verslag - De Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie

VLAAMSE
GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
DE RAAD
ZITTING 2014-2015
Nr. 2
INTEGRAAL VERSLAG
Vergadering van vrijdag 7 november 2014
Ochtendvergadering
INHOUD
BERICHT VAN VERHINDERING .............................................................................................. 3
MEDEDELINGEN ................................................................................................................... 3
ONTWERP VAN VERORDENING (R.v.O., art.43, 44 en 53) ................................................... 3
Ontwerp van verordening houdende vaststelling van de rekening over het dienstjaar 2012
- Stuk 7 (2014-2015) – Nrs.1 en 2
Bespreking ............................................................................................................................. 3
Sprekers: Stefan Cornelis, verslaggever - Guy Vanhengel, collegevoorzitter
Stemmingen ........................................................................................................................... 4
MOTIE VAN OVEREENSTEMMING ......................................................................................... 4
Stemming .............................................................................................................................. 5
-2INTERPELLATIES (R.v.O., art. 62) ....................................................................................... 5
- van de heer Paul Delva tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor
Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over nieuwe initiatieven op vlak
van studentenbeleid in de stad
Sprekers: Paul Delva - Bruno De Lille - Khadija Zamouri - Guy Vanhengel, collegevoorzitter
- van mevrouw Elke Roex tot mevrouw Bianca Debaets, collegelid bevoegd voor
Welzijn, Gezondheid, Gezin en Gelijke Kansen, betreffende de opzegvergoeding voor
het VGC-personeel
Sprekers: Elke Roex - Bruno De Lille - Bianca Debaets, collegelid
- van mevrouw Annemie Maes tot de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur,
Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, over de gevolgen voor de culturele sector in Brussel
van de enorme besparingen vanwege de federale en de Vlaamse Regering en de
mogelijke rol van de VGC hierin
Sprekers: Annemie Maes - Khadija Zamouri - Cieltje Van Achter - Elke Roex Pascal Smet, collegelid
VRAGEN OM UITLEG (R.v.O., art. 60) ................................................................................ 19
- van de heer Johan Van den Driessche aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter
bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over de rekruteringsprocedures voor het VGC-personeel
Sprekers: Johan Van den Driessche - Guy Vanhengel, collegevoorzitter
- van mevrouw Khadija Zamouri aan mevrouw Bianca Debaets, collegelid bevoegd voor
Welzijn, Gezondheid, Gezin en Gelijke Kansen, over het proefproject rond zorgregisseurs
Sprekers:Khadija Zamouri - Arnaud Verstraete - Elke Roex - Bianca Debaets, collegelid
ACTUALITEITSDEBAT (R.v.O., art.61, 5c) .........................................................................24
- Actualiteitsvraag van de heer Dominiek Lootens-Stael aan de heer Guy Vanhengel,
collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken,
betreffende de schrijnende gevolgen van het plaatsgebrek in het Nederlandstalig onderwijs
- Actualiteitsvraag van de heer Bruno De Lille aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende
het gebrek aan informatie over de kinderen waarvoor geen plaats is in het Nederlandstalig
onderwijs in Brussel
- Actualiteitsvraag van de heer Paul Delva aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter
bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over de uitwisselingsmogelijkheden van inschrijvingsgegevens tussen het Nederlandstalig en het Franstalig
onderwijs
- Actualiteitsvraag van mevrouw Liesbet Dhaene aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende
de regierol van de VGC met het oog op een volledigere informatiedoorstroming tussen
het Franstalig en het Nederlandstalig onderwijs in Brussel
Sprekers: Dominiek Lootens-Stael - Bruno De Lille - Paul Delva - Liesbet Dhaene Jef Van Damme - Guy Vanhengel, collegevoorzitter
BIJLAGEN ............................................................................................................................ 35
TREFWOORDENREGISTER ..................................................................................................37
-32e vergadering
Vergadering van vrijdag 7 november 2014
OCHTENDVERGADERING
De vergadering wordt om 9.35 uur geopend.
Voorzitter: mevrouw Carla Dejonghe
BERICHT VAN VERHINDERING
De voorzitter.- De heer Fouad Ahidar is verhinderd wegens deelname aan een BHP-missie in
het buitenland.
MEDEDELINGEN
De voorzitter .- Bij brief deelt de voorzitter van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement mee dat
het Brussels Hoofdstedelijk Parlement ter vergadering van 15 oktober 2014 voor wettig en voltallig is verklaard.
Bij brief deelt de voorzitter van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie mee dat de
Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie ter vergadering van 16 oktober 2014
voor wettig en voltallig is verklaard.
Bij brief deelt de voorzitter van de Assemblée de la Commission communautaire française mee
dat de Assemblée zich ter vergadering van 17 oktober 2014 heeft geconstitueerd.
ONTWERP VAN VERORDENING (R.v.O., art. 43,44 en 53,54)
tot vaststelling van de rekening voor het dienstjaar 2012
Stuk 7 (2014-2015) – Nrs.1 en 2.
Algemene bespreking
De heer Stefan Cornelis .- Ik ben blij de zitting te mogen openen met een positieve noot over
de rekening voor het dienstjaar 2012. Er is zelfs een bonus van 0,54 miljoen euro, gecumuleerd wil dit zeggen dat er dan een boni is van 8,12 miljoen euro.
Tijdens de commissievergadering van 21 oktober 2014 ontspon zich er een discussie over de
controles van alle stukken, zowel de a priori als de a posteriori controles.
De a posteriori controle blijkt zeer goed te verlopen. Dit werd zelfs met felicitaties van de
Vlaamse Gemeenschap bevestigd.
-4Enkel voor de a priori controle is er misschien nog een mogelijkheid om beroep te doen op
een inspecteur van de dienst financiën voor een nog betere controle van grotere VGCdossiers.
Voorts verwijs ik naar het verslag en wil ik de diensten van de griffie bedanken voor hun uitstekende werk.
De collegevoorzitter.- Dank aan de verslaggever voor het uitstekende verslag.
-
De algemene bespreking is gesloten.
STEMMINGEN
-
De artikelen worden zonder opmerkingen aangenomen.
Het ontwerp van verordening tot vaststelling van de rekening voor het dienstjaar 2012
wordt unaniem aangenomen.
Hebben ja gestemd: Els Ampe, René Coppens, Stefan Cornelis, Bruno De Lille, Paul Delva,
Liesbet Dhaene, Brigitte Grouwels, Annemie Maes, Elke Roex, Cieltje Van Achter, Jef Van
Damme, Johan Van den Driessche, Arnaud Verstraete, Khadija Zamouri, Carla Dejonghe
MOTIE VAN OVEREENSTEMMING (R.v.O., art. 55)
De voorzitter.- Conform artikel 55 van het Reglement van Orde dient de Raad een motie van
overeenstemming in om te bevestigen dat de tabellen, gevoegd bij het ontwerp van verordening
houdende vaststelling van de rekening over het dienstjaar 2012, in overeenstemming zijn met de
inhoud en de doelstellingen van die verordening en er als zodanig een integrerend deel van uitmaken.
De motie van overeenstemming werd ingediend door mevrouwen Khadija Zamouri, Elke Roex
en de heer Paul Delva. De tekst werd op de banken rondgedeeld.
De tekst luidt als volgt :
‘Motie van overeenstemming betreffende de tabellen gevoegd bij de rekening 2012’
De Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie,
1. Gelet op het ontwerp van verordening tot vaststelling van de Rekening 2012
2. Gelet op de door het College ingediende tabellen bij het ontwerp van verordening tot vaststelling
van de Rekening 2012
3. Gelet op het onderzoek van het ontwerp en de tabellen in de Commissie voor Algemene Zaken,
Financiën, Begroting en Media,
4. Gelet op artikel 55 van het Reglement van Orde van de Raad,
verklaart
dat de tabellen, die gevoegd zijn bij de verordening houdende vaststelling van de rekening over
het dienstjaar 2012, in overeenstemming zijn met de inhoud en de doelstellingen van deze verordening en er als zodanig een integrerend deel van uitmaken.
-5STEMMING
-
De motie van overeenstemming wordt unaniem aangenomen.
Hebben ja gestemd: Els Ampe, René Coppens, Stefan Cornelis, Bruno De Lille, Paul Delva,
Liesbet Dhaene, Brigitte Grouwels, Annemie Maes, Elke Roex, Cieltje Van Achter, Jef Van
Damme, Johan Van den Driessche, Arnaud Verstraete, Khadija Zamouri, Carla Dejonghe
INTERPELLATIE (R.v.O., art. 62)
van de heer Paul Delva tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor
Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over nieuwe initiatieven
op vlak van studentenbeleid in de stad
Brussel telt momenteel meer dan 90.000 studenten: Nederlandstalige, Franstalige en heel veel
internationale. Deze laatste groep wordt vaak over het hoofd gezien, maar bezorgt Brussel
internationale uitstraling. Het is absoluut de moeite waard om in te zetten op Brussel als studentenstad. Deze studenten bezorgen de stad een boost aan energie.
In het Regeerakkoord van de VGC wordt terecht aangehaald dat Brussel nog beter kan op dat
vlak. Het Regeerakkoord vermeldt een aantal concrete elementen: er zijn te weinig betaalbare
studentenwoningen, er is nood aan locaties voor studentenfeesten en fuiven, het openbaar
vervoer voor studenten is duurder dan elders en Brussel moet dringend gepromoot worden als
studentenstad.
Het gaat stuk voor stuk om uitdagingen waar de VGC de komende jaren grote stappen vooruit
in kan zetten.
CD&V is blij dat er een nieuwe bevoegdheid ‘Studentenzaken’ in het leven werd geroepen,
dit zowel op VGC-niveau als op het niveau van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waar
minister-president Rudi Vervoort deze bevoegdheid op zich neemt.
In 2011 ging Quartier Latin over in Br(ik, met een bredere missie. Br(ik wil de Vlaamse studenten met de stad verbinden. Dit heeft als achterliggende bedoeling om Brussel verder te
laten groeien als toonaangevende, ondernemende en internationale kennisstad. Br(ik speelt
een sleutelrol in de ontwikkeling van Brussel als studentenstad.
Er wordt in het Regeerakkoord gesproken van een strategisch plan ‘Brussel studentenstad’.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel neemt zich voor om concrete maatregelen te nemen om
Brussel te ontwikkelen als ontmoetingsplaats voor studenten.
Vooreerst wens ik te refereren naar het Vlaams Parlement. In deze instelling kwam de materie
deze legislatuur al aan bod. Enkele weken geleden werd een vraag om uitleg gesteld over de
studentenhuisvesting in Brussel. Niet alleen de VGC volgt dit thema op. Ook in het Vlaams
Parlement is er heel wat animo over.
In de nieuwe beleidsnota Brussel van Vlaams minister Sven Gatz is, in het kader van de promotie van Brussel als studentenstad, sprake van taakafspraken met collegevoorzitter Guy
Vanhengel. Op welke manier en in welke frequentie wil de collegevoorzitter hierover samenwerken met zijn Vlaamse evenknie? Zijn er al verkennende gesprekken geweest of is het daar
-6nog te vroeg voor? Is er al een moment gepland om samen te zitten met zijn kabinet? Maakt
ook deze samenwerking deel uit van het strategisch plan ‘Brussel studentenstad’?
In de commissie Brussel en de Vlaamse Rand van 15 oktober 2014 in het Vlaams Parlement
werd door minister Sven Gatz gewag gemaakt van een gemeenschappelijke visie op gewestniveau over het Brusselse studentenbeleid, in het bijzonder de studentenhuisvesting. Dat is
niet meer dan logisch. Huisvesting is een gewestelijke materie. Br(ik is actief op het vlak van
studentenkoten. Wordt de VGC hier actief bij betrokken? Vindt er momenteel overleg plaats
tussen de VGC en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest? Mogen we een dergelijk overleg verwachten? Wie neemt hier het initiatief? Welke andere partners, zoals bijvoorbeeld Br(ik,
worden nog bij deze visieontwikkeling betrokken?
Op welke manier zullen de Brusselse studenten concreet betrokken worden bij initiatieven
vanuit de nieuwe bevoegdheid van de collegevoorzitter? Zullen zij actief bij dat overleg betrokken worden? Op welke manier ziet hij de communicatie met hen? Studenten hebben, zeker wanneer het gaat om zaken die hen direct aanbelangen, vaak zin om zich in te zetten en
mee te werken aan concrete projecten. Ik hoop echt dat de collegevoorzitter hen actief zal
betrekken bij de uitbouw van zijn projecten.
Welke maatregelen zal de collegevoorzitter treffen om de stad te ontwikkelen als specifieke
ontmoetingsplaats voor studenten? Welke partners ziet hij daarvoor? Heeft hij al concrete
ideeën?
De heer Bruno De Lille.- Brussel is inderdaad de grootste studentenstad van het land. Ik ben
hier zelf, net zoals tal van andere raadsleden, als student aangekomen en nooit meer weggeraakt. Op deze manier hebben vele nieuwe Brusselaars Brussel leren kennen. Brussel is echter
geen gemakkelijke stad. Zeker als studenten uit de verre provincies hier arriveren, kan de stad
wel eens afschrikken.
In haar hoedanigheid van studentenstad lijdt Brussel onder de concurrentie met andere Belgische studentensteden. Soms worden wij geconfronteerd met absurde zaken. Zo hebben sommige ouders liever dat hun kinderen, ook al studeren ze in Brussel, in Leuven op kot zitten.
Het is vaak te gek voor woorden. Ik ben er van overtuigd dat er aan sommige zaken echt iets
moet gebeuren. Dit kan alleen in het voordeel zijn van Brussel, van haar mobiliteit en van de
studenten zelf.
Groen vraagt om Brussel niet alleen als studenstad of amusementsstad, maar ook als verblijfsstad te promoten. Bij voorkeur moet dit op een manier gebeuren zodat de studenten na hun
studentenjaren wensen te blijven. Enkel op deze manier kunnen ze actief bijdragen aan de
uitbouw van Brussel. Als men langs de ene zijde investeert in de brains is het fijn als, langs
de andere zijde, die brains hier nadien ook blijven.
De VGC kan op zichzelf alleen niet instaan voor de promotie van Brussel als studentenstad.
We zitten niet op een eilandje. De Nederlandstalige studenten leven evenmin op een eiland. Ik
heb zelfs de indruk dat studenten die hier komen studeren en blijven wonen, vooral aangetrokken en gecharmeerd worden door het cosmopolitische karakter en de openheid die men
vaak elders ontbeert. Vandaar dat wij ervan overtuigd zijn dat het onmogelijk is om Brussel
alleen door de Nederlandstaligen of door de Vlaamse Gemeenschap te laten promoten als studentenstad. Collegevoorzitter Guy Vanhengel moet samen met de Franstaligen initiatieven
ontplooien. Ook de gemeenten moeten er bij betrokken worden.
