Integratieve neurobiologie

Integratieve neurobiologie
(Mark. F. Bear e.a., Neuroscience, exploring the brain, Lippincott, Willians _ Wilkins, 1996
(derde editie))
H1. Neuroscience: past, present and future
The origin of neuroscience (blz 4 – 12)
Al in de prehistorie was men zich ervan bewust dat de hersenen cruciaal zijn voor leven. Het
hart werd echter gezien als de ziel van de mens en ook de plaats van het geheugen.
Sommige Grieken (Hippocrates) dachten al dat het brein niet alleen betrokken was bij
waarneming maar ook bij intelligentie. Anderen dachten dat ook intelligentie in het hart zat.
In de Romeinse tijd ontdekte de Griek Galen dat waarnemingen in de hersenen moesten
ingeprint om herinneringen te worden (in het cerebrum) en dat het cerebellum de spieren
aanstuurde.
Een algemene zienswijze was dat ons lichaam functioneerde door een balans in vier
vloeistoffen (hormonen) die door de zenuwen werden getransporteerd door het lichaam
(vanuit de ventrikels).
Dit idee werd in de 17e eeuw versterkt. De hgersenen werden gezien als een soort
hydraulische machine; de zenuwen pompen je letterlijk po en veroorzaken beweging.
Descartes dacht dat deze theorie opging voor andere dieren, maar niet voor de mens, omdat
die een door God gegeven ziel had. Gedachten stonden los van deze hersenen.
In de moderne neurowetenschappen is de conclusie dat de gedachten een deel van de hersenen
zijn.
Aan het eind van de achtiende eeuw was men gekomen tot de volgende conclusies:
- hersenbeschadiging kan waarnemingen, beweging en dood veroorzaken
- Het brein communiceert met het lichaam via zenuwen
- Het brein heeft verschillende identificeerbare delen, die waarschijnlijk elk een andere
functie hebben
- Het brein werkt als een machine en volgt de natuurwetten
Gedurende de negentiende eeuw ontdekte men:
- Dat zenuwen net draden zijn; ze worden electrisch gestimuleerd (dus niet door
vloeistof).
- Specifieke functies bevinden zich op specifieke plaatsen in het brein
- De evolutie van het zenuwstelsel
- Het neuron is de basisfunctionele eenheid van de hersenen.
Neuroscience today (blz 13 – 21)
Analyse niveau’s:
- Moleculaire neurowetenschappen
- cellulaire neurowetenschappen
- systeem neurowetenschappen
- Gedrags neurowetenschappen
- Cognitieve neurowetenschappen
Neurobiologie is multidiciplinair: Neurofysiologie, -farmacie, -anatomie en moleculaire
neurobiologie.
Het wetenschappelijk proeces van analyse van het brein heeft vier stappen:
1. observatie (waarnemen)
2. replicatie (observaties herhalen in andere patienten of andere proef)
3. interpretatie (conclusies trekken uit observaties)
4. verificatie (een andere onderzoeker kan dezelfde proef uitvoeren met zelfde conclusie)
Bij neurowetenschappelijk onderzoek worden profdieren gebruikt. Hiervoor gelden bepaalde
regels:
1. Dieren mogen allen gebruikt worden voor waardevolle experimenten die veelbelovend
zijn voor onze kennis van het zenuwstelsel
2. Alle noodzakelijke stappen worden genomen om de pijn en stress bij de dieren zo
minimaal mogelijk te houden
3. Alle mogelijke alternatieve voor proefdieren zijn overwogen.
College over H1
Autonome functies worden centraal gereguleerd in de hersenen. Dit wordt door
neurowetenschappers bestudeerd.
Neurowetenschap is belangrijk voor de gezondheidszorg. Er is nog weinig bekend over
storingen van het zenuwstelstel (bv parkinson, alzheimer, dperessie, schizofrenie enz).
H2 Neurons and glia
Neuron: neemt veranderingen waar en communiceert daarover met andere neuronen; zorgt
voor respons door het lichaam
Glia: Supporten neuronen (glue = lijm)
The neuron doctrine (blz 24 – 27)
Histologie: Microscopische studie van weefselstructuur
- Nissl stain: Kleurt de celkern + materiaal eromheen. (onderscheid tussen neuron en
glia). Hiermee is de cytoarchitectuur (arrangering) van neuronen in verschillende
delen van het brein te bestuderen.
- Golgi stain: zilverchromaatoplossing: kleurt niet alleen soma maar het hele neuron.
Neuron doctrine: Neuriten van neuronen communiceren door contact maar zitten niet aan
elkaar (voldoet ook aan de celtheroie).
The prototypical neuron (blz 28 – 44)
Soma: Cellichaam van een neuron (ook wel perikaryon). Diameter ong 20 um.
- cytosol is zout, rijk aan K+
- nucleus: 5 – 10 um, bevat een dubbel membraan (de nucleaire envelop) en
chromosomen
- Ruw ER: Ruw door ribosomen (25 nm, zichtbaar met Nissl stain “nissl bodies”).
Eiwitten gevormd door ribosomen op ER zijn membraan eiwitten. ‘Losse’ eiwitten
worden gevormd door ‘vrije’ ribosomen.
- Glad ER: Staat soms in verbinding met ruw ER. De functie is het vouwen van
eiwitten. Zij zorgen voor regulatie van ionconcentraties. (bijv. Ca2+)
- Golgisysteem: Sorteert eiwitten voor bestemming (axon of dendriet).
