72S3 k .DIENST VOOR DE IJSSELMEERPOLDERS 9280 UOTHHEK : RUK IJ DE LD.LRS Intern Rapport n o . 1 9 4 . BEDRIJFSGEBOUWEN VOOR WEIDEBEDRIJVEN IN OOSTELIJK FLEVOLAND door ir. C. Berger en J. Koopal, ing. RIJKSDIENST VOOR DE IJSSELMEERPOLDERS Wetenschappelijke Afdeling KAMPEN 1970. X/70/412/17 rmVH 3Z$0 >. - ' I N H 0 UD biz. 1. De afmetingen van de bedrijfsgebouwen 1 1.1. Inleiding 1 1.2. De s t a l g r o o t t e 1 1.3. De mestopslag 2 1.4. De w e r k t u i g e n b e r g i n g 3 1.5. Overige gebouwenruimten 3 2. De plattegronden 3. Bouwkundige aspecten 4. De erfsituatie 8 5. Economische aspecten 8 5.1. De investeringskosten 8 5.2. De jaarlijkse kosten 11 5.3. Een prijsvergelijking tussen de stallen van de Rijksdienst voor de Ijsselmeerpolders en de stallen die in het kader van het 0. en S. fonds worden gesubsidieerd 13 6. Samenvatting 14 7. Literatuur 15 Bijlagen 1 t/m 8 Fig. 1 De d r i e - r i j i g e Fig. 2 De v i e r - r i j i g e l i g b o x e n s t a l met een a p a r t e wachtruimte Fig. 3 De v i e r - r i j i g e l i g b o x e n s t a l (zonder a p a r t e wachtruimte) met de w e r k t u i g e n b e r g i n g in h e t hoofdgebouw Fig. 4 De s t a l van f i g u u r 3 met een voerband en v o l l e d i g b e z e t met v e e , dus ook in w e r k t u i g e n b e r g i n g 3. Fig. 5 Een v e e l voorkomende e r f s i t u a t i e 4. Fig. 6 De i n v e s t e r i n g s k o s t e n b i j een toenemend a a n t a l koeien en van d i v e r s e s t a l l e n 5. Fig. De j a a r l i j k s e k o s t e n b i j een toenemend a a n t a l koeien en van d i v e r s e s t a l l e n 6. Tabel L i g b o x e n s t a l l e n . De i n v e s t e r i n g e n in guldens p e r melkkoe 7. Tabel Grupstallen. 8. Tabel Een o v e r z i c h t van de i n v e s t e r i n g e n der hoofdgroepen in guldens per koe 1. 2. X/70/412 ligboxenstal De i n v e s t e r i n g e n in guldens per melkkoe 1. De afmetingen van de bedrijfsgebouwen. 1.1. Inleiding. Het houden van melkvee is tot 1969 in de Ijsselmeerpolders alleen voorgekomen op de gemengde bedrijven. Met ingang van de uitgifte 1968 is besloten om het gemengde bedrijf niet meer uit te geven. Om veehouders die op het oude land hun bedrijf wegens stadsuitbreidingen, wegenaanleg enz. moeten verlaten toch in de gelegenheid te stellen hun bedrijf elders voort te zetten zijn met ingang van uitgifte 1968 een viertal weidebedrijven verpacht. In de uitgifte 1969 zijn acht weidebedrijven in pacht uitgegeven. De gemengde bedrijven, waar aanvankelijk, niet meer dan 40 koeien gehouden werden, hebben in Oostelijk Flevoland alle een dubbele Hollandse stal. Deze stal is een laagbouwstal die uitgebouwd is tegen een veldschuur. Sinds 1966 worden nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen van de landbouw ontworpen en ontwikkeld door de Werkgroep Boerderijenbouw van de Rijksdienst voor de Ijsselmeerpolders*, die in 1967 en 1968 de bedrijfsgebouwen voor de in dit rapport besproken weidebedrijven ontworpen heeft. In de periode van 1965 tot en met 1969 is in Nederland de ligboxenstal sterk opgekomen: in de winter van 19651966 waren er nog geen 20, in de winter van 1966-1967 ongeveer 120 en in die van 1967-1968 meer dan 400 ligboxenstallen in gebruik. Het aantal koeien waarbij het verantwoord is van de grupstal over te stappen op de ligboxenstal is van 1965 tot 1969 teruggelopen van 50 stuks tot 30 a 40 stuks. Omdat in 1968 de discussie over de voor- en nadelen van grupstallen en ligboxenstallen nog volop aan de gang was is er in dit artikel een vergelijking gemaakt tussen de economische, bouwkundige aspecten van grupstallen en ligboxenstallen zoals die in Oostelijk Flevoland vanaf 1966 gebouwd zijn. In 1967 werd er in Nederland ook nog veel gediscussieerd over de meest gewenste plattegrond voor ligboxenstallen en bij het ontwerpen kwam men als 't ware vanzelfsprekend steeds weer uit met de plattegrond van die stal, die na een bezoek de meeste indruk gemaakt had. Bij het ontwikkelen van de plattegronden is van meet af aan het Consulentschap van Boerderijbouw te Wageningen geraadpleegd. Ook met het Instituut voor Landbouwbedrijfsgebouwen is regelmatig contact geweest. Beide instanties hebben dus hun inbreng gehad in de in dit rapport beschreven ligboxenstallen. 1.2. De s t a l g r o o t t e . Het k l e i n s t e b e d r i j f was 27 ha en h e t g r o o t s t e 43 ha. Uitgegaan i s van een opbrengst van 4660 kg zetmeelwaarde per ha g r a s l a n d b i j een g i f t van 260 kg zuivere Behalve de a u t e u r s z i t t e n in deze Werkgroep i r . S. Bakker en i r . S.L.Duursma. X/70/412 2. stikstof per ha, terwijl voorts werd aangenomen dat gedurende de stalperiode ongeveer 20 kg ingekuild bieteblad per g.v.e. per dag werd gegeven als aanvulling op het hooi en/of het ingekuilde gras. Opstelling van een voederbalans leerde dat het mogelijk was 2 melkkoeien plus bijbehorend jongvee per ha te houden. In deze berekeningen bestond een melkkoe voor 0,3 deel uit drachtige of melkgevende vaarzen, die als 0.8 g.v.e. in de voederbalans waren genoteerd. Pinken en kalveren waren er evenveel als vaarzen. Het kwam er dus op neer dat er per ha grasland twee grootveeboxen, 0,6 jongveeboxen en ruimte voor 0,6 kalf aanwezig moe<_ten zijn. In deze berekeningen is het producerend vermogen van het grasland eigenlijk het grote vraagteken, Hier is weinig van bekend. Het vermoeden bestaat dat het grasland meer dan 4700 kg zetmeelwaarde produceert- Hier staat dan tegenover dat de zekerheid om ieder jaar voldoende bieteblad aan te kopen ontbreekt. In jaren met een natte herfst schijnt dit moeilijk te zijn. Uit de gegevens van een negental bedrijven in de Noordoostpolder (1966) met een graslandverplichting van 5/6 deel kwam een veebezetting van 1,9 melkkoe per ha grasland naar voren. Het bouwplan bestond gemiddeld voor 98% uit grasland. Op grotere bedrijven zal deze veebezetting misschien iets lager zijn. Evenals in het voorgaande jaar waren de pachters van de uitgifte 1969 reeds bekend voordat begonnen was met de bouw van de stallen. Van de acht ligboxenstallen zijn er zes op verzoek van de pachter verlengd met het gevolg dat het aantal grootveeboxen in totaal met 14% en het aantal jongveeboxen met 3% werd uitgebreid. De veebezetting van de weidebedrijven en de wijze waarop het vereiste ruwvoer wordt verkregen, zal nauwgezet worden gevolgd. 