RIZA r a p p o r t n r . 9 7 . 0 9 8 Biotisch Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Nader O n d e r z o e k Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland RIZA Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat RIZA Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling Nader Onderzoek Zuidrand Werkgroep Biotisch Effectonderzoek (BEO) Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch nader onderzoek waterbodemkwaliteit RIZA rapport nr. 97.098 Auteur: PJ. den Besten RIZA Lelystad, 1997 Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Inhoud Samenvatting 5 Voorwoord 9 1 Inleiding 11 1.1 1.3 Nader Onderzoek Zuidrand 11 O p z e t en doelstelling van het biotisch effectonderzoek Samenstelling van het rapport 74 2 2.1 2.2 Methoden 75 Locatie-indeling Uitgevoerde 2.3 2.4 analyses 20 Macrofauna-onderzoek 20 2.5 2.6 2.7 2.8 Bioassays 22 24 Voedselwebstudies en Databeheer en gegevensanalyse 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 Resultaten en beoordeling huidige situatie 29 karakterisatie sediment 29 Macrofauna 30 Aalscholveronderzoek 32 Bioassays 32 34 4 4.1 4.2 Urgentiebepaling en afleiding risico-volgorde 43 Urgentie o p basis van risico's voor het ecosysteem 43 Risicovolgorde op basis van ( M C A ) 49 5 5.1 5.2 5.3 ontwikkeling en saneringseffect 53 Kwaliteit van het aangevoerde rivierslib 53 Kwaliteitsontwikkeling 55 Schattingen van 5.4 Toepassing M C A o m het saneringseffect te beoordelen 58 6 Discussie 67 7 Conclusies 69 8 Literatuur 77 12 75 18 25 28 56 Bijlagen Begrippen Nader Onderzoek 81 Technische Rapportages onder verantwoordelijkheid van werkgroep BEO 83 Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Locaties en Dordtsche Biesbosch 85 IV in het Hollandsch Diep en de in locaties in het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch 89 V Resultaten Inventarisatie en de Dordtsche Biesbosch 97 VI Resultaten bioassays met sediment uit Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 707 VII Gehalten in biota 7 73 VIII Resultaten en beoordeling Farao-berekeningen 725 IX Toxic units 737 X MCA-criteria voor deelaspecten ecosysteem 747 Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch in het Hollandsch Diep In het kader van het Nader Onderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch is onderzoek uitgevoerd ter beoordeling van de risico's van bodemverontreiniging voor het ecosysteem. Deze risicobeoordeling heeft tot doel om de saneringsurgentie vast te stellen en een prognose te geven van de verandering in risico's onder invloed van waterkwaliteitsverbetering of saneringsingrepen. Het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch zijn opgedeeld in resp. 21 en 7 afzonderlijke locaties. Voor locatie zijn de volgende onderzoeksonderdelen uitgevoerd: Het verzamelen van veldgegevens. Dit onderdeel bestaat uit twee soorten onderzoek: inventarisaties van in de voorkomende en metingen van Bij de veldinventarisaties van de macrofauna is onderzocht of de afwijkend zijn in opbouw (aantallen, verhoudingen in aantallen tussen bepaalde diergroepen) ten opzichte van de situatie in referentiegebieden. Op basis van metingen van bioaccumulatieniveaus in en waterplanten zijn per locatie de risico's voor van deze voedselsoorten vogels) beoordeeld. 2. Bioassays. De toxiciteit van waterbodem monsters is in het in bioassays met watervlooien en bacterien. is getracht te maken dat organismen in de waterbodem daadwerkelijk blootgesteld worden aan stoffen die (ook in de veldsituatie) toxische effecten kunnen veroorzaken. 3. Chemische analyses van bodemmonsters en bioaccumulatieberekeningen. Om waargenomen effecten in bioassays te kunnen relateren aan bodemverontreiniging, zijn in de waterbodemmonsters ook chemische analyses uitgevoerd. Vervolgens is beoordeeld of op grand van de aantoxiciteit te verklaren is. Tevens zijn voor elke locatie uitgevoerd om de risico's te schatten van doorgifte van contaminanten via andere schakels van de voedselketen. Een aantal onderzoeksonderdelen zijn uitgevoerd voor het deelgebied (Hollandsch Diep of Dordtsche Biesbosch) in zijn geheel: Bepaling van het van Aalscholvers uit kolonies in de Dordtsche Biesbosch en op de Ventjagersplaten, in het bijzonder van vogels met voorkeur om te foerageren in het Hollandsch Diep. Metingen van bioaccumulatieniveaus in vissen, Aalscholvereieren en Aalscholverkuikens. Voedselwebanalyses met daaraan gekoppeld bioaccumulatieberekeningen voor huidige en toekomstige situatie(s). Bioaccumulatie-bioassays met oligochaeten (wormen) in sediment uit Dordtsche Biesbosch. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Effecten op bodemorganismen (benthos) de locaties van het Hollandsch Diep is gevonden dat de bodemmacrofaunagemeenschap ernstig verstoord is. Met name de dichtheden van chironomiden zijn sterk verlaagd t.o.v. referenVaak wordt de macrofaunagemeenschap gedomineerd door oligochaeten Bijzondere zoals haften, steenvliegen en kokerjuffers, komen in het geheel niet voor. Vergelijkbare resultaten zijn gevonden in delen van de Dordtsche Biesbosch die in direct contact staan met het Hollandsch Diep. de (zandige) oeverlocaties van het Hollandsch Diep-Midden en Hollandsch Diep-West alsmede in de meer stagnante delen van de Dordtsche Biesbosch werden matige effecten gevonden. De bioassay-resultaten bevestigen het beeld van de veldinventarisatie: effecten zijn vooral in diepe locaties van het Hollandsch Diep, in de oeverlocaties bij de uitloop van de Amer en in locaties in Dordtsche Biesbosch die direct in contact staan met het Hollandsch Diep. Risico's via in de voedselketen Uit de beoordeling van de en berekende bioaccumulatieniveaus in de voedselketens komt naar voren dat visetende vogels, zoals Aalscholvers, risico's kunnen ondervinden van bioaccumulatie. Met name PCB's bepalen het risico. 1992 is als het bepaald van 7 Aalscholverpaartjes van de kolonie in de Dordtsche Biesbosch, en waarvan een of beide vogels frequent in het Hollandsch Diep hebben gefoerageerd tijdens het Deze paartjes hadden in een beduidend lager gemiddeld broedsucces dan Aalscholvers in referentiegebieden. In is vastgesteld dat opgroeiende uit deze kolonie tot 10 hogere gehalten van cadmium, PCB's en organochloorbevatten dan kuikens uit referentiekolonies. Dit onderzoek ondersteunt daarmee de van de beoordeling van de risico's die optreden via bioaccumulatie. De accumulatie van cadmium levert met name risico's voor de voedselrelatie mossel-Kuifeend. Metingen in andere bodemorganismen (muggenlarven en oligochaeten) tonen verhoogde risico's voor doorvergiftiging met cadmium, kwik en PCB's in vogels aan (voedselrelaties benthos-Steltloper en benthos-vis-visetende vogels). het in de oeverlocaties gevonden Schedefonteinkruid zijn de gevonden gehalten cadmium en kwik dermate hoog dat van plantendelen risico oplevert voor plantenetende vogels, zoals meerkoeten, kleine zwanen en zwanen. Met sediment uit twee locaties van de Dordtsche Biesbosch zijn ook bioassays met oligochaeten uitgevoerd. Met deze bioassays is aangetoond dat bodemorganismen daadwerkelijk contaminanten uit de vervuilde waterbodem De resultaten van dit aanvullende onderzoek wijzen verder uit dat er tussen meer stagnante en minder stagnante delen van de Dordtsche Biesbosch geen verschillen waarneembaar zijn in de biologische beschikbaarheid van zware PCB's, PAK's en organochloor- Urgentiebepaling het biotisch effectonderzoek is het urgentieoordeel opgesplitst in twee deelvragen: • is er urgentie op grand van ernstige effecten op bodemorganismen? • is er urgentie vanwege ernstige risico's via accumulatie in de voedselketens? Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Urgentie op grand van effecten op bodemorganismen is geconcludeerd wanneer effecten zijn gevonden in de veldinventarisatie die bevestigd worden door bioassayresultaten en verklaarbaar zijn op basis van de aanwezigheid van potentieel toxische stoffen in de toplaag van de bodem. Voor Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch geldt dat zware (met name cadmium, kwik, nikkel, koper en zink) en PAK-verbindingen (pyreen, benzo[a]pyreen, antraceen, fluorantheen, benzo[k]fluorantheen en fenantreen) en (bv. endrin) voorkomen in concentraties die de effecten kunnen verklaren. Op grand van deze criteria is urgentie geconcludeerd voor de diepe locaties van het Hollandsch Diep en voor oeverlocaties in het oostedeel van het Hollandsch Diep de uitloop van de Amer (Tabel 1). Voor de Dordtsche Biesbosch geldt dat alleen de locaties 751 en 757 urgent zijn op grand van effecten op bodemorganismen. de locaties 752 - 755 is de van de toplaag van het sediment wel voldoende hoog om ernstige effecten te verwachten, maar deze zijn niet gevonden (Tabel 1). Voor de afleiding van het locatiespecifieke urgentie-oordeel gericht op de risico's van bioaccumulatie zijn naast metingen (zie hierboven) modelberekeningen van de van cadmium, DDT + DDE en (als gidsstof voor de van PCB's met dioxine-achtige werking) gebruikt. Bovendien is in de nagegaan of de bodem als de belangrijkste bron van de in vogels stoffen te beschouwen is. Cadmium-accumulatie leidt tot ernstige risico's voor benthos-etende vogels (bv. Kuifeend), echter ongeveer maar 45% van dit cadmium is uit de waterbodem van Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch. De accumulatie van PCB's veroorzaakt met name in visetende vogels (bv. Aalscholver, Fuut, overschrijding van het Voor PCB-153 kan worden gemaakt dat meer dan 90% van de stof afkomstig is uit de toplaag van vervuild sediment in het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch. Mede op de hoogte van het gehalte PCB-153 in het sediment ter plaatse, is urgentie geconcludeerd voor de volgende locaties: de diepe locaties van het Hollandsch Diep de locatie direct van de Nieuwe Merwede, de ondiepe locaties langs de zuidoever van het Hollandsch Diep-Oost, en de locaties 751, 752, 754 en 755 van de Dordtsche Biesbosch (Tabel 1). Bij de afweging of het zinvol is om een locatie waarvoor urgentie is vastgesteld ook daadwerkelijk te saneren, zijn de volgende vragen van belang: zijn bovenstrooms gelegen voldoende gesaneerd, zodat het dat vanaf nu sedimenteert minder risico's geeft; hoe snel sedimenteert vers aangevoerd slib, hoe snel zal de toplaagkwaliteit zich zonder ingrijpen aanpassen aan de kwaliteit van het aangevoerde rivierslib; wat in van reductie van de risico's van voor het een saneringsingreep toe aan autonome ontwikkeling (wat is het saneringseffect). De verontreinigingsgraad en de toxiciteit van vers aangevoerd slib uit de Rijn zijn de afgelopen jaren sterk gedaald t.o.v. de situatie in de 70-er jaren. Ook voor is een dalende trend in gehalten en in toxiciteit waargenomen, hoewel hier geldt dat nog niet alle verlangde reducties in lozingen zijn gerealiseerd. Verwacht wordt dat voor grote delen van het Hollandsch Diep een sanering weinig toevoegt aan de autonome kwaliteitsverbetering. de diepe effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch ties van het Hollandsch Diep wordt de waterbodem binnen jaar afgedekt met een tientallen centimeters dikke laag vers slib. Alleen voor de locaties in de en voor de diepe delen van het westelijk deel van het Hollandsch Diep geldt dat de aanpassing te is (geen wezenlijke verbetering te verwachten van de toplaag binnen jaar), zodat sanering hier overwogen dient te worden. Ook voor de Dordtsche Biesbosch geldt een trage aanpassing (meer tijd vergend dan jaar) van de toplaag aan de kwaliteit van het aangevoerde water, terwijl op zich die kwaliteit inmiddels al wel sterk verbeterd is t.o.v. de vervuilde waterbodem in dit deelgebied. Daarom wordt ook voor de Dordtsche Biesbosch aanbevolen om een sanering uit te voeren. de voorkeursvariant voor een saneringsingreep zijn de locaties in de Ameruitloop en zes locaties in de Dordtsche Biesbosch opgenomen. Uitvoering van deze voorkeurs-saneringsvariant heeft op de van jaar dezelfde effectiviteit als het uitvoeren van een totale sanering van de twee deelgebieden. De in dit onderzoek gegevens maken een gedegen onderbouwing van het urgentieoordeel mogelijk. Gezien de inspanning die een sanering vereist, is zo'n gedegen onderbouwing van het urgentieoordeel een eerste noodzakelijke stap. Deze stap is niet alleen van belang voor de beslissing om al dan niet verontreinigd sediment te maar ook is ook sturend voor het bepalen van de uiteindelijke doelstelling van de sanering van het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch. Tabel 1 Resultaten urgentiebeoordeling voor Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch. Locatie in bio- benthos assays Dordtsche Biesbosch 751 (ondiep) 752 (ondiep) 753 (ondiep) 754 (ondiep) 755 (ondiep) 756 (ondiep) 757 (ondiep) = ernstig Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep baarheid Risico Verklaar- voor baarheid Urgent' toppredatoren Hollandsch Diep 651 (ondiep) 652 (ondiep) 653 654 655 (ondiep) 656 (ondiep) 657 658 659 660 (ondiep) 661 662 663 664 (ondiep) 665 (ondiep) 666 667 668 (ondiep) 669 670 671 (de havens) en Dordtsche Biesbosch Urgent? Effecten op nee < + + - + t + + + + + 1 - - + + : + + • t T + + ft ( + 1 nee ja nee ja J<' ja nee |a ja nee nee ja |a nee t + + ± + |a |a ± + |a ± - (ja) 1 1 • • ja (ja) ja nee ja nee + + |a nee ja ja ja ja nee ja ja ja nee nee ja nee ja ja ja ja nee + + + + • + • + + + + + nee nee nee ja |a |a nee nee ja nee nee ja * + + + nee nee nee ja nee ja nee ja nee nee + • [a ja nee nee ja ja nee nee ja ja ja nee ja + + nee ja nee ja nee nee |a nee nee nee nee nee * = matig risico/effect; - = geen/gering risico/effect ja nee ja ja nee Voorwoord Voor u ligt het rapport van de werkgroep Biotisch Effectonderzoek (BEO) over het Nader Onderzoek in twee deelgebieden van de Zuidrand van het Noordelijk Deltabekken: het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch. Dit rapport beschrijft het ecotoxicologisch onderzoek dat is uitgevoerd in deze deelgebieden in de periode 1993-1995. Het port een geheel met het rapport over het Abiotisch Effectonderzoek (AEO) en het Eindrapport van het Nader Onderzoek. rapport ligt het accent op het gebruik van de ter beantwoording van de vragen van het Nader Onderzoek, terwijl het BEOen AEO-rapport meer in detail het uitgevoerde onderzoek beschrijven. Het ecotoxicologisch onderzoek is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de werkgroep BEO, die resorteert onder de projectgroep Nader Onderzoek Zuidrand. Het werk is uitgevoerd in de van een groot aantal deelprojecten, die zijn uitbesteed aan diverse onderzoeksgroepen. De begeleiding en rapportage van het onderzoek is gedaan door het RIZA. De werkgroep BEO wil graag alle onderzoeksinstellingen die hebben bijgedragen aan dit werk hierbij bedanken. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 10 1 Inleiding 1.1 Nader Onderzoek Zuidrand Ten behoeve van het Nader Onderzoek in de Zuidrand van het Noordelijk Deltabekken wordt in elk deelgebied een uitgebreid onderzoek uitgevoerd om de risico's van te bepalen. Het in dit port beschreven onderzoek deel uit van de Nader Onderzoeken in het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch. Uit eerder onderzoek was reeds naar voren gekomen dat grote delen van de waterbodem van het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch ernstig zijn met zware en organische (zie eindnota: [Den Besten In het Nader Onderzoek waterbodemverontreiniging staan twee vragen centraal: • • zijn de risico's van waterbodemverontreiniging dermate hoog, dat gebiedsfuncties zijn aangetast, en zo ja; wat het nut is van een eventuele saneringsingreep. Aanzicht Hollandsch met onder de Dordtsche Biesbosch. Foto M. Omdat de risico's van waterbodemverontreiniging veelal afhangen van locatie-specifieke wordt binnen elk deelgbied nog verder onderscheid gemaakt tussen locaties. Per locatie wordt nagegaan wat de risico's en effecten zijn van de in de waterbodem aanwezige gen. Bij de vraag of er wel of niet sprake is van saneringsurgentie wordt nagegaan of er sprake is van functie-aantasting vanwege ernstige effecten en/of risico's veroorzaakt door Bij de risicoanalyses wordt onderscheid gemaakt tussen de hoofdaspecten humane risico's, risico's voor het en de risico's dat zich verder verspreiden in het milieu. De van de urgentiebepaling is Bijlage wordt een gegeven van de begrippen die in het Nader Onderzoek en in het Biotisch Effectonderzoek zijn gehanteerd. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch beschreven in de eindnota van het nader onderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch. De nu voorliggende rapportage beschrijft de opzet en de resulaten van het biotisch effectonderzoek dat is uitgevoerd voor de bepaling van de risico's van waterbodemverontreiniging voor het ecosysteem. Het onderzoek is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de werkgroep Biotisch Effectonderzoek (BEO). 1.2 Doelstelling en opzet van het biotisch effectonderzoek De opzet van het Nader Onderzoek is dat elk deelgebied wordt ingedeeld in eenheden (locaties) die zoveel mogelijk als homogeen zijn te beschouwen t.a.v. een aantal relevante aspecten. Vervolgens wordt per locatie de ernst van de en de saneringsurgentie bepaald. De indeling in locaties wordt gemaakt aan de hand van de volgende criteria: functies, waaronder de functie natuur, maar ook bv. gebruik als haven of als baggerstortlocatie; diepte, met name in relatie tot ecologische functies; type sediment in de toplaag; bodemopbouw (dikte van de lagen slib); bestaande indelingen binnen water- en Op grand van de aanwezigheid van contaminanten in concentraties boven de interventiewaarde is voor elk van de locaties vastgesteld dat het gaat om een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de wet [VROM, De gegevens die aan deze constatering ten grondslag liggen, zijn opgenomen in de eindnota [Den Besten ef al., 1997]. Het in dit rapport beschreven onderzoek moet uitwijzen of de aanwezigheid van ook daadwerkelijk risico's inhoudt voor het ecosysteem die leiden tot het oordeel: "urgent geval van bodemverontreiniging". Voor het onderzoek in het eerste onderzochte deelgebied van de Zuidrand, de Nieuwe Merwede, zijn een groot aantal parameters geselecteerd die verschillende ecotoxicologische aspecten beschrijven. Deze parameters zijn ook voor het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch gehanteerd. In sommige gevallen hebben de ervaringen tijdens het onderzoek in de Nieuwe Merwede aanleiding gegeven om nieuwe parameters te definieren of parameters anders te beoordelen - waar dit het geval is wordt hiervan melding gemaakt. Het biotisch effectonderzoek heeft de volgende specifieke doelen: 1. 2. 3. 4. 5. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch het per locatie beoordelen van de waterbodemkwaliteit aan de hand van verschillende biologische parameters en bijbehorende criteria (risicobeoordeling waterbodemverontreiniging); het per locatie vaststellen van het deeloordeel voor de saneringsurgentie, uitsluitend gebaseerd op risico's voor het ecosysteem; het prioriteren van saneringslocaties gebaseerd op de mate waarin risico's optreden; het en interpreteren van gegevens om het functioneren van het ecosysteem in het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch op deelgebiedsniveau te kunnen beoordelen en t.z.t. te kunnen vergelijken met de overige deelgebieden van de Zuidrand van het Noordelijk Deltabekken; het voorspellen van eventuele veranderingen in de risico's van bodemverontreiniging in het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch bij autonome ontwikkeling en na een saneringsingreep; 6. verdere kennisontwikkeling het toepassen van de verschillende onderzoeks-parameters als maat voor de waterbodemkwaliteit (in aanvulling op het biotisch effect onderzoek Nieuwe Merwede). Het locatiegerichte biotisch effectonderzoek bestaat uit 3 onderdelen: Het verzamelen van veldgegevens. Dit onderdeel bestaat uit twee soorten onderzoek: inventarisaties van in de waterbodem voorkomende organismen (macrofauna) en metingen van bioaccumulatieniveaus. Bij veldinventarisaties staat de vraag centraal of de een afwijkende opbouw heeft in vergelijking met de situatie in referentiegebieden. Informatie over de fysische karakteristieken van de bodem, zoals korrelgrootteverdeling, consolidatiegraad en organisch-stofgehalte is hierbij van belang met het oog op het selecteren van referentiewaarden. 2. 3. Op basis van metingen van bioaccumulatieniveaus in en waterplanten worden per locatie de risico's voor van deze voedselsoorten beoordeeld. Bioassays. De toxiciteit van wordt in het laboragemeten om te maken dat organismen in de waterbodem daadwerkelijk blootgesteld worden aan stoffen die (ook in de veldsituatie) toxische effecten kunnen veroorzaken. Chemische analyses van bodemmonsters en bioaccumulatie-berekeOm waargenomen effecten in bioassays te kunnen relateren aan bodemverontreiniging, worden in de waterbodemmonsters chemische analyses uitgevoerd2. Vervolgens wordt beoordeeld of op grand van de contaminanten toxiciteit te verklaren is. Tevens worden locatiespecifieke uitgevoerd om de risico's van doorgifte van contaminanten via de voedselketen te beoordelen. De saneringsurgentie wordt afgeleid door de gegevens uit gen, bioassays en chemische te integreren volgens de Triadebenadering [Chapman, Den Besten 1995]. de gevolgde bioassays de schakel tussen (aanwijzingen dat effecten veroorzaken) en chemische (mogelijke oorzaak van de effecten) [Van de Guchte, 1991]. Het zichtbaar maken van oorzaak-gevolg relaties voor de bodemverontreiniging is essentieel bij het vaststellen van de saneringsurgentie, omdat dit tevens de onderbouwing geeft van de prognose van het saneringseffect. Naast het gebruik van ecotoxicologische informatie voor de vaststelling van de saneringsurgentie worden de gegevens ook gebruikt om een risicovolgorde vast te stellen. Hiertoe worden met behulp van een multi-criteria-analyse (MCA) waargenomen effecten en risico's vertaald in een waarde, de MCA-score. Tevens worden schattingen gemaakt van de veranderingen in risico's a.g.v. de verwachte autonome kwaliteitsontwikkeling of de verwachte kwaliteitsontwikkeling na gehele of gedeeltelijke sanering van het studiegebied. Dit onderzoeksonderdeel niet onder van werkgroep BEO, maar een deel van de resultaten (kwaliteit toplaag) zullen (ook) in dit rapport worden gepresenteerd. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 13 Behalve het onderzoek dat is gericht op de locatiespecifieke risico-beoordeis onderzoek op deelgebiedsniveau uitgevoerd: Onderzoek naar het broedsucces van Aalscholverkolonies nabij het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch; Metingen van bioaccumulatieniveaus in bodemorganismen, vis en Aalscholvers; Analyses van voedselwebben en modellering van de bioaccumulatieniveaus in het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch. met oligochaeten (wormen) in sediment uit Dordtsche Biesbosch. Doel van deze studies is een indruk te verkrijgen van de invloed van bodemverontreiniging op hogere integratieniveaus van het ecosysteem, met name op vogelpopulaties. De voedselweb-analyses en de bioaccumulatiemodellering zijn uitgevoerd ter ondersteuning van de locatie-specifieke accumulatieberekeningen. 1.3 Samenstelling van het rapport De onderzoeksmethoden en beoordelingsstappen worden beschreven in hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3 beschrijft de onderzoeksresultaten en de sten van de toetsing van een (selectie van) de gegevens aan Het afleiden van het urgentieoordeel en het gebruik van risico-scores uit de multi-criteria-analyse wordt verantwoord in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 gaat in op de prognose van veranderingen in risico-scores bij autonome ontwikkeling of na een saneringsingreep. Een algemene discussie van het onderzoek en de conclusies volgen in de hoofdstukken 6 en 7. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 14 2 Methoden Het hieronder beschreven onderzoek is door verschillende instanties uitgevoerd in opdracht van en in nauwe samenwerking met de werkgroep Biotisch Effectonderzoek (BEO). Het beschreven en de bioassays zijn uitgevoerd in de periode van tot oktober 1993, het is in verschillende gedeelten uitgevoerd van medio tot begin 1995. Het Aalscholveronderzoek vond plaats van 1992 tot 1995. Een overzicht van de verschillende deelstudies wordt in bijlage II gegeven. De verwerking en rapportage van de gegevens t.b.v. het Nader Onderzoek is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van RIZA. 2.1 Locatie-indeling Figuur 1 en 2 geven de ligging aan van de in de twee deelgebieden. Ten behoeve van het nader onderzoek zijn het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch in eerste instantie opgedeeld in een aantal voorlopige locaties, waarbinnen weer sublocaties en monsterpunten zijn gekozen, 651.1, 651.2 enz. In een later stadium zijn definitieve Nader Onderzoekslocaties gekozen, rekening houdend met de volgende aspecten3: functies, waaronder de functie natuur; maar ook bv gebruik als haven of als baggerstortlocatie; diepte, met name in relatie tot ecologische functies; type sediment in de toplaag; bodemopbouw (dikte van de lagen verontreinigd slib); bestaande indelingen binnen water- en Met name de eerste drie aspecten zijn van belang voor het biotisch effectonderzoek. Voor de ecologische functie is onderscheid gemaakt tussen gebieden die gemiddeld minder of meer dan twee meter onder het wateroppervlak liggen. De ondiepe locaties verschillen sterk van de diepe locaties voor wat betreft het voorkomen van waterplanten en de mogelijkheden voor watervogels om te foerageren. Het type sediment (zand, slib, ongeconsolideerd slib) bepaalt in sterke mate het voorkomen van specifieke soorten bodemorganismen. Milieuchemisch gezien is het type sediment belangrijk bij de inschatting van de beschikbaarheid van verontreinigingen voor organismen (correctie gehalten naar De twee laatstgenoemde aspecten hebben meer te maken met het abiotisch effectonderzoek (zie [1997]). Bij "bodemopbouw" is rekening gehouden met de afzettingsperiodes van het slib vanaf en de dikte van de in een bepaalde periode afgezette laag. Afzettingsperiodes zijn onderscheiden op basis van verschillen in de verontreinigingsgraad die zijn opgetreden tussen 1970 en de huidige situatie. Tenslotte zijn bestaande Dit heeft als consequentie dat in bepaalde technische rapportages de oorspronkelijke indeling in sublokaties is terug te Via de vertaalsleutel in Bijlage III kan worden nagegaan hoe de monsterpunten in de definiteive lokaties zijn ingedeeld. Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch indelingen van de deelgebieden in water- en ook van invloed geweest voor de de modellen is in eerste instantie een indeling in zgn. rekeneenheden gehanteerd. Deze rekeneenheden zijn (daar, waar de modelresultaten dat toelieten) Figuur 1 Monsterpunten en locaties in het Hollandsch Diep. Monsterpunten Locaties Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 16 gevoegd tot de locaties zoals weergegeven onderaan in de figuren 1 en 2. Voor vier havens in het Hollandsch Diep is een afzonderlijke locatie gesteld (locatie 671). De resultaten van het onderzoek zullen in deze rapportage steeds als gemiddelde waarden voor de verschillende locaties worden gepresenteerd. Figuur 2 Monsterpunten en locaties in de Dordtsche Biesbosch. Monsterpunten Locaties 750 Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 2.2 Uitgevoerde bemonsteringen Voor het biotisch effectonderzoek is het volgende veldwerk uitgevoerd: veldinventarisatie: macrofauna, sediment (voor bioassays en chemische analyses), bepaling in locaties Dordtsche Biesbosch: periode 9 - 16 1993, door Meetdienst N.D.B. RIZA; veldinventarisatie: bemonstering macrofauna, sediment (voor bioassays en chemische analyses), bepaling vochtgehalteprofiel in locaties Hollandsch Diep: periode 16 maart - 7 1993, door Meetdienst N.D.B. i.s.m. RIZA. Enkele aanvullende bemonsteringen zijn uitgevoerd in 1994; bemonstering vissen Hollandsch Diep: Bureau Waardenburg B.V.; bemonstering vissen Dordtsche Biesbosch: 15-8-93 en 10-11-1993, Bureau Waardenburg B.V.; bemonstering Schedefonteinkruid: augustus 1993, Meetdienst N.D.B.; bemonstering t.b.v. oktober 1993, Meetdienst N.D.B. i.s.m. AquaSense B.V.; bemonstering sediment t.b.v. bioaccumulatie-bioassays met oligochaeten: oktober 1994, Meetdienst N.D.B.; Aalscholveronderzoek en het van eieren: 9 april augustus 20 april - 3 augustus 1993; 30 maart - 2 augustus 1994; april - augustus 1995, Bureau Waardenburg B.V.; onderzoek aan Aalscholverkuikens in Dordtsche Biesbosch en Brede Water: juni Bureau Waardenburg/IVM/RIZA-/RITOX/ De door de Meetdienst uitgevoerde bemonsteringen van sediment in het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch zijn beschreven in veldverslagen (zie bijlage II). De gehanteerde locatie-indeling (met monsterpunten aangeduid als sublocaties) ten tijde van deze bemonstering wijkt af van de in deze rapportage gebruikte indeling (zie hierboven). Voor de macrofaunabemonstering in diepere delen zijn op elk monsterpunt drie boxcore-steken genomen. De 10 cm toplaag van elke steek is gezeefd over een 500 urn zeef, waarna het residu is geconserveerd in 6% formaline (Hollandsch Diep) of in 70% alcohol (Dordtsche Biesbosch) en opgeslagen. ondiepe locaties in de Dordtsche Biesbosch is macrofauna in enkelvoud door steken met een perspex steekbuis (diameter 65 mm) te poolen. Voor de bioassays zijn 6 boxcore-steken genomen waarvan de bovenste cm is overgebracht in 3 afsluitbare plastic die bij zijn bewaard. ondiepe locaties van de Dordtsche Biesbosch is verzameld met een steekbuis (zie hierboven). Voor chemische analyses is een (10 cm toplaag) van 1 liter in een glazen pot gedaan en gekoeld opgeslagen. De bemonstering voor het vochtgehalteprofiel is uitgevoerd door met een steekbuis met een diameter van 75 mm een monster uit een box-core te steken en vervolgens van de bovenste 10 cm steeds plakjes van 1 cm af te snijden. De plakjes zijn opgeslagen in plastic potjes. Voor de dieren met een schelplengte van het aantal Corbicula's in de Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch in de Corbicula sp. zijn dan 0.5 cm verzameld. Na registratie zijn de exemplaren > 0.5 cm uit het monster gehaald en opgeslagen (gepoold per 3 steken). Hetzelfde is gedaan met de 6 boxcore-steken voor bioassay-materiaal. Indien op deze wijze onvoldoende dieren konden worden verzameld, zijn nog extra bodemmonsters genomen, waarvan de mosselen zijn samengevoegd met die uit het bioassaymateriaal. De mosselen van de macrofaunabemonstering en die uit het sediment bestemd voor de bioassays zijn apart in plastic zakjes overgebracht en bij -20°C. De bevissing is uitgevoerd i.s.m. lokale vissers. Op een aantal plaatsen langs de N/Z-oever van het Hollandsch Diep en in het Zuid-Maartensgat zijn uit fuikvangsten de volgende vissoorten verzameld: Blankvoorn, BraPaling, Baars en Snoekbaars. De gevangen vissen zijn verdeeld in een aantal lengteklassen, waarna van de vissen spierweefsel, organen en huid zijn uitgeprepareerd volgens voor de analyse van en organische Het is ingevroren bij en van Schedefonteinkruid pectinatus) is verzameld door vanaf een rubberboot met een hark materiaal van/uit de bodem te trekken. Het materiaal is gespoeld om aanhangend sediment en zwevend stof te verwijderen, en in glazen potten of in plastic zakken opgeslagen bij Het veldwerk ook een studie naar het broedsucces van Aalscholvers in drie kolonies: in de Dordtsche Biesbosch, op de Ventjagersplaten en in het Brede Water (Voorne Z-H). Hierbij zijn gegevens verzameld over het aantal nesten per kolonie, waar mogelijk per nest de legselgrootte, eischaaldikte en het aantal uitgevlogen jongen. Het onderzoek in in de kolonie van de Dordtsche Biesbosch richtte zich in het bijzonder op het localiseren van Aalscholverpaartjes met een duidelijke preferentie voor een bepaald foerageergebied (Nieuwe Merwede of Hollandsch Diep). Van deze paartjes zijn tevens eieren uit het nest gehaald voor chemische analyses en zijn braakballen verzameld voor onderzoek naar de 1994 is dit onderzoek herhaald, maar nu voor de kolonie op de Ventagersplaten. dat jaar zijn tevens van de Aalscholverkolonie in de Dordtsche Biesbosch en de referentiekolonie in het Brede Water elk 5 kuikens (leeftijd ± 6 weken) gevangen. Van het aan deze kuikens uitgevoerde onderzoek worden in het kader van het Nader Onderzoek alleen metingen van bioaccumulatieniveaus gerapporteerd. Bemonstering van macrofauna. Foto RIZA WSE Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 2.3 analyses Chemische analyses Chemische analyses van toplaagmonsters zijn uitgevoerd door BV. Bepaald zijn een RWS-standaardpakket 3" Nota WHH) verbindingen en bodemkarakteristieken (het laatste t.b.v. de normering van de gehalten). De sedimentmonsters voor de chemische analyses zijn gelijktijdig met de bemonstering voor de bioassays genomen. Bepaling van de korrelhet gehalte organisch stof en de gehalten zware metalen, PCB's. PAK's, pesticiden en minerale zijn verricht door BV volgens Vochtgehalte-profiel Het vochtgehalteprofiel is bepaald door de bovenste 10 cm van een te verdelen in plakjes van 1 cm, deze te wegen, en opnieuw te wegen na gedurende 72 uur te zijn bij 70°C. Uit het verschil tussen nat- en is het vochtgehalte per cm berekend, waarna voor de bepaling van de de volgende formule is toegepast & Jansson, 1983]: = W(0-1) + Ks * ln(2x) waarin: x: diepte vochtgehalte op diepte x (%) vochtgehalte in bovenste laag (0-1 cm). De is met behulp van lineaire regressie berekend uit de hellingshoek (grafisch) tussen en de waarde ln(2x). Het vochtgehalte, de en de regressiecofficient geven een indruk van het type bodem en de stabiliteit van de bodem ten aanzien van en sen 1993; Den Besten 1997]. Een hoge negatieve waarde met hoge regressiecoefficient duidt op een stabiele bodem waar sterke sedimentatie plaatsvindt. Omgekeerd geeft een lage regressiecoefficient aan dat er sprake is van een of instabiele bodem, bijvoorbeeld door af en toe optredende erosieprocessen. Op grand van het percentage organisch stof, het percentage slib (korrelgroottefractie < 63 urn), het vochtgehalte en de waarde (met bijbehorende regressiecoefficient) van de toplaag van het sediment is voor het Nader Onderzoek het sediment ingedeeld in de volgende typen: veen / zand / stabiel of consoliderend slib / instabiel slib. zijn diepte en ligging van de onderzoekslocaties meegenomen in de typering van het sediment (zie bv. beoordeling macrofauna-analyses). 