- Mitochondrien: Hier vindt de Kreb’s cyclus plaats (ATP synthese)
Neuronaal membraan: 5 nm dik, bevat veel eiwitten (als pomp en regulatie). De positie van
deze eiwitten verschilt bij soma, dendriet en axon. De functie van een neuron is niet te
begrijpen zonder begrip van de structuur en functie van het membraan en de
membraaneiwitten.
Cytoskelet: Het interne skelet dat de neuron zijn unieke vorm geeft. Zorgen voor beweging
van het neuron als dat nodig is (niet statisch!). Bevat:
- microtubuli: 20 nm dik, loopt longitudinaal door neurieten heen. Holle, rechte pijp met
dikke wand. Het is een polymeer van tubuline moleculen. MAP’s zorgen ervoor dat
microtubuli aan elkaar en het neuron vastzitten.
- microfilamenten: 5 nm dik. Bevindt zich vooral in neurieten. Polymeer van actine. Ze
zijn sterk geassocieerd aan het membraan. Waarschijnlijk spelen ze een rol bij de
celvorm.
- neurofilamenten (vergelijkbaar met intermediaire filamenten in andere cellen): 10 nm
dik. Mechanisch erg sterk; skelet van de cel.
De axon: begint bij soma met axon hillock. Verschil met soma:
- geen ruw Er, weinig vrije ribosomen, dus geen eiwitsynthese.
- de eiwitcompositie van het membraan is ander; zorgt voor mogelijkheid om signalen
over grote afstanden door te geven.
Axonen kunnen meer dan een meter lang zijn. Vertakkingen heten axon collaterals. Hoe
dikker de axon, hoe sneller impulsen worden doorgegeven.
Het einde van de axon heet axon terminal (of terminal bouton). Dit uiteinde is een beetje
opgezwollen. Aan het uiteinde, de synaps, komt de cel in contact met andere neuronen
(innervatie). Het cytoplasma van een axon terminal is anders dan die vna een axon:
- Er zijn geen microtubuli aanwezig
- Het uiteinde bevat synaptic vesicles
- De binnenkant van het membraan heeft veel eiwitten
- Het bevat veel mitochondria, wat wijst op een grote behoefte aan energie.
De synaps bestaat uit een presynaptisch en postsynaptische kant (signaal gaat altijd van
pre naar post). De ruimte tussen pre- en postsynaptische membranen heet de synapsspleet.
De overdracht van informatie van de synaps van het ene neuron naar de ander is
synaptische transmissie. Meestal wordt in de synaps een elektrisch signaal omgezet in een
chemisch signaal (neurotransmitter).
Axoplasmic transport: Het transport van materiaal naar de axon. Het materiaal zit in
vesikels die langs de microtubuli door de axon gaan, door het eiwit kinesine. Dit gaat
alleen van de soma naar de terminal (anterograde transport). Het retrograde transport,
terug naar de soma, gebeurt op dezelfde manier, door het eiwit dyneine.
Dendrieten:
Antenne van de neuron. Bevat veel synapsen met receptors voor neurotransmitters. Alle
dendrieten van één neuron is een dendrietboom.
Dendritic spines zijn speciale structuurtjes die op sommige dendrieten zitten.
Waarschijnlijk isoleren ze verschillende chemische reacties die bij sommige typen van
synaptische activiteit nodig zijn.
Het cytoplasma lijkt erg op die van axonen. Er zijn echter wel polyribosomen aanwezig,
vaak vlak onder spines.
Classificatie van neuronen (blz 45-46)
Neuronen zijn te classificeren op basis van:
- Aantal neurieten (unipolar, bipolar of multipolar).
- Vorm van dendrieten (stellate of pyramidal cellen bijvoorbeeld)
- Verbindingen (sensorische-, motoroische- of interneuronen)
- Axonlengte (Golgi type I voor lokaal, Golgi type II voor lange axonen.
- Soort neurotransmitter (cholinerg of adrenerg)
Glia (blz 46 – 48)
Naast neuronen zijn er ook gliacellen:
- astrocytes: Vullen extracellulaire ruimte; vermoedelijk invloed op groei van neurieten.
Bevatten ook neurotransmitter receptoren. Ook regulatie van extracellulaire matrix
(van bijvoorbeeld kalium).
- Myelinating glia: Vormen myeline schede als bescherming van axonen. Ertussen
openingen: Knop van Ranvier.
o oligodendroglia komen alleen in het centraal zenuwstelsel voor en zitten om
verschillende axonen heen.
o Cellen van Schwann komen alleen in de periferie voor en omringen altijd maar
één axon.
Andere cellen in de hersenen zijn:
- Ependymal cellen: in de ventrikels en spelen een rol bij neuronale ontwikkeling
(celmigratie)
- Microglia: functioneren als fagocyten; verwijderen dode neuronen en gliacellen.
H5 Synaptic transmission (blz 102 – 122 en 129 – 130)
Synaptische transmissie: overdracht van informatie via een synaps.
- electrische synapsen: informatie wordt electrisch doorgegeven; common in hersenen
- chemische synapsen: informatie wordt doorgegeven via neurotransmitters
Typen van Synapsen (blz 103 – 111)
Electrische synapsen:
- overdracht via gap junctions.
