FLEXIBELE ARBEID EN VERKEER EN VERVOER Like Bijlsma Verkeersen Vervoerseconomie Instituut voor Jodenbreestraat 23 1011 NH Àmsterdam mei 1 991 INHOUDSOPGAVE. HOOFDSTUK 1 : INLEIDING. 1 . 1 . Beleidsvoornemens. 1 .2. Achtergronden van flexibilisering. 1.3. Flexibele arbeid HOOFDSTUK 2: ITÍVENTÀRISÀTIE ÀRBEIDSREGIMES. . 2.1 . Arbeidsduurverkorting (ADv) . 2.2. Peeltijdarbeid 2.3. Overwerk. 2.4. Afwijkende arbeidstijdpatronen. . 2.5. De gecomPrimeerde werkweek. 2.6. Variabele werktijden. . 2.7 . Telewerken. . 2.8. Externe flexibilisering. 2.9. Conclusie. HOOFDSTUK 3: ÀRBEIDSEFFEKTEN OP VERKEER EN VERVOER. 3.1. Inleiding. 3.2. Reispatroon over de dag. . 3. 3. Vervoerwijzekeuze. 3.4. Conclusie. 2 2 4 7 7 14 19 23 30 31 3s 36 44 46 46 53 60 65 SÀMENVÀTTING. . 67 LITERÀTUURLIJST. 69 72 HOOFDSTUK 1 : INLEIDING. í.1 Beleidsvoornenens . In het" kader van de geleiding en beperking van de mobiLiteit wordt in het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer ( SWII) gesteld dat de vervoerspitsen afgezwakt moeten worden. Dit kan in de eerste plaats bewerkstelligd worden door tele-akHierdoor worden woon-werk verplaatsingen voorkotiviteiten. men, wat met name in de spitsen tot minder autoverkeer zaL Ieiden. Ook door spreidÍng van werk- en openingstijden zullen de verkeers- en vervoersvoorzieningen efficiënter gebruikt worden en za:. minder piekbelasting optreden. Samen met carpooling zullen de twee bovengenoemde maatregelen de dagelijkse spitsen met 5t rnoeten afvlakken (Sw, 1988, p.56). Onder maatregelen voor spreiding van de werktijd vaIlen volgens het Sw de vierdaagse werkweek of andere vormen van variabele werktijden (nj.eL met name genoemd). Àfspraken over Ínvoering van flexibele werktijden zouden kunnen passen in het kader van de bedrijfsgerichte aanpak. Bij de beslissir,tg variabele werktijden in te voeren zullen de gevolgen voor de mobigoed zichtbaar gemaakt moeten worden, om ongewenste liteit effekten te voorkomen. Tijdens een "expertmeeting" ten behoeve van het Sw worden vooral flexibilisering van de werktijden met langere bedrijfstijd en werken in het weekend genoemd als effektieve maatregelen voor spreiding van de werktijden. Àan de haalbaarheid ervan wordt echter getwijfeld wegens sociale en culturele weerstanden. Het effekt van variabele werktijden valt tegen wegens andere factoren die er voor zorger. dat mensen toch vaste tijdstippen aanhouden. Ploegendienst zou effektiever zí1n, naar sociaal minder. acceptabel. In dit overzicht zaL een inventarisatie Eemaakt worden van de meest gebruikelijke regimes van , flexibele arbeid. Daarna wsrden de, effekten van enkele van deze regimes op de mobiliteit besproken. De aandacht gaat daarbij uit naar het reispatroon over de dag en de vervoerwijzekeuze 1 .2. Àchtergronden van flexibilisering Werk is een strukturerende faktor voor het aktiviteitenpatroon en verplaatsingspatroon van mensen. Tijdstip en plaats van het werk beïnviloeden de aktiviteitenpatronen, waardoor bij allerlei bezigheden de keuze van plaats en tijdstip aan beperkende randvoorwaarden is gebonden (Tacken' 1986r P. 1741. Veranderingen in arbeids(tijdlpatronen kunnen gevolgen hebben voor het tijdbestedi.ngspatroon en de daaruit voortvloeiende verplaatsingen " De huidige sociale tijdsorde' waarbij er vijf dagen op vaste tijden gewerkt wordtr êD twee dagen gerusL wordt, is aan revisie toe" In grote lijnen zijn er twee argumenten die hiervoor . pleiten (KattenbèÍg, 1990, P.8). Het sociaal-culturele argument houdt verband met maatschappelijke ontwikkelingen. De belangrijkste pijlers r'taaroP dit argument steunt, zíjnz . Individualiserinqs-tendensen. Werknemers verlangen in toenemende mate een op de eigen situatie toegesneden arbeidsduur. Àndere samenlevingsvormen, een toename in de éénpersoonshuishoudens en een hogere part,icipatiegraad van vrouwen vereisen flexibele werktijdpatronen. Veranderinq van het oroducent-consument oatroon. Door continue rolwisselingen is iedereen afwisselend zowel producent als consument van goederen en diensten. Conaestie-problematiek. De verstopping van het transportnetwerk tijdens de ochtend- en avondspits wordt steeds heviger. Door herverdeling van werk(tijd)patronen en een grotere variatie in werk- en vrije tijd zullen de verplaatsingen meer gespreid over de dag moeten plaatsvinden. De totale mobiliteit za]- hierdoor echter niet verminderen Een ander argument voor flexÍbilisering van de arbeid wordt ingegeven door marktontwikkelingen. De belangrijkste elementen hierbinnen zijn: . De trend tot afstemminq van de produktie op de vraaq. Het gedrag van de klant wordt steeds minder voorspelbaar. Dit heeft invloed op bedrijfsorganisatie, waarbij serie- enkel-, stuks- en maatwerkproduktie steeds belangrijker wordt. Ook is er steeds meer sprake van een ttwereldmarkttt met verscherpte concurrentie. Een goede rendementspositie binnen deze markt vereist een optimale benutting van kapitaalgoederen. De versnelde produkt-renovatie. Door technologische ontwikkelingen wordt de lengte van de levenscyclus van veel marktprodukten verminderd. Hierdoor treden verkortingen op in de terugverdientijd van de investeringen. De ontkopoelinq van individuele arbeidstiid en bedïiifstiid. Deze, door de arbeidsduurverkorting ingegeven, ontkoppeling kan uitmonden in: de uit bedrijfseconomisch oogpunt wenselijke eis tot bedrijfstijdverlenging. De bedri.jfstijd is het aantal uren per week waarop .een bedrijf of onderdeel van het bedrijf produkten en/of diensten levert (ttlinisterie van Sociale Zaken, 1991, p.4). De' invloed van flexibele arbeid op vervoerspieken en'nodal sptit is indirekt. Verandering in arbeids(tijd)patronen kan via veranderingen in het aktiviteitenpatroon invloed hebben op het verplaatsingspatroon Àllereerst zal een overzicht gegeven. worden van nogelijke regimes van flexibele arbeid. De relatie tussen arbeidsregime en aktiviteitenpatroon is in sommige gevallen onduidelijk, vooral bij regimes die niet direkt invloed hebben op herverdeling van de werktijd. Er kunnen dus geen uitspraken gedaan wofden over de invloed van deze regimes op verkeer en vervoer. Van een aantal regimes van flexibele arbeid is de invloed op verkeer en vervoer onderzocht,. Dit zijn vooral vormen van arbeidstijdverkorting en, variabele werktijden. De invloed van deze regiihes op de vervoerwijzekeuze en het , 3 reispatroon over de dag zaj- in het tweede deel van deze studie aan de orde komen. 1.3. Flexibele arbeid. In het, algemeen wordt onder flexibilisering Yan de arbeid verstaan dé veranderingen, die zijn gericht, op het doorbreken van standaard arbeidspatronen, standaard arbeidsvoorwaarden en standaard arbeidstijden (Hoogteijling, 1988, P.4). De motieven voor flexibilisering zijn verschillend voor werkgevers en werknemers. flexibele(r) inzet van arbeidskrachop te kunnen ten na om daarmee fluctuaties in de produktiegemaakt worden vangen. Vanuit de onderneming kan onderscheid (rrommel, 1987, P'10, tuséen interne- en externe flexibilÍteit wordt het beleid OSA, 1990, p.4). Bij interne flexibiliteit gericht op een vast werknemersbestand, bijvoorbee_ld_in de vorm van functieverbreding, ploegenarbeid, overwerk, deeltijdarbeid wordt beof flexibele werktijden. Externe flexibiliteit werkstelligd door het aangaan van flexibele arbeidsrelaties of -eontracteá buiten het eigen personeelsbestand, bijvoorbeeld in de vorm van uitzendarbeid, oProeparbeid en free-lance arbeid. In de literatuur worden vele indelingen van flexibele arbeidsrelaties gehanteerd die vaak gebaseerd zí1n op "de flexibele onderneming" (rus, 1985) . Ondernemingen streven een Figruur 1 .1 . De Bron: IMS, flexibele 1985. onderneming. die hier naar voren komen zí1n Onder het de functionele- en de numerieke flexibiliteit. om wordt verstaan mogelijkheid van bedrijven begrip de eerste personeel passen van het vaardigheden aan te aan wisselende de orders en nieuwe produktiemethoden- en technologieën. Functioneel inzetbaar zí1n de vaste t'kernwerknemerstt, die over arbeidszekerheid goede arbeidsvoorwaarden beschikken. Numerieke flexibiliteit vergroot de mogelijkheden van een onderneming om de omvang van het arbeidsvolume aan de fluctuaties in de produktie of dienstverlening aan te passen. Dit kan door middel van aanpassing van het aantal werknemers en het aantal arbeidsuren van werknemers die aL i.n dienst zí1n. De "randwerkers" die vallen onder de numerieke flexibiliteit hebben een De twee beJ,angriJkste begrippen slechtere rechtspositie dan de "kernwerknemerst'. Bovenstaande indelingen zí3n gemaakt vanuit werkgeversoogpunt. De j.ndividuele werknemer zaL de flexibele werkplek willen inpassen binnen zijn of haar persoonlijke en sociale situatie. Een indeling van flexibele arbeidsrelaties naar zeggenschap van de werknemer is gemaakt door de Lange (1985). Figruur 1.2. Zeggenschap over het variëren van omvang en/ot. positie van de arbeidstijd. - vrrlrbrlc w.