voorbeelden te geven van ongelukken die zich in
haar naaste omgeving hebben voorgedaan of waarover zij uit
betrouwbare bron heeft vernomen. Het jongetje hoort het
een tijdje aan; zijn mond hangt open en zijn ogen zijn groot
en oplettend. Dan springt hij naar voren en pakt de bal en
holt ermee terug naar zijn vriendjes, die op een kluitje staan
toe te kijken. Dwars door de hiërogliefen rent hij en de afdrukken van zijn voetjes vullen zich met water als de volgende golf over het strand spoelt.
Ben even weg 93
Nawoord
Wie weg is, wordt niet gezien
Even een vraag: wanneer heb jij voor het laatst op een praalwagen gestaan? Of onder een podium in een Romeinse nederzetting gezeten?
De personages in de verhalen en gedichten in Ben even weg
brengen je naar verrassende plekken: een halfverwoeste tienerkamer in een Utrechtse Vinex-wijk, naar gene zijde, in een
verboden zolderkamer met treintjes, in de bus op weg naar
een inrichting of gewoon in de kroeg, op het strand of even
naar de buurvrouw. Of naar het verleden, dat kan ook: terug
naar een gebeurtenis uit de jeugd- of kinderjaren die bepalend blijkt voor later.
In ‘Test een, twee, drie’ van Kyra Bax-de Kruif is de hoofdpersoon op twee manieren even weg. Hij trekt zich terug in
zijn dagdromen, waar al zijn verlangens uitkomen, en hij
kruipt letterlijk weg in zijn speciale, geliefde wereldje tussen
de buizen onder een groot podium. Maar wie weg is, wordt
niet gezien, en dat is het tegenovergestelde van wat deze Jos
graag wil: zelf ook eens in het spotlicht staan, met de camera’s
op hem gericht en de meisjes aan zijn voeten. Omdat hij even
weg was, mist hij bijna zijn grote moment. Gelukkig is hij
niet voor één gat te vangen.
‘Test een, twee, drie’ is het winnende verhaal van de schrijfwedstrijd ‘Ben even weg’ voor de Boekenweek 2014, georganiseerd door schrijverscommunity Literairwerk.nl, Probook
Ben even weg 94
Nawoord
Media en Books & Bubbles. De jury vond dit goed bedachte
verhaal zeer origineel. De wereld die we te zien krijgen door
de ogen van de hoofdpersoon is soms verwarrend; de psychologie van Jos is overtuigend neergezet, zonder een woord
overbodige uitleg.
Behalve ‘Test een, twee, drie’ zijn er nog veel meer boeiende
en verrassende inzendingen geplaatst op Literairwerk.nl. De
beste bijdragen zijn opgenomen in deze bloemlezing; we hopen dat jij ze met even veel plezier verslindt als waarmee ze
zijn geschreven.
Namens de redactie,
Mechteld Jansen
Ben even weg 95
Over de auteurs
De schrijver van het gedicht ‘Ego’ is geboren in 1983 en
vernoemd naar het boek Demian van Hermann Hesse. Zijn
schrijversnaam is ‘Desmond Alosha’. Het is een fictieve naam
voor het kunstzinnige kind in hem en diens volwassen en
rationele sparringpartner.
Kyra Bax-de Kruif studeerde literatuurwetenschap en Nederlands aan de Universiteit Utrecht. Tegenwoordig geeft zij Nederlands aan havo- en vwo-leerlingen en is zij moeder van twee
dochters. In haar vrije tijd schrijft ze korte verhalen en columns.
Natuurlijk droomt ze ervan ooit een roman uit te brengen.
Sjoerd Bosgra werd in 1979 geboren in Driehuis (Nh). Hij
studeerde aan de Hoge Hotelschool en Organisatiewetenschappen. In 2010 volgde hij een cursus proza aan de Schrijversvakschool Amsterdam en hij schrijft sindsdien recreatief.
Woonde voor zijn werk in onder andere China en de Verenigde Staten. De laatste negen jaar woont Bosgra in Amsterdam,
met zijn vrouw en dochter.
Jan Costers (1994) groeide op in West-Vlaanderen en studeert momenteel rechten aan de KU Leuven. Gefascineerd
door cultuur, geschiedenis en literatuur sinds hij lezen kan,
heeft hij besloten deze interesse om te zetten in eigen werk.
Als beginnend dichter haalt hij vooral inspiratie uit mythologie, natuur, verlies en liefde.
Ben even weg 96
Over de auteurs
Joris De Brucker (1977) schrijft ietwat verknipte verhalen.
‘You can keep the girl’ werd in 2011 opgenomen in de derde
editie van Literair e-tijdschrift [werk]. Het kortverhaal ‘Barend’ werd in 2012 door acteur Erik van der Horst voorgelezen op het door Literairwerk.nl georganiseerde festival ‘De
Ontmoeting’ in Amsterdam.
E. Driever (1963) schrijft gedichten en soms korte verhalen.
Ze werkt thuis en is moeder van drie kinderen. Publiceerde
eerder enkele gedichten in verzamelbundels, o.a. van het Nederlands Dichters Podium in Nederland en Poemtata in België. Houdt van detectives en thrillers en heeft geen enkele
Nicci French ongelezen gelaten.