- afstand tussen membranen (3 nm) wordt overbrugd door connexins.
- vrije overdracht van kleine ionen
- Overdracht is bidirectional
- In invertebraten als koppeling tussen sensorische en motorische routes om snel te
ontsnappen
- In vertebraten overal in CZS
- Veroorzaakt postsynaptische potentiaal in tweede neuron.
Chemische synapsen:
- synaptische spleet: 20 – 50 nm, gevuld met extracellulaire eiwitten.
- Presynaptische element: meestal axonaal, bevat synaptische vesicles (50 nm diameter).
- Vesikels bevatten neurotransmitters
- secretory granules zijn grotere vesikels (100 nm), bevatten eiwitten
- Actieve zone: plaats van afgifte neurotransmitter.
- postsynaptische density: bevat neurotransmitter recpetoren (zet extracellulair chemisch
signaal om in intracellulair signaal).
CNS synapsen:
Typen:
- Axodendritisch: De postsynaptische membraan is dendriet
- Axosomatisch: Postsynaptische membraan is soma
- Axoaxsonisch: Postsynaptisch membraan is axon
- dendrodentritisch: zowel post- als presynaps is dendriet.
- Gray’s type I: Postsynaptisch membraan is dikker dan presynaptisch+ meestal
opwekkend
- Gray´s type I: Beide membranen zijn even dik; meestal remmend
Neuromuscular junction: Chemische synaps tussen axonen van motorneuronen en
skeletspieren. Neuromusculaire synaptische transmissie is snel; een actiepotentiaal in de
neuron veroorzaakt altijd een actiepotentiaal in de spier. Bijzonder: langste synapsen in het
lichaam en presynaptische terminal heeft veel actieve zones. De motorendplaat
(postsynaptisch membraan) bevat gezwollen blaasjes, zodat veel neurotransmitter wordt
opgenomen.
Principles of chemical synaptic transmission (blz 111 – 122 en 129 – 130)
Neurotransmitters: drie typen:
- aminozuren
- amines
- eiwitten
Veel voorkomend in centraal zenuwstelsel: glutamaat, GABA en glycine.
Synthese: Glutamaat en glycine zijn één van de twintig aminozuren die in heel het lichaam
voorkomen. Andere amines, zoals GABA wordt alleen gemaakt in neuronen die ze gebruiken.
Zij hebben specifieke enzymen om dit te bereiken. Synthese gebeurt vaak locaal in de
axonuiteinde.
Eiwitten worden gemaakt in het ruwe ER in het cellichaam en door axoplasmic transport naar
de terminal getransporteerd.
Release: Release wordt getriggerd door een actiepotentiaal waardoor calciumkanalen in de
actieve zones open gaan. Ca2+ gaat de axon in waardoor neurotransmitter wordt afgegeven
(exocytose: vesikel fuseert met membraan en geeft daardoor neurotransmitter af aan
synapsspleet). Eiwitten worden door de granules ook afgegeven door calcium, maar niet bij de
actieve zones en alleen bij meerder actiepotentialen achter elkaar.
Binding aan receptoren: Neurotransmitters in de synaptische spleet binden aan receptoren van
het postsynaptische membraan. Twee typen receptoren:”
- Tranmitter-gate ion chanals zijn eiwitten die een porie door het membraan vormen. Zij
gaan open als er een neurotransmitter aan bindt. Hierdoor ontstaat een actiepotentiaal
(Excitatory postsynaptic potential (EPSP); actiepotentiaal in postsynaptisch membraan
veroorzaakt door neurotransmitter uit presynaptisch die zorgen voor opening van Ca
en Na kanalen; Inhibitory door opening van Cl kanalen).
- G-eiwitgekoppelde receptoren: Ook voor langere signalen. Drie stappen:
1. Neurotransmitter bindt aan receptor eiwitten in postsynaptisch membraan
2. Receptor activeert kleine G-eiwitten, die langs de intracellulaire membraan
transporteren
3. G-eiwitten activeren effectoreiwitten; dat kunnen enzymen zijn (second
messenger) of ionkanalen.
Modulatie: Soms activeren g-eiwitten niet een ionkanaal, maar bijvoorbeeld cAMP,
dat een kinase is voor phosphorylatie die vervolgens een kanaal kan openen. Het
kanaal gaat nu iets meer open.
Autoreceptoren: Presynaptische receptoren die gevoelig zijn voor de neurotransmitter die ze
zelf afgeven. Zo kunnen ze zichzelf reguleren zodat niet teveel neurotransmitter wordt
afgegeven.
Na interactie met postsynaptisch membraan moet de neurotransmitter uit de synapsspleet
verdwijnen. Dit kan door diffusie, reuptake (waarna het wordt vernietigd door enzymen of
weer opgenomen in vesikels) of afbraak in de synapsspleet (bijvoorbeeld AcCh).
H 6 Neurotranmitter systemen (blz 134 – 163)
Toevoeging –ergic duidt op synaps voor bijv adrenaline (=adrenergic) of het systeem.