-7-
De initiatieven die Leuven of Gent voor hun studenten ontwikkelen zijn er ook om de studenten wat te ‘pamperen’. De Brusselse gemeenten hebben in deze zeker een taak te vervullen.
Alleen zien ze dat blijkbaar niet of nemen ze hun rol, net op dit vlak, te weinig op. De VGC
kan ter zake een faciliterende rol spelen.
De studenten moeten, zoals raadslid Paul Delva het stelde, betrokken worden bij alle mogelijk
initiatieven. Men moet zich niet beperken tot de traditionele studentenverenigingen. In tegendeel! Men moet op zoek gaan naar een zo breed mogelijke participatie van de studenten. Sowieso telt Brussel heel wat scholen en onderwijsinstellingen. Vele studenten komen echter
niet in aanraking met het georganiseerde studentenleven omdat hun school te klein is of geen
traditie van studentenverenigingen kent. Deze studenten kunnen wel meehelpen om Brussel
als studentenstad te ontwikkelen. We zouden graag zien dat de VGC zoveel mogelijk op zoek
gaat naar zoveel mogelijk participatie. Voor het College kan dit zeker een uitdaging zijn. Hoe
pakt het College dit aan?
Mevrouw Khadija Zamouri.- De heer Paul Delva interpelleert over een zeer relevant onderwerp. De studenten aan de Brusselse hogescholen zijn talrijk. In Vlaanderen zou hun populatie te vergelijken zijn met die van een middelgrote stad. Een dergelijk aantal mensen dat
in Brussel huurt, consumeert, uitgaat en inkopen doet, is ongetwijfeld een belangrijke factor
voor de Brusselse economie. Maar ook voor de ambiance, zoals collega Bruno De Lille het
zonet stelde, zijn de studenten heel aangenaam. Ze geven de stad een meerwaarde. Het maakt
Brussel levendig. De studenten brengen letterlijk leven in de brouwerij.
Als de verschillende overheden in Brussel inzetten op een studentenbeleid gebeurt dat niet
alleen vanuit de filosofie om de Brusselse hogescholen en universiteiten te steunen in hun
concurrentie met hogescholen en universiteiten in andere steden zoals Leuven, Luik, Gent of
Namen. De overheden voeren ook een studentenbeleid in functie van het belang dat studenten
betekenen voor de economie, het extra sociaal-cultureel leven, voor de huurmarkt en voor
dergelijke dingen meer.
Het is goed te constateren dat de Brusselse overheden willen investeren in een studentenbeleid. Een goed studentenbeleid omvat vele facetten. Ik denk onder meer aan de promotie van
Brussel als studentenstad, het mogelijk maken van studentenactiviteiten zodat de studenten
kunnen fuiven en allerlei zaken kunnen doen of het organiseren van evenementen voor studenten, het toegankelijk maken van het openbaar vervoer en het werken aan de huisvesting
voor studenten. Het gaat hier echt om een totaalpakket.
Collegevoorzitter Guy Vanhengel hoort mij al komen. Onderwijs, huisvesting, openbaar vervoer en cultuur zijn allemaal bevoegdheden die raakpunten hebben met een studentenbeleid.
Brussel zou Brussel niet zijn als die bevoegdheden niet zouden verdeeld zijn over verschillende overheden zoals het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de gemeenschappen, de gemeenschapscommissies en de gemeenten.
De Open-Vld-fractie juicht toe dat er de laatste tijd veel beweegt in Brussel. Er is de Vlaamse
Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschapscommissie die al jaren de werking van de onvolprezen vzw Br(ik mogelijk maken. Wie de werking van deze vzw met de wat vreemde maar
hippe schrijfwijze volgt, staat versteld van de vele activiteiten en initiatieven die deze vereniging ontwikkelt op het vlak van promotie, het organiseren van evenementen, het wegwijs maken van studenten en de werking rond huisvesting.
-8-
Naast de werking van Br(ik, die uit de Vlaamse Hogescholen en Universiteiten is gegroeid,
onderstreepte minister-president Rudi Vervoort in oktober 2014 bij zijn openingsspeech dat
het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een regierol wil spelen op het vlak van studentenbeleid.
De Open-Vld-fractie is alvast de mening toegedaan dat dit College en de Brusselse Hoofdstedelijke Regering op de goede weg zijn. We staan op dit beleidsdomein voor een sterke regierol vanuit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Dit alles moet in nauwe samenwerking en in
overleg met de Vlaamse en Franse Gemeenschap en de Vlaamse en Franse Gemeenschapscommissies gebeuren.
Ik wil waarschuwen om toch niet te snel te schakelen. We staan aan het begin van een proces
van samenwerking. Laat ons het terrein goed verkennen en goede taakafspraken maken. Laat
ons geen instant en tijdelijk succes nastreven. Laat ons trachten te werken in de diepte.
De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- In het gezamenlijk memorandum van de
Vlaamse studentenraden in Brussel, dat ondersteund wordt door de Vlaamse Vereniging van
Studenten en dat dateert van net voor de verkiezingen van 25 mei 2014, werd uitdrukkelijk de
vraag gesteld om een minister van studentenzaken in de Brusselse Regering op te nemen.
Men bedoelde daar natuurlijk mee dat een van de Brusselse gewestministers studentenzaken
bij zijn of haar takenpakket zou krijgen. De vragen van de studenten die in dit memorandum
werden uitgedrukt, werden gehonoreerd. Deze bevoegdheid wordt voor de legislatuur 20142019 door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en de beide gemeenschapscommissies opgenomen. Dat is niet de eerste keer: het is al meerdere keren voorgekomen dat de Brusselse
Regering en de gemeenschapscommissies een gelijkaardig pleidooi houden. De Brusselse
studenten zullen blijvend worden gehoord in de ontwikkeling van initiatieven onder deze bevoegdheid.
Voor de invulling van de bevoegdheid 'studentenzaken' zal ik mij baseren op het studentenmemorandum. De concrete invulling van het studentenbeleid zal dus thema's aansnijden als huisvesting, mobiliteit, fuif- en sportaccommodatie. In het overleg met de studenten komen deze
3 speerpunten steevast aan bod. Voor hen is dit alles blijkbaar zeer belangrijk.
In het bestuursakkoord van de VGC werd terecht opgenomen dat men, samen met de Brusselse studenten en jongeren, gedurende deze legislatuur minstens één fuifzaal zou openen.
Collegelid Pascal Smet ontfermt zich over dit dossier. Het moet een plek worden waar studenten, weliswaar met mate, de ruimte krijgen om student te zijn en waar Brusselse jongeren hun
eigen grootstedelijke jongerencultuur kunnen beleven en beoefenen. Ik zal daartoe, in overleg met collegelid Pascal Smet, de nodige initiatieven nemen.
Belangrijker dan de fuifzaal is het voorzien in voldoende kwaliteitsvolle en betaalbare studentenhuisvesting. Wil men dat er in Brussel een goede sociale en culturele mix woont, dan is het
van groot belang dat ook meer studenten gehecht raken aan hun studentenstad. Zorgen voor
voldoende studentenkoten in de buurt van de campussen is een opdracht die alle overheden samen moeten vervullen. Er zullen de volgende jaren minstens een tiental wijken in Brussel verder worden ontwikkeld. De aanzet daarvoor wordt deze legislatuur gegeven. Verwacht in geen
van die projecten een meerderheid aan studentenhuisvesting. Waar het mogelijk en haalbaar is,
zal men echter studentenhuisvesting integreren. De kwaliteit en het beheer van die koten wil
men, alvast aan Nederlandstalige kant, laten opvolgen door Br(ik.
-9Br(ik is de partner die nu al inspanningen levert op het vlak van de promotie van Brussel als
studentenstad. Het beeld dat mensen van Brussel hebben dateert soms van 30 jaar geleden.
Zeker de ouders van studenten hebben soms een wat voorbijgestreefd idee van Brussel. De
stad heeft in de voorbije 30 jaar nochtans een metamorfose ondergaan. Brussel is de meest
kosmopolitische stad van Europa.
In overleg met het Gewest en in samenwerking met de gemeenten en met de Vlaamse Gemeenschap zal er de komende jaren nog meer werk gemaakt worden van een beter imago voor
Brussel als studentenstad. We gaan uit van het idee om studentenhuisvesting te voorzien in de
buurt van campussen en in gemengde projecten. Een van de grootste dossiers die ter studie
voorligt, is dat van de kazernes recht tegenover de campussen van VUB en ULB. De studentenraden van beide universiteiten en de Brusselse Regering staan volledig achter de ontwikkeling van deze site als huisvestingssite, met ruime aandacht voor de huisvesting van studenten.
Het wordt deze legislatuur een van de grootste projecten voor huisvesting van studenten.
De vertegenwoordigers van de verschillende studentenraden hebben aangegeven dat zij graag
betrokken willen worden bij het beleid en dat ze constructief willen meebouwen aan hun studentenstad. Als eerste stap in dat proces werden er aanspreekpunten gecreëerd. De Nederlandstalige studenten kunnen bij mij terecht en ook bij mijn collega’s in het College. Voor de
Franstalige studenten is het eerste aanspreekpunt collega Fadila Laanan. De ministerpresident, Rudi Vervoort is de neutrale derde, die waakt over de samenhang tussen de Nederlandstalige en de Franstalige initiatieven. Het is de bedoeling dat we op regelmatige basis samen zitten met de studenten om te praten over de voortgang. De VGC heeft op dat vlak een
belangrijke faciliterende rol te spelen voor de gemeenten en het Gewest.
Ook in de beleidsnota Brussel 2014-2019 van collega Sven Gatz wordt melding gemaakt van
de intentie om Brussel nog meer te ontplooien als Vlaamse studentenstad. Wij willen hieraan
graag meewerken en zullen dan ook de nodige onderlinge afspraken maken.
De heer Paul Delva.- Ik ben blij te horen dat er zowel in de Brusselse Regering als in de 2
gemeenschapscommissies een minister of een collegelid bevoegd is voor studentenzaken. Zo
bestaat er een soort ‘parallellisme’ in die 2 gemeenschapscommissies, wat het werken eenvoudiger maakt. Ik denk dat dit een goede zaak is voor de studenten.
Ik vind het goed dat u het studentenmemorandum zelf als uitgangspunt neemt voor grote
stukken van uw beleid. Op die manier kunt u inspelen op de desiderata van de studenten. U
hebt 3 grote prioriteiten aangeduid. Ten eerste is er de huisvesting. In 10 nieuwe wijken wordt
waar mogelijk geprobeerd om ook in studentenhuisvesting te voorzien. In het bijzonder wordt
ingezet op de kazernes in Etterbeek, wat me een heel logische keuze lijkt. Het feit dat Br(ik
zich hier verder mee zal bezighouden is normaal.
U hebt het ook gehad over bijkomende feest- en sportinfrastructuur, met name de fuifzaal, die
onder de bevoegdheid valt van collegelid Pascal Smet, die prompt de zaal binnenkomt als het
woord ‘fuifzaal’ valt. (Vrolijkheid)
Een derde prioriteit van de studenten was de mobiliteit. Daar heb ik u niets over horen zeggen. Nochtans is dit een thema dat heel erg leeft bij de studenten. Het is niet gemakkelijk om
een oplossing te vinden, want het behoort tot de bevoegdheid van verschillende overheden.
Hebt u een idee in welke richting we zouden kunnen evolueren? Ik weet dat het een heel
complexe materie is, waarmee veel collega’s zich de voorbije legislaturen hebben bezig ge-
- 10 houden. Ze botsten steeds op een aantal institutionele grenzen. U hebt het vermeld als een van
de prioriteiten in het studentenmemorandum. Vermits u dat memorandum als een van de uitgangspunten van uw beleid wilt nemen, vroeg ik me af of u op dit vlak een denkspoor voor
ogen had.
INTERPELLATIE (R.v.O., art.62)
van mevrouw Elke Roex tot mevrouw Bianca Debaets, collegelid, betreffende
de opzegvergoeding voor het VGC-personeel
Mevrouw Elke Roex.- Aan het einde van de vorige legislatuur raakte bekend dat tientallen
VGC-personeelsleden niet langer aan de slag konden blijven. Zij hadden – sommigen al jaren
– een contract van bepaalde duur, maar slaagden niet voor het examen voor hun benoeming.
Het is een gevoelig onderwerp, dat hier reeds meermaals werd besproken.
Niet alleen verloren deze mensen hun job, waarvoor velen zich al jaren met hart en ziel hadden ingezet, maar ook juridisch liepen er een aantal dingen mis. Zo zijn er gevallen bekend
van mensen die maanden hebben moeten wachten op hun uitkering. Volgens de vakbond hadden deze mensen namelijk eerst recht op een opzegvergoeding.
Deze opzegvergoeding ligt nu ter discussie en de schadeclaims worden geraamd op 600.000
euro, een aanzienlijke som. Dit geeft aan de VGC de kans om ondanks de menselijke schade
toch tenminste de financiële schade te beperken en de wetgeving te respecteren.
Wanneer zal het College beslissen over het al dan niet toekennen van de opzegvergoedingen?
Indien u overgaat tot het toekennen van de opzegvergoedingen, zal dit dan enkel zijn voor
diegenen die een schadeclaim eisen, of zal dit worden toegekend aan alle personen die hun
job verloren na het niet slagen voor het examen? Wordt dit een algemene maatregel of enkel
voor diegenen die juridisch verweer bieden?
De heer Bruno De Lille.- Voor de verkiezingen hebben we deze kwestie al besproken in het
toenmalige College. Er was een akkoord om deze mensen een vergoeding uit te betalen. De
juridische dienst van de collegevoorzitter zei toen dat dit enkel kon voor mensen die deze
vergoeding claimden en dat de VGC zich hier niet tegen zou verzetten. Ik heb dat aan de vakbonden laten weten. Zal het College deze afspraak nakomen?
Mevrouw Bianca Debaets, collegelid.- Het College zal op haar zitting van 20 november
2014 beslissen over de betaling van een opzegvergoeding aan 25 personeelsleden die op 30
juni 2014 niet slaagden voor het niveaugebonden examen en die een ingebrekestelling indienden. Dit gebeurt door middel van een dading, waardoor de VGC en het ex-personeelslid hun
rechten op definitieve wijze vastleggen. De vergoeding wordt berekend overeenkomstig de
bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Voor de volledigheid geef ik u ook nog het volgende mee. In totaal slaagden 47 van de 286
deelnemende VGC-personeelsleden niet voor de niveaugebonden examens. Aan alle personeelsleden die op 30 juni uit dienst gingen, werd outplacement aangeboden. 13 van de 47 zijn
hierop ingegaan. Deze mensen worden actief begeleid in hun zoektocht naar een nieuwe job.