Íltlldcn omvang ( .n posltla J mct dlc-urcn | - ecferrrdo I pcn.loncÍlno - kaurab.lonlne$ylt.Ínan - lrngduílg Ycrlot ïcÍkn.mcÍ hc.lt (cnlga) rcAocnlchrp ovoÍ po!ltL - lr.Ilyat.am - gllld.nd. w.Íkt[d.n - lwccllngbrnrn -'!ttndarÍd'prtÍoon rrb.ldrllldprtÍoncn mcl aan Yasta omvrng cn potllla - d..lllld.íb.ld (b..l.YoÍml gorlll. - plo.g.nÍb.ld - eaccnpÍlmaaÍda raÍtraal - g.ttríf.ldc wcítllld.n - poola - rclrocnrÍbcld - ulUandrÍb.ld rcrkgcvor lrcoft rcAgcnachrp ovcr - ílarlb.L lr.ttootl.í. o|nvtne D6nb .n - tll(blUk u.tt - nl|}|nar - Itxdr.,ld -.ftEp.ràdd Bron: W. de Lange, 1985 Uit onderzoek is gebleken dat de toenemende flexibilisering vooral voorkomt uit een behoefte aan flexibiliteit bij werkgevers (OSÀ, 1990, p.53). $lerknemers prefereren in het algemeen Verder komen een vaste voltijdse baan boven een flexibele. groepen oP de zwakkere flexibele Xra-cntêtt vooral voort uit toepassing-gP van meer arbeidsmarkt. Dit is echter niet zonder van een bepaatrde áif" personen die werk verrichten op basisen mate van zegrf,ensen iièxi6efe arbeidsvorm. Individuele een werknedat leiden genschap van de werknemer kunnen ertoe boven prefereert arbeid áer een- bepaalde vorm van flexibele een vaste baan. Bovenstaande indelingen geven aan dat het begriP flexibele van arbeid van vele kantLn Uêtictrt. kan worden. De definitie flexibele het begrip en de onderverdeling in verschillende arbeidsíormen wordt in grote mate bepaald door de geko?en het benadering. Omdat de invloed van flexibele arbeidin oP eerste st'udie verkeer hLt hoofdthema is, zullen in deze invloed instantie flexibele arbeidsvormen aan bod komen die van de arjd en de spreidi-ng hebben op de totale arbeidsti dee-ltijdarbeid, beidsuren, zoals arbeidsduurverkorting, overwerk, variabele werktijden, de gecgmprimeerde werkweek' afwijkende arbeidstijdpatroàen en telewerken. De verwachting is áat deze arbeidsvormen de huidige verhouding tussen het meest zullen arbeidstijd, vrije tijd en bedrijfstijd aantastenl Hierdo-or zal- ook het verplaatsingspatroon veranderingen ondergaan. Vooral het verkeer in de spitsuren zar. door variatie in en verkorting van werktijbeïávloed "rorden In tweede instantie zaL een inventarisatie gemaakt worzoals bijvoorbeeld den van vormen van externe flexibiliteit, tijdelijke arbeid, oproeParbeid en free-lance arbeid. Bij deze arÉeidsvormen is het niet meteen duidelijk of het aktiviteiten- en verplaatsingspatroon van de werknemer zich buiten de spitsen om zal begeven. den. 2: TNVENTÀRISÀTIE ARBEIDSREGIMES. Hieronder zullen een aantal vormen van flexibele arbeid besproken worden die invloed hebben op de totale arbeidsduur en de spreiding van de arbeidsuren gver de dag en over de week. In tweede insLantie zaJ. een inventarisatie gemaakt worden van Er wordt, een aantal vormen van contractuele flexibiliteit. zover mogelijk, een overzicht gegeven van het aantal werkers en het aantal bedrijven per flexibele arbeidsvorín. Ook wordt ingegaan op de ontwikkelingen op korte termijn en de wensen van werkgevers en werknemers. Verder worden de mancots in de registratie van flexibele arbeidsvormen zichtbaar gemaakt. Hierbij is het belangrijk te realiseren dat deze indeling niet meer dan een opsomming van de meest gangbare vormen van flexibele arbeid is, waarbij de verschillende categorieën elkaar niet uitsluiten. zo kan bijvoorbeeld een deeltijdwerker ook árbeidsduurverkorting hebben, terwijl het eveneens mogelijk is dat de begin- en einddtijden door de werknemer flexibel vastgesteld kunnen worden. Ook is het mogelijk dat de definities van flexibele arbeidsvormen bij de verschillende onderzoeken niet op elkaar aansluiten. Om verwarring te voorkomen is achterin dit rapport een lijst opgenomen van gebruikte definities, voor zover die niet in de tekst opgenomen zijn. 2.1 . Arbeidsduurverkorting (eOv1 . De arbeidsduurverkorting (aov) heeft betrekking op de jaarlijkse arbeidsduur van een voltijd werknemer. Er is een verdeling van de ADV te maken naar tijdsperiode, waarin de verkorting plaatsvindt, te weten (Gantfoort & Tacken, 1984, p.2l daq: minder uren per dag of juist meer uren bij een ander rooster van werkdagen. week: een vrije vrijdagmiddag, of maandagochtend, verschuiving over de week bij verlenging van de bedrijfsrijd. lanqere tiidsperiode: één hele vrije dag per twee weken, twee snipperdagen per maand. iaar of lanqer: meer verlofdagênr educatief verlof, HOOFDSTUK z vervroegde uittreding. Arbeidstijdverkorting (ÀTV) is dus een variant van arbeidsduurverkorting. ATV heeft betrekking op kortere tijdsperiodes (dag, week, maand) terwijl ÀDV het gehele scala van verkorting beslaat. Ook deettijdarbeid valt onder arbeidsduurverkorting. Hierbij maken werkenden minder uren dan vereist is voor volledige werktijd. In de praktijk betekent dit dat zíj per dag korter werken of per week enkele dagen niet werken. Om het betoog gestruktureerd te houden zaL de deeltijdarbeid onder een afzonderlijk kopje behandeld worden. De ADV die in deze paragraaf behandeld wordt is dus alléén van werknemer. Onder een voltijd toepassing op de voltijd werknemer wordt verstaan een persoon met een vaste arbeidsrelatie die een volledige dag- en weektaak bij een bedrijf heeft (cgs, 1990, P.25). Naast de lengte en de tijdsperiode waarin de verkorting plaatsvindt, is in CAOts ook van belang in hoeverre de ADV per vastgelegd is: (Tacken, 1984' P.5). Liidseenheid - arbeidsduurverkórtinq per tiidseenheid: over 9en periode eenlaar, maand of week wordt aangegeven hoeveel men korter gaat werken. roostervriie tiid: ook hier zíj,n weer gradaties in vrije besteedbaarheid. Er kan Per jaar een aantal roostervrije uren worden afgesProken, waarbij de werkgever de vrijheid kan beperken door vooraf bepaalde data oP te van leggen. behoud en zelfs uitbreiding van flexibiliserinq: hier van belang. Vlerkgevers denken zijn bedrijfstijd daarbij aan flexibilisering van de inzetbaarheid van het personeel (zelfs op afroeP). zíi krijgen daarbij een grotere vrijheid om mensen in drukkere perioden naar behoefte in te zetten. Deze indeling heeft een overlap met andere vormen van flexibele arbeid. Over de aI dan niet flexibele invulling van ÀDv (zowel vanuit werkgevers- als werknemerskant) is vooralsnog geen materiaal gevonden. De discussie over arbeidsduurverkorting is begin tachtiger jaren goed op gang gekomen. Het doel van ÀDv was in eerste instantie bestríjding van de werkloosheid door middel van herverdeling van de werkgelegenheid. Herbezetting van de vrijgekomen uren heeft echter in geringe mate plaatsgevonden, kampen hadden met een bedrijven te omdat veel arbeidsoverschot. Ook de toename van overwerk en verbetering van de efficiency van bedrijven leidde tot een beperkte herbezetting (Hesemans, 1988, p.6) In 1982 werden over de herverdeling van werk afspraken gemaakt door werkgevers en werknemers in de Stichting van de Arbeid (het Stichtingsakkoord). Herverdeling zou moeten plaatsvinden door niddel van ÀDV' verruiming van de mogetijkheden voor vervroegd uittreden van oudere werknemers en de bevordering van deeltijdarbeid. Sindsdien is de VUTgerechtigde leeftijd gedaald en werd bij een groot aantal bedrijven ÀDV ingevoerd. In 1985 koos de overheid voor een arbeidstijdverkorting van 12 ATV dagen pe!: jaar bij een 40urige werkweek. ïn de periode 1982-1985 daalde de jaarlijkse arbeidsduur in nederlaád in vrijwel alle sektoren. (Hesemans' 1988' P.4) Na 1985 is de arbeidsduurverkorting duidelijk afgenomen. Tabe1 2.1 . Gemiddelde jaa,rlijkse arbeidsduur (uren) van vol- tijdwerknemers', december. 