2.4 Macrofauna-onderzoek De in formaline (Hollandsch Diep) of alcohol (Dordtsche Biesbosch) geconserveerde zijn door uitgezocht en tot op het laagst mogelijk te sche niveau (veelal soortsniveau) aan de hand van de volgende Chironomidae (vedermuggen) zijn gedetermineerd aan de hand van de tabellen van [Moller Pilot, 1984], [Webb & Scholl, 1985] en [Klink, 1981]. Vermeld wordt de algemene literatuur; determinatie tot op het laagst mogelijke niveau vaak aanvullende soortspecifieke literatuur (deze wordt in dit rapport niet vermeld). Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 20 Oligochaeta met behulp van de tabel van [Brinkhurst & 1971], [Brinkhurst, 1971] en [Sperber, 1980]. Mollusca (weekdieren: slakken en mosselen) met [Jansen & De Hirudinea (bloedzuigers) met de tabel van [Dresscher & Higler, 1982]; Trichoptera (kokerjuffers) aan de hand van [Edington & Hildrew, 1981], en [Wallace al., Crustacea (kreeftachtigen) aan de hand van [Gledhill et al., 1976] en [Schellenberg, 1942]. (haften) aan de hand van [Elliot 1988], [Landa, 1969] en 1984]. Odonata (libellen) met de tabel van [Hammond, Plecoptera (steenvliegen) met [Hynes, Hydrachnellae met [Besseling, 1964]. Van is het percentage larven met aan het submentum bepaald [Warwick, 1988]. Verder is de biomassa voor materiaal uit het Hollandsch Diep per individu bepaald voor Chironomiden, Oligochaeten en Mollusken, door meting van resp. lengte, diameter ter hoogte van het segment of schelplengte en toepassing van bestaande regressielijnen voor de omrekening naar biomassa & Dudok van Heel, 1992; Smit 1993]. Voor materiaal uit de Dordtsche Biesbosch zijn biomassa's berekend op basis van de relaties tussen aantallen en in Nieuwe Merwede en Hollandsch Diep. Voor de beoordeling van de waterbodemkwaliteit zijn de resultaten van het onderzoek uitgewerkt aan de hand van de volgende parameters: Aantal soorten Chironomidae. Dichtheid (aantal per m2) Chironomidae. % Kaakafwijkingen Chironomus. Aantal soorten Oligochaeta. Dichtheid (aantal per Oligochaeta. Aantal soorten Bivalvia. Dichtheid (aantal per m2) Bivalvia. SOM van het aantal soorten Ephemeroptera, Trichoptera en Plecoptera. Populatieaandeel Chironomiden (verhouding dichtheid Chironomidae / dichtheid Chironomidae + Oligochaeta + Bivalvia). Populatieaandeel Bivalven (verhouding dichtheid Bivalvia / dichtheid Chironomidae + Oligochaeta + Bivalvia). CCT-index (verhouding dichtheid Chironomidae / dichtheid Chironomidae + Tubificidae). CCP-index (verhouding dichtheid / dichtheid Chironomus + De gegevens van de 3 monsters zijn verwerkt tot een gemiddelde per sterpunt. Gegevens van de zoetwatermosselen die zijn verzameld voor het (en dus apart zijn gehouden) zijn in de resultaten van het macrofauna-onderzoek verwerkt. Uitkomsten van meerdere monsterpunten zijn vervolgens verwerkt tot Voor de bepaling van het percentage kaakafwijkingen en de CP-index zijn alle van dezelfde locatie samengevoegd. De toetsing van locatiegemiddelden van de macrofauna-parameters is uitgevoerd door het RIZA. De criteria die hiervoor zijn gebruikt staan in Bijlage V Voor elke macrofaunaparameter is het resultaat vertaald in een aanwijzing over de mate van verstoring van de De criteria om te komen tot het oordeel "geen verstoring". "matige verstoring", of "ernstige verstoring" zijn uit het Nader Onderzoek Nieuwe Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 21 Merwede [Den Besten, 1993]. bijlage V staat een schema met criteria voor meer verschillende typen sediment dan nodig was voor de beoordeling van de resultaten van de Nieuwe Merwede. Voor het schema is uitgegaan van normaalwaarden voor matig vervuilde en relatief schone sedimenten die speciaal voor dit doel zijn verzameld in het kader van het project TYPOSED [AquaSense, 1993; De Poorter et al., 1996], aangevuld met informatie van andere & Van Urk, 1989; Van Urk & Kerkum. 1986; Dudok van Heel 1992; Bij de Vaate & 1993; Van der Velden & Op basis van de informatie uit deze studies zijn in eerste instantie criteria vastgesteld voor de "ondiep, stabiel slib" en "ondiep zand". Uitgaande van deze criteria is voor elk van de overige typen sediment op basis van de genoemde literatuurgegevens en expert judgement een bijstelling van de criteria uitgevoerd om te compenseren voor het feit dat de omstandigheden voor macrofauna niet optimaal kunnen zijn in het betreffende type sediment diepte, bodem etc.). Voor de parameter "aantal soorten haften, steenvliegen en kokerjuffers" is de parameter in gevallen niet toepasbaar geacht. Behalve de hierboven genoemde beoordeling is door Bureau Klink een analyse uitgevoerd van van Nieuwe Merwede, Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch. Hierbij zijn clusteringstechnieken en multivariate analyses uitgevoerd, met als doel om schappen te beschrijven in relatie tot bodemvormingprocessen [Klink, 1994]. Ook zijn berekend volgens Simpson en Shannon-Wiener [Washington, 1984]. Deze indices zijn echter niet gebruikt voor de beoordeling van waterbodemkwaliteit bij gebrek aan toetsingscriteria (geen criteria voorhanden omdat de relatie met bodemverontreiniging onvoldoende duidelijk is) [Den Besten, 1993]. 2.5 Bioassays het kader van het ecotoxicologisch onderzoek zijn bioassays met de volgende organismen uitgevoerd: Daphnia magna (watervlo). Chironomus riparius Vibrio fischeri (bacterie; voorheen bekend onder de Photobacte- De eerste twee bioassays zijn uitgevoerd door Witteveen+Bos; de assay met de bacterie door Analytical BV. De bioassays zijn uitgevoerd conform de methodebeschrijving voor bioassays in het Triadeonderzoek [Maas 1993]. De is uitgevoerd met poriewater, gewonnen uit het sediment door van centrifugatie of In enkele gevallen is gebleken dat deze methoden onvoldoende poriewater leverden en is triaat bereid door het sediment gedurende 24 uur uit te schudden met standaardwater (verhouding 1:4). Met het verkregen poriewater/elutriaat is na filtratie over een 0.45 glasvezelfilter en beluchting gedurende 5 een concentratiereeks van 32, 10, 3 en 1 % gemaakt door te verdunnen met Per concentratie zijn testvaatjes gevuld en in ieder testvat is een watervlo (leeftijd < 24 uur) uit een kweek ingezet bij een van 20°C. Als is gekozen voor 30 ml in plaats van 50 ml in verband met de geringe opbrengst aan poriewater voor de sedimenten. Gedurende dagen is per week het ververst, met poriewater/elutriaat dat Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 22 5 dagen bewaard was. Dagelijks zijn de overleving en het vrijkomen van jongen genoteerd en zijn de watervlooien gevoerd met een pensie. Driemaal per week zijn de jongen verwijderd en geteld. Als controle (blanko) zijn series van 10 watervlooien in testvaatjes met getest. Randvoorwaarden pH, ammonia, nitraat, nitriet en zoutgehalte) zijn aan het begin van de test en voor iedere verversing gecontroleerd bij de blanko en het onverdunde poriewater. De gevoeligheid van Daphnia magna uit de is gecontroleerd aan de hand van een gevoeligheidstest met kaliumdichromaat volgens de 6341 (1989). De resultaten van de testen zijn gepresenteerd aan de hand van het % sterfte, de tijdsduur waarbinnen de sterfte optrad, de de de populatiegroeiparameter en de De is berekend met behulp van een 1990] volgens de "maximum likelyhood" methode op basis van een iteratief 1981]. De populatiegroeiparameter is per concentratie berekend uit de dataset van gegevens per watervlo met betrekking tot overleving en het aantal jongen gedurende het verloop van de test. Hiervoor is gebruik gemaakt van een itteratief [Van Leeuwen et al., Verschillen in ten opzichte van de blanko zijn getest met de Williams-test uit het TOXSTAT-pakket [Gulley et al., De bioassay-resultaten zijn door RIZA getoetst aan standaard effect-criteria (zie bijlage VI) conform de Triade-richtlijnen [Maas 1993]. De resultaten zijn uitgewerkt in de van gemiddelde effectscores per locatie. Ter beoordeling van de effecten is ook eenmaal een (uit Oostvaardersplassen) getest. Testopstelling voor de bioassay met de watervlo Daphnia magna. Foto AquaSense BV Voor de zijn eipakketten van 1 of 2 dagen oud uit een laboratoriumcultuur van de soort Chironomus riparius ingezet in elutriaat van een sediment-water systeem (4 delen standaardwater op 1 deel sediment). Na een week, ongeveer 3 dagen nadat de eieren zijn uitgekomen, zijn larven (in 2e stadium: overgezet in een viertal vaatjes met een sediment-water systeem (25 per vaatje). De testen zijn uitgevoerd bij Randvoorwaarden (temperatuur, ammonia, nitraat, nitriet en zoutgehalte) zijn voor het inzetten van de larven en daarna eenmaal per week gecontroleerd. De larven zijn driemaal per week gevoerd met een 2% Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch oplossing. Na 21 dagen zijn de larven over een r.v.s. zeef gespoeld en geteld; larven in het 4e stadium zijn (80°C, 24 h) en gewogen. Als referentie zijn assays met sediment uit (voor slibrijke sedimenten) en het of de Schoonrewoerdse (voor zandige sedimenten) uitgevoerd; daarnaast is de laboratoriumkweek van Chironomus gecontroleerd aan de hand van een gevoeligheidstest met volgens de methode van [1991]. De resultaten van de testen zijn gepresenteerd aan de hand van % overleving van de eipakketten, % sterfte van larven, % larven met vertraagde ontwikkeling en het gemiddeld van larven. van de verschillen in sterfte en ontwikkeling is getoetst met behulp van de G-test met Yates-correctie & 1981]; verschillen in gemiddeld drooggewicht zijn getoetst met de Student's T-test. De zijn door RIZA getoetst aan standaard effect-criteria (zie bijlage VI) conform de Triade-richtlijnen [Maas et al., 1993]. De resultaten zijn uitgewerkt in de van gemiddelde effectscores per locatie. Voor de met de bacterie Vibrio fischeri is poriewater bereid volgens de methode beschreven voor Daphnia magna. Het poriewater is conform concept-NEN niet gefiltreerd over 0.45 u.m. maar gecentrifugeerd (tafelcentrifuge, 10 x 4500 De toets is uitgevoerd op de dag het poriewater is verzameld. Voorafgaand aan de meting is de pH gecontroleerd en eventueel zover bijgesteld dat de pH binnen de range 6-8 (zonder de grens van pH = 7 te overschrijden). Daarnaast is de waarde bijgesteld met behulp van een sing. De toets is uitgevoerd bij met behulp van een incubator volgens de conceptnorm NEN 6516 [1993]. Hierbij is een concentratiereeks van 45, 30, 20 en poriewater gemeten. Als is verdunningsmedium getest. De is na 5, 15 en 30 min bepaald. De metingen zijn in uitgevoerd. Uit de gevonden is voor elk van de drie tijdstippen de berekend (concentratie waarbij 20% optreedt). De laagste van de drie waarden wordt uiteindelijk gepresenteerd. Deze werd in een toxiciteitsindex volgens de TI = 100 De bioassay-resultaten zijn door RIZA getoetst aan standaard effect-criteria (zie bijlage VI) conform de Triade-richtlijnen [Maas et al., 1993]. De resultaten zijn uitgewerkt in de vorm van gemiddelde effectscores per locatie. 2.6 Analyses van metalen en organische in biota zijn uitgevoerd door het Tabel 2 geeft een overzicht van de gemeten contaminanten. Hieronder een korte beschrijving van de gebruikte Een meer gedetailleerde beschrijving kan worden gevonden in de technische rapportage [Van 1996] Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 24 Tabel 2 Overzicht van chemische analyses in verschillende organismen uit het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch. Benthos" zware Cd en Hg aanvullende set zware metalen PCB's (polychloorbiphenylen: standaardset van 7 congeneren) non-ortho (planaire) PCB's dioxinen OCB's PAK's (polycyclische • Kulkens • < X •: x Planten • • •: X X X x K x '• ' ' * « ' ' " Benthos: Eieren x • • x chironomiden of oligochaeten. De analyses zijn als uitgevoerd: Zware metalen: monsters zijn gehomogeniseerd, gevriesdroogd en gedestrueerd in geconcentreerd salpeterzuur. Vervolgens zijn Cd, Pb, Cr, Cu en Ni bepaald met Absorptie (AAS) van grafietoven en achtergrondcorrectie. Hg is bepaald met behulp van koude damp AAS. Standaard PCB's, OCB's en PAK's: zijn voor deze stoffen geextraheerd met (50/50 v/v) in een Soxhlet-opstelling. Gecombineerd met de clean-up is het extract gefractioneerd in een OCB-fractie, een polaire OCB-fractie en een fractie voor de meting van PAK's. PCB's en OCB's zijn bepaald met behulp van een gaschromatograaf uitgerust met electron-capture-detector (GC-ECD); PAK's zijn geanalyseerd door van hoge druk vloeistofchromatografie (HPLC) en fluorescentie-detectie. Non- en gesubstitueerde PCB's (ook wel planaire PCB's genoemd): aan homogenaten zijn standaarden toegevoegd, waarna een verzeping is uitgevoerd. Na extractie en clean-up zijn fracties verzameld voor de bepaling van mono-ortho-PCB's met behulp van GCECD en voor de bepaling van non-ortho-PCB's met behulp van een GC uitgerust met Trap Detection. De gemeten gehalten van non-ortho-PCB's zijn gecorrigeerd voor de recovery van de interne standaard. Dioxinen zijn geanalyseerd door de vakgroep Milieu- en Toxicologische (UvA), volgens methoden zoals beschreven door Evers et al. [1993]. De bioaccumulatieniveau's zijn door het RIZA getoetst aan (MTR)-niveaus voor de risico's van doorvergiftiging. Deze MTR's zijn afgeleid uit gegevens over de toxiciteit van stoffen die aan vogels zijn toegediend via het voedsel [Beek, Voor de hier beschreven Nader Onderzoeken zijn deze MTR's (uitgedrukt als een gehalte van een stof in gecorrigeerd voor verschillen in energieinhoud van de typen voedsel die vogels in werkelijkheid eten. De MTR's staan in Bijlage VII. 2.7 Voedselwebstudies en Voedselwebstudies Door Bureau Waardenburg B.V, WL en RIZA zijn voedselwebben in het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch op deelgebiedsniveau geanalyseerd. Het voedselweb dat afhankelijk is van voedsel uit de van de is weergegeven in Fig. 3. Allereerst is de beschikbare ecologische kennis met betrekking tot de structuur en opbouw van het ecosysteem [Boudewijn & Van der Horst, 1994]. Voor het schatten van het fytoplanktongehalte is gebruik gemaakt van het WORSRO-bestand van Rijkswaterstaat; is Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch geschat op basis van meetgegevens van De Hoog Schattingen van de biomassa van verschillende ecologische groepen vis is gedaan op basis van gegevens van het [1990, 1991]. Voedselpreferenties van vis zijn afgeleid uit onderzoeksgegevens van Bergers [1991], en rekening houdend met het voedselaanbod in de waterbodem van het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch (bv. dieet-aanpassing gezien een veel hoger. aanbod wormen dan het aanbod aan muggelarven). Er zijn een aantal vogelsoorten gekozen met een representatief voedselpakket (zie verder): Aalscholver, Fuut, Kuifeend en Steltlopers. De voor lering gebruikte gegevens over verblijftijden, voedselpreferenties en biovan deze vogelsoorten zijn op literatuurgegevens gebaseerd en deels op veldwaarnemingen in het gebied (zie Boudewijn & Van der Horst [1994]). Figuur 3 weergave van het er in dit onderzoek over d e dat afhankeli|k van voedsel Voor gedetailleerde informatie de zoetwaterbodem. Van d e zes afgebeelde vogelsoorten voedselweb-relaties wordt verwezen naar d e rapportage en het T Fuut Benthosetende vogels Visetende vogels Pos Paling Benthosetende vissen Planktivore / vis Zooplankton Wormen Muggelarven Benthos Fytoplankton Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 26 Mosselen De informatie is gebruikt om het voedselwebmodel MC 2 voor de huidige situatie in het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch te calibreren De calibratie was erop gericht om een sluitende balans van tussen de verschillende trofische niveau's te verkrijgen. Deze koolstofstromen vervolgens weer een deel van de input bij het CHEOPS (zie hieronder). Vervolgens zijn een aantal locatie-specifieke voedselwebben gedefinieerd. Deze hebben dezelfde structuur als de gebiedsgemiddelde voedselwebben, maar verschillen in het relatieve aandeel van de diverse voedselstromen, afhankelijk van de voorkomende macrofauna (die weer afhangt van het type sediment, de diepte en de verontreinigingsgraad). Er zijn ook voedselwebben gedefinieerd met biomassa's van bodemorganismen die gevonden worden in ongecontamineerde slibbodems (referentiegebieden). Met name onderlinge verhoudingen tussen de voedselgroepen "kleine bivalven" en "chironomiden + oligochaeten", alsmede "fytoplankton" en suspended detritus zijn hierbij bepalend. De MC 2 gecalibreerde voedselwebben staan in tabel 3. Voedselwebno. Tabel 3 Omschrijving" gebruikt bij de 2 3 4 5 6 7 8 9 Representatief voor diepe delen van het HD met een zandige. relatief schone bodem Representatief voor stabiel slib in de diepe delen van het HD (huidige situatie: effecten van verontreinigingen) Representatief voor stabiel slib in diepe en ondiepe delen van het HD (gesaneerde situatie; geen effecten van verontreinigingen) Representatief voor slib zoals dat in de huidige situatie voorkomt in ondiepe en diepe delen van het HD-Oost (ernstige effecten van verontreinigingen) Representatief voor instabiel slib in gesaneerde locaties waar sterke sedimentatie wordt verwacht (slib minder verontreinigd dan in huidige situatie) Representatief voor oeverlocaties in het midden en het westen van het HD (huidige situatie met een matige invloed van verontreinigingen); tevens gebruikt als voedselweb voor relatief schone zandige sedimenten in ondiepe locaties Het voedselweb met deelgebiedsgemiddelde biomassa's representatief voor het HD-huidig Het voedselweb met deelgebiedsgemiddelde biomassa's representatief voor het DB-huidig; tevens gebruikt voor locatiespecifieke berekeningen (huidige situatie met matige effecten van Het voedselweb voor locaties in de DB na sanering " Afkortingen: HD: Hollandsch Diep; DB: Dordtsche Biesbosch. CHEOPS-calibraties Voor het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch zijn op gebiedsniveau CHEOPS-berekeningen gecalibreerd aan de hand van resultaten van bioaccumulatiemetingen in benthos, vissen en vogels in het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch [WL, 1994b]. Bij de calibratie is ook gebruik gemaakt van gegevens over de gehalten van contaminanten in zooplankton, grote soorten en vogels uit eerdere studies in het (zie Michielsen et al. Berekeningen met FARAO Locatie-specifieke berekeningen van water- en zijn berekend met het model RAMING versie 2.5 [Resource Analysis, 1995a; Sokolewicz 1995]. Om de tussen RAMING, MC 2 en het bioaccumulatiemodel CHEOPS te is het FARAO ontwikkeld [Resource Analysis & Waterloopkundig Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 27 1995]. Het model locatiespecifieke berekeningen mogelijk van de bioaccumulatie van cadmium, DDT + DDE en PCB-153 in de voedselketen''. Er zijn vier voedselketens gekozen: 2. 3. 4. vis-Fuut. De voedselpakketten van de gekozen vogelsoorten worden representatief geacht voor soorten. Zo kan in plaats van Aalscholver gedacht worden aan bv. Kwak en in plaats van Fuut aan andere consumenten van kleine vis, zoals Zwarte Stern en Visdiefje. De Scholekster heeft model gestaan voor de berekeningen van de accumulatie in Steltlopers. Voor iedere locatie zijn voor de huidige situatie, en voor drie peiljaren bij autonome ontwikkeling en na gehele of gedeeltelijke sanering, de best passende voedselwebben gekozen (zie tabel 3). Dit is gedaan door, rekening houdend met (diepte, type substraat, verontreinigingsgraad), te kijken in voedselweb de biomassa's het overeenkomet de gemeten biomassa's, of met expert judgement schattingen van de biomassa's voor de peiljaren bij de diverse saneringsvarianten. Met het model FARAO zijn vervolgens, uitgaande van door RAMING 2.5 berekende water- en waterbodemkwaliteitsgegevens, door het RIZA bioaccumulatieniveau's voor de 4 vogelsoorten berekend. Voor de toetsing van de berekende bioaccumulatieniveau's zijn criteria afgeleid die equivalent zijn aan MTR's (zie § 2.6), maar die in dit geval zijn uitgedrukt als intern te van de betreffende De afleiding van deze criteria is uitgevoerd in het kader van de onderhavige Nader Onderzoeken en is beschreven in bijlage VIII. 2.8 en gegevensanalyse De resultaten van het onderzoek worden in de hoofdtekst en in de bijlagen gepresenteerd in de vorm van locatiegemiddelden. De gegevens worden gepresenteerd met een punt als bijlagen staan voor de bioassays de resultaten per sublocatie vermeld, en worden van het faunaonderzoek gemiddelde aantallen per soort ± SD gegeven. Locatie-geresultaten zijn tevens opgeslagen in het gegevensbestand van het softwarepakket Rapsodie [Resource Analysis, 1994]. Voor meer informatie wordt verwezen naar de eindnota [Den Besten er al., Beperkte statistische analyse van de data is uitgevoerd in de vorm van regressieberekeningen met het softwarepakket Excel 7.0. Deze berekeningen komen in de plaats van de schatting van de potentiele bijdrage van locaties aan de accumulatie. zoals uitgevoerd het Nader Onderzoek Nieuwe Merwede [Den Besten, Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch 28 3 Resultaten en beoordeling huidige situatie Voor het Nader Onderzoek is het steeds van belang om aan een bepaalde waarneming het oordeel ernstig, matig of gering effect (risico) te verbinden. Daarom worden in dit hoofdstuk de onderzoeksresultaten neerd met de resultaten van de toetsing van de gegevens aan Nader Onderzoeks-criteria. 3.1 karakterisatie sediment tabel 4 wordt de toplaag van het sediment in de locaties van het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch gekarakteriseerd. Voor een gedetailleerd overzicht van de resultaten van het fysisch-chemisch onderzoek wordt verwezen naar bijlage en IV De gehalten aan verontreinigingen zijn getoetst aan de MILBOWA-normering. 11 van de 21 locaties van het Hollandsch Diep is sediment (toplaag) gevonden met verontreinigingsgraad klasse IV. de Dordtsche Biesbosch is in 6 van de 7 locaties klasse gevonden. Tabel 4 Locatie Resultaten karakterisatie toplaag sediment locaties van Hollandsch Diep en Dordtsche Diep/ondiep Type sediment Aantal sediment (indien monsterpunten locatie vallen gegeven range)" Zware metalen HD 651 652 653 654 655 656 657 658 659 660 661 662 ondiep diep diep 663 diep 664 665 666 ondiep ondiep diep ondiep ondiep diep 3 1 3 2 2 1 PCB's OCB's 1 7 3 2 4 1-2 4 1-3 2-4 2 4 3-4 2 2-4 1 2-4 2-4 3 2-3 3 2-3 n 3 2-3 1 1 (n) 1 2 0-1 0-1 2 n n 3 PAK's Eindoordeel LAWABO 2-3 3 0-3 2-3 2-3 3 2-3 3 2-3 0 2-3 2 0-1 (n) 2-4 2-4 0 1 (n) 2 (n) 2 (n) 2 2 (n) 0-2 2 667 diep 2 2-4 3 2(n) 3 3-4 668 669 670 671 ondiep diep diep diep slib instabiel instabiel instabiel 2 1 2 4 0-1 4 2-4 2-4 n 2 3 3 n 2(n) 2(n) 3 2(n) 2 2 2-3 2 4 2-4 2-4 DB 751 ondiep 2 4 3-4 3 3 4 752 753 754 ondiep ondiep ondiep 1 3 2 4 1-4 4 3 n 3 3 2(n) 3 3 2 3 4 1-4 4 755 ondiep 3 4 3 3 2-3 4 756 757 ondiep ondiep instabiel (deels consoliderend) slib instabiel slib zand consoliderend slib consoliderend slib slib consoliderend slib 2 n 3 2 2 3 4 ondiep ondiep diep 3 3 1 1 • \ n 3 3 3 2-3 3 n n 3 3 2-3 3(n) 3 2-3 3 n 2(n) 2 Toetsing met LAWABO [Bakker De 1990) n betekent dat door een hoge voor (een deel van) de stoffen geen klasse kan worden toegekend. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 0-3 4 3 3-4 2-3 4 3-4 3 zand slib slib instabiel slib zand slib instabiel slib zand instabiel slib instabiel slib instabiel (deels consoliderend) slib slib (onderlaag zand / veen) zand slib consoliderend slib consoliderend 29 Van de metalen scoort met name zink in klasse IV, en een enkele keer nikvan de OCB's is veelal HCB de stof die de klasse veroorzaakt, en in de Dordtsche Biesbosch soms ook PAK's vallen als volgens de MILBOWA-normering in klasse terwijl individuele verbindingen volgens de normering van de 3e Nota WHH in klasse IV vallen. 3.2 Macrofauna Soortspecifieke informatie Uit het onderzoek blijkt dat een aantal soorten geen voorkeur vertonen voor een bepaald deelgebied. Deze soorten zijn de wormen Limnodrilus L. hoffmeisteri en Potamothrix de muggelarfsoort Procladius sp., de zoetwatermosselen Pisidium casertaP. henslowanum, P. moitessierianum, P. nitidum en pictorum, de slakjes en Valvata piscinalis, de slijkgarnaal curvispinum en de tijgervlokreeft tigrinus. Naast deze algemeen voorkomende soorten blijkt dat het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch elk hun eigen karakteristieke macrofaunasoorten herbergen. de zandige ondiepe oevers van het Hollandsch Diep wordt de Lipiniella arenicola gevonden met Chironomus nudiventris als begeleidende soort. De diepere, slibrijke delen van het Hollandsch Diep-Oost vertonen zeer lage dichtheden van de algemeen voorkomende soorten (bovenaan opgesomd) en alleen de worm multisetosus is te vinden als begeleidende soort. Meer naar het westen wordt in diepere slibrijke delen de muggelarf Chironomus plumosus met de begeleidende worm-soorten Branchiura sowerbyi en Potamothrix niensis gevonden. Soorten die zowel in het Hollandsch Diep als in de Nieuwe Merwede voorkomen, maar niet in de Dordtsche Biesbosch, zijn: de groep wormachtigen van de Enchytraeidae, de Limnodrilus profundicola, L. udekmianus, Paranais frici, Psammoryctides barbatus en Tubifex tubifex, het slakje Bithynia tentaculata, de Corbicufluminea en Sphaerium rivicola en de muggelarf Chironomus nudiventris. De Dordtsche Biesbosch is een stagnant gebied, waar een meer gelaagde opbouw van de bodem is dan in de Nieuwe Merwede of het Hollandsch Diep (zie sterk negatieve De in de Dordtsche Biesbosch wordt door de aanwezigheid van de muggelarfsoorten Einfeldia carbonaria en Chironomus muratensis. Voor een gedetailleerde beschrijving van de macrofauna wordt verwezen naar de technische rapportages [Klink, 1994]; Van Heel & Den Besten, Over het algemeen zijn in het Hollandsch Diep lage soortsdiversiteiten van chironomiden 3 soorten) en lage dichtheden gevonden. Hetzelfde geldt voor de soortsdiversiteit van oligochaeten (wormen) en bivalven (mosselen) terwijl de dichtheden van deze macrofaurelatief hoger liggen dan bij de chironomiden. In dichtheden gezien wordt de door de oligochaeten (wormachtigen). Bijzondere macrofaunasoorten, zoals haften, steenvliegen en kokerjuffers, komen in het geheel niet voor. Vergelijkbare resultaten zijn gevonden in delen van de Dordtsche Biesbosch die in direct contact staan met het Hollandsch Diep. de (zandige) oeverlocaties van het Hollandsch Diep-Midden en Hollandsch Diep-West in de meer stagnante delen van de Dordtsche Biesbosch zijn over het algemeen hogere soortsdiversiteiten en dichtheden van chironomiden, oligochaeten en bivalven gevonden dan elders in het studiegebied. De criteria voor het onderscheid tussen Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 30 "geen verstoring", "matige verstoring", of "ernstige verstoring" staan in bijlage V-b. Alle parameterwaarden staan in bijlage V-c; tabel 5 geeft hieronder een overzicht van de beoordeling van de Vooral het aantal soorten en de dichtheid chironomiden scoort voor vrijwel alle locaties "ernstige verstoring". een aantal locaties doen dit de indices die de opbouw van de bodemlevensgemeenschap beschrijven (het aandeel van chironomiden in de totale macrofauna en het procentuaandeel van t.o.v. het totaal van Chironomus- en Locatie 670 op doordat het percentage kaakafwijkingen (36%) aanleiding geeft tot het oordeel "ernstig effect". Verder valt op dat op basis van de dichtheden van oligochaeten en bivalven, behalve locatie 666, geen van de locaties het oordeel "ernstig verstoord" krijgt. Tabel Beoordeling macrofauna in de waterbodem van locaties in Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Locatie aantal soorten aantal soorten Chir Ollgoch. Ollgoch. aantal soorten Blvalv. aantal Bivalv. soorten FTP totaal verh. Biv/ totaal CCT index % Index In zand HD 651 652 653 654 655 656 657 658 659 660 661 662 663 664 665 666 667 668 669 670 671 DB 751 752 753 754 755 756 757 + + + + ± + • + + + t + + + + * • • + + • + • * + :•: - - ± ± - - ± ± - - ± 1 1 t t - • - + t + ± t ± i t ± * t t ± i - + ± ± • * - + + + t + i f + • • + + + • • • + + • • + • • + • + f + f - r + - + ± ± - • ± t - 1 ± + ± t ± t ± + + 1 ± * ± t - * * t - ± - ± + 1 i + ± ± ± - ! . - t • • - * ± 1 - * • t * * ± t - • • • •• «• - • • 1 - + + i ± • - * 1 ± • • •• ± * • • . + + - + •• 1 ± ± • i + t - - •• -• • •• • 1 - + + + + ! 1 ± • + + •• •• •• ± + Afkortingen: Aantal soorten aantal soorten Chironomidae; Chir: dichtheid Chironomidae in aantal per m'; aantal soorten Oligoch.: aantal soorten Oligochaeta; Oligoch.: dichtheid Oligochaeta in aantal exemplaren per aantal soorten Bivalv.: aantal soorten Bivalvia; dichtheid Bivalvia in aantal exemplaren per aantal soorten ETP. SOM van het aantal soorten Ephemeroptera, en Plecoptera; / totaal in slib: het populatieaandeel Chironomiden (Verhouding dichtheid Chironomidae / dichtheid Chironomidae + Oligochaeta + Bivalvia) dat beoordeeld is wanneer het sediment getypeerd als slib; verh. Biv / totaal in zand: populatieaandeel Bivalven (Verhouding dichtheid Bivalvia / dichtheid Chironomidae + Oligochaeta + Bivalvia) dat beoordeeld is wanneer het sediment getypeerd is als zand; CCP index: verhouding dichtheid van van het geslacht Chironomus dichtheid o.v. het totaal behorend bij Chironomus + CCT verhouding dichtheid Chironomidae / dichtheid Chironomidae + Tubificidae; %kaak-afw.: % kaakafwijkingen in Beoordeling op basis van locatiegemiddelden van de diverse parameters: - = geen effect; ± = matig effect; + = ernstig effect; criteria bijlage V. " Niet beoordeeld omdat het een diepe locatie betreft. •• Onvoldoende muggelarven aanwezig om te kunnen beoordelen. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch voor 3.3 Aalscholveronderzoek Voor een uitvoerige beschrijving van dit onderzoek wordt verwezen naar de desbetreffende rapportages [Boudewijn & Dirksen, 1993; 1994; 1995; 1996]. Het broedsucces van de Aalscholverkolonies in de Dordtsche Biesbosch en de Ventjagersplaten over de jaren wordt in tabel 6 vergeleken met de gegevens voor de referentiekolonie Brede Water. Het broedsucces van de kolonie in de Dordtsche Biesbosch vertoont tot en met 1993 een stijgende trend t.o.v. de jaren daarvoor, hoewel het aantal uitgevlogen jongen per legsel wel duidelijk lager ligt dan in referentiekolonies. Voor alle kolonies in het Zuidrandgebied is in een beduidend lager broedsucces dan in voorgaande jaren gevonden. Met name de standigheden in het begin van het broedseizoen zijn hier waarschijnlijk de oorzaak van. Voor een aantal nesten in de kolonie van de Dordtsche Biesbosch waarvan de Aalscholvers voornamelijk hebben gefoerageerd op het Hollandsch Diep, is in een broedsucces van 1.1 ± 1.2 bepaald (gemiddelde ± standaarddeviatie van een groep van 7 nesten). Dit illustreert de negatieve invloed van het Hollandsch Diep als foerageergebied. De legselgrootte in de Ventjagersplatenkolonie ligt in de periode 19921995 tussen 3.1 en 3.3 eieren per nest. Voor de Dordtsche Biesbosch is de legselgroottte in 1991 geschat op 3.2 eieren per nest. Voor beide kolonies geldt dat de waarden overeen komen met die voor referentiekolonies. Dit geldt niet voor de eischaaldikte: eieren uit de kolonie van de Dordtsche Biesbosch hebben in de periode 1992-1994 met 0.32-0.33 mm een lagere schaaldikte dan eieren van de kolonie van de Ventjagersplaten (0.33-0.35) en van eieren uit de kolonie van Brede Water (0.34-0.36). label Broedsucces Aalscholvers in Dordtsche Biesbosch, Ventjagersplaten en Brede Water (aantal uitvliegende jongen per Jaar 1992 1993 1994 1995 Dordtsche Biesbosch Ventjagersplaten 1.20 1.30 085 1 19 1.22 1.27 0.93 1.23 Brede Water 1 8-2.4" 2.2 1.2 " Range die begin 90-er jaren is gevonden in referentiekolonies (Oude Venen, Brede Niet bepaald. 