- 11 Gelet op het feit dat vorderingen tot 1 jaar na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst
mogen worden ingediend, is de definitieve bepaling van het exacte totale bedrag aan opzegvergoedingen van deze groep pas mogelijk in juli 2015.
Mevrouw Elke Roex.- U heeft niet rechtstreeks geantwoord op mijn laatste vraag. Zult u de
vergoeding aan iedereen toekennen of enkel aan diegenen die erom vragen? U zegt dat 25 van
de 47 personeelsleden erom gevraagd hebben. Dan zouden we best die 22 anderen contacteren
om hun rechten te laten gelden. De mensen die het slechtst geïnformeerd zijn, zullen anders
uit de boot vallen. Dat zou toch niet correct zijn.
Mevrouw Bianca Debaets, collegelid.- Zoals ik zei hebben deze mensen nog 6 maanden om
die ingebrekestelling in te dienen. Ze moeten dat echter wel zelf doen. Ik kan toch met stellige
zekerheid zeggen dat deze mensen allemaal goed geïnformeerd zijn over hun mogelijkheden
en rechten. Er is met iedereen een exitgesprek gevoerd. En ook de vakbonden hebben hun
leden goed geïnformeerd.
INTERPELLATIE (R.v.O. art. 62)
van mevrouw Annemie Maes tot de heer Pascal Smet, over de gevolgen voor de
culturele sector in Brussel van de enorme besparingen vanwege de federale en
Vlaamse Regering en de mogelijke rol van de VGC hierin
Mevrouw Annemie Maes.- Gisteren betoogden hier in Brussel 120.000 mensen, waaronder
een groot aantal uit de culturele sector, wat heel begrijpelijk is.
Nu de eerste begrotingsgegevens van de verschillende regeringen op tafel liggen, is duidelijk
dat de culturele sector in Brussel onevenredig getroffen zal worden. Vanuit Vlaanderen zal er
7,5% worden bespaard in de culturele sector, de Franse Gemeenschap snoeit ook verder in
haar cultuurbudget, maar uiteindelijk blijken vooral de federale culturele en wetenschappelijke instellingen op het Brussels grondgebied het hardst aangepakt te zullen worden. Federale
instellingen als de Koninklijke Bibliotheek, het Rijksarchief, de Koninklijke Musea voor
Schone Kunsten van België, de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, maar ook de Munt, Bozar en het Nationaal Orkest zouden in 2015 met een bezuiniging van 4% op personeel en 20% op werking geconfronteerd worden. In de daarop volgende jaren zou in hun dotaties telkens weer met nog eens 2 %
worden gesnoeid tot en met 2019.
Dat was de informatie waarover ik beschikte toen ik deze interpellatie indiende. Deze week
kregen we bijkomende informatie. Minister Didier Reynders, bevoegd voor de Munt, Bozar
en het Nationaal Orkest, zou de ‘culturele uitzondering’ toepassen. Mijn bedenking daarbij is:
een half pak slaag blijft nog altijd slaag. Minister Didier Reynders gebruikt de nogal doorzichtige tactiek om eerst extreem zware besparingen aan te kondigen en die achteraf te milderen, waardoor hij zelf een mooie rol kan spelen terwijl er nog steeds zware besparingen door
de strot worden geramd. Bovendien zegt minister Didier Reynders dat zijn Vlaamse collega,
bevoegd voor Cultuur, Sven Gatz, spontaan bereid is om financieel ter hulp te snellen voor de
Munt, Bozar en het Nationaal Orkest. Ik vraag me af of diezelfde Vlaamse minister ook in de
bres zal springen voor die andere federale instellingen, die onder de bevoegdheid vallen van
andere excellenties, zoals bijvoorbeeld de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten. Volgens
de laatste informatie zouden de federale wetenschappelijke instellingen nog steeds 20% moe-
- 12 ten besparen, tenzij ze een goed dossier indienen. Dan krijgen ze misschien meer geld. We
spreken hier over een korting op een besparing.
Concreet betekent dit 1,12 miljoen euro minder voor de Koninklijke Bibliotheek, 827.000
euro minder voor het Museum voor Natuurwetenschappen en 721.000 euro minder voor het
Koninklijk Museum voor Schone Kunsten. Voor de Munt betekent dit, zelfs als spreekt men
van een halvering, nog steeds een inlevering van anderhalf miljoen euro vanaf januari 2015.
Dat zijn toch enorme inspanningen voor de culturele sector. De sector zelf spreekt over een
culturele blackout!
Daarbij dreigen bij de besparingen van zowel de federale als de Vlaamse Regering vele kleinere culturele organisaties, die toch zo karakteristiek zijn voor Brussel, weggevaagd te worden. Niet alleen is dat een verarming voor de samenleving en desastreus voor de mensen die
in de cultuursector werken. Ook het imago van Brussel, meer specifiek dat van de culturele
sector, wordt aangetast. Instellingen als Bozar en De Munt worden internationaal gelauwerd
voor hun kwaliteit, innovatie en participatie.
Een bewijs hiervan zijn de steunbetuigingen die er komen, niet alleen vanuit België, maar ook
vanuit het buitenland. Zo is er Nick Cave die openlijk zegt dat het een complete schande is.
Daarnaast zijn er ook Berlinde de Bruyckere, een hedendaagse kunstenares, en nog vele anderen. Peter de Caluwe, directeur van de Munt, kreeg de prijs van Nederlandstalige overheidsmanager in 2012 van de Vlaamse Vereniging voor Bestuur en Beleid.
In 2011 werd de Munt uitgeroepen tot Operahuis van het jaar door het gezaghebbende Duitse
tijdschrift Opernwelt. Peter de Caluwe werd ook voorzitter van Opera Europa en werd geridderd door Frankrijk omwille van de bevordering van de Europese cultuur.
Dat zijn allemaal elementen die aantonen dat onze culturele instellingen een zeer belangrijke
rol spelen. Niet alleen voor Brussel, voor België, maar zelfs ook binnen Europa.
Onze lokale, innovatieve cultuurinitiatieven getuigen van een opmerkelijke dynamiek waar
veel van onze buren ons om benijden. Brussel wordt in het buitenland geroemd om zijn cultuurleven en fungeert als een belangrijke aantrekkingspool en ontmoetingsplaats van internationale kunstenaars. De draagwijdte van de besparingen reikt veel verder dan de cultuursector
alleen. Het internationaal imago van Brussel wordt te grabbel gegooid en de stad verliest een
stuk van zijn identiteit.
De Vlaamse Gemeenschapscommissie steunt onrechtstreeks de culturele instellingen, werkt
ermee samen, is mee afhankelijk van hun uitstraling.
Zijn er federale culturele en wetenschappelijke instellingen met wie de VGC samenwerkt of
waarin de VGC voor een klein bedrag investeert? Zo ja op welke wijze en voor welke
bedragen?
Heeft collegelid Pascal Smet initiatieven genomen om overleg tot stand te brengen met de
cultuursector om de crisissituatie te evalueren en te kijken welke maatregelen nodig zijn en
welke rol de VGC hier wel en niet kan in spelen? Zo ja, hoe ziet de planning eruit? Wie zijn
de gesprekspartners ?
- 13 Een grondige bezinning over de werking en de toekomst van de federale wetenschappelijke en
culturele instellingen in Brussel dringt zich zeer snel op over alle bevoegde instanties heen:
federaal niveau, Gemeenschappen, Brussels Hoofdstedelijk Gewest en stad Brussel. Ziet het
collegelid hier een rol weggelegd voor de VGC, naast de grotere actoren?
Mevrouw Khadija Zamouri. - Het is goed dat collega Annemie Maes het College interpelleert over de problematiek van besparingen in de culturele sector in Brussel. Toch stel ik mij
de vraag of het niet wat voorbarig is om dit debat nu te voeren, aangezien er nog steeds geen
definitieve cijfers zijn.
Wat betreft de besparing vanuit de federale overheid verscheen woensdag in De Morgen en
op www.Brusselnieuws.be een artikel waarin federaal minister Didier Reynders eerdere cijfers
weerlegde. Dat is niet de verantwoordelijkheid van collega Annemie Maes, want haar interpellatieverzoek dateert van voor de laatste demarche van minister Didier Reynders. Ik wil
toch onderstrepen dat de nieuwe cijfers gelukkig minder dramatisch zijn dan de cijfers die
mevrouw Maes aanhaalde in haar interpellatieverzoek.
Verder bleek uit de artikelen dat de nieuwe cijfers die voorgesteld werden nog niet helemaal
kortgesloten waren binnen de federale regering. Staatssecretaris Elke Sleurs zou hebben laten
weten hebben dat minister Didier Reynders voor zijn beurt gesproken had. We kunnen niet
op deze golven blijven voort dansen. Laat ons een debat voeren op basis van definitieve cijfers.
Mevrouw Elke Roex.- Dan moeten ze geen voorlopige cijfers bekendmaken.
Mevrouw Khadija Zamouri.- Ik begrijp de bezorgdheid van de sector. Ik begrijp dat collega
Maes het College wil interpelleren, maar ik pleit om de discussie te voeren op basis van definitieve cijfers.
De begroting is nog niet voorgesteld in het federaal parlement en we voeren hier in de VGC al
een debat – en ik citeer uit het interpellatieverzoek – “of er al initiatieven zijn genomen om de
crisissituatie te evalueren”. We moeten eerst weten wat die crisissituatie echt gaat zijn.
Ook wat betreft de enorme besparingen in de Vlaamse Gemeenschap moeten er kanttekeningen geplaatst worden bij de 7,5% die mevrouw Annemie Maes aanhaalt.
Vlaams Minister voor Cultuur en Brusselse Aangelegenheden, Sven Gatz, stelde deze week
zijn begroting voor in de commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand en in de commissie
voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media van het Vlaams Parlement. De teksten hiervan zijn te
lezen op de website van het Vlaams Parlement. Ik wil de aandacht vestigen op het globaal
overzicht van de besparingen die minister Sven Gatz in zijn beleidsdomeinen heeft doorgevoerd.
Ik bespaar jullie de details, maar ik zal enkele besparingscijfers benadrukken: cultuur 3,9%,
media 5%, sociaal cultureel werk 5,03%, kunsten en erfgoed 5,76%, jeugd 5,95%, Brussel
5,07% en internationaal 4,53%. In totaal is dit een besparing van 5,15%.
Waar de oppositie, en Groen in het bijzonder, aanvankelijk sprak van 10% - ik verwijs hiervoor naar de commissievergadering Brussel en Vlaamse Rand in het Vlaams Parlement van
15 oktober 2014 – spreekt mevrouw Maes nu in haar interpellatie van 7,5 %.
- 14 -
De heer Bruno De Lille.- Dat was omdat de cijfers eerst niet klopten.
Mevrouw Khadija Zamouri.- Zo kan er elke dag afgegaan worden op nieuwe cijfers.
De cijfers zijn nog niet definitief. Ze moeten nog besproken worden.
Uit de tabel die eerder deze week voorgesteld werd in het Vlaams Parlement blijkt duidelijk
dat geen enkele sector op een besparingspercentage van 6% uitkomt. Deze percentages zijn
inclusief de relatief zwaardere besparingen op de VRT en het Brusselfonds.
De – en ik citeer nogmaals – ”onaanvaardbare besparingen op het Brusselbeleid van Vlaams
minister Sven Gatz” liggen met 5,08% zelfs onder het gemiddelde van de besparingen voor al
zijn departementen. Ook dit percentage is inclusief de besparing op het Brusselfonds.
Een goed debat vertrekt vanuit juiste en definitieve cijfers. Ik zou suggereren te wachten op
de definitieve cijfers om een sereen debat te voeren. Ik begrijp natuurlijk dat de culturele sector zich zorgen maakt.
Mevrouw Cieltje Van Achter. – Er is een discussie of alle cijfers nu al dan niet al bekend
zijn. De meeste cijfers zijn dat ondertussen wel. Er kunnen vandaag op de federale ministerraad nog kortingen besproken worden, maar het zal alleszins niet erger worden.
De cijfers over de besparingen in de culturele sector van Vlaanderen en van de federale overheid zijn ondertussen bekend. De Vlaamse en federale regering zijn open en transparant naar
de culturele instellingen toe over wat op hen afkomt. Dat is nodig, de besparingen zullen vanaf 2015 ingaan.
Voor de VGC hebben wij vandaag evenwel nog geen concrete cijfers gezien. Bij de bespreking van de beleidsverklaring hebben wij geen enkele indicatie gekregen over de begroting
van de VGC. Uit de bespreking in de commissie voor Algemene Zaken, Financiën, Begroting
en Media van begin oktober heb ik wel begrepen dat de algemene dotatie uit Vlaanderen nagenoeg onveranderd is gebleven. Het wordt tijd dat de VGC ons haar cijfers meedeelt, zodat
de culturele instellingen die ook steun ontvangen van de VGC het hele plaatje kennen. De
besparingen zullen al ingaan vanaf 2015.
Wat gaat de VGC doen? Werden er keuzes gemaakt? Zijn hierbij beleidsprioriteiten vastgelegd? Werden de culturele instellingen in Brussel op de hoogte gebracht?
Ondertussen zien we dat de culturele instellingen niet bij de pakken blijven zitten. Zo organiseerden de AB en Voka Metropolitan deze week een culturele avond om een brug te slaan
tussen de bedrijfswereld en de bloeiende Brusselse culturele scene en om partnerships tot
stand te brengen of uit te bouwen. Volgens de heer Van Avermaet van Voka Metropolitan
kunnen dergelijke partnerships een belangrijke win/win realiseren: “culturele instellingen
kunnen winnen bij doorgedreven bedrijfsefficiëntie en het aanboren van nieuwe financieringsbronnen. Ondernemingen kunnen hun naam verbinden aan creatieve projecten met uitstraling, en ook leren van de creatieve processen in de culturele sector”.
Dit is maar één voorbeeld van een nieuw initiatief dat tot stand is gekomen naar aanleiding
van deze moeilijke budgettaire tijden. Ik ben er van overtuigd dat we nog vele andere initia-
- 15 tieven en samenwerkingsverbanden zullen zien. Voor alle duidelijkheid, dit is geen pleidooi
voor een zuivere commerciële invulling van het culturele aanbod wat onmiskenbaar zou leiden tot kwalitatieve verschraling. Ik wens niet verkeerd begrepen te worden.