1982 Í984 1986 1988 1989 * daling 84-89 Overheid Gepr. sekt. Part. bedr. w.v.bdr. net l-9 848 1 848 1 1832 werJ<n. l0-99 wedrn. Bron: CBS, 806 808 1 838 I 751 1 751 1794 1 760 181 1787 1 763 1 1 1794 1 786 100 en neer Totaal 1 1 ?98 751 í 750 1748 1749 1748 1 3r lt 3, 3t 17 45 2,71 177 4 2,0* 1 17 44 780 1754 1731 1728 2,4+ 3,21 758 17 49 1746 2,9* 1 1 751 1990. Per bedrijfsgrootte en bedrijfstak bestaan er belangrijke verschillen in arbeidsduurverkorting. De verkorting blijkt op te lopen naarmate het bedrijf groter wordt: tussen 1984 en 1989 bedroeg de arbeidsduurverkorting bij bedrijven met 100 en meer werknemers 58 uur (3r2t). In bedrijven met 1-9 en 10-99 werknemers was dat respektievelijk 37 (2,0*) en 43 (2,4*) uur. In de gepremieerde en gesubsideerde sektor werd van 1984 tot 1989 de grootste arbeidsduurverkorting gerealiseerd (60 uur oftewel 3r3t). De overheid komt op de tweede plaats met een verkorting van 56 uur (3r1t). In de particuliere sektor werd van 1984 tot 1989 gemiddeld de kleinste verkorting gerealiseerd (49 uur of 2,7*l . De bedrijfstak nijverheid (Sgf 1-5) had 51 uur verkorting lrat overeenkomt met 2,9 procent. In de sektoren bouwnijverheid (Sgf 5) en grafische industrie en binderijen (Sgr 271/2731, die binnen de nijverheid vallen, Iigt de arbeidsduurverkorting ruim boven het gerniddelde van de (Hoogteijling, 1988, P.6). Bij landbouw en bedrijfstak visserij (Sgf 0) bedroeg de verkorting 49 uur (2,7*1, terwijl de dienstensektor (SBI 6-9) de kleinste verkorting realiseerde (29 uur oftewel 1r6t). Vooral in het bank- en verzekeringswezen (Sgf 8) is de arbeidsduurverkorting laag. De hierboven gepresenteerde cijfers geven het gemiddelde weer van á]}e voltijdwerknemers. Het percentage werknemers met ÀDV' het aantal uren dat zíi gekort zí1n en vorm van ADV kan niet uit tabel 1 afgeleid worden. Werkers en bedrijven net ADV. Het percentage bedrijven en instellingen waarbij ÀDV ingevoerd is, is gestègen van 49,0t in 1985 naar 54,8t in 1987 (voor 1988 en 1989 zí1n geen statistieken gepubliceerd). Deze 1 Tot d" vo'lt.iJdwerkneíErs norden gerekend de nerkneners die een volledige dag- en neektaak bij het bedriJf hebben (lbsarans, 1988). zich met name voor bij de kleinere bedrijven in het particulier bedrijf . met en voltijdwer.!nemers Tabel 2.2. Bedrijven toename deed arbeidsduurverkorting (percentages )-. Overheid Gepren. Bedrijven 1985 Voltijdwerkneners 1987 1985 1987 1989 93,6 95,1 91rB 99,7 99,2 51,9 ?6,9 93,0 84,5 99,8 99,5 100r0 99,2 61,8 84,3 94,6 79,3' 96,8 88,3 89,4 sekt. 87,3 Part. bedl. | -9 werlcn. 40 ,6 l0-99 wetkn. 74,0 100 en Totaal 47 ,3 81,8 92,2 neer 89,9 {9,0 5{,8 samengevoegd tot één groep van 1-99 werknemers. Bron: CBS,1988,1990. Er zí1n grote verschillen tussen de bedrijfstakken met betrekÈing tot het percentage bedrijven en werknemers met ADV. is In de ovàrheids- en gepremieerde en gesubsidieerde sektor en 95'1t in ADV was de 1987 In het verst doorgevoerd. de ADV respektievelijk 91,8t van de bedrijven ingesteld. In 1989 neeit vrijwel al het personeel in deze sektoren een ADV regeling. - Dè particuliere sektor heeft in vergelijking met de hierboven gtenoemde sektoren een klein aantal ÀDV regelingent alhoewel dè groei hier het grootst is. De dienstensektor spant hierbij de kioon. In 1987 had sLechts 40t van de bedrijven_g1 73t vaá de werknemers in deze sektor een ADV regeling. In 1989 Binnen de is dit laatste percentage gestegen naar 77*. groei grootste de ook dienstensektor seÈtor weid echter het val stijging een er gerealiseerd: in 1985 tot 1987 rltas (SBI 7l van transport áantal bedrijven met ADV in de sektor het bijzonder het in 11t tot 58*-. Deze stijging betreft in een 1987 van (ssr loop 7231 $taar in de goederenwegvervoer geworden is kracht aantál bedrijven een ADV-regeling van iroot (Hesemans, 1988). met Retatief hoog is het aantal bedrijven en werknemers en 96* bedrijven ÀDV in de nijverheia. In 1987 had 86t van de het is Sindsdien van de voltijdwerknemers een ÀDV regeling. percentage we-rknemers met ADV in deze sektor ongeveer gelijk gebleven. tussen de De sektor landbouw en visserij (Sgf 0) zíE gerealiseerde nijverheid- en dienstensektor in wat betreft de 85* van de ADÍ. In 198? lras in 72* van de bedrijven en onder werknemers een ADV regeling van toepassing. Dit laatste percentage is in 1989 gestegen tot 86t. 2 de genriddelde jaarlijkse arbeidsduur van een voltijdrerker is gesPecificeerd in tabe'l 1. 10 De verschillen tussen bedrijfstakken weerspiegelen de mate waarin per CÀO afspraken zíjn gemaakt over ADV. Ook wordt hierin de samenstelling naar bedrijfsgrootte teruggevonden. In veel kleine en mÍddelgrote bedrijven (1-99 werknemers) is het percentage bedrijven en werknemers met ÀDv relatief laag. Organisatorische problemen met het invoeren van ADv liggen wellicht hieraan ten grondslag (Hesemans, 1988, p.5). WéI blijkt dat in deze groep sinds 1985 de grootste groei in ADv heeft plaatsgevonden. InvuTTing van ADV. Over de concrete invulling van de ADV onder bedrijven en werknemers zí1n weinig precieze cijfers bekend. Er zí1n twee bronnen (CBS 1988, 1990 en AGB Dongen, 1986) die een vage indicatie kunnen geven voor de meest gebruikte vormen van ADV. Uit een steekproef, gehouden in 1985, blijkt dat 61t van de ondervraagden die 20 uur of meer werkten ÀTV hadden (AGB Dongen, 1986). De vormen van ÀTV die het meest voorkwamen waren 1 dag per 4 weken (21+ van de werkers met ATV), meer vakantiedagen (24t) en meer (rooster)vrije dagen (19t). Vormen van ATV die betrekking hadden op verkorting per dag kwamen minder voor (13t van de werkers met ÀTV). De resterende 232 van de werkers met ATV gaven geen specificatie over de invulling. Uit tabel 3 bfijkt dat ADV in de overheids- en gepremieerde en gesubsidieerde sektor over het algemeen gerealiseerd wordt in de vorm van vrije dagen. Tussen 1984 en 1989 bedroeg de verkorting bij de overheid voor alle voltijdwerkers 56 uur waarvan 48 uur oftewel 86t in vrije dagen (aOV anders als per week) werd vrijgegeven. In de gepremieerde en gésubsidieerde sektor lagen de cijfers in dezelfde orde van grootte: 53 uur vrijgegeven wat overeenkomt met 88t van de ADV. In de particuliere sektor wordt voor alle voltijdwerkers ongeveer de helft van de ADV in vrije dagen gegeven: van de totale verkorting werd 24 uur oftewel 49t vrijgegeven. De andere helft is gerealiseerd door verkorting van de dagelijkse of wekeli jkse arbeidsduur. 11 Tabel 2.3. Gemiddelde jaarlijkse arbeidsduur (uren) van voltijdwerknemers (met ÀDV), december. net ADV Voltijdwerkers - 1986 1989 Voltijdwerkers 1986 1989 1984 Overheid Gepr. Part. 1 u, 806 Í 751 1 750 88 1 751 92 1 750 88 40 91 "i5h 1 808 35 1748 1 85 88 87 ï3í- 1 760 56 1745 1742 1 33 57 69 67 Totaal ÀDV , 1794 1 798 3{ 1 1 751 758 65 750 17 47 89 730 't746 17 44 1 65 76 73 735 ArbeiClsduurverl(ortLng anoers ars Per weex. Bron: CBS,19881 1990. Als de jaarlijkse arbeidsduur van aIle voltijdwerkers vergeleken wordt met de jaarlijkse arbeidsduur van votÉijawerkers rnet ÀDV, bfijkt dat alleen in de Particuliere stemb sektoi verschil bestaat tussen beide cijfers. Dit geheel niet nog overeen met het feit dat in deze sektor de ÀDV is doorgevoerd. Ook blijkt dat de jaarlijkse arbeidsduur voor vottijdwerkers met ÀDV in de particuliere sektor ongeveer 20 uur lager is dan in de overheids- en gepremieerde en gesubsidieerde sektor. De werknemers met ADV in de ADV dan Èerkers met ÀDV in larticuliere sektor hebben dus meer àe overheidssektor. Het aantal vrij op te nemen uren is in de particuliere sektor echter het kleinst1, 67 tegenover iespektievelijk 88 en 89 in de overige sektoren (cijfers 1989). Bovenstaande bronnen geven een globale indicatie van de werken Per tijdsperiode waarin de ÀDv opgenomen wordt (korter daó àf opnemen van hele dagen). Er is geen informatie ÀDV beéchikbaai over wanneer (op welke dagen van de week) de precies opgenomen wordt. Ook de mate van vastlegging (zowel ianuit weiÉnemers- als werkgeversoogpunt) is vooralsnog niet te achterhalen. tige ontwikkel ingen . sektor is de ÀDV nog niet volledig Alleen in ae particuliére -door Tacken (1984, ingevoerd. De P.3) verwachte 10t ÀDV in het op basis van bovenstaande lijkt 1984 vanaf beárijfsleven hie_rvan zou men verwachten gehaald. basis Op cijfeis nog niet sektor de komende particuliere in de vooral daÉ de ADv zich de ADV zaL Per van omvang en vorm De jaren zal- voortzetten. werk vrij soorten bepaalde voor er omdat variëren, fiedrijfstak -tekorten zaL De werkgever optreden. kunnen aan vakmensen snel om de claimen grotere bevoegdheid een echter over het algemeen zetten' te in wijze werknemers op een flexibele Toekoms 12 arbeidstijd en bedrijfstijd wordt door de arbeidsduurverkorting losgelaten. wanneér immers de arbeidstijd van werknemers in een onderneming gelijk is aan de bedrijfstijd dan is het teruglopen v?n de árÉeidstijd rechtevenredig met een daling van de capaci'teitsinzet ván het arbeids- en vaak ook produktiepotentiëel. Bij koppeling tussen arbeids- en bedrijfstijd staat