Alles met Christus delen

Hugo Bouter
Alles met Christus delen
“Toen zij nu in Kapernaum gekomen waren, kwamen de ontvangers van de
didrachmen naar Petrus toe en zeiden: Betaalt uw meester de didrachmen niet?
Hij zei: Jawel. En toen hij in het huis was gekomen, was Jezus hem voor en zei: Wat
denk je, Simon, van wie heffen de koningen van de aarde tol of belasting: van hun
zonen of van de vreemden? Toen hij nu zei: Van de vreemden, zei Jezus tot hem:
Dan zijn de zonen vrij. Opdat wij hen echter geen aanstoot geven, ga naar zee,
werp een vishaak uit en neem de eerste vis die bovenkomt, en als je zijn bek
opendoet, zul je een stater vinden; neem die en geef hem hun voor Mij en jou”.
Matteüs 17:24-27
Het lijden dat over Christus zou komen en de heerlijkheden daarna
Het is allereerst belangrijk om te letten op de context waarin dit voorval in het
leven van Petrus plaatsvindt. Wij zien de Heer in dit evangelie als de verworpen
Koning. Het koninkrijk der hemelen zou een verborgen gedaante aannemen, tot
aan de wederkomst van de Zoon des mensen en de openbare vestiging van Zijn
rijk (Matt. 13). In de tussentijd zou Christus Zijn Gemeente bouwen, die zou
bestaan uit ‘levende stenen’ zowel uit Israël als uit de volken (Matt. 16:18; 1 Petr.
2:5).
De vraag naar aanleiding van de tempelbelasting volgde direct op de tweede
aankondiging van het lijden, de dood en de opstanding van Christus (Matt. 16:2128; 17:22-23). In een wat ruimer perspectief gezien gaat om de vraag hoe wij ons
hebben te gedragen als volgelingen van een verworpen Meester. Wij delen nu in
Zijn verwerping, maar straks delen wij in Zijn heerlijkheid. In aansluiting op de
Alles met Christus delen
1
eerste aankondiging van het lijden van de Messias, volgde reeds de aankondiging
van Zijn wederkomst en de vestiging van Zijn rijk in macht en majesteit. De Zoon
des mensen staat te komen in de heerlijkheid van Zijn Vader met Zijn engelen
(Matt. 16:27-28). Deze aankondiging van de Heer ten aanzien van Zijn koninklijke
majesteit wordt onmiddellijk gevolgd door de verheerlijking op de berg, die ons
een profetisch beeld schetst van de toekomstige heerlijkheid van de Messias en
Zijn rijk (Matt. 17:1-8).
De tempelbelasting oftewel het hoofdgeld (NBG-vert.)
Petrus werd door de ontvangers van het hoofdgeld apart benaderd met de vraag
of zijn Meester het geld niet afdroeg. Via Petrus werd de Heer beproefd om vast
te stellen of Hij Zich hield aan de godsdienstige gebruiken. Petrus antwoordde
bevestigend. Waaraan moeten wij denken bij deze verplichting? Iedere Israëliet
van twintig jaar en ouder moest een hoofdelijke belasting voor de tempeldienst
afdragen, die jaarlijks tegen Pasen werd geïnd. Deze belasting was gebaseerd op
het voorschrift aangaande het zoengeld in Exodus 30:11-16. De heffing die wij
daar vinden, werd ingesteld bij de telling van alle strijdbare mannen van twintig
jaar oud en daarboven (Num. 1:1-3). Maar later werd hiervan een jaarlijkse
verplichting gemaakt voor alle Israëlieten, om zodoende de kosten van de
tempeldienst te kunnen blijven dekken (2 Kron. 24:8-9; Neh. 10:32-33).
Het ging in Exodus 30 om een halve sikkel zilver per persoon. In de tijd van de
Heer kwam de Griekse didrachme, d.i. dubbele drachme, hiermee overeen (vgl.
de letterlijke weergave in de Herziene Voorhoevevert.). De drachme was een
zilveren munt, ongeveer ter waarde van een denaar. De stater die Petrus moest
opvissen, had de waarde van vier drachmen, en was dus goed voor tweemaal de
tempelbelasting. Als christenen mogen wij weten dat wij niet verlost zijn door
zilver of goud, maar ‘door kostbaar bloed’. Wij zijn gekocht en betaald met de
kostbare prijs van het bloed van Christus, het vlekkeloze Lam van God (1 Petr.
1:18-19).
God zond Zijn Zoon, geboren onder de wet
Petrus ging er zonder meer van uit dat de Heer de tempelbelasting zou voldoen,
en daarom beantwoordde hij de vraag van de ontvangers met een volmondig
‘Jawel’. Het was ook juist dat de Heer Zich meestal hield aan de Joodse religieuze
Alles met Christus delen
2
regels, echter niet aan de uitwassen ervan (vgl. Matt. 5). Maar Hij was in Zijn
Persoon veel méér dan de tempel, en ook méér dan koning Salomo, die de eerste
tempel gebouwd had (Matt. 12:6, 42). Bovendien kwam Hij om iets nieuws te
introduceren, een nieuw bestel van dingen. God zond Zijn Zoon, zo zegt de
apostel Paulus later, ‘geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, opdat Hij
hen die onder de wet waren, vrijkocht, opdat wij het zoonschap zouden
ontvangen’ (Gal. 4:4-5).