1.3. De mestopslag. In eerste instantie waren er ten aanzien van de mestopslag twee typen weidebedrijven te onderscheiden: bedrijven waar het mogelijk was voor de bewaring een open grondkuil te maken met een bodem die voor minstens 50 cm uit ongeroerde klei moest bestaan en bedrijven waar dit niet mogelijk was. De eerste bedrijven kregen voor de mestbewaring een open grondkuil met een bewaarcapaciteit van 120 dagen mestproduktie. De laatstgenoemde bedrijven, die ook een lichtere bovengrond hadden, zodat uitrijden van de mest in de winter er eerder mogelijk moest zijn, kregen de beschikking over een grote bovengrondse betonnen silo met een bewaarcapaciteit van 60 dagen. De investeringen voor beide mestbewaringen zijn even hoog. Het systeem van de open grondkuil is bij de pachters niet in de smaak gevallen. Men twijfelt er aan of de mest voor 100% uit de grondkuil kan worden gepompt. Op het oude land is gebleken dat in zulke gevallen een klein deel van de mest blijft zitten. Het X/70/412 3. tijdstip van leegpompen is ook van belang. Het is wel mogelijk de mest volledig te verwijderen na zeer krachtig rondpompen. Het is niet onmogelijk dat de kaden dan wegeroderen. Ook neemt de grondkuil, vnl. door de breedte van de voet van de kade veel ruimte op het erf in beslag. Met ingang van de uitgifte 1970 zullen daarom alle bedrijven een bovengrondse mestopslag in silo's krijgen, waarin 50 a 60 dagen mestproduktie kan worden geborgen. Het toevoerkanaal naar de drijfmestopslag bestaat uit een diepe drijfmestgoot. De pomp voor het vloeibaar maken van de mest in de silo en het leegpompen van de silo wordt ook gebruikt voor het vloeibaar maken van de drijfmest in de drijfmestgrup - een extra leiding teneinde een circuit te verkrijgen is dan nodig waarna dezelfde pomp omgezet wordt voor het oppompen van de mest uit de grup in de silo. Diverse instanties werken aan een systeem om de vaste en vloeibare bestanddelen van de drijfmest te scheiden. In verband met het hoge kaligehalte van de kleigrond waarop het grasland in Oostelijk Flevoland ligt kan het gewenst zijn de gier niet over het land te rijden. Het afbreken van gier in een beluchtingssilo lijkt momenteel een van de goedkoopste methoden van vernietiging. 1.4. De werktuigenberging, De werktuigen op 17 weidebedrijven van 23 ha in de Noordoostpolder hadden 2 gemiddeld een oppervlakte van 76 m voor berging nodig. Latere berekeningen hebo ben aangetoond dat op grotere bedrijven de werktuigenberging tot 130 m kan op- lopen (Boekee, 1969). De opraapwagen, de mestverspreider en de vacuumtank zijn de enige werktuigen die in samenwerking met een of twee andere bedrijven worden gebruikt. Alle weidebedrijven hebben in de eerste twee uitgiftejaren, 1968 en 1969, een vrijstaande, open werktuigenberging met een oppervlakte van 115 m gekregen. De weidebedrijven die in 1970 zullen worden uitgegeven, krijgen hoogstwaarschijnlijk een werktuigenberging in het hoofdgebouw. Hierdoor wordt de flexibiliteit van de stal vergroot. 1.5. Overige gebouwenruimten. Bij 70 a 80 koeien wordt de 8-standsvisgraatdoorloopmelkstal vervangen door de 10-standsdoorloopmelkstal. Bij voldoende vaardigheid van de melker kan in de 10-stansmelkstal met de methode P^s worden gemolken. De melkleiding ligt in alle doorloopmelkstallen laag. Het melken van 50 tot 60 koeien per uur is niets bijzonders meer. Indien men 's winters tijd over heeft wordt er wat langzamer gemolken, zodat de koeien de tijd krijgen alle krachtvoer in de doorloopmelkstal X/70/412 4. te nuttigen. Misschien heeft een eenmansbedrijf met 60 melkkoeien er wel meer belang bij om b.v. in juni snel te melken dan een tweemansbedrijf met 80 melkkoeien. De overgang van 8 naar 10 standen in de doorloopmelkstal bij meer dan 70 melkkoeien kan dus niet worden gemotiveerd. Het voordeel van de 8-standsdoorloopmelkstal t.o.v. de 10-standsdoorloopmelkstal is de goedkopere inrichting, o.a. doordat twee voederautomaten en twee raelkstellen minder nodig zijn, Ook de mening van melkwinningsdeskundigen is tot nu toe verdeeld geweest over de voor- en nadelen van 2 x 4 of 2 x 5 melkstanden in de doorloopmelkstal. De melkkamer moet voldoende ruimte bieden voor het plaatsen van een melktank met een inhoud van 60 liter per koe en de overige apparatuur. De kalveren moeten 2 over 2 m per dier kunnenfceschikken,De afmetingen van een werkplaats is 5 x 9 2 of 6 x 10 m . Het grootste werktuig moet er ruim in kunnen worden geplaatst. Boven de werkplaats en de kalverbox bevindt zich bij de vierrijige stal een zolder. Het hooi wordt geborgen in een hooiberg, die groot genoeg is om 8 kg hooi per g.v.e. te bevatten. Een ruimte in het hoofdgebouw waarin men b.v. voor een dag of vijf hooi kan blazen, wordt nog wel als een gemis gevoeld. Bij het voorin het hoofdgebouw plaatsen van de werktuigenberging krijgt de pachter echter de gelegenheid om deze wens te realiseren. De plaats van de hooiberg in de erfsituatie wordt dan wel belangrijk. 