Het bestuderen van neurotransmittersystemen (blz 135 – 141)
Een neurotransmitter:
1. wordt gesynthetiseerd en opgeslagen in de presynaptische neuron
2. wordt afgegeven door het presynaptisch axonuiteinde na stimulatie
3. produceert een respons in de postsynaptische cel
Localisatie van transmitters en hun synthetiserende enzymen
Immocytochemistry: Localiseren van een bepaald molecuul in een bepaalde cel. Het molecuul
wordt in de bloedbaan gespoten en induceert een immuunreactie, waarbij antilichamen
worden aangemaakt. Antilichamen worden gelabeld en in hersenen gespoten. Binden aan
neurotransmitters en zo is te zien in welke cellen neurotransmitters aanwezig zijn.
In situ hybridization: het mRNA van een bepaald eiwit wort gebonden aan een probe
(hybridizatie). De probe wort gelabeld en door autoradiografie wordt bekeken in welke cellen
de probe aanwezig is.
Bestuderen van transmitter afgifte
Soms is de afgifte van een axon te bepalen door de neuron te activeren en de vloeistof uit de
synapsspleet te isoleren en te analyseren.
In het centraal zenuwstelsel worden vaak meerdere systemen tegelijk geactiveerd. Door een
stukje brein in vitro te stimuleren en alle chemische stoffen die afgegeven worden te
analyseren, is er wel informatie te krijgen. Stimulatie gebeurd door te incuberen in K+ en dan
Ca2+ toe te voegen. Hiermee weet je niet zeker of de transmitter inderdaad door de
axonterminal wordt afgegeven.
Microionophorese: Er wordt iets toegevoegd aan het neuron. Door een ionoplossing ontstaat
er een potentiaal. Het verschil kan worden gemeten.
Het bestuderen van receptoren
Receptor subtype: alle receptoren waar een neurotransmitter aan kan binden.
Neurofarmacologische analyse: Naam van receptor is vaak gebaseerd op de agonist (nicotine
en muscarine; beiden receptoren voor Ach).
Opiaat: Een pijnverminderende neurotransmitter. De receptor is te vinden door een ligandbinding methode, waarbij de optiaat wordt gelabeld. De ligand bindt aan de receptor,
waardoor de receptor gedetecteerd kan worden.
Moleculaire analyse: Door het bestuderen van de peptidestructuur wordt de werking van de
receptor duidelijk.
Neurotransmitter chemie (blz 141 tm 152)
Dale’s principle: Een neuron heeft altijd maar één neurotransmitter. Dit is niet altijd waar;
sommige neuronen hebben meerdere neurotransmitters. Dit zijn cotransmitters.
Cholinerge neuronen: Ach is een neurotransmitter die vooral neuromusculair werkt. Het
wordt aangemaakt door motorneuronen in het ruggemerg en hersenstam.
AcetylCoA + choline (enzym CHAT) ACh
Dit wordt afgebroken door acteylcholinesterase, waarna choline weer gerecycled wordt (via
Na+ weer in neuron); De snelheid is afhankelijk van het cholinetransport door Na+.
Catecholaminergic neurons (adrenerg): Dopamine, noradrenaline en adrenaline. Deze zijn in
het zenuwstelsel betrokken bij beweging, stemming, aandacht en viscerale functies.
Tyrosine (enzym TH) Dopamine (enzym DBH) noradrenaline (enzym RNMT)
Adrenaline.
TH is de beperkende factor voor catecholamineactiviteit.
Bij Parkinsson degeneren de dopaminerge neuronen.
De afbraak van deze neurotransmitters gebeurd niet snel via een enzym (afbraak ACh wel)
maar ze worden verwijdert uit de synapsspleet door reuptake (via Na+ transporters. in axonen
worden ze hergebruikt of afgebroken door MAO.
Serotonerge neuronen: Serotonine (5HT). Betrokken bij stemming, gedrag en omotie en slaap.
Tryptofaan (enxym trypt hydroxylase) 5HTP (decarboxylase) 5HT. (tryptofaan zit o.a.
in graan en vlees).
Om depressie tegen te gaan worden reuptakeblokkers gebruikt die de heropname van
serotonine remmen.
Aminoacidergic neurons:
- Glutamaat, Glycine en GABA
- Glutamaat en glycine worden gemaakt uit glucose (komen overal voor, maar
concentratie verschilt)
- GABA ontstaat uit glutamaat (enzym: GAD). GABA is stimulerend, glutamaat is
remmend.
- Reuptake van deze neurotransmitters vindt plaats door Na+.
Andere neurotransmitters:
- ATP: De afgifte hiervan is afhankelijk van Ca2+. Vaak werkt het als cotransmitter;
bindt aan purinerge receptoren.
- Endocannabinoïde:
• Kleine vetmoleculen
• Retrograad (van post naar pre): Ca2+ komt in postsynaps en veroorzaakt daar
synthese van endocanabinoide.
• Zit niet opgeslagen in vesikels, maar wordt op aanvraag aangemaakt
• Zijn membraanpermeabel
• Bindt aan CB1 receptor op presynaptischmembraan (G gekoppeld) en remt daar de
opening van Cxa2+ kanalen en dus de afgifte van neurotramitters.
- NO: gasvormig. Reguleert de bloedbaan. Is erg diffuus en wordt snel afgebroken.
Veel neurotransmitters hebben ook niet-neurale functies.
Transmitter gated channals (blz 152 tm 157)
Basisstructuur:
Nicotine ACh receptor: 5 subunits vormen samen een porie. Subunits α (2x, β, γ, δ. Als ACh
aan a bindt gaat het kanaal open.
De meeste receptoren zijn pentameer. Glutamaatreceptoren zijn tetrameer.