Dit citaat uit de brief aan de Galaten behelst twee belangrijke principes, die ook al
liggen opgesloten in dit stukje over de tempelbelasting in Matteüs 17. Het eerste
is dat Christus Zich tijdens Zijn leven op aarde onderwierp aan de inzettingen van
de wet, en de Joden niet onnodig aanstoot wilde geven (Matt. 17:27). Hij was
waarachtig Mens, en Hij was geboren onder de wet. Hij was geen revolutionair,
hoewel Zijn lijden, sterven en opstanding de grootst mogelijke wending zouden
betekenen in de wereldgeschiedenis, die maar denkbaar is. Wij leven nu immers
niet meer onder de wet, maar onder de genade (Rom. 6:14). De bedeling van de
wet heeft plaatsgemaakt voor die van de genade en van de Geest van God. En
waar de Geest van de Heer is, daar is vrijheid (2 Kor. 3:17). Het tweede principe is
dan ook dat van de christelijke vrijheid, zoals de Heer Zelf reeds aangeeft met de
woorden: ‘Zo zijn dus de zonen vrij’ (Matt. 17:26 NBG-vert.).
De zegen van het zoonschap
De christelijke vrijheid die sinds de komst van de Heilige Geest haar intrede heeft
gedaan, is gegrond op de zegen van het zoonschap. De Zoon van God is gekomen
om ons vrij te maken van de slavernij van de zonde en de dood, en ons het
zoonschap te schenken: de positie van zonen van God en al de voorrechten die
daarmee gepaard gaan. Christus maakt werkelijk vrij (Joh. 8:34-36; Rom. 8:2).
Onze status als slaven onder de wet is veranderd in die van zonen onder de
heerschappij van de genade (Rom. 7:1-6; 8:14-16; Gal. 4:4-7). Kindschap,
zoonschap en erfgenaamschap zijn begrippen die nauw met elkaar samenhangen,
zoals Paulus niet alleen laat zien in Romeinen 8 en Galaten 4, maar ook in Efeziërs
1:3-11.
Onze Vader is de Heer van hemel en aarde, en dat geeft ons als kinderen van God
een heel bevoorrechte positie: de zonen zijn vrij! Dat betekent natuurlijk niet dat
wij onze erfenis nu al zouden kunnen opeisen, of niet meer onderdanig zouden
moeten zijn aan de overheid. Het onderwijs van de Heer schetst een genuanceerd
Alles met Christus delen
3
beeld. Wij leven nu in de tussentijd, de tijd van de verwerping van de Messias, en
het is nog de tijd om met Hem te lijden. Straks zullen wij inderdaad met Hem
regeren en delen in Zijn heerschappij, maar het is nog niet zover. Wij moeten
voldoen aan onze aardse verplichtingen en wij dienen geen aanstoot te geven aan
Joden of Grieken, en evenmin aan de Gemeente van God (1 Kor. 10:32-33). Dit
beginsel om geen aanstoot te geven, of geen struikelblok te vormen voor
anderen, werd door de Heer Zelf ook duidelijk geformuleerd in Matteüs 17:27.
Christus’ waarachtige godheid en mensheid
We hebben reeds gewezen op het feit van Zijn volmaakte mensheid en Zijn
onderwerping aan de Joodse wetten. In overeenstemming hiermee zorgde de
Heer ervoor dat zowel Petrus als Hijzelf konden voldoen aan alle verplichtingen
die de tempeldienst met zich meebracht. Maar wij zien hierbij tevens twee
treffende bewijzen van Zijn godheid. Allereerst was Hij helemaal op de hoogte van
de conversatie van Petrus met de belastingontvangers, hoewel Hij er niet bij was.
Dat is een bewijs van Zijn alwetendheid (Matt. 17:25). Vervolgens zien wij een
bewijs van Zijn almacht, toen Hij Petrus opdroeg een vis te vangen die het
benodigde geld nota bene in zijn bek zou hebben (Matt. 17:27)! Hij bestuurde dit
allemaal. Christus was God en mens in één Persoon. Wij zien in deze geschiedenis
dus kenmerken van de beide naturen van Christus.
Voor Mij...en voor jou
Zo voorzag de Heer in de behoeften van Petrus, hoewel Petrus wel wat voorbarig
was geweest in zijn reactie tegenover de beambten. Als discipel van de Heer
mocht hij toch in alles met Hem delen: zowel in Zijn armoede als in Zijn rijkdom, in
Zijn lijden en ook in Zijn heerlijkheid! Dat principe geldt ook voor ons als kinderen
van God. Wij mogen alles met Christus delen, en Hij kent al onze noden en
behoeften.
Maar het is een belangrijke les dat Hij daarbij op de éérste plaats moet komen.
Neem dat zilverstuk, zo zegt de Heer tegen Petrus, en geef het hun voor Mij en
voor u. Dat is de juiste volgorde: voor Mij en voor jou! Hij is de Eerste onder vele
broeders, onder vele zonen die aan Zijn beeld gelijkvormig worden gemaakt
Alles met Christus delen
4
(Rom. 8:29). Hij moet in alle dingen de eerste plaats innemen (Kol. 1:18).
Inderdaad deelt Christus alles met de Zijnen, maar dat doet Hij wel op Zijn
voorwaarden.
Oude Sporen 2014
Alles met Christus delen
5