2. De plattegronden. De plattegrond van de ligboxenstallen wordt door de volgende aspecten bepaald: la een voergang van vier meter breedte 2. het aantal koeien 3. de eetlengte per dier aan het voerhek 4. het uitmestingssysteem 5. de benodigde inbouwen. De meeste nieuwe pachters zijn de grupstal gewend en het werken in een ligboxenstal is dus een hele overgang. Een voergang is dan een vertrouwd aspect. Bovendien zal een voerband of een ander transportsysteem voor het voer moeilijkheden geven met het transport van hooi. Tenslotte zal een voergang de flexibiliteit binnen de stal vergroten; als men later overgaat op automatisering van de voederverstrekking en de voergang van vier meter breedte vervangt door een voerband van 1,50 meter breedte, kan aan de zijde van de doorloopmelkstal een rij boxen extra worden geplaatst. De vereiste eetlengte per dier kan dan in de vierrijige ligboxenstal worden gevonden door de voerband over de totale stallengte te X/70/412 5. gebruiken; in de drierijige stal is het verkrijgen van meer eetlengte mogelijk door aanbouw van een of meer spantvakken en door dan de totale nieuwe lengte van het gebouw als eetlengte te gebruiken. In het laatste geval bieden de werkplaats en de kalverenbox, die b.v. in de nieuwe spantvakken worden ondergebracht, eveneens goede mogelijkheden tot uitbreiding van het aantal boxen. De w.c. is daarom in de verste hoek van de werkplaats ondergebracht (fig. 1). In de uitgiftejaren 1968 en 1969 is bij 70 a 80 koeien overgestapt van de drie- naar de vierrijige ligboxenstal. In de praktijk is echter gebleken dat het melken van de koeien die in de vierrijige stal tegenover de melkstal zijn ondergebracht, niet als een beperking in de bedrijfsvoering wordt ondervonden, hoewel de voergang tijdens het melken van deze koeien geblokkeerd is. De uitbreidingsmogeli jkheden van de vierrijige stal zijn bij verlenging van het gebouw gunstiger. Bovendien kan het vee in eenheden van meer dan 60 koeien onrustig worden. Daarom is besloten om bij 60 a 70 koeien reeds te kiezen voor de vierrijige ligboxenstal. De eetlengte aan het zweedse voerhek dat de voergang begrenst is vastgesteld op 65 cm per koe en 50 cm per pink. In iedere plattegrond wordt er naar gestreefd deze eetlengte te behouden. Het uitmestingssysteem is oorspronkelijk gebaseerd op de trekker en de schuif. Vandaar ook dat de eerste twee vierrijige ligboxenstallen een aparte wachtruimte hebben: het schuiven van de mest kan ongehinderd plaatsvinden, indien de koeien in de wachtruimte staan. Eveneens is rekening gehouden met een uitmesting door middel van mechanische vouwschuiven, die in 't begin van 1968 nog in een experimenteel stadium verkeerden en aan het eind van dat jaar reeds volledig waren geslaagd. Sinds die tijd wordt een aparte wachtruimte niet meer nodig geacht en in de uitgifte 1970 vertonen de vierrijige ligboxenstallen dezelfde situering van de doorloopmelkstal en de melkkamer als de drierijige stallen. Het overdwars plaatsen van de doorloopmelkstal zoals ook veel voorkomt en waardoor meer ruimte ontstaat omdat de terugloopgang ontbreekt - en deze meerdere ruimte kan ten goede komen aan de afmetingen van de melkkamer, hetgeen voor bedrijven van 100 en meer koeien geen overbodige luxe is - is nagelaten, omdat een voetbad in deze terugloopgang eveneens als een vereiste wordt gezien. Bovendien is de terugloopgang een mooie plaats om koeien te grijpen en vast te zetten als ze door de veearts moeten worden behandeld. Ook belangrijk zou kunnen zijn dat bij het plaatsen van een 1,50 meter brede voerband over de totale stallengte de bereikbaarheid van deze voerband in het voorste deel van de stal naast de doorloopmelkstal dan veel beter wordt: in plaats van een 2,50 meter breed looppad kan dit laatste deel van de voerband worden ont- X/70/412 6. sloten door een 3,50 meter breed looppad omdat de terugloopgang erbij wordt getrokken, Dit is belangrijk omdat het looppad dood loopt (zie fig. 4 ) . Tenslotte zijn de inbouwen bepalend voor de plattegrond van de stallen. Indien de werktuigenberging in het hoofdgebouw wordt ondergebracht, zijn de uitbreidingsmogeli jkheden groot, zoals de figuren 3 en 4 laten zien. Op deze manier is een stal met 80 koeien op een 40 ha-bedrijf uit te breiden met 30 grootveeboxen. Indien aan de zijden van de doorloopmelkstal een vijfde rij ligboxen wordt geplaatst, kunnen nogmaals 20 a 25 grootveeboxen worden ondergebracht. Wil men het jongvee evenredig uitbreiden dan is het mogelijk in hetzelfde hoofdgebouw in totaal 43 grootveeboxen en 15 jongveeboxen extra onder te brengen, waardoor de veebezetting met 50% stijgt en tot drie melkkoeien per ha oploopt. De werkplaats wordt dan met de werktuigenberging als een afzonderlijk gebouw op het erf gezet. Bouwkundige aspecten. Uit de plattegronden blijkt duidelijk, dat de breedte van het gebouw wordt bepaald door de eisen die aan de afmetingen van ligboxen, looppaden en voergang worden gesteld. De lengte is afhankelijk van de grootte van de veestapel en van de ruimten die naast de stal in het gebouw moeten worden ondergebracht. Ook de uiterlijke verschijningsvorm is voor een deel gebonden aan technische eisen, maar voor een nog groter deel aan economische factoren. In het stalgedeelte is een vrije overspanning van de ruimte gewenst om de inwendige flexibiliteit zo groot mogelijk te houden. Ook de kalverstal en de werkplaats kunnen in een later stadium de bestemming van ligboxenstal krijgen wanneer de veebezetting uitbreiding noodzakelijk maakt. Dit kan dan gebeuren zonder dat er extra voorzieningen behalve het slopen van wanden en zolders en het maken van ligboxen nodig zijn. Het platte dak met een vrije overspanning zal door de hoge kosten niet in aanmerking komen. Danfclijftals enige mogelijkheid over het maken van een zadeldak, ondersteund door een driescharnier spant met gordingen en asbestcement golfplaten. Deze laatste zijn nl. bij het beschikbare pakket materialen technisch aanvaardbaar en qua prijs het aantrekkelijkst. De dakconstruetie is om deze reden uitgevoerd met volwandig gelijmde houten driescharnier spanten en gekleurde asbestcement golfplaten. Het -optreden van condensatie tegen het ongelsoleerde dak in deze stallen is onder bepaalde weersomstandigheden niet te voorkomen. Om de mogelijkheid van schimmelvorming op de houten gordingen, die door het condensvocht kan ontstaan, te voorkomen, zijn deze onder vacuum en druk gelmpregneerd met superwolmanzout, De ventilatie vindt plaats op de voor deze stallen gebruikelijke wijze, door X/70/412 7. kleppen onder de gootlijn en een