Aminozuurkanalen: Eigenschappen die de functie beïnvloeden:
- De famcologie van de bindingsplaats beschrijft welke transmitters hen beïnvloeden.
- De kinetiek van het bindingsproces en het kanaal bepaalt de effectduur
- De selectiviteit van de kanalen bepaalt of Ca2+ erdoor kan en dus of het stimuleert of
remt
- De doorstroom bepaalt de sterkte van het effect.
Glutamaatkanalen hebben receptoren AMPA, NMDA en kainate.
AMPA is permeabel voor Na+ en K+, niet voor Ca2+; veroorzaakt depolarisatie.
NMDA is permeabel voor Ca2+ maar wordt dichtgehouden door Mg2+. Het kanaal gaat open
door depolarisatie (dus na opening van AMPA).
GABA en Glycine kanalen zijn Cl- kanalen. De bouw lijkt op ACh kanalen. Benzodiazepines
en barbituraat en ethanol versterken het effect van GABA (nog meer remming!)
G protein-coupled receptors en effectors (blz 157 tm 163)
Deze receptoren werken via GTP.
Basisstructuur: Vaak porie van 7 eiwitten met 2 bindingsplaatsen voor transmitters.
Werking:
- elk GTP eiwit heeft 3 subunits, α, β, γ.
- In rust zit GDP aan Gα en G-eiwit zweeft door membraan
- G-eiwit botst tegen receptor met transmitter; GDP gaat los en GTP uit cytosol bindt
aan Gα.
- Gα + GTP splitst van Gβγ.
- Beiden beïnvloeden effector eiwitten
- Gα breekt GTP weer af tot GDP, waarna de subunits weer bij elkaar komen.
Sommige G-eiwitten stimuleren een proces, anderen remmen datzelfde proces.
Effector systemen (korte weg): Gβγ stimuleert een ion kanaal (ACh en GABA); dit is het
snelste eiwitsysteem
Second messenger: G-eiwit stimuleert een enzym waardoor een secondmessengercascade
ontstaat.
Transmitter activeert receptor activeert G-eiwit stimuleert adenylcyclase om ATP
om te zetten in cAMP activeert PKA fosforyleert kaliumkanalen.
Een neurotransmitter activeert meerdere kanalen.
H 13 Spinal control of movement
Het somatisch motorsysteem (blz 424 tm 426)
•
Gladde spieren: Aangestuurd door autonoom zenuwstelsel. Zorgt voor peristaltiek in
darmen en regulatie van bloeddruk
• Gestreepte spieren:
o Hartpieren: ritmische samentrekking zonder innervatie. Het autonome
zenuwstelsel innerveert het hart om de hartslag te versnellen of vertragen.
o Skeletspieren: Beweging van ledematen, oogbeweging, ademhaling,
gezichtsexpressie en spraak
Elke skeletspier is omgeven door bindweefsel. In een spier zitten honderden spiervezels, die
elk door een axon met CZS wordt verbonden. Skeletspieren en hun neuronen heten samen het
somatisch motorsysteem. Onderscheid in:
• Axiale spieren: Verantwoordelijk voor beweging van de romp (houding)
• Proximale spieren (girdle): beweging van schouder, ellebogen en knieën (beweging)
• Distale spieren: handen, voeten, vingers en tenen (manipulatie van dingen)
The lower motor neuron (blz 426 tm 430)
Lower motor neuronen: bevinden zich in de ventrale horn van het ruggemerg en innerveren de
somatische spieren. De axonen vormen samen de ventral roots, die samen met een dorsal root
een ruggemergzenuw vormen. Twee categoriën (alpha en gamma motorneuronen):
Alpha motor neuronen: zorgen voor generatie van kracht door spieren (samen met de
spiervezels vormen ze motor unit; alle motorneuronen die samen een spier innerveren zijn een
motorneuron pool).
De sterkte van spiercontractie wordt goed gereguleerd door het zenuwstelsel op verschillende
manieren:
1. Aanpassing van de vuurfrequentie; een alpha motor neuron laat ACh vrij in de synaps
tussen de zenuw en de spier. Dit zorgt voor een EPSP (excitory postsynaptic
potential), waardoor de spier samentrekt.
2. De hoeveelheid spiervezels die een motorneuron aanstuurt.
Excitation-contraction coupling (blz 432 tm 437)
Spiercontractie: ACh in synapsspleet bindt aan nicotine receptoren. Na+ kanalen openen,
EPSP zorgt voor actiepotentiaal in spiervezel. Ca2+ wordt afgegeven door organel in
spiervezel, wat leidt tot contractie.
Spiervezelstructuur: Ontstaat uit mesoderm door fusie van precursorcellen (myoblasts),
daardoor meerdere celkernen. Cel omgeven door sarcolemma (membraan). In de cel
mytofibrils, die samentrekken bij actiepotentiaal in sarcolemma. Omgeven door
Sarcoplasmatisch reticulum, dat Ca2+ bevat. Om de SR zit een T-tubulus.
Moleculaire basis van vezelstructuur: Een myofibril wordt gescheiden in twee segmenten
door Z lines. Een myofibrilsegment tussen twee Z lines heet een sarcomeer. Aan de Z lies
zitten dunne filamenten, die niet met elkaar in contact komen. De dunnen filmaneten schuiven
langs de dikke, waarbij de Z lines nar elkaar toekomen. Dit is de contractie. Dit ontstaat door
een interactie tussen myosine (op dik filament) en actine (op dun filament).