3.4 Bioassays De resultaten van de bioassays zijn in detail beschreven in een tweetal technische rapportages (zie bijlage II). Bijlage VI geeft de resultaten van de bioassay per monsterpunt en de afleiding van locatiegemiddelde effectklassen. tabel 7 worden deze locatiegemiddelde effectklassen samengevat. Daphnia magna Bij controle van randvoorwaarden is bij enkele testen een- of tweeeen te lage zuurstofconcentratie gevonden. Aangezien dit slechts incidentele gevallen betrof, meestal aan het einde van de test, en er geen duidelijk verband is gevonden met (hierdoor optredende) effecten, zijn geen bioassayresultaten ongeldig verklaard. De resultaten van de bioassays met Daphnia staan vermeld in tabel 7 in de vorm van gemiddelde effectniveau's per locatie. poriewater uit sediment van 9 van de 21 onderzochte locaties in het Hollandsch Diep traden ernstige effecten op (NOEC < 10%), in 7 locaties matige effecten, en voor 5 locaties zijn geen effecten waargenomen. Poriewater uit sedimenten uit de Dordtsche Biesbosch was naar verhouding minder vaak toxisch: slechts in 3 van de 7 locaties zijn matige effecten waargenomen. Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch 32 Tabel 7 Locatie Oordeel Daphnia Oordeel Chironomus Oordeel S a m e n v a t t i n g bioassay-resultaten in toxiciteit waterbodem locaties Hollandsch Diep e n D o r d t s c h e Biesbosch. HD 651 t - ± 652 653 • ± - - - - 654 + t ± t + * + 655 656 - 657 t ± ± 658 659 • - + 660 t ± 661 662 663 664 + ± ± • t * - + - - ± + ± ± t - t t ± • ' 669 670 * 671 t 1 i 751 i + 752 * - - 755 * ± - 668 753 754 + * * - t 665 666 667 • - • 756 757 - = geen effect; ± = matig effect; + 1 - • • • • ± - ± ± * t - ± t n.u. + • ernstig effect; n.u. = niet uitgevoerd Chironomus riparius Bij de eerste uitvoering van de bioassays met Chironomus bleken door een te trage ontwikkeling van muggelarven in zowel referenals in sedimenten uit het Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch de testen niet geldig te zijn. Bij herhaling van alle series (een serie = 1 referentie en 5 te onderzoeken monsters) is een normale ontwikkeling gevonden in de helft van de referentiesedimenten. Strikt genomen zijn de resultaten van de testen uit series met een slechte referentie dus niet geldig (zie Discussie). Omdat echter alle series binnen korte tijd zijn ingezet, is de koppeling tussen monsters en bijbehorende referenties losgelaten. De uit Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch zijn vergeleken met de referentiesedimenten die aan de geldigheidscriteria den. Voor Hollandsch Diep zijn in 3 van de 21 locaties ernstige effecten waargenomen en in 12 locaties matige effecten. Van de locaties uit de Dordtsche Biesbosch gaf 1 locatie een ernstig effect en 2 locaties gaven matige effecten. Vibrio fischeri Voor de Microtox-test is van elk sediment poriewater verzameld en binnen 1 dag getest. In zowel Hollandsch Diep als Dordtsche Biesbosch geeft 1 locatie een ernstig effect > 10). Verder zijn in 9 locaties van het Hollandsch Diep en in 3 locaties van de Dordtsche Biesbosch matige effecten (2 < Tl < 10) vastgesteld. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 3.5 Bioaccumulatie Accumulatie in Uit de 21 locaties van het Hollandsch Diep zijn 15 monsters van Corbicula sp. verzameld om de gehele of gedeeltelijke set chemische analyses te kunnen uitvoeren. Een aantal locaties zijn samengevoegd met naburige locaties om voldoende mosselen te hebben voor de diverse analyses. In de Dordtsche Biesbosch zijn geen of onvoldoende mosselen gevonden om bioaccumulatiemetingen te kunnen verrichten. Bijlage geeft de gevonden ranges van gehalten microverontreinigingen in Corbicula sp. Daarnaast staan in de bijlage de resultaten van metingen in polymorpha) uit het Hollandsch Diep (locatie en uit het (referentiemateriaal). Het is niet mogelijk gebleken om referentiemateriaal van Corbicula sp. te verkrijgen. In het kader van Nader Onderzoek Nieuwe Merwede is een vergelijking gemaakt met gehalten in Corbicula's verzameld in de Rijn bij Mainz en Duisburg. Hiervoor wordt verwezen naar de betreffende rapportage [Den Besten, Het is niet zonder meer mogelijk de gehalten van metalen en organische microverontreinigingen in Corbicula te vergelijken met gehalten in Dreissena. Nikkei bv. in in hogere gehalten voor te komen dan in Corbicula's. Voor de OMIVE wordt het omgekeerde gevonden. Opvallend is dat het gehalte van de van 7 standaard PCB's in Dreissena's uit locatie 661 van het Hollandsch Diep ongeveer een factor 2 lager ligt dan de laagste gemeten waarde in Corbicula's uit het Hollandsch Diep (t.o.v. Corbicula's uit locatie 661 een verschilfactor van bijna 4). Voor de (toxische) mono- en non-ortho-PCB's in Dreissena zijn de verschillen t.o.v. de ondergrens van de range voor de gehalten in Corbicula's een factor 4 en uitgedrukt in de een factor 5 (niet gemeten in Corbicula's uit locatie 661). Tussen de gehalten van OMIVE in Dreissena's uit Hollandsch Diep en uit het Usselmeer worden duidelijke verschillen gevonden (zie Bijlage Vll-A). bijlage t/m worden de gehalten van de afzonderlijke Corbiculamonsters vermeld (gehalten op Voor o.a. cadmium en kwik valt op dat de hoogste gehalten zijn gevonden in dieren uit het oostedeel van het Hollandsch Diep de locaties 651 en 653). Verder zijn ook de gehalten in dieren uit de locaties 669/ 671 (havens & gebied voor Volkerakdam) relatief hoog. Laatstgenoemde locatie valt, met locatie 663 en de samengevoegde locaties 652/ 654/656 en 667/670, ook op door de hoge gehalten PCB's, PAK's en ten in Corbicula's. Gehalten PCB's, PAK's en OCB's zijn i.h.a. wat lager in de oeverlocaties 655, 660, 664, 665 en in de diepe locatie 653. Accumulatie in chironomiden en oligochaeten Hollandsch 661, Dordtsche 751 en twee locaties op het Markermeer zijn chironomiden (muggelarven) en oligochaeten (wormen) verzameld t.b.v. In bijlage zijn de gehalten opgenomen. Uit het onderzoek komt vooral het van Kuffeler naar voren als een locatie die TEQ=dioxine concentraties: de gehalten van deze PCB's zijn naar dioxine-equivalente concentraties door per PCB-congeneer het gehalte te met de zgn de verschilfactor toxische potentie ten opzichte van dioxine Vervolgens zijn de TEQ's van de verschillende PCB's Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 34 bruikbaar is als referentielocatie. Ten opzichte van deze referentie zijn de gehalten van de contaminanten in oligochaeten en chironomiden uit Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch duidelijk verhoogd. Accumulatie in vissen De gehalten microverontreinigingen in vissen uit het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch worden in bijlage vergeleken met gehalten gevonden in vissen uit het referentiegebied Oude Venen (Friesland) die zijn gemeten in het kader van Nader Onderzoek Nieuwe Merwede [Den Besten, Aan de hand van vergelijking van blijkt duidelijk dat de gehalten PCB's en OCB's in vis uit Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch sterk verhoogd zijn t.o.v. referentiewaarden. Ook de cadmium- en zijn in sommige visgroepen uit Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch verhoogd t.o.v. referentiewaarden. Sommige contaminanten, zoals QCB en octachloorstyreen lijken ook in het referentiegebied Oude Venen in een aantal monsters verhoogd te zijn. Accumulatie in waterplanten De gehalten microverontreinigingen in Schedefonteinkruid uit het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch staan in bijlage en bijlage t/m Zware metalen komen in waterplanten uit het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch in verhoogde concentraties ten opzichte van Oude Venen voor. Er is geen duidelijk verband tussen de gehalten zware metalen in Schedefonteinkruid en de verontreinigingsgraad van de waterbodem. Wel valt op dat in Schedefonteinkruid uit de Dordtsche Biesbosch voor veel stoffen hogere gehalten worden gevonden dan in materiaal uit het Hollandsch Diep, hetgeen met de hogere verontreinigingsgraad van de bodem in de Dordtsche Biesbosch. Het hoogste gehalte kwik in Schedefonteinkruid is gevonden in het oostelijk deel van het Hollandsch Diep (locatie 656), terwijl de waterbodem in dit deel van het Hollandsch Diep tevens relatief sterk verontreinigd is. In het monster waterpest (Elodea spp.) uit locatie 755 van de Dordtsche Biesbosch zijn uitzonderlijk hoge gehalten zware metalen gemeten. Deze is echter niet terug te voeren op een locatie-specieke verontreiniging met zware metalen; mogelijk betreft het dus soortspecifieke verschillen in de opname van metalen. De gehalten PCB's in (mengmonsters van) Schedefonteinkruid uit de Dordtsche Biesbosch, en de gehalten PAK's in materiaal zowel Hollandsch Diep als Dordtsche Biesbosch zijn hoger dan in materiaal uit Oude Venen. OCB's zijn in materiaal uit het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch duidelijk aantoonbaar, i.t.t. materiaal uit Oude Venen. Accumulatie in Aalscholver-eieren bijlage worden de gehalten microverontreinigingen vergeleken tussen eieren van Aalscholvers uit Dordtsche Biesbosch-kolonie (foerageerrichting Hollandsch Diep), eieren van de Ventjagersplaten-kolonie (ook van dieren met foerageerrichting Hollandsch Diep) en eieren uit de kolonie in het referentiegebied Brede Water. Voor alle kolonies geldt dat er een grote variatie bestaat in de gehalten van zware metalen en OMIVE. De hoogste gehalten van PCB's en de meeste OCB's worden echter steeds gevonden in eieren van Aalscholvers die (voor een deel van de tijd) hebben gefoerageerd op het Hollandsch Diep. eieren uit de kolonie van het referentiegebied Brede Water zijn relatief hoge gehalten HCB, QCB, endrin en sommige gevonden. Accumulatie in Aalscholver-kuikens In het kader van het Nader Onderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch is ook aan een onderzoeksproject waarvoor uit de Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 35 Aalscholverkolonies in de Dordtsche Biesbosch en het Brede Water elk 5 kuikens van ongeveer 7 weken oud zijn verzameld voor morfologisch/(bio) chemisch onderzoek. de lever van de kuikens zijn zware metalen en organische microverontreinigingen geanalyseerd om te beoordelen of opgroeiende kuikens in de kolonie van de Dordtsche Biesbosch worden gesteld aan hogere gehalten contaminanten (via de aangevoerde vis). Uit tabel 9 blijkt dat kuikens uit de Dordtsche Biesbosch tot hogere gehalten cadmium, PCB's en OCB's hebben. Kwik en dioxinen minder grote verschillen zien. Aalscholverkuikens worden gevoerd door een ouder Foto De Tabel 9 Gehalten van contaminanten in levers van Aalscholverkuikens uit Stof e Biesbosch en Brede Water" Kolonie Dordtsche Biesbosch Range Zware metalen Cd Hg 0.03 - 0.53 1.8-5.2 Mediaan Kolonie Brede Water Range (min-max) Mediaan 0.40 4 B 0.04-0.12 2.1 - 3 . 4 0.05 2.9 dioxinen & - 38 • 103 12-24 2.8 • 11.9 0.8 - 2.4 0.2 - 0.4 2 • 13 • non-ortho-PCB's E mono-ortho-PCB's TEQ non- & mono-ortho-PCB's TEQ dioxinen & dibenzoturanen fS-HCH HCB QCB Octachloorstyreen Heptachloor Dieldrin p,p'-DDE % drooggewicht % vet Uit beide kolonies zijn 5 kuikens van ± 7 weken oud ng/kg vet; overige organische verbindingen in pg/kg vet. boven de gemeten. 58 32 70 763 77 304 <1 55 202 228 47 1394 28.5 4.2 <6-<8 7 - 16 < 3 -27 1 3 - 118 5-21 0 - 146 < 1 - 17 39 - 172 57 - 247 4-102 <3-3 89 - 710 25.5 - 30.0 3.6-4.7 0.3 Metalen in pg/g droog weefsel; p.p'-DDT. en Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 1.4 0.3 4.8 < 7 - 162 13-52 4 6 - 116 556 47 - 150 153 - 464 < 1 - 10 3 2 - 136 171 -252 - 277 6-67 1030 - 4739 27.1 -29.8 3.5-4.4 36 5 2-9 1 0 3 - 1.3 0.1 - 0 . 5 0.1 -0.2 13 10' 8 1.2 10' 0.5 0.1 <8 3 87 8 92 6 52 75 59 <2 400 29.3 4.1 concentraties in zijn niet 1994 is een aanvullend onderzoek gedaan naar de opname van contaminanten in bodemorganismen. Hierbij is sediment uit de Dordtsche Biesbosch locaties 751 en 755 in drievoud ingezet in een 28 dagen durende bioassay met aquatische oligochaeten. Het doel van dit onderzoek was om de beschikbaarheid van de verontreinigingen in verouderd sediment te vergelijken met de op basis van evenwicht-partitie (EP) theorie voorspelde beschikbaarheid. De resultaten van dit bioaccumulatie-experiment zijn reeds elders in detail beschreven [Den Besten, 1996]. Uit het onderzoek komt naar voren dat er geen verschillen zijn in de beschikbaarheid van contaminanten tussen de meer stagnante delen van de Dordtsche Biesbosch (locatie 755) en delen met relatief veel (locatie 751). Uit de vergelijking van gemeten beschikbaarheid met voorspelde beschikbaarheid op basis van EP blijkt dat sommige pesticiden en PAK minder beschikbaar lijken te zijn dan voorspeld op basis van EP (verschil tot factor 40), terwijl de en nauwelijks afwijken van op basis van EP voorspelde concentraties. Een voor het Nader Onderzoek belangrijke conclusie is verder dat de gehalten die in de 4 weken blootgestelde oligochaeten zijn gevonden, vergelijkbaar zijn met de concentraties in oligochaeten of chironomiden uit het veld (waarvan de gegevens staan in bijlage Beoordeling doorvergiftigingsriscico's Mosselen De accumulatie van contaminanten in zoetwatermosselen kan een risico inhouden voor dieren hoger in het voedselweb. Ophoping van toxische stoffen kan optreden via twee voedselketens: • mosselen vogels (o.a. Kuifeenden); • mosselen mossel-etende vissen (o.a. - visetende vogels (o.a. Aalscholvers). De beoordeling van het doorvergiftigingsrisico via voedselketen is uitgevoerd door een vergelijking te maken tussen de gehalten van contaminanten in mosselen op versgewichtbasis met risiconiveau's (MTR's) die speciaal voor de voedselrelatie etende predatoren zijn berekend. Deze MTR's staan in bijlage Uit de vergelijking van de accumulatie-niveau's in mosselen (bijlage t/m met de corresponderende MTR's komt naar voren dat cadmium en kwik de MTR overschrijden met een factor tot boven De groep van toxische PCB's (non- en gesubstitueerd) is in een tweetal monsters gemeten. De gehalten liggen resp. 24 en 72 boven MTR-niveau (uitgedrukt als toxische PCB's en naar TEQ: dioxine-equivaconcentraties). Wanneer we in de overige kiezen als gidsstof7 voor de dioxine-equivalente gehalten van toxische PCB's, varieert de MTR-overschrijding tussen een factor 7 en 22. De risico's via de voedselketen worden besproken (zie sen). Omdat de overschrijdingsfactoren van de MTR's meer dan 10 bedragen (zie tabel 12) spreken we van ernstige risico's. Uit diverse onderzoeken blijkt dat de verschillende PCB's in een vaste verhouding in het milieu voorkomen. De verhouding tussen en de som van de concentraties van toxische PCB's (de som TEQ) die is afgeleid uit de resultaten van eerder uitgevoerde metingen kan daarom worden gebruikt om aan de hand van PC8-153-concentraties de concentraties toxische PCB's (som TEQ) te schatten. Zie ook bijlage Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 37 Muggelarven en wormen De accumulatie van contaminanten in muggelarven (chironomiden) en wormen (oligochaeten) kan een risico inhouden via twee voedselketens: • chironomiden en oligochaeten benthos-etende vogels lopers); • chironomiden en oligochaeten benthos-etende vissen (o.a. Pos, visetende vogels (o.a. Aalscholvers). Vergelijking van gehalten op versgewichtbasis (zie bijlage t/m met MTR's voor doorvergiftiging van vogels geven duidelijke aanwijzingen voor risico's van cadmium, kwik en PCB's. Omdat cadmium de MTR met een factor van meer dan overschrijdt, worden voor zowel Hollandsch Diep als Dordtsche Biesbosch ernstige risico's geconcludeerd. Vissen Vergelijking van naar versgewicht gehalten met MTR's voor de risico's van doorvergiftiging van vogels toont aan dat met name PCB's risico's geven (zie bijlage De gehalten PCB's in grotere vissoorten, en met name in paling, overschrijden de MTR met een factor van rond 50. Op grond hiervan is er sprake van ernstige risico's. Waterplanten bijlage Vll-G worden per locatie de gehalten zware metalen op versgewichtbasis weergegeven. Vergelijking van de contaminantgehalten met MTR's voor de doorvergiftiging van planten-etende vogels (bijlage VIIF) wijst uit dat cadmium en kwik ernstige risico's kunnen geven via accumulatie in waterplanten. Uit de resultaten van analyses van non- en monoortho-PCB's in van Schedefonteinkruid (bijlage Vll-G) blijkt dat ook via waterplanten PCB's een risico kunnen voor vogels. doorvergiftigingsrisico's op basis van gemeten gehalten tabel 10 wordt een samenvatting gegeven van het onderzoek in de vorm van de waargenomen MTR-overschrijdingen. Bij deze tabel dient te worden dat slechts voor een beperkt aantal stoffen een dergelijke beoordeling van het doorvergiftigingsrisico mogelijk is (voor van deze stoffen, zie bijlage De resultaten van de risicobeoordeling per locatie staan in tabel (zie 41). Foeragerende Kleine zwanen. Foto Moedt/Foto Natura Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 38 Tabel Risico Samenvatting doorvergiftigingsrisico's. van .... Mosselen" Muggelarven Wormen Vissen Waterplanten cadmium kwik" toxische PCB's" cadmium toxische PCB's" cadmium kwik" toxische PCB's" cadmium kwik" toxische PCB's" cadmium kwik" toxische PCB's" Aantal overschrijding MTR voor Hollandsch Dlep( range) Aantal maal overschrijding MTR voor Dordtsche Biesbosch (range) 9-47 1 -6 7-22 7 « 1 4 . - I9 2 12 3 3 5 <1 -2 < 1 - 1,4 1,5-40 15-65 <1 -15 4 < 1 -2 <1 -2 - 55 25 - 925 3-71 8 - " Beoordeling van de risico's van doorvergiftiging van wordt door de relatief hoge detectiegrens (0.06 pg/kg) in vergelijking tot de MTR (0.4 pg/kg). In slechts twee monsters heptachloorepoxide aangetoond: 0.36 en 0.49 pg/kg Deze gehalten liggen rond MTR-niveau, hetgeen betekent dat ook heptachloorepoxide bijdraagt aan het doorvergiftigingsrisico. " Kwik beoordeeld als zijnde voor 100% aanwezig in de vorm van (worst-case benadering). " Toxische PCB's (non- en gesubstitueerd) geschat op basis van Dordtsche Biesbosch is geen jonge Blankvoorn (< 10 cm) gevangen; heeft naar verwachting lagere gehalten PCB's. Accumulatie in vogels Voor een gedetailleerde beschrijving van de uitkomsten van de MC 2 berekeningen en de calibraties van CHEOPS voor het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch wordt verwezen naar de betreffende technische rapportages [WL, 1994a; 1994b]. tabel worden de gecalibreerde accumulatieniveau's in vogels weergegeven. Tevens vermeldt de tabel de kritische niveau's en de ernstig-risico-niveau's voor de gehalten cadmium, PCB-153 en DDT + DDE (zie voor de afleiding van deze bijlage Opvallend is dat cadmium in Kuifeend 8-10x sterker dan in visetende vogels, als gevolg van de veel hogere centraties in het voedsel van de Kuifeend (mosselen) in vergelijking met vissen. De wijzen uit dat de gehalten cadmium in Kuifeend en Steltlopers ver boven het kritisch niveau liggen (minimaal een factor 5), maar onder het ernstig risico-niveau blijven. Verder veroorzaakt vooral PCB-153 (beoordeeld als gidsstof voor de groep van toxische nonen risico's: de calibratie-uitkomsten voor geven overschrijding van het kritische niveau in alle vogelsoorten en in Aalscholver, Fuut en Kuifeend tevens overschrijding van het ernstig-risico-niveau (tabel Een belangrijke is de berekende bijdrage van voedsel aan de accumulatie. Deze bijdrage kan hoog zijn doordat de verontreinigingsgraad van de waterbodem naar verhouding hoger is dan die van het oppervlaktewater (in rivieren en kreken is geen sprake van milieuchemisch evenwicht tussen waterbodem en oppervlaktewater). Voor kleine in het Hollandsch Diep uit de CHEOPS-berekeningen dat van cadmium, en DDT + DDE resp. 45, 91 en 67% accuvia het voedsel. is dat grofweg de helft van het voedsel bestaat uit en de rest bestaat uit fytoplankton en suspended detritus. Voor vissen is voedsel de bron van opname van en DDT + DDE: resp. 99 en 81 % voor bv. vis. Cadmium is bij vissen met name afkomstig uit Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Tabel Met CHEOPS berekende niveau's vogels". Cadmium versgewicht) Deelgebied. Vogelsoort PCB-153 (mg/kg versgewicht) DDT + DDE (mg/kg versgewicht) 11 0.65 2.6 032 1.9 0.22 0.52 013 Hollandsch Diep Aalscholver Kuifeend Fuut Steltlopers 0056 0.51 0.060 024 Dordtsche Biesbosch Aalscholver Kuifeend Fuut Steltlopers 0.070 0.83 0.11 0.37 7.6 1.0 2.6 0.29 1.4 0.22 0.05 / 4.3 0.05 / 4.3 0.3/3 0.1 / 1 4 7/90 1 8/35 Ernstig Aalscholver Kuifeend, Fuut. Steltlopers " Bij deze berekeningen is gebruikt gemaakt van deelgebiedsgemiddelde Overschrijdingen van de ernstig-risicogrens (zie onderaan in tabel) zijn in ven. Voor de afleiding van het kritisch- en zie bijlage VIII. weergege- voedsel (68 - 82%), maar wordt door andere vissen met name uit het water opgenomen (tot 97%). Het model hiermee dat voor visetende vogels 85% of meer van het opgenomen PCB-153 en DDT + DDE afkomstig is uit de verontreinigde waterbodem van het Hollandsch Diep. Voor cadmium hangt dit sterk af van de samenstelling van het dieet van de (aandeel bodemdetritus-etende vissen vs andere vissoorten). De calibratie-uitkomsten voor de Dordtsche Biesbosch zijn vergelijkbaar. FARAO-berekeningen bijlage staan de resultaten van de berekeningen met FARAO voor de afzonderlijke locaties. Voor deze berekeningen is gebruik gemaakt van het op deelgebied gecalibreerde CHEOPS, van locatiespecifieke MC 2 voedselwebben en van locatiespecifieke informatie over water- en waterdie is gegenereerd met RAMING. In bijlage Vlll-B worden tevens oppervlaktegewogen gegeven, die vergelijkbare zouden moeten opleveren als de sten van de CHEOPS-calibratie zoals weergegeven in tabel (de belangrijkste verschillen kunnen gelegen zijn in de invoer van gehalten van contaminanten in water en waterbodem, die in het ene geval uit RAMING afkomstig zijn en in het andere geval uit De berekende accumulatieniveau's stemmen goed overeen, behalve de gehalten Cd en PCB153 in Steltloper en Cd in Kuifeend, waarvoor FARAO een 2 tot 3 maal hogere (gebiedsgemiddelde) geeft dan het gecalibreerde CHEOPS. Locatiespecifieke beoordeling doorvergiftigingsrisico's tabel 12 staan de uitkomsten van de schattingen van de doorvergiftigingsrisico's op basis van gemeten gehalten in voedsel en op basis van berekeningen van de gehalten in vogels. De gemeten gehalten cadmium, kwik en PCB's geven aanleiding tot het oordeel "ernstig risico" voor de meeste locaties van de twee deelgebieden. Ook de modeluitkomsten wijzen dit uit: voor alle locaties van het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch overschrijden de berekende gehalten het ernstig-risiconiveau (beoordeeld als gidsstof voor de groep van toxische non- en monoortho-PCB's) in Aalscholver en in Fuut. Voor de diepe Hollandsch Dieplocatie 669 wordt voor Aalscholver een overschrijding van het ernstigrisiconiveau met meer dan een factor 10 berekend (zie bijlage Vlll-B). Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 40 Tabel 12 Risico's bioaccumulatie in Hollandsch Diep en Dordtsche Locatie Hollandsch Diep 651 (ondiep) 652 (ondiep) 653 654 655 (ondiep) 656 (ondiep) 657 658 659 660 (ondiep) 661 662 663 664 (ondiep) 665 (ondiep) 666 667 668 (ondiep) 669 670 671 (de havens) Dordtsche Biesbosch 751 (ondiep) 752 (ondiep) 753 (ondiep) 754 (ondiep) 755 (ondiep) 756 (ondiep) 757 (ondiep) Gemeten gehalten Mosselen Waterplanten Aalscholver Berekende gehalten Fuut Kuifeend Steltlopers - • + ± + + + + * • • + + + + + + + r + + + + + + + + + + ± ± ± + ± + + + t * + + • + • + + • + ± • • + + + + + + + + • • + • + + + 4 • • • • • + + + ± ± ± ± + ± ± + ± + + • • • • • » • + • + • * * + + • + + = ernstig risico; ± = matig risico boven toelaatbaar risico-niveau; - = toelaatbaar risico Ernstig risico voor toppredatoren op basis van metingen indien meer dan de MTR overschrijden; ernstig risico voor toppredatoren op basis van berekende gehalten in vogels indien gehalte boven het criterium "ernstig ligt; matig risico voor toppredatoren op basis van metingen indien bioaccumulatieniveau's de MTR overschri|den. met een factor tussen 1 en 10; matig risico voor toppredatoren op basis van berekende gehalten in vogels indien gehalte boven het criteriium "kritisch niveau" ligt en onder het "ernstig risico" (ER-niveau). Zie ook tekst in par. 3.5. Geen materiaal gevonden Locatie is geen foerageergebied voor Steltlopers Voor locatie 671 geen beschikbaar. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 42 4 Urgentiebepaling en afleiding risico-volgorde 4.1 Urgentie op basis van risico's voor het ecosysteem Uitgangspunten urgentiebepalingsmethode Volgens de in het Nader Onderzoek Zuidrand gehanteerde tiek is er sprake van urgentie wanneer voldoende is aangetoond dat de bodemverontreiniging leidt tot ernstige effecten op de bodemlevensgemeenschap of ernstige risico's inhoudt voor toppredatoren, op grand waarvan gesproken kan worden van functieaantasting. De effecten op de bodemlevensgemeenschap zijn beoordeeld door gegevens uit (inventarisatie om effecten op benthos te indentificeren) te combineren met bioassays en chemische analyses van de kwaliteit. deze benadering, ook wel Triade-beoordeling genoemd [Chapman, 1986; Van de Guchte, 1992], worden oorzaak-gevolg relaties als gelegd: in het veld waargenomen effecten kunnen worden toegeschreven aan de bodemverontreiniging indien met bioassays toxiciteit van het sediment is aangetoond, die verklaarbaar is op basis van de gemeten gehalten contaminanten in het sediment. Saneringsurgentie wordt geconcludeerd wanneer aan bovenstaande voorwaarden is voldaan en er bovendien voldoende aanwijzingen zijn voor ernstige verstoring van de en/of ernstige effecten in bioassays. De risico's van bioaccumulerende stoffen kunnen veroorzaakt worden zowel door een slechte waterkwaliteit als door een slechte Daarom is bij de bepaling van de urgentie op basis van doorvergiftigingsrisico's als eis gesteld dat het over ernstige risico's moet gaan en dat aanmoet zijn dat de stoffen voor een belangrijk deel afkomstig uit de waterbodem. Urgentiebepalingsmethode Het eindoordeel voor de effecten op macrofauna is per locatie gelijkgesteld aan het toetsingsresultaat van de (voor die locatie) gevoeligste parameter. Wel is voor de afleiding van het eindoordeel een selectie van gemaakt: voor de urgentiebepaling zijn van de alleen dichtheden (aantallen per m3), verhoudingen tussen dichtheden van verschillende taxonomische groepen en het percentage kaakafwijkingen bij muggelarven gebruikt. Soortsdiversiteitspara(aantallen soorten) zijn niet gebruikt. De belangrijkste reden hiervoor was dat in met name het Hollandsch Diep in locaties met een relatief schone toplaag (zoals 660, 664, 665 en 668) en relatief lage toxiciteit bioassays) toch een zeer lage soortsdiversiteit van chironomiden, oligochaeten, bivalven en larven van bijzondere insekten is gevonden. Op van deze constatering, en omdat de urgentiebepaling zich baseert op het oordeel van de gevoeligste parameter, is besloten om de de toetsingsuitkomsten van soortsdiversiteits-parameters voor de urgentiebepaling niet mee te (wel voor het bepalen van de risico-volgorde, zie verder). Ook het eindoordeel van de bioassay-resultaten is per locatie gelijkgesteld aan het toetsingsresultaat van de (voor die locatie) gevoeligste parameter. De verklaarbaarheid van de in bioassays waargenomen effecten is bepaald door per stof te kijken in hoeverre de concentratie in het sediment het in de literatuur gerapporteerde no-observed-effect-niveau (NOEC) voor de betreffende bioassay overschrijdt. Voor de Triade-beoordeling is een Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch 43 van laagst gerapporteerde NOEC's opgesteld [Mulder, 1994] (zie bijlage IX). Per stof zijn NOEC-overschrijdingsfactoren berekend door het gestandaardiseerde gehalte van elke contaminant te delen door de NOEC van die contaminant. Dit levert per stof en per testorganisme het aantal "toxic units" (TU's). het aantal TU's hoger dan 1, dan kan deze stof alleen al verantwoordelijk worden beschouwd voor eventueel waargenomen toxiciteit in de betreffende bioassay. Om rekening te kunnen houden met binatietoxiciteit, zijn de TU's van de stofgroepen zware metalen, PCB's. PAK's en organochloorbestrijdingsmiddelen gesommeerd. Voor de interpretatie van de bioassayuitkomsten is gesteld dat wanneeer de van een bepaalde stofgroep de waarde 1 overschrijdt, dit een indicatie is dat de gevonden effecten zijn veroorzaakt door verontreinigingen in het sediment er is voldoende verklaarbaarheid). De risico's die optreden als gevolg van bioaccumulatie in voedselketens (risico's voor effecten op toppredatoren) zijn beoordeeld op basis van gemeten en berekende gehalten. Gemeten bioaccumulatie-niveau's in mosselen of waterplanten zijn vergeleken met MTR's zoals beschreven in § 3.5. Overschrijding van de MTR met een factor van meer dan 10 is aangeduid met "ernstig risico". Met het model FARAO berekende gehalten in vogels (alleen voor de stoffen cadmium, PCB-153 of DDT + DDE) zijn vergeleken met het betreffende ernstig-risiconiveau (zie § 3.5). Ook in het geval van de risico's via bioaccumulatie is verder gekeken naar de "verklaarbaarheid": in hoeverre wordt onder de geldende locatie-specifieke omstandigheden bodem, relatief schoner water aangevoerd door de rivieren, zie § 3.5) de waterbodemkwaliteit verantwoordelijk geacht voor de opname van contaminanten in de voedselketen (zie criteria Urgentiecriteria Urgentie op basis van de Triade is geconcludeerd indien: een ernstig effect is waargenomen in de dat wordt ondersteund met minimaal een matig effect in een of meerdere bioassays; ofwel: een matig effect is waargenomen in de macrofaunainventarisatie terwijl een of meerdere bioassays ernstige effecten zien; en de gevonden effecten verklaarbaar zijn omdat voor de bioassay met de sterkste respons de som TU van een groep contaminanten groter is dan 1 ,, >1); stofgroep ofwel: gemeten of berekende accumulatieniveaus uitwijzen dat er sprake is van ernstige risico's (gehalten boven 10 x MTR- of boven ER-niveau); en kan worden gemaakt dat meer dan 50% van de contaminant afkomstig is uit de bodem en het gehalte in de toplaag van het sediment in klasse III of IV valt. Resultaten urgentiebepaling Hollandsch Diep: effecten op benthos De resultaten van de urgentiebepaling staan in tabel en worden weergegeven in figuur 4A. Ernstige effecten op benthos zijn met name waargenomen in de diepe locaties van het Hollandsch Diep de havens), maar ook in de oeverlocaties van het oostelijk deel van het Hollandsch Diep. de (zandige) oeverlocaties van het Hollandsch DiepMidden en Hollandsch Diep-West zijn overwegend matige effecten gevonden. De bevestigen het beeld van de veldinventarisatie: ernstige effecten worden vooral waargenomen met sediment uit de diepe delen van het Hollandsch Diep de diepe locatie direct benedenstrooms van de Nieuwe Merwede, locatie 653), met sediment uit Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch 44 Tabel 13 Resultaten urgentiebeoordeling voor Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Locatie benthos Hollandsch Diep 651 (ondiep) 652 (ondiep) 653 654 655 (ondiep) 656 (ondiep) 657 658 659 660 (ondiep) 661 662 663 664 (ondiep) 665 (ondiep) 666 667 668 (ondiep) 669 670 671 (de havens) Dordtsche Biesbosch 751 (ondiep) 752 (ondiep) 753 (ondiep) 754 (ondiep) 755 (ondiep) 756 (ondiep) 757 (ondiep) + + + + + + t Effecten in bioassays • - r + + • t + * 1 t t t + ± + ja nee fa nee ja ja ja ja I ± ft • ' Verklaarbaarheid nee nee nee ja |a / + r l r nee ja nee nee ]a ja nee ja nee nee ja ja ja ja la t - ja (ja)" )a nee nee nee nee nee ja nee +/+ r l r ±/ + +/ + r l r nee nee nee |a r l r + ?/ ?/ + ?/ + nee nee ja |a |a nee nee ja nee ja nee ja nee |a nee nee ja ja |a nee nee nee ia • - Urgent ? +/+ nee + ± t Risico voor toppredatoren Meting / Model" nee r + ± Urgent ? ja ja (a nee (a nee nee ja nee nee ja fa |a |a nee fa fa nee " Afleiding urgentie op basis van waargenomen effecten zoals beschreven Den Besten (1993): urgentie indien een van beide categorien (effecten op benthos / effecten bioassays) ernstig (+) de andere categorie minimaal scoort, en er sprake is van De resultaten uit de "urgent ?" zijn de eindnota [Den Besten ef al., " Urgentie op basis van ernstig risico's voor toppredatoren wanneer a) bioaccumulatieniveau's veldmateriaal meer dan MTR of b) met FARAO berekende gehalten vogels boven ernstig-risico-niveau liggen. Urgentie is vastgesteld wanneer de risico's worden veroorzaakt door een afkomstig uit de waterbodem ("verklaarbaarheid" aan de hand van gemeten concentratie PCB-153 ? betekent: geen veldmatenaal voorhanden voor meting bioaccumulatieniveau's. De resultaten uit de kolom "urgent ?" overgenomen in de eindnota [Den Besten ef gebaseerd op •" Niet relevant omdat geen ernstige effecten zijn waargenomen. 