open nok. Voor de wanden is de keuzemogelijkheid in materialen groter. Het verschil in kostprijs van de diverse materialen is echter een dermate klein percentage van de totale kosten, dat bij de keuze andere factoren zoals onderhoud, bouwtempo en beschikbare arbeidskrachten de doorslag geven. Dit laatste is ook gebleken bij de ontwerpen voor stallen die in het kader van het Ontwikkelings- en Saneringsfonds zijn ontworpen. Voor de ligboxenstallen in Oostelijk Flevoland is de keus gevallen op betonelementen volgens het systeem dat door het Instituut voor Landbouwbedrijfsgebouwen is ontwikkeld. In de stalruimte voor grootvee en jongvee zijn deze wanden met een enkele plaat uitgevoerd. In de overige ruimten, waar meer isolatie noodzakelijk was, is een dubbele beplating toegepast. De binnenwanden zijn gemetseld van kalkzandsteen. Bij de drierijige stallenis boven de kalverstal en de werkplaats geen zolder gemaakt, maar zijn de muren tot het dak doorgetrokken en is het dakgedeelte in deze ruimten geisoleerd met glaswoldekens en asbestcementboard. In de vierrijige stal is boven deze ruimten een zolder aangebracht, zodat het mogelijk is geperst hooi e.d. op te slaan. Boven de melkstal bevindt zich een zolder voor het opslaan van krachtvoer in silo's. Voor de uitgifte 1968 was het mogelijk op staal te funderen door eerst een grondverbetering te maken. Het vaste zand bevond zich bij deze bedrijven op een diepte van 1 m tot 1.30 m. De onvoldoende draagkrachtige grond boven dit zand werd hiervoor ontgraven en vervangen door een mechanisch verdicht zandpakket. De kostencijfers die in dit rapport genoemd zijn, hebben betrekking op deze gebouwen. Doordat een jaar eerder een vijftal grupstallen gebouwd was met eenzelfde funderingswijze was de mogelijkheid van een vergelijking tussen deze twee staltypen mogelijk op reele aanbestedingscijfers. De ligboxenstallen voor de uitgiften 1969 en 1970 moesten op heipalen worden gefundeerd. Dat dit kostenverhogend werkt, mag als bekend worden verondersteld. Niet alleen de fundering wordt hierdoor duurder, maar ook de betonvloeren gaan daardoor in prijs omhoog. Het is nl. niet mogelijk bij een gebouw op palen de vloeren als vrijdragend uit te voeren. Door de optredende inklinking van de polderbodem, die op sommige plaatsen nog vrij aanzienlijk kan zijn, zouden niet vrijdragende vloeren ten opzichte van het gebouw verzakken. De gevolgen die dit zou hebben voor kabels, leidingen en uitmestinstallaties e.d. zijn niet aanvaardbaar X/70/412 8. en technisch niet goed op te lossen. Hierdoor moeten alle betonvloeren als vrijdragende constructies worden uitgevoerd en daar waar ze niet op de fundering van de wanden kunnen worden opgelegd, moeten ook voor de vloeren palen worden geslagen. Ditzelfde gelft voor de mestgoot achter het gebouw. 4. De erfsituatie. Figuur 5 laat een van de meest voorkomende erfsituaties zien. In een erfsituatie moet een groot aantal, soms tegenstrijdige, eisen worden verdisconteerd. De woonsituatie moet goed zijn en de bedrijfsvoering moet zo efficient mogelijk tot stand komen. En ook dient er rekening gehouden te worden met uitbreiding van bestaande gebouwen. De mogelijkheid om een tweede gebouw te plaatsen mag niet ontbreken. Een wocnkamer met een goede bezonning en met zicht op de dam, een werkplaats (garage) die niet te ver en een mestopslag die niet ver genoeg van huis kan liggen, een melkkamer die goed bereikbaar moet zijn voor de tankauto, een korte afstand van de achterzijde van de stal tot de toegang van de kavel zodat het erf door de koeien in de zomer zo min mogelijk wordt bevuild, een gunstige ligging voor de hooiberg, zowel voor het vullen als voor het leeghalen, een situering van de open wagenberging die inregenen tot een minimum beperkt: dit zijn alle factoren waarmee rekening moet worden gehouden bij het ontwerpen van een erfsituatie. Het is duidelijk dat esthetische aspecten, zoals de ligging van het woonhuis t.o.v. de bedrijfsgebouwen en de afstand van de woning en de gebouwen tot de weg, eveneens van belang zijn. 5. Economische aspecten. 1 ' ii I T r i II 5.1. De investeringskosten. In de bijlagen 6 en 7 is weergegeven wat de bouwkosten van de diverse onderdelen van ligboxenstallen en van grupstallen zijn. De prijzen van de ligboxenstallen zijn gebaseerd op bedrijven die zijn gebouwd in 1968 en 1969 en die nog in aanbouw zijn. Het zijn dus aanbestedingsprijzen, die op een aantal punten zijn uitgesplitst en aangevuld. De grupstallen zijn tot nu toe alleen gebouwd als onderdeel van de gemengde bedrijven, stallen voor meer dan 45 koeien zijn nooit gebouwd. De bouwprijs van grote grupstallen is dus begroot. Als uitgangspunt heeft hierbij gefungeerd het feit dat bij de overgang van de twee- naar de vierrijige grupstal, wat bij ongeveer 70 melkkoeien plaatsvindt, de prijs per koe gelijk blijft (Gels, 1967), X/70/412 9. De kosten voor de melktank en de melkapparatuur zijn afkomstig uit prospecti. Uitmestingsinstallaties voor grupstallen zijn begroot met behulp van een interne publikatie van Poelma (1969). De bouwprijs van de bovengrondse silo's voor het bewaren van gier en mengmest is afkomstig van een bepaalde aannemer die deze goedkoop bouwt. In de werkplaats behorend bij de drierijige ligboxenstal kan een deel van de werktuigen (15 m 2 ) worden ondergebracht. Voor de vierrijige stal is dit 30 m2. De hooiberg heeft drie roeden. Bij 80 a 90 koeien en meer worden twee hooibergen geplaatst. Een bedrijf van 30 ha wordt geacht 200 meter kavelpad nodig te hebben. De lengte van het kavelpad van een bedrijf wordt kleiner in dezelfde mate als de lengte van de kavel kleiner wordt. Dit wil zeggen dat een 24 ha-bedrijf helemaal geen kavelpad meer heeft, maar alleen nog een klein plateau van 20 meter lengte dat aansluit op de erfverharding en dat onbegaanbaarheid van de dam moet voorkomen. De relatie van de investeringskosten tussen de diverse stallen bij een toenemend aantal koeien kan het best in