het próauXtieapparaat driekwart van de tijcl stil als men rekent met een normale 40-urige werkweek. Bij een 35-urige werkweek waarbij de koppeling tussen arbeids- en bedrijfstijd is losgelaten wordt dit bij benadering 80t (KattenbêÍ9, 1990, p.14). Voor de werkgevers zaL ADv dus gepaard moeten gaan met waarbij de flexibele inzet van bedrijfstijdverlenging werknemers centraal staat. Hier ontstaat een raakpunt met andere arbeidsregimes, met nane afwijkende arbeidspatronen en de variabele werktijden (zie paragraaf 2.3.4. en 2.3.5. )' De van oudsher bestaande koppeling tussen Wensen van werkgeveÍs en werknemers. $lerknemersorganisaties zien ÀDV vooral als een middel om de werkloosheid te bestrijden. ADV zou gepaard moeten gaan met liefst volledige herbezetting. Uit de cijfers blijkt dat hiervan vooralsnog geen sprake is. Tacken (1990r p. 87) constateert dat in zijn onderzoek bij werknemers de voorkeur tigt bij het per jaar vrij opnemen van de ATV. Bijna 75t van de respondenten noemt als belangrijkste reden de nogelijkheid om langer vakantie te nemen. Ook de mogelijkheid van langere weekends speelt een rol (door 40* genoernd). Een derde belangrijke reden (door 25* genoemd) is dat deze variant op het werk het minste organisatorische problemen oplevert. De groep die de ATv per dag zou willen opnemen noemt vooral het huishouden en tijd voor hobby's a1s belangrijkste reden. Tabel. 2.4. Korter Korter Korter Korter per dag Werknemersvoorkeuren voor de Per week Per maand per jaar Ànders invulling van ATV. 13t 19t 17t 42* 7* Bron: Tacken, 1990. $lerkgevers zí1n voornamelijk geïnteresseerd in verbetering van is werkgevers Voor hun rendementspositie. interessant bij overbezetting dus vooral arbeidsduurverkorting (door ADv worden dan gedwongen ontslagen voorkomên) r (zíe verbetering van de efficiency en flexibilisering hierboven). Samenvatting. In de overheids- en gepremieerde en gesubsidieerde sektor is geheel doorgevoerd. Het arbeidsduurverkorting vrijwel met de invoering van ADV. minder snel bedrijfsleven is iets grote verschillen bovendien Binnen het bedrijfsleven bestaan 13 in doorvoering naar bedrijfstak en bedriJfsgrootte. Vooral kleine bedrijven (nrinder dan 100 werknemers) en de dienstensektor lopen achter bij het algemene beeldBij de overheid is sinds 1984 het grootste gedeelte van de ADv opgenomen in de vorm van vrije dagen. In de particuliere sektor is dit veel minder het geval: hier wordt ongeveer de helft van de ADV uren in vrije dagen opgenomen. Uit onderzoek blijkt dat het merendeel van de werknemers de ÀDV in vrije dagen wil opnemen. Het opnemen per lteek of dag is minder aantrekkelijk. Werkgevers zien ADV vooral als een manier om de rendementspositie van de bedrijven te verbeteren en gedwongen ontslagen te voorkomen. Dit wordt bevestigd door het feit dat er sinds 1984 nauwelijks herbezetting heeft plaatsgevonden. Bovendien pleiten werkgevers voor een flexibele vormen van ADV. Arbeidsduurverkorting zou gepaard moeten gaan met Een belangrijke voorwaarde voor bedrijfstijdverlenging. ontkoppeling van arbeidstijd en bedrijfstijd is de invoering van flexibele werkroosters. Door deze tendens wordt de link gelegd met andere flexibele arbeidsregimes, zoals variabele werktijden en afwijkende arbeidstijdpatronen. 2.2. Deeltijdarbeid. Onder deeltijdwerkers worden verstaan werknemers die volgens de met hen afgesloten arbeidsovereenkomst géén volledige daghebben of weektaak bij een onderneming of instelling (Hesemans, 1988, p.5). In de afgelopen jaren is het werken in deeltijd aanzienfijk toegenomen, mede door het grotere aanbod van vrouwen op de arbeidsmarkt en de behoefte van werkgevers om over een meer flexibel arbeidsbestand te beschikken. Jilerkers en bedrijven met deeltijdarbeid. Uit tabel 2.5 bfijkt dat het aantal deeltijdwerkers een fractie bedraagt van het totaal aantal werknemers. Het percentage deeltijdwerkers is echter stijgende. In 1980 werd 19t van het totaal aantal banen bezet door deeltijdwerkers. In 1986 steeg dit percentage naar 25*. trnquêtes van het NEI (1990, p.19) en het Ministerie van Sociale zaken (1991 P.35) ' en wezen op een percentage deeltijdwerknemers van 22t in 1988 respektievelijk 15t in 1990. Deze cijfers zijn echter aan de Iage kant in vergelijking met het CBS cijfer van 1986, vooral omdat geconstateerd is dat het aantal deeltijdwerkers is toegenomen van 1985 tot 1988 (OSa, 1990, P.19). In 47* respektievelijk 48t van het aantal ondervraagde bedrijven is het percentage deeltijdwerkers in deze periode toegenomen of gelijk gebleven. In slechts 5* van het aantal bedrijven is dit percentage afgenomen. 14 Tabe! 2.5. 980 1982 1 r33Ë- Banen en gemiddelde arbeidsduur naar geslacht. w.v. in deeltijd Totaal aant. werkers V l.l x 1000 2498 1209 2348 1249 2232 1244 3023 1592 Tot. l.í V Tot. 3707 3597 1{1 750 165 277 556 61 0 663 872 17,1 15,3 17,5 19,2 18,2 17,9 18,3 19,4 141 3476 45í 5 697 829 11{9 uren 980 1982 1 r33á- 7 29 ,9 38,5 29 ,1 38,2 28,3 28,5 37, 8 38, 35, I 35,3 34,6 3{, 6 18,0 17,6 18,1 19,3 0 etc.), SBI 92 (onderwijs) en SBI 395 (tewerkgestelden.op soêiate werkplaatsen). Vanaf 1985 zijn aIIe econonische aktiviteiten opgenomen exclusief SBI 395. De gegevens hebben voor 1980-1984 betrekking op de naand maart, voor 1985 op de naand septenber. (operÈaar besLuur Bron: Hesenans, 1988. Meer dan de hetft van de deeltijdbanen wordt bezet door vrou$ren, alhoewel het percentage mannen stijgende is (tot 43t van het totaal aantal deettijdwerkers in 1989). De gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van een deeltijdwerker bedroeg in 1986 ongeveer 19 uur per week voor beide geslachten. Tabel 2.6. $lerkzame personen naar bedrijfstak en arbeidsduur per week, 1 989. <20 uur Diensten x 1000 44 (t5t) 129 (8*) 870 (21*) Totaal* 10s2 (17*) Landb. en viss. Nijverheid 20-34 uur 39 (t4*) 't26 (8t) 782 (19*) 9s3 (r6*) 35-44 uur >=45 uur Totaal* 80 1286 2282 296 286 600 4235 3661 488 61 55 124 55 1 . Bron: CBS, 1990. dat in 1989 een geringe meerderheid van de deeltijdwerkers minder dan 20 uur Per week werkt. De rest Uit tabel 2.6 blijkt werkt tussen de 20 en 35 uur Per week. In 1986 etas de arbeidsduur bij deeltijdbanen in bijna de helft van de gevallen (47*) korter dan 20 uur per week en in 22* van de gevallen 30 uur en meer. In 1989 komt relatief de meeste 15 Gegevens deeltijdarbeid voor in de dienstensektor (Sgf 5-9). toen het ook dit p.211 dat uit (Klaver, wijzen 1988, uit 19ó6 handel de in voor vooral kwarnen Loen geval was. Deeltijdbanen en ét horeca (32t vaá de werknemers in deze sektor met SBI 6) banen (Sgf alle van 39* htaar 9), de overige dienstverlening kwamen een aeeftiiabaan was. Binnen de overige dienstverlening (49t de van gezondheidszorg in de voor de meeste áeeltijdbanen stemt (Sgr beeld Dit 9319411. sektor in deze werknemers NEI overeen met de uitkomsten van recente enquêtes van het (OSA, 1990, p.261 en het ministerie van Sociale Zaken (1991, p.35i. De NEi enguête gaf ook informatie over de aard van het èontract van de deeltijdwerknemers: ongeveer 80t van de een deeltiidkrachten had een vast contract en rond de 20* had (1986) Dongen AGB van enguête bij een niet vást3 contract. Ook is bij halve dagen werkers naar de aard van het contract gevraa-gd. Hiervan had 85t vaste werkdagen en werkuren, terwijl iSt in rooster- of ploegendienst of op afroep werkte. De nijverheiàssektor loopt duidelijk achter bij h9t algemene Ueêfa. Hier waren in 1989 slechts 15t van de weikenden voor minder van 35 uur Per week aangesteld' tegenover 29* in de landbouw- en 40t in de dienstensektor. Ook uit de enquête van het Ministerie van Sociale Zaken bleek dat het aantal deeltijdwerkers in de sektoren bouw en industrie relatief lager was dan in de overige sektoren. ïnvulL ing deelti jdarbeid. Gegevens over de concrete invulling van deeltijdarbeid, zoals heÉ gemiddetd aantal gewerkte dagen Per week en het tijdstip waarop gewerkt wordt zijn schaars. Een enguête van ÀGB Dongen (1986) wees uit dat 69t van de mensen die halve dagen werken dit 's ochtends doen. De resterende 31t werkt alleen de middagen. Ook bleek dat de personen die minder dan 20 uur per week werken dit relatief iaker 's avonds doen dan de personen die néér dan 20 uur Per week werken. Van de eerste groep werkt rond de 17+ van de ondervraagden oP een gerniddelde werkdag 's avonds tegenover gemiddeld 1Ot iri ae twóede groep. Zowel rninder dan 20 als méér áan 20 uur per week werkenden bleken in het weekend even weinig te weiken. Alleen op zaterdagochtend- en middag werd nog eán beetje gewerkt (door gerniddeld 15t van de respondenten voor beide groepen). 