Ziet collegelid Pascal Smet een rol voor de VGC om de culturele instellingen te begeleiden in
het zoeken naar oplossingen voor hun moeilijke financiële situatie?
Mevrouw Elke Roex.- Het siert beide collega’s dat ze de regering verdedigen waarin ze ook
vertegenwoordigd zijn. Maar de situatie wordt toch moeilijk als de ene regeringspartij zegt dat
de cijfers duidelijk zijn en dat de culturele sector op de hoogte is, terwijl de andere partij uit
dezelfde regering zegt dat ze het debat nog niet kunnen voeren omdat de cijfers nog niet bekend zijn.
We zijn vandaag anderhalve maand voor het begin van het nieuwe jaar waarin de culturele
sector zal moeten werken met het budget dat hen wordt toegekend. Wij betreuren het dat dit
voor de sector een harde dobber wordt. Wij zijn ongerust over de toekomst. Daarom vraag ik
dat de meerderheidspartijen die hier de andere regeringen verdedigen ook hun verantwoordelijkheid opnemen ten opzichte van de culturele instellingen en ervoor zorgen dat Brussel niet
in de kou wordt gezet. Ook inzake cultuur hebben we een hoofdstedelijke rol te spelen.
De heer Pascal Smet, collegelid.- Hoeveel middelen geven wij vanuit de VGC aan de federale culturele en wetenschappelijke instellingen? De Bozar krijgt 100.000 euro voor zijn jaarwerking. De Vrienden van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België en de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis krijgen respectievelijk 102.000 euro en 32.864
euro via de verordening Erfgoed voor de regularisatie van DAC-werknemers. Daarnaast geven we jaarlijks ook projectsubsidies - zoals voor vakantieactiviteiten voor de jeugd of erfgoedprojecten - voor een bedrag tussen 900 euro en 8.000 euro per project en met een totaaluitgave van 20.000 euro.
Het moge dus duidelijk zijn dat de middelen die de VGC aan de federale wetenschappelijke
en culturele instellingen geeft, zeer beperkt zijn. Dat is ook logisch, want het gaat om federale
instellingen en we moeten natuurlijk de putten van anderen niet beginnen te vullen. Het is
eveneens logisch dat wij vanuit de VGC vooral een ondersteunend beleid voeren of eventueel
andere accenten leggen.
Het totale budget van de VGC voor kunsten, cultureel erfgoed en musea bedraagt iets meer
dan 4 miljoen euro. Daarvan gaat ongeveer 500.000 euro naar de uitvoering van de erfgoedconvenant met Vlaanderen en 1 miljoen euro naar de overeenkomsten voor de exploitatie en
werking van de KVS. Dat betekent dat het eigenlijke beleidsbudget van de VGC voor kunsten
en letteren ongeveer 1,7 miljoen euro bedraagt.
Dat bedrag ligt lager dan wat de Vlaamse Gemeenschap rechtstreeks bespaart op de kunsten
in Brussel en is iets meer dan de helft van de federale besparingen op Bozar, de Munt en het
Nationaal Orkest. Nogmaals: de budgettaire mogelijkheden van de VGC zijn uitermate beperkt.
Ik heb geen initiatief genomen om te overleggen met de culturele sector. Overleg met de
overheid is enkel zinvol als die overheid ook daadwerkelijk iets kan doen. Uiteraard ga ik niet
akkoord met de aangekondigde besparingen. Ik zou dat in de verf kunnen zetten door met alle
instellingen rond de tafel te gaan zitten, maar wat kan ik als VGC-collegelid daarmee uitein-
- 16 delijk bereiken? Ik kan toch geen extra geld geven. Ik kan alleen verontwaardiging opwekken.
Dat is echter niet de taak van een collegelid, ook al ben ik het persoonlijk niet eens met de
besparingen van de federale en de Vlaamse Regering. Overleg zou wel zinvol zijn mocht de
VGC veel geld ter beschikking hebben, maar dat is duidelijk niet het geval zodat dat overleg
nooit tot resultaten kan leiden.
Ikzelf acht besparen op culturele instellingen in Brussel helemaal niet verstandig, zeker niet
vanuit de federale overheid. De huidige provinciegouverneur van Oost-Vlaanderen, Jan
Briers, heeft in 2011, op basis van een studie van Vlerick, gezegd dat voor elk miljoen dat de
federale regering minder investeert in de kunsten en musea in Brussel, Brussel 1,5 miljoen
euro aan inkomsten verliest. De beslissing van de federale overheid om op de federale instellingen in Brussel te besparen, is dus economische onzin. Ik herhaal: dat zeggen Jan Briers en
de Vlerickschool, voor sommigen hier toch belangrijke en onverdachte bronnen.
Brussel is immers hét uithangsbord van België, Brussel, Vlaanderen en Wallonië en bijgevolg
zeer belangrijk voor de economische ontwikkeling van heel ons land. In het regeerakkoord
van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hebben we benadrukt dat toerisme - en alles wat er
rondhangt – voor Brussel zeer belangrijk is. Een van de redenen om toeristen naar hier te lokken, is net de aanwezigheid van mooie musea. Zoiets heeft een enorme economische return.
Nu besparen op musea en andere federale culturele instellingen betekent meteen een verlies
aan inkomsten. Het is dus zeker niet verstandig. Er wordt in eerste instantie wel op cultuur
bespaard, maar uiteindelijk worden heel wat toekomstige inkomsten geschrapt.
Zoals mevrouw Van Achter al zei, is dat een keuze geweest. Er kan gediscussieerd worden
over de cijfers. Op de Facebook-pagina van de heer Peter de Caluwe lees ik vandaag dat de
bedragen wel lager zullen liggen dan voorheen, maar dat ze toch nog altijd zeer hoog zijn. Er
wordt blijkbaar iets minder bespaard dan eerst verwacht, maar het blijft onverstandig om hoe
dan ook hierop te besparen.
Er is nood aan een debat over de rol van de federale culturele instellingen in Brussel, niet alleen in het kader van VGC en Cocof, maar ook in samenspraak met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de federale overheid. Samen moeten we onderzoeken hoe we een investeringsplan kunnen opstellen voor die instellingen, rekening houdend met het feit dat ze economische inkomsten genereren. Een dergelijk debat is cruciaal voor de economische, culturele en
toeristische uitstraling van Brussel.
Ik zal de besparingen van de federale en Vlaamse Regering niet compenseren vanuit het
VGC-budget. Dat is immers onmogelijk. Ik wil geen valse hoop geven, maar ik ben wel bereid het VGC-cultuurbudget te herbekijken. We zullen dat bespreken in het kader van het begrotingsdebat. We zullen nagaan hoe we vanuit de VGC op een verstandige manier een ondersteunend beleid kunnen voeren.
Mevrouw Van Achter vraagt of de VGC de culturele instellingen wil begeleiden om inkomsten uit de privésector te zoeken. Ik vind dat enigszins vreemd voor een lid van de N-VAfractie. Het zijn namelijk meestal de socialisten die de rol van de overheid benadrukken. Als
de besparingen niet zouden doorgaan, dan moet er ook niet begeleid worden. Mevrouw Van
Achter, overtuig dus uw ‘grote goeroe uit Antwerpen’ dat het beleid gewijzigd moet worden.
Blijkbaar is hij het die al de beslissingen goedkeurt. Ik zie trouwens niet goed in welke begeleidende rol de VGC moet spelen in het zoeken naar privémiddelen. Als ik tegen Peter de Caluwe en al die andere grote instellingen zou zeggen dat ik hun handje zal vasthouden bij het
- 17 zoeken naar privémiddelen, dan denk ik dat ze mij zullen uitlachen. Dat is immers onze taak
niet.
Mevrouw Cieltje Van Achter.- Mijn vraag was of het collegelid hierin een rol zag weggelegd voor de VGC en zijn antwoord is ‘neen’. Wat is daaraan nu zo vreemd?
De heer Pascal Smet, collegelid.- Het is inderdaad niet mijn taak om dat te doen. Ik wil wel
met die instellingen rond de tafel zitten om te kijken hoe we onze klassieke rol het best kunnen vervullen, namelijk het aantrekken van jong talent. Daarin ligt de rol van de VGC, maar
dan vanuit ons eigen cultuurbeleid. We moeten ons dus eerder daarop toeleggen en niet de
verkeerde keuzes van de federale overheid willen compenseren. We kennen onze plaats.
Ik hoop ook dat men niet te veel rekent op de Belirismiddelen, want die dienen voor andere
doeleinden, zoals de metro of de aanleg van het Meiserplein. Ik vraag dus aan die partijen die
in de federale meerderheid zitten, om daarin niet te veel te willen graaien. Ik weet wel dat er
in het verleden al precedenten zijn geweest, maar dat betekent niet dat ze navolging moeten
krijgen.
Mevrouw Annemie Maes.- Ik ben blij om te horen dat het collegelid op dezelfde lijn zit als
ik. Hij heeft meerdere keren herhaald dat dergelijke besparing geen verstandige beslissing is.
De rol van de VGC is inderdaad zeer beperkt. Het collegelid heeft dat aangetoond met de bedragen. Wij zijn ons daarvan goed bewust. De reden van mijn interpellatie was hoe we vanuit
die heel kleine rol die we als VGC spelen, toch het debat kunnen en mogen aangaan over de
toekomst.
Ik ben het er niet helemaal mee eens dat de VGC geen initiatief kan nemen om te overleggen
met de sector. Het collegelid heeft toch regelmatig contact met de sector en zou kunnen polsen waar de echte problemen liggen. Het collegelid reageert gelukkig wel positief op het
agenderen van een debat over de toekomst van de Brussels federale instellingen.
Het is uiteraard logisch dat hij de besparingen niet zal compenseren vanuit de VGC. De
Vlaamse en vooral de federale overheid moeten hun verantwoordelijkheid opnemen.
De cijfers die ik citeerde, komen van de culturele sector zelf. Ik heb die niet uitgevonden. Er
moet absolute duidelijkheid zijn over de precieze bedragen. Het probleem is dat de cijfers na
een tijd gewijzigd werden. Hoe dan ook blijft het een grote crisissituatie. Het is normaal dat er
nu over gesproken wordt, want binnen anderhalve maand treedt het gewijzigd beleid al in
werking.
Er wordt nu gegoocheld met percentages, maar daarmee kan natuurlijk alles bewezen worden.
Op basis van de beschikbare cijfers hebben we die percentages naar voor geschoven. Het blijven hoe dan ook grote bedragen en zware besparingen voor de culturele sector. Hoe klein de
sector ook is, het blijven mensen die op straat zullen staan of instellingen die hun werking niet
meer naar behoren kunnen uitvoeren.
Ik vind het vreemd dat hier gesproken wordt over de ‘vermarkting’ van de culturele sector. De
sector is daarmee namelijk al bezig. De Munt dekt nu al 35% van haar uitgaven met eigen
inkomsten en samenwerking met de private sector. Dat N-VA dat nu voorstelt als dé oplossing, wijst vooral op een gebrek aan terreinkennis van de cultuursector. Waarschijnlijk is NVA niet echt op de hoogte van de manier waarop de sector elk jaar met moeilijke besparings-
- 18 rondes omgaat. Ik krijg meer en meer de indruk dat N-VA in dit dossier samen met de Open
Vld en CD&V een meerderheid vormt en als ik de sp.a hoor lijkt het wel of ze in de oppositie
zit. Ik denk dat N-VA zich beter moet informeren vooraleer uitspraken te doen over de cultuursector.
Mevrouw Khadija Zamouri.- Ik herhaal dat we moeten wachten op de definitieve cijfers. Ik
vind het wel kras dat collegevoorzitter Pascal Smet... (Gelach) – dat collegelid Pascal Smet
het een foute keuze vindt. We moeten een en ander immers in zijn geheel bekijken, mevrouw
Maes, we leven namelijk in België en niet enkel in de VGC. We moeten alles overschouwen.
Als het collegelid de Vlaamse en federale keuze voor bezuiniging op cultuur fout vindt, waar
zou hij dan het geld halen? Iedereen moet bezuinigen! (Protest van de heren Jef Van Damme
en Bruno De Lille) Heeft het collegelid dan liever dat er op onderwijs wordt bespaard? Of op
welzijn? Iedereen moet besparen en voor cultuur is het slechts een minimum. (Rumoer)
Mevrouw Cieltje Van Achter.- Het was inderdaad slechts een voorbeeld, mevrouw Maes.
Recyclart linkt sociale economie aan cultuur. Door een voorbeeld van een nieuw initiatief te
geven, wil ik zeker niet beweren dat dit de enige weg is. Uiteraard is de culturele sector creatief genoeg om zijn weg te vinden. Mijn woorden moeten niet misbegrepen worden.
Het collegelid gaf echter geen antwoord op mijn vragen. Welke keuzes heeft de VGC gemaakt? Het budget is immers beperkt. Natuurlijk wacht de heer De Clippeleir niet op het collegelid om een regierol op te nemen. Maar de kleintjes wachten wel. Deze week nog hoorde
ik dat wél al geweten is wat vanuit Vlaanderen op de cultuursector afkomt, maar niet vanuit
de VGC. Ook vandaag weten we dat nog altijd niet, want het College heeft nog steeds geen
keuzes gemaakt. Het blijft wachten.
De heer Johan Van den Driessche.- Ik waardeer het dat collegelid Pascal Smet bereid is om
analyses te maken van het beleid van andere regeringen. Dat moet kunnen. Ik stel dan wel
voor dat hij zijn mening afstemt op die van zijn collega in de Brusselse Regering, die weigert
om met betrekking tot bijvoorbeeld radicalisering en Syriëstrijders een standpunt in te nemen
omdat hij hiervoor niet bevoegd is. Dat is toch weinig consequent.
De heer Pascal Smet, collegelid.- In de regeerperiode van 2004 tot 2009 - en ik meen dat dit
ook zo was in de regeerperiode 2009 tot 2014 – was het een traditie om over de bevoegdheden van anderen te debatteren. Als het uitgangspunt van de heer Van den Driessche is om dat
niet meer te doen, dan kan de helft van de debatten hier geschrapt worden.
De heer Johan Van den Driessche.- Het collegelid heeft mij verkeerd begrepen. Ik hoop dat
hij in het vervolg beter luistert. Ik heb net het omgekeerde gezegd. Hij moet zijn collega in de
Brusselse Regering overtuigen van het nut van onze werkwijze.
De heer Pascal Smet, collegelid.- Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet zich dus ook
beginnen uitspreken over andere niveaus?
De heer Johan Van den Driessche.- Zeker als het belang heeft voor de burgers!
