Op het Famillement in Leiden (8 oktober 2014) hield Arti Ponsen een lezing getiteld “Voorouders tussen de puinhopen - Leidenaars en hun buskruitramp” De portee van haar betoog is na te lezen in het gelijnamige artikel in Gen. jaargang 20 no. 3 (september 2014). Hier volgt alleen het gedeelte waarin zij de resultaten presenteerde van recent archief-onderzoek. Leiden, 12 januari 1807. Het is maandag en de Leidse vrouwen doen dus de was. Want ook toen was het al “Maandag – Wasdag”. Als ze rijk genoeg zijn, hebben ze er een werkster voor. Hun echtgenoten zijn meest elders in de stad aan het werk. Over een half uurtje komen de kinderen uit school. Het is een graadje of vijf, maar bij een strakke westenwind en regenbuien voelt het kouder aan. Dus zijn er weinig mensen op straat. Het begint al te schemeren.. In het Steenschuur ligt een onschuldig ogend vrachtschip afgemeerd. Een paar jongens zijn erop aan het werk. Niemand let op hen. Tót de buurt wordt opgeschrikt door een luide knal. De mast van het schip vliegt de lucht in. Mensen roepen verschrikt: ”Wat is dat? Wat gebeurt er?” En dan….. 1 Eerst is het aardedonker. Dan breekt het laatste daglicht door de rookwolken en ontvouwt zich een afschuwelijk schouwspel. Aan weerszijden van het Steenschuur ligt een complete stadswijk in puin. Her en der woeden branden. Lijken liggen op straat, naast kermende gewonden. Overlevenden dwalen verdwaasd rond: wáár in dit inferno is hun huis gebleven? De Leidenaars denken dat de wereld is vergaan. Aan de Breestraat tegenover het Stadhuis, op het huidige nummer 15, woonde destijds de familie Von Puttkammer. Oude landadel uit Pommeren met een stamvader uit de Middeleeuwen. Je spreekt het dus eigenlijk uit als “Von Puttkammer”. In 1769 blijft een verre nazaat in Nederlands Indië hangen aan een Leidse erfdochter. Hun zoon, Jonkheer Meester Leopold Petrus Adrianus (Semarang 1769-Leiden 1848), slaat een meisje Snoeck aan de haak – óók onvervalst Leids patriciaat. Zelf is hij op dat moment nog niet ingelijfd in de Nederlandse Adel – dat gebeurt pas in 1816. Leopold is gemeente-ontvanger van Leiden – zeg maar: directeur gemeente-belastingen. In 1807 hebben de Puttkammertjes drie kinderen: Matthijs van tien, Jacobus Nicolaas van zeven en Antonia van zes. Wij weten niet precies wat zich in dit gezin heeft afgespeeld op de ochtend van de ramp. Onze bronnen beginnen pas ná de explosie. Maar juist dankzij de kruitramp weten we zóveel over de dagelijkse gang van zaken in een dergelijk huishouden, dat we rustig mogen aannemen dat het bij de Puttkammertjes nét zo zal zijn gegaan. Vader Van Puttkammer gaat ‟s ochtends natuurlijk éérst naar het koffiehuis en dán naar zijn werk op het Gemeentelijk Belastingkantoor. De werkster komt om de gang te schrobben en de was te doen. De keukenmeid gaat naar de vismarkt – ze moet schelvis halen vóórdat de Katwijkse viswijven „m hebben afgespoeld in het krrraakwaterrrr van het fontèin, want dan zit-ie vol knurrft. Binnen in huis maakt de dienstbode de kachels aan. Ze brengt de twee jongens naar school en kleedt de kleine Antonia aan. Want ze is meteen ook kindermeisje. Daarna is zij druk met haar huishoudelijke taken. Tot een uurtje of vier….. 2 …..als Mevrouw haar bij zich roept in de salon: “M‟n lieve kind, gelukgewenst met je verjaardag; hier heb je een streng zwart sajet om kousen te breien.” “Dank u beleefd, Mevrouw.” En dat was het dan, haar achtentwintigste verjaardag. Doortje voelt de tranen opkomen en vlucht gauw naar haar kamertje, op de werkzolder, die ze deelt met de keukenmeid. Haar ouders zijn overleden, haar enige broer woont in Veenendaal. Ze is dus wel gewend om alleen te zijn. Maar nu heeft ze het toch eventjes te kwaad…. Als Doortje nog boven is, schrikt ze van een luide knal. Alsof er een kanon wordt afgeschoten. Haar kamer ligt aan de achterkant van het huis en kijkt uit op de Langebrug en de Pieterskerk daarachter. Ze ziet een lichtflits en dan davert er een oorverdovende explosie die haar pijnlijk tegen de deur aan smijt. Scherpe splinters van het vensterglas boren zich vlak naast haar in het hout; haar armen zitten vol krassen. Boven haar hoofd ratelen de