1993-1995). de zuidoevers van het Hollandsch Diep-Oost (locatie 652 en 656). de oeverlocaties van het Hollandsch Diep-Midden en het Hollandsch DiepWest en in de diepe delen van Hollandsch Diep-West zijn minder vaak ernstige effecten waargenomen. Uit de beoordeling van de verklaarbaarheid van de effecten aan de hand van toxic units (zie bijlage IX) komen zware metalen, PAK's en organochloorbestrijdingsmiddelen naar voren als stofgroepen waarvan de toxiciteit dermate hoog is dat de waargenomen effecten kunnen worden verklaard. Met name combinaties van in de vervuilde waterbodem aangetroffen gehalten cadmium, kwik, nikkel, koper, zink, benzo[a]pyreen, pyreen, antraceen, fuorantheen, benzo[k]fluorantheen, fenantreen en endrin kunnen verantwoordelijk worden gehouden voor de effecten. Als groep dragen de zware metalen dragen het sterkst bij aan de verklaarbaarheid van de effecten op de watervlo Daphnia magna, terwijl voor de muggelarf Chironomus riparius ook de PAK-verbindingen en van belang zijn. De verklaarbaarheid Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch van de effecten in de Microtox-test dient vooral bij de PAK's te worden hoewel voor deze test er duidelijk onvoldoende NOEC-gegevens zijn om effecten door organochloorbestrijdingsmiddelen te kunnen uitsluiten. De effecten op Daphnia magna zijn niet te herleiden op de concentraties PCB's (de NOEC's liggen veel hoger dan de gevonden gehalten PCB's); voor Chironomus riparius en Microtox is niets bekend over de gevoeligheid voor PCB's. Op grond van de urgentiecriteria zijn alle diepe- en oeverlocaties van het Hollandsch Diep-Oost urgent de diepe locatie en de oeverlocatie direct van de Nieuwe Merwede (tabel In het Hollandsch Diep-Midden en het Hollandsch Diep-West zijn alle diepe locaties urgent, inclusief de havens. Voor Hollandsch Diep-West geldt weliswaar dat in bioassays geen ernstige effecten zijn gevonden, maar wel traden matige effecten op, die de aanwijzingen voor ernstige effecten uit de veldinventarisatie voldoende ondersteunen. Geen van de oeverlocaties van Hollandsch DiepMidden en Hollandsch Diep-West zijn urgent op basis van "effecten op benthos" omdat voor het matige effecten zijn waargenomen, die niet verklaarbaar zijn. Figuur 4 Uitkomsten urgentiebepaling voor het Hollandsch Diep. A: urgentie afgeleid met de Triade-beoordeling (ernstige effecten op benthos); B: urgentie op basis van ernstige risico's voor doorvergiftiging toppredatoren. A: Effecten op benthos B: Risico's voor doorvergiftiging Urgentie oordeel Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch ja nee METER Figuur 5 Uitkomsten urgentiebepaling voor de Dordtsche Biesbosch. A: urgentie afgeleid met de Triade-beoordeling (ernstige effecten op benthos); B: urgentie op basis van ernstige risico's voor doorvergiftiging top-predatoren A: Effecten op benthos B: Risico's voor doorvergiftiging Urgentie oordeel Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 4/ ja nee Resultaten urgentiebepaling Dordtsche Biesbosch: effecten op benthos De resultaten van de urgentiebepaling staan in tabel en worden weergegeven in figuur 5A. Van de locaties in de Dordtsche Biesbosch is in locatie 757 de sterkste verstoring van bodemmacrofauna gevonden. Deze locatie staat in open verbinding met het Hollandsch Diep. locatie 751 en in de meer stagnante delen van de Dordtsche Biesbosch zijn matige effecten op macrofauna gevonden. Met bioassays zijn alleen ernstige effecten waargenomen in locaties die direct in contact staan met het Hollandsch Diep (locaties 751 en 757), matige effecten in de locaties 752, 754, 755 en 756, en geen effecten in locatie 753. Voor de meeste locaties van de Dordtsche Biesbosch, de relatief schone locaties 753 en 756, geldt dat de effecten verklaarbaar (zouden) zijn op grand van de concentraties zware metalen, PAK's en sommige organochloorbestrijdingsmiddelen (vergelijkbare of hogere waarden voor TU als in het Hollandsch Diep). Omdat echter ernstige effecten op macrofauna of in bioassays alleen zijn waargenomen in de locaties 751 en 757, wordt alleen voor deze locaties urgentie op basis van "effecten op benthos" geconcludeerd (tabel Resultaten urgentiebepaling op basis risico's voor toppredatoren in Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Voor cadmium geldt dat in het geval van de door dit zware risico's in de voedselketen het cadmium voor meer dan 50% afkomstig is uit het water (zie § 3.5). Voor andere voedselketens (benthos-vis-visetende vogels) is de opname van cadmium uit water nog belangrijker, hetgeen tevens een geringere stelling van de voedselketens Voor kwik moet rekening worden gehouden met ernstige risico's op doorvergiftiging (op grand van de worstcase aanname dat alle kwik aanwezig is als Voor kwik is echter geen uitgevoerd, zodat het onduidelijk is of de bodemkwaliteit de oorzaak van deze risico's is. Voor PCB's kan wel aannemelijk worden gemaakt dat de stoffen uit de toplaag van het sediment in de voedselketen terecht komen (zie § 3.5). Bovendien zijn de risico's voor doorvergiftiging met PCB-153 gidsstof voor de groep van PCB's met dioxine-achtige werking) in vis-etende vogels het hoogst (zie beoordeling gemeten gehalten in o.a. vissen). Daarom is voor het vaststellen van het urgentie-oordeel op van doorvergiftigingsrisico's alleen gekeken naar de groep PCB's. Getoetst aan criteria is urgentie geconcludeerd voor de diepe locaties van het Hollandsch Diep m.u.v. de locatie direct benedenstrooms van de Nieuwe Merwede, de ondiepe locaties langs de zuidoever van het Hollandsch Diep-Oost en de locaties van de Dordtsche Biesbosch m.u.v. locatie 757 en de relatief schone locaties 753 en 756 (tabel 4B en 5B). De uitkomsten van de urgentiebepaling van de risico's voor doorvergiftiging van visetende vogels komen vrijwel overeen met de urgentiebepaling op basis van de humane risico's die optreden bij (waar ook de hoogste risico's geeft; zie eindnota). Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 48 4.2 Risicovolgorde op basis van (MCA) De effect- en risicogegevens zijn tevens verwerkt met een multicriteriaanalyse (MCA). Deze analyse levert een risicovolgorde van verontreinigde locaties op die gebaseerd is op een waarde voor de mate van risico voor het ecosysteem. Met deze techniek worden de onderzoeksgegevens8 geclassificeerd in een variabel aantal klassen van "goed" (= geen risico/effect, lage prioriteit om te saneren) tot "slecht" (= wel risico/effect, hoge prioriteit om te saneren)9. De scores van de verschillende aspecten worden volgens een bepaalde structuur (criteriaboom) bij elkaar opgeteld, na vermenigvuldiging met vooraf aan de aspecten toegekende gewichten. Uit onderlinge vergelijking van de totaalscore per locatie de plaats in de risicovolgorde. In tegenstelling tot het urgentieoordeel, dat gebaseerd is op categorien van onderzoeksparameters bioassayeffecten, risico's voor toppredatoren), in de MCA elke parameter afzonderlijk mee, zodat een waarde (numerieke score) voor de gesommeerde effecten/risico's ontstaat. Voor het Nader Onderzoek Zuidrand is een spemodule (RapMCA) ontwikkeld die onderdeel is van het softwarepakket Rapsodie (Resource Analysis, 1994). De in het Nader Onderzoek gebruikte MCA-boom bestaat uit drie hoofdtakken: risico's voor volksgezondheid, risco's voor het ecosysteem en risico's als gevolg van van contaminanten. De indeling wordt uitvoerig beschreven in de eindnota [Den Besten et al., 1997]. De opbouw van het hoofdaspect "risico voor het ecosysteem" is weergegeven in figuur 6. Het "risico voor het ecosysteem" is onderverdeeld in "(risico voor) effecten op top-predatoren" en "effecten op benthos (bodemorganismen)". Het aspect "effecten op top-predatoren" is verdeeld in het aspect "kwaliteit voedsel" en het aspect "accumulatie". Onder deze aspecten zijn resp. de gemeten gehalten in mosselen of waterplanten, en de FARAO-berekeningen gerangschikt. Het aspect "effecten op benthos" is weer onderverdeeld in het aspect "toxiciteit" waarbinnen de resultaten van de bioassays zijn beoordeeld, en het aspect "diversiteit" met de verschillende (zie § 2.4) als subaspecten. Parameters worden in de MCA criteria genoemd; om met het begrip "criteria" in de betekenis van waaraan wordt getoetst" te vermijden wordt in dit rapport in plaats van criteria in MCA de term "aspect" gebruikt De zijn zoveel mogelijk d.w.z. bepaald door de range van meetwaarden tussen die in een vervuilde en in een onvervuilde situatie verwacht zouden worden. en dus niet de range van waarden binnen het desbetreffende Hiermee is gewaarborgd dat onderscheid tussen lokaties een betekenis heeft een verschil in (de kans op) het optreden van effecten), en niet wordt aangebracht als gevolg van Wanneer de risicovolgorde van lokaties daadwerkelijk wordt gebruikt om te voor een moeten eerst de lokaties worden geselecteerd waarvoor de urgentie om te saneren is komen vast te Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch 49 Figuur 6 Schematische w e e r g a v e v a n een gedeelte van d e M C A - c r i t e r i a b o o m : het h o o f d a s p e c t "risico's voor het e c o s y s t e e m " O p v e r t a k k i n g s p u n t e n zijn a a n g e g e v e n d e lokale g e w i c h t e n ( t e n o p z i c h t e v a n andere aspecten o p d e z e l f d e H e t h o o f d a s p e c t "risicico's v o o r het e c o s y s t e e m " heeft net als d e t w e e andere (niet afgebeelde) h o o f d a s p e c t e n het g e w i c h t 0.33 g e k r e g e n . V o o r een uitvoerige beschrijving van d e b o o m e n d e g e w i c h t e n w o r d t v e r w e z e n naar het e i n d r a p p o r t van het N a d e r O n d e r z o e k . Risico's v o o r het ecosysteem 0.33 1 Effecten op toppredatoren 0.3 Effecten o p benthos 0.7 Kwaliteit voedsel 0.6 Mosselen 0.5 Accumulatie 0,4 Toxiciteit 0.5 Planten 0,5 0.33 Muggelarf 0.33 0,5 0,33 Cd Hg PCB153 HCB Aalscholver 0,25 Fuut 0,25 Steltloper 0.25 Cd Cd Cd PCB PCB PCB DDE Kuifeend 0.25 Aantal Soorten 0,286 Dichtheden Verhoudingen 0,286 afwijkingen Cd - PCB - Bivalven Chironomiden - Bivalven CTCT "I totaal - dieldrin . ppDDE Voor de MCA zijn dezelfde resultaten van veldwaarnemingen, bioassays en bioaccumulatiemetingen en -modelberekeningen gebruikt als voor de urgentiebepaling. Waar het bij de urgentiebepaling echter ging om het onderscheid urgent ja/nee, is bij de MCA, die is ingezet voor de afleiding van de risicovolgorde van urgente locaties (t.b.v. prioritering), de beoordeling voor sommige aspecten verfijnd. Voor effecten op benthos en effecten in bioassays is het onderscheid tussen geen, matig en ernstig effect aangehouden. Voor de beoordeling van bioaccumulatie zijn meerdere risicoklassen bv voor gehalten in vogels: klasse 1 0 - 0.01 x MTR-niveau klasse 2 klasse 3 0.01 x MTR - 0.1 x MTR 0.1 x MTR - 1 x MTR Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 50 klasse 4 klasse 5 klasse 6 1 x MTR - x MTR > ER-niveau. Voor het aspect "accumulatie in steltlopers" hebben de de laagste toegekend gekregen, omdat vervuiling in deze locaties geen directe bedreiging voor deze vogels. Hetzelfde geldt voor het aspect "kwaliteit voedsel, waterplanten". Aan locaties waarvoor een bepaald meetgegeven niet voorhanden was, is in de MCA een score toegekend die gelijk was aan de gemiddelde score van de overige locaties. Hierdoor wordt voorkomen dat een dergelijke locatie ten onrechte een hogere of lagere risico-score zou krijgen dan de andere locaties. De gehalten microverontreinigingen in mosselen zijn zowel beoordeeld binnen het hoofdaspect "risico's voor het ecosysteem" (met het oog op risico's voor top-predatoren) als binnen het hoofdaspect bij de beoordeling van het risico voor verspreiding van stoffen naar biota. laatstgebeoordeling wordt onderzocht of de accumulatie van stoffen in mosselen afwijkt van wat verwacht zou worden op van evenwichtpartitie tussen vervuilde bodem en organisme ("biologische beschikbaarheid"; zie Maas et al., 1993). Alle MCA-aspecten met hun risico-klassen staan beschreven in de eindnota van het Nader Onderzoek. Voor een overzicht van de wordt verwezen naar de betreffende rapportage [Resource Analysis, 1995b; 1995c]. In dit rapport wordt volstaan met het geven van de risicovolgorde van urgente locaties gebaseerd op uitsluitend gegevens uit het biotisch effectonderzoek. De MCA is voor het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch apart uitgevoerd. tabel 14 worden de MCA-scores voor het hoofdaspect "risico's voor het ecosysteem" weergegeven voor het Hollandsch Diep. Locatie 671 (havens langs Hollandsch Diep) is niet in deze analyse meegenomen. omdat voor een deel van de aspecten geen schattingen voorhanden zijn. Locatie 652 (zuidoever bij Ameruitloop) heeft voor wat betreft risico's voor het ecosysteem de hoogste score. Na locatie 652 de oeverlocatie ten westen hiervan (656). Opvallend is dat de diepe locaties in het oostelijk deel van het Hollandsch Diep relatief hoog scoren, terwijl de westelijk gelegen diepe locaties onderaan in de risicovolgorde zitten. Locatie (risicovolgorde) voor het hoofdaspect " risico's voor het voor urgente locaties in het Hollandsch Diep. maximale score Tabel voor "risico's voor het ecosysteem" 033 0.19 0.18 0.15 0.14 0.14 0.14 0.14 0.12 0.12 0.11 0.11 0.10 0.10 0.05 656 659 663 654 657 658 666 661 667 669 670 662 score Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch S1 Percentage in totale 48% 48% 41% 47% 48% 48% 47% 46% 46% 44% 46% 44% . tabel 15 worden de MCA-scores van de verschillende locaties voor het hoofdaspect "risico's voor het ecosysteem" weergegeven voor de Dordtsche Biesbosch. Locatie 757, het water tussen de Moerdijkbruggen scoort het hoogst, gevolgd door locatie 751. Beide locaties staan direct in conctact met het Hollandsch Diep. De score van locatie 757 is gelijk aan die van de hoogst scorende Hollandsch die precies aan de andere zijde van de rivier is gelegen. Tabel voor het hoofdaspect voor het ecosysteem" voor urgente locaties in de Dordtsche Locatie (risicovolgorde) 'risico's voor Percentage in totale het ecosysteem" maximale score 757 751 755 752 754 score 033 019 0.15 0.13 0.12 0.12 0.05 . 49% 48% 45% 42% 43% - Voor zowel het Hollandsch Diep als de Dordtsche Biesbosch geldt dat het aandeel van het hoofdaspect "risico's voor het ecosysteem" in de totale score op grand van risico's voor Volksgezondheid+Ecosysteem+Mobiliteit voor de meeste locaties dicht tegen 50% ligt (tabel 14 en Dit betekent dat de risico's voor het ecosysteem relatief wat hoger liggen of worden ingeschat dan de risico's voor volksgezondheid en mobiliteit. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 52 5 Autonome ontwikkeling en saneringseffect het Nader Onderzoek Zuidrand wordt behalve aan de urgentievraag ook aandacht geschonken aan de vraag wat het nut zou zijn van een eventuele sanering. Met saneren wordt een gerichte ingreep (verwijdering nigde waterbodem) bedoeld. Voor de ecotoxicologische risico's is alleen de kwaliteit van de bovenste cm van het sediment (de toplaag) van belang. Organismen zitten voor het in de bovenste van het sediment. Via bioturbatie (menging van de toplaag door graafactiviteiten van bodemdieren) komt bodemmacrofauna met een laag van maximaal cm in contact. Het nut van een saneringsingreep moet blijken uit een vergelijking tussen de kwaliteitsontwikkeling van de toplaag zonder dat wordt ingegrepen (autonome ontwikkeling) en de kwaliteitsontwikkeling na een sanering (in dit Nader Onderzoek wordt uitgegaan dat een sanering van het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch plaats zou kunnen vinden in het jaar 2000). Bij de afweging of het zinvol is om een locatie waarvoor urgentie is vastgesteld ook daadwerkelijk te saneren, zijn een aantal vragen van belang: • zijn gelegen voldoende zodat het slib dat vanaf nu sedimenteert minder risico's geeft; en • hoe snel sedimenteert vers aangevoerd slib, hoe snel zal de toplaagkwaliteit zich zonder ingrijpen aanpassen aan de kwaliteit van het aangevoerde rivierslib; • wat voegt, in van reductie van de risico's van waterbodemverontreiniging voor het een saneringsingreep toe aan autonome ontwikkeling (wat is het saneringseffect). De nu volgende paragrafen gaan in op deze vragen. Dit gebeurt door in § 5.1 eerst kort in te gaan op de huidige kwaliteit van het rivierslib en vervolgens door in § 5.2 de kwaliteitsontwikkeling van de waterbodem te bespreken. Voor een uitvoeriger beschrijving van het laatste wordt verwezen naar de eindnota [Den Besten et al., § 5.3 worden de resultaten van voor situaties bij autonome ontwikkeling en na een sanering vergeleken. Tenslotte wordt in § 5.4 een beschrijving gegeven van de risico-schattingen die met de multicriteriaanalyse zijn uitgevoerd ter beoordeling van het saneringseffect. 5.1 Kwaliteit van het aangevoerde rivierslib De kwaliteitsontwikkeling van de waterbodem in de Zuidrand (en daarmee de risico's) hangt allereerst af van de kwaliteit van vers aangevoerd rivierslib. Het Hollandsch Diep ontvangt slib uit de Rijn en de Maas in een vrachtverhouding van ongeveer 1995]. De gehalten zware metalen, PCB's en in het slib uit Rijn en Maas zijn de afgelopen 15 jaar aanzienlijk gedaald. In tabel 16 worden recente gegevens van de kwaliteit van het zwevend stof uit de Rijn en uit de Maas gepresenteerd. Deze kwaliteit is vertaald in een potentiele toxiciteit door toxic units te berekenen, zoals uiteengezet in § 4.1). De kwaliteit van vers is duidelijk beter dan die van de huidige 10 in de vervuilde locaties van het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch (vergelijk de units voor de stofgroepen zware metalen, PAK's en Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch uit tabel met de units van de waterbodem zoals vermeld in Bijlage IX). De Som van de in ligt voor de bioassay met Daphnia nog wel boven 1, zodat effecten niet geheel uitgesloten kunnen worden. Bioassays met slib uit de Rijn of met XAD-geconcentreerde monsters hebben echter zien dat ernstige effecten niet meer Hendriks et al., Uit tabel blijkt ook dat de kwaliteit van het zwevend stof van de Maas minder goed is dan dat van de Rijn, met name in het geval van de zware metalen. Toch zijn ook de gehalten van zware metalen in de Maas reeds significant De verwachting is, in ieder geval bezien, dat ernstige effecten op het niet meer optreden. Dit is bevestigd met bioassays met vers Maasslib (Maas ef al., Het erop dat de incidentele hoge in het Maaswater veel minder vaak voorkomen dan een aantal jaren geleden. Om deze reden, en omdat er nog een verdere kwaliteitsverbetering wordt verwacht tot aan het moment dat een eventuele sanering zou worden uitgevoerd, lijkt ook voor locaties die volledig onder invloed staan van de Maas (zoals locatie 652) de prognose voor de kwaliteit van nieuw gevormde toplaag gunstig te zijn. Voor overige delen van het Hollandsch Diep, waarvoor geldt dat de vracht zwevend stof aangevoerd door de Rijn (einde Nieuwe Merwede) en de Maas (einde Amer) zich ongeveer verhouden als 4:1 (zie hierboven), is de resulterende kwaliteit van het Rijn- en Maaswater van duidelijk betere kwaliteit dan in de jaren die de huidige kwaliteit van de toplaag van het sediment hebben bepaald. Tabel 16 Huidige kwaliteit zwevend stof van Rijn en Maas". Stof Zwevend stof Rijn (Lobith) Gehalte In zwevend stof omgerekend naar Zwevend stof Maas (Keizersveer) berekening toxic units t.b.v. icologische beoordeling:2' Gehalte in zwevend stof omgerekend naar standaardbodem Uitkomst berekening toxic units t.b.v. ecotoxicologische beoordeling:" c c Zware metalen Hg Cu 0 Pb M. As Som metalen PCB's PCB-28 PCB-52 PCB-153 1.6 0.5 61 381 70 76 -V 5.1 5.8 8.8 6.3 129 12.8 8.1 0.23 0.06 0.31 0.12 0.07 0.02 0.79 001 1.61 . . . 005 0.05 0.19 0.07 0.26 0.02 0.28 0.07 0.97 . . • - 0 0 0.07 0.04 0 0 0.01 0 0.12 - 64 1.0 102 1076 94 163 55 - 31 i 8.0 8.4 '. Hierbij dient men zich te realiseren dat de beoordeling in tabel concentraties van stoffen. Bij ernstige effecten op optreden. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 0.93 0.12 0.52 035 0.10 0.04 1.03 0.01 3.10 - 0.20 0.09 0.32 0.19 0.35 0.04 0.36 0.08 1.63 . - 0 0 011 011 0 0.01 0.02 0 0.24 . . - gebaseerd op |aarkunnen wel Stof Zwevend stof Gehalte in zwevend omgerekend naar standaardbodem PAK's Pyreen 1.2" 0.5 0.4 Benzo[b)fluorantheen Benzo[a)pyreen Fluorantheen Fenantreen Antraceen Som PAK 07 0.6 0.5 2 0.7 01 - Y-HCH DDT DDE DDD Dieldrin Aldrin HCB Heptachloor Heptachloorepoxide Som OCB's" Minerale " 1 1 9 42 6.4 2.5 <1 < 1 < 1 17.1 <1 < •• 1 (Lobith) Zwevend stof Maas (Keizersveer) Uitkomst berekening toxic units t.b.v. ecotoxicologische D C 0.08 0.02 0.01 0.05 0.13 - • - 0.03 008 - 0.05 0.04 0.02 0.31 0.08 0.01 0.03 0.33 0 0.08 0 0 o 0 0.13 0 0 0 0 0 0 0 0 013 0.01 0 Gehalte in zwevend stof omgerekend naar standaardbodem M - 11" 05 0.5 0.3 0.8 0.5 0.5 0.9 0.5 001 0.08 0 0 0 0 0 0.03 0 0 0 0 0.04 Uitkomst berekening toxic units t.b.v. ecotoxicologische beoordeling:" 0 0 0 - D C 0.07 0.02 0.01 0.04 0.12 - - 0.03 0.07 - 004 0.06 0.01 0 0.06 0.03 0 0 M - 0.24 0.26 0.06 0.9 < 1 <1 0.7 2.6 0.6 <1 <1 <1 2.1 0 0 0 0 005 0 0 0.02 0 < 1 <1 <1 0 0 0 006 0 0 o 0 . 0 0 0 0 0.03 0 0 0 0 0.06 0 0 - 0 0 0 1331 584 Gepresenteerd is de mediaan van gemeten en naar standaardbodem gehalten in zwevend stof in de bij Lobith en in de Maas bij Eysden. over de periode 1994-1995. Metalen, PAK's en minerale olie in mg/kg droog; PCB's en overige organische verbindingen in pg/kg droog. Bron: Donar-bestanden Rijkswaterstaat. NOEC's uit Mulder [1994] (zie ook bijlage IX). De schatting van toxic units is onvolledig (aangegeven met -) doordat niet voor elk van de drie organismen data toxiciteitsgegevens beschikbaar zijn of omdat er geen gehalte in zwevend stof is bepaald. De weinige gegevens die voorhanden zijn voor PCB's wijzen erop dat PCB's (niet alleen de standaard-PCB's maar ook de meer toxische planaire PCB's) in de concentraties waarin ze nu in het zwevend stof worden gevonden niet tot toxische effecten op bodemorganismen zullen leiden Afkortingen: D = Daphnia magna; C Cironomus riparius; M = Microtox Voor OCB's zijn toxic units berekend door voor stoffen onder de detectiegrens de gehalveerde detectiegrens als waarde in te voeren. Meetgegevens hebben betrekking op zwevend-stofkwaliteit in de Maas bij Keizersveer [Lawabo/Donar-bestanden 1991 -19931. geschat uit verhouding pyreen : som 10 PAK in waterbodemmonsters uit Nieuwe Merwede en 5.2 Kwaliteitsontwikkeling waterbodem De aanpassing van de toplaagkwaliteit aan de verbeterende kwaliteit van het verse rivierslib wordt autonome ontwikkeling genoemd. Wanneer de toplaag van het sediment in een locatie (binnen jaar) verbetert, heeft een sanering met het oog op het verminderen van de risico's voor het ecosysteem weinig zin. Dit uitgangspunt is ook verwoord in de eindnota van het Nader Onderzoek [Den Besten 1997]. Op grand van het sedimentatiepatroon in het Hollandsch Diep (zie eindnota) is de verwachting dat in de diepe delen van het midden en het oosten van Wanneer een lokatie snel wordt afgedekt. zal de invloed van bioturbatie (in de bovenste 10 cm van de waterbodem) relatief van minder belang zijn dan in een lokatie die een geringe kent. Het water- en RAMING, dat is gebruikt ter ondersteuning van de houdt overigens rekening met de Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 55 het Hollandsch Diep bij autonome ontwikkeling een snelle kwaliteitsverbetering van de toplaag van de waterbodem zal optreden. Sanering rond het jaar 2000 geeft deze locaties een kortstondige (minder dan jaar) voorop de kwaliteitsontwikkeling van de toplaag die ook zal optreden. Daarom wordt sanering met het oog op ecotoxicologische risico's voor deze locaties weinig zinvol geacht [Den Besten 1997]. Voor locaties die zich onvoldoende snel aanpassen geldt dat saneren wel zinvol is omdat de in kwaliteitsverbetering langer dan jaar zichtbaar zal zijn. Dit zijn in het Hollandsch Diep met name de locaties in de Ameruitloop (652, 654 en 656) en de diepe delen van het westen van het Hollandsch Diep. Na sanering is in eerste instantie de opgeleverde kwaliteit bepalend, maar worden de locaties bepaald door de kwaliteit van het slib (zie boven). De kwaliteit die voor een aantal diepe locaties van het Hollandsch Diep dankzij autonome ontwikkeling zal onstaan, en in andere locaties pas na een sanering, geeft betere voorwaarden voor de ontwikkeling van dan de huidige kwaliteit (zie beoordeling huidige kwaliteit aangevoerd rivierslib § 5.1), en het risico voor doorvergifting van toppredatoren (zie § 5.3). Ook de locaties van Dordtsche Biesbosch waarvoor urgentie is geconcludeerd (zie § 4.1) passen zich autonoom slechts aan aan de kwaliteit van het zwevend stof [Den Besten et al., 1997]. Daarom wordt ook voor deze locaties (alle locaties van de Dordtsche Biesbosch behalve locatie 756) een sanering zinvol geacht. de Dordtsche Biesbosch zullen ook na sanering de sedimentatiesnelheden laag blijven, zodat de na sanering opgeleverde kwaliteit van invloed zal zijn. 5.3 Schattingen van tabel 17 worden de resultaten van de FARAO-berekeningen voor autonome ontwikkeling en de situatie na een sanering gepresenteerd in de vorm van gebiedsgemiddelde gehalten in de vier vogelsoorten met een verschillend dieet. De benodigde water- en zijn gegenereerd het model Bijlage VIII worden de resultaten per locatie beschreven. Zowel autonoom als na een sanering nede duidelijk af. Voor sommige locaties geldt dat in nog een duidelijk verschil wordt voorspeld tussen de autonome ontwikkeling en de kwaliteit na een sanering rond het jaar 2000, omdat deze locaties zich langzaam aanpassen. Dit zijn met name de oeverlocaties van het Hollandsch Diep, de diepe delen van het Hollandsch Diep-West en de locaties van de Dordtsche Biesbosch. Voor de oeverlocaties in de uitloop van de Amer geven de voor zowel 'autonoom' als 'gesaneerd' een te gunstig beeld, omdat in RAMING daarvoor 100% ging van Rijn- en Maaswater wordt gehanteerd, terwijl in werkelijkheid deze locaties geheel onder invloed staan van het Maaswater. In tabel wordt het saneringseffect (het verschil tussen autonome ontwikkeling en de kwaliteitsverbetering door een sanering) weergegeven voor het Hollandsch Diep, het oostelijk deel van het Hollandsch Diep dat onder invloed van de Amer staat, en de Dordtsche Biesbosch. Een positief saneringseffect wordt met name verwacht in de Ameruitloop en de Dordtsche Biesbosch, en met name voor de doorvergiftigingsrisico's van cadmium en PCB's. Voor DDT + DDE vallen de berekende saneringseffecten rond 0%, waarschijnlijk omdat de verontreinigingsgraad in de toplaag Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 56 van de waterbodem weinig afwijkt van de gehalten in het zwevend stof. Het verschil tussen de gehalten van PCB-153 in Aalscholvers aan de top van de voedselketen in het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch, in de huidige situatie en na een sanering, wordt ook in figuur 7. Tabel van de bioaccumulatieniveau's in vogelsoorten met het Hollandsch Diep of de Dordtsche Biesbosch als foerageergebied. Vogelsoort/ gebied PCB-153 Cadmium 1995 1995 2010, autonoom gesaneerd DDT + DDE 2010, autonoom 2010, gesaneerd 1995 autonoom 2010. gesaneerd Aalscholver HD DB 0044 0.058 0.019 0.032 0.019 0.017 11.7 179 6.6 86 6.5 2.5 1.06 1.32 0.61 0.91 0.63 0.73 Fuut HD DB 0.072 0.090 0.035 0.046 0034 0.035 2.5 9.5 2.3 4.5 2 2 1.4 0.41 0.74 0.32 0.52 0.33 0.53 Kuifeend HD DB 0.62 0.70 0.28 0.36 0.27 0.28 0.95 2.10 0.66 1 15 0.65 0.56 0.23 0.21 016 0.16 017 0.16 Steltloper HD DB 0.61 085 0.39 0.53 0.35 0.21 0.70 1.94 0.41 0.97 0.34 0.35 0.18 0.23 0.10 0.15 013 0.15 Gepresenteerd worden de berekeningen voor het optimistische scenario (gaat uit van Maas conform gemaakte afspraken). Tabel 18 in het Hollandsch Diep, Dordtsche Biesbosch en de Ameruitloop. Saneringseffect Cadmium in de van Rijn en ) op basis van accumulatie" PCB 153 DDT r DDE Aalscholver HD Ameruitloop 0 15 DB 26 1 2 15 34 6 Fuut HD Ameruitloop 1 I0 DB HD 2 4 30 5 33 •1 2 1 Ameruitloop 28 D8 0 Steltloper HD - 17 7 Ameruitloop DB -14 '2 0 Het saneringseffect is de extra risicoreductie van een sanering t.o.v. de (eventueel optredende) autonome Voor de risico's van accumulatie is het saneringseffect als gedefinieerd: Saneringseffect = % daling van het accumulatieniveau na sanering t o.v. huidig - % daling autonoom (ook t.o.v. huidig). De gebruikte zijn voor peiljaar bij het optimistische Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch Figuur 7 van PCB-153 in Aalscholver per locatie uitgezet tegen het in sediment. Boven: Hollandsch Diep; onder: Dordtsche Biesbosch. Gegevens afkomstig van modelberekeningen met RAMING en FARAO voor huidige situatie (SVO. scenario 1995), autonome ontwikkeling (SVO, optimistisch scenario, 2035) en extreme sanering (SV8, optimistisch scenario, 2035: vervuild sediment in alle locaties). Het ernstig-risico niveau ligt op 3000 pg/kg PCB-153 in Aalscholver, het kritisch niveau (afgeleid van teit in het voedsel) op 300 pg/kg. Hollandsch Diep 35000-1 1 o 3000025000 20000 10000 5000- 10 20 30 Gehalte PCB-153 in sediment 60 50 standaardbodem) 40 70 Dordtsche Biesbosch 20000- 15000— 10000- 5000- 0 20 40 60 80 100 Gehalte PCB-153 in sediment (ug/kg standaardbodem) • 5.4 huidig autonoom X gesaneerd Toepassing M C A o m het saneringseffect te beoordelen De MCA, zoals beschreven in § 4.2 is niet alleen uitgevoerd voor de risicoschattingen die betrekking hebben op de huidige situatie, maar ook voor toekomstige situaties. Er zijn twee waterkwaliteitsscenario's (optimistisch en en drie peiljaren (2010, 2020 en 2035) gekozen. Het gebruik van deze risicoschattingen is toegelicht in de eindnota van het Nader Onderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch. In dit rapport wordt alleen ingegaan op de Voor de verschillende parameters uit het biotisch effectonderzoek zijn schattingen gedaan van de MCArisicoscore op de desbetreffende peiljaren. Voor sommige parameters zijn eenvoudige vuistregels gehanteerd om tot schattingen te kunnen komen. Prognose van de effecten op benthos Voor de prognose van de effecten op benthos is gebruik gemaakt van RAMING-voorspellingen. Daling van de te verwachten mate van effect in bioassays werd gebaseerd op voorspellingen van de afname van de gehalten van cadmium en benzo[a]pyreen in de waterbodem. Deze contaminanten zijn gekozen als gidsstoffen voor resp. zware metalen en PAK's op grand van uitkomsten van lineaire regressie (figuur Tussen de in de toplaag van het sediment van het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch gemeten gehalten cadmium en benzo[a]pyreen en de voor de urgentie- Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 58 bepaling berekende som voor Chironomus van resp. de groep zware metalen en de groep PAK's (zie § 4.1) wordt een significant lineair verband gevonden. is dat de van zware metalen en PAK's ook voor de waterbodemkwaliteit goed te voorspellen is op basis van de gehalten van beide gidsstoffen. Voor schattingen van toekomstige effecten op benthos zijn voor cadmium en benzo[a]pyreen zijn toetswaarden van resp. 3.5 en 0.5 mg/kg gehanteerd. figuur 8 is te zien dat bij deze gehalten de som-TU voor de betreffende rond de waarde 0.5 ligt. Als vuistregel is gehanteerd dat wanneer het gehalten cadmium lager is dan 3.5 mg/kg en het gehalte benzo[a]pyreen lager is dan 0.5 mg/kg, er hooguit matige effecten kunnen optreden (ter vergelijking: bij de urgentiebeoordeling van de huidige situatie wordt van verklaarbare effecten gesproken indien de som-TU hoger is dan 1). Daling van de door RAMING voor een bepaald peiljaar berekende cadmium- en benzo[a] pyreen-concentraties onder genoemde waarden is voor de schatting van alle13 MCA-parameters binnen "toxiciteit" vertaald in een daling van effectklasse 3 naar klasse 2 (voor zover er klasse 3 is gescoord in de huidige situatie; indien de locatie in de huidige situatie klasse 2 scoorde, blijft de geschatte score voor het peiljaar hetzelfde). Analoog hieraan zijn voor ling van effectklasse 2 naar 1 voor cadmium en benzo[a]pyreen resp. de toetswaarden 0.7 en 0.1 mg/kg gehanteerd (de som-TU ligt voor zware metalen en PAK's dan lager dan 0.1). Schattingen van het verloop van de MCA-effectscore voor (aantallen soorten, dichtheden, indices) zijn gebaseerd op de hierboven beschreven schattingen voor toxiciteit: wanneer voor de bioassayrespons een daling van klasse 3 naar 2 of van 2 naar 1 is geacht, is de effectscore voor de macrofaunaparameters (indien die resp. 3 of 2 zijn in de huidige situatie) op dezelfde wijze verlaagd. De resultaten van deze schattingen zijn verwerkt in de [Resource Analysis, 1995b; 1995c]. Figuur Verband tussen gemeten gehalten cadmium (A) en (B) met de waarde van de som TU van resp. de groep zware metalen en de groep PAK's, voor de muggelarf Chironomus riparius. Gemeten gehalte cadmium (mg/kg) 2 R' = 0.94 1 Gemeten gehalte 2 3 (mg/kg) Gekozen is voor toxic units van de test met Chironomus riparius omdat dit een test met een bodemorganisme betreft; dit is belangrijk met het oog op de doorvertaling van schattingen van effecten in bioassays naar schattingen van effecten op benthos Er is geen onderscheid gemaakt tussen de drie verschillende bioassays; de bioassays komen op dezelfde uit wanneer de gehalten dit "toelaten". Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Prognose van de risico's voor effecten op toppredatoren De schattingen van de risico's van accumulatie van cadmium, PCBen DDT + DDE in Aalscholver, Fuut, Kuifeend en Steltloper zijn gebaseerd op de uiktkomsten van FARAO-berekeningen (zie § 5.3). Ook zijn FARAO gehalten van cadmium, en DDT + DDE in mosselen voorspeld. Deze zijn gebruikt voor de inschatting van de kwaliteit van voedsel en voor de beoordeling van verspreiding van stoffen via accumulatie in biota (het laatste aspect valt onder "Mobiliteit"). De berekende gehalten zijn op dezelfde wijze getoetst aan criteria als bij de resultaten voor de huidige situatie, echter dit was voor maar 3 stoffen mogelijk. Indien op basis van de beoordeling van de berekende gehalten in mosselen een scoredaling is een daling met een klasse ook aangenomen voor andere contaminanten. Schattingen voor scenario's zijn uitgegaan van een stand-still prognose, waarbij de score gelijk is gehouden aan die voor de huidige situatie. De resultaten staan in de [Resource Analysis, 1995b; 1995c]. De risicoschattingen zijn uitgevoerd voor de drie peiljaren en verschillende waterkwaliteits- en saneringsscenario's. De daarbij horende MCAscoretabellen zijn verwerkt tot een aparte rapportage [Resource Analysis, 1995b; 1995c]. De interpretatie van deze schattingen is verwoord in de eindnota van het Nader Onderzoek [Den Besten et al., 1997] en is te beschouwen als een meer gedetailleerde uitwerking van de beschrijving van de kwaliteitsontwikkeling van de waterbodem en het saneringseffect zoals te vinden is in § 5.1-5.3. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 60 6 Discussie Binnen de Wet wordt de ruimte geboden om, wanneer is vast komen te staan dat een locatie moet worden beschouwd als een geval van ernstige bodemverontreiniging, de urgentie te beoordelen op grand van onderzoek naar de actuele risico's. In het Nader Onderzoek Zuidrand is een gehanteerd die niet de "urgent, tenzij" lering als basis heeft, maar in plaats daarvan de vraag: "kunnen ernstige effecten of risico's worden aangetoond, waardoor gesproken kan worden van aantasting van een of meerdere functies van het (deel)gebied ?" Het volgen van deze systematiek is alleen verdedigbaar wanneer alle vante aspecten van de voldoende worden onderzocht. dat geval heeft men het voordeel dat een goede onderbouwing van het urgentieoordeel mogelijk is. Voor het Nader Onderzoek Zuidrand is dit als een eerste vereiste gezien vanwege de financiele consequenties van de uiteindelijke (en mede op de urgentiebeoordeling gebaseerde) saneringsbeslissing. Uitkomsten Triade Uit de Triade-beoordeling van de effecten op benthos in het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch komen aanzienlijke verschillen naar voren tussen de verschillende locaties, zoals wordt in tabel 19. In het Hollandsch Diep zijn effecten met name waargenomen in delen waar veel slibrijk materiaal is De diepe delen van het Hollandsch Diep een groot waar een hoge productie van de bodemlevensgemeenschap zou worden verwacht, doordat voedselrijk materiaal wordt aangevoerd. de huidige situatie worden echter lage aantallen gevonden. Met name de ecologisch belangrijke insektenlarven ontbreken grotendeels. De resultaten van de Triademethodiek geven duidelijke aanwijzingen dat de toxiciteit van de bodem verantwoordelijk kan worden gehouden voor deze effecten. Deze effecten indirect ook populaties van vissen die voor hun voedsel aangewezen zijn op de waterbodem. Daarnaast kunnen vissen en bodemorganismen contaminanten uit de bodem opnemen en doorgeven naar hogere niveau's. Dit leidt in het Hollandsch Diep tot ernstige risico's voor zowel mens als dier. De oeverzones van het Hollandsch Diep zijn relatief schoon. Door wind- en blijft in de ondiepe oeverzones geen slib liggen. Over het algemeen zijn in oeverlocaties minder effecten waargenomen. Dit is uitdrukkelijk niet het geval gebleken in de slibrijke kribvakken langs de zuidoevers van het oostelijk deel van het Hollandsch Diep (de "Ameruitloop"). Deze locaties zijn het verontreinigd, omdat zij fologisch vrijwel stabiel zijn, en er dus geen afdekking kan plaatsvinden met vers (en schoner) rivierslib. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 61 Tabel 19 Locaties in het Hollandsch Diep en in de Dordtsche Biesbosch met effecten op de bodemlevensgemeenschap Type locatie en ligging Aantal locaties totaal onder- met ernstige zocht effecten in met ernstige effecten in waarin effecten verwacht kunnen het veld bioassays worden op basis vastgesteld o p basis van effecten op van vervuilingsgraad benthos Deelgebied Hollandsch Oeverzones oost midden west Diepe delen oost midden west Havens Deelgebied Dordtsche Biesbosch ondiepe delen in contact met rivier afgelegen kreken 3 3 2 2 1 0 0 1 0 0 o 2 2 2 4 3 4 5 5 5 1 1 1 3 4 1 2 0 0 i 3 2 0 waarvoor urgentie is 2 2 1 2 0 Het feit dat in het Hollandsch Diep vooral de diepe locaties urgent zijn is precies t.o.v. de situatie in de Nieuwe Merwede: in de Nieuwe Merwede zijn effecten op benthos vooral in de ondiepe locaties (kribvakken) gevonden. Deze verschillen zijn direct terug te voeren op de verschillen in tussen de sneller Nieuwe Merwede en het Hollandsch Diep. De Dordtsche Biesbosch is min of meer een stagnant systeem. Ernstige effecten zijn uitsluitend waargenomen in delen die in direct contact staan met de rivier. Hierbij dient te worden dat de voor de beoordeling van aantallen bodemorganismen gehanteerde criteria er op zijn gericht ernstige effecten te identificeren. Het feit dat in de Dordtsche Biesbosch minder vaak ernstige effecten zijn waargenomen betekent nog niet dat het bodemecosysteem optimaal functioneert. De hoogste dichtheid muggelarven lag rond In vergelijkbare gebieden met een relatief schone bodem worden echter nog veel hogere dichtheden gevonden (er worden waarden van 3000-7000 gerapporteerd [AquaSense, 1993; Van Schie, Het feit dat in bioassays vaak matige effecten zijn gevonden geeft aan dat chemische stress hierin wel degelijk een rol zou kunnen spelen. De verwachting is daarom dat bij een schonere bodem de aantallen bodemorganismen in de Dordtsche Biesbosch nog zullen kunnen stijgen. Binnen de Dordtsche Biesbosch lijkt verder de van de waterbodem van invloed te zijn op de toxiciteit van het sediment. De matige effecten in bioassays met (het ernstig verontreinigde) sediment uit de meer stagnante delen van de Dordtsche Biesbosch wijzen op een beschikbaarheid van de toxische stoffen. Echter, de met oligochaeten lieten geen verschillen zien in de beschikbaarheid van contaminanten tussen meer en minder stagnante delen van de Dordtsche Biesbosch [Den Besten, 1995]. Het bioaccumulatie-experiment toont aan dat de waterbodem fungeert als bron van contaminanten die zich kunnen ophopen in de voedselketen. Het onverminderd risico via accumulatie van verontreinigingen in de voedselketens blijkt ook duidelijk uit het feit dat de bioaccumulatieniveau's in vissen uit de Dordtsche Biesbosch tweemaal hoger liggen dan in het Hollandsch Diep. Dit betekent dat ook in de Dordtsche Biesbosch de waterbodemverontreiniging leidt tot ernstige risico's voor het ecosysteem. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 62 Bij het onderzoek met bioassays deed zich het probleem voor dat in het geval van de test met muggelarven niet alle aan de geldigheidscriteria voor de test voldeden. Besloten is de effectgegevens voor de waterbodemmonsters uit Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch toch te gebruiken. Wanneer de gegevens van de niet zouden worden gebruikt, heeft dit nauwelijks consequenties voor de urgentiebeoordeling, omdat de bioassay met de watervlo eenzelfde of sterkere respons heeft gegeven. Uitzondering locatie waar ernstige effecten alleen in de muggelarf-bioassay zijn waargenomen. Zonder de gegevens van de muggelarf-bioassay zou het deeloordeel dus "niet urgent" zijn. Het eindoordeel voor de urgentie blijft ook dan echter "urgent", vanwege de ernstige risico's via bioaccumulatie. Soortsdiversiteit Het onderzoek naar de macrofauna in de waterbodem heeft tot nu toe in alle onderzochte deelgebieden lage soortsdiversiteiten uitgewezen. is dat larven van de meer bijzondere insektensoorten, zoals niet voorkomen. Van Kokerjuffers is inmiddels bekend dat ze relatief gevoeliger zijn voor verontreinigingen dan muggelarven [Stuijfzand 1997]. Ook recent onderzoek naar de samenstelling van zooplankton in de Dordtsche Biesbosch heeft uitgewezen dat de soortsdiversiteit lager is dan in referentiegebieden, terwijl de gevonden aantallen vergelijkbaar zijn [De Kruijf, 1995]. In het hier beschreven Nader Onderzoek in Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch is opgevallen dat ook in relatief schone locaties de soortsdiversiteit laag blijft. Als verontreinigingen invloed hebben op soortsdiversiteit, lijkt dit dus grote gebieden te Bepaalde moeten vanuit gebieden de waterbodem in de Zuidrand koloniseren. Welicht wordt voor veel soorten niet aan de voorwaarden voldaan om permanent aanwezig te kunnen zijn. Het is zeer wel mogelijk dat allereerst de waterkwaliteit hierbij bepalend is. Bovendien is dominantie door een of enkele soorten op zichzelf een natuurverschijnsel, bv. wanneer soorten voordeel hebben dankzij een speciaal bij stress door type sustraat etc. Dominantie kan gepaard gaan met zeer hoge dichtheden van slechts enkele soorten. Uitgangspunt in de macrofaunabeoordeling is geweest dat er meestal wel een of enkele soorten zijn die een niche kunnen opvullen, ook onder minder gunstige Voor de soorten die wel in het studiegebied voorkomen, en die dus mogelijk relatief tolerant zijn voor verontreiniging, kan verontreiniging van de waterbodem een extra negatieve factor vorToxische stoffen betekenen een stress-factor met mogelijk ook andere consequenties, zoals verminderde Dit kan juist de dichtheden Dichtheden liggen daarom meer voor de hand om te toetsen op effecten van contaminanten dan aantallen soorten. Verhoudingen tussen de dichtheden van bepaalde zoals muggelarven, wormen en mosselen kunnen gebruikt worden om verschuivingen tussen meer en minder gevoelige soorten in beeld te brengen. Ook de zgn. CCP-index van de groep muggelarven (de verhouding dichtheden van de meer gevoelige t.o.v. dichtheden van de meer ongevoelige geeft bruikbare informatie. Tenslotte zijn van subletale effecten, bv kaakafwijkingen relevant met het oog op de invloed van toxische stoffen. Omdat in de Triade-beoordeling de gevoeligste score bepalend is voor het eindoordeel over de verstoring van macrofaunalevensgemeenschap is besloten een selectie van parameters te maken. verhoudingen tussen dichtheden en het percentage kaakafwijkingen bij muggelarven zijn gebruikt, soortsdiversiteitsgegevens zijn niet meegenomen voor het Triade-oordeel. In het Nader Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 63 Onderzoek Nieuwe Merwede zijn aantallen soorten nog wel in de Triade meegenomen Het uitsluiten van deze parameters zou voor dat onderzoek echter geen consequenties voor het eindoordeel hebben gehad. Voor het bepalen van de risico-volgorde van urgente locaties met MCA is de informatie over aantallen soorten wel gebruikt, omdat het hier niet om een ja/nee afweging gaat waarvoor de gevoeligste score bepalend is, maar om een gewogen risico-oordeel op basis van alle parameters. Oorzaak-gevolg relaties effecten in bioassays Uit het onderzoek in Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch blijkt duidelijk dat de verontreinigingsgraad alleen onvoldoende inzicht geeft in het actuele risico (effecten): klasse III materiaal in een bodem met veel dynamiek (zoals in de diepe locaties van het Hollandsch Diep) blijkt toxische effecten te veroorzaken, terwijl klasse IV materiaal in meer stagnante locaties (zoals in de Dordtsche Biesbosch) relatief minder effecten veroorzaakt. Effecten van andere factoren dan verontreiniging, zoals het type sediment of de ammoniumconcentratie in het poriewater, zijn zoveel mogelijk uitgesloten door deze parameters op te als randvoorwaarden bij het bepalen van de geldigheid van de testen. Door de variatie in gevonden effecten is het aan te geven welke stoffen verantwoordelijk zijn voor de gevonden effecten. Statistische analyse van de resultaten van de bioassays in Nieuwe Merwede, Hollandsch Diep, Dordtsche Biesbosch, enkele verontreinigde gebieden elders in Nederland alsmede enkele relatief schone referentiegebieden, leverden wat dit betreft geen duidelijke aanwijzingen op [AquaSense, 1994]. Een andere benadering om effecten van bioassays te relateren aan de verontreinigingsgraad, is de methodiek met toxic units. Hiermee kunnen in ieder geval locaties geselecteerd worden waarvoor op basis van totaalgehalten van contaminanten effecten verklaarbaar zijn. De werkelijke toxiciteit van een is alleen vast te stellen met bioassays of kan geschat worden op basis van kostbare analyses van contaminanten (niet alle!) in poriewater. Op basis van een berekening van toxic units lijken vooral de zware metalen verantwoordelijk te moeten worden gehouden voor de effecten op benthos. Recent is onderzoek uitgevoerd met waterbodemmonsters uit de Nieuwe Merwede (waarvoor t.a.v. metalen dezelfde conclusie was waarbij "toxicity indentification and evaluation" (TIE) empirisch is nagegaan welke stoffen of stofgroepen de effecten in bioassays veroorzaken. Het TIE onderzoek houdt in dat het bodemmonster (poriewater) stapsgewijs wordt gefractioneerd. Dit levert o.a. een fractie op waaruit de metalen zijn verwijderd, en deze fractie wordt dan opnieuw getest op toxiciteit. Een afname in toxiciteit in de fractie zonder metalen is een alternatief bewijs voor de invloed van metalen. Voor de effecten van poriewater uit sediment van de Nieuwe Merwede op de watervlo Daphnia magna kon dit laatste inderdaad worden vastgesteld [Rotteveel & Den Besten, 1998]. Uit dit onderzoek komen tevens aanwijzingen dat voor sommige sedimenten het in het poriewater aanwezige ammonium (een deel) van de effecten kan verklaren. In het hier beschreven Nader Onderzoek zijn bij de uitvoering van de bioassays met poriewater of -elutriaat steeds randvoorwaarden gecontroleerd om effecten van o.a. ammonium te kunnen uitsluiten [Maas ef al., 1993]. Het is onwaarschijnlijk dat ernstige effecten bij Daphnia toe te schrijven zijn aan ammonium, omdat de randvoorwaarden niet werden overschreden, en het oordeel ernstig effect inhoudt dat ook in verdund poriewater effecten zijn waargenomen, waarin de verwaarloosbaar zijn. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 64 Statistische analyse Een tweede benadering om de effectgegevens nauwkeuriger te interpreteren is door bioassay-resultaten en verontreinigingsgraad statistisch te analyseren met analysetechnieken. Hiervoor is een grote dataset nodig. Daarom is dit onderzoek pas in gestart, met gegevens van de deelgebieden Nieuwe Merwede, Hollandsch Diep, Haringvliet, Dordtsche Biesbosch en Brabantsche Biesbosch. Voor clusters van bepaalde typen sediment, zoals zandig (slibhoudend) sediment uit ondiepe locaties, die een voldoende brede range (gradient) van verontreinigingsniveaus bevatten, is het verband tussen en de samenstelling van de met deze technieken duidelijk te maken. Voor andere typen sediment, zoals slib in diepe delen van de Zuidrand, blijft dit doordat de dataset geen goede vervuilingsgradient bevat van Heel & Den Besten, 1997]. Uit het in dit rapport beschreven biotisch effectonderzoek komt naar voren dat het aantal chironomiden (muggelarven) per de gevoeligste is. Voor het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch is daarom onderzocht wat de relatie is tussen deze parameter en de bodemverontreiniging gekwantificeerd in toxic units (TU). Voor het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch zijn de resultaten afgebeeld in figuur 9 en 10. De uitkomsten van de statistische analyses staan in tabel 20. Figuur 9 Verband tussen som Chironomiden in waterbodem Hollandsch Diep som SOm (resp. 9A, 9B, en 9C) berekend voor de bioasay met Chironomus riparius, en dichtheden (aantal per van muggelarven in de waterbodem van het Hollandsch Diep. Toxic units zijn berekend volgens methode beschreven in § 4.1, op basis van naar standaardbodem gehalten, 8 = 0.16 6 4 • o 0.000 0.500 1.500 2000 Som toxic units metalen R =0.053 0.000 2.000 4.000 12.000 6.000 Som toxic units OCB's 8 5 R =0.68 " 2- o 0000 0.5O0 1.000 Som toxic units PAK's Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch 500 2.000 Figuur 10 Verband tussen som Chironomiden in waterbodem Dordtsche Biesbosch som en som (resp. 10A, 10B. en 10C) berekend voor de bioasay met Chironomus riparius, en dichtheden (aantal per van muggelarven in de waterbodem van de Dordtsche Biesbosch. Toxic units zijn berekend volgens methode beschreven in § op basis van naar standaardbodem omgerekende gehalten. = 0.96 E 5 1 2- 0000 5.000 10000 15.000 20.000 25 000 Som toxic units metalen 8 R = 0 14 E 4 -0000 4000 6.000 Som toxic units OCB's R = 0 0024 8 6 4 2 0200 0.400 0600 0.800 1.000 1 200 1 400 Som toxic units PAK's Tabel 20 voor lineaire regressie tussen toxic units en cichtheid muggelarven". Stofgroep Hollandsch Diep (n= Zware metalen OCB's PAK's 's Zware metalen + OCB's + PAK's Dordtsche Biesbosch 0.16 0.05 0.68 0.13 0.96 • • 0.14 0.00 0.78 " Siginificantie als aangegeven: " = p < 0.05; •= p < 0.001. Locatie 663 is niet meegenomen omdat geen gemeten gehalten van gen voorhanden Uit de data van het Hollandsch Diep (fig. 9) komt voor de PAK's een significant (negatief) verband met de dichtheid muggelarven naar voren. Voor de Dordtsche Biesbosch geven zware metalen een verband met een hoge echter het betreft hier maar weinig gegevens, en deze zijn niet goed verdeeld over de vervuilingsgradient langs de x-as (een locatie, no. 757, met een hoge som en lage dichtheden muggelarven, bepaalt de regressieuitkomst). Voor organochloorbestrijdingsmiddelen en PAK's is de verdeling van punten langs de x-as beter. Opvallend is echter dat voor de Dordtsche Biesbosch de som TU , geen relatie vertoont met de dichtheid muggelarven, terwijl de waarden oplopen tot ca. 7 (overschrijding "no-effect-level" met factor 7). Ook de som TUPAK geeft geen verband, terwijl dat duidelijk wel het geval is bij de gegevens van het Hollandsch Bij bovenstaande interpretatie moet rekening worden gehouden met het feit dat de datasets een variatie in typen sediment bestaat. Voor het verband tussen de dichtheid chironomiden en de som toxic units van PAK is onderzocht wat de invloed van locaties met instabiel sediment is op de analyseuitkomsten. Het blijkt dat lage dichtheden in het sediment niet direct te relateren zijn aan instabiliteit van het Worden locaties met instabiel, slibrijk sediment weggelaten uit de dataset, dan stijgt de cient van 0.68 naar Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 66 Effecten bij hogere Uit het ecotoxicologisch onderzoek blijkt ook duidelijk dat op (deel) gebiedsniveau effecten van waterbodemverontreiniging op hoger trofische niveau's waarneembaar zijn. De verhoogde gehalten in biota t.o.v. referentiegebieden en het verminderd broedsucces van Aalscholvers zijn effecten die ook reeds in het Nader Onderzoek van de Nieuwe Merwede zijn genoemd. deze rapportage wordt voor het eerst melding gemaakt van de resultaten van bioaccumulatiemetingen in opgroeiende Aalscholverkuikens. Uit dit onderzoek blijkt dat er een verschil van een factor 5 of meer bestaat tussen de kolonie in de Dordtsche Biesbosch en in het Brede Water. Uit de met FARAO reeds naar voren dat dieren die uitsluitend zouden foerageren in de vervuilde delen van het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch ernstig risico Dit geldt juist voor opgroeiende kuikens en geeft een verklaring voor het verminderd broedsucces van de kolonie in de Dordtsche Biesbosch, naast de effecten op het van eieren. Ook bij planten-etende vogels kunnen effecten niet worden De gemeten bioaccumulatieniveau's in waterplanten wijzen op ernstige risico's van zware metalen (cadmium, kwik). In het hier beschreven onderzoek is daarnaast accumulatie van PCB's in waterplanten gevonden. Er is niets bekend van eventuele effecten op planten-etende vogels, zoals de in de Zuidrand overwinterende Kleine Zwanen. De in de bioaccumulatie-modellering betrokken vogelsoorten staan model voor een grotere groep vogels, waaronder de zeldzame Kwak en de Visarend. Ook andere dieren kunnen via bioaccumulatie risico's lopen, zoals [Reinhold, 1994] of Otters [Van der Linde, Proefsaneringsproject in de Foto Dienst Saneringsadvies dit rapport worden prognoses van het saneringseffect en van de autonome kwaliteitsverbetering gegeven die alleen betrekking hebben op de risico's voor het ecosysteem. Deze prognoses zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op resultaten van bioassays met rivierwater en vers rivierslib. Het water van de Rijn is in toxiciteit sterk gedaald t.o.v. de situatie in de 70-er jaren. Ook voor Maas-water is een dalende trend in toxiciteit waargenomen, hoewel hier geldt dat nog niet alle verlangde reducties in lozingen zijn gerealiseerd. Op basis van het criterium voldoen- Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 67 de snelle autonome verbetering van de toplaag van het sediment (binnen jaar) het advies dat in ieder geval de zuidoeverlocaties van het Oostelijk Hollandsch Diep. de havens langs het Hollandsch Diep en de urgente locaties van de Dordtsche Biesbosch gesaneerd dienen te worden. Met saneren wordt hier bedoeld dat een gerichte ingreep (verwijdering verontreinigde waterbodem) nodig wordt geacht om een risicoreductie te bewerkstelligen. Voor het van de locaties van het Hollandsch Diep is het beeld ontstaan dat een natuurlijke "sanering" nu reeds plaatsvindt via de afdekking van verontreinigde lagen met schoner materiaal. Uitvoering van de voorkeurs-saneringsvariant (zie eindnota) heeft op de termijn van jaar dezelfde effectiviteit als het uitvoeren van een totale sanering van de twee deelgebieden. Bij de voorkeursvariant15 gaat het daarbij om het verwijderen van ca. 3,5 miljoen m 3 , hetgeen een besparing van kosten betekent in vergelijking met de variant waarbij alle urgente locaties worden gesaneerd (verwijdering ca. 40 miljoen slib). Het verdient aanbeveling om in de locaties die niet in de voorkeursvariant zijn opgenomen, de verwachte autonome verbetering te volgen via monitoring van effecten (bioassays, inventarisatie macrofauna). het saneringsadvies voor de Dordtsche Biesbosch wordt voorbij gegaan aan de van de mogelijke vervuiling van delen van het gebied die het grootste deel van het jaar of permanent boven het oppervlakteliggen. Bij daadwerkelijke sanering van het gebied zal ervoor gezorgd moeten worden dat niet door bv. oeverafslag de kwaliteit van de waterbodem negatief be'i'nvloed wordt. Of dit een groot probleem betreft moet nog worden aangetoond. Uit onderzoek in het Spijkerboor is naar voren gekomen dat de effecten van contaminanten uit de landbodem (via uitloging) te verwaarlozen zijn [Kok et al., Onderzoek met bioassays naar de kwaliteit van de droge bodem uit de oever van de Nieuwe Merwede heeft echter uitgewezen dat zowel bij aquatische als terrestrische organismen effecten optreden [AquaSense, Los van de vraag of de risico's voor terrestrische organismen vergelijkbaar zijn met die voor aquatische organismen, dient echter aandacht geschonken te worden aan de vraag of het op te splitsen is in een deel dat niet gesaneerd wordt (de delen boven en een deel dat wel voor sanering in aanmerking komt (de waterbodem). Aanbevolen wordt om na te gaan in hoeverre deze delen onafhankelijk van elkaar functioneren en/of gevolgen ondervinden van de verontreinigingen in het gebied. Deze vraag concentreert zich op diersoorten die van zowel water als land gebruik maken (bijv. bevers). Wanneer een scheiding tussen de droge en natte delen van de Biesbosch ten aanzien van de risico's van verontreinigingen kunstmatig blijkt te zijn, zal het saneringsvraagstuk integraal moeten worden benaderd. Het volume verontreinigd slib in de havens langs het Hollandsch Diep in nog Lokatie 753 is opgenomen in de voorkeursvariant omdat hiervoor urgentie is vastgesteld op basis van risico recreatie en risico's voor verspreiding van contaminanten. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 7 Conclusies • De bodemverontreiniging in het Hollandsch Diep en in delen van de Dordtsche Biesbosch die in direct contact staan met de rivier leidt tot ernstige effecten op bodemorganismen. • De effecten van waterbodemverontreiniging beperken zich niet tot de bodemlevensgemeenschap, maar effecten zijn ook in de vorm van verhoogde bioaccumulatie in benthos, waterplanten, sen en vogels. Hierbij is sprake van ernstige risico's. • Verhoogde blootstelling van Aalscholverkuikens aan toxische contaminanten (o.a PCB's) is waargenomen in de kolonie van de Dordtsche Biesbosch. Deze kolonie tevens een verminderd broedsucces zien. • Voor de diepe locaties van het Hollandsch Diep, m.u.v. de oostelocatie in de uitloop van de Nieuwe Merwede is er sprake van urgentie op van risico's voor het ecosysteem. De oevers van het Hollandsch Diep zijn niet urgent, behalve de oevers langs de Ameruitloop. Het urgentieoordeel is gebaseerd op zowel ernstige effecten op bodemorganismen als op ernstige risicio's voor doorvergiftiging. • de Dordtsche Biesbosch is voor alle locaties m.u.v. locatie 753 en 756 urgentie vastgesteld op basis van risico's voor het ecosysteem. Het urgentieoordeel is voor locatie 751 en 757 gebaseerd op ernstige effecten op bodemorganismen, en voor de locaties 752, 754 en 755 (ook) op ernstige risico's voor doorvergiftiging in voedselketens. Voor locatie 753 is urgentie vastgesteld op basis van humane risico's en het risico dat contaminanten zich naar het oppervlaktewater verspreiden. • De gehalten van stoffen in het vers aangevoerde slib dat zal in het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch zijn dusdanig verlaagd t.o.v. de niveau's in de 70- en 80-er jaren, dat geen ernstige effecten worden verwacht in nieuw gevormd sediment. Bioassays met vers slib uit Rijn en Maas bevestigen dit. • Voor locaties in het Hollandsch Diep wordt een lage saneringsprioriteit geconcludeerd waneer deze liggen in delen die snel (< 15 jaar) worden afgedekt met vers rivierslib. • De voorkeursvariant voor sanering van het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch houdt in dat de locaties in de Ameruitloop (652, 654 en 656), de havens en alle locaties in de Dordtsche Biesbosch (m.u.v. locatie 756) worden gesaneerd. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 69 Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 70 8 Literatuur AquaSense (1993). Biologische typologie zoete waterbodems. waarden voor biologische parameters. In opdracht van: Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Dienst Getijdewateren en Regionale Directies van Rijkswaterstaat. Rapport nr. 92.0241. AquaSense (1994). Statistische analyse van bioassayresultaten. Reltatie tussen biologische en chemische parameters. In opdracht van: Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling. Rapport nr. 94.0454. AquaSense (1996). Ecotoxicologische risico's in een verontreinigde uiterwaard van de Nieuwe Merwede. Situatie voor aanvang van een proefsanering. opdracht van: Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland. Rapport nr. 96.0868. Bakker, T. & T. de Vrieze (1990). Landelijk bestand (LAWABO). PC-versie 1.2, gebruikershandleiding Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad. M.A. (1995). De risico's van RIZA 95.097X. Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad. Bergers, P.J.M. (1991). Voedselecologie van vissen in de Nederlandse Rijntakken. Publicaties en rapporten van het project 'Ecologisch Herstel Rijn'. Publikatie no. 28. Besseling, A.J. (1964). De Nederlandse Monografien van de Nederlandse (Hydrachnella Latreille Vereniging nr. Boudewijn, & S. Dirksen (1993). Monitoring van biologische effecten van verontreiniging op het broedsucces in van Aalscholvers in de Dordtsche Biesbosch en op de Ventjagersplaten en de relatie voedselkeuzeRapportage Bureau Waardenburg nr. Boudewijn, & S. Dirksen (1994), Monitoring van biologische effecten van verontreiniging op het broedsucces van Aalscholvers in de Dordtsche Biesbosch en op de Ventjagersplaten in Rapport Bureau Waardenburg nr. 94.03. Boudewijn, & S. Dirksen (1995), Monitoring van biologische effecten van verontreiniging op het broedsucces van Aalscholvers in de Dordtsche Biesbosch, de Ventjagersplaten en het Brede Water in Rapport Bureau Waardenburg nr. 95.10. Boudewijn, & S. Dirksen (1996). Monitoring van biologische effecten van verontreiniging op het broedsucces van Aalscholvers in de Dordtsche Biesbosch, de Ventjagersplaten en de Gijster in 1995. Rapport Bureau Waardenburg nr. 96.03. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 71 Boudewijn, & J. van der Horst (1994). Update onderbouwing voedselvoor Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch. Rapport Bureau Waardenburg nr. 94.16. Brinkhurst, R.O. (1971). A guide for identification of British Aquatic Oligochaeta. of Freshwater Biol. Ass. nr. 22. Brinkhurst, R.O. & B.G.M. (1971). Aquatic Oligochaeta of the world. Oliver & Boyd, Edingburgh. Bij de Vaate, A. & M. (1993). Monitoring brates in the river Rhine. Results of a study executed in the Dutch part in 1990. Publicaties en rapporten van het project "Ecologisch Herstel Rijn" Vol Chapman, P.M. (1986). Sediment quality criteria from the sediment quality triad: an example. Environ. Tox. 5: 957-964. De Hoog, J.E.W. (1991). en in het Hollandsch Diep/ Haringvliet. Verslag van bemonsteringen in 1987 en 1988. Intern document RIZA Afdeling Delta, Dordrecht. De Kruijf, H. (1995). Effectonderzoek met zooplankton. Riza werkdocuRijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad. Den Besten, P.J. (1992). Plan van aanpak Werkgroep Biotisch Effectonderzoek. Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland. NaOZ rapport 5.500.4.1. Den Besten, P.J. (1993). Biotisch effectonderzoek ten behoeve van Nader Onderzoek Nieuwe Merwede. Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland 5.500.4.2 / RIZA nota nr 93.020. Den Besten, P.J. (1996). Biologische beschikbaarheid van contaminanten in sediment. Resultaten bioaccumulatie-bioassays met Oligochaeten in sediment uit Dordtsche Biesbosch en Geulhaven. RIZA WerkdocuRijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad. Besten, P.J. den, CA. Schmidt, M. Ohm, M.M. J.W. van & C. van de Guchte (1995). Sediment quality assessment in the delta of the rivers Rhine and Meuse based on field observations, bioassays and food chain implications. Journal of Aquatic Ecosystem Health 4: 257-270. Den Besten, P.J., G.A.J. CA. Schmidt, & J.C van Hees (1997). Eindnota Nader Onderzoek Waterbodem Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch. Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland nota / RIZA nota nr 97.047. Dresscher, T.G.N. & L.W.G. Higler (1982). De Nederlandse bloedzuigers Hirudinea. Wet. Med. KNNV nr. 154. P.F. (1995). Slib- en zandbeweging in het Noordelijk Deltabekken. Nota Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland, Rotterdam. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep on Dordtsche Biesbosch 72 Dudok van Heel, H.C, H. Smit & S.M. (1992). Macrofauna in de diepe waterbodem van het noordelijk deltabekken. RIZA nota nr 91.051, publicaties en rapporten van het project "Ecologisch Herstel Rijn" nr 391992. Edington, J.M. & A.G. Hildrew (1981). A key to the caseless caddis larvae of the British with notes on their ecology. FBA Sc. nr. 43. Elliot, J.M., U.H. & T.T Macan (1988). Larvae of the British Ephemeroptera: a key with ecological notes. FBA Sc. Publ. nr. 49. Evaluatierapport Nieuwe Merwede (1993). Rijkswaterstaat Directie ZuidHolland. Evers, E.H.G., H.J.C Laane & H.A.J. Govers (1993). Polychlorinated dibenzo-p-dioxin and dibenzofuran residues in estuarine and coastal North Sea sediments: sources and distribution. Env. Tox. and 12: 1583-1598. Gledhill, T, D.W. Sutcliffe & W D . Williams (1976). Key to British freshwater Crustacea: Malacostraca. Publ. of Freshwater Biol. Ass. nr. 32. Gulley, D.D., A.M. Boelter & H.L. Bergman (1988). Toxstat, release 2.1. Fish Physiology and Toxicology Laboratory Department of Zoology and Physiology, University of Wyoming, Wyoming, USA. E.M.M., het kweken van de Mulder & J.L. Maas (1991). Handleiding voor Chironomus riparius. SOP VI. L. & M. Jansson (1983). Principles of Lake Springer-Verlag Berlin. Hammond, C O . (1977). The dragonflies of Great Britain and Ireland. Curwen Books, London. Hendriks, A.J., J.L. Maas-Diepeveen, A. Noordsij & M.A. van der Gaag Monitoring response of XAD-concentrated water in the Rhine delta: a major part of the toxic compounds remains unidentified. Wat. Res. 28:581-598. Hynes, H.B.N. (1977). A key to the adults and nymphs of the British Stoneflies (Plecoptera). FBA Sc. Publ. nr. 17: 1-90. 