De heer Pascal Smet, collegelid.- Ik neem akte van dat standpunt.
Uiteraard zal de VGC keuzes maken, maar alles op zijn tijd. Na de begrotingsopmaak zullen
we de vele beslissingen hier toelichten. Ik zal echter niet vooruitlopen op beslissingen die het
- 19 College nog moet maken. Ik denk dat de culturele sector zich niet te veel zorgen moet maken
over onze plannen. Ik zou me meer zorgen maken over wat de partij van de heer Van den
Driessche op andere niveaus van plan is met de culturele sector.
Het debat over de keuzes van de federale regering is een ander debat dan dat over de keuzes
van de Vlaamse Regering. De federale instellingen hebben immers rechtstreekse impact op de
internationale uitstraling van Brussel. Die geldt inderdaad voor heel België. De totale som van
besparingen die de federale overheid oplegt aan de federale culturele en wetenschappelijke
instellingen, vertegenwoordigt slechts kruimels in vergelijking met de totale bezuinigingen
van de federale overheid. Je zou die instellingen in Brussel kunnen sparen. Ik denk dat mevrouw Zamouri diep in haar hart ook weet waarom die keuze werd gemaakt. Federaal minister
Reynders heeft intussen begrepen dat die keuze niet de goede was, waardoor hij het plotseling
over culturele uitzonderingen had. Het blijft voor mij echter een fundamenteel foute keuze
omdat ze rechtstreeks het economische hart van Brussel raakt. Het is economisch noch cultureel een goede zaak.
Mevrouw Cieltje Van Achter.- Die keuze werd wel al gemaakt door de regering-Di Rupo.
De heer Pascal Smet, collegelid.- Laat ons niet overdrijven.
-
Het incident is gesloten.
VRAAG OM UITLEG (R.v.O., art. 60)
van de heer Johan Van den Driessche aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter
bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken,
over de rekruteringsprocedures voor het VGC-personeel
De heer Johan Van den Driessche.- Er loopt momenteel een rekruteringsprocedure voor 2
mandaatfuncties van niveau A2M in de administratie van de VGC. Ik heb 2 vragen over de
gevolgde procedure.
Een kandidaat moet zijn kandidatuurstelling richten aan de collegevoorzitter. Is deze werkwijze nog van deze tijd en is het niet aangewezen – ook al om misverstanden te vermijden
inzake de onafhankelijkheid van de hele procedure – dat de personeelsdienst als geadresseerde fungeert voor dergelijke sollicitaties?
Daarnaast maakt de VGC voor de selectie gebruik van een jury die grotendeels samengesteld
is uit experts. Zij worden gekozen op basis van hun vertrouwdheid met de materie en de vereisten van de functie. Ze worden aangevuld met de collegevoorzitter. Ter vergelijking: in
Vlaanderen bepaalt een rondzendbrief dat bij de aanwervingen in alle Vlaamse administraties
enkel experts in selectiejury’s mogen zetelen die allen minstens 50% van hun professionele
activiteit besteden aan rekruteringen. Daarenboven is de Vlaamse Regering slechts betrokken
bij de uiteindelijke benoeming voor functies van A2L-niveau en hoger. Voor A2M-functies,
zoals hier het geval is, gebeurt de volledige selectie en de benoeming in Vlaanderen zonder
politieke inmenging. Zou het geen goed idee zijn om minstens dezelfde graad van depolitisering te hanteren in de VGC-administratie?
De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Het VGC-personeelsstatuut bepaalt dat de kandidaturen voor mandaatfuncties moeten ingediend worden bij de collegevoorzitter. Dat is lou-
- 20 ter formeel. De kandidaturen worden immers, zodra de termijn is verstreken, bezorgd aan het
selectiebureau met het oog op het onderzoek naar de toelaatbaarheid en de voorselectie. Het
gaat dus alleen maar om een adres. Verdere beschouwingen daarover zijn bijgevolg niet ter
zake.
In de voorbije selectieprocedures zijn er sedert 2006 tot op heden nooit klachten geweest of
misverstanden ontstaan over de onafhankelijkheid van de procedure. De selectieprocedure
wordt immers volledig begeleid door een onafhankelijk extern selectiebureau dat onder meer
het assessment organiseert en de kandidaten contacteert. De selectiebureaus worden door Jobpunt Vlaanderen in het kader van de door hen gesloten raamovereenkomsten geselecteerd.
Daarin komen we niet tussen. Het College komt enkel in de laatste fase van de procedure aan
bod, namelijk wanneer na het gesprek een keuze moet gemaakt worden uit de lijst van de door
de jury geschikt bevonden kandidaten.
Voor elk van de mandaatfuncties wordt de jury samengesteld uit 5 leden, waarvan 3 experts
met ervaring of bijzondere kennis van de materie die eigen is aan het vacante mandaat, en een
expert inzake human resources. Concreet worden de jury's samengesteld uit leidinggevenden
van andere administraties, meestal van de Vlaamse of Brusselse overheid, en met kaderleden
van organisaties uit het werkveld, allen gekozen op basis van hun expertise. De leidinggevenden uit andere administraties zijn bovendien meestal goed vertrouwd met selectieprocedures
en met people management. De lijst met de samenstelling van alle jury’s voor de periode
2013-2014 zal aan de Raad bezorgd worden.
Overigens is niet de collegevoorzitter, maar wel de leidend ambtenaar van de administratie
voorzitter van de jury. De vergelijking met de Vlaamse overheid gaat onder meer omwille van
de schaalgrootte niet op. Het gaat in de administratie van de VGC in totaal om 13 mandaatfuncties, waarvan 6 in de rang A2M. Ook daarom werd destijds geopteerd om in het VGCpersoneelsstatuut dezelfde selectieprocedure te hanteren voor alle mandaatfuncties en geen
onderscheid te maken op basis van de rang.
De heer Johan Van den Driessche.- Uiteraard zal dat adres wel steunen op een reglement,
maar moet dat reglement dan niet aangepast worden?
De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Ik wil dat wel doen, maar de heer Van den
Driessche moet weten dat voor de wijziging van het personeelsstatuut een uitvoerige procedure van toepassing is. Ik kan ook laten berekenen wat het kost om dat adres te laten veranderen.
(Samenspraken)
De heer Johan Van den Driessche.- Ik neem nota van het feit dat de collegevoorzitter zegt
dat hij bij de eerste gelegenheid die zich voordoet, het personeelsstatuut zal aanpassen.
De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.-Dat doe ik met veel plezier voor u!
De heer Johan Van den Driessche.- U doet mij daar persoonlijk geen specifiek plezier meer,
het heeft meer te maken met de transparantie naar de buitenwereld toe.
De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Daarmee heeft het hoegenaamd niets te maken.
De ene optie is niet transparanter dan de andere. Maar als ik u nu plezier kan doen door een
ander adres te gebruiken, dan doe ik dat graag. Het resultaat zal immers net hetzelfde zijn.
- 21 De heer Johan Van Driessche.- Er zit dus geen collegelid in de jury?
De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- De jury wordt samengesteld en doorloopt de
voorbereidende procedure, maar daar zit geen collegelid in.
De heer Johan Van den Driessche.- Dat weet ik, maar in de jury zelf?
De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Maar over welke jury heeft u het nu?
De heer Johan Van den Driessche.- Ik ken de procedure een beetje. Het rekruteringskantoor
doet de selectie.
De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Inderdaad.
De heer Johan Van den Driessche.- En dan vindt er een interview plaats met de kandidaten
door een jury?
De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- U verwart 2 verschillende zaken. Er is een kandidatuurstelling en de selectie gebeurt via assessment door een extern selectiebureau. Dan is
er een gesprek met de jury, voorgezeten door de leidende ambtenaar en de expert. Daar zit
geen collegelid in. In sommige procedures, bijvoorbeeld bij mandaatsfuncties, komt men dan
ook nog terecht bij het College, dat uit de geselecteerden een definitieve keuze maakt. Maar
hier beslist het voltallige College, in aanwezigheid van de vakbonden en na een gesprek met
de geselecteerde kandidaten.
De heer Johan Van den Driessche.- Dus de collegevoorzitter bevestigt dat de selectieprocedure gebeurt zonder inbreng van leden van het College?
De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Absoluut.
De voorzitter.- Ik heb de lijst met de samenstelling van de jury’s net ontvangen van de collegevoorzitter. Er staan inderdaad geen collegeleden op. Ik laat de raadsleden de lijst bezorgen.
-
Het incident is gesloten.
VRAAG OM UITLEG (R.v.O., art. 60)
van mevrouw Khadija Zamouri aan mevrouw Bianca Debaets, collegelid
bevoegd voor Welzijn, Gezondheid, Gezin en Gelijke Kansen,
over het proefproject rond zorgregisseurs
Mevrouw Khadija Zamouri.- Ik stel deze vraag naar aanleiding van een studiedag van De
Foyer rond ouderenzorg. Als overheid willen we ervoor zorgen dat mensen zolang mogelijk
thuis blijven wonen, in hun eigen vertrouwde omgeving en dit zolang hun gezondheid het
toelaat. Daarom werd bij een proefproject de functie van zorgregisseur in het leven geroepen.
Senioren kunnen zich via allerlei kanalen aanmelden bij dit project waarin er voor hen een
aangepast zorgactieplan wordt uitgewerkt. De zorgregisseur werkt samen met de huisarts, het
ziekenhuis, het lokaal dienstencentrum, de organisatie voor gezinszorg en thuisverpleegkundigen om de vraag naar de nodige zorgen voor ouderen te centraliseren en te coördineren. In
het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn er 11 zorgregisseurs aan de slag die samen meer dan
- 22 230 senioren opvolgen. In de praktijk blijken dat er echter veel meer te zijn, omdat niet elke
oudere de weg vindt naar de zorgregisseur.
Wat begonnen is als een proefproject heeft een dieper liggend probleem, waarmee veel ouderen kampen, aan de oppervlakte gebracht, namelijk de eenzaamheid en de sociale isolatie.
Veel ouderen hebben geen familie meer of krijgen gedurende weken geen bezoek over de
vloer en in een grote stad zoals Brussel is dat vaak nog erger. De zorgregisseur speelt ook
hierin een fundamentele rol.
Ouderzorg is sinds de staatshervorming geen bevoegdheid meer van de federale overheid,
maar van de Gemeenschappen. Het proefproject rond de zorgregisseurs loopt binnenkort af
waardoor ook het arbeidscontract van de zorgregisseurs ten einde loopt. Dit is voor volgende
maand gepland. Het zou spijtig zijn indien onze senioren hun contactpersoon – die vaak ook
hun vertrouwenspersoon is - zouden verliezen. Voor veel ouderen is de zorgregisseur een van
de weinige mensen die nog over de vloer komen en aldus een vorm van sociale controle uitoefent over het welzijn van deze senioren. Zelf hebben deze zorgregisseurs ondertussen een expertisenetwerk opgebouwd binnen de welzijnszorg. Naar aanleiding van de schriftelijke vraag
van mevrouw Carla Dejonghe wil ik erop wijzen dat het collegelid al gezegd heeft dat ze op
zeer korte termijn ging bekijken wat ze kon doen.
Werd het proefproject rond de zorgregisseurs al geëvalueerd en wat zijn de conclusies?
Door de staatshervorming komt het project terecht bij de Vlaamse Gemeenschap. Is er al met
de Vlaamse minister bevoegd voor Welzijn overleg gepleegd over de voortzetting van dit project?
Overweegt het collegelid om dit project verder te zetten, eventueel onder een andere vorm?
Het gaat mij daarbij niet alleen om de zorgregisseurs die hun contracten verliezen maar ook
en vooral om de senioren die hun contactpersoon verliezen in hun al triestige toestand.
De heer Arnaud Verstraete.- Dit proefproject rond zorgregisseurs is ook voor Groen zeer
belangrijk. De werkwijze laat toe om heel wat voordelen te combineren: mensen kunnen langer thuis blijven in hun vertrouwde omgeving, het is een goede manier om het zorgaanbod op
maat af te stemmen en op te volgen en het werkt drempelverlagend in een situatie waar het
zorgkluwen vaak moeilijk te ontwarren blijkt. We staan dus ook achter dit project waarvan de
voordelen coherent aansluiten bij wat het College vooropstelt. Dit project werkt bovendien
kostenefficiënt en het loont absoluut de moeite om dit project voort te zetten.
Welke initiatieven heeft het collegelid genomen om dit project voort te zetten en uit te bouwen in Brussel? Welk voortzettingtraject of uitbreidingtraject heeft ze voorbereid? Wat is
hiervan de timing en hoeveel bedraagt het budget?
Als er geen beslissing valt over de voortzetting, wat zal het collegelid dan ondernemen om de
continuiteit te waarborgen, rekening houdend met het feit dat dit de bevoegdheid wordt van
de Vlaamse Regering?
Mevrouw Elke Roex.- Ook voor sp.a zijn die zorgregisseurs heel belangrijk. We weten al
een tijdje dat de middelen zullen worden stopgezet. De meeste zorgregisseurs werken nu
trouwens al binnen hun opzegtermijn. Het project eindigt over 6 weken. Het is natuurlijk
jammer dat die banen verloren gaan, maar het zijn vooral de senioren, die nu bereikt worden
- 23 door de zorgregisseurs, die het slachtoffer zullen zijn. Mijn partij heeft er dan ook op aangedrongen dat dit project deel zou uitmaken van het bestuursakkoord, waarin we de verankering
bepleiten van het concept zorgcoördinatie als een van de meest efficiënte zorgvormen inzake
Vlaams woonzorgbeleid. Er werden onderhandelingen aangekondigd met de Vlaamse Gemeenschap opdat deze werkvorm erkend en gefinancierd zou worden.
Heeft het collegelid al gesproken met de Vlaamse Regering met betrekking tot de verankering
van de zorgcoördinatie? Welke stappen heeft ze ondernomen om die expertise niet verloren te
laten gaan? Mensen die op 6 weken van hun ontslag staan, zoeken vaak een andere job. Wat
heeft het collegelid ondernomen om ervoor te zorgen dat de zorgregisseurs binnen de dienstencentra aan de slag kunnen blijven? Op welke manier wordt de sector van de dienstencentra betrokken bij en geïnformeerd over de toekomst van dit project?
Mevrouw Bianca Debaets, collegelid.- De evaluatie van de protocol-3 projecten is lopende.
Dit is het kader waarin het project van de zorgregisseurs loopt, opgevolgd via de werkgroep
Zorgvernieuwingsprojecten van de Vlaamse Gemeenschap ten gevolge van de bevoegdheidsoverdracht door de zesde staatshervorming. Deze werkgroep brengt de huidige situatie in
kaart en inventariseert het geheel om na te gaan welke projecten aansluiten bij bestaande projecten op Vlaams niveau en voor welke projecten er een nieuw kader moet of kan gecreëerd
worden.