een drietal tabellen tot uitdrukking worden gebracht. Tabel 1 - De relatieve investeringskosten per koe van het hoofdgebouw, inclusief melkstal, melkkamer, wachtruimte, kalverenstal, jongveestalling, werkplaats, w . c , berging, riolering en grondwerk, elektrische en waterleidingsinstallatie en bliksembeveiliging; 100 wil zeggen / 1971,-. Aantal koeien 30 38 drierijige ligboxenstal 48 56 65 72 78 87 115 108 100 97 96 93 104 100 96 vierrijige ligboxenstal met wachtruimte vierrijige ligboxenstal zonder wachtruimte grupstal X/70/412 128 120 113 109 107 105 97 107 94 90 86 91 88 85 81 78 104 102 100 99 98 118 10. Tabel 2 - De relatieve investeringskosten per koe van de werktuigenberging, de hooiberg, de mestopslag, de grondverbetering, de erfsloot en de erfafwerking en de toegangsweg; 100 wil zeggen / 852,-. Aantal koeien 30 38 drierijige ligboxenstal 48 56 65 72 78 87 125 112 100 94 90 83 106 99 94 vierrijige ligboxenstal met wachtruimte vierr. ligboxenstal zonder wachtruimte grupstal 153 129 116 99 94 91 97 107 89 87 81 91 83 83 77 73 88 86 84 80 77 118 Uitbreiding van 87 tot 97 koeien gaat gepaard met de overgang van 6en naar twee hooibergen zodat de prijs per koe bijna gelijk blijft. Het dalen van de investeringskosten per koe komt in tabel 2 -bij een groter aantal koeien duidelijker tot uiting dan in tabel 1. De duurdere uitmestinstallaties in de grupstallen vcrcorzaken de hoge indexcijfers in tabel 3 voor de grupstal. Tabel 3 - De relatieve investeringskosten per koe van de melktank, de melkapparatuur, de uitmestingsinstallatie, de erfverharding en de kavelverharding; 100 wil zeggen / 926,-. Aantal koeien 30 38 drierijige ligboxenstal 48 56 65 72 78 87 109 107 100 95 91 85 100 95 91 vierrijige ligboxenstal met wachtruimte vierr. ligboxenstal zonder wachtruimte grupstal X/70/412 149 129 117 113 111 109 97 107 86 80 76 92 87 81 75 70 107 101 96 91 86 118 11 De investeringskosten voor de werktuigen zijn niet afhankelijk van het staltype. Ter vergelijking volgen hier enige cijfers: het indexcijfer 100 wordt geplaatst bij / 741,- per koe aan werktuigen; de drierijige ligboxenstal toont bij 48 en 87 koeien als uitersten 119 en 93 en voor de grupstal bij 30 en 118 koeien bedragen deze cijfers resp. 159 en 77. Het niet volledig kunnen benutten van een werktuig op de kleinere bedrijven komt, in vergelijking met bijv. tabel 2, niet zo sterk tot uiting als men zou verwachten. Als meest markante punten bij een vergelijking van de overeenkomstige posten van de bijlagen 6 en 7 komen naar voren: a. de zeer zwak afnemende investeringskosten voor de melktank bij een toenemend aantal koeien; b. de ongeveer gelijke investeringskosten in de melkapparatuur bij de ligboxenstallen (doorloopmelkstal) en de grupstallen (centrale melkleiding), c. de geringe investeringskosten in de ligboxenstallen van de gemechaniseerde uitmesting (/ 126,per koe bij 65 koeien, twee vouwschuifcircuits per stal) t.o.v. de grupstal•f 200,- per koe) len, (De mechanische uitmesting in ligboxenstallen is dus veel goedkoper dan in de grupstallen); d. de mestopslag voor de grupstallen met gescheiden mestbewaring goedkoper is dan voor de ligboxenstallen. Bij 65 koeien bedragen deze cijfers resp. / 145,- en f 192,per koe. In bijlage 4 worden de investeringskosten per koe bij een toenemend aantal koeien en voor de diverse stallen getoond. 5.2. De jaarlijkse kosten. Bij het berekenen van de jaarlijkse kosten zijn de volgende percentages aangehouden: grondverbetering, erfsloot, erfafwerking en toegangsweg - 5%; hoofdgebouw incl. inbouwen, waterleiding, elektriciteit, werktuigenberging, hooiberg, mestopslag, overige elektrische aansluitingen - 8%, erfverhardingen, kavelpaden - 10%; melktank en melkapparatuur - 15%; werktuigen - 16%; mechanische uitmestinstallatie - 20%. Deze jaarlijkse kosten zijn evenals in bijlage 4 in dezelfde vier rubrieken in grafiek gezet in bijlage 5. Het blijkt dan dat de jaarlijkse kosten (bij 80 melkkoeien) van de vierrijige ligboxenstal in totaal + / 3000,- lager zijn dan van de grupstal, terwijl in de ligboxenstallen minder arbeidsuren worden gemaakt. Stelt men dat er in de doorloppmelkstal 50 X/70/412 12. koeien per man per uur en in de grupstal 30 koeien per man per uur worden gemolken, dan is de jaarlijkse arbeidsbesparing t.g.v. het melken van 80 koeien in de doorloopmelkstal + 650 uur. Tenslotte wordt in tabel 4 nog iets gezegd over verhoudingsgetallen van de vier genoemde rubrieken van de investeringskosten en de jaarlijkse kosten van de diverse stallen bij 80 koeien. Tabel 4 - De verhoudingsgetallen van de investeringskosten en de jaarlijkse kosten van de rubrieken 1 (hoofdgebouw, etc.), 2 (werktuigenberging, etc.), 3 (melktank, etc.) en 4 (werktuigen) van de diverse stallen bij 80 melkkoeien. Investeringskosten 1 2 3 4 grupstal 45 17 22 16 drierijige ligboxenstal 42 17 19 vierr. ligboxenstal zonder wachtruimte 40 16 19 Jaarlijkse kosten 1 2 3 4 100 35 12 30 23 100 16 94 32 11 26 24 93 15 90 30 11 25 24 90 Totaal Totaal Het aandeel van het rijk (1 + 2) in de investeringskosten is dus ongeveer 62% en in de jaarlijkse kosten loopt dit terug tot + 46%. Betrekt men het land, de woning en het vee erbij, dan gaan de verhoudingen weer anders liggen. X/70/412 13. 