3 Uitrend-, tiide'liike- en oproepkrachten íEt een deeltijdbaan' 16 Tabe1 2.7 * . Het percentage werkenden met een bepaalde werkduur dat op bepaalde dagdelen gewerkt heeft. personen met eett nerkduur UÀ NACHT 2 ocHTEltD I,TIDDÀG 32 23 AVOND 17 * t/n DI 19 uut Íto lnr Do 122 33 33 23 21 17 17 week. vR 2 36 23 20 33 23 17 zA zo 20 18 15 43 3 4 petsonen met een werkduur vanaf 20 uur per week. tÍA NÀCHT OCHTEND UTDDAG ÀVOND Bron: ÀGB DI 3333 88 86 86 87 10 9 t{o Do vR 88 86 10 88 87 86 85 12 10 3 zo 22 16 14 44 I 8 Dongen, 1986. Toekomstige ontwikkelingen. Uit bovenstaande analyse blijkt dat in de afgelopen jaren het aantal deeltijdwerkers is toegenomen. Gezien de huidige flexibiliseringstendens lijkt het waarschijnlijk dat dit aantal in de komende jaren zal- blijven stijgen. Ook de nog steeds groeiende participatiegraad wijst in deze richting. In een onderzoek van de OSÀ (1990) wordt geconstateerd dat in 28t van de onderzochte bedrijven het percentage deeltijdarbeiders in de nabije toekomst zaL toenemenr êD in 62* en 10t van de bedrijven het percentage respektievelijk gelijk zaL blijven en zaL dalen. Dit betekent dat deeltijdarbeid in de toekomst sterker zal- groeien dan de andere in het OSÀ rapport onderzochte flexibele arbeidsvormen (zie ook tabel 221. Wensen van werkgevers en werknemers. Werknemers staan niet onwelwillend tegenover deeltijdarbeid omdat zí) hierdoor flexibel kunnen reageren op fluctuaties in het werk. Vooral bedrijven met een routinematige produktie en bedrijven met maatwerk hebben relatief veel deeltijders in dienst. Bedrijven die zowel routinematige produktie als maatwerk hebben (25* tot 99t maatwerk in de totale omzet) nemen weinig deeltijders aan (OSA, 1990r p.37). Voor werkgevers in de gezondheidszorg en handel zí1n fluctuaties in het werk (flexibiliteit van de arbeidskosten). reden voor het aantrekken van deeltijdwerkers. Dit geldt ook voor kleinere bedrijven (10-99 werknemers). In de bouwnijverheid en commerciëIe dienstverlening trekt men vooral deeltijders aan omdat de werknemers er zelf om vragen. (OSa, 1990, p.421 Er zíjn twee groepen werknemers te onderscheiden die in deeltijd werken. De eerste groep bestaat uit werknemers die 17 (meer) willen bewust en geheel vrijwillig 9ee9 vo|!,ijcl99 baantot deze hebben. ongeveèi 58t-van dé áeeltijdkráchten behoort p-55)- Het is echter de vraag in hoeverre er ;;é; iosa,'1990, wel van een geboden Éier- echt sprake ié van vrijwitligheid dan(in het huishouden, oplossing voor een bepaalde sítuatie groeP bestaat uit De . opieiding) en _tweede ;Z;í;;- eírzondheid íerknemeirs die noodgedwongen éen deeltijdbaan aanvaarden. Een maar kan wil eigenlijk een voltijdbgan, ;;;a gedeelte hierian jdbaan kri jgen ín de huidige arbeidsrnarkt áUeen een deelti (3Ot van alle deeltijdkrachten). Uit een studie van Grift en Siegers (OSÀ' 1990, p.56) vrouwen blijkt dat de helft van de (gehuwde e-n samenwonende) De jd wil_ jdbaan graag deelti in volti met een .werken. meerderheid wenJt een kleine deeltijdbaan van 0 tot 14 uur' Van de (gehuwde en samennonende) mannen met een volledige baan wil slechts 10* tot 15* een deeltijdbaan. Gegevens van het CBS (1990)- wijzen uit dat 69t van de werkzoekánde vrouwen zonder werk een deeltijdbaan van minder dan 35 uur in de week vrensen. Voor mannen 1i9t dit percentage categorie op 23t. Tevens bfijkt dat de meeste vrouwen uit dezeprefereren Mannen ltensen. week 24 uur tot eén baan \ran 20 Per een betrekking van 40 tot 44 uur per week. dat in Het totáIe percentage van de werkzame personen ligt prefereert per week 35 uur áan minder 1989 een baan van al personen heeft (CsS, weikzame van alle 32t 1990). op- 35t een voor dat blijkt Het minder. of uur eèn aanstelling van 35 deeltijder eeri wekelijkse arbeidsduur van 20 tot 29 uur het meest populair is. Tabel. 2.A. Werkzame personen van 15-64 jaar naar gewenste en bijbaên) r huidi.ge árbeidsduur per week (incl. 1 ggg'/ . 0-9 10-19 20-29 30-39 0-9 10-19 20-29 30-39 419 39 Totaal It58 Gewenste duur (uren) )40 Totaal 19 530 490 Huidige duur (uren) )40 376 16 6 (7r) 446 (7t) 27 46 4{0 89 50 662 (11t) 27 22 54 2079 44 189 194 1 934 2371 21 88 2368 2222 61 55 (39t) (36r) 571 (er) (8r) (9t) (39t) (36r) ontbrehen. Bron: CBS, 1990. Samenvatting. alhoewel het aandeel óáËi[iia*"rÉ.r" zí1n grotendeels vrou]ten' in de sektoren Vooral mannen de laatstê laren stijgt. detailhandel en gezondheidszorg dienstverlêning, "ó*r.r.iële 18 zíin aanw-ijzinggn komt relatief veel deeltijdarbeid voor. Er(rond de 20t) geen deeltiJders gedeelte van de groot een dat vast contract heeft. Precieze gegevens over het geniddeld aantal gewerkte dagen per week én-het tijdstip waarop gewerkt wo-rd! zí1n niet bekend. De gemiddelde àrbeidsduur van een deeltijdwerker bedroeg in 1985 ca. 19 uur Per week. àowet bij bedrijven als bij werknemers bestaat er logisch dat het behoefte aan déeltijdwérk. Daarom fijkt het jaren percentage deeltijdwerkers de komende _?aL. stijgen. Ëedrijveá zetten deeltijdwerkers vooral in om fluctuaties in het wárk op te vangen. Van de werkzame bevolking in 1989 wenst 35t een baán van minder dan 35 uur in de week, terwijl slechts 32t een dergelijke baan heeft. 2.3. Ovenrerk. Het verrichten van overwerk is waarschijnlijk de belangrijkste vorm van interne flexibilisering. $lanneer pieken in de werkdruk zich niet voorspelbaar zí1n is overwerk een geschikte vorm van flexibele arbeid. Overwerk is zowel op voltijders als op deeltijders van toepassing. In het Jaarlijks onderzoek naar dè verdiende lonen van het CBS wordt onder overwerk verstaan de uren die boven de voor de werknemer geldende normale arbeidsduur per week werketijk zijn gewerkt en volledig zí1n uitbetaald (Hesemans, 1988, p.8). De cijfers betreffen alleen personen in loondienst van 15 tot 64 jaar. Uren buiten de gebruikelijke arbeidstijd, maar binnen de contractuele árbeidsduui, de zogenaamde "verschoven uren", zíin niet meegeteld als overuren. elerkers en bedrijven met overwerk. Op basis van gegevens uit het Jaartijks onderzoek van de várdiende lonen kan geconstateerd worden dat in oktober 1986 door ongeveer 450 duizend werknemers werd overgewerkt, wat overeenkomt met 11t van het totaal aantal werknemers in Nederland-. Het zi jn vooral mannen' volti jdwerknemers en arbeidersa die overwerken. Ook uit een onderzoek van de OSA (1990) blijkt dat voltijders het meeste overwerken (71t van de respondenten die we1 eens overwerken). Van aIIe werknemers met overwerk zijn de meeste te vinden in de particuliere sektor (81t). Ook bínnen de particuliere seÈtor wordt relatief het meeste overwerk verricht (13t tegenover 6* en 5t bij respektievelijk de In de overheid en de gepremieerde en gesubsidieerde sektor. sektor industrie (SBI 2/31 en de sektor transport (Sgf 7l komt overwerk het meest veelvuldig voor, met respektievelijk 18* en 32* Relatief laag (4t) is het percentage overwerkers in de overige dienstverlening (Sgr 9). Deze cijfers stemmen in grote lijnen overeen met recentere uitk-omsten van de nnguête Beroeps Bevolking (EBB) van het CBS (Inbens en Meijer' 1990, P.211- Ook hier blijkt 4 A"b"id."" zijn a1le direkt bij het transport- en magaz i j npersoneel a'l smede produktiepÍoces betrokken terknener€, aanveryante groepen rrerknenErs. 19 het onderhouds-. wordt in de bedrijfstakken dat het meeste overwerk verricht komt echter níet voor in de overwerk Ë; sÁí'Sii11. Het minste maar in openbart__3uts.b.edrijven, ó"àrige dienstverlening, (Ssr 4/51. Dit É""r"íi"erheid en -iástallatiebedrijïen definities verschillende van de gevolg zijn verschil kan een de EBB In gehanteerd worden. . o.-verwérk di;- voor het Uegíip De overwerken. onbetaald die meegeteld worden ook overwerkérs lonen verdiende de naar onderzoek het ilaarlijkl uitkomsten van komt overwerk in betreffen alleen de maanó oktober. Hierdoor cijfers' de in tot uitdrukking niet veel seízoenbedrijven bedrijven met Volgens een onderzoek van de OSA (1990) bevinden (sgr 2/31 ' Hier sektor industriële de oveíwerk zich vooral in eens personeel g2,1* het van de werkgevers laat _ wel en (Sgf de 5) ae bouwnijverheid overwerken. Het overwerk in Het gerniddeldehet (Sgr ligt ondér %l94) gezondheidszorg dat hef personeel wel eens laat iercentage bidriiven respektievelijk 59,5t en 60,6t. Deze àverwerkén ligt hier oP -overeên met de uitkomsten van het trend komt íedelijk (zie boven). Het totaal percentage onderzoek verdiende lonen van het aantal bedrijven dat wel eens overwerk liet verrichten was 81 ,2*. In een onderzoek van het Ministerie van Sociale zaken komt overwerk in 50t van de ondervraagde bedrijven voor. Ook de hier is er een oververtegenwoordiging van overwerk in vln industrie (Sgf 213l en een ondervertegenwoordiging en maatschappelijke overwerk in de gezondheidszorg (Sgr 93/94 en 5). dienstverlening en de bbuw zien Tabe1 2.g. Werknemers die wegens overwerk langer hebben gewerkt dan volgens contract, in procenten per bedri j fstak. 