In rust kunnen myosine en actine geen interactie aangaan door troponine op actine. Als Ca2+
bindt aan troponine en ATP hieraan binden.
Samenvatting:
Excitation
1. Actiepotentiaal in alpha motor neuron axon
2. ACh afgifte door de axonterminal van dit alpha motor neuron in de neuromusculaire
ruimte.
3. De nicotinereceptorkanalen in de sarcolemma gaan open en het postsynaptisch
sarcolemma depolariseert (EPSP)
4. Voltage-gated natriumkanalen gaan open, waardoor een actiepotentiaal in de
spiervezels ontstaat die via het sarcolemma door de T tubuli gaat.
5. Depolarisatie van de T tubulus veroorzaakt afgifte van Ca2+ uit het SR.
Contraction
1. Ca2+ bindt aan troponine
2. Myosine bindingplaatsen op actine komen vrij
3. Myosinehoofd bindt aan actine
4. Myosine loopt langs actine
5. Myosine hoofd gaat weer los door ATP
6. De cyclus gqaat door zolang Ca2+ en ATP aanwezig zijn.
Relaxation
1. Als de EPSP eindigt en de sarcolemma en T tubuli weer terug gaan naar hun
rustpotentiaal
2. Ca2+ is opgenomen door SR door een ATP gedreven pomp
3. Myosinebindingsplaatsen voor actine zijn bedekt door troponine.
Bij dode mensen ontspannen spieren niet meer doordat er geen ATP meer beschikbaar is.
Spinal control of motor units (blz 437 tm 449)
Proprioceptor: Een axon binnen in skeletspier in de musle spindles (stretch receptor) die zijn
eigen lengte registreert (via Ia activiteit).
Myotatische reflex: (ook stretch reflex): Als een spier uitgerekt is (waargenomen door
propriorecptor) trekt hij automatisch weer samen.
In de muscle spindles zitten intrafusal fibers (erbuiten intrafuseal, met alpha motor neuronen)
met gamma motor neuronen. Zij zorgen dat de spieren weer terug gaan naar hun setpoint. (als
tegenhanger van alpha motor neuronen).
Golgi tendon organen controleren de kracht van de contractie (via Ib activiteit). Dit werkt
vaak door remming van de alpha motor neuronen.
Interneuronen krijgen signalen van sensorische axonen, axonen uit de hersenen en uit lagere
motor neuron axonen. Zij zorgen voor gecoördineerde bewegingen in reactie op input. Dat
gebeurt zowel door inhibitory input als door excitatory input.
- Reciprocal inhibition: De ene spier contraheert, de andere moet nu wel uitstrekken
(bijv in armen en benen).
H 15 Chemical control of the brain and behavior (blz 842 – 507
The secretory hypothalamus (blz 484 tm 490)
Plaats van de hypothalamus: Onder de thalamus, langs de wand van het derde ventrikel. Met
een steeltje verbvonden aan de hypofyse.
Thalamus: Ligt in het punt naar punt pad dat uitkomt in de neocortex. Betrokken bij beweging
en gevoel.
Hyphothalamus: Integreert somatische en viscerale respons in overeenstemming met
behoeften van het brein. De hypothalamus is verantwoordelijk voor de homeostase (regulatie
van hartslag, lichaamstemperatuur, bloeddruk, PH,zuurstof, glucose enz).
Periventriculaire zone is een van de zones in de hypothalamus. Ligt tegen het derde ventrikel
aan. Hierin zitten onder andere cellen die de suprachiasmatische nucleus vormen (SCN), net
boven het optisch chiasme; verantwoordelijk voor innervatie van de retina en dag-nacht ritme.
Ook controle van AZS en regulatie van parasympathische en sympathische innervatie van
viscerale organen. . Ook neuyrosecretory neurons, die naar de hypofyse gaan.
De hypofyse
Twee delen: Posterior en anterior
Posterior
Neurohormoon: Hormoon dat door een neuron wordt afgegeven aan het bloed.
Magnocellular neurosecretory cells (in hypothalamus): Geven oxytocine en vasopressine af
aan het bloed (neurohormonen).
Oxytocine: Zorgt voor contractie van uturus tijdens geboorte en melkafgifte bij zogen
(getriggerd via thalamus, cortex en hypothalamus).
Zorgt voor contractie van uturus tijdens geboorte en melkafgifte bij zogen (getriggerd via
thalamus, cortex en hypothalamus).
Vasopressine (ADH): regulatie van bloedvolume en zoutconcentratie (dorst: lager
bloedvolume, meer zout in bloed). Veranderingen in waterhuishouding worden waargenomen
in zoutconcentratiegevoelige cellen in de hypothalamus en drukreceptoren in cardiovasculair
systeem. Dit wordt gecommuniceerd met de nieren, die renine afgeven aan het bloed. De lever
maakt hierop angiotensine I uit waar angiotensine II uit wordt gemaakt die de aderen, nieren
en de hersenen beïnvloeden.