5.3. Een prijsvergelijking tussen de stallen van de Rijksdienst voor de Ijsselmeerpolders en de stallen die in het kader van het 0. en S. fonds worden gesubsidieerd, in de grafiek van bijlage 4 zijn onder 1 de investeringskosten voor het hoofdgebouw van de boerderijen met ligboxenstallen af te lezen zoals deze door de Rijksdienst voor de Ijsselmeerpolders in Oostelijk Flevoland zijn gebouwd. Onder A zijn in deze grafiek ook de kosten af te lezen van het hoofdgebouw na aanpassing aan de normen van het 0- en S. fonds. Deze twee lijnen geven een aanmerkelijk verschil te zien, zodat enige toelichting is gewenst. In beide gevallen wordt nl. gesproken over investeringen per melkkoe, waardoor de indruk zou kunnen worden gevestigd, dat de gebouwen van de Rijksdienst voor de Ijsselmeerpolders aanmerkelijk duurder in constructie zouden zijn. Dat dit niet de oorzaak kan zijn is duidelijk, wanneer men weet dat een van de ontwerpen uit de serie van het 0. en S. fonds uit dezelfde materialen is opgebouwd. Het belangrijkste verschilpunt is dan ook de normstelling. Bij de gebouwen van de R.IJ.P. gaat het om het stichten van geheel nieuwe bedrijven en zijn de totale kosten van het hoofdgebouw, dus ook die voor het stallen van jongvee, kalveren, werkplaats en w.c. omgeslagen over het aantal melkkoeien dat in het gebouw kan worden gestald. De stallen van het 0. en S. fonds daarentegen zijn ontworpen als uitbreiding bij bestaande bedrijfsgebouwen. In de nieuwe stal is dan alleen stalling voor melkvee, een doorloopmelkstal en een melklokaal nodig, omdat het jongvee, de kalveren, de werkplaats e.d, in de bestaande gebouwen kunnen worden ondergebracht. Hierdoor wijken de uitgangspunten sterk van elkaar af en ontstaan grote verschillen. Om toch tot een redelijke vergelijking te komen zijn de boerderijen van de R.IJ.P. op papier aangepast aan de normen van het 0. en S. fonds. Hiervoor is de plattegrond zodanig gewijzigd, dat in de ruimten waar jongvee, kalveren en de werkplaats zijn geprojecteerd, nu melkveestanden zijn gemaakt. Nadat de hierdoor ontstane bouwkundige wijzigingen en ook de belangrijkste afwijkingen in de uitvoering in de bouwkosten zijn verrekend, is dit nieuwe bedrag gedeeld door het vergrote aantal melkkoeien. Dat er-desondanks een verschil bestaat tussen deze investeringskosten per melkkoe (A fig. 6) en de gehanteerde norm van / 1100,- per melkkoe bij het 0. en S. fonds voor een stalgrootte van 60 stuks, is op basis van de beschikbare gegevens niet te achterhalen. De omschrijvingen van de werken bij het 0. en S. fonds zijn hiervoor te summier. Wel zijn er enkele punten te noemen die dit verschil voor een deel verklaren . X/70/412 14. 1 . De prijzen van de 0. en S. stallen zijn gebaseerd op een aantal van 50 stuks, terwijl het bij de boerderijen in Oostelijk Flevoland ging om een bestek van vier stuks. 2 . De terreinomstandigheden die in Oostelijk Flevoland soms erg ongunstig zijn kunnen de prijs nadelig beinvloeden. Ondanks deze onduidelijkheden meenden de auteurs, dat deze vergelijking niet mocht ontbreken teneinde begripsverwarring te voorkomen. 6. Samenvatting. De ligboxenstallen die door de Werkgroep Boerderijenbouw van de Rijksdienst voor de Ijsselmeerpolders zijn ontwikkeld voor weidebedrijven hebben stallingsruimte voor twee melkkoeien plus bijbehorend jongvee per ha grasland. Mestopslag is aanvankelijk gepland op twee manieren: in een open grondkuil met een bewaarcapaciteit van 120 dagen mestproduktie op bedrijven die op zwaardere gronden liggen en in bovengrondse silo's met bewaringsmogelijkheid van 60 dagen mestproduktie op de overige bedrijven. In de toekomst zal alle drijfmestbewaring in bovengrondse 2 silo's plaatsvinden. Een open werktuigenberging met een oppervlakte van 115 m en een hooiberg waarin 8 kg hooi per grootvee-eenheid kan worden geborgen, completeren de bedrijfsgebouwen. In het hoofdgebouw isfcenalvede veestalling een doorloopmelkstal, een melkkamer, een kalverenbox en een werkplaats aanwezig. De eerste vierrijige ligboxenstallen bevatten bovendien een wachtruimte en een voederberging. De plattegrond wordt voornamelijk beheerst door de vier meter brede centrale voergang, door de totale lengte van het hoofdgebouw, een bepaalde eetlengte per dier aan de zweedse voerhekken ter weerszijden van de voergang, het mechanische uitmestingssysteem met vouwschuiven en het feit dat bij ongeveer 70 koeien de overgang van de drie- naar de vierrijige ligboxenstal plaatsvindt. Uitbreidingsmogelijkheden zijn aanwezig door de kalverenbox en de werkplaats bij de stal te trekken. Bovendien moet rekening worden gehouden met de toekomstige automatisering van het voederen, Vervanging van de voergang door een voerband, vijzels of een ander transportsysteem opent de mogelijkheid om een extra rij ligboxen te plaatsen. De flexibiliteit wordt in de toekomst vergroot door de werktuigenberging voor in het hoofdgebouw onder te brengen. Een prijsvergelijking van diverse bouwmaterialen heeft uitgewezen dat, indien het dak van asbestcement golfplaten wordt gemaakt, het niet zoveel meer uitmaakt van welk materiaal de muren zijn opgetrokken. Ook gepotdekselde houten wanden komen op hetzelfde prijsniveau als gemetselde wanden of muren bestaande uit andere bouwelementen. X/70/412 15. Bij het ontwerpen van erfplattegronden wordt ernaar gestreefd prettig wonen te doen samengaan met een efficiente bedrijfsopzet. Tenslotte zijn bij een toenemend aantal koeien de investeringskosten en de jaarlijkse kosten van de grupstal en de drierijige en de vierrijige ligboxenstal met elkaar vergeleken. Qua investeringskosten blijkt de ligboxenstal bij 50 a 55 koeien goedkoper te worden dan de grupstal; bij de jaarlijkse kosten ligt het snijpunt tussen 40 en 50 koeien en indien de factor arbeid erin zou worden betrokken, wat in dit rapport niet is gedaan, lijkt het niet onaannemelijk dat het overgaan van de grupstal naar een ligboxenstal bij 30 a 40 koeien verantwoord zal zijn. De kostendaling per koe of per liter melk blijkt bij het groter worden van de bedrijven zeer duidelijk in het voordeel van de ligboxenstallen te gaan spreken. De jaarlijkse kosten van compleet ingerichte ligboxenstallen lopen van 8,6 ct per liter melk bij 50 koeien terug tot 6,3 ct per liter melk bij 100 koeien. 7. Literatuur. Gels, J.A. - Gebouwenplannen voor weidebedrijven I.L.B. publ. no. 32, 1967. Poelma, H.R. - Een intern rapport over uitmestingssystemen (1969). Boekee, J. - Oppervlakte voor en rentabiliteit van werktuigenberging op akkerbouwbedrijven, gemengde bedrijven en weidebedrijven, Rijksdienst voor de Ijsselmeerpolders, Intern Rapport no. 143, 1969. Werkgroep Boerderijenbouw - Over de bouw van stallen voor weidebedrijven in sectie Y, uitgifte 1968 en voor het bedrijf in eigen beheer P 71, 72. Rijksdienst voor de Ijsselmeerpolders. Intern Rapport no. 102, 1968. Spruyt, P.J.H. - Technische gegevens en prijzen van diepkoeltanks, landb. mech., juli 1968. X/70/412 Exterieur van een ligboxenstal met woning Interieur van een ligboxenstal °',I"P ' 4102 .1LI 111 Ml 1.111 J J , " • r i g . 