pannen van het dak. Het wordt griezelig donker. Door de slag is ze doof, anders zou ze horen hoe beneden, in de mooie kamers de stucplafonds naar beneden ploffen en er buiten een stuk van de gevel van het Stadhuis omlaag klapt in de Breestraat. Maar Doortje kan alleen maar denken aan de twee jongetjes Van Puttkammer, waar zij als kindermeisje verantwoordelijk voor is. Die klap kwam uit de richting van hun schooltje! Zij stort zich twee trappen af en door het achterhuis naar buiten. Dan staat ze op de Langebrug, krap 200 meter van de school vandaan. Maar ze vindt haar weg al meteen versperd door dakpannen, balken en afgerukte boomtakken. 3 Hier moet ze naartoe: de hoek van de Langebrug en het Steenschuur. Daar is de school van de Maatschappij tot Nut van‟t Algemeen. In die tijd bestonden er nog geen speciale schoolgebouwen: de kinderen kregen les bij Meester Andries Venker aan huis. Op het moment van de ramp zaten in dit bouwvallige pandje 55 kinderen samengepropt, in de leeftijd van 8 tot 13 jaar. Plus drie kwekelingen en het hele gezin van Meester zelf. Het kruitschip lag afgemeerd in het Steenschuur, hier schuin voor de deur. Bij de explosie kreeg het hoekpand de volle laag. Negen leerlingen werden gedood, plus twee van de drie ondermeesters en het jongste kind van de schoolmeester. De anderen lagen bedolven onder het puin. Als Doortje de hoek van de Langebrug bereikt, is de ravage enorm. Er hangt een dikke, zwarte smog. Ze kan zich eerst niet oriënteren. Dan hoort ze mensen wanhopig om hun kinderen roepen: “Moshe! Belia!” en weet: dit was het Joodse schooltje, ik moet nog twee huizen verderop zijn. Daar zijn ook al ouders bezig om met hun blote handen in het puin te graven. Een jongetje staat er verdwaasd bij te kijken, in gescheurde kleertjes, zijn gezichtje betraand en bebloed. Het is Matthijs van Puttkammer. Hij weet niet waar zijn broertje is, hoe Doortje hem ook door elkaar schudt. Vertwijfeld klautert ze over het puin, de naam van het jongste kind uitgillende. Hij heet Jacobus Nicolaas, maar zij noemt hem “Kootje”. “Kootje Puttkammer!” – op z‟n Leids, natuurlijk – “Kootje Puttkammer!” Ze blijft roepen tot een zwak stemmetje antwoordt…. 4 In de kruitramp-literatuur wordt Doortje erkend als heldin – zij het onder de foute naam! Het verhaal is destijds opgetekend door een dominee die dacht dat “Doortje” was afgeleid van “Dorothea”. Maar ze blijkt in 1779 gedoopt te zijn als Theodora Francina. Haar achternaam was Hentch. De tekst van mijn lezing kwam terecht bij Bert Hiensch in Zoetermeer. In de dappere dienstmaagd herkende hij een ver familielid: de zuster van zijn bet-bet-bet-betovergrootvader. Maar dat kruitramp-verhaal had Bert nog nooit gehoord! Hij nam meteen contact met me op. Met de stamboom ernaast zagen we dat Doortjes vader Jan (1738-1790) uit Veenendaal afkomstig was. In 1765 werd hij als poorter van Leiden ingeschreven onder de naam “Hens”. In andere bronnen heet hij Hense, Henssen, Hensch, Hins, Hiens, Hinsch en Hiensch. Die laatste spelling uit 1752 is het uiteindelijk geworden in de Burgerlijke Stand: Hiensch. 5 Het zijn allemaal fonetische varianten van een oorspronkelijk Duitse naam. Doortjes vader, grootvader en ooms waren hoedemakers – en dat was een reizend beroep. De moderne familie Hiensch vermoedt dat hun stamvader Johannes Nathaniël (ca. 1700-1775) oorspronkelijk uit Danzig kwam. Nu zagen ze dat Doortje had gewerkt voor de Von Puttkammers, die daar óók hun roots hadden liggen. Zou er misschien verband zitten tussen die twee families? Het is een jarenlange speurtocht geworden, die tenslotte vast liep op archieven die er niet meer zijn. Toch hebben ze zóveel interessants ontdekt, dat ze er een heel boek van konden maken. Zo hebben we elkáár verder geholpen in ons onderzoek. Maar onze samenwerking was nog niet afgelopen. Bij de voorbereiding van deze lezing vroegen we ons af hoe het toch vérder zou zijn gegaan met onze Doortje. We wéten dat ze een kleine beloning heeft gekregen voor haar heldendaad: 31 gulden en 10 cent. Dat was niet het vólle bedrag van de premie die was uitgeloofd door koning Lodewijk Napoleon. En dat staat er ook bij in de lijst van uitgekeerde bedragen: “voor douceur” – een fooi, een aardigheidje. Heeft Doortje dan misschien een behóórlijke beloning gekregen van de ouders van Kootje? De familie Hiensch dacht van wel: ze wisten bijna zéker dat ze door de Puttkammers was ingekocht in een hofje. Maar daar was in de archieven niets over te vinden. Totdat ik in arren moede haar vóórnamen intikte in de zoekmachine. “Theodora Francina” is tenslotte geen alledaagse combinatie. En warempel! Daar was haar overlijdensakte! Geen wonder dat we haar niet eerder hadden gevonden: haar achternaam is verbasterd tot “Heintz”. 