Anterior
De anterior lob is geen onderdeel van de hersenen maar een klier, die door hormonen andere
klieren in het lichaam beïnvloedt (het endocriene systeem). Deze ‘masterklier’ wordt weer
beïnvloed door de parvocellulaire neuroscretiecellen in de hypothalamus. Zij geven
hypophysiotropic hormones af aan bloedvezels naar de hypofyse. Dit wordt samen de
hypothalamopituitary portal circulation genoemd.
De hypofyse geeft hormonen af die op hun beurt klieren weer stimuleren tot hormoonafgifte.
Het autonome zenuwstelsel (blz 490 tm 497)
Autonoom zenuwstelsel: Onderverdeeld in sympathisch en parasympathisch. Reguleert
autonome functies onafhankeiljk van de wil. In vergelijking met somatisch motorsysteem is
de regulatie langzaam, maar langduriger en op grotere schaal. Wordt ook gereguleerd door de
hypothalamus.
Verschil tussen somatische motor en autonoom zenuwstelsel: De cellichamen van de
somatische motor liggen allemaal in het CZS. Die van het AZS liggen in autonome ganglia
buiten het CZS. Zij worden aangestuurd door preganglionaire neuronen (disynaptic pathway).
De preganglionaire neuronen van het sympathische deel komen uit het midden van het
ruggemerg, die van het parasympathische deel uit de hersenstam en het onderste deel van het
ruggemerg. Hun ganglia zitten in hun doelorganen en zij zijn dus langer dan de zenuwen uit
het parasympatische deel.
De ANS innerveert:
- klieren (zout, zweet, tranen enz)
- hart en bloedvaten (controle van bloeddruk)
- bronchiën v.d. longen (zuurstofbehoeften)
de ANS reguleert:
- De darmen en metabolische functies van de lever en pancreas
- De functie van de nieren, blaas, dunne darm
- Seksuele responsen van geslachtsorganen.
- Interactie met immuunsysteem
Erectie: Penis vult met bloed door parasympaticus. Orgasme wordt getriggerd door
parasympathicus. De parasympaticus zorgt dus voor erectie, terwijl de sympaticus het afmaakt
door klaar komen. (Impotentie komt dus voor bij overstress; teveel sympaticus zonder
parasympaticus).
Enterisch deel: neuraal systeem in de wand van slokdarm, maag, darmen, alvleesklier en
galblaas. bevat myenteric plexi (sensorische neuronen) en submucous plexi (autonome
motorneuronen). Betrokken bij het verteringssysteem. Het is een redelijk zelfstandig systeem
maar wordt via het sympatisch en parasympatische deel soms aagnestuurd.
Deze systemen worden allemaal aangestuurd via de hypothalamus. Ook zijn de verbindingen
tussen de periventrikulaire zone en de hersenstam en ruggemerg belangrijk bij autome
controle.
Neurotransmitters in autonoom zenuwstelsel
preganglionair
ACh is de belangrijkste. (sympatisch) Bindt aan nicotinereceptoren, die een EPSP
veroorzaken. (in skeletspieren zit het ook; motorsysteem, niet AZS). Bindt ook aan
muscarinereceptoren, waardoor zowel EPSP als IPSP kan ontstaan.
NPY en VIP: neuroactieve receptoren diew ook door preganglion wordt afgegeven
(modulatie).
Postganglionair
Noradrenaline: verspreid via bloed; heeft wijd effect
ACh: locaal effect
Sympatische medicijnen: ondersteunen noradrenalineactiviteit of remmen muscarineactiviteit
van ACh. (bv. atropine)
Parasympatische medicijnen: ondersteunen muscarine of remmen Noradrenaline. (bijv
propranolol).
Adrenalinekomt uit de medulla. Gemaakt uit noradrenaline en heeft hetzelfde effect als
sympathische zenuwstelsel. Geeft dus een sympatische kick in het hele lichaam.
The diffuse modulatory systems of the brain (blz 498 tm 507)
Overeenkomst tussen verschillende duffuse modulatory systems:
- De kern van elk systeem heeft een klein aantal neuronen (een paar duizend)
- De neuronen komen uit het centrum van het brein, meestal de hersenstam
- Elk neuron kan veel anderen beïnvloeden, omdat elk axon met meer dan 100 000
postsynaptische neuronen contact heeft.
- De synapsen geven neurotransmitters af aan de extracellulaire vloeistof, zodat het naar
veel neuronen kan.
Locus coeruleus (noradrenerg): Neuronen in de pons. (12000 neuronen, twee per brein). Deze
neuronen innerveren elk deel van het brein. (cerebrale cortex, thalamus, hypothalamus, bulbus
olfactorus, cerebellum, middenbrein en ruggemerg). BETROKKEN bij regulatie van attentie,
slaap-waakritme, leren en geheugen, angst en pijn, stemming en breinmetabolisme.
De noradrenerge neuronen worden geactgiveerd door nieuwe, onverwachte, niet pijnlijke
stimuli in de omgeving (minst actief bij rustig eten). Voornaamste functie waarschijnlijk hret
stimuleren van brein responsiveness, waarbij de motorsystemen efficiënter worden gemaakt.
Raphe nuclei (serotonerg): Negen nuclei die bij elkaar liggen aan elke zijde van de middenlijn
van de hersenstam. De caudale innerveren het ruggemerg, de rostrale innerveren de rest van
het brein net zo diffuus als de noradrenerge nuclei. Betrokken bij het activeringssysteem van
de hersenen. Controle van slaap-waak ritme en betrokken bij verschillende slaapfasen. Ook
betrokken bij regulatie van stemming en emoties.