1. 10 Da d r l a - r l j i g . llB-Oxanatal (56 -olkkoai.n an IB atuka Jan«vaal 5002 "F-r 5 T <> 5 1 1 yr e I 1 . , 1 , - i Y W Y . i-|___ •=H-t 1 : i- D 10 Fig. 2. Da viasr-rijigw llgboxanatal H t aan apart* wachtrulata (87 Mlkko-rlaM, an 28 atuka Jongvaa) 1. 2. 3. 4. 5. S. 7. 8. B. 10. llfboxan voargoot aat voarhafc voargang kal varan aachtruiata a»lkatal aalkkaaer warkplaata aat fad. warktulganbarglng aaatgoot aaatopalag R-JI-' l-J • # - / * ' '..IOTH5EK JR DE POLDE. '*£j JT 7?/yA fa i Ill.ll..t... ft. 5002 r~ ' .'"n-'r J 7 _ l _ -p 1 I 1 j "O ' L O ca 3 ' in rg -TZZ .-• uiiii'in;j ', n ~ -r-r Fig. 3 . De v i e r - r i j i g e llgboxenetal (sender aparto wachtruiatel aal da werktuigenberging ln hat lioo.dgebouw ( 74 welkkoelen an 25 atuka jongvee) 5002 1 — • I 7 * 1 1' f :i .ft-v". • - 6 Li_. ' V. — 1. TT 1 1 _ l — i i TTT P i g . 4. Do atal van f i g . 3 act aan voerband an v o l l e d i g boaat M I vee, due ook ln da werktuigenberging (111 Melkkoeien en 37 atuka Jongvee) 1. J. a 5. 6. 7. 1, S. 10. 11. ligboxen voerband wet voerhek voergang kalveren wacntrulate aelketal •elkkaiaer werktuigenberging weatgoot •eatopalag VMftaMl EK RIJ!' IJ rtCmmt, '; DE ,D1 RS tx*.VjTJJ Bijlage 3 ^SiSs Fig. 5 : Ben veel voorkomende e r f s i t u a t i e A. B. C. D. pachterswoning bedrijfsgebouw werktuigenberging hooiberg E. F. aestopslag Jcuil voeropslag LIOTH!. VOOR DE IJ ^ • m l t r a T - n / f j l f a RWI U Bijlage 4 / 6400 • • / : 4 lden.i per c \ - , -n gsbed inves te B \ *• / 4400 'O'-t: N_ \ 2 --; > 1 / 3600 "ST" ^s>^ •a v / 4000 *••. "•, *v"'«; «c ^ i _ . * . • * •*. 1 - * """ •». »-.. - aaSW. ._ «* " • •• . •-*•». M !_••.. i ' < / 2000 * *S^^ *• "*^*a. "Oi N 2400 —""••a. * • • * . • * • • • • » , k__ ^ i N5| / 2800 "•'"•. SS • * • - '••../> . •••X / 3200 i rn- V • •a 1/ / •A 0 • H •• xT-rt/ylVS / 3 / 4800 S. — ' / 5200 I / , , •« / 5600 j s- —AUM. S^ \ / 6000 mt T VOOR DE .RS -,'i^; ^^ • r • • - . . ^ - • »-^«_ / 1600 / 1200 / 800 / 400 / o A M aantal 0 melkkoeien 10 20 30 40 50 •*•»»•___ 60 70 80 90 100 110 120 130 Fig. 6. ••>»»»--»•»— •eeaea ••»•••»«,•-. •• Investeringskosten b i j een toenemend a a n t a l koeien en van d i v e r s e s t a l l e n l i g b o x e n s t a l v i e r - r i j i g zonder a p a r t e wachtruimte ) 1 melkkoe • ligboxenstal v i e r - r i j i g met a p a r t e wachtruimte ) 1.34 g r . v . e . ligboxenstal d r i e - r i j i g zonder a p a r t e wachtruimte ) 1 melkkoe = grupstal t w e e - r i j i g zonder a p a r t e wachtruimte.) 1.40 g r . v . e . m e l k s t a l ; w . c ; berging ) 1 = 2 = 3 = Hoofdgebouw waarin: melkstal; melkkamer; g r . vee en J . v . s t a l l i n g ; k a l v e r s t a l ; w . c ; bergruimte; gecomb.werkpl./ged.machineberging; de i n s t a l l .voor: r i o l e r i n g s w a t e r ; e l e k t r a ; b l i k s e m b e v e i l l g i n g . Alles i n c l . d e bijbehorende grondwerken. Post 1 vermeerderd met: v r l j a t a a n d e werktuigenberging; hooiberg; mestopslag; grondverbetering ( f u n d . ) ; e r f s l o t e n met damroen; erfafwerking; b e s t r a t i n g van de toe gangs weg. Posten 1 en 2 vermeerderd met: melktank; melkapparatuur; u i t m e a t i n s t a l l . en 4 alle overige erf- en kavelpadverharding. Posten 1, 2 en 3 vermeerderd met: alle werktuigen, incl. hooiblaasinstallatie A Post 1 na aanpassing aan de normen van het 0. en S. fonds. II. 15 4 s 14 \ a ... u ^ 11 3 ' a' •^. "• p^=^ '"'1^... *< "••-». '"••-.. -- 2 '**• 1 120 130 aantal melkkoeien Fig. 7. Do j a s r l l j k s o koatsn b i j eon toonaaond aantal kooion an van diverse stalIan (de niuaaara 1 t / a 4 in bovenstaande grafiek komen overeen net da ln t i g . 6 c-aaohrnven ondardelen) — v i a r - r l j l » s ligboxenstal — —•— — drle-rlJlgB ligboxenstal grupstal LIOTH' '. DE RS J^/.JjZ 7l/<7l fa •R DE R I J K IJ J ft . R S *4 / JUJmrlm.^4*/lZt1f4 m 2 8 : I s 83 1 5 § §§ . S 3 8 8 5 1 I S 3 83 r- , r. „ 8 " s «' 1 a e-> i • i ij i c J „ E S * R a eo 3 S Oi 8 a § 1* 8 8 S S a - • * © • 8 J o n i a a! a. f - S "* •- - "• " " a I ' • 4 ft "* i o m •0 a* fl <• r. rt tt s —< g fl •» •• I - i 1 8 ? 8 X e i» •»• 1 1 1 -1 o tfl o O 8. Cw § 3 1 i S3 1 a E o o M S" 5 s• O 5 n X fl I <o 1 *« • V 8 a 8 S •a" 3 tt o 2 2 1 3 2 a 8 « - t- aa 18 8 3s Q • » «« tt rt o O • O * • 13 n 8 a rt •» a o w 3 83 3a = r. ci -. ra *• O -' i w 0 e w 3 S - . K - — r- a- a ti o 3. a M 8 = s a r- ai — — 1 = 23 r—• rt rt 3 - ?! — M 1 !J . 1 hi « • B 1 131 S ! - - . « ! J a j | J s " a • 9 3 • " S 8 3 1 » a8 33 . ** Z\ ^ a - n •» 86 i " s r\ n • •* a. <-) rt 1 3 3 8 = 3 1 23 1 -t rt »t •* 8 a §3 8 1 3 i 1 1 % a 33 . a • s c • " 8 3 g 8 3— f8l 8 8 | a 13 'I 2 * 8 - • o 8" s : 8 8 2 1 8 3 1 23 N • —" " 9 * : a 2 2 . 2 J 8 . . • 8 3 " " ™ a - O O o • a - • 8 3 i § 33 i i ». 8 5 " * 1* a M o tt rt a- §2 • O o * a 3 1 12-8=. • - « -. a aa8c s - 2 " 4 * ' i I 1 8 5 S - 8 1 83 l 3 n al. It 32 H a m a' a a- a Ia 3 3a 2" a • TC M 33 . s ' 8 a a a oi a. M r t t »a O r-i •- I-I - i 8 a ' * R 3 888 2 3 8 2 2 1 s a •n • . " m s a 3 22 5 8 * 2 a 38 5 a» n — • M « art - I-I e-J a 2:- . in 5 • a 3 83 2 8 r> N o a. 8 3 a 1 a = 83 ! 8 l a ! * 3 _ 8 2 - a r- 3 e 1 3 §3 8 2 1 a M 3 " 2 " 8 S r- » — M • 8 j a — fli •j Hi M •5 j ?J r X 1 X a * s a t -l r- | 1 3 1 O H »• tt *" — H — ( " O O ft t> O ra a S 8 X S - ft 2 r ) • s a 28 B *i • 3 1 j | i i .1 Jj i 1 r- •> i ii a a rt s 8 O a 83 = 1 i i 2 a 1 n 3 "• m a " : ! 