Het RIZIV bereidt momenteel de wetenschappelijke evaluatie van de lopende protocol 3projecten voor. Hiervoor zullen zij onder meer alle projecthouders individueel ontmoeten. Het
klopt inderdaad dat er ondertussen overleg is geweest met de Vlaamse minister bevoegd voor
Welzijn waarop het project van de zorgregisseurs uitgebreid werd toegelicht en de voortzetting bepleit.
Op basis van de analyse van de werkgroep Zorgvernieuwingsprojecten, van de definitieve
wetenschappelijke evaluatie van het RIZIV en van de budgettaire ruimte, wordt onderzocht of
het opportuun is om het project in zijn huidige vorm te verlengen. Hierover is vandaag nog
geen beslissing genomen.
Daarnaast lanceerde het RIZIV in 2014 een nieuwe oproep voor protocol 3zorgvernieuwingsprojecten, het zogeheten Zorg+-project, weliswaar met een aanzienlijk kleiner budget dan het huidige project en waarbij een gewijzigde doelgroep wordt beoogd, namelijk de zwaar zorgbehoevende ouderen.
De vzw Mederi heeft opnieuw een projectvoorstel ingediend bij het RIZIV, dat zal behandeld
worden op het Verzekeringscomité van het RIZIV op 17 november 2014. Dan zullen we meer
weten. Indien het Zorg+-project van Mederi, de vzw die ook nu de zorgregisseurs omkadert,
wordt goedgekeurd door het RIZIV, kunnen er eventueel enkele van de huidige zorgregisseurs worden overgenomen binnen dit project, op voorwaarde dat er strikt wordt voldaan aan
de opgelegde kwalificatievoorwaarden.
Mevrouw Khadija Zamouri.- Op basis van het antwoord op de schriftelijke vraag van mevrouw Carla Dejonghe wist ik al dat het collegelid op zeer korte termijn zou reageren. We
hebben nu een datum waarop het project geëvalueerd wordt, met name 17 november. Wat als
men het project negatief evalueert en beslist om het project stop te zetten? Wat gaat het collegelid dan doen voor die senioren die elke week uitkijken naar het moment waarop de zorgregisseur met hen een praatje komt maken?
- 24 -
Mevrouw Bianca Debaets, collegelid.- Er zijn 2 sporen. Enerzijds bekijkt de Vlaamse Gemeenschap of de projecten al dan niet binnen een bestaand of nieuw kader kunnen worden
opgenomen. Dat is natuurlijk de verantwoordelijkheid van mijn collega in de Vlaamse Regering. Anderzijds is er de nieuwe projectoproep van het RIZIV met Zorg+-trajecten. Ook zij
zullen met regisseurs werken, maar zich iets specifieker op zwaar zorgbehoevenden richten.
Daarover valt het verdict op 17 november.
Het is niet zo dat het College helemaal niets zou doen voor de senioren. Ik heb tijdens de vorige zitting al toegelicht dat we sterk inzetten op de locale dienstencentra. Het is daar dat mensen die risico lopen om te vereenzamen, worden geholpen. Ik zei ook dat we trachten om de
thuiszorg en de lokale dienstencentra nauwer op elkaar te laten aansluiten. Icarus is een voorbeeld van een thuiszorgdienst waarbij iemand enkele uren per week permanentie heeft om
zorgvragen te beantwoorden. Zoals in ons regeerakkoord staat, moet de samenwerking tussen
thuiszorg en lokale dienstencentra niet alleen nauwer worden, maar ook buurtgericht worden
uitgebreid.
Mevrouw Khadija Zamouri.- De lokale dienstencentra zullen toch iemand moeten hebben
om langs te gaan bij senioren? Senioren die dreigen te vereenzamen, zouden anders het dienstencentrum niet vinden? Het gaat over mensen die werkelijk in isolement leven en die anders
nooit worden bereikt. Dit zal natuurlijk een extra budget vergen, boven op de reguliere werking.
Mevrouw Bianca Debaets, collegelid.- Voor mensen die niet in staat zijn om zelf naar een
lokaal dienstencentrum te gaan, hopen we hartstochtelijk dat de Zorg+-trajecten van het RIZIV worden goedgekeurd. Zij beogen net om die zwaar zorgbehoevende mensen te bereiken.
-
Het incident wordt gesloten.
ACTUALITEITSDEBAT (R.v.O., art. 61, 5c)
Actualiteitsvraag van de heer Dominiek Lootens-Stael aan de heer Guy Vanhengel,
collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende de schrijnende gevolgen van het plaatsgebrek in het Nederlandstalig onderwijs
Actualiteitsvraag van de heer Bruno De Lille aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende het
gebrek aan informatie over de kinderen waarvoor geen plaats is in het Nederlandstalig
onderwijs in Brussel
Actualiteitsvraag van de heer Paul Delva aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter
bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over de uitwisselingsmogelijkheden van inschrijvingsgegevens tussen het Nederlandstalig en het Franstalig onderwijs
Actualiteitsvraag van mevrouw Liesbet Dhaene aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende
de regierol van de VGC met het oog op een volledigere informatiedoorstroming tussen
het Franstalig en het Nederlandstalig onderwijs in Brussel
- 25 -
De heer Dominiek Lootens-Stael.- Uit mediaberichten van 4 november 2014 blijkt dat honderden Brusselse kinderen noodgedwongen thuis zitten omdat ze geen plaats vonden in een
school. Zo’n 3.000 kinderen vonden geen plaats in een school naar keuze en voor bijna 1.300
kinderen was er dit jaar geen plaats in het Nederlandstalig onderwijs.
Al in januari 2014 kregen 2.852 ouders te horen dat ze in geen enkele van de door hen gekozen scholen terecht konden. Het LOP ging na hoeveel van die kinderen ook effectief niet werden ingeschreven. Hieruit bleek dat 1.291 van de 2.852 leerlingen niet ingeschreven zijn in
een Nederlandstalige school in Brussel of in Vlaanderen. Het is dus mogelijk dat die 1.291
kinderen een plaats in het Franstalig onderwijs vonden, maar volgens het LOP blijven ook
veel kinderen gewoon thuis.
Dit toont aan hoe het GOK-decreet een totaal omgekeerd effect teweeg brengt. Kinderen die
minder kansen hebben, zoals kinderen van werklozen of alleenstaanden, zijn in deze situatie
de eersten om thuis te blijven. Zij lopen daardoor nog meer achterstand op, wat een vicieuze
cirkel creëert.
Het is heel erg dat het tekort ook Nederlandstaligen treft. Dit komt door het ontbreken van een
absolute voorrangsregel voor onze eigen kinderen. Volgens het LOP zouden er Nederlandstalige kinderen zijn die zich niet konden inschrijven in een Nederlandstalige school ten gevolge
van het plaatstekort.
Heeft de collegevoorzitter zicht op hoeveel kinderen er effectief niet zijn ingeschreven in een
school? Nog belangrijker is om te weten welk zeer dringend actieplan de collegevoorzitter
intussen heeft opgesteld om ervoor te zorgen dat deze kinderen alsnog van hun grondwettelijk
recht op onderwijs kunnen gebruik maken?
Ik weet dat we er moeten blijven op terugkomen, maar ik ben gelukkig niet de enige die om
deze toestand bezorgd is. Tegen wanneer denkt de collegevoorzitter dat al deze kinderen
alsnog een plaats in een school kunnen krijgen? Zal hij ervoor zorgen dat in de toekomst Nederlandstalige kinderen niet uit de boot vallen bij een inschrijving in een Nederlandstalige
school in Brussel?
De heer Bruno De Lille.- De cijfers van het LOP betekenen jaar na jaar, ook voor wie de
situatie goed kent, opnieuw een schok. Begin dit jaar kregen bijna 2.900 ouders te horen dat
ze in geen enkele van de door hen gekozen scholen terecht konden. Nu blijkt dat daarvan bijna 1.300 kinderen dit schooljaar ook effectief niet zijn ingeschreven in een Nederlandstalige
school in Brussel of in Vlaanderen. Een deel van deze kinderen vond wellicht plaats in het
Franstalig onderwijs, maar een deel van de kleuters blijft helaas wellicht thuis. We zijn volgens mij nochtans allemaal voorstander om kinderen zo snel mogelijk naar het kleuteronderwijs te sturen.
We moeten het debat over het capaciteitsverhaal niet opnieuw voeren, want dit kwam recent
aan bod in de commissie voor Onderwijs en Vorming. Het verandert niets aan het feit dat het
onze plicht is om voor extra plaatsen te zorgen voor iedereen die dat wenst. Wij willen absoluut geen verschil maken tussen de Brusselse kinderen. Wie naar het Nederlandstalig onderwijs wil gaan, moet dat volgens Groen kunnen. Ik ben blij om te horen dat de Vlaamse
CD&V-minister van Onderwijs dat intussen ook vindt. Het is ook onze plicht om werk te maken van een systeem waarbij we eindelijk zicht krijgen op de kinderen die naar het Franstalig
- 26 of Nederlandstalig onderwijs gaan. Daardoor krijgen we indirect ook zicht op kinderen voor
wie de stap naar school een jaar of langer wordt uitgesteld. Dit jaar was een van de vaststellingen dat we van een aantal kinderen zelfs niet weten of ze al dan niet in een school werden
ingeschreven. Doordat we deze gegevens niet hebben, missen we een element in de strijd tegen ongelijkheid en in de strijd tegen spijbelen. Bovendien laten we op die manier de ouders
en kinderen als het ware een tweede keer in de steek.
Maakt de collegevoorzitter werk van een registratiesysteem over de taalgrenzen heen, als opstap voor een betere aanpak van het capaciteitsprobleem? Waarschijnlijk zal de collegevoorzitter verwijzen naar de taskforce, maar deze heeft tot nu toe geen resultaten opgeleverd. Dit
heeft volgens Groen veel te maken met de manier waarop sommigen naar die taskforcevergaderingen gingen. Niet het samenkomen van de taskforce is belangrijk, maar wel het resultaat.
Hoe kan de collegevoorzitter daaraan meewerken?
De heer Paul Delva.- Voor een beschrijving van de situatie en de cijfers verwijs ik naar de
vorige sprekers die een correct beeld hebben geschetst van wat de laatste weken naar buiten
kwam. Wat mij het meeste treft, is dat we in Brussel niet eens weten hoeveel kinderen vandaag geen plaats hebben op een Nederlands- of Franstalige school. Indien ik het goed heb
begrepen, heeft dit te maken met het feit dat er aan Franstalige zijde geen systeem bestaat om
te volgen welk kind in welke school zit. Ik denk dat we op termijn - maar dit is ook een verantwoordelijkheid van de Franse Gemeenschap - naar betere registratiesystemen moeten gaan.
De heer Bruno De Lille sprak over 1 registratiesysteem voor beide gemeenschappen, maar
een andere mogelijkheid is om in elke gemeenschap een eigen systeem op te zetten waarvan
de resultaten regelmatig kunnen worden samengelegd.
In afwachting daarvan wil ik opmerken dat we op sommige momenten wel exact weten wie
niet is ingeschreven in een Brusselse school. Ik verwijs daarbij naar het absolute schoolverzuim van kinderen die nergens zijn ingeschreven. In het Vlaams parlement en de VGC werd
daarover al gesproken. We hadden toen exacte cijfers, waardoor we wisten welke Brusselse
kinderen in geen enkele school waren ingeschreven. Op basis van die cijfers werden initiatieven genomen en werden ouders gecontacteerd. In sommige gevallen werd zelfs het parket
ingeschakeld om ouders tot inschrijving te dwingen. Kunnen we, in afwachting van betere
registratiesystemen, afspreken met de Franse Gemeenschap om op welbepaalde momenten
die cijfers te verkrijgen? Dit zou het mogelijk maken om op korte termijn te weten welke kinderen niet werden ingeschreven. Kan de collegevoorzitter daartoe zijn evenknie van de Franse
Gemeenschap contacteren?
Mevrouw Liesbet Dhaene.- Waarschijnlijk zijn er spoorloze schoolkinderen in Brussel. Dit
zijn kinderen die eigenlijk op school horen, maar die thuis zitten. Waarschijnlijk, want men
weet het eigenlijk niet zeker. Het Franstalig onderwijs heeft geen inschrijvingssysteem zoals
het Nederlandstalig onderwijs, waardoor men niet kan aangeven hoeveel kinderen die werden
afgewezen in het Nederlandstalig onderwijs, bij hen terecht konden. Men heeft wel bepaalde
cijfers over schoolplichtige kinderen, maar de procedure om die op te sporen, duurt zeker een
half jaar. Onmogelijk is het om te bepalen of de niet schoolplichtige kinderen of de kleuters,
op school of thuis zitten. De kans is groot dat kinderen die thuis blijven, de meeste nood hebben om op school te zitten. Hoogst waarschijnlijk gaat het over kinderen uit kansarme gezinnen. Zij moeten zo snel mogelijk in het onderwijssysteem worden opgenomen.
- 27 De conclusie is eigenlijk dat het Franstalig onderwijs niet alleen werkloosheid produceert,
maar ook tot spoorloosheid van schoolkinderen leidt. Hoe kan men een probleem oplossen
indien er zelfs niet wordt geïnvesteerd in middelen om het probleem in kaart te brengen?
In de plenaire zitting van 17 oktober 2014 had ik reeds de vraag gesteld of de VGC een regierol zou opnemen inzake informatiedoorstroming met het Franstalig onderwijs. Binnen de discussie, die in het algemeen ging over de kwaliteit van het Franstalig onderwijs, zei de collegevoorzitter: “We moeten ons ervan bewust zijn dat overleg met de Franse Gemeenschap zijn
beperkingen heeft”. De collegevoorzitter meldde dus dat het geen zin had om hier lang bij stil
te staan.
Het was alleen maar tijdverlies. Bent u van plan om uw regierol met betrekking tot de informatiedoorstroming tussen het Franstalig en Nederlandstalig onderwijs ten volle op te nemen,
nu ook de minister van Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap uitdrukkelijk de vinger legt
op het probleem van de onduidelijkheid over de cijfers van leerlingen ingeschreven in het
Franstalig onderwijs?
Werd deze problematiek naar aanleiding van het nieuwe schooljaar reeds besproken met de
Franse Gemeenschap?
Werden er reeds concrete afspraken gemaakt over die gegevensuitwisseling?
De heer Jef Van Damme.- Het is wat tragisch dat we deze discussie steeds opnieuw voeren.