Substantia nigra en Ventral Tegmental Area (dopaminerg): Vanuit substantia nigra gaan
axonen naar striatum, waar de initiatie van activiteiten o.i.v. wil wordt vergemakkelijkt. (bij
degeneratie: Parkinsson).
Vanuit ventraal tegmentaal gebied innervatie van frontale cortes en deel van het limbisch
systeem (telencephalon).
De cholinerge basale voorbrein en hersenstamcomplex: Cholinerg modulatory systeem in
basale voorhersenen: Innervatie van hippocampus (medial septal nuclei) en neocortex (basale
nuclei of Meynert). Functie is niet precies bekend; gaan eerste dood bij alzheimer. Ook
betrokken bij slaap-waakritme en leren en geheugen.
Pontomesencephalotegmetal complex: In pons en midbrain. Werkt vooral op de dorsale
thalamus (samen met noradrenerge en serotonerge systemen) door regul,atie van de snsory’se
nuclei.
Drugs en diffuse modulatory systems:
Hallucinogenen: Veroorzaken hallucinaties. Bijv paddo’s en LSD (droomwereld, gevoelig
voor sensorische stimuli, mixen van perceptie (plaatjes veroorzaken geluid of geur).
De chemische structuur lijkt op serotonine. LSD is agonist op serotonine receptoren op
presynaptisch uiteinde in raphe nuclei. Dit remt de afgifte van serotonine (verminderde
activiteit raphe nuclei). Dit is niet het enige effect van LSD; ook zonder raphe nuclei heeft
LSD effect.
Stimulants: (cocaïne en amphetamine). Werken op synapsen van noradrenerge en
dopaminerge systemen. Geven gevoel van zelfvertrouwen, allertheid, euforie en minder
honger. Ze werken op sympathische deel van de periferie. Ze blokkeren de reuptake van
catecholaminen. Ook stimuleren ze de afgifte van dopamine.
H 17 Sex and the brain (blz 534 – 540; 544 tm 547 (647 tm 649 alleen
lezen))
Reproductieorganen vallen niet onder het zenuwstelsel, maar worden geactiveerd door de
hormonen die de hypofyse afgeeft. Deze hormonen stimuleren afgifte van hormonen in ovaria
en testes. Deze sekshormonen beinvloeden het lichaam én de hersenen.
Sex and gender (blz 534 tm 537)
Individu wordt man o.i.v. SRY gen; anders wordt het een vrouw. SRY zorgt voor de vorming
van de testes.
The hormonal control of sex (blz 537 tm 540)
De hypofyse reguleert de hormoonafgifte in de ovaria en testes. Deze hormonen zijn crusiaal
voor de ontwikkeling en functie van het voortplantingssysteem en seksueel gedrag. Het zijn
steroide hormonen.
Androgenen: Mannelijke hormonen (komen in mindere mate ook bij vrouwen voor)
Oestrogenen: Vrouwelijke hormonen (komen in mindere mate ook bij mannen voor).
Door hun structuur kunnen deze hormonen door celmembranen heen en binden aan
receptoren in het cytoplasma (oxytocine en vasopressine zijn eiwittten; kunnen dat dus niet).
Verschillen in concentratie van receptoren leiden tot verschillen in effect in het brein.
De stijging van testosteron bij mannen gaat altijd gepaard met uitdaging, boosheid en conflict.
De hypofyse geeft LH en FSH af (gonadotropines) onder invloed van GnRH uit de
hypothalamus.
Neurale invloed uit de retina naar de hypothalamus veroorzaakt verandering in de afgifte van
GnRH.
Bij mannen ontstaat uit LH testosteron. FSH is betrokken bij de vorming van spermacellen in
de testes.
Bij vrouwen veroorzaaken LH en FSH secretie van oestrogeen uit de overia.
The neurochemistry of reproductive behavoir (blz 544 tm 546)
Onderzoek naar monogamie op woelmuizen:
De prairiewoelmuis is monogaam, heel sociaal en mannetje en vrouwtje leven samen in één
nest.
De weidewoelmuis is juist heel asociaal.
Uit onderzoek blijken de oxytocine en vasopressine receptoren in weidemuizen en
prairiewoelmuizen heel erg te verschillen. Alleen tijden het zogen van het weidevrouwtje
lijken haar receptoren op die van de prairiemuis.
Ook zijn vasopressine en oxytocine betrokken bij parentinggedrag. Misschien
verantwoordelijk voor romantiek?????
Why and how male and female brains differ (blz 546 tm 549)
(alleen lezen)
Sexual dimorphism: verschil in mannetjes en vrouwtjes.
H 20 Language (blz 620 tm 625; 633 tm 637 (alleen lezen))
Broca’s area en wernicke’s area (blz 620)
Leasie in de frontale kwab leidt tot spraakproblemen (vooral links). Broca’s area: Gebied in
de linker frontale kwab die dominant is voor spraak.
Wernicke’s area: een gebied in linker frontale kwab die ook betrokken is bij spraak.
Types of aphasia (blz 621 tm 625)
Broca’s aphasia: Moeite met spraak, niet met horen en lezen. Begrip is wel goed, als het niet
te moeilijke zinnen zijn. Praten gaat in telegramstijl.
Wernicke’s aphasia: Spraak is goed maar begrip slecht.