23 :: 1 1 S I • B a - 13 3 3 i i 1 3 33 o « „ a aM 8 S " 3" ; m. gs 1 i M 82 a S3 13 §3 18 s a 23 8 a a 2 • a- 8 3_ « 12 2 1 = 2 8 8 5 « 8 8 M 8 a s s. M 3 <1 ct 8 E 8S & " * 2 « J i a- O - 18 3 3 8 n li •» a 9 * 13 13 ? a 8 1 a £ 33 1 •* ! " 2" B " 8 3 1 3 8 3 31 1 13 3 1 8 " a ai fa) a If at o Al - n a* ft a a 1 U S i s 2 8 82 6 5 • " - 82 1 fl — m a • n 0, 3 3 — rA. 3" i" 8 8 8 8 8 133 8 I s a 8 ! 8 ai • K. 4B r - r- 8 8 3 8 S 3 § 3 88 a 3 I S . a, . a a — 3 S O O — ej" a s 8 83 3 a 18 • Ct 8 X a .-. 1 1 3 = 1 5 3 a 83 : « « s • i I S 5 § » E2 SS s a rt - v•r •# Cj r- a) 1 § 1 8 5 8 S 3 8 = 55 33 a• rt 3 3 " r- e O N 8 n Si a ii i f, at s s a 5 . 3 38 ft 8 .3 ! 1 •a s tt, at <w • : ! a ^a l I " 5 _ a •*» 8 S S — e o 88 8? 2 8 8 3 5 J. o O o >B r- «-«•.-• s• - a 8 at m. a : *- 8 23 38 83E 58 5 J « 8 a o 3 3 8 B 83 1 8 1 8 8 " ? " • z ' § 8 8 s M • a 8 8 8 7 *j a) 13 8S 8 3 33 13 1 w s v. 88 3 8 : 83 3 3 8 53 33 • • "a 3 " • •M — 1 3 " a ii G § 3 . 18183 t« »1 o 9 S ft 3 = et 1 I s 3 83 3 1 8 a- .-• •• o !a 8 h - § 1 S S S: s ; e - J 1 1 83 i = aa 8 r. e o g a 3 _3 ! * | 8 8 18 5 * • .-» •IJ tt —> § 3 8 a s »» . •1 r- o — :_ J | * I - -B •s • 1 s5 o 8 8 S S. . : ; R * 3 £ M - : • s s! — §. 5 • £ a - a| i i • _ s : I is 5 i - 5 1 s a v 13 3 . 1 5 a • t a 1 §3 5 H 5 " B a saa i n a* •a i i rt i ass . . H : i j rt 1 S 581385 - •> * "~ a s - o 9 8 8 g 8 8 r 1 - ."• . -r 1 . =3 - a - o a •n \ 1 1 \ t a =' 2 I i = i i i 1jI l l . 1 I £ 5 £ : . t u a i 1 i aX 1 i i J -r -s n I « J , _• _• a 1 J. « 1 IIa 1 l ;• i1 n* a . J I 3 A t-U.aga Typs 7 stal tveerljlirs Annul koslsn Aantal •tuks 60 •0 100 10 13 13 20 2* 33 40 67. MM •0.700 •1.900 U S . 900 147.*00 17*.*O0 111.MO 3.2*3 2.124 1.042 1.932 l.M* l.TM 1.7M 4.000 4.4*0 4.1*00 B.»00 7.000 8.100 *.4O0 •aterlsidlng 2.M0 3.060 3.463 4.M0 3.3*0 6.4SO 7.SM ailhaeebsvslllflsc 1.J70 1.S30 1.070 1.970 2.370 1.770 1.170 Totaal II.010 t.oto 10.033 11.0*0 14.780 IT.4M 10.1*0 Psr Jongvss Par • 1.3 Psr Inatallstt* installs.laa koe 317 incl. Psr inc.. Psr 7S.*I0 bllksvabsv. kos bllkseebsv. koe 1.3 a,i t * a.- tM Ml 183 171 IM 127.M0 1*2.660 1*7.380 231.060 2.3*9 2.2*3 |.*M 1.033 1.974 1.N4 IB.BOO 17.300 11.330 11,160 23.000 8.*50 3*1 • .300 I H • .400 331 • .720 m 141 211 7.630 *.**0 12.M0 I M 13.200 14* 117 111 13* 117 7.800 • .DM 10.300 12.330 14.100 117 Per kos IM 1** I M (30 131 119 Per koe M i 714 MT *•• 484 474 43* 101.380 ns.tto 131.933 162.090 M l . MO 144.770 2*4.160 Psr koe 3.37* 3.07* 1.891 i.roa a.317 1.44* 1.370 1.4 OrondvsrbstsriSf 4,*00 S.380 • .490 «,290 10.730 11.110 13.670 l.f trfaloot a.3 • arfafa.. Sub-totsal i.i 223 101.US 14.300 5.000 Sub-totaal i.iI-* 120 3.B30 111 Msatopalai 13* 99,999 • 14.500 4*3 Hoolbsrg I n c l . 1,1 Install. -ioe Wsrkiulgsnb. a.t aarkpissts kos lloordceb. 1.1 itsl 4* llektrlsehe 1.1 vlorrijl** 3* HoofdjrsbcKn. l o c i , 1.1 sial 30 a.a I.I 3.1 3.1 • tosgsscss. R.IJ.P.) P s r kos H a t a b s n d p s r kos Melktank i.i ia (Totssl Psr • apparatuur kos Sub-totaal psr koe • .000 • .200 9.400 9.600 *.*00 10.000 It).100 114.M0 131.770 147.803 179.MO 111. MO 1*7. M O 310.130 3.*32 3.4** 3.1*3 3.000 2.774 I . MO 1.3*» 30 30 30 10 20 30 30.130 33.OOO 25.730 31.630 37.230 42.650 M 4*.200 «7| •05 372 617 4M 428 401 4.334 4,103 3.M7 rt.*37 3.IM 3.13* 3.017 18.000 19.100 OUasstlnatallatle Rnndnaand kstllBlsjatsee Betonssrk Ilektrlachs aasslultlng Totssl 3.2 1.1 i * P s r kos 3,3 S u b - t o t a a l psr IrrvsrKardinf too In ad A / Tolsal Per kos Ksvsipaden P s r koe 3.3 1.1(A 3.3 4 1.1 I * Totssl per kos Sub-totaal psr •srktulgos • Psr 4 kos Totaal per kos boolrsnl. kos 13.— T.TOO • .200 B.800 • .400 16.1100 2.300 3.300 2.300 1.300 4.300 a. M O 1.200 1.100 1.200 1.100 1.000 2.000 1.000 11.300 11.700 12.100 ll.*00 •1,101 14.200 13.300 373 30* MS 113 4.#07 4.410 4.18* l.TM I M 4.200 242 311 1.3*0 3.1M 70O 710 740 7*0 630 6*0 •30 • .100 • .3*0 9.B20 10.140 10.7*0 11.440 11.OM 303 34 • 214 1*9 133 11* 101 1*0 150 550 3,300 1.500 5.300 5.500 3 B 12 •a 30* 231 22* M l •• 104 38 44 170 141 5.218 4. M l 4.3*1 4.033 3.7M 3.830 3.374 3S.*00 35.BOO 41.400 41.6O0 36.000 6*.300 •7.300 1.1*7 •37 •20 7*0 700 MS 3*1 «.402 ft . M l 3.301 4.7*3 4.4*2 4.HB 3. MB - DE IJ J^^.rCA JZT ^ / / A. fa LU i_l [.• I ,:: K2 SftK. rA • n ••* ml tl ft) c «•* •K -rt* 21 (N • -w p» O o. tn ti cn mt «_. - i-'. -T tr •f (rt (0 S in tn (0 ^ I''' X X 01 <7i •mt X, U a-* m, •-n tN r. a. 29 o :N gVD r- o O X X 00 O n IN n .7. X H h M 9 0s ) I - • is •f P4 «n O 1- CN M P1- r- o as 1— > '(' '- " u e k9 o N <T. X n 4r N •V 00 CD X 3 «•» n s 3r. in cn o 01 1- **". 8 X cn s f- •r •rt * ""• M 6> • C 4. r-i ft) «- -."•J S O H ft 01 X P] N tn rt t-% ra Z I E « > _ - H o d. fi JC X ft fa X < -. o. ir c ^ — __ •; H "T t- _ C r- X 1| r- oo IN „, 4f 1* 5 X r- CN X ^ tN r- n X 00 CN c (fl n M 8 S a N X S X I X fn n & • rm a I Ift* ft) M. Saj -«— C CM O •r * s*' .--1 %9 k k s ci tf". C4 g cn — M l sis £ B h r- CN s-. C4 XT tr. ci 3 s ft) -> s cn 7. rt § X r. -n • M S TA — •X Oi X x__ tt tn cn in r. a — X CT el •r. CN Xr | Cft X » 1 1 n r- r- • X -j N N X P> ••4 P« ir. X X ta to c^ x c 1 I X x •r mm a aW • C M — • K X r- CN 1H r- iD fl IN «/ h (I a Ti I-t '-J . 2 r- X O CN r- ••* v • C — 1-4 art CN X .r. 1 n T' •rt I- rl 2 fa i •/. X * • -r, X IT X ^ C H — • ' ft, TJ N X X V • _. 8 X X •"* OJ s (N » V rA n v 8 * XT 1- xr n 3 S & Oi O c ao 1 ^ •r 61 rt 1 R X & lA 49 B •r. art c s HI *n j X O n a tn r- i 01 t» c CN CN 01 o o r- ra m cn m 4 -m « — m~ 01 o fN m tn n p» X i n s IS CN M .-. O f- c « . CN — OB •4 k C*l N * tn tn g —— 00 j I s «A 8 S I am u u. 1 1 J: ii > c ft* a c l> i c •rt -el j I 5 > • c Jf 3 — « « a «. •ft i « .* /. 1 •-• • r. rc B C • 5 i < 2 *B "o 1 c .n Of 9 u M ir • •c 1 1- 1 c >• jft fa 1* 1 a —. % v,. •o • k 3 3 M j r a h i gj TJ ai C « r u -. ft. TJ O. <--• - $ m *> rm •rt ftp _C .*cX •« DC .* 1 2 t a n 1 i *•» c c 4-1 tt. -O u i9a. 9! 2 k 3 > c p au* 3 - rr i • a j* 4- « TJ -0 si i•-• h 9 1 2 - a) •f N • 8 j_[ •rt •I 1 ** 0 H a rt • i ft* JC 3 n « • a I- i c & T3 am C 1 — 1 • c 1 I• a-' JC c- *. i IN JC c • mt X i. ** c 3 — S n•J*! M k i fl -3 tn — c M k I m rt 1
© Copyright 2024 ExpyDoc