Miranda de Haan (1969) is geboren te Rotterdam en groeide
op in Vlaanderen, Saoedi-Arabië en Nederland. Ze heeft een
sociaal-pedagogische achtergrond en was manager van een
Irish pub in Catalonië. Schrijft korte verhalen sinds 2012, in
het Nederlands en Engels. Maakt visuele poëzie en werkt aan
een novelle. Bundelpublicaties: LetterRijn, In de voetsporen
van de meester (2013); Nijgh & van Ditmar, Het Grote Lowlands Schrijfwedstrijd-E-book (2013); Stichting Toekomst der
Techniek, Aspirine op je brood (2013).
Hadeke is het pseudoniem van Henk de Klerck (1967). In
2012 begon hij met het plaatsen van verhalen en gedichten
op internet. De positieve reacties die hij kreeg motiveerden
hem om hiermee door te gaan. In die tijd ontstond het pseudoniem, dat hij handhaaft om verwarring te voorkomen.
Steven van den Heuvel (1986) is psycholoog en schrijft. Voor
tevens-tekst.tumblr.com maakt hij wekelijks een blog.
Ben even weg 97
Over de auteurs
Ooit hoopt hij schrijven in brood te veranderen. Voor nu is
hij vooral aan het experimenteren in de Brabantse speeltuin.
Ronald de Hoogh (1959) had al jong belangstelling voor
schrijven, maar heeft alleen met grote tussenpozen verhalen
op papier gezet. Korte verhalen schrijven heeft zijn voorkeur.
Tekenen en schilderen heeft hij veel meer gedaan, onder andere als illustrator voor een aantal bladen en voor een website.
Woont in Amstelveen en werkt als productiemedewerker.
Henrieke Koelewijn is 28 jaar. Ze heeft Griekse taal- en letterkunde gestudeerd in Leuven en woont en werkt nu in
Brussel. In haar vrije tijd schrijft ze gedichten en verhalen.
Han Knols (1964) houdt het graag kort. Hij zoekt verhalen.
Dat deed hij altijd al. Overal, bij alles en iedereen. Sinds kort
legt hij vast wat hij vond, vindt en voelt.
Marcel de Laat (1985) is een Tilburgse schrijver die nodig
eens moet doorbreken. Op het moment van publicatie is hij
verantwoordelijk voor 120 korte verhalen, zes literaire manuscripten, vijf aanzetten tot sonnetten, een halve haiku, zeventien verjaardagskaarten, twee later verwijderde Facebookposts, acht dreigbrieven en 4.408 tweets.
Jan P. Meijers (1966) schrijft sinds het begin van de jaren
negentig. Hij heeft inmiddels drie boeken in eigen beheer
uitgegeven en meerdere verhalen en gedichten gepubliceerd
in bundels en tijdschriften. In het dagelijks leven werkt hij
op een groot kantoor in Rotterdam-Zuid. ‘Altijd een bron
van inspiratie.’
Ben even weg 98
Over de auteurs
Tom Schoonbaert (1975) is geboren te Brugge en woonachtig in Wuustwezel (België). Twee jaar geleden begon hij met
schrijven, met als devies: niet alleen denken over verhalen,
maar ze ook op papier zetten. Publiceerde eerder drie verhalen in wedstrijdbundels en een verhaal in de bundel Atlas,
samengesteld door Peter Motte. Beschouwt het schrijven als
een leerproces, met als doel een eigen uitgave.
MGS Siemes (1976) is een vriendelijke jongeman die korte
verhalen schrijft voor en over onsympathieke mensen. Dit
jaar beleeft hij op een zeer laffe wijze zijn tweede coming out
als schrijver. Hij heeft het zijn moeder dan ook nog niet verteld.
Rob Verschuren schrijft fictie en reclameteksten. Hij heeft
verhalen gepubliceerd in Tirade en Literair e-tijdschrift [werk]
en in een aantal verzamelbundels, waaronder de City2Cities
bundel Ik zoek een reisgenoot. Verschuren woont in Vietnam.
Ben even weg 99
Wanneer
Wanneer
heb
heb
jij jij
voor
voor
hethet
laatst
laatst
opop
een
een
praalwagen
praalwagen
gestaan?
gestaan?OfOfonder
ondereen
eenpodium
podiumin ineen
eenRomeinse
Romeinse
nederzetting
nederzetting
gezeten?
gezeten?
e personages
in in
dede
1313
verhalen
verhalen
enen
4 gedichten
4 gedichten
in in
DeDpersonages
Ben
Ben
even
even
weg
weg
zijn
zijn
ondertussen
ondertussen
ergens
ergens
anders.
anders.
Laat
Laat
je je
meevoeren
meevoeren
naar
naar
verrassende
verrassende
plekken
plekken
door
door
nieuwe,
nieuwe,
getalenteerde
getalenteerde
auteurs:
auteurs:
Kyra
Kyra
Bax-de
Bax-de
Kruif
Kruif
Miranda
Miranda
de de
Haan
Haan
Sjoerd
Sjoerd
Bosgra
Bosgra
Han
Han
Knols
Knols
JanJan
Costers
Costers
Marcel
Marcel
de de
Laat
Laat
E.E.
Driever
Driever
MGS
MGS
Siemes
Siemes
Hadeke
Hadeke
Tom
Tom
Schoonbaert
Schoonbaert
Henrieke
Henrieke
Koelewijn
Koelewijn
Ronald
Ronald
de de
Hoogh
Hoogh
Joris
Joris
DeDe
Brucker
Brucker
Steven
Steven
vanvan
denden
Heuvel
Heuvel
Desmond
Desmond
Alosha
Alosha
JanJan
P. P.
Meijers
Meijers
Rob
Rob
Verschuren
Verschuren


978-90-820380-3-3
978-90-820380-3-3


309
309
www.literairwerk.nl
www.literairwerk.nl