We horen altijd dezelfde vragen en opmerkingen. We weten dat we de cijfers niet hebben. De
enige manier om over de volledige cijfers te beschikken en een objectief debat te voeren is
samenwerken met de Franse Gemeenschap. Alleen dan worden de cijfer duidelijk en transparant.
Laten we eerlijk zijn. Er zit veel emotionaliteit in het debat. Dat is logisch. Elk kind dat niet
naar school kan, is er 1 te veel. Dat is heel problematisch. Maar er circuleren cijfers van duizenden kinderen die niet op school zouden zitten. Alsof elk kind dat niet in een Nederlandstalige school terechtkan, nergens op school zit.
Zeggen dat het in de realiteit niet zo erg is, wordt soms zelfs al fout gepercipieerd. Het is natuurlijk heel erg, maar we mogen ook niet zeggen dat er 1.200 kinderen op straat staan. Hoeveel dat er effectief zijn, kunnen we alleen maar weten als we echt samen met de Franstalige
gemeenschap een objectieve analyse maken. Sp.a heeft altijd gezegd dat de regierol daarbij
moet worden opgenomen door de minister-president van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Die is niet bevoegd.
De heer Jef Van Damme.- Dat klopt, maar hij kan die regierol wel opnemen. Dat is ook zo
afgesproken. Samen kan men ervoor zorgen dat er cijfers komen. Dan kan men afspreken wie
wat gaat doen en wie waar gaat investeren. Voor alle duidelijkheid, ik wil de collegevoorzitter
niet aanvallen, want de VGC doet al enorm veel op gebied van infrastructuur. Het zal nooit
genoeg zijn voor alle kinderen in Brussel die naar een Nederlandstalige school willen gaan,
op te vangen. Daarvoor is er geen plaats. Men moet daar duidelijk en eerlijk over zijn.
- 28 De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Het onderwerp ligt me na aan het hart. Ik zal
proberen om zo volledig mogelijk te antwoorden op de vragen. Ik wil bij aanvang alles juist
proberen te duiden en te kaderen.
De vraag naar Nederlandstalig onderwijs in Brussel is de laatste jaren alleen maar toegenomen. Het belang van meertaligheid, de steeds betere infrastructuur en de constante aandacht
voor kwaliteit doen veel Brusselaars kiezen voor het Nederlandstalig onderwijs. Sinds de invoering van de 'liberté du père de famille' in 1971, kunnen ouders vrij de onderwijstaal voor
hun kinderen kiezen. De koppeling die destijds bestond tussen thuistaal en schooltaal, werd
losgelaten. Iedereen ging er toen van uit dat het Nederlandstalig onderwijs in Brussel daardoor massaal leerlingen zou verliezen. Sinds het jongste decennium weten we dat niets minder waar is.
Het uitbouwen van een volwaardig en kwaliteitsvol onderwijsnetwerk en de aangehouden
inspanningen inzake promotie zorgden voor groei. De stijging van het aantal leerlingen is
echter niet te verklaren door een vernieuwde instroom van Nederlandstaligen, maar door de
belangstelling van Franstalige autochtone gezinnen en van niet-Nederlandstalige gezinnen
van allochtone herkomst die kiezen voor het Nederlandstalig onderwijs. Sinds mijn aantreden
als minister in 2000 zijn er 25% meer leerlingen bijgekomen in het Brussels Nederlandstalig
onderwijs. In absolute cijfers zijn er 41.575 leerlingen in het Nederlandstalig onderwijs.
In het basisonderwijs is de situatie nog het meest frappant, met een stijging van maar liefst
30% op 10 jaar tijd. Dat is veel, zelfs zeer veel. Dat plaatst ons voor enorme infrastructurele
en pedagogische uitdagingen. Toen ik eraan begon, kreeg ik te maken met directies die mij
meldden dat ze Nederlandstalige scholen zouden sluiten. Een algemeen directeur van een
groot onderwijsnet zag geen toekomst meer voor een school in het centrum van Brussel. Dat
ging bijvoorbeeld over de Kleurdoos, maar die is open gebleven. Het Heilig-Hartcollege werd
in die periode gesloten.
Die evolutie werd in de hand gewerkt door een sterke demografische groei van de Brusselse
bevolking. Die zal niet stoppen. In 2020 zal het Brussels hoofdstedelijk gewest 1.200.000
inwoners tellen. In december 2000 richtte de VGC met de middelen afkomstig uit de Lambermont- en Lombardakkoorden het 'Begrotingsfonds onderwijsinstellingen' op, beter gekend
als het Onderwijsfonds. Dat gebeurde met het oog op enerzijds de verbouwing van de eigen
onderwijsinstellingen en anderzijds het subsidiëren van infrastructuurwerken van alle Nederlandstalige scholen in Brussel. Bedoeling was en is om aan de grote infrastructuurnoden tegemoet te komen en de historisch opgebouwde achterstand inzake schoolinfrastructuur weg te
werken. De VGC sloot daartoe samenwerkingsakkoorden met DIGO (nu AGion) en ARGO
(nu GO!). Er werd vanaf dan fors geïnvesteerd in renovatie van scholen, in nieuwe schoolinfrastructuur en in programma's als Plassen met Klasse, renovatie van gevels en energiezuinige
maatregelen. In totaal hebben we meer dan 160.000.000 euro geïnvesteerd, waarvan ongeveer
45.000.000 euro voor het eigen onderwijspatrimonium.
Ik verzet mij dus tegen diegenen die gemakkelijkheidshalve beweren dat de politiek niet
vooruitziend is geweest. Dat raakt mij, maar dat zou alle raadsleden eveneens moeten raken.
In 2009 liet de VGC als eerste een onderzoek uitvoeren door professor Rudi Janssens over de
impact van de demografische evolutie op het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Dat was
noodzakelijk omdat ik de situatie niet kreeg uitgelegd aan enkele windmolens waartegen ik
vocht. Dat onderzoek toonde aan dat de capaciteit van het Nederlandstalig en Franstalig on-
- 29 derwijs in Brussel aanzienlijk moest uitbreiden. Er werd gesproken van 15.000 extra plaatsen
tegen 2015. De eerste schatting gaf aan dat er 5.400 bijkomende plaatsen zouden nodig zijn in
het Nederlandstalig onderwijs. Dan nog werd geen geloof gehecht aan de vaststellingen.
Die onderzoeksresultaten werden in 2010 nogmaals bevestigd in een globaal onderzoek van
het Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse (BISA), waarbij men een tekort van 18.000
plaatsen tegen 2015 vooropstelde in het basisonderwijs en 4.700 in het secundair onderwijs.
In de periode van 2010-2020 spreekt deze studie zelfs van 30.000 extra plaatsen in het basisonderwijs en 12.500 in het secundair onderwijs, weliswaar gezamenlijk voor het Franstalig en
Nederlandstalig onderwijs.
Wij hebben dus een studie laten maken, erover gecommuniceerd en de noden uitgelegd. De
studie moest een jaar later worden herhaald om sommigen van de resultaten te overtuigen.
Met de oprichting van de taskforce Nederlandstalig onderwijs in Brussel in 2009 nam de
VGC nogmaals het voortouw inzake capaciteitsuitbreiding. In totaal levert dat tot op vandaag
voor het basisonderwijs, naast de reeds geleverde inspanningen voor renovatie en optimalisatie van bestaande capaciteit, een bijkomende capaciteit op van ongeveer 2.700 plaatsen. Bij
uitrol van het volledige plan zal het over meer dan 5.000 plaatsen gaan. Ook deze regeerperiode blijft de VGC investeren in de uitbreiding van capaciteit. Zo engageert ze zich opnieuw
voor minstens 3.000 extra plaatsen in het basisonderwijs en voor het uitbouwen van 2 nieuwe
campussen secundair onderwijs, samen goed voor 2.000 plaatsen. Eén campus komt in de
regio Schaarbeek/Evere en een andere in de regio Molenbeek/Koekelberg/Sint-AgathaBerchem.
Het geraamde bedrag voor de bijkomende plaatsen in het basisonderwijs bedraagt 72 miljoen
euro. Dat behelst dus het bouwen van 12 basisscholen. Voor het secundair onderwijs gaat het
over 50 miljoen euro. Daartoe zal de VGC eigen middelen inbrengen vanuit het Onderwijsfonds, maar spreekt ze ook met de Vlaamse minister van Onderwijs. De contacten met minister Hilde Crevits verlopen in de beste verstandhouding. Het is de bedoeling om voor deze
regeerperiode een duurzaam en meerjarig investeringsplan voor schoolinfrastructuur in Brussel te bekomen in de loop van de komende maanden.
Ondanks al die inspanningen is de vraag nog steeds groter dan het aanbod. Na de aanmeldingen in januari 2014 kregen 2.852 ouders te horen dat ze in geen enkele school naar keuze terecht konden. Voor de vrije inschrijvingen waren er nog maar 1.129 plaatsen beschikbaar. Het
LOP Basisonderwijs heeft vastgesteld dat er ongeveer 1.200 kinderen niet konden worden
ingeschreven in een Nederlandstalige school in Brussel of Vlaanderen. Dat gebeurde op basis
van een vergelijking van de rijksregisternummers van het Vlaamse Discimus-systeem met de
rijksregisternummers van het aanmeld- en inschrijfsysteem in Brussel. Men weet wie zich
aanmeldt en vergelijkt dat met de inschrijvingen in de scholen.
Vooreerst moet er gezegd worden dat er van die 1.200 kinderen die men niet direct heeft teruggevonden, er zo'n 600 instappers zijn. Het gaat daarbij dus om kinderen die voor het eerst
school zullen lopen. Het is best mogelijk dat de aanmelding van een aantal instappers nog
moet gebeuren omdat ze natuurlijk niet op 1 september maar pas in de loop van het jaar beginnen. Op die wijze zijn ze natuurlijk nog niet geregistreerd in het Discimussysteem. Daarenboven heeft men ook geen controle of steekproef gedaan bij de betrokkenen. Verder heeft
men evenmin nagekeken of deze kinderen niet in het Franstalig onderwijs zitten.
- 30 Als men een dergelijke matching doet, moet men testen en een degelijke controle uitvoeren.
Vergelijkt men lange cijfers met elkaar, dan is een fout snel gebeurd. Dat heeft men natuurlijk
niet gedaan. Evenmin heeft men nagegaan of al deze kinderen elders waren ingeschreven.
Niettemin pakt de voorzitter van het Lokaal Overlegplatform Basisonderwijs Brussel uit met
de boodschap: “Nog steeds zitten honderden Brusselse kinderen noodgedwongen thuis omdat
geen enkele school een plaats voor hen heeft.” Waarop is die uitspraak dan gebaseerd?
Waarmee kan men dat staven?
De heer Jef Van Damme.- Dat is totaal onverantwoorde communicatie.
De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Inderdaad.
Wij weten gewoonweg niet hoeveel ouders en kinderen van jaar tot jaar zullen opteren voor
het Nederlandstalig onderwijs. We weten wel dat de vraag naar Nederlandstalig onderwijs
nog steeds groter is dan het aanbod. Verder weten we dat zelfs meer dan 80% van de kinderen
die opteren voor het Nederlandstalig onderwijs, uit een taalgemengd, een homogeen Franstalig of een anderstalig gezin komt. We kunnen dus enkel vermoeden dat zij ook in het Franstalig onderwijs terechtkunnen. Ook al is dat misschien niet hun eerste keuze.
Besluiten dat kinderen die niet meteen in de school van hun keuze uit het Nederlanstalige net
zijn ingeschreven, gewoonweg thuis zitten, is niet correct. Besluiten dat er geen plaatsen meer
zijn in het Nederlandstalig onderwijs en in het Franstalig onderwijs is dat al evenmin.
De heer Jef Van Damme.- Dat is pure paniekzaaierij.
De heer Dominiek Lootens-Stael.- Behalve als het om uw eigen kinderen gaat.
De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- In het Franstalig onderwijs werkt men niet met
een centraal aanmeld- en inschrijfsysteem. De Franse Gemeenschap registreert daarentegen
wel haar ingeschreven leerlingen op basis van het rijksregisternummer. Het systeem dat zij
hanteert, heet Siel. Die database met de ingeschreven leerlingen wordt elk jaar in december
bevestigd. Daarentegen is Discimus reeds tegen half oktober klaar met de verificatie van de
ingeschreven leerlingen. Overigens is er op dat vlak reeds regelmatig overleg tussen beide
administraties. In het bijzonder om spijbelaars op te sporen. De heer Paul Delva wees erop dat
men op sommige ogenblikken duidelijk kan zeggen hoeveel leerlingen er onvindbaar zijn.
Hoe pakt men dat aan? Door de 2 gegevensbanken van rijksregisternummers met elkaar vergelijken. Alleen wordt de ene wat vroeger dan de andere afgesloten en moet men op regelmatige tijdstippen de gegevens met elkaar vergelijken. Iedereen die dus had willen weten of wil
weten waar alle kinderen nu zitten, kan het weten. Mochten het, zoals verwacht, allemaal
spijbelaars geworden zijn, dan kan men dat na december te weten komen. Men moet immers
wachten tot de gegevens van Siel en Discimus met elkaar kunnen gekruist worden.
Tussen de verschillende administraties vinden er regelmatig ontmoetingen plaats. De laatste
meeting dateert van 5 november 2014. Wat betreft het leerplichtonderwijs is het technisch
perfect mogelijk om de rijksregisternummers van het LOP te kruisen met de gegevens van de
Franse Gemeenschap. Ik zal die gegevens nog eens opvragen en vragen dat men deze kruising
nog eens doorvoert. We kunnen het er dan begin 2015 nog eens over hebben. Dat alles zal
trouwens ook het voorwerp uitmaken van verder overleg met de ministers van Onderwijs in
de Vlaamse en de Franse Gemeenschap. Dat overleg vindt trouwens nog altijd plaats. Ik heb
- 31 al vaak gesprekken gehad met diverse betrokkenen, onder wie Vlaams minister voor Onderwijs Hilde Crevits en haar Franstalige tegenhangers Fadila Lanaan en Joëlle Milquet. Wie dus
beweert dat we hier niet mee bezig zijn en dat er niet wordt gepraat, gaat wel heel kort door
de bocht.
Er zijn de voorbije 10 jaar aanzienlijke inspanningen geleverd om de capaciteit in het Nederlandstalig onderwijs uit te breiden. Het feit het Nederlandstalig basisonderwijs in Brussel 30%
meer leerlingen heeft, is hier alvast het beste bewijs van. Verder investeerde de VGC intussen
160 miljoen euro aan capaciteitsuitbreiding. Sta me toe om te zeggen dat allen die de politiek
in dit verband met de vinger wijzen, onverantwoord bezig zijn.