1 sBr ol 987 988 1 989 1 990 22,3 't7 ,4 17 ,2 20,2 1 1 Bron: EBB 213 4/5 17,6 15,1 18,1 14,1 13 ,2 18, 5 18,7 15,1 6/7 18 22,7 9 TotaaIl 18,0 19 12 19, 5 23,1 18,1 ,8 24,0 17 22 ,5 18,2 19, 1 20,1 (in Inrbens & Meijer, 1990)- in Het grootste aantal overwerkers rltas in 1986 werkzaam aantal het bedrijven met meer dan 100 werknemers. AIs wordt, bekeken bedrijfsgrootteklasse elke binnen o.rer*rérkers 99 10 tot van was het aantai overwerkers iá de bedrijven werknemers het grootst (15t tegenover 5t en 10t voor bedrijven en 100 en meer met respektievétiik 1 tot 9 werknemers dat in 91 ,5t *éix"árèis). uit trêt oSÀ onderzoek (1990) brijkt personeel we1 het werknemers 99 dan meer met van de bedrijven 10 tot 99 met bedrijven in 79,1* eens o.rertertt, tegenover werknemers. 20 Tabe]. 2.1O . Procentuele verdeling van werknemers met overwerk naar sektor en bedrijfsgrootte, oktober 1986. naar aactoí Ekrgrgs c€k [ "-t"o rrEt ffizG G$,€rk El " - e-sectd E Hffi* wkE'r.E ffik I -n *-k*r's E o* wkffi zffF [ B.E-E- Bron: cBS onderzoek verdiende lonen (in Hesemans, 19gg). Ars de ontwikkeling in het aantal overuren voor alle werknemers in de periode oktober 1977-1996 bekeken wordt, blijkt dat tussen 1979 en 19gz een daling plaatsgevonden. Na 1982 neemt het aantal overuren wêerheefl toe. Deze tendens hangt samen met de opleving van de conjunctuur na 1982. opvallend is dat het aàntar overuren in kleinere bedrijven (met 1 tot 99 werknemers) na 1gg2 sterker is toegenomen dan in grote bedrijven (net meer dan 100 werknemers). Dit wordt wellicht veioorzaakt door de invoering van ADv. In bedrijven $taar een tendens tot overbezetting vaá de personeelscapaciteit bestond kunnen zich genoodzaakt vóe1en ÀDV te compenseren door overwerk (HesemanS, 1999, p.11). Uit de EBB gegevens (zie figuur 8) blijkt dat van lggi tot 1999 het- percentage overwerkers stabiel is gebleven. 1990 geeft een lichte stijging in het percentage ovLrwerkers te zien. wat hiervan de oorzaak is, is vooralsnog niet duidetijk. InvuTTing overwerk. Gegevens over het gemiddeld aantal overuren per overwerker zí}n alleen te vinden in het Jaarlijks onderáoek verdiende lonen (Hesemans, 1988). ltet gemiddeld aantal overuren per overwerker bedroeg in oktober 1986 gemiddeld 5,1 uur per weèk. 21 Voor de overwerkende mannen lag dit gemiddelde oP 5,4 uur per week en voor Overwerkende vroulten Op 2rB uur Per week. DOor voltijdwerknemers lrordt gemiddetd meer overgegterkt dan door deeltíjdwerknemers. GerelaLeerd aan de wekelijkse arbeidsduur maken deeltijders echter meer overuren (17r5t van de wekelijkse arbeidsduur tegenover 11 '7* voor voltijdwerkers). in de sektor transport (Sgf 7l werd in 1986 het langst overgewerkt, namelijk gemiddeld 81 1 uur per week. In kleine bedríjven (met minder dan 100 werknemers) was het aantal overwérkuren per overwerker hoger dan in grote bedrijven (met meer dan 100 werknemers). Gegevens over het ti jdstip r,íaaroP overgewerkt wordt en de spieiding van het overwerk gedurende de week zí1n niet bekend. Toekomstige ontwikkel ingen. Het lijkL logisch dat, gezien de mate waarin overwerk op dit moment wordt toegepast en het gemak waarmee de werkgever deze kan toepassen, overwerk in de vorm van interne flexibiliteit komende jaren een populaire vorm van flexibele arbeid zaL blijven. Overwerk blijkt nogal conjunctuurgevoelig te zí1n (Hesemans, 1988, p.11 ). van weÍkgevers en werknemers. is Overwerk een geschikte vorm van interne werkgevers Voor a1s er zich pieken in de produktie voordoen die flexibiliteit Wensen zícIrr niet makkelijk laten voorspellen. Overwerk door deeltijders kan voor ondernemers een relatief goedkope vorm van overwerk zí1n als er in de CAO geen duidelijkheid bestaat over overwerk (Trommel, 1987, p.121. De bereidheid van werknemers tot overwerk blijkt niet afhankelijk te zí1n van persoonskenmerken, zoals geslacht, leeftijd, opleiding en burgelijke staat (nollman in OSÀ, 1990' p.75). Wat weI een rol speelt zí1n factoren als árbeidsvreugde, verbondenheid met het bedrijf en het oordeel van de werknemers over de hoogte van de overwerktoeslag. Samenvatting. De meeste werkers met overwerk zí1n te vinden in de particuliere sektor (80t van de overwerkers). Hierbinnen wordt het meeste over$rerk verricht in de bedrijfstakken industrie en transport. De meerderheid van de overwerkers werkt in grote bedrijven (met meer dan 100 werknemers). Het gemiddeld aantal overuren per week voor een overwerker bedroeg in 1986 5r1. Van 1979 tot 1982 is er een daling in het overwerk te zien geweest. Na 1982 stijgt het overwerk echter vteer. Hieruit dat er een nauwe band bestaat tussen overwerk en blijk[ conjunctuur. Er zijn geen precieze gegevens bekend over het tijdstip r.raarop overgewerkt brordt en de spreiding van het overwerk gedurénde de week. Ook valt op basis van de bestudeerde Íiteratuur weinig zinnigs te zeggen over de gtensen van werkgevers en werknemers ten aanzien van overwerk. 22 4. Afwijkende arbeidstijdpatronen. wordt bedoeld een patrogn Met een afwijkend arbeidstijdpatroon waarbij gewêrkt wordt o-p andere . dan de gebruikelijke uur en tijdstíppen van maandag tot en met vrijdag tussen 7.00 in werken 18.00 uur. Hieronder valt de onregelmatige dienst, (Ministeríe ploegendienst het weekend en in de avonduren en de van Sociale Zaken, 1991, p.4). Er bestaan verschillende soorten ploegendienst, waaronáer de 2,3,4, en 5 ploegendienst en de gècoóitteerde 4lS ploegendienst. Bij de twee-ploe99n dienst wordt 's nachts en in het weekend niet gewerkt. In de wordt er 's nachts wel, maar i! het weekend drie ploegendienst ploegendienst wordt niet gewárkt. In de vier- en vijf 2. volconÈinu gewerkt (de Lange, 1986, P.37). De trénd tot flexibilisering van de arbeidstijdpatronen wordt veroorzaakt door de vanuit het bedrijfsleven gewenste bedrijfstijdverlenging. Uit een onderzoek van het Ministerie van Socia1e Zaken (1991 ) blijkt dat in bedrijven met een afwijkend arbeidstijdpatroon de bedrijfstijd gemiddeld 90 uur de ploegendiensten varieert per week bedraagt. Aii Ëedrijfstijd van gemiddeld 80 uur voor een twee-ploegendienst tot gémiddeld 157 uur bij een vier- of meer ploegendienst. In 10t van de onderzochte bedrijven is de bedrijfstijdverlenging seizoensgebonden. De gemiddelde bedrijfstijd per week bij deze bedrijveá is tóch 38 of 40 uur, omdat de seizoensgebonden gedurende de rest van het jaar bedrijfstijdverlenging gecompenseerd wordt door een kortere bedrijfstijd. Afwijkende arbeidstijdpatronen veroorzaken een toename in verschèidenheid van aktiviteitenpatronen. Omdat door de huidige tijdsordening niet aIle tijdsmornenten evenveel waard zí1n, kan èen afwijkend arbeidstijdpatroon voor de individuele weiknemer negatief ervaren worden. Zo heeft bijvoorbeeld een vrije zondag een hoger aanbod van vrijetijdsvoorzieningen dan een vrije dóordeweekse dag, waardoor de zondag voor de meeste mensen een hogere vrijetijdswaardering krijgt. Bij het op een grote schaal toepassen van afwijkende arbeidstijdpatronen is Éet belangrijk áat samen met een nieuwe ordening in (en .de arbeidstijá o-ot< de tijdsordening in de gehele samenleving met name voor de relevante voorzieningen) herzien wordt. Werkers en bedrijven met afwijkende atbeidstijdpatronen. Over het aantal werknemers dat op afwijkende arbeidstijden werkt is vrij weinig bekend. Uit een onderzoek van Kattenberg (1990r p.721 blijkt dat 65t van de respondenten ervaring had met werken in de avonduren. 69t had ervaring met werken oP zaterdag en 40t met werken oP zondag. Een onderzoek van ÀGB Dongen (tggO) wees uit dat 13* van de ondervraagden werkte in aantal rooéter- of ploegendienst. Meer informatie over het gegeven wordt werkers met ploegen- en onregelmatige diensten door het CBS. I; september 1988 werkte 9t van het totaal aantal werkzame personen in onregelmatige dienst en 5t in ploegendienst. De twee.