6 Doortje is overleden op Nieuwjaarsdag 1836 aan de Minnebroersgracht. Dat was een keurig buurtje buiten de Singels. Maar daar is géén hofje. En bij mijn beste weten nooit gewéést, ook. Ik vroeg het aan een bevriend archieftijger. Die keek nog eens goed naar de akte en constateerde dat ermee is geknoeid! Er stond eerst “Broertjesgracht”. Dat was inderdaad de volkse benaming voor de Minnebroersgracht, maar het kon óók de Cellebroersgracht zijn. Dat is de huidige Kaiserstraat. En daar zijn - nog heden ten dage – maar liefst twéé hofjes, pal naast elkaar. Het Jeruzalemshof en het Bethaniënhof, dat ook wel Emmaushofje wordt genoemd. In dat laatste hofje is Doortje inderdaad geregistreerd bij de Volkstelling van 1829….als “Theodora Francina Diest.” Ja, zó raak je je voorouders wel kwijt, natuurlijk! Het hofje is intussen ingrijpend verbouwd; zó zag het eruit toen Doortje er kwam wonen, in 1827. Ze was toen 49 jaar. Ze bracht een inboedeltje mee dat 100 gulden waard was. Dat moet wel voor haar zijn betaald door de Puttkammers, want als dienstbode was zij altijd inwonend geweest. Dus had ze géén eigen matrassen, kussens en beddengoed gehad en dát was nou net het duurste aan zo‟n hofjes-uitzet. Uit de boekhouding van het Bethaniënhof blijkt dat ze werkte als naaister. Ze was dus voor zichzelf begonnen! Die kans kregen dienstboden niet vaak. Het was méér iets voor ongetrouwde jongedochters uit de middenklasse. Dat zal dus óók wel uit de koker van de Puttkammers zijn gekomen. Doortje is 11 jaar in het hofje gebleven, tot haar dood op de eerste dag van het jaar 1836. Haar uitvaart werd geregeld door twee aansprekers – zeg maar “uitvaartondernemers”. Dat was een chique bedoening, van de koetsen met vier zwarte paarden en de hoge hoeden met de lange lanfers. Vér boven de stand van eenvoudig huispersoneel….. Zou dat soms óók door de Puttkammers geregeld zijn? De rekeningen van de aansprekers zijn niet bewaard. Dan maar „ns kijken wie de grafrechten heeft betaald. Maar waar, oh waar zou ze zijn begraven? 7 Op de gok keek ik op Begraafplaats Groenesteeg, waar vier jaar eerder mevrouw Van Puttkammer was bijgezet. Het ligt daar vol met rijke fabrikanten, dominees en hoogleraren. Allemaal in eigen graven, dus dat kostte een lieve duit! Normaal gesproken zul je daar geen dienstboden vinden. Maar Doortje is er wel degelijk begraven…. In een zandgraf tweede klasse, maar dat is nog altijd boven haar stand. Het graf is inderdaad voor haar gekocht door haar ex-werkgever. Zo blijkt uit het “Register der eigen zandgraven” dat is bijgehouden door de opzichter. Links bovenaan noteerde hij in 1829 al de verkoop van graf nummer 31 aan Van Puttkammer senior. Dat was dus bij leven van Doortje, rond dezelfde tijd dat ze in het hofje ging wonen. Rechts is te lezen dat zij erin is bijgezet op ”5 Januari 1836 des voormiddags te 9 ure”. Ook hier is haar naam verbasterd tot “Heintz” – dát hebben die aansprekers op hun geweten! Ze heeft er twintig jaar rustig mogen liggen, in haar eentje in dat dure graf dat voor drie personen was bestemd. Al die tijd zijn de grafrechten betaald door de Puttkammers. Begraafplaats Groenesteeg is niet meer in gebruik; het is nu een beschermd natuurgebied. Afgelopen zomer ben ik er samen met Bert Hiensch gaan kijken. Zandgraf nummer 31 is nu een leeg grasveldje: er ligt géén steen meer op en zelfs het nummer-paaltje is verdwenen. Maar als je het verhaal kent, is het toch een heel bijzondere plek. Arti Ponsen, oktober 2014 met dank aan Bert en Bob Hiensch Kees Walle en Piet de Baar 8
© Copyright 2024 ExpyDoc