6341 (1989). Water quality - Determination of the inhibition of the mobility of Daphnia magna Straus (Cladocera, Crustacea). International Organization for Standardization, Geneve, Switzerland. Jansen, A.W. & E.F. de NJN Amsterdam. (1965). van Nederland. Kerkum, F.C.M. & G. van Urk (1989). Dichtheid, biomassa en gen van in het Ketelmeer in drie opeenvolgende jaren. RIZA nota nr 99.072. Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch 73 Kok, A., J. P.J. den Besten, M. van den Hark & M. (1995). project Sanering Spijkerboor. Vaststelling TO-situatie en geometric; beschrijving varianten; nadere inschatting van het rendement. Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland rapport NAOZ Klink, A. (1981). voor de poppen en de larven der Nederlandse Tanytarsini. Deel Tabellen tot geslacht. Landbouwhogeschool Wageningen, Vakgroep Natuurbeheer. Klink, A. (1994). in relatie tot sen in de Nieuwe Merwede, Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch. In opdracht van het RIZA. Rapporten en mededelingen 49. Klink, & H.K.M. Moller Pillot (1982). Onderzoek aan de tebraten in de grote Nederlandse rivieren. Hydrobiologisch Adviesburo A.G. Klink, Wageningen. Kooijman S.A.L.M. (1981). Parameter analyses of mortality rates in bioassays. Water res. 15, Landa, V (1969). Fauna CCCR nr. 18. W.J. (1990). Kwaliteitsbeoordeling zwevende stof Lobith toxiciteitstesten met Daphnia magna. Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad. Maas, J.L., M.A.A. de la Haye & M.A. Beek (1994). Ecotoxicologisch onderzoek aan Maaswater en sediment (1991, 1992). Rapporten Ecologisch Herstel Maas, EHM Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad. Maas, J.L., C van de Guchte & Kerkum (1993). Methodebeschrijvingen voor de beoordeling van verontreinigde waterbodems volgens de triade-benadering. RIZA nota nr 93.027. P. Die europaischen Arten der Gattung Ceanis Stephens (Insecta: Ephemeroptera). Stuttg. Beitr. z. Naturk. Serie A Biologie nr 373. Michielsen B.F., M.B. de Vries, H.J. Gerrits, R.D. Kroeze &T.J. BoudeEcotoxicologische analyse Baggerspecieberging Hollandsch Diep. Waterloopkundig Laboratorium, Delft / RIZA / Bureau Waardenburg, Ministerie van Verkeer en Waterstaat nota waterhuishouding. Tweede nrs. 1-2. Water voor nu en later, derde vergaderjaar 1988-1989, 21 250, H.K.M. (1984). De larven der Nederlandse Chironomidae (Diptera). Deel Inleiding, Tanypodinae & Chironomini; Deel Orthocladiinae sensu Nederlandse Faunistische Mededelingen, Nationaal Natuurhistorisch Museum, Leiden. Mulder, (1994). Ecotoxicologische beoordeling van de waterboin Zuid-Holland (Triade West). RIZA werkdocument Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 74 NEN 6516 (1993). Water - Bepaling van de acute toxiciteit met behulp van phosphoreum. Nederlands Normalisatie instituut, Delft (in voorbereiding). J.O. (1994). Risico-analyse van het foerageren boven verontreinigde door de en de RIZA nota nr. 94.024, Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad. van Heel, E & P.J. den Besten (1997). Macrofauna-evertebraten in verschillende biotopen in het benedenrivierengebied van de Rijn en de Maas. RIZA werkdocument in voorbereiding, Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad. Resource Analysis (1994). RAPSODIE: Resource analysis program shell for open data interpretation and exchange. Software en handleiding. In opdracht van: Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland. Resource Analysis, Delft. Resource Analysis (1995a). RAMING versie 2.5. Software en gebruikershandleiding. In opdracht van: Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland. Resource Analysis, Delft. Resource Analysis (1995b). Nader Onderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch. Gebied Holandsch Diep, locaties 651-670, In opdracht van: Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland. Resource Analysis, Delft. Resource Analysis Nader Onderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch. Gebied Dordtsche Biesbosch, locaties 751-757, scoretabellen. In opdracht van: Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland. Resource Analysis, Delft. Resource Analysis & Waterloopkundig (1995). FARAO versie foodweb accumulation rate analyser and overviewer. Software en gebruikershandleiding. In opdracht van: Rijkswaterstaat Directie ZuidHolland. Resource Analysis, Delft. (1990). Beschikbaar gestelde gegevens kornet-visvangsten Nieuwe Merwede. RIVO (1991). Beschikbaar gestelde gegevens kornet-visvangsten Nieuwe Merwede. (1990). Handleiding PC-programma. voor het berekenen van een LC50-waarde. Rotteveel, S. & P.J. den Besten. Identificatie toxische fracties in waterbodemmonsters uit Nieuwe Merwede en Amer. Nog niet gepubliceerde gegevens RIZA afdeling WSC Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad. Schellenberg, A. (1942). Krebstiere oder Crustacea IV: Flohkrebse oder Die Deutchlands nr. 40. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 75 Smit, H. & H.C Dudok van Heel (1992). Methodical aspects of a simple determination of Dreissena aggregations. aktuell Vol4: The Zebra Mussel Dreissena polymorha, Fischer Verlag Stuttgart. Smit, H. & H.C. Dudok van Heel & S.M. (1993). as a tool in biomass determination of Oligochaeta and Chironomidae. Freshwater Biology 29, 37-46. R.R. & F.J. York. Second Edition. (1981). Biometry. W.H. Freeman & Company, New Sokolewicz, M., P. Kouwenhoven & M. Gerrits (1995). versie 2.5: ten behoeve van toepassing in het Nader Onderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch. In opdracht van: Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland. Resource Analysis, Delft. Sperber, C (1980). A guide for the determination of European Naididae. Bidrag Fran Uppsala 29, 45-81. G.A.J. & F. van de Coevering (1997). Abiotisch Effect Onderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch. RIZA rapport in voorbereiding, Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Dordrecht. Stuijfzand, S.C, E. van M. H.G. van der Geest & M.H.S. Kraak (1997). Diazinon: a case study on hazardous effects in the river Meuse. Bijdrage SETAC congres 1997, Amsterdam. Nader Onderzoek Waterbodem Nieuwe Merwede (1992). Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland. Van de Guchte, C (1991). De Triade, een methode voor de beoordeling van de verontreinigde In: Van bagger tot schoon slib, ed. J.W. Biekart & R. Leuven, Proceedings Symposium Natuur en Milieu dec. 1990. Van de Guchte, C. (1992). The sediment quality triad: an integrated approach to assess contaminated sediments. In: River water quality, ecological assessment and control, eds. P.J. Newman, M.A. Piavaux & R.A Sweeting, ECSC-EEC-EAEC, Brussels-Luxembourg. Van de Guchte, C , J.L. Maas, E.M.M. & Mulder (1994). De Triade methodiek bij de ecotoxicologische beoordeling van verontreinigde waterbodems. RIZA nota (in voorbereiding). Van der Linden, A. (1996). 1996. De terugkeer van de otter. De ontwikkeling van otterpopulaties onder invloed van PCB's, geschat met het RIZA werkdocument Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad. Van der & S.M. Wiersma (1996). De in het deel van de Lek. RIZA werkdocument 95.122X. Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Dordrecht. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 76 Van B, Burgers, K. Swart, A. van der Horst, J.W. Wegener, P. Leonards, M. Rijkeboer & P.J. den Besten (1996). Biomonitoring van microverontreinigingen in voedselketens in het Hollandsch Diep. de Dordtsche Biesbosch en de Brabantsche Biesbosch. Instituut voor Milieuvraagstukken, nr. Van Leeuwen, C.J., W.J. and PS. Griffioen (1985). The use of cohorts and populations in chronic toxicity studies with Daphnia magna. A Cadmium example. Ecot. and Saf. 9, 26-39. Van Schie, J. (1995). Aquatische in de Duursche Waarden: augustus 1993. RIZA werkdocument 95.030X. Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad. Van Steenwijk, J.M., T. Bakker, Stortelder & C van de Guchte (1991). Voorlopige richtlijnen voor nader onderzoek van verontreinigde waterbodems in de rijkswateren. RIZA nota nr Van Urk, G. & F.C.M. Kerkum (1986). bij muggelarven uit Nederlandse oppervlaktewateren. 19: 624-627. VROM (1994). Circulaire tweede fase inwerkintreding saneringsregeling Wet Bodembescherming. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Wallace, I.D., B. Wallace & G.N. Philipson (1990). A key to the case bearing caddis larvae of Britain and Ireland. FBA Sc. Publ. nr 5 1 . Washington (1984). Diversity, biotic and similarity indices: a review with special relevance to aquatic ecosystems. Water Res 18, 653-694 (1984). Warwick, W.F. (1988). Morphological deformities in Chironomidae (Diptera) larvae as biological indicators of toxic stress. Toxic contaminants and ecosystem health; a great lake focus. Edt. Marlene S. Evans, John Wiley & Sons, inc. Webb, C.J. and A. Scholl (1985). Identification of larvae of European species of Chironomus Meigen (Diptera: Chironomidae) by morphological characters. Systematic Entomology 10, 353. WL (1994a). Voedselweb-berekeningen Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch. Rapport Waterloopkundig Delft WL (1994b). Calibratie CHEOPS voor het Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch. Rapport Waterloopkundig Laboratorium, Delft. Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch 77 Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Bijlagen Bijlage Begrippen Nader Onderzoek Bijlage II Technische Rapportages onder verantwoordelijkheid van werkgroep BEO 83 Bijlage Locaties en monsterpunten in het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch 85 Bijlage IV in locaties in het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch 89 Bijlage V Resultaten Diep en de Dordtsche Biesbosch in het Hollandsch Bijlage VI Resultaten bioassays met sediment uit Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 707 Bijlage VII Gehalten in biota 773 Bijlage VIII Resultaten en beoordeling Farao-berekeningen 725 Bijlage IX Toxic units 737 Bijlage X MCA-criteria voor deelaspecten ecosysteem 747 Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 79 Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 80 Bijlage Begrippen nader onderzoek Geval van ernstige verontreiniging: Er is een geval van ernstige verontreiniging wanneer 1) in 25 de concentratie van een of meer van de aanwezige stoffen hoger is dan desbetreffende interventiewaarden, of 2) er ernstige risico's en/of effecten ten aanzien van volksgezondheid en/of ecosysteem (milieu) optreden die terug te voeren zijn op de aanwezigheid van stoffen in de bodem. Urgentie: risicovolgorde: Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Er is saneringsurgentie wanneer er sprake is van aantasting van gebruiksfuncties op grand van risico's voor volksgezondheid en/of ecosysteem (milieu) in de huidige situatie en in de toekomst. Plaats in een rangvolgorde om locaties daadwerkelijk te saneren, gebaseerd op de mate van risico voor volksgezondheid en ecosysteem en op basis van nietmilieuhygienische overwegingen. Prioriteit past in het landelijk beoordelingskader; risicovolgorde geldt binnen het bestudeerde deelgebied. Saneringseffect: De extra risicoreductie (per m2) die wordt behaald door een sanering uit te voeren, t.o.v. eventuele autonome risicoreductie. Triade: waarbij op basis van gei'ntegreerde informatie uit veldonderzoek, bioassays en chemische analyses een uitspraak wordt gedaan over de risico's van waterbodemverontreiniging voor het (bodem)ecosysteem. MCA: Multi-criteria-analyse: beslisondersteunende systematiek die verschillende parameters in een hierarchische structuur verwerkt tot een numerieke score. Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch 82 Bijlage II rapportages onder verantwoordelijkheid van werkgroep BEO Status Veldverslag bemonstering macrofauna Hollandsch Diep; veldverslag bemonstering macrofauna Dordtsche Biesbosch Rapporten RWS-ZH, Afd. ZXM-VMD, project 142.12.02.3 (1993) Bioassays Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Rapport Witteveen+Bos nr. 45.001 (1994) ten behoeve van Nader Onderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Tabellen Adviesburo Klink (1993) Macro-evertebraten in relatie tot processen in de Nieuwe Merwede, Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Adviesburo Klink, Rapporten en mededelingen 49(1994) Update onderbouwing Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Rapport Bureau Waardenburg nr. 94.16 (1994) voor Biomonitoring van microverontreinigingen in voedselketens in het Hollandsch Diep. de Dordtsche Biesbosch en de Brabantsche Biesbosch Instituut voor Milieuvraagstukken, Rapport nr. Voedselweb-berekeningen Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Waterloopkundig Laboratorium, Rapport (1994) Calibratie CHEOPS voor het Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Waterloopkundig Laboratorium, Rapport (1994) Bioaccumulatiemodel FARAO versie 1.0 Resource Analysis & Waterloopkundig Laboratorium (1995) Bioaccumulatie-onderzoek sediment Dordtsche Biesbosch. Bioassays met oligochaeten AquaSense, Rapport no. 94.0653 Project: Analyses van oligochaeten uit bioassays Instituut voor Milieuvraagstukken, Deelrapport behorend bij rapport nr. W-95/35 (1995) Biologische beschikbaarheid van contaminanten in verouderd sediment. Resultaten met Oligochaeten in sediment uit Dordtsche Biesbosch en Geulhaven RIZA, WSC. werkdocument 95.176X (1996) Statistische Analyse van bioassayresultaten. Relatie tussen biologische en chemische parameters AquaSense, Rapport no. 94.0454 (1994) Monitoring van biologische effecten van verontreiniging op het broedsucces in 1992 van Aalscholvers in de Dordtsche Biesbosch en op de Ventjagersplaten en de relatie voedselkeuze-broedsucces Rapport Bureau Waardenburg nr. 93.16 (1993) Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Status Monitoring van biologische effecten van verontreiniging op het broedsucces van Aalscholvers in de Dordtsche Biesbosch en op de Ventjagersplaten in Rapport Bureau Waardenburg nr. 94.03 (1994) Monitoring van biologische effecten van verontreiniging op het broedsucces van Aalscholvers in de Dordtsche Biesbosch, de Ventjagersplaten en het Brede Water in 1994 Rapport Bureau Waardenburg nr. 95.10 (1995) Monitoring van biologische effecten van verontreiniging op het broedsucces van Aalscholvers in de Dordtsche Biesbosch, de Ventjagersplaten en de Gijster in 1995 Rapport Bureau Waardenburg nr. 96.03 (1996) Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Bijlage Locatie Locaties en monsterpunten in het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch Monster- Omschrijving plaats punt Omschrijving Diepte % sediment" (m) Water Fractie % org. (%) Hollandsch Diep 651 656.1 Type graad bodem (Klasse) voor Noordoever bij slibh. zand - 1.1 22.9 5 0.6 -0.67 0.57 0 zand Dordtsche Noordoever H D - O o s t 0 - 1 slap slib -0.7 27.6 6.5 1.1 6.98 0.43 3 zand 655.2 Zuidoever O o s t ( u i t l o o p 1 slibh. zand -0.8 23.4 2 0.8 088 0.09 2 zand 655 1 Nieuwe Merwede) Zuidoever O o s t ( i n v l o e d slib -0.8 49.4 68 7.4 3.53 0.14 •i 651.1 652 Vervuilings- Amer) 653 654 653.1 654 1 Uitloop N M zand zand (licht slibh ) -2 2 -2.7 31 3 2.6 3 37.6 32 6.00 -0.44 0.26 Uitloop N M 0.00 3 654.2 652.1 Uitloop N M Uitloop Amer zand 0 - 5 slap slib -4.6 -5.2 22.5 70.3 0.6 11.7 0.26 - 1.09 0.16 0.22 3 4 653 3 Uitloop Amer -5.2 699 10.8 - 1 19 0.17 3 25.6 8 0.10 0.26 0.13 0.08 2 zand -8.87 -4.97 0.51 0.71 3 slib cons. 11.9 -4.53 0.38 4 slib instab. 9 - 0 32 0.00 3 instab. 1 3.64 0.58 3 zand 13.8 - 1.97 0.22 4 a 67 5 - slib (slap) slib slib zand instalb. slib slib Noordoever 655 656 657 D. Kil -- 656.2 Noordoever zand 662.1 653 2 Zuidoever H D - O o s t Sedimentatiegebied in slib >-2 -0.9 22 5 -6.1 366 44.8 -6.3 70.9 -6 1 539 -8.5 32.7 -8.2 67.4 5.6 to 0.5 slib HD-Oost 658.1 76 slib 658 658.2 Id 659 1 Oversteek zand (licht 6 9 slibh.) 659 660.1 slib hotspot lozing) 665.2 Sedimentatiegebied H D - slib slib -9.4 70.6 7? 13.3 - 0 98 0.54 4 instab. slib 658.3 658.4 Id 665.1 -7.7 54.6 28 7.0 -3.13 0.42 4 instab. -8.3 65.1 91 9.0 0.14 000 3 slib instab. -6.5 67.4 7? 12.6 - 1 72 0.56 2 -5.83 0.77 4 664.1 Id. -4.7 65.0 664.2 !,! -10.8 67.8 66 9.9 - 1.63 0.43 2 663.1 Noordoever H D - M i d d e n zand ( + rest) -0.9 23.4 i g 0 6 - 1.40 0.64 1 (n) zand • 1.1 24.0 -2.82 0.89 1 (n) zand - 1.0 26.2 -2.68 0.55 0(n) slib 660 663.2 i) zand slib 663.3 Id 46 08 " Beschrijving door Meetdienst tijdens bemonstering. Type bodem voor NaOz: veen: Organisch stof > 2 0 % zand: 63 < 10% (stabiel) slib: 63 p > 10%; vochtgehalte < 5 0 % consoliderend slib: slib met vochtgehalte > 5 0 % ; Ks (< - 1) en correlatiecoefficient > 0.70 instabiel vochtgehalte > 5 0 % , niet consoliderend. Monsterpunten in 1994, gelijktijdig met bemonstering in de BB. Op grand van watergehalte en % getypeerd als zand. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 8'> slib Omschrijving plaats punt 661 662 6644 Diepe locatie met relatief minder sedimentatie 664.5 id. 664.3 665.3 Omschrijving sediment" slib Diepte % Fractie % org. Vervuilingsgraad (Klasse) Water (m) - 5 04 0.50 4 10.8 -2.75 0.55 2 11.1 -0.11 0.00 4 67 1 1.64 0.05 2 71 1 73 12.8 -2.90 0.80 3 - 13.6 71.8 70 12.4 -2.22 0.73 2 71.6 -0.84 0.01 3.0 0.8 8.1 0.9 -0.66 0.20 29 2.3 28 2.2 2.6 -6.6 50.2 40 60 slib -91 67 8 69 Voortzetting sedimentatiefront in van HD-West shb -9.2 70.5 id. slib - 12.3 67.6 669.1 (slap) slib -12.8 668 1 slib Type bodem voor instab. slib slib instab. slib instab slib slib 663 668.4 Diepe locatie met relatief minder sedimentatie op veen -4.4 87.8 664 -1.0 -1.3 -1.3 -1.2 -1.2 -8.8 28.7 26.8 31.3 29.3 34.1 667 673.3 Noordoever HD-West Noordoever HD-West Zuidoever HD-Midden Zuidoever HD-West Zuidoever HD-West Diepe locatie met relatief minder sedimentatie in HD-West Voortzetting sedimenin zuidelijke geul van HD-West zand slib zand zand zand 666 667.1 667.2 666.1 671.1 671.2 668.3 -11.8 67.5 668 672.1 Noordoever HD-West 55.2 26 1 669 672 2 HD-64" Noordoever HD-West Gebied vlak voor de 0 - 4 klei 4 slib slibh. zand 670 673 1 673.4 Diepe locatie met relatief slib minder sedimentatie in HD-West slib 676 1 Haven 676.2 665 slib <-2 - 1.6 - 1.4 <-2 10.2 0.87 0.09 4 2 4 0.38 1.85 0.28 2 48 0.74 -4.60 0.83 75 10.0 -3.73 29 5.6 645 0 78 - - 0 2 slib slib (op zand/ veen) zand zand 0 0 2 2 slib cons. slib 3 cons. slib 1.3 1.58 0.50 4 0 slib slib 1.5 0.41 0.01 0.03 0.02 2 shb 4 - 2 21 0.36 4 30.9 71.3 75 11.1 693 80 2 ' slib 671 -15 5 slib -8.9 58.4 slib -9.4 72.5 Haven slib -8.7 57.6 676.3 Haven slib -9.0 676.4 Haven slib (licht zandh.) 661.1 668.2 Ondiepte bij Sassenplaat Zandplaat waar depot was gepland Zandige delen HD-West 6.6 -6.35 0.56 2 11.1 -2.65 0.65 4 61 6.7 -8.36 0.45 2 737 84 11.5 0.36 0.09 3 -6.3 51.5 59 6.7 2.57 0.63 4 zand slibh zand - 1.1 -2.8 30.4 24.7 9.0 2.7 -0.09 -0.31 0.01 0.32 2 0'. 0 zand zand slibh. zand -6.7 21.7 73 0 4 - 1.60 0 4 9 0 zand 64 instab. slib slib 673.2 Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 86 slib instab. slib instab. slib Locatie Monsterpunt Omschrijving plaats Omschrijving Diepte <m) % Fractie % org. K r Water (%) Dordtsche Biesbosch 751 751.1 Zuid-Maartensgat Vervuillngsgraad Type bodem (Klasse) voor slibhoudend zand slib -2.0 60.9 67 9.4 -4.93 0.81 4 cons. -2.0 50.3 36 6.3 -2.48 0.13 4 slib instab. slib -0.1 65.6 59 13 2.78 0.15 4 instab. zand -0.2 30.3 8.3 < 1 -2.25 0.61 2 slib zand slibhoudend van Krekenstelsel in afgelegen deel zand (bovenvan de Dordtsche ste cm slib) Biesbosch. op grond van samenstelling toplaag aan locatie 753 toegevoegd -0.1 25.0 26.9 6.3 < 1 1.1 -7.85 0.83 1 4 zand Brede kreek in N o o r d - zandhoudend -0.6 56.3 11 - 4 14 0.97 4 Westelijke hoek v a n slib 751.2 id. 752 753.2 753 753 1 Achterste deel ZuidMaartensgat in N-O richting. Representatief voor delen met zandige bodem shb 753.3 754.2 754 752.1 752.2 D o r d t s c h e Biesbosch id. slibhoudend slib - 0.6 58.3 66 - 6 28 0.94 4 62 -6.90 0.99 4 - 11.0 0.90 -1 -5.15 0.92 4 -3.83 0.87 3 shb -7.08 0.95 4 cons. zand 755 slib 754.1 Stelsel van afgelegen kreken m i d d e n in gebied slib -0.3 68.9 7543 id. zandhoudend -1.0 52.7 -0.3 66.3 43 -0.5 26.1 5.2 -0.7 62.2 57 4 3 cons. shb 754.4 slib 756 755.2 757 755 1 Lepelaarsgat ( m e t o p e n v e r b i n d i n g naar Hollandsch D i e p ) W a t e r tussen b r u g g e n bij slibhoudend zand <1 18 M o e r d i j k m e t o p e n ver- slib b i n d i n g naar Hollandsch Diep Beschrijving door Meetdienst tijdens Type bodem voor NaOz: veen: Organisch stof > 20% zand: 63 m < 10% (stabiel) slib: 63 p > 10%; vochtgehalte < 5 0 % consoliderend slib: slib met vochtgehalte > 5 0 % ; negatieve Ks (< - 1) en instabiel slib: vochtgehalte > 50%, niet " Monsterpunten in 1994, met bemonstering de Op grond van watergehalte en % getypeerd als zand. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 87 > 0.70 Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 88 Bijlage IV in locaties in het Hollandsch Diep en de Dordtsche Locatie Monsterpunt 651 656 1 651.1 6552 655.1 653.1 654 1 652 653 654 Zware metalen 654.2 652.1 653 3 655 656 657 658 659 660 661 662 663 664 665 666 667 668 669 670 671 . - 6562 662.1 653.2 658 1 658 2 659 1 660 1 665.2 658.3 6584 665 1 664.1 6642 663.1 663.2 663.3 664.4 664.5 664.3 665.3 669 1 668 1 668.4 667 1 667.2 666 1 671.1 671 2 6683 673.3 672.1 672.2 673.1 673.4 676.1 676.2 676.3 676.4 661 1 668.2 6732 Toetsresultaat LAWABO " n= ligt Type bodem voor NaOz: veen: Organisch stof > 2 0 % zand: 63 m < 10% OCB's PAK's Overig 1 1 2 4 i 2 1 n n n n n 2(n) 3 3 •I 3 3 3 2(n) 3 3 3 3 n 2(n) 3 3 2(n) 3 3 3 3 .3 2 3 3 2 2 2(n) 3 1 (n) 3 2 3 3 3 0 3 2 3 2 3 3 2 3 3 2 2 3 2 2 3 2 0 0 n n 3 3 2(n) 2(n) 3 2 3 2 2 2 2 2 0 2 2 3 3 2 2 3 2 2 2 2 3 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 n 2 n 2 2 2 2 2 2 2 n n n 2 2 2 4 3 4 3 n 2 3 2 4 4 4 3 2 n 3 n 2 2 2 n 4 3 1 1 1 4 2 4 n 3 2 1 (n) n i 3 3 2 3 3 1 ; n 0 1 0 0 1 2 2 4 0 n n II n n n n 3 3 3 2(n) 2(n) 2(n) n n 2(n) 2 2(n) 2(n) n 2 3 3 3 1 4 4 7 4 2 3 n 1 3 1 1 n n n n n 3 3 n n n n 2 tl 2 2 3 3 n 2 2 2 2 2 2 7 .3 2 n (EOX) (EOX) (EOX, m i n . (EOX) (EOX) (EOX) (EOX) (EOX) (EOX) (EOX) (EOX) (EOX) (EOX, (EOX) (EOX) (EOX) (EOX, (EOX) (EOX) (EOX) (EOX. (EOX) Vervuilingsgraad (Klasse) olie) olie) olie) i 3 4 3 3 7 slib zand instabiel slib inst. slib slib zand 3 4 3 3 4 4 3 2 4 2 1 (n) 1 (n) 0(n) 4 2 olie) (EOX) (EOX) (EOX) (EOX) (EOX) (EOX) olie); (n) (EOX) (EOX, m i n olie) (EOX) (EOX) (EOX, . olie) (EOX) (EOX) (EOX) 2 (EOX) 2 (EOX) 2 (EOX) zand zand zand slib 4 olie) n n 2 2 2 2 2 3 1 2 2 2 2 2 2 2 3 0 3 2 4 3 4 (EOX) (EOX) (EOX) (EOX, (EOX) (EOX) (EOX) (EOX) 2 3 2 0 2 0 0 2 2 3 4 0 2 4 4 2 4 2 3 4 2 0 0 hoog dat concentratie voor sommige stoffen< klasse 3 of < klasse 2 worden beoordeeld. (stabiel) slib: 63 p > 1 0 % ; vochtgehalte < 5 0 % consoliderend slib: slib met vochtgehalte > 5 0 % ; negatieve Ks (< - 1) en correlatiecoefficient > 0.70 instabiel slib: vochtgehalte > 5 0 % , niet consoliderend. " Monsterpunten bemonsterd in 1994. gehjktijdig met bemonstering in de Brabantsche Biesbosch. Op grond van watergehalte en O S . % getypeerd als zand. Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch Type bodem voor slib slib instab. slib zand instab. slib instab. slib slib instab. slib instab. slib slib instab. slib zand slib slib instab. slib instab. slib instab slib slib slib slib ( o p zand/veen) zand zand slib slib slib slib slib shb slib slib instab. slib slib instab. slib slib instab. slib instab. slib zand zand zand Locatie 752 753 754 755 756 757 Monsterpunt 751 1 751.2 753.2 753.1 753.3 754.2 752.1 752.2 754.1 754.3 7544 755.2 755 1 Zware metalen 4 4 4 2 1 4 4 4 4 4 4 2 4 PCB's OCB's PAK's 3 3 3 n n n 3 4 3 3 3 3 3 3 2(n) n n 3 3 3 2 n 2 3 3 3 2 2 2 2 n 2 3 3 3 3 3 3 3 Overig 3 (EOX) 2(EOX) 2 (EOX) 2 (EOX) 2 (EOX) 2 (EOX) 2 (EOX) 3 (EOX) 2 (EOX) 2 (EOX) 2 (EOX) 2 (EOX) 2 (EOX) Vervuilingsgraad (Klasse) 4 4 4 2 1 4 4 4 4 4 4 3 4 LAWABO. " n ligt hoog dat concentratie voor sommige stoffen< klasse 3 of < klasse 2 worden Type bodem voor NaOz: veen: Organisch stof > 20% 63 m < 10% (stabiel) slib: 63 p > 10%; vochtgehalte < 50% consoliderend slib: met vochtgehalte > 5 0 % ; negatieve Ks (< - 1) en > 0.70 instabiel vochtgehalte > niet consoliderend. Monsterpunten in 1994. gelijktijdig met bemonstering in de BB. " Op grond van watergehalte en % getypeerd als Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Type bodem voor slib instab shb instab. slib zand zand-" zand slib slib slib slib slib slib slib Bijlage V Resultaten inventarisatie in het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch (1993) Inhoud: Dichtheden (aantallen per van in de waterbodem van het Hollandsch Diep en de Dordtsche Biesbosch gevonden soorten. Gepresenteerd wordt steeds de gemiddelde waarde (Gem.) van drie steken per met in de kolom daar direct naast de standaarddeviatie (SD). Criteria aan de hand waarvan het voorkomen van macrofauna is beoordeeld. Bij deze beoordeling wordt onderscheid gemaakt voor het type bodem in een locatie (zie ook Bijlage III). Locatiegemiddelden voor macrofauna-indices (zie paragraaf 2.3). Gepresenteerd wordt steeds de gemiddelde waarde voor de monsterpunten binnen de betreffende locatie (zie Bijlage Per punt is eerst een gemiddelde over drie steken berekend, behalve in ondiepe delen van de Dordtsche Biesbosch, waar 18 kleinere steken zijn gepooled tot een monster. Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch 91 Bijlage V-A Classificatie resultaten veldinventarisaties Hollands Diep 651.1 1993 sowerbyi Chaetogaster diaphanus Enchytraeidae Limnodrilus claparedeanus Limnodrilus Limnodrilus profundicola Limnodrilus udekemianus indet. Nais barbata Nais elinguis 61 651.1 sd(n-1) 42 61 6 652.1 652.1 gem. sd(n-1) 60 I7 29 6 M 0 653.1 gem. 267 653.1 653.2 653.2 6533 sd(n-1) gem. sd(n-1) gem. 73 6 122 i : 10 158 654.1 sd(n-1) 6 0 101 |0 6 6 72 33 107 zh Vejdovskyeila intermedia 150 823 654.1 gem. 6 Potamothrix Potamothrix barbatus multisetosus Stylaria lacustris Tubifex tubifex tubifex tubifex coccon 1 3 653.3 sd(n-1) 111 54 60 50 11 100 556 132 6 211 6 739 33 10 33 11 6 883 6 10 10 321 3750 1315 44 77 83 73 2489 150 585 260 78 67 94 69 1467 404 wormen (Phyllodocidae) Cestoda indet Hirudinea Cystobranchus respirans Helobdella stagnalis Piscicola geometra Anodonta anatina Bithynia tentaculata Corbicula Corbicula Corbicula spec. Cyrenastrum Dreissena Lithoglyphus naticoides Pisidium Pisidium Pisidium henslowanum Pisidium Pisidium Pisidium nitidum f. Pisidium spec. juv. Pisidium Potamopyrgus Sphaeriastrum rivicola Unio spec. |uv. Unio tumidus 550 1" 6 461 juv Chironomidae Chironomus Chironomus nudiventris Chironomus Cladotanytarsus spec Cryptochironomus paripes arenicola Parachironomus g . Polypedilum nubeculosum '0 0 10 162 22 6 6 10 10 79 69 44 6 78 211 67 1 77 89 72 111 39 11 222 Corophium Gammarus 94 581 125 22 25 67 29 367 462 78 35 33 6 6 11 22 10 to 17 Psectrocladius gr. sordidellus Tanytarsus gr. Tanytarsus spec Hydrachnellae maculata Pisces Lampetra Gem. aantal aantal soorten 2439 15 483 3 Biotisch e f f e c t o n d e r z o e k Hollandsch Diep e n D o r d t s c h e Biesbosch 1394 11 580 1 1672 11 291 2 5622 12 1572 1 3106 9 834 1 2261 9 2 Hollands Diep 1993 654.2 654.2 655.1 655.1 gem. sd(n-1) gem. sd(n-1) 655.2 gem. 655.2 sd(n-1) 656.1 gem. 656.1 sd(n-1) 656.2 656.2 658.1 gem. sd(n-1) gem. 58 Chaetogaster diaphanus Limnodrilus Limnodrilus Limnodrilus Limnodrilus claparedeanus hoffmeisteri profundicola udekemianus indet. barbata elinguis Paranais frici Potamothrix Potamothrix moldaviensis Psammoryctides barbatus 50 .'8 44 178 61 96 11 87 25 39 478 17 33 122 42 94 79 6 78 50 6 10 6 6 183 217 6 S3 150 17 69 11 Stylaria lacustris Tubifex tubifex Tubifex tubifex tubifex Tubificidae coccon Tubificidae juv. Tubificidae zh intermedia 658.1 sd(n-1) 33 0 17 939 983 i< 441 6 10 6 1128 17 343 29 222 77 29 19 33 556 6 69 150 44 33 1 '" 406 11 17 231 6 900 317 10 449 476 wormen Polychaeta Cestoda indet. respirans Helobdella stagnalis Piscicola Anodonta anatina Bithynia tentaculata Corbicula Corbicula fluminea Corbicula 67 115 17 Chironomidae Chironomus muratensis nudiventris Chironomus Cladotanytarsus spec. Cryptochironomus Glyptotendipes paripes Lipiniella Parachironomus g. arcuatus 72 125 35 61 79 56 25 164 (| 44 6 33 44 233 278 228 217 189 217 202 117 228 61 77 83 82 533 6 79 111 75 6 79 spec tumidus Valvata Corophium curvispinum Corophium spec |uv tigrinus 29 29 Dreissena Pisidium Pisidium casertanum Pisidium Pisidium moitessierianum Pisidium nitidum Pisidium nitidum f crassa Pisidium juv Pisidium supinum Potamopyrgus antipodarum Sphaehastrum rivicola 50 6 10 6 10 11 10 800 644 167 67 17 29 22 25 6 6 22 19 11 10 6 6 10 In 6 10 19 44 19 44 25 61 6 94 33 42 10 123 58 11 19 189 51 6 10 6 10 10 10 Procladius spec 11 10 gr Tanytarsus gr. brundini Tanytarsus spec. 633 561 6 10 6 10 6 10 3172 16 446 3 11 19 33 6 29 10 6 10 1628 10 1124 4 Pisces Lampetra Gem aantal aantal soorten 1378 6 555 2 3472 15 1980 2 2572 14 Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 93 582 2 1144 14 564 2 Hollands Diep 1993 Oligochaeta Branchiura Chaetogaster diaphanus f nchytraeidae claparedeanus hoffmeisteri Limnodrilus profundicola limnodrilus udekemianus indet Nais barbata Nais elinguis Paranais frici Potamothrix Potamothrix barbatus multisetosus Stylaria lacustris Tubifex tubifex blanchardi Tubifex tubifex tubifex Tubificidae coccon Tubificidae juv. Tubificidae juv. zh Vejdovskyella intermedia 658.2 gem. 658.2 sd(n-1) 658.3 gem. 658.3 sd(n-1) 658.4 gem. 658.4 659.1 gem. 659.1 sd(n-1) 660.1 gem. 660.1 sd(n-1) 661.1 gem. 661.1 sd(n-1) 6 428 344 ll 44 6 86 171 67 1978 67 1233 178 6 118 10 154 2839 1928 72 306 54 253 283 89 159 25 739 496 17 206 29 111 3 78 67 48 129 50 28 350 33 93 20 28 78 59 1/ 17 79 178 87 261 125 117 100 222 2533 39 234 529 67 83 28 200 11 109 19 11 350 1456 278 139 10 419 1874 135 226 17 17 77 674 650 261 6 6 33 28 50 44 1906 728 590 777 89 17 75 1083 233 421 217 144 2444 113 1005 6 1717 11 10 1097 19 wormen indet Hirudinea respirans Helobdella stagnalis geometra Mollusca Anodonta tentaculata Corbicula Corbicula fluminea Corbicula spec. Cyrenastrum Dreissena polymorpha naticoides Pisidium amnicum Pisidium Pisidium Pisidium Pisidium nitidum Pisidium nitidum f. crassa Pisidium spec. juv. Pisidium Potamopyrgus antipodarum rivicola Unio pictorum spec juv Unio Valvata piscinalis Corophium Corophium Gammarus spec. |uv Gammarus 19 61 11 517 6 6 189 483 44 77 106 10 722 10 139 77 ill 183 482 38 77 67 67 44 6 11 44 922 595 6 2094 734 94 149 211 56 195 2183 17 63 201 17 29 22 411 100 25 222 29 6 28 10 11 1024 650 273 '-•4 10 29 48 6 378 1 33 54 Chironomidae Chironomus Chironomus nudiventris Chironomus plumosus Cladotanytarsus spec Glyptotendipes arenicola g. arcuatus nubeculosum Procladius spec Prodiamesa olivacea Psectrocladius sordidellus spec. Tanytarsus Tanytarsus spec. 28 104 10 11 133 47, 6956 2653 3 51 60 Pisces Lampetra fluviatilis aantal Gem. aantal soorten 19 4218 2 14 3828 13 Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en D o r d t s c h e Biesbosch 94 731 3 4111 11 1553 2 2467 9 1310 2 6372 16 2154 3 Hollands Diep 662.1 1993 gem. Oligochaeta Branchiura Chaetogaster diaphanus Enchytraeidae Limnodrilus claparedeanus Limnodrilus hoffmeisteri Limnodrilus Limnodrilus udekemianus Nais barbata Nais elinguis Paranais Potamothrix Potamothrix moldaviensis barbatus Quistadnlus Stylana lacustns Tubifex tubifex blanchardi Tubifex tubifex tubifex Tubificidae coccon Tubificidae Tubificidae juv. zh Vejdovskyella intermedia 662.1 sd(n-1) 663.1 gem. 663.1 sd(n-1) 2 gem. 663.2 663.3 663.3 664.1 sd(n-1) gem. sd(n-1) gem. 664.1 sd(n-1) 664.2 gem. 664.2 sd(n-1) 6 67 294 73 158 56 239 6 28 67 107 78 267 79 17 no 56 17 82 56 76 0 117 167 101 167 217 202 69 6 29 133 78 6 78 4.: 28 1956 222 48 1319 255 56 42 139 6 47 10 517 17 180 11 739 22 262 211 69 78 79 6 10 6! 