-ploegendienst.bleek iets vaker voor te i.omeá dan de 3- en 4/5 ploegendienst. Onregelnatige diensten komen vooral voor in de gezondheidszorg (gemiddeld 37*). Het aantal ploegenarbeiders vras oververtegen$toordigd in de sektor industrie [Sgr 2/31 en de sektor transport-, opslag- en 23 communicatie (Sgf 71, met respektieveLijk 21t en 9?: van de Vrouwen werken over het algemèen vaak (14t niet in werkende vrouwen) in onregelmatige dienst en haast precies mánnen deze verhouding iiióéóê"aienst- (ít), terwijl-bij de werkende mannen werkt in vari 6t Slechts is. à.óÀÉeera in ploegendienst' óníegefrnatige dienst en 7* werkt vooral voor in de komt vrouwen onder dienst ónreietmatile vrouwen in de van (binnen 52t werkt 93 SBI óé"óáan"idslorg komt ónregelnatige diensten). Ploegendien-st onder mannen de binnen bedrijfsklassen alle vrijwel in voor veelíuldig deze in (gemidáeld werkenden de van 21* sektor iídustrie en IuchtvaaÍL- , zeevaart-, en in sektor ) r comrnunicatiebedrijven (gemiddeld 15t van de werkenden). Een indicatie van het aantal bedrijven met een afwijkend de arbeidstijdpatroon wordt gegeven door een onderzoek van zaken Sociale van Ministerie het vanLoontectrnisêne dienst (1991 ). Het blijkt dat in 33t van de onderzochte bedrijven 991 66t afwijkend arbei-dstijdpatroon voorkomt. In de resterende tijden vaste op vrijdag met en rnáandag tot bedríjven wordt van tussen ?.00 en 18.00 uur gewerkt. In de sektor gézondheidszorg en maatschappelijke relatief de meeste dienstverlening (Sgf gl/ge) komen(86t). Het afwijkende voor afwijkende arÉeidstijdpatronen onregelmlqig? uit vooral arbeídstijdpatroon bêstaat hier (Ser 611621 groothandel de diensten én-ploegendiensten. Binnen arbeidstijdpatroon, heeft 42* vàn dè bedrijven een afwijkend bijzondere uren en op wat vooral bestaat uit het werken oP (SSr 2/31 bedraagt het zaterdag. In de sektor industrie 33t. arbeidstijdpatroon percentáge bedrijven met een afwijkend en bankhet populair. In flier is vooral de ploegendienst (sgr 81 /841 verzekeringswezen en zakelijke dieristverlening alsmede de bouwnijverheid (5sf 5) heeft een relatief klein gedeelte van de ondernemingen afwijkende arbeidstijdpatroneni respektieveli)k 22* en 10t. 24 Tabet 2.11. Àrbeidstijdpatronen in procenten van het aantal bedrijven per bedriJfstak (N=1076) . industrie bour groot- banken/dienst- gezondheidszorg totaal handel verlening ruatsch.dienstd ienstver len i ng geen afwijkend patroon 2 -p loegend 3-p loegend ienst ienst l7tí 9t 90* 58* l8t 0t It 4t 5i 7e6 l* l* 34 4 of rcer ploegen- 66r 3tt -02 onregelnatige dienst It bijzondere uren 3t verschoven uren 4tt 7t It 9r, stt onvêrrachts opkomn lr 34 4r, l3t 3z 74 lï tt 3* 29r, 54 5t 4* d ienst t* 494 7Z 4rt 27tt ItE 4tt zondag feestdagen It It 0t It It overig 6t It It -: 13* 32 ?r. zaterdag 0* 124 l6t 2lt l8r 7Z 34 3* niet aangetroffen Bron: Ministerie van Sociale Zaken, 1991. $lanneer in een bedrijf een afwijkend arbeidstijdpatroon vril dit niet zeggen dat al1é werknemers vorgeás zorn patroon $rerkzaam zí)n. rn tabel 11 is aangegevet hoeveel procent van de werknemers in deze bedrijven vorgens een afwijkend arbeidspatroon werkzaam is. Als in een uealiir met gnregelnatige diensten wordt gewerkt, geldt dit voor bijna de helft van het personeel (45t). rn bedrijven waar een viér- of meer proegendienst voorkomt werkt gemiddeld zs* van de werknemers volgens dit systeem. r; bedrijven met een proegendienst komen vaak meer ploegensystemen tegelijk voor. over het algemeen genomen werkt in een bedri jf r.raar ploegendienst voorkomt ongeveer 28* van de werknemers volgens een proegenrooster. $terken op zondag komt relatief weinig voor: dit doet srechts 8t van het personeel in bedrijven dié aangegeven hebben dat er op zondag gewerkt wordt. voorkomt 25 een Tabel 2.12. Percentage werknemers bij een bedrijf met afwijkená arbeidspatroon dat volgens dit patroon werkzaan is (N=242). arbeidsti jdPat'roon percentage 2-ploegendienst 3-ploegendienst 4 of meer ploegendienst 16 onregelmatige dienst bijzondere uren verschoven uren onverwachts oPkonen 45 2L zaterdag L6 1l_ z5 15 L2 tl zondag U feestdagen z5 overig Bron: Ministerie van Sociale Zaken, 1991. groter ltordt komen er meer afwijkende Dit loopt op van 23t in bedrijven voor. arbeidstijdpatronen 79t in bedrijven met 200 of meer naar met 10-19 werknemers Naarmate het bedrijf werknemers. afwi jkend met bedri jven (N=1075 ). arbeidstijdpatroon naar bedrijfsomvang Tabel 2.13. Percentage Bedrijfsomvang Percentage 10-19 werkneners 20-49 werknemers 50-99 werknemers 100-199 werkneners 200 of neer werkneners 23t 30t 48t 65t 79* Bron: Ministerie van Sociale Zaken, 1991. de Voor het werken volgens een afwijkend arbeidspatroon kan ge1d, extra werknemer gecompenseèrd worden in de vorm van vrije tijd bf eèn combinatie van beide. Uit het onderzoek van het UiniÁterie van Sociale zaken (1991 ) blijkt dat compensatie in geld het meest voorkomt (66t). Vijftien_procent van de werkíemers krijgt comPensatie in geld én tijd, el slechts 5t krijgt alleen Èiidscompensatie. In 12* van de gevallen sterd er helemaal geen compensatie gegeven. InvuTTing van afwijkende arbeidstijdpatronen. 26 gegevens geen Er zí1n per afwijkend arbeidspatroon -precieze per week en gewerkte dagen aanÈal Éáf.""d onler het {erniddetd gewerkt wordt. het tijdstip waarop in tiet Ufiikt, -zoáIs te verwachten ltas, d"9 mensen die in en avonds nachts, vaker dit 's ploegendienstén werken 's (AGB 1986). Dongen, gemíddelde werker de dan f,et íeekend doen de óp een gemiddelde doordeweekse dag werlt gerniddeld 15t vanDit avonds. 30t de rond en nachts 's pioegenirbeiders 's Legeáover respektievelijk 3t en 12t voor de gerniddelde werker. ooÉ in het weêkend wordt er door de werknemer in ploegendienst 2 à 3 maal zoveel gewerkt als door de gemiddelde werknemer. Tabel 2.14. Het percentage van het totaal aantal werkenden en het aantal werkenden in ploegendienst dat oP bepaalde dagdelen gewerkt heeft. * van het totaal aantal werkendqt. uÀ Dr wo 3 3 3 3 3 79 79 !,IIDDAG 77 ?7 76 77 75 ÀVOND 11 78 't2 79 78 12 14 12 NACHT OCHTEND * van het totaal aantal I.lA werkenden DI in ploegendienst. WO DO VR 't4 12 15 14 51 UIDDAG It8 56 57 50 57 50 54 ÀVOND 9 10 10 12 NÀCHT OCHTEND Bron: ÀGB 32 178 16 I 55 16 46 52 10 12 27 29 4 9 19 25 4 Dongen, 1986. Toekomst ige ontwikkel ingen . De meeraelneia van de bedrijven (89t) in het onderzoek van het ) zijn niet van plan om Ministerie van Sociale Zaken binnen twee jaar verandering aan te brengen in het bestaande arbeidstijdpatroon. De bedrijven die dit wel van plan (3t), 7í)n hebben voóràt belangstelling voor de twee ploegendienst werken op zaterdag (3t) of een arbeidstijdpatroon dlt valt in in de de categbrie "ovelig" (3t). Dit zí3n vooral bedrijven sektoreri industrie lsgr 2/31 en gróothandel (Sgr 51 162l - rn zevenentwintig procent van de bedrijven waar de invoering van afwijkende aiUeiastijdpatronen serieus ovenogen wordt, zou het áfwijkend patroon slechts gedurende een bepaalde periode van het jaar worden toegePast. (1991 27 Tabel 2.15 . Percentage bedrijven dat overweegt afwijkende arbeidsti jdpatronen binnen twee Jaar in te voeren of uit te breiden (N=1076). Arbe idst j jd- industrie bouw groot- banken/dienst- gezondheidszorg totaal handel patroon geen nieuw afwijkend patroon 832 ienst 64 1Z lt 0z -p loegend 4 of d maatsch.dienstverlening 922 3-p loegend i enst 2 verlening 44 0t lt6 0h 0t 32 0? nEer ploegen- lz ienst onregelmatige dienst l* bijzondere uren 0z verschoven uren onverwachts opkomn 14 0z 0z ,*0z tz }tr 0t lrí t2 tz lz 2r, 0t 0t zaterdag 04 34 24 0z zon0ag feestdagen qz over ig -: niet 4e, 3? 