Het blijft onze vaste wil om dat ook in de toekomst te doen. Overigens gebeurt dat in de beste
samenwerking met de collega’s uit de Vlaamse Regering. Voor de komende 5 jaar worden in
3.000 bijkomende plaatsen in het basisonderwijs en 2.000 bijkomende plaatsen in het secundair onderwijs voorzien. Dit is geen kattenpis. Zover reiken tot op heden de beschikbare
middelen waar we zicht op hebben.
Het is de vraag wanneer er voldoende capaciteit zal zijn. Wanneer zal het aanbod de volledige
vraag kunnen dekken? Hoe gaat de vraag naar Nederlandstalig onderwijs verder evolueren?
Met deze vragen raadt men naar de intenties van voornamelijk anderstalige ouders. Waarvoor
zullen de anderstalige Brusselaars waarvan de kinderen dezer dagen of in de voorbije 3 tot 4
jaar werden geboren kiezen? Wat zullen zij in de toekomst willen? Welke keuze zullen ze
binnen 2 tot 3 jaar maken? Ik kan niet in de hoofden van al die mensen kijken.
We kunnen daarover een bevraging organiseren. De vraag is of dat zinvol is. Het ziet er immers naar uit dat de vraag groter wordt als we het aanbod uitbouwen. De sleutel berust in het
spel van vraag en aanbod. De sleutel waarbij kwaliteit het kernwoord is en onderwijs dat tot
meertaligheid leidt de inzet is.
Willen we meer doen? Graag als u het mij vraagt. Kunnen we meer doen? De huidige beschikbare middelen of de middelen waar we in deze legislatuur zicht op hebben, laten ons niet
meer toe, dan wat we totnogtoe programmeerden.
Moeten we meer doen? Ongetwijfeld wel, tenzij er een spectaculaire verandering komt in de
keuze die de Brusselaars maken voor hun kinderen. De vraag rest hoever we daarmee doorgaan. Als u het mij vraagt, zover mogelijk. Dat zeg ik al 10 jaar en ik ben nog niet van discours veranderd.
Kan de voorkeur van de Brusselaars voor Nederlandstalig onderwijs wijzigen? Wellicht wel,
wanneer het Franstalig onderwijs in de hoofdstad aan het einde van leerplicht zal leiden tot
meertaligheid. Onze Franstalige collega's werken eraan.
De heer Dominiek Lootens-Stael.- Men wil hier blijkbaar de mensen die ooit hebben gezegd
dat de politiek niet vooruitziend is geweest met de vinger wijzen. Ik denk dat de mensen die
dat beweren ten dele gelijk hebben. De politiek is immers niet vooruitziend geweest.
De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- U bent toch ook politicus?
- 32 De heer Dominiek Lootens-Stael.- Ik heb nooit deel uitgemaakt van een meerderheid of van
het bestuur. Het is dan ook moeilijk om mij met de vinger te wijzen.
Ik hoor hier regelmatig over de demografische boom spreken. Het lijkt er wel op dat dit een
fenomeen is dat hier vanzelf, ineens is ontstaan. Dat is niet het geval. Ik heb me al vaak geërgerd aan discours van partijen zoals Groen, die nu in de oppositie zit. Tevoren was Groen
steevast een van de propagandisten van de ongebreidelde massa-immigratie.
Mevrouw Annemie Maes.- Het is weer eens de fout van Groen.
De heer Dominiek Lootens-Stael.- De boom waarmee we vandaag worden geconfronteerd,
is enkel en alleen op het conto van de immigratie uit het verleden te schrijven. Al degenen die
in het verleden de immigratie hebben ondersteund en georganiseerd, hadden moeten voorzien
wat zich vandaag voordoet. Het volstaat niet om de laatste jaren in paniek vast te stellen dat er
zich een probleem voordoet, studies te bestellen en, pas nadat alle feiten hebben plaatsgevonden, te zorgen voor capaciteitsuitbreiding. Op dat ogenblik kan men onmogelijk stellen dat
men vooruitziend is geweest. Integendeel, men is te laat wakker geschoten.
Ik pleit er ook voor om het probleem niet te veel te relativeren. Het kan dan wel correct zijn te
stellen dat het niet juist is dat er op dit ogenblik honderden kinderen thuis zitten. Men weet
het gewoonweg niet. Wat men niet weet, mag men niet beweren.
Spreken van ‘paniekzaaierij’ zoals de heer Jef Van Damme doet, is misschien wel sympathiek. Maar als het over de eigen kinderen gaat, is men – terecht overigens - in paniek.
(De voorzitter maant de spreker aan om af te sluiten. Zijn spreektijd is om.)
De heer Dominiek Lootens-Stael.- De collegevoorzitter heeft ook langer gesproken.
Intussen doet zich het fenomeen voor dat er mensen verhuizen naar buiten Brussel omdat ze
hun kinderen niet meer kunnen inschrijven in een Nederlandstalige school die zich op een
redelijke afstand van hun woning bevindt. Dat zijn ronduit dramatische toestanden.
(De voorzitter laat de microfoon van de heer Dominiek Lootens-Stael afsluiten en geeft het
woord aan de heer Bruno De Lille)
De heer Bruno De Lille.- Ik snap dat u het niet apprecieert dat sommige mensen de situatie
dramatiseren. Aan de andere kant moeten we toegeven dat er wel degelijk een reëel probleem
is. Ik heb u dat niet horen ontkennen. Ik heb wel een aantal collega’s dat min of meer horen
doen. Ik vind het trouwens zeer cynisch dat een aantal mensen zeggen dat het een terugkerend
probleem is, dat we ondertussen wel kennen. Ze hebben echter zelf, toen ze de sleutels in
handen hadden, nagelaten om ervoor te zorgen dat we vandaag in een veel betere situatie zouden zitten dan nu het geval is.
De discussie over de regierol van de minister-president is een zeer mooi voorbeeld van hoe de
hete aardappel naar iemand anders doorgeschoven wordt om zelf niets te hoeven doen. Het
feit dat Vlaams minister Hilde Crevits in het Vlaams Parlement vertelde dat een groot deel
van de middelen jarenlang geparkeerd heeft gestaan en niet werd toegewezen voor de bouw
van nieuwe scholen, doet me echt pijn aan het hart, zeker als we zien hoe hoog de nood vandaag is.
- 33 Het is ook cynisch om te zeggen dat we nooit zullen kunnen doen wat we moeten doen. Als
de overheid zich zo begint op te stellen, dan kunnen we beter de boeken dichtdoen. Het gaat
hier over een basisrecht: kinderen hebben recht op onderwijs in de taal van hun keuze. Als de
overheid zelf begint te zeggen dat ze dat recht nooit zal kunnen leveren, zijn er 2 mogelijkheden. Ofwel moet de grondwet veranderd worden, wat ik absoluut niet zou willen. Ofwel doet
de overheid wat ze moet doen. Als de overheid haar verplichtingen al niet nakomt, hoe kan ze
dan eisen dat andere mensen dat wel doen?
Het doorschuiven van de schuld naar de Franstalige scholen, zoals sommigen hier doen, is
ook nogal kort door de bocht. Het is een probleem dat we samen moeten aanpakken hier in
Brussel. We zouden blij moeten zijn dat mensen kiezen voor kwaliteitsvol en Nederlandstalig
onderwijs.
De heer Paul Delva.- Het is goed om eens de historiek te schetsen van het Nederlandstalig
onderwijs in Brussel, zoals de collegevoorzitter regelmatig doet, om de zaken in het juiste
perspectief te zien. Een van de belangrijke lessen die ik onthoud uit zijn antwoord, is dat we
zorgvuldig moeten omspringen met informatie en met de communicatie over delicate dossiers
als dit. Blijkbaar bestaat er namelijk wel een registratiesysteem aan Franstalige kant. Het tegenovergestelde zou me eerlijk gezegd onwezenlijk lijken. Het systeem functioneert natuurlijk anders dan het onze. Ze klokken af op andere momenten dan wij. Het zij zo.
Als men een paar weken had gewacht met de informatie naar buiten te brengen, tot nadat men
de gegevens van die 2 systemen met elkaar had kunnen matchen, dan konden we waarschijnlijk beschikken over veel concretere en preciezere informatie. Wil dat zeggen dat er geen probleem is? Neen. Er is wel degelijk een capaciteitsprobleem. Dat weten we allemaal. Ik denk
dat het nuttig is om het debat aan te gaan met de juiste informatie. Op dat vlak was het antwoord van de collegevoorzitter verhelderend.
Mevrouw Liesbet Dhaene.- Ik wil niet opnieuw ingaan op de capaciteitsuitbreiding en de
vrije keuze van de ouders. Als er 2 onderwijsstelsels zijn op 1 grondgebied, dan is er volgens
mij slechts sprake van een vrije en eerlijke keuze als de 2 onderwijsstelsels dezelfde kwaliteit
aanbieden. Anders is er sprake van oneerlijke concurrentie ten nadele van één onderwijsstelsel.
De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Wie is er hier volgens u dan in het nadeel?
Mevrouw Liesbet Dhaene.- Ik wou die uitspraak nog nuanceren. Iedereen is er zich van bewust dat de toevloed van Franstalige leerlingen in het Nederlandstalig onderwijs inderdaad
het Nederlands in Brussel versterkt. Men verliest echter te dikwijls de keerzijde uit het oog,
namelijk dat de kwaliteit van het Nederlandstalig onderwijs daalt bij een grote meerderheid
van leerlingen die de onderwijstaal niet spreken. Ik verwijs ook naar de voorrangsregeling.
Als Nederlandstalige kinderen al geen plaats vinden in het Nederlandstalig onderwijs, dan is
er een groot probleem.
Ik wil me echter focussen op die registratie. Men weet niet hoeveel kinderen er zijn. Na hoeveel tijd kan men ze eindelijk registreren? Zijn er gegevens over de kleuters of kan men die
krijgen?
De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Volgens mij worden kleuters langs Franstalige
kant niet systematisch geregistreerd. Ik zeg dat echter onder voorbehoud. Ik zal bij minister
- 34 Joëlle Milquet eens checken of dat wel klopt. Men focust zich daar namelijk op het leerplichtonderwijs. Overigens zijn wij ook pas later begonnen met het registreren van kleuters. De
crossing van de twee heeft vooral nut voor het opsporen van spijbelaars, maar in het kleuteronderwijs kan men natuurlijk niet spijbelen.
Mevrouw Liesbet Dhaene.- Ik heb het niet alleen over spijbelaars. Kleuterparticipatie is bijzonder belangrijk.
De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Daar ben ik het mee eens. Het is interessant
wat u zegt. Maar er is geen overheidsverplichting om kleuters te registreren. In vorige discussies hierover werd ook nooit aangegeven dat men dat graag zou hebben. Ik zal dat nu aankaarten, maar dat kost natuurlijk ook middelen.
-
De incidenten zijn gesloten.
-
De vergadering wordt om 12.05 uur gesloten.
-
De Raad gaat tot nadere bijeenroeping uiteen.
- 35 BIJLAGEN
Ingekomen stukken
Verslagen – Indiening
Verslag uitgebracht namens de Commissie voor Cultuur, Jeugd en Sport van 14 oktober 2014
– Stuk 537 (2014 - 2015) – Nr. 1
Verslag uitgebracht namens de Commissie voor Onderwijs en Vorming van 22 oktober 2014
– Stuk 538 (2014 - 2015) – Nr. 1
Verslag uitgebracht door de heer Stefan Cornelis namens de Commissie voor Algemene Zaken,
Financiën, Begroting en Media van dinsdag 21 oktober 2014 over het ontwerp van verordening
tot vaststelling van de rekening over het dienstjaar 2012
– Stuk 7 (2014 - 2015) – Nr. 2.
Schriftelijke vragen – Indiening
Er werden schriftelijke vragen ingediend door de heer Bruno De Lille, mevrouw Brigitte
Grouwels en mevrouw Carla Dejonghe.
Mededelingen van het secretariaat
Commissievergaderingen
Commissie voor Commissie voor Onderwijs en Vorming van woensdag 22 oktober 2014
-
Benoeming van de voorzitter en de ondervoorzitter van de commissie
(R.v.O, art. 12, 2)
-
Samengevoegde interpellaties (R.v.O., art. 62, 8)
-
-
Interpellatie van de heer Dominiek Lootens-Stael tot de heer Guy Vanhengel,
collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende het beschamende plaatsgebrek in het Nederlandstalig onderwijs .
Interpellatie van de heer Paul Delva tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over
de maatregelen betreffende het plaatstekort in het Brussels Nederlandstalig onderwijs.
- 36 -
Vraag (R.v.O., art. 59)
-
Vraag van de heer Bruno De Lille aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende het verbod op openlijke homo-onderwijzers in het onderwijs van de stad
Brussel.
Hebben aan de werkzaamheden deelgenomen:
Vaste leden: de heer Bruno De Lille, commissievoorzitter, de heer Fouad Ahidar, de heer Stefan Cornelis, mevrouw Liesbet Dhaene, mevrouw Khadija Zamouri
Andere leden: de heer Paul Delva en de heer Dominiek Lootens-Stael
- 37 TREFWOORDENREGISTER
Actualiteitsdebat
Zie Plaatsgebrek in het Brussels onderwijs en de informatiedoorstroom hieromtrent
Bericht van verhindering, blz.3
Gevolgen voor de culturele sector in Brussel van de enorme besparingen vanwege de
federale en Vlaamse Regering en de mogelijke rol van de VGC hierin, blz.11
Ontwerp van verordening houdende vaststelling van de rekening over het dienstjaar
2012
Bespreking, blz.3
Stemming, blz.4
Interpellaties
Zie - Gevolgen voor de culturele sector in Brussel van de enorme besparingen vanwege
de federale en Vlaamse Regering en de mogelijke rol van de VGC hierin
- Nieuwe initiatieven op vlak van studentenbeleid in de stad
- Opzegvergoeding voor het VGC-personeel
Mededelingen, blz.3
Motie van overeenstemming, blz.4
Nieuwe initiatieven op vlak van studentenbeleid in de stad, blz.5
Opzegvergoeding voor het VGC-personeel, blz.10
Plaatsgebrek in het Brussels onderwijs en de informatiedoorstroom hieromtrent, blz.24
Proefproject rond zorgregisseurs, blz.21
Rekruteringsprocedures voor het VGC-personeel, blz.19
Vragen om uitleg
Zie - Proefproject rond zorgregisseurs
- Rekruteringsprocedures voor het VGC-personeel