450 122 150 60 92 6 211 38 11 I9 344 6 38 wormen Polychaeta (Phyllodocidae) Cestoda indet. Hirudinea Cystobranchus respirans Helobdella Piscicola Mollusca Anodonta anatina Bithynia tentaculata Corbicula Corbicula Corbicula 127 6 11 Dreissena Pisidium Pisidium casertanum Pisidium henslowanum Pisidium Pisidium nitidum Pisidium nitidum crassa Pisidium spec. Pisidium Potamopyrgus rivicola 17 I33 3 39 109 6 10 26 94 422 94 56 54 78 Corophium curvispinum Corophium muftisetosum Gammarus spec juv. Gammarus 54 67 117 200 61 115 77 25 76 28 17 29 1150 468 822 347 961 346 417 209 75 88 6 Unio spec. juv. Valvata piscinalis 241 69 48 6 17 28 11 744 444 39 54 33 68 6 ll 19 33 Chironomidae Chironomus Chironomus nudiventris Chironomus Cladotanytarsus spec. Cryptochironomus paripes arenicola g. arcuatus nubeculosum 0 6 83 73 339 108 361 33 583 44 200 44 856 76 6 10 6 10 11 1,1 72 2829 3 983 717 1 2522 17 '3 1 2 3456 18 604 2 2961 11 "7 87 88 Psectrocladius gr sordidellus spec. Tanytarsus brundini Tanytarsus Hydrachnellae maculata Pisces aantal aantal soorten 4850 16 8 Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep e n D o r d t s c h e Biesbosch 95 713 1 2022 ll 331 2 Hollands Diep 664.3 gem. 1993 sowerbyi Chaetogaster diaphanus indet. Limnodrilus claparedeanus Limnodrilus hoffmeisteri Limnodrilus 67 78 664.3 664.4 sd(n-1) gem. 29 664.4 sd(n-1) 72 69 56 94 59 79 17 I7 22 267 6 38 462 10 69 664.5 664.5 gem. sd(n-1) 665.1 gem. 665.1 665.2 665.2 gem. sd(n-1) 665.3 gem. 665.3 sd(n-1) 17 28 28 75 122 28 96 48 39 76 44 22 38 6 6 39 439 10 108 183 22 73 17 18 78 64 161 206 208 170 6 10 533 6 10 67 17 11 6 10 10 72 42 indet Nais barbata Nais elinguis Paranais fnci Potamothrix hammoniensis Potamothrix moldaviensis Psammoryctides barbatus Quistadnlus multisetosus Stylaria Tubifex tubifex Tubifex tubifex tubifex Tubificidae coccon Tubificidae juv Tubificidae zh Vejdovskyella intermedia 72 11 556 84 11 35 I9 72 811 11 38 192 19 wormen Polychaeta (Phyllodocidae) Cestoda 6 17 633 61 6 33 17 79 22 1167 72 25 289 111 10 Cystobranchus Helobdella Piscicola geometra Mollusca Anodonta anatina tentaculata Corbicula Corbicula Corbicula spec. Dreissena polymorpha Lithoglyphus naticoides Pisidium amnicum Pisidium casertanum Pisidium Pisidium Pisidium nitidum Pisidium nitidum crassa Pisidium juv Pisidium 244 36 17 229 9 22 1933 |uv. tumidus Valvata 69 200 1133 50 Corophium Corophium (jammarus spec. juv. Gammarus tigrinus Chironomidae Chironomus Chironomus Chironomus plumosus Cladotanytarsus spec spec. paripes Lipiniella arenicola g arcuatus Polypedilum nubeculosum 6 10 236 6 10 72 161 77 28 78 667 7 84 6 33 29 29 35 167 6 10 11 10 275 5 56 re 50 29 6 10 289 251 6 10 11 6 19 10 6 10 6 10 2506 1954 3561 2477 950 465 400 174 233 219 350 161 50 44 6 10 6 10 22 25 44 10 256 154 67 17 56 25 111 67 394 42 2928 7 1200 2989 19 818 4000 13 2067 2 4839 11 2644 3 495 2 2789 7 1008 1 Psectrocladius gr sordidellus spec. Tanytarsus brundini Tanytarsus spec. Hydrachnellae Pisces Gem aantal aantal soorten 4 Biotisch e f f e c t o n d e r z o e k Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 96 Hollands Diep 1993 Chaetogaster diaphanus Enchytraeidae Limnodrilus claparedeanus Limnodrilus Limnodrilus profundicola Limnodrilus indet. barbata Nais Paranais Potamothrix Potamothnx moldaviensis barbatus Quistadnlus Stylaria lacustris Tubifex tubifex blanchardi Tubifex tubifex tubifex Tubificidae coccon Tubificidae Tubificidae juv zh intermedia 666.1 gem. 666.1 667.1 667.1 667.2 667.2 668.1 668.1 668.2 668.2 668.3 668.3 sd(n-1) gem. sd(n-1) gem. sd(n-1) gem. sd(n-1) gem. sd(n-1) gem. sd(n-1) 67 28 76 25 6 10 61 35 50 39 17 117 29 56 22 44 35 106 58 11 11 56 42 156 25 183 126 17 217 93 528 I0 10 234 19 67 606 6 44 222 10 50 444 68 54 Overige wormen Polychaeta (Phyllodocidae) Cestoda Cystobranchus Helobdella stagnalis Piscicola geometra Anodonta anatina Bithynia tentaculata Corbicula Corbicula Corbicula spec. Dreissena polymorpha naticoides Pisidium amnicum Pisidium casertanum Pisidium henslowanum Pisidium Pisidium nitidum Pisidium nitidum crassa Pisidium spec. juv. Pisidium Potamopyrgus Sphaeriastrum Unio Unio Valvata 6 283 19 10 6 578 233 i 50 11 1 28 11 75 25 19 89 39 6 25 10 10 11 10 Chironomidae Chironomus muratensis Chironomus nudiventris Chironomus Cladotanytarsus spec. 79 11 250 44 130 38 28 167 17 6 35 29 17 10 2122 1146 6 22 83 10 136 10 10 '•6 67 115 10 8600 8254 10 6 10 10 983 392 6 10 79 7 6 11 Corophium Corophium Gammarus |uv Gammarus tigrinus 11 17 44 500 6 94 10 6 10 544 372 11 19 6 6 1 6 456 54 10 33 56 67 6 10 1050 388 61 6 94 67 1056 211 nubeculosum Procladius spec. Prodiamesa 3.3 10 56 Stictochironomus spec. Tanytarsus gr Tanytarsus spec. Hydrachnellae maculata Pisces aantal Gem. aantal soorten 1939 11 301 3 1472 9 347 1 1706 9 Biotisch e f f e c t o n d e r z o e k Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 97 619 2 3756 10 835 2 1961 16 108 1 10550 14 8683 3 Hollands Diep 668.4 1993 gem. Oligochaeta Branchiura sowerbyi Chaetogaster diaphanus Enchytraeidae Limnodrilus claparedeanus Limnodrilus hoffmeisteri Limnodrilus Limnodrilus Nais barbata Nais elinguis Paranais frici Potamothrix hammoniensis Potamothrix Psammoryctides barbatus Quistadnlus multisetosus lacustris Tubifex tubifex blanchardi Tubifex tubifex tubifex Tubificidae coccon Tubificidae juv Tubificidae juv. zh Vejdovskyella 161 378 668.4 10 262 728 306 217 336 337 136 6 94 10 I9 211 1811 259 516 669.1 669.1 671.1 671.1 671.2 gem. sd(n-1) gem. sd(n-1) gem. 22 50 10 61 39 11 11 161 38 233 36 to 671.2 sd(n-1) 33 25 33 6 I0 672.1 gem. 33 228 • 29 672.2 67222 gem. sd(n-1) 76 9. 29 118 183 17 50 339 170 517 11 377 19 6 10 6 10 17 re 672.1 sd(n-1) 6 122 6 96 10 wormen Polychaeta (Phyllodocidae) Cestoda 10 Cystobranchus respirans Helobdella Piscicola geometra Anodonta tentaculata Corbicula fluminalis Corbicula fluminea Corbicula spec. Cyrenastrum solidum Dreissena polymorpha ithoglyphus naticoides Pisidium Pisidium Pisidium henslowanum Pisidium moitessierianum Pisidium nitidum Pisidium nitidum crassa Pisidium Pisidium supinum Sphaenastrum Unio spec Unio Valvata 6 10 6 472 6 6 329 6 2372 10 3569 83 29 73 317 89 6 10 61 106 72 133 67 120 1778 576 29 306 75 6 10 44 578 439 83 11 139 123 142 59 215 10 34 0 Chironomus Chironomus nudiventris Chironomus plumosus Cladotanytarsus spec. paripes 6 239 244 67 1039 74 2500 427 6 39 54 6 61 10 106 6 200 39 35 289 111 214 38 239 92 11 19 11 10 6 Corophium Corophium Gammarus spec. Gammarus 178 6 128 67 60 73 483 233 765 196 11 20 633 202 6 17 29 11 10 50 33 6 556 29 V, 67 28 10 528 286 11 19 6 11 1427 6 1493 506 630 1677 941 10 284 190 94 92 11 10 30 6 10 17 29 6 10 5339 15 501 3 04 g. arcuatus Polypedilum Procladius spec olivacea gr. sordidellus 250 159 28 19 Tanytarsus Tanytarsus spec. Hydrachnellae maculata Pisces Lampetra Gem. aantal Gem. aantal soorten 8494 21 3912 1 3200 10 410 1 3683 13 Biotisch e f f e c t o n d e r z o e k H o l l a n d s c h Diep en Dordtsche Biesbosch 98 1870 1 1583 13 780 2 3883 15 1359 6 Hollands Diep 673.1 1993 gem. 673.1 sd(n-1) 673.2 gem. 673.2 sd(n-1) 673.3 gem. 673.3 sd(n-1) 673.4 673.4 gem. sd(n-1) 676.1 gem. 676.1 sd(n-1) 676.2 gem. 676.2 sd(n-1) Oligochaeta sowerbyi Chaetogaster diaphanus Enchytraeidae indet. Limnodrilus claparedeanus Limnodrilus hoffmeisteri Limnodrilus profundicola Limnodrilus udekemianus indet Nais barbata Nais Paranais Potamothrix hammoniensis Potamothrix moldaviensis barbatus lacustris Tubifex tubifex Tubifex tubifex tubifex Tubificidae coccon Tubificidae |uv. Tubificidae juv. zh intermedia 26 144 256 126 94 67 60 51 100 117 44 89 17 29 6 11 39 33 44 224 17 539 151 900 61 106 47 60 261 22 82 28 95 411 56 255 69 17 3189 528 29 2603 640 6 10 17 67 10 6 17 800 25 513 6 10 1806 22 238 19 29 900 252 wormen Polychaeta (Phyllodocidae) Cestoda indet Cystobranchus respirans Helobdella stagnalis Piscicola geometra Anodonta Bithynia Corbicula fluminahs Corbicula Corbicula 6 6 10 Dreissena polymorpha Pisidium Pisidium Pisidium Pisidium Pisidium Pisidium Pisidium Pisidium 6 117 88 17 6 10 194 383 350 72 126 183 217 67 81 67 1 76 60 17 44 28 111 6 10 108 10 10 568 8 889 414 700 905 11 19 6 10 433 366 87 6 38 59 1 1 33 22 72 1 moitessienanum nitidum nitidum f. crassa spec 44 10 6 10 6 89 79 17 17 6 o 6 10 10 117 101 Sphaeriastrum rivicola Unio spec. Unio tumidus Valvata 67 Amphipoda Corophium Corophium Gammarus spec |uv Gammarus tigrinus Chironomidae Chironomus Chironomus Chironomus plumosus Cladotanytarsus spec. spec. Glyptotendipes paripes Parachironomus g. arcuatus nubeculosum spec olivacea Psectrocladius Stictochironomus spec. Tanytarsus gr. Tanytarsus spec 6 167 10 6 44 122 42 10 17 33 29 10 156 67 6 10 2517 13 1320 3 306 92 6 10 156 25 17 0 22 38 2039 12 452 2 2306 8 294 3 4411 9 3279 3 Hydrachnellae maculata Pisces aantal Gem. aantal soorten 1828 10 226 2 3339 14 1452 2 e f f e c t o n d e r z o e k Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 99 Hollands Diep 1993 676.3 gem. 676.3 sd(n-1) 676.4 gem. 676.4 sd(n-1) Oligochaeta sowerbyi Chaetogaster diaphanus Enchytraeidae indet. Limnodrilus claparedeanus Limnodrilus hoffmeisteri Limnodrilus profundicola Limnodrilus udekemianus indet Nais barbata Nais elinguis Paranais frici Potamothrix hammoniensis barbatus Quistadnlus Stylana Tubifex tubifex blanchardi Tubifex tubifex tubifex Tubificidae coccon Tubificidae juv Tubificidae juv zh intermedia 89 61 19 63 528 1011 655 426 11 19 1033 655 17 17 6 10 11 2933 10 1070 6 10 1417 213 522 215 Overige wormen Polychaeta (Phyllodocidae) indet. Cystobranchus respirans Helobdella stagnalis Piscicola Mollusca Anodonta anatina tentaculata Corbicula Corbicula Corbicula spec Cyrenastrum solidum Dreissena polymorph.! Lithoglyphus Pisidium Pisidium Pisidium Pisidium Pisidium nitidum Pisidium nitidum f. crassa Pisidium spec. juv. Pisidium supinum antipodarum Sphaeriastrum rivicola 6 78 10 19 104 11 19 56 28 250 17 44 35 67 33 11 19 100 93 7506 14 2609 1 Unio spec tumidus Valvata Corophium Corophium Gammarus |uv Gammarus tigrinus Chironomidae Chironomus Chironomus nudiventris Chironomus plumosus Cladotanytarsus 17 17 Glyptotendipes panpes g. arcuatus nubeculosum Procladius Prodiamesa olivacea sordidellus spec Tanytarsus gr Tanytarsus Hydrachnellae Limnesia maculata Pisces Gem. aantal Gem. aantal soorten 772 6 Biotisch e f f e c t o n d e r z o e k H o l l a n d s c h en Dordtsche Biesbosch 100 319 1 < ; N ft r- •I g 8 CO N O ro ro CO CO N m ro ? N ro N ro PO r - PO N ro PO r o CO CO N 8 O N PS N © N N ro IN N o PO 1 o r- PO co o m vo N N r- rfN fN N ff>N N co co O N o in N o o o in N N ro N o ro -8 ro S Oin N - E EE E '• . • 2 • • I :: c E > > "3 E 3 3 5b E EE E 0-0 o E 2 £11 Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 3 3 ff» c fl c 8 2 E ro N van Holla dsch sbosc zone las -: V V V 8 8 fN toe n 8 Z E V Al Al Mer and i o o o o ti 88 V V e V o CD o o niet o fN c r diep CU 88 8 CD " + > 33 VO 0-5 CD Classificatie resultaten Zand n die Bijlage V-B c C CU DC CD o > SJ c c o 'C > c ii ro g 88 8 8 8 8 fN c o I V o 1 in A ro 4) XI CD C ro r- V V 1500 opee c > V X S i ro V V I 8 m co d V c 0! > c E 4) lb > tl* 'a i 88 C CD V E c ara o co d v V 0) g? a c > ro CD CD 8 • il 8 o C C CD d v v - , ts o •- > C CD C o rs o c cv QJ d V CD V ro E o c - £ ro ro ro ro X) c c C C 11 < - a c Biotisch effectonderzoek Hollandsch e n D o r d t s c h e Biesbosch 102 3 1 o co d d d v so o rN fN V o 6 d d V o Al o o V & i SO d d o o 10-20 / 0.1-0.2 V 1 consolidenstabiel) gebieden me dynamiek oegere have ep/ondiep) V TJ — V o o o V £ 8 fN d o V 8-5 d 0 r CO nder ° 1 d V tabie V o c fc£ — C il E le V n Id ." '•. > CD > > Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 103 Bijlage V-C Resultaten gemiddelde waarden per locatie Hollandsch Diep Locatie en type bodem (toplaag) 654 651 655 657 656 d,ep slib. ondiep ondiep Parameter Aantal soorten Chironomidae Dichtheid Aantal soorten Oligochaeta Dichtheid Aantal soorten Bivalvia Dichtheid Aantal soorten + r Chir. of Chir./(Chir. + + + Oligo. + Biv.) 3 306 5 1267 7 915 0 1 22 2 9 5 7 1539 8 1022 0 4 222 0 0.01 0.01 2 |4 7 1917 3 69 a 2194 9 475 1 001 0.37 1 67 8 3122 5 783 0 1 7 8 4752 6 702 0 002 000 0.21 Dichth. + Dichth. Chir /(Chir. + Tub.) 098 0.15 0.00 0.02 Kaakafw Chironomus 239 • Biomassa Chironomidae mgAVDG/m 2 Biomassa Oligochaeta mgAVDG/m 2 Som biomassa Chir. + Oligo. Biomassa Bivalvia mgAVDG/m 2 Biomassa Sphaeriidae mgAVDG/m-' Pisidium mgAVDG/m 2 Biomassa slakken (mg/m 2 ) 353 688 4 853 856 7 923 930 1285 1262 1262 3935 1111 1040 25488 1104 1091 1346 6 61 0.25 0.01 0.00 0.01 0.78 0.03 0.00 0.03 0.00 0.00 • 0 • • • 166 166 372 6 685 691 419 24 24 773 52 979 1031 47631 2942 494 518 12 1 1123 1135 2185 1052 1052 3800 2003 2005 15034 940 934 8310 • onvoldoende Chironornus-aanwezig Hollandsch Diep Locatie en type bodem (toplaag) 658 660 659 661 662 664 663 ondirp op Parameter Aantal soorten Chironomidae Dichtheid Chironomidae/m 2 Aantal soorten Oligochaeta Dichtheid Oligochaeta/m-' Aantal soorten Bivalvia Dichtheid Bivalvia/m 2 Aantal soorten + Trich. + 0 0 5 1 1133 3 217 0 3 815 5 767 7 687 0 3400 1655 6 589 0 0.07 0.44 7 3911 7 533 0 2 154 4 685 4 200 0 0.11 0.13 005 i 192 9 3 261 7 11 3422 0 1100 2 208 5 256 0 Dominantie Chir. of + Oligo. + Biv.) Biv./(Chir. + + Dichth. 0.16 0.14 + 0.20 019 0.00 0.05 0.09 095 + 0.59 015 0.17 003 006 1 00 0.85 Kaakafw Chironomus • 19.9 • • • • • 0 40 662 702 1090 352 1026 2212 2564 9201 124 467 591 66 393 1181 743 514 483 5929 9955 Biomassa Chironomidae mgAVDG/m 2 Biomassa Oligochaeta mgAVDG/nV Som biomassa Chir. + Oligo. Biomassa Bivalvia mgAVDG/m 2 Biomassa Sphaeriidae mgAVDG/m-' Biomassa Pisidium Biomassa slakken 1490 1490 9950 1648 1648 1162 1483 36027 3531 251 248 839 804 409 7362 • onvoldoende Chironornus-aanwezig Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch 104 3428 3494 76819 3140 1493 2043 53 1080 15699 263 263 139 Hollandsch Diep Locatie en type bodem (toplaag) 665 666 667 668 669 670 671 ondiep Parameter 2 957 4 356 7 1119 0 2 44 6 756 6 150 0 2 339 5 833 6 200 0 4 1189 4 767 8 2169 0 2 467 9 2656 4 239 0 3 378 4 1272 5 261 0 3151 3 464 0 Dominantie of Dichth. Chir./(Chir. + Oligo. + Biv.) Dichth. + Oligo. + 0.35 005 0.25 0.30 0.14 0.20 0.01 Dichth. Chmus./(Chmus. + Dichth. Chir./(Chir. + Tub.) 0.98 0.73 0.28 006 0.55 0.29 1.00 0.56 0.21 0.15 0.62 0.23 0.25 0.01 Kaakafw Chironomus 16.5 16.3 44 364 2659 360 3019 476 1159 1634 293 268 268 28 1002 1767 2770 780 178 178 Aantal soorten Chironomidae Dichtheid Chironomidae/m 2 Aantal soorten Oligochaeta Dichtheid Oligochaeta/m 2 Aantal soorten Bivalvia Dichtheid Bivalvia/m 2 Aantal soorten + + Plec. Biomassa Chironomidae mgAVDG/m 2 Biomassa Oligochaeta mgAVDG/m 2 Som biomassa + Oligo. Biomassa Bivalvia mgAVDG/m-' Biomassa Sphaeriidae mgAVDG/m 2 Biomassa Pisidium mgAVDG/m 2 Biomassa slakken (mg/m 2 ) 1869 147 2016 26839 1610 1321 112 67 611 678 9129 340 340 827 457 1284 6692 245 245 5774 736 706 1565 a 1 39 5 22 1339 1362 106169 138 103 5295 onvoldoende Chironornus-aanwezig Dordtsche Biesbosch Locatie en type bodem (toplaag) 751 ondiep 752 753 ondiep 754 Zand, 755 756 757 ondiep Parameter Aantal soorten Chironomidae Dichtheid Chironomidae/m 2 Aantal soorten Oligochaeta Dichtheid Oligochaeta/m 2 Aantal soorten Bivalvia Dichtheid Bivalvia/m 2 Aantal soorten Eph. + + Plec. 4 753 4 5156 7 1031 0 4 1100 3 4200 3 1383 0 Dominantie of Biv.: Dichth. Oligo. + Biv.) Dichth. Biv /(Chir. + Oligo. 0 10 016 Dichth. Chmus./(Chmus. + Procl.) Chir./(Chir. + Tub.) 0.78 0.12 5 1050 3 2506 4 867 0 7 1722 3 4394 3 261 0 0.31 0.27 0,21 Kaakafw Chironomus 10.10 Biomassa Chironomidae mgAVDG/m 2 Biomassa Oligochaeta mgAVDG/m 2 Som biomassa Chir. Oligo. Biomassa Bivalvia mgAVDG/m 2 Biomassa Sphaeriidae mgAVDG/m 2 Biomassa Pisidium mgAVDG/m 2 Biomassa slakken (mg/m 2 ) 1922 1778 3700 17750 67 1412 3038 0.70 0.21 091 0.40 2299 2063 4363 1730 0 1730 47 1196 1196 2392 10094 0 1567 0 • onvoldoende Chironornus-aanwezig effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 6 742 3 2792 4 933 0 106 5 917 3 2033 7 367 0 17 4 3183 6 2150 0 0.00 0.11 0.93 0.42 0.56 0.28 5.60 330 2108 949 3057 1091 0 1091 0 2582 1799 4381 470 0 470 0 0.31 0.01 110 940 1050 2 823 825 29332 799 2951 0 369 22351 Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Bijlage Resultaten bioassays met sediment uit Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch | a fN fN fN V V V I _ fN IN v d V V a E c ON ON o o fN rn fN VB 8 1 5 F i i 88 0 z 3 -:: C SO SO VO CL 655 I vo vo rs vo vo 3 Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 5 IN 107 SO • c I > ! C Oord Micro • J CO fN VO f N V 2 fN VO IN IN IN fN fN V rsi v V V V fN fN fN SO fN fN V V rri V V E "2 2 co fN VO 8 § a-.* o o o fN fN o d d ON d o ON fN o >£ ON o ON o o o o o ON ON ON at + + IN - 2 O r v + + + 888 O .5 888 O C o r- o o s vo VO rri co co E F rr E rt\ CO vo vo VO ft* 5 8 Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch 108 so vo vo 9 - PO q vo ro V fN V IN ? O ON ro ro fN 5 ro -: Sc 1 1 r 5 It, G tf> n 88 1 + + + o 88 ro E 2 8 8 z > o 1 2 ro $ rs £ o r- •t rs I E SO v o SC E i § 0 88 5 1 SO o .-_- (SJ TJ NO Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch 109 E s • C c s 8 V or. n r5 fN fN V V fN f N V V -- V fN fN i + S Si ro CO fN ro d d d d • • os o o d i i rs co to o 3 o o > c te I! + "2. -5 if a ro 888 88 E ZE s 8 C > Ol ill C E o A so 01 > VI te 00 752.1 752 2 754.2 E c ft) rs rs z E Si > o a 01 g in Z ro rs Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 110 c 01 n rs > . I Bijlage Classificatie bioassay-resultaten Overschrijding van criterium 1 of 2 resulteert in classificatie in resp. toxiciteitsklassen "matig" en "ernstig" effect. Wanneer geen criterium wordt overschreden wordt de bioassay-respons geclassificeerd als "geen effect". Watervlo Parameters NOEC-sterfte (in % poriewater) dwz: slechtste score bepaalt klasse) Sterfte in hoogste concentratie Sterfte: of reproduktie: NOEC-reproduktie in hoogste concentratie Criterium 1 remming > 10% 50% Criterium 2 Muggelarf 50% binnen 48h NOEC 50% Parameters (gelijkwaardig, dwz: slechtste score bepaalt klasse) Sterfte eieren voor het inzetten v.d. larven Sterfte larven Remming v.d. ontwikkeling Effect op Criterium 1 sterfte > 2 5 % sterfte > 10% sterfte < 50% remming > 10% remming < 50% effect > 10% effect < 25% Criterium 2 sterfte sterfte > 5 0 % remming effect Microtox parameter: 1/EC20 Criterium 1 1/EC20>2 Criterium 2 1/EC20>10 50% Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 111 50% 25% Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Bijlage Gehalten in biota A-E Ranges en vetbasis. voor gehalten op drooggewicht- of F MTR's ter beoordeling van de risico's voor doorvergiftiging. G Gehalten zware metalen in biota. De gehalten in waterplanten uit lokatie 658 zijn niet gebruikt in de urgentiebepaling en de MCA, omdat dit een diepe locatie betreft. H Gehalten van daarvan. en Gehalte (gidsstof voor PCB's met dioxine-achtige werking) en Som-parameters. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 113 Bijlage Vll-A Gehalten van contaminanten in weke delen van Corbicula uit Hollandsch Diep Range (min-max) Dreissena uit Hollandsch Diep Mediaan Dreissena uit Enkele meting Enkele meting Zware metalen Cd 0.33 0.10-0.60 32 -55 236 - 795 >.n I mono-ortho-PCB's non-ortho-PCB's TEQ Non- & mono-ortho-PCB's 43 389 321 1.03(0.43) 0.07 (0.14) 17 46 4.1 33.2 - 3459 35-58 5699 2608 47 2524 482 7 283 (576) 103 6 702 - 1424 1060 150 79 n.b. 1513 2714 869 2201 358 856 390 9367 <2227 < <227 1215 773 1796 320 586 373 5249 <2340 <2040 <238 <1242 <168 <266 62 140 64 140 26 24 <4 101 20 47 166 26 (55) 154 19 34 <4 <7 <8 277 213 22.8 1.8 <6(10) <4 22 4479 - - 1.74 0.11 175 2.7(1 9) 3 2(1.5) 57.2 0.9 - 22.1 2 . 7 - 13.7 0 Ml 016 3 • 9 PAK's Fluorantheen Antraceen Pyreen Benzo[a)antraceen Som PAK n.b. n.b. n.b. n.b. - 2371 - 77 - 3844 - 2487 - 3568 193 - 641 293 - 2183 205 - 955 2 5 8 4 - 16565 3 Octachloorstyreen + Epoxide HCB QCB Dieldrin o,p'-DDT p,p'-DDT p.p'-DDD p.p'-DDE % Vet% <1 <4 227 41 24 223 1 • 38 .:n <3 86 126 481 1043 635 17 25.3 4.0 24 94 595 505 204 27 256 24 MO) <4 <24 < 16 <24 <30 <38 20 (32) 5.0 Aantal monsters: n 15; standaard-PCB' & OCB's, n = 13; PAK's, n = 13; non- & mono-ortho-PCB's, n = 2. Voor de meeste locaties (gepoolde locaties) is gemeten een weefselpool van 5 - 10 dieren voor analyse van metalen en een ander deel van 5 - 10 dieren voor analyse van OMIVE; in de locaties 651 en 668 en 669/671 zijn 20 of meer dieren gebruikt. Metalen pg/g droog weefsel; OMIVE in pg/kg TEQ voor non- en mono-ortho-PCB's: concentraties (ng/kg vet). o.p'-DDE, heptachloor en werden boven de gemeten. n.b.: ondergrens range of mediaan niet bepaalbaar omdat deel waarden beneden de detectiegrens liggen. Gegevens tussen haakjes ontleend aan Van der et al. Het lage drooggewicht % en het lage vetgehalte veroorzaakt doordat veel aanhangend vocht het referentiemateriaal is het vetgehalte op 10%, hetgeen hoger is dan de waarde voor Dreissena's uit het Hollandsch Diep (7.9%). Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch 114 waarschijnlijk Bijlage Gehalten van contaminanten in oligochaeten en Oligochaeten HD DB Zware metalen Cd Hg Cu Pb N, PAK's Som 16 PAK's Octachloorstyreen HCB QCB p.p'-DDE Drooggewicht % Vet% MM-BvK Chironomiden HD DB 0.05 0.12 17 86 2 2 6.4 <2.5 11180 6230 1390 16420 2530 200 740 24 '' <70 <77 <82 iS <88 423 85 483 587 12.1 1.1 <219 2558 6.0 0.8 38 <13 <13 10 <30 418 6.7 0.4 0.52 0.11 184 4.6 179 <0.4 4.4 <2.5 10.1 <2.5 1606 278 5610 47435 825 3967 38 35 <14 <15 13 <38 468 10.8 1.1 32 <11 <11 12 <28 <21 13.5 1.1 0.61 0.57 211 10.7 18.7 <2.5 23 28 199 278 11.4 12.0 1.0 0.07 0.10 13 211 5.8 12.2 26 1.6 0.94 0.21 30 197 20.1 25.1 4.9 HD = Hollandsch Diep. locatie 662, DB = Dordtsche Biesbosch. 751; MM-Dijk in de hoek bij de dijk Lelystad-Enkhuizen; MM-BvH • Markermeer, van Kuffeler. Metalen in pg/g droog weefsel; standaard PCB's en overige organische verbindingen pg/kg vet. heptachloor(epoxide). o,p'-DDT, en niet vermelde DDT-derivaten werden niet boven de detectielimiet Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 115 MM-BvK 0.43 0.19 20 177 3.7 5.1 4.7 0.33 0.07 10 0.85 0.29 23 201 82 21 1 7.0 MM-Dijk Bijlage Gehalten van contaminanten in vissen uit Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch" Stof Vissen uit Hollandsch Diep Vissen uit Dordtsche Biesbosch Vissen uit Oude Venen Range (min-max) Mediaan Range (min-max) Mediaan Range (min-max) 0.03 0.24 0.03 - 0.20 0.06 - 0.40 0.07 010 <0.02 24393 39 4064 1210 172 Mediaan Zware metalen 0 02 -0.11 0 12-0.29 |g dioxinen & dibenzoturanen -PCB's non-ortho-PCB's E mono-ortho-PCB's TEQ non- & mono-ortho-PCB's TEQ dioxinen dibenzoturanen Organochloor-bestrijdingsmiddelen v-HCH QCB Octachloorstyreen o.p'-DDD % Vet% 9260 - 82900 2-224 1474 - 6199 180 - 3840 21 - 2 1 4 59 - 168 17-29 n.b. - 36 56 - 559 <6-61 101 - 454 3 9 - 171 343 - 1247 483 - 1514 19.4 - 35.9 0 . 6 - 18.3 24636 50 3863 1350 19 381 39 258 93 599 1159 20.7 1.6 17376 - 51656 3 -51 3157 - 5717 700-1560 73 - 273 19-52 11 - 18 n.b. - 28 279 - 480 20-81 197 -323 < 1 9 - 158 722 - 1661 625-1623 19.4-27.3 1.8-14.7 013 299 33 <0.02 009 199 <2.2 90 24 37 15 n.b. 328 36 281 79 1180 799 22.5 3.8 •26 < 2 • 15 989 •310 < 1 •55 673 < <10 <10 60 15 2 16.3 0.6 • 1.0 7 369 111 22 123 < 10 <10 < 10 15.4 0.8 Voor Hollandsch gemeten in blankvoorn (3 lengteklassen: < 10 / 14 - 18 / > baars (2 lengteklassen: (5 - 15 / > 15cm) en paling (20 - 35cm) gemeten; voor Dordtsche Biesbosch in blankvoorn (15 - 30 cm), (> 15 (5 - 15 cm) en baars/snoekbaars (< 15 cm); voor Oude Venen (n = 3) alleen in blankvoorn (3 lengteklassen: < 10 / 10 - 14 / > 14 cm). Metalen in pg/g droog weefsel; TEQ-PCB's en TEQ-dioxinen in ng/kg vet; OMIVE in pg/kg vet. Dieldnn, endrin, DDT's, DDT-derivaten, heptachloor(epoxide) werden boven de detectielimiet gemeten. n.b.: ondergrens range of mediaan bepaalbaar omdat deel waarden beneden de detectiegrens Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 116 Bijlage Gehalten van contaminanten in Schedefonteinkruid uit Schedefonteinkruid Dordtsche Hollandsch Diep Range ( m i n - m a x ) Zware Cd Mediaan Range ( m i n - m a x ) 0.31 - 1 . 0 8 0.40 002 -0.66 0.16 0 . 5 5 - 1.44 0 . 1 6 - 0.58 Mediaan Schedefonteinkruid Oude Venen Gemiddelde metalen Hg Cu 3 - 18 52 - 1 2 5 ! 8 - 11 Cr Pb 3.9 - 3 0 2.2 - 6 . 4 1 3 - 32 11 73 7 0 - 195 6 . 0 - 30 3.9 13.2 1 6 - 63 2.9 2 . 4 - 6.0 1.36 0.36 14 0.19 <0.04 1.3 195 21 0 44 2.8 a 1.6 5892 2490 PCB's non-ortho-PCB's mono-ortho-PCB's TEQ n o n - & m o n o - o r t h o - P C B ' s PAK's «-HCH fi-HCH HCB QCB Octachloorstyreen p.p-DDD p.p'-DDE % drooggewicht % vet - 2897 - 25 671 58 874 370 800 - 31339 44407 - 195 8.4 - 1 5 . 5 11905 <137 56 <58 I01 100 151 5 <76 <2645 < 125 < 14 <87 75 194 <87 60 200 67 451 <87 <87 165 110 11.8 8.5- 1 6 0 0.32 9.0 0.31 • 8.6 0.27 Voor Hollandsch zijn metalen gemeten in 6 monsters voor Dordtsche Biesbosch in monsters; voor Oude Venen in 3 monsters (2 wortel, 1 OMIVE in materiaal uit Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch zijn gemeten in Metalen pg/g droog weefsel; OMIVE in pg/kg vet (behalve TEQ non- en mono-ortho PCB's: o.p'en heptachloor(epoxide) werden niet boven de gemeten. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 117 Bijlage Gehalten van contaminanten in Aalscholvereieren uit verschillende kolonies in het Zuidrand-gebied" Stof Eieren Dordtsche Biesbosch Eieren Ventjagersplaten Eieren Brede Water 1 (DB-7) Ei 1 Ei 2 (VJP 7) Range (min-max) Ei 2 (DB-9) Mediaan Zware metalen Cd <0.02 2.2 <0.02 3.0 965 • 10' 120 147 • 103 27 • 103 1502 • 10 3 300 282 • 10 s 49 • 522 78 67690 1270 107 1380 134 168560 2190 Hg I non-ortho-PCB's t mono-ortho-PCB's TEQ nonmono-ortho-PCB's Y-HCH r<-HCH HCB QCB Octachloorstyreen Cis - heptachloorepoxide p.p'-DDT o,p'-DDD p.p'-DDE % drooggewicht % vet 1030 <20 <10 2160 <10 <10 <10 26220 13.1 2.1 <0.01 6.3 546 220 98 • 103 28 103 1600 2350 <20 <10 9180 < 10 <10 <10 130000 12.6 1.9 436 24 931 1355 137 236 2869 4200 23 <5 2054 29 <3 189600 12.9 2.4 0.02 1.7 57 • 10 1 50 103 6 107 10 161 178 . 4 25 202 721 27 3 178 • 2 <2 23100 15.4 4.5 < 0.01 - 0.03 1.8 -5.2 52 0.01 3.1 103 - 424 90-210 10' 10 3 14 • • 81 - 177 19-45 80-547 334 - 3948 39 - 316 71 - 784 191 - 3 7 9 613 -2068 < 3 -81 < 3 - 197 < 4 - 770 9-91 < 3 - 21 20400 - 42500 14.5- 16.7 29-5.9 207 10' 120 35 14 • 103 112 29 191 738 71 104 225 1353 32 43 275 4 35000 15.8 3.8 Voor Dordtsche Biesbosch is in 2 eieren gemeten van Aalscholvers die in het broedseizoen 1992 met regelmaat in het Hollandsch hebben gefoerageerd; voor Ventjagersplaten zijn 1994 2 eieren geselecteerd van Aalscholvers waarvan in dat jaar een aantal is vastgesteld dat de dieren in het Hollandsch Diep hebben gefoerageerd; Voor Brede Water zijn in 1994 4 eieren geselecteerd zonder dat van de foerageerrichting zijn uitgevoerd (foerageren in de Voordelta en op het Metalen in pg/g droog weefsel; TEQ concentraties) in ng/kg vet; ovenge organische verbindingen in pg/kg vet. o,p'-DDT, heptachloor en werden niet boven de detectielimiet gemeten Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 118 Bijlage MTR's voor de beoordeling van de risico's van doorvergiftiging van Type voedsel Energie inhoud MTR gehanteerd op basis van gehalte In graan (Vd Plassche et al 1994; Seek 1995) 13.7 Contaminant (mg/kg vers voedsel) pp-DDT op-DDT pp-DDE pp-DDD Beta-HCH MTR voor matig vette vis corr. 0.45x 6.2 kJ/g MTR voor muggelarven of wormen corr. 0.14x MTR voor plant assimil. efficiency 40% 75% corr. 0.06x 2.6 kJ/g 0.095 0.040 0.029 0.012 5 23 0.9 0.7 0.3 0.15 0.11 0 16 0.068 0.050 0.072 0.028 0.021 0.030 0.021 0.015 0.022 0.009 0.006 0.009 0.005 0.29 0.041 0 093 Hg HCB 0.4 PCB-153 TCDD (ng/kg) PCB-153' Endosulfan Endrin Heptachloor Heptachloorepoxide Pentachloorfenol 2 05 - 29 2.0 0.006 3.7 0.13 0.059 0.407 0.001 0.9 0.002 25 8.7 3.7 0.0009 0055 0.008 0.018 0.076 0095 0 380 0.839 0.005 0.0007 0.040 0006 0.013 0.055 0.069 0.277 0.613 0.004 0.0003 0.017 0.002 0.005 0.023 0.029 0.117 0.258 0.0017 1.1 0.5 0.025 0.171 0.0004 0018 0.125 0.0003 0.008 0.053 00001 4.7 3.5 1.5 12 0.002 0.131 0.019 0.042 0.181 0.226 0.905 8.1 PCB-153 als gidsstof voor PCB's met 11 werking Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch MTR voor corr. 0.21 63 Dieldrin Cadmium berekend voor specifieke typen voedsel 119 Bijlage Vll-G Bijlage Vll-G Soort Zware metalen m g / k g versgewicht Cebied Locatie % Cd Pb Cu droog gew. Schelpdieren Corbicula Corbicula Hollandsch D i e p Corbicula Hollandsch D i e p HD-652/654/656 Corbicula Hollandsch D i e p Corbicula Corbicula Hollandsch Diep Hollandsch Diep Corbicula Corbicula Hollandsch Diep Corbicula Corbicula Corbicula Corbicula HD-653 Hollandsch Diep Hollandsch Hollandsch D i e p Hollandsch Diep Hollandsch Diep 25.3 17 0.077 0 102 0378 034 0.035 0.156 HD-657/658 HD-655/660 21.3 18.4 0023 0091 23.9 0.029 0.021 0.225 HD-659 HD-661 19.0 13.4 0.023 0.165 0.075 0.137 Hollandsch D i e p 19.5 0.025 0.030 0118 HD-662 17.6 HD-666 HD-663 235 17.1 0.024 20.2 0.033 0.029 0.222 0.032 0.027 0 0 167 Corbicula Corbicula Hollandsch Diep HD-665 HD-664/668 Hollandsch D i e p HD-667/670 Corbicula Hollandsch D i e p Dreissena Dreissena Usselmeer Hollandsch Diep Chironomiden Markermeer Chironomiden Chironomiden Markermeer D o r d t s e Biesbosch Chironomiden Hollandsch Diep HD Oligochaeten Oligochaeten Oligochaeten Markermeer Markermeer Dordtse Biesbosch Oligochaeten Hollandsch Diep HD Elodea Dordtse Biesbosch DB-755 28.0 0.357 1.85 pectinatus. P. pectinatus. Dordtse Biesbosch Dordtse Biesbosch DB-756 9.0 0.052 0.014 0.12 0.05 0.058 0.074 22.2 20.4 0 130 3.47 12.2 879 102 59.2 8 0.323 0.626 <0.47 1.00 0.524 9.81 61.8 75.9 0.609 0 360 <0.61 9.50 0.896 8.35 10.7 1.63 0.945 10.1 1.13 7.64 2.62 2.31 0.011 0008 0.026 0.003 0.310 0.424 12.1 8.5 0.025 0.113 0.044 3.03 0.863 M M - d i | k Enkhuizen 10.8 13.5 12.0 0.011 0.009 0.007 M M - B l o c q v Kuffeler DB 0.009 0068 0.045 0.074 0.033 0.673 112 84 2 0.159 0551 DB 1.02 0635 9.91 8.10 0.052 0.234 6.7 80.5 74.3 886 0.003 0.015 6 0 1.30 0632 0.692 5.0 <050 64.2 0.580 2.23 0.959 <0.54 1 76 0.716 824 7.22 6.52 0.079 M M - d i j k Enkhuizen v Kuffeler 101 98.0 52.4 1.27 0.681 21.5 22.8 355 0.601 0.504 231 135 5.58 1.28 6.05 0.222 0.273 HD-661 71.9 0.777 0.193 1.30 02 0853 0.578 <0.56 0.855 2.25 0.134 0815 2.87 43.2 0.384 4.46 1.22 10.7 0.221 0.286 1.16 0.148 2.19 5.76 23.7 15.7 1.32 0.595 38 1.37 22.7 24.1 2.25 2.41 2.65 25.4 1.28 258 22.9 0.932 1.34 3.64 877 2.42 0.138 0629 <0.06 0.585 <0.22 0.493 0802 Waterplanten P 8.5 Dordtse Biesbosch DB-757 pectinatus. Hollandsch pectinatus. Hollandsch Diep Hollandsch HD-656 HD-652 P pectinatus. P. pectinatus. pectinatus 16.0 8.4 Hollandsch Diep HD-665 HD-660/664 Hollandsch HD-655 12.4 15.5 12.5 Hollandsch D i e p HD-658 11.2 Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch 120 27.3 40 1.4 20.2 230 15.6 1 3 1 1 18 6 0.23 004 10.1 5 31 1.9 0 5 4 8 0 5 02 0 8 7 0 5 0.004 0.032 0.03 0.13 0 9 3 8 0 3 0 2 0.033 0.10 0.06 0.04 .2 0.011 0.002 1 8 7.4 1 3 1 0 2 3 0.4 20 1 1 4 11 16 1 69 11 1 3 0 8 0 5 0 6 0 8 0 2 0.3 Bijlage 00 CO f N CO a - CO fN r a. fN V V V V V V V V V V V avo S o o o o V V vo vo IN 00 5 o o o o CO V V V o o V a- 00 VO V V 0 V V o V V V V VD IN 00 X V V V V I 33 < o o V V v v v v v v v v v v v v o I CO o V o o o o fN O m co co o o o o o o V o V V V V V IN ro 0 0 0 V V 0 0 s fN 0 0 m g OV 1- vovovovo f . a- 2 vo 0 a0 — IN 0 HD MM-Blocq v CO DB i c c c c c c c c c c rtj o I I $J , EB C C E QJ 0 : tt o I X I co S S c 41 41 0 1 1 E 0 0 o CU c c c OOOO Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 121 S UJ Holland sz C Markermeer Markermeer Hollandsch Die I r r i 0 V V 00 1 0 Q m 0 V 00 0 rs o V V V Dordtse 0 V co 0 V V CO ov 00 V V Dordtse < Bijlage fJV fN fN o v o v d d d d d v v v o o VO VO vo V V V V 2 VO o o o o o o o o o o o o V V V V V V V V V V 8 to C o o V V V d ni X o c V ro o V o v V - rN X c o o v d d d V V V V a- ro o V V co ro co a - CO I N ro o ro V V X V V ,-V d o o r- r- V V -. CO d X o r- V aV V fN IN ro d o d rs d .- V 01 CL o d o o o o V V V C o V DO o V V ro ro o o fi a. V V IN V o V V V ro IN -1 IN o d V V 60 co ro o to rN d IN o IN r o V V a- V s V V V ro V o V V r- d o V V V V V ;: 8 d dV o V to c 0] V fN o m V V o o o V o V d ro c o V V V DO o v d sd d V rs o V 00 00 V ro d ro d •. ro o V o V V m VO a- IN CO d m C o DO 3 d o v v o o v v G V a- I N 0v o o d 8 —oo X o V 9 r" o -T ,- dV fN f N o o V ro o d DO -T CO o v fN 00 V o t VD I N on o o v I V 00 ro -1 ro a- vo VO rs 8 o c V 00 I v v v fN o o o V V V V V VD 0 d v fN 00 X IN IN V V S CO fN CO at V V V o d o d V V o o ro ro d d V V 01 — rs o V V V V 31 00 vo ca o X X CL a a X rs | co Q S S I vo co I a • • — a; 41 G si ro C ro ro o JS 5 I i 41 41 T 0) -g '6 ro ro ro E o o o o o o o Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Ho flj 122 o o oo o feS Bijlage o + 3 o o o o 2 rs o s d o 8§ 2 d IN t E IN o 3 d Ss88 88 d d d d d d o o o o o o 6 o rn a Kuffeler S rsVO £ rs > > IN rs VO VO ro S J"ro fN S d CO 6 . vo vo SS y co CD I Ja 41 CD CD c a o c -. n I o c o I c I I c I c E c I o I c 'X 5 c fc ro 13 13 .2 .2 Biotisch e f f e c t o n d e r z o e k Hollandsch Diep en D o r d t s c h e Biesbosch Si o o S S I 123 y y y y y 13 ft ft 0> ft 0> TJ o o o o c 2 2 2 2 c c 41 41 c 41 41 41 41 41 41 ft all Wat Elod CD 66 fN n Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch 124 Bijlage VIII Resultaten en beoordeling farao-berekeningen A Afleiding criteria om B Berekeningsresultaten voor Aalscholver. C Berekeningsresultaten voor Fuut. D Berekeningsresultaten voor Kuifeend. E Berekeningsresultaten voor Steltlopers. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 125 te beoordelen. Bijlage Risicogrenzen en ernstig-risicogrenzen uitgedrukt als interne concentraties in vogels (mg/kg / Kritisch niveau Aalscholver Cadmium (mg/kg) DDT + DDE (mg/kg) PCB-153 (als indicator voor PCB's met dioxineachtige werking; mg/kg) 005 4.7 03 4.3 90 3 Fuut, Kuifeend, Cadmium (mg/kg) DDT + DDE (mg/kg) PCB-153 (als indicator voor PCB's met dioxineachtige werking; mg/kg) 005 1.8 0 1 4.3 35 1 Bovenstaande criteria zijn afgeleid t.b.v. de beoordeling van met FARAO berekende bioaccumulatieniveau's van Cd, PCB-153 en DDT + DDE in vogels. Als basis voor de voor genoemde stoffen dienen MTR's voor doorvergiftiging van vogels. De MTR is de toelaatbare concentratie in Om een MTR voor een specifieke vogelsoort af te leiden zijn de volgende correcties doorgevoerd: energetische inhoud van het voedsel; assimilatie-efficientie voor een type voedsel. Voor andere factoren, zoals de energiebehoefte van een vogel en de van contaminanten wordt binnen CHEOPS/FARAO gecorrigeerd (onderdeel calibratieprocedure). Via correcties voor energetische inhoud van een bepaald soort voedsel zijn MTR's afgeleid voor de volgende typen voedsel: vis (matig vet%: - 4.5%; energieinhoud gemiddeld 6.2 kJ/g); * kleine vis (laag vet%: < 1.5 %; energieinhoud gemiddeld 4.8 kJ/g); * (1.5 - 2.5% vet; energieinhoud gemiddeld 2.6 kJ/g); * (" 1 % vet; energieinhoud gemiddeld kJ/g). Voor deze typen voedsel worden de verschillen in t.o.v. verwaarloosbaar geacht. De MTR's staan in onderstaande tabel. Voor de tratie van DDT + DDE wordt een gedaan op basis van de toxiciteit van DDE omdat uiteindelijk alle DDT kan worden omgezet in DDE. Het is van belang om op te dat voor de berekening van de uitgangs-MTR's voor cadmium en DDE (voor laboratoriumvoer) geen veiligheidsfactoren (zoals bij sommige verwerkt zijn: de afleiding was steeds volgens de methode beschreven door Aldenberg & Slob (1993). Bij de afleiding van de MTR voor PCB-153 is wel een veiligheidsfactor gebruikt (factor 10). Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 126 voor doorvergiftiging, op basis van MTR-niveau's in verschillende typen voedsel MTR _ l n laboratoriumvoer" Stof in in vette vis met laag oligochaeten/ chironomiden" Cd (mg/kg vers) 0.041 0.019 0.014 0.008 0.006 pp-DDE (mg/kg vers) 0.15 0.068 0.053 0.028 0.021 0.91 0.70 0.38 0.28 5 0.84 0.61 0.005 0.004 PCB-153 (mg/kg vers) 2 (ng/kg) PCB-153 indikator voor toxische PCB's (afgeleid uit MTR voor TCDD-eq.) (mg/kg vers) 0.006 0.004 Van de Plassche et al. [1994]. Correctiefactoren voor de MTR-berekeningen gebaseerd op waarden voor energieinhoud van voedsel uit Jongbloed et (1994): laboratoriumvoer 13.7 kJ/g vers; matig vette 6.2 kJ/g vers (gemiddelde waarde voor vis); vis met laag vetpercentage 4.8 kJ/g (berekende waarde op basis van vetgehalte t.o.v. gemiddeld); 2.6 kJ/g vers (waarde voor Dreissena chironomiden/oligochaeten kJ/g. " Beurskens & Van de Guchte De voor FARAO gebruikte MTR van PCB-153 is niet gebaseerd op de directe toxiciteit van deze (gering-toxische) PCB-congeneer. wordt gebruikt als indicator-stof voor de groep van planaire PCB's, die vele toxischer zijn dan Voor de beoordeling van deze toxische PCB's bestaat een methode waarbij de concentratie PCB wordt uitgedrukt in dioxine-equivalente concentraties (TEC) en uiteindelijk wordt vergeleken met de MTR voor 2,3,7,8-TCDD. Om te kunnen vertalen van PCB-153 naar de TEC van planaire PCB's zijn op datasets van metingen van beide in mosselen, vissen en Aalscholvereieren regressie-analyses uitgevoerd. Voor mosselen is gebruik gemaakt van metingen in dieren in Nieuwe Merwede, Hollandsch Diep en bovenloop Rijn in Duitsland; voor vissen en Aalscholvereieren zijn behalve van de Zuidrand ook meetgegevens van Oude Venen gebruikt. Per organisme is een regressielijn berekend met waarden (niet hier afgebeeld). Met behulp van deze relaties zijn MTR's voor geschat in verschillende typen voedsel (voor chironomiden/oligochaeten is geschat de regressielijn voor mosselen): • • • • matig vette (middelgrote) vis: = 2.0 ng/kg [CB-153] = 6 pg/kg; (kleine) vis met laag vet%; TEC-norm = 1.5 ng/kg = 4 pg/kg; mosselen: TEC-norm = 0.8 ng/kg = 5 pg/kg; chironomiden/oligochaeten: TEC-norm = 0.6 ng/kg [CB-153] = 4 pg/kg. Deze waarden staan als alternatieve MTR voor PCB-153 (nu beoordeeld als gidsstof voor toxische PCB's) in bovenstaande tabel. De dioxinen zelf zijn niet in de TEC-berekening meegeteld omdat hier te weinig meetgegevens van voorhanden zijn (deze groep stoffen komt in vissen uit Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch voor in concentraties die omgerekend naar TEC op ongeveer 20% van de concentraties van de planaire PCB's Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch 127 Het hoogste trofische niveau waarvoor FARAO bioaccumulatieniveau's berekent zijn de vogelsoorten Aalscholver, Fuut, Kuifeend en Scholekster. Bij gebrek aan soort-specifieke informatie, is ervan uitgegaan dat deze 4 soorten een gelijke gevoeligheid hebben. Hoewel een schatting van de doorvoor deze vogels het beste te beoordelen is a.d.h.v. gehalten in het voedsel (omdat daarvoor de voor het voedseltype specifieke MTR's afgeleid zijn), is er toch behoefte om ook de berekende accumulatieniveau's in vogels te beoordelen. De argumenten hiervoor zijn als * Voor Aalscholver en Scholekster bestaat het dieet uit verschillende typen voedsel, zodat de risicoschatting sowieso een gewogen oordeel dient te zijn van de beoordeling van de accumulatieniveau's in elk van die voedseltypen. Beoordeling op het niveau van de vogels bevat deze informatie omdat CHEOPS/FARAO met voedselpreferenties werkt. Beoordeling op het niveau van 4 vogelsoorten integreert alle beschikbare informatie over actuele risico's. Het resultaat is overzichtelijk, en voor lipofiele verbindingen zijn risico's op dit trofische niveau vaak het beste zichtbaar te maken. De omrekening van contaminantgehalten in voedsel naar gehalten in vogel is gedaan die zijn afgeleid uit calibratieuitvan CHEOPS voor het Hollandsch Diep. Voor het Hollandsch Diep is nauwkeurig omdat veel meetgegevens voorhanden waren (gemeten accumulatieniveau's in chironomiden, oligochaeten, mosselen, verschillende visgroepen en vogels [De Vries, Biomagnificatiefactoren zijn voor elke contaminant berekend als de verschilfactor tussen het accumulatieniveau in de vogel (gecalibreerd gehalte in en het accumulatieniveau in het voedsel (hoofdbestanddeel). M.b.v. deze factoren zijn de MTR's van voedsel omgerekend naar een kritisch niveau voor het gehalte in vogel (zie onderstaande tabel): Afleiding kritische niveau's die zijn uitgedrukt als interne concentratie in vogels Hoofdbestanddeel voedsel voedsel (zie 1) Biomagnificatie: factor gehalte In vogel: geh. in voedsel in Hollandsch Diep (op nat •gewichtbasis) mg/kg nat factor = Kritisch niveau in vogel Kritisch niveau in vogel op vetgewichtbasis mg/kg nat mg/kg vet Cadmium Aalscholver Middelgrote •9 2.6 0.05 -- Fuut Kuifeend Scholekster Kleine vissen Mosselen Chir. / I.i 6.4 •: 8 27 0.09 0.03 0.02 — -- 68 75 51 40 Fuut Kuifeend Scholekster Middelgrote witvis Kleine vissen Mosselen / 53 78 4.1 0.6 82 21 21 30 0.6 PCB-153 Aalscholver Middelgrote 5.7 57 0.32 2.5 Fuut Kuifeend Scholekster Kleine vissen Mosselen / Oligoch. 4.0 4.5 52 4.2 3.5 23 0.21 0.07 0.08 6 Gemiddelde kritisch niveau vogels: 0.05 (mg/kg nat) DDE Aalscholver 36.5 (mg/kg vet) *.' 2.4 (mg/kg vet) 1.4 Ten behoeve van de CHEOPS-calibratie zijn metingen van accumulatieniveau's in vogels of Omdat de interne concentratie aan organische contaminanten in CHEOPS wordt uitgedrukt op totaalbasis /kg is het vetpercentage in het dier van invloed op de omrekening van voedsel naar vogel. Uit literatuurgegevens [o.a. Jongbloed et al., 1994] zijn de volgende vetpercentages afgeleid: 5% voor Fuut. Kuifeend en Scholekster; 13% voor Aalscholvers [bezitten grote Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 128 De op deze wijze per soort geschatte kritische niveau's blijken voor elk van de drie modelstoffen (cadmium, DDE en hoger te liggen in visetende vogels dan in benthos-etende vogels. Bijkbaar visetende vogels sterker dan benthos-etende vogels. Omdat geen informatie bekend is waaruit blijkt dat visetende vogels een andere gevoeligheid voor de contaminanten hebben dan benthos-etende vogels is het uiteindelijk te hanteren kritisch niveau afgeleid uit het gemiddelde van de vier schattingen (zie bovenstaande tabel; voor DDE en is de middeling op De kritische niveau's voor DDE en PCB-153 op natgewichtbasis in Aalscholver en de andere drie vogelsoorten verschillen, omdat het vetpercentage in Aalscholver hoger is (resp. 13% vs 5%). Deze vetpercentages zijn bij de calibratie van CHEOPS vastgesteld op grond van velddata; voor de risicobeoordeling moet hetzelfde verschil tot uiting komen in de MTR omdat het kritische niveau een gehalte op natgewicht dient te zijn (Aalscholvers hebben dus meer contaminanten opgeslagen in hun weefsels, maar doordat het weefsel ook meer vet bevat is de beschikbaarheid van die stoffen niet anders dan in vogels die minder vet in hun hebben). Voor DDE en PCB-153 in Aalscholver zijn de kritische niveau's op natgewichtbasis resp. 4.7 en 0.3 mg/kg, terwijl voor de overige vogels de waarden 1.8 en 0.1 gelden (zie ook Tabel op pag. 126). onderstaande tabel wordt de gegeven. Naast het kritisch niveau (gebaseerd op MTR's die een 95% vertegenwoordigen) wordt tevens het ernstig-risico (ER)-niveau genoemd, zijnde het 50% beschermingsniveau zoals dat wordt gebruikt bij de afleiding van interventiewaarden. ER-niveau's voor cadmium en DDE in vogel zijn afgeleid door het verschil tussen MTR- en ER-niveau berekend op basis van te bepalen (met dezelfde dataset als voor de afleiding van de MTR's [persoonlijke M. Beek]). Classificatie uitkomsten van Klasse op basis van over-het of ondervan kritisch niveau „, 1 Corresponderende uitspraak geldend voor betreffende klasse Verwaarloosbaar 0.01 " kritisch niveau intent 2 0.01 • kritisch niveau < • kritisch niveau 3 0.1 kritisch niveau < • kritisch niveau •1 Cd, DDE: kritisch niveau < • kritisch niveau" PCB-153: kritisch niveau < • kritisch niveau 5 6 Gering risico. < 0.1 1 Risico nog net niet het (er risico voor de gevoelige vogelsoorten). Verder onderzoek en/of Risicoreductie is gewenst. Verhoogd risico (risico dat bij meer dan 5% van de vogelsoorten effecten optreden). Verder onderzoek en/of Risico reductie is vereist. < 10 < 10 Cd. DDE: 10 • kritisch niveau < PCB-153: 10 kritisch niveau < concentratie, „ < ernstig risico niveau S 100 kritisch niveau Cd, DDE: Ernstig risico (effecten kunnen optreden bij meer dan 50% van de vogelsoorten). Risico functie van locatie of gebied aan. Verder onderzoek en/of maatregelen vereist. > PCB-153: > 100 • kritisch niveau Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch Hoog/ernstig risico. Verder onderzoek en/of maatregelen vereist. 129 De verschilfactor tussen ER en MTR is vervolgens gebruikt om het kritisch niveau in vogel om te rekenen naar ER-niveau. Voor PCB-153 was dit niet mogelijk (omdat geen MTR-berekening mogelijk is, zie uitleg bij in deze bijlage). Voor deze stof is als vuistregel gehanteerd: ER = 10 x kritisch niveau. Het op basis van kritische niveau's en ER-niveau's gehanteerde wordt gepresenteerd in onderstaande tabel. De hieruit berekende criteria voor de beoordeling van accumulatieniveau's in vogels staan in de tabel aan het begin van deze bijlage. De afleiding van kritische niveau's en ernstig-risiconiveau's wordt hieronder per stof vergeleken met literatuurgegevens: Cadmium Gegevens over de toxiciteit van cadmium in vogels zijn schaars. Met de methode van Aldenberg & Slob (1991) kunnen behalve MTR's 95% ook interventiewaardeniveau's (ER-niveau's) worden uitgerekend. Voor cadmium ligt dit niveau 85x hoger dan de MTR (pers. M. Beek). Omgerekend naar het gehalte in vogels komt dit op 4.3 mg/kg. werden reproductiestoornissen gevonden bij Kuifeenden die gedurende een aantal jaren gevoerd werden met mosselen uit het Haringvliet en een intern bereikten van gemiddeld 0.12 mg/kg (berekend op basis van gegevens Scholten & (1988)). Deze effecten kunnen echter niet met zekerheid aan cadmium worden toegeschreven. De laagst gerapporteerde betreft een waarde gevonden in een experiment met kippen (blootstellingstijd 20 dagen): 562 mg/kg in het voedsel. Acute toxiciteit treedt duidelijk pas op bij veel hogere niveau's dan chronische toxiciteit en levert geen relevante informatie op om af te leiden (waarschijnlijk omdat het effectanders is). Het voor deze studie afgeleide kritisch niveau in vogels van 0.05 mg/kg cadmium is uiteindelijk dus met name gebaseerd op NOEC's uit waarbij het cadmium werd toegevoegd aan het voedsel (graan etc.). de veldsituatie nu gebieden zoals Zuidrand) liggen de gehalten cadmium in Aalscholver en Fuut rond 0.06 mg/kg, en daarmee net boven het voorgestelde kritisch niveau van 0.05 mg/kg; de in Kuifeend ligt ruim 10x boven het kritisch niveau, en schattingen van de gehalten in Scholekster komen uit op een overschrijding van 4x. Het ERniveau, dat een factor 100 onder de laagste gerapporteerde ligt, wordt niet overschreden. DDE Het met de methode van Aldenberg & Slob (1991) berekende interventiewaardeniveau ligt 19x hoger dan het MTR-niveau van 36.5 mg/kg vet 4.7 mg/kg nat voor Aalscholver en mg/kg nat voor de overige vogels) (pers. med. M. Beek). Omgerekend naar de interne concentratie in vogels is dit 694 mg/kg vet 90 mg/kg nat voor Aalscholver en 35 mg/kg voor de andere soorten). In een studie in werden reproductiestoornissen bij Aalscholvers in het in verband gebracht met DDEgehalten in eieren van deze vogels, die lagen in de range van 3-14 mg/kg al., 1972; de interne concentraties in de oudervogels lagen naar schatting op een vergelijkbaar niveau). De in de reeds genoemde Kuifeenden uit de voerproef met waarbij reproductiestoornissen werden gevonden, lagen op ongeveer 0.07 mg/kg (interne concentratie berekend op basis van gegevens Scholten & Foekema Ook voor deze twee studies geldt dat de effecten niet met zeker- Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 130 heid aan DDE kunnen worden toegeschreven. De laagst gerapporteerde betreft een waarde gevonden in een experiment met kwartels (blootstellingstijd 23 dagen): 825 mg/kg in het voedsel. Dit is een hoge concentratie, dat gesteld kan worden dat acute toxiciteit ook voor DDE geen relevante informatie oplevert, en ook voor DDE kan dit zeer goed te maken hebben met het dat verschilt tussen chronische en acute toxiciteit. Het voor FARAO afgeleide kritisch niveau van 4.7 mg/kg ligt in het begin van de veldrange gevonden in de Aalscholverstudie in het in 1972. Het ER-niveau ligt daar duidelijk boven en ligt net iets minder dan een factor beneden de laagst gerapporteerde de veldsituatie nu (Zuidrand) worden gehalten van DDT + DDE in Aalscholver en Fuut van resp. ongeveer 2 en 0.5 mg/kg gevonden, die dus onder de desbetreffende kritische niveau's vallen. Ook de gehalten DDT + DDE in Kuifeend en Scholekster vallen onder het kritisch niveau. PCB's Gegevens over de toxiciteit van PCB's met een dioxine-achtige werking (planaire PCB's) zijn verzameld door Loonen (1993). In meeste zijn eieren met een planaire PCB om te kijken naar verstoringen van de embryonale ontwikkeling. De laagste concentratie waarbij dergelijke effecten optreden ligt op ongeveer mg/kg dioxine-equivalente concentratie (TEC). De laagste NOEC ligt op 1 mg/kg. Deze waarden zijn representatief voor in de natuur voorkomende vogelsoorten zoals eend en zilvermeeuw, maar niet voor soorten als kip en kalkoen, die extreem gevoelig lijken te zijn voor dioxine-achtige stoffen (duidelijke effecten op bv. eieren bij 0.2 mg/kg). Omrekening van de gehalten van 1 en 10 mg/kg in ei naar de interne concentratie in een vogel met een vetpercentage van 5% levert de waarden 1.1 en 11 mg/kg voor resp. NOEC en Voor FARAO wordt de beoordeling gedaan met als indicator voor de PCB's met dioxine-achtige werking. Met de methode van Aldenberg & Slob (1991) kan specifiek voor vogels geen MTR of interventiewaardeniveau worden uitgerekend voor dioxinen (waarden zijn niet Om die reden is de grens waarboven er wordt gesproken over ernstig risico gekozen op 10x het kritische niveau. Voor Aalscholver levert dit 0.3 en 3.0 op als waarde voor resp. kritisch niveau en ernstig-risiconiveau; voor de overige vogelsoorten zijn deze grenzen resp. 0.1 en 1 mg/kg PCB-153". Omgerekend naar interne concentratie (TEC) in vogels (gebruik van relatie tussen en TCDD-equivalenten in Aalscholvereieren) 0.1 mg/kg PCB-153 overeen 0.05 mg/kg TEC. de Kuifeenden uit de voerproef met waarbij reproductiestoornissen werden gevonden, lag de concentratie PCB-153 na een aantal jaren blootstelling net hierboven (interne concentratie PCB-153 van 0.2 mg/kg berekend op basis van gegevens uit Scholten & Foekema (1988); schatting TEC met de relatie gebaseerd op metingen in Aalscholvereieren). Een bijdrage van PCB's aan de destijds waargenomen effecten kan dus niet worden uitgesloten. de veldsituatie ligt PCB-153, beoordeeld als gidsstof voor PCB's met een dioxine-achtige werking, in alle vogels boven het kritisch niveau, varierend van vlak daarboven (Scholekster) tot ruim 10 x overschrijding (Aalscholver) [De Vries, Omdat geen MTR voor dioxinen kan worden afgeleid met methode van Aldenberg Slob (1991) is een veiligheidsfactor van 10 in de Dit verklaart het ER-niveau 10 x lager dan de eerder genoemde laagste van 10 mg/kg. Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch 131 Literatuur Aldenberg, T. & W. Slob (1993). Confidence limits for hazardous concentrations based on logistically distributed NOEC toxicity data. Ecotox. Environ. Saf. 25: 48-63. Beek, M. (1995). Berekeningen ER-niveau's voor cadmium en DDE. Resultaten intern onderzoek Beurskens, J.E.M. & C. van de Guchte (1992). Dioxinen in de Ruimtelijke verspreiding, persistentie en (eco-)toxicologische risico's van een erfenis uit de zestiger en zeventiger jaren. RIZA nota nr Jongbloed, R.H., J. Pijnenburg, Mensink, Th.P. Traas & R. Luttik (1994). A model for environmental risk and standard setting based on Top predators in terrestrial ecosystems. nr. 719101012. J.H., T. R. de Vries, H. van & J.G. de Vos The impact of persistent pollutants on piscivorous and rous birds. TNO-nieuws 27, 561-569. Loonen, H. (1993). Doorgifte van dioxinen en aanverwante verbindingen in aquatische voedselketens: de gevolgen voor toppredatoren. Universiteit van Amsterdam, vakgroep Milieu- en Toxicologische Vries, M.B. de (1994). Calibratie CHEOPS voor Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch. Werkdocument WL-T In opdracht van RWS Directie Van de Plassche, E.J. (1994). Towards integrated environmental quality objectives for several compounds with a potential for secondary poisoning. RIVM report nr. Scholten, M.C.Th., & E.M. Foekema (1988). Onderzoek effecten van een verhoogd gehalte aan microverontreinigingen in het voedsel, op de conditie en voortplanting van watervogels. TNO rapport nr. 88/145. Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 132 Bijlage Vlll-B IP *C S s IP o IP o o o o • 4 o 5 Z fN i o a C — o o o o o o o o o 00 ooooooooooooooqqoooo :dddddddddddddddddddd a if? -- ' fN p •dddddddddddddddddddd vo ro o o o o OV p p d d d d d d d Q o s> o fN o o ov vn fN T- 00 0 S voO o q o voo vo d d d d d d d d d d d d d d d d d d d d d d d d d d d oo q vo o oo o o af CO d d d d d d d d d d d d d d d d d d d d o fN 1.9 51 72 5.0 6.7 89 2.9 2.5 101 1.6 4.3 1.2 1.3 0V rsi vo o 3.0 tfV 00 8.6 vo" fN 0.6 4.6 46 3.1 rN fN VO vo vo o CO ) fN fN oo co r fa fN r a- a- a r VO vO VO Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 133 Bijlage o o p p p • o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o v o v o vo o o d vo ro ro p p p p p p p 21 c ro o o o o o o o d d d d d d d d d o d d d d d d o d d o o ft fi Ov (SVO) 2010 s < d CO • ftE ov o o o o p p o CO * ! dddddddddddddddddddd d OV CO VO fN dddddddddddddddddddd CO o o o o p p o d d d d d d vo v o 6 VO vo ro o d d d o d d co vo o VO m ro d d d d d d d d d d d d d d d d d d d d CO f N Q •Vt d d d d d d d d d d d d d d d d d d d d o q fN 00 vo vo o o o s i 5th £ aa> fN vo vo VO ay CO CO f N ay o o o o o o o d d d d d d d d d d d d d d d d d d d d < OX co vo X a c s r s co ro o d a fN T r- IP o IV fN CO o o 00 o rs ro d VO VO a fN > 5 ! 1 I o a- fN IN VO ff| IP r o Ov fN o !i 134 5 i 751 vo vo 670 999 Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch to vo 667 a o m IN m rs •J vo rs Bijlage fN f N fN fN f N f N fN IN q IN fN f N X) co co co fN fN fN f N f N f N fN q fN q [ d d d d d d d d d d d d d d d d d d d d fN q is° q CO fN > 5 OV ro r o 00 S fN r o ro q q d d d d d d d d d d d d d d d d d d d d sa o o o o o o o d d d d d d d d d d d d d d d d d d d d VO 1 ro co vo rs vo rs o o o o o o o VO CO VO d o d c o ; d d d d d d d d d d d d d d d d d d d d E $ 2 rs vo dd d d d d d d d vo vo d . rN o o o 3a vo co vo > o ; d d d d d d d d d d d d d d d d d d d d d o d < • ro fN O©© d d q IN IN IN IN d o o rs fN o o o o o o a*. q q CO s 8 IP d d d d d d d d d d d d d d d d d d d d o 8 VO q fN q o o o o o o o o g°° fN fN ro ro rs co rs d d d d o o o o o o o o o o d o d o o oo o o co ro V0 vo d d rs o O CO f N CO q fN % co o to to vo vo Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch S fN a p Bijlage 00 IN s q E E o E E as. as. CO 00 oo q fN q CO f N fN f N fN 01 § 00 D35 — • IN .o > d E QJ ° • . IN il • IN ?. > T>J T>J QJ > > QJ rs QJ IN q QJ QJ DO DO QJ rn fN VO IP o o o o o o o a- 00 00 c :8 • > n Stelt • c i E c i| fi) 3 • t- D o rt! c 1 c o E o c o a c . o 0 s o E ° :: q q 8 8 S S • b d > > d T>J T>J o > o rs QJ QJ 0 0 ° o : X 01 01 • ! > s • ro o o fN 88 0 0 0 82 0 > TJ d T> J T> J TJ 5 o ' • ro • i o CO c fN QJ d QJ 0 0 DO 0 0 0 DO DO 0 0 0 > 0 §s TJ TJ TJ QJ QJ X) XI QJ QJ QJ 00 ! • d 0 0 QJ a . c E E 0 0 0 QJ 8 8 > > ° TJ TJ QJ QJ 0 £ fN IP C 0 IN 00 fN 0 q 0 c i i c 00 -T d OOO m 5 rn 0 c 5 rn c 0 0 B 5. 0 Qj QJ DC 0 • 1 fN rN f N f N fN 0 . 0 0 91 VB X ,n 0 0 -cr 0 0 0 0 a fN -r rr, fN C IP d fN. 0 •: 5 0 0 01 0 fN 8 >0 0 01 0 1 V > 6 > 00 ro QJ QJ 0 0 fi 8s d fN ro o — X 0 J3 J5 E o o c o rs . rs 0 d c 0 a> IN ro o o 5 0 0 c LP 0 DC PI o = rn • 0 0 c 8 q o o rN 0 IP q 0 JO ra i o 0 c QJ c ft IN a— d UO q © • QJ QJ c o 0 0 X) -5 d do 03 o 01 0 00 • E 0 1 E 1 0 0 a. 0 QJ 8 < o 0 0 E 01 co CO fN 3 d 0 : o o o co q vo fN — 0 fN fN VO q DC o g if r— o c c S E I o o o o X) VO QJ fN o oo CO 0 0 DO DO fN ro ro QJ 8 8 8 or > > TJ TJ QJ QJ X) QJ QJ QJ o o 8 § QJ X) X) I 00 a, 1- 0 o > c >> 01 fN IN 00 d d fN co 0 r- rn VO -T •7 *0 0 fN 0 fN 0 rn r, d a 0 TJ 00 8 VO o sc sc S QJ QJ C QJ ; o 00 DO O O O SS c s c 8 DO 8 ip SS c & 0 DO ro 00 vo vo rs vO VD VO VO Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch DO -r fN 136 fN a 3 fN Bijlage IX Toxic units Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch A NOEC's gebruikt voor de berekening van toxic units. B Locatiegemiddelde waarden voor per toxic units, met standaarddeviatie. Bijlage Lijst met NOEC-waarden (laagste gerapporteerde) voor de berekening van Toxic Units Bron: Mulder [1994] Stof NOEC Bioassay met Chironomus (mg/kg sediment) NOEC Bioassay met Daphnia (mg/kg sediment) As 4200 6.9 967 1967 8.2 3840 533 3080 ed Cu Pb NOEC (mg/kg sediment) 238 32 266 320 11.5 4228 153" 5605 6533 22533 259067 867 657 25600 3200 9093 22.48 7.5 324 2051 18.4 0.77 7.4 3.3 8.28 15.2 1.17 37.2 21.3 28.5 156 3.1 9.5 10.3 0.41 7.8 11.2 49.6 8.51 PCB28 PCB52 PCB101 PCB153 PCB180 8enzo(k)fluorantheen 8enzo(b)fluorantheen 8enzo(a)pyreen 8enzo(ghi)peryleen Naftaleen Pyreen Dibenzo(ah)antraceen Chryseen Benzo(a)antraceen y-HCH Heptachloor Heptachloorepoxide Dieldrin DDD DDE DDT HCB Pentachloorbenzeen Chloordaan Pentachloorfenol " Voor dit onderzoek is voor nikkel een Deze waarden later vastgesteld. > 105.9 22.1 17.8 138.3 4.6 15.6 42.1 2359 1587 0.387 22.3 0.12 1 94 6 1 2.5 17.2 0.037 2.49 7.0 0.217 4.96 0016 121 596 11 18.9 0.488 17630 592309 68548 849 9 138 178 2.73 19.05 gebruikt die Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 275 138 van de waarde in de lijst van Mulder 167142 51.5 o 0 rr, 266 366 149 324 . rn o r- 029 < a. 365 314 Bijlage ft o IN o IN IN ay c • • IN 'X 00 X a CO . o o fN o o s fi tl • CO ro aro a- I N IN ro vo co co ro io o s x o b o o o M o to i ro S ON o o o d d o o o o H t, ro fN ON ro o d o o q o d d d d co QN o ro o c ¥ 8 ON O co co co ro d vo d d +4 oo •fN ON 5 VD ON to tn ON X (2 1 88 o o d d tl go o d d d rN o +4 IN 3 o o tl o IN IN IN ro ay fN CO fN a- I N ro CO ay r o fN fN d d o , a o vo o o o ay O o o o « , o fN to d d d d tl S : ay ay fN a— fN a- IN ro ro oo rn ro co O OV . o o a da d 8o VO a f N ay IN IN fN* I N ay rN o a ON VO ay ro o co d CO d o rs fN • o ON 00 . . ro 00 q at ay 00 CO fN ov ro o o S fN CO o o aa- IN CO fN tfV q q r N o q 2 a - ^ ' ^ r o i n q ' - - ' l - ' i n r N ' - ' 0 ' r i fJV N i N i N ' - ' i N o q s I f t O p O O p f f i p M O q O W - H O O t l p O O r a n i D r IN p p ro m fN ov q CO fJV d at fN fN VO VO fN IN vo vo co vo ro co o CO ro ro fN VO ro o o d d d d tl CO VO VO t l VO f N r o a - r o r - i n a - c o a y O d d l N f a d m r S co o IN o tl -. v f i a - T f O ^ f N i n i n r N q a r a f f i l f i c E ro c fN IN Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch O O O tl 139 m c ll Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 140 Bijlage X MCA-criteria voor deelaspecten ecosysteem Voor MCA geldt: onderstreepte deelaspecten zijn van hoger niveau dan de deelaspecten die representeren. Het onderscheid urgent-niet urgent is steeds gebaseerd op de hoogste klassegrenzen in onderstaande tabel. Aspect (zoals in boom Beschrijving Risico voor toppredatoren Blootstelling van toppredatoren (vogels) aan stoffen uit de waterbodem en het risico dat negatieve effecten optreden. Eenheid Beoordeling van risico's van doorvergiftiging naar predatoren aan de hand van de resultaten van de chemische analyses in mosselen en planten. voor doorvergiftiging via de aziatische Corbicula naar de kuifeend (cadmium) of via vissen (die mosselen eten) naar de aalscholver (overige stoffen), door een vergelijking van gehaltes in mossel met maximaal-toelaatbaar-risico (MTR)-niveaus uit literatuur (zie Den Besten Klassegrenzen zijn gebaseerd op deze MTR's: 0.1 x, 0.5 x, 1 x, 5 en MTR. pp-DDT (niet in MCA) mg/kg Mossel gemeten gehalte pp-DDT MTR: 0.04mg/kg vers mg/kg op-DDT in MCA) In Mossel gemeten gehalte op-DDT. MTR: 0.9 mg/kg pp-DDE In Mossel gemeten gehalte MTR: 0.028 mg/kg mg kg pp-DOD In Mossel gemeten gehalte pp-DDD. MTR: 0.021 mg/kg mg/kg 7-HCH In Mossel gemeten gehalte vers mg/kg Dieldrln In Mossel gemeten gehalte Cadmium In Mossel gemeten gehalte cadmium. MTR: 0.008 mg/kg vers vers MTR: 0.03 mg/kg vers mg/kg MTR: 0.055 mg/kg Mossel gemeten gehalte kwik (beoordeeld als vers mg/kg mg/kg vers MTR: 0.018 mg/kg HCB PCB-153 mg/kg vers Mossel gemeten gehalte HCB. MTR: 0.095 mg/kg In Mossel gemeten gehalte PCB-153, als indicator voor dioxine-equivalente concentratie. 0.005 mg/kg mg/kg vers Risicobeoordeling voor doorvergiftiging het Schedefonteinkruid naar plantenetende vogels, zoals meerkoet, zwaan en verschillende eendesoorten, door een vergelijking van gehaltes in Schedefonteinkruid met het MTR toelaatbaar risico)-niveaus (zie Den Besten Klassegrenzen zijn gebaseerd op deze MTR's: 0.1 x, 0.5 x, 1 x, 5 x en 10 Cadmium Schedefonteinkruid gemeten Methyl-kwik In Schedefonteinkruid gemeten gehalte kwik (beoordeeld als methyl-kwik) MTR: 0.005 Accumulatie Locatie-specifieke berekening van predatoren m.b.v. FARAO Klassegrenzen gebaseerd op MTRen ernstig risico in voedsel, en omgerekend naar interne 0.01, 1 en 10 x MTR, Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch 0 002 141 mg/kg vers mg/kg Aspect (zoals in boom aangeduid) Beschrijving Eenheid Aalscholver Accumulatie via de route benthos-vissen-aalscholvers. Cd Risico van accumulatie van cadmium MTR-niveau: 0.05; Ernstig PCB-153 Accumulatie van PCB-153, beoordeeld als indicator van PCB's met dioxine-achtige werking. MTR-niveau: 0.3; Ernstig risicogrens: 3 (omdat voor deze parameter het ER gelijk aan 10 x MTR. is als hoogste 10 x ER-niveau gekozen). mg/kg DDT/DDE Accumulatie van mg/kg de voedselketen. 4.3. MTR-niveau: 4.7; nig/kg Ernstig risico-grens: Fuut Accumulatie de route Cd Risico van accumulatie van cadmium via de MTR-niveau: 0.05; Ernstig risico-grens: 4.3. rng/kg PCB-153 Accumulatie van PCB-153. PCB-153 beoordeeld als indicator van PCB's met dioxine-achtige werking. 0 Ernstig risico-grens: 1 (omdat voor deze parameter het ER gelijk is aan 10 x MTR, is hoogste MCA-klassegrens 10 x ERniveau gekozen). mg/kg DDT/DDE Accumulatie van mg/kg MTR-niveau: 1.8; Ernstig risico-grens: Steltlopers Accumulatie via de route benthos-steltloper (scholekster) Cd Risico van accumulatie van cadmium de voedselketen. MTR-niveau: 0 05. Ernstig risico-grens: 4.3. PCB-153 Accumulatie van PCB-153. PCB-153 beoordeeld als indicator van PCB's met dioxine-achtige 0 Ernstig risico-grens: 1 (omdat voor deze parameter het ER gelijk is aan 10 x MTR, is als hoogste MCA-klassegrens 10 x ER-niveau mg/kg DDT/DDE Accumulatie van DDT/DDE MTR-niveau: 1 8; mg/kg Ernstig risico-grens: 35. Kuifeend Accumulatie via de route Cd Risico van accumulatie van cadmium via de voedselketen. MTR-niveau: 0.05; Ernstig risico-grens: 4.3. mg/kg PCB-153 Accumulatie van PCB-153. PCB-153 beoordeeld als indicator van PCB's met dioxine-achtige werking. MTR-niveau: Ernstig risico-grens: 1 (omdat voor deze parameter het ER gelijk is aan 10 x MTR, is als hoogste MCA-klassegrens x ER-niveau gekozen). mg/kg DOT/DDE Accumulatie van DDT/DDE. MTR-niveau: Ernstig risico-grens: rng/kg op lagere organismen Onderzoek naar effecten van bodemverontreiniging op bodem- macrofauna het veld of op toetsorganismen het Acute toxiciteit het laboratorium uitgevoerde of poriewater. met sediment Toets met de bacterie Photobacterium Getest wordt het effect van stoffen in het poriewater uit het sediment op de parameter de Voor classificatie 3 zie bijlage Muggelarve Toets met de muggelarf Chironomus riparius (sediment, vanaf eipakket-stadium; duur 28 dagen; parameters sterfte en aan de hand van stadium en droogVoor de indeling in 3 klassen bijlage Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 142 - toxiciteitsklasse teitsklasse Aspect (zoals in boom aangeduid) Beschrijving Eenheid Watervlo Toets met de watervlo Daphnia magna (in poriewater; duur 21 dagen; parameters sterfte en reproduktie). Voor de indeling in 3 klassen zie bijlage Vl-B. toxiciteitsklasse Diversiteit gezondheid van beoordeeld op grond van dichtheden en soortensamenstelling van benthische macrofauna en aan de hand van de mate waarin afwi|kingen bij individuele organismen worden aangetroffen, rekening houdend met type substraat per locatie. Aantal soorten Aantal aangetroffen soorten binnen de verschillende taxonomische macrofaunagroepen gehanteerd als indicator voor de bodemkwaliteit. #Oligo. etc. Aantal soorten Chironomiden Voor klasse-indeling zie bijlage V-B. aantal Aantal soorten Oligochaeten (wormachtigen). Voor klasseindeling zie bijlage aantal Aantal soorten Bivalven (tweekleppigen). Voor indeling zie bijlage V-B. aantal Som van het aantal soorten Ephemeroptera. (flatten). Trichoptera (kokerjuffers) en Plecoptera (steenvliegen). Voor klasse-indeling zie bijlage V-B. aantal Dichtheden Dichtheden (abundanties) van verschillende taxonomische macrofaunagroepen Chlr. Dichtheid Chironomiden. Voor klasse-indeling zie bijlage V-B. aantal/ Oligo. Dichtheid Oligochaeten. Voor klasse-indeling zie bijlage V-B. aantal/ nr Bivalv. Dichtheid Bivalvia. Voor klasse-indeling zie bijlage V-B. aantal/ Verhoudingen Verhoudingen tussen dichtheden van bepaalde taxonomische groepen, die indicatief geacht worden voor de vervuilingsgraad. Het populatieaandeel van de in situatie dominante groep. Voor slib zijn dit de Chironomiden, voor zand de Bivalven Voor klasse-indeling zie bijlage % Verhouding dichtheden Chironomus- en Procladius-soorten. Procladius toleranter voor vervuiling dan Voor klasse-indeling zie bijlage V-B. - (ratio) Verhouding dichtheden Chironomiden en Tubificiden toleranter voor vervuiling dan Voor klasse-indeling zie bijlage V-B. Kaakafwijkingen Percentages Klasse-indeling: zie Biotisch effectonderzoek Hollandsch Diep en Dordtsche Biesbosch 143 bij V-B (ratio) % Colofon Auteur: P.J. den Besten Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland Toeleverende diensten en bedrijven: Directie ZuidHolland • Rijkswaterstaat, RIZA " Resource Analysis Waterloopkundig laboratorium AquaSense Bureau Waardenburg Adviesbureau Klink B V. Instituut voor Milieuvraagstukken, Vakgroep Milieu- en Toxicologische UvA Petromalion Leden van de werkgroep Biotisch Effectonderzoek (BEO) Hollandsch Diep / Dordtsche Biesbosch (1993- 1995): Mw M M. Ruys (RWS-ZH, APV) M w C A . Schmidt (RIZA, Kerkum (RIZA, WSE) C. van de Guchte (RIZA, WSC) M w H.C. van Heel (RIZA. WSE) P.J. den Besten (RIZA. WSC) Ondersteuning werkgroep BEO: Mw M (Resource Analysis) Biotisch effectonderzoek Hollandsch en Dordtsche Biesbosch 144
© Copyright 2024 ExpyDoc