0t 32 34 aangetroffen Bron: Ministerie van Sociale Zaken, 1991. De categorie "overig" betreft voor 2/5 deel een vierdaagse werk$reek van 36 uur (de gecomprimeerde werkvteek, zíe ook paragraaf 2.5.) en voor 1/S deel een langere werkweek in het hoogseizoen en een kortere werkweek in het laagseizoen. Bedrijven $taar op dit moment al volgens een afwijkend arbeidstijdpatroon gelrerkt $rordt, overwegen relatief vaker een afwijkend patroon in te voeren of uit te breiden dan bedrijven $raar nog volgens het gebruiketijke patroon gesrerkt wordt. gèhter bijna de helft van bedrijven (43t) die afwijkende arbeidstijdpatronen wit invoeren verwacht weerstanden bij h9t personeel of de ondernemingsraad (uinisterie van Sociale de geringe populariteit van Zaken | 1991 r p.32') . Hieruit blijkt deze patronen, waaronder met name de ploegendienst, bij het perso;eel. Ploegenarbeid blijkt voor de werknemer gePaard te gaan met specifieke Problemen oP fysieke-, psychische- en sociale v1ak. Fysieke en psychische problemen hebben vaak betrekking op nachtdiensten, terwijl sociale(deproblemen meer Lange, 1986, voorkomen bij de avond- en weekenddienst p.40). Wensen van werkgevets en werknemersHet voornaamste voordeel van de invoering van afwijkende arbeidstijdpatronen voor de werkgever is de mogelijkheid tot 28 bedrijfstijdverlenging. Hierdoor kan een betere benutting van de kapitaalgoederen gerealiseerd worden. de De dóor de íange geconstateerde problemen voor(zie ploegendiensten in nanrè het werken met werknemer bij boven) komen redelijk overeen met de uitkomsten van het onderzoek van Kattenberg (1990r P.48). Hieruit blijkt dat werk het slechts de helft van de mensen met betaald(9t) (46t) om 's aantrekkelijk of tamelijk aantrekkelijk EénenzesLíg zijn. mèer vrij te overdag en te werken avonds procent van de respondenlen is, als zíi zeLf vrij ltt werktijden kunnen uitkiezen), bereid om regelmatig op zaterdag te werken. 33* van de respondenten vind het aantrekkelijk of tamelijk aantrekkelijk om op zondag te werken. AIs men zou weten dat anderen ook oP zondag werken en men maximaal twee zondagen per maand zou werken, die vantevoren vastgesteld zíjn, zou 42* van de respondenten werken op zondag overwegen. Dit betekent dat de meerderheid van de respondenten onverschiltig tot negatief tegenover het werken oP zondag staan. Ook de negatieve beoordeling van de individuele werknemer omdat de huidige sociale tijdsordening niet oP het afwijkende arbeidstijdpatroon aansluit is in Nederland nog sterk aanwezig: de meerderheid van de respondenten vindt het belangrijk om een vaste vrije dag in de week te hebben waarop iedereen vrij is. Samenvatting. Over het aantal werkers met een afwijkend arbeidstijdpatroon is vrij weinig bekend. In 1988 werkte 5t van de werkende bevolking in ploegendienst en 9t in onregelmatige dienst. De twee-ploégendiènsL kont iets vaker voor dan de 3- en 4/S ploegendienst. Een afwijkend arbeidstijdpatroon komt het meeste voor bij bedrijven in de gezondheidszorg. Zesentachtig procent maakt hier gebruik van onregelmatige- en ploegendiensten. Ook in de sektoren groothandel en industrie komen relatief veel afwijkende arbeidstijdpatronen voor (bii respektievelijk 42t en 33* van de bedrijven). Over het algemeen maken grote van afwijkende maken meer gebruik arbeidstijdpatronen dan kleinere bedrijven. Over het gemiddeld aantal gewerkte dagen Per week en de bedrijven tijdstippen waarop gewerkt wordt bij een afwijkend arbeidstijdpatroon is niets bekend. Of er in de toekomst meer van dit soort .patronen ingevoerd zullen worden is niet duidelijk. $lerkgevers staan overwegend positief tegenover afwijkende arbeidstijdpatronen omdat hierdoor bedrijfstijdverleniging gerealiseerd kan worden. Bijna de hetft van de bedrijven verwacht bij invoering echter weerstanden van het personeel. Uit het onderzoek van Kattenberg blijkt dat de negatieve houding van de werknemer ten opzichte van werken in de avonduren en het weekend in 5 Dit t".ft eigenlijk geen betrekking op afwijkende arbeidstiidpatronen cnrdat daar dê verktiiden vast staan. 29 Nederland nog steeds aanwezig is. De klachten en problemen van die i; een afwijkend arbeidstijdpatroon werken blijken groot te zijn. 2.5. De geconprimeerde werkneekoP gr9!9 Eind jaren zestig werd de gecomprimeerde werkweek In dit ingevoerd. Canada schaal- in de Vefenigde StatLn eh door normaal daggn minder werkt men wêt<etiitcs -dan. meest De is. gebruikelijk"y"l""r iàtrg"t" dagen te maken dan .rooíkomende vorm in de VS en Canada was vier dagen van 10 uur, en in sommige gevallen werd de werkweek verkort tot 36 uur met was drie dagen van-12 uur (de Lange, 1986, P.31). In-Nederland jd ti in die invoeriág van de gecomprimeérde werkweek 1t19! nrogelijk vanwege d; arbéidswetgeving. De arbeidswet van 1919 aan de stéft aan de werkdag een maiimum van 815 uur enbeperkte een is er werkweek een maximum van 48 uur. Sinds 1985 dag (8r5 afwijking toegestaan oP de maximal,e arbeidsduur per (Trommel, uur ïag- 9 wórden), onder een aantal voor$taarden 19Bz , ó.13). Sindsdien is bij een toenemend aantal bedrijven in uedérland de gecomprirneerdè werkweek ingevoerd. Het betreft (tot hier meestal eeá combinatie van bedrijfstijdverlenging (een werkweek 4-daagse 5x9 = 45 uur) en arbeidstijdverkorting van 36 uur). Een nieuwe Àrbeidstijdenwet is in voorbereiding. In de Hoofdlijnennota (1989) worden twee soorten normen voorgesteld, een standaardregeling en een overlegregeling. -De eersÉe getdt wanneer tussen CAO-partijen of in het overleg tussen wLrkgever en het medezeggenschapsorgaan niets anders is overeengekomen. De overlegregeling geldt bij overleg tussen de het overleg tussen werkgever en CÀO-parLners of mensen medeleggenschapsorgaan (Kattenbêt9, 1 990, p. 23) . Tabel 2.16. Standaard- en overlegregeling werk- en rusttijden in Hoofdli jnennota Arbeidsti jdenwet. dagnorm vierwekelijkse max' norm kwarraarnormrust àagclijksc aanccngcslotcn wckclijkse ""n..ng.r,or.n dagbcgrenzing ,ï,ï 9 max' rEó uuÍ uur t::::: Íf min' 12 uuÍ min' aa uut uur ó'oo-19'oo pauzcs max' gth unÍ max' l9ro uur t?i* ÏÏ; mtlr' I I i:ï: min' 38 t/m maandag t/m zaterdag maandaS' *'erkdagen :l G; .. en 8 uur arbeid minimaal ecn /r uur; ;;; Ë'il;;uur arbcid minimaal3 tkwartier; uur' iu.t.n uuÍ o6'oo-l:'oo uur zaterdag to en t2 uuÍ arbeid minimasl Bron: Kattenberg, 1 990. In België is vanaf 1982 in enkele bedrijven geëxPerimenteerd met flexibele arbeidsPatronen, en met name vormen van een 30 gecomprimeerde werkweek, die - gepa-ard -gingen met arbeidsduurverkorting - -en zoals íerfgêfegenheidseisen (experinenten In de meeste gevallen Hansenne). herbézet{ing (55 op ?8) -ging het oJn het invoeren van eteekendwerk (voor een apartè pfoeg die alléén op zaterdag en zondag zou wetken). Een aáder vêel voorkomend werktijdpatroon was dat van 4 x 9 uur' waarbij bedrijfstijdverlenging tot 45 uur per week (S x 9 uur) gerealÍseerd werd. Deze experimenten hebben in 1987 geleid tot éen wet en een CÀO waarbij de invoering van nj.euwe arbeidsregelingen oP het niveau van bedrijfstak en/of onderneming mogelijk is. Zondagswerk, nachtwerk en dagelijkse arbeidstijáen van maximaal 12 uur zijn nu volgens deze wet rnogelijk (raché, 1988, p.119). De vraag is of de gecomprimeerde werkweek een bijdrage levert aan het meer flexibel maken van een arbeidsorganisatie (de Lange, 1986r p.34). Àanpassingen aan produktiepieken en -da1en is door het vaste patroon van roulerende vrije dagen niet mogelijk, êD door de lange werkdagen verminderen de mogelijkheden voor overwerk. Slechts in twee opzichten kan er Allereerst kan men een beroep sprake zí1n van flexibiliteit. doen op werknemers om op hun vrije dag te komen werken. Daarmee wordt het systeem echter in zí1n wezen aangetast. Het blijkt in de praktijk vaak voor te komenr êD wordt als één van de nadelen van het systeem ervaren. Een tweede wí1ze van is een uitbreiding van de bedrijfstijd door flexibilisering behoefte aan middel van weekendwerk. Een tijdelijke kan hierdoor echter niet uitbreiding van de bedrijfstijd opgevangen worden. Verscheidene mislukkingen met de gecomprimeerde werkweek kunnen worden toegeschreven aan de overbelasting van de werknemers (de Lange, 1986r p.35). Vooral bij tien- en twaalfurige werkdagen bij een 4O-urige werkweek is dit het geval. Met de 36-urige, vierdaagse werkweek zí1n de problemen geringer. Een evaluatie van de Belgische experimenten leverde een positief beeld op. Orndat de gecomprimeerde werkweek sinds kort in Nederland ingevoerd kan worden is er nog niets geregistreerd over het aantal werknemers en bedrijven met een gecomprimeerde werkweek, alsmede de exacte invulling (op welke dagen en welke uren er gewerkt wordt). Uit het eerder genoemde onderzoek van het Ministerie van Sociale Zaken (1991 ) bfijkt dat 1t van de ondervraagde bedrijven overweegt binnen twee jaar een gecomprimeerde werkweek in te voeren. 2.6. Variabele werktijden. Onder variabele werktijden wordt normaal gesproken verstaan elke regeling van de werktijden, waarin een individuele werknemer of een groep werknemers in meer of nindere mate zeLf begin- of eindtijd van zí1n (hun) werkdag kan (kunnen) bepalen (tvtante | 1975r p.10). Getrapte of verschoven werktijden en ook de gecomprimeerde werkweek worden tot de vaste werktijden gerekend, omdat hier de begin-, pauze- en eindtijden 31 systemen van variabele vastliggen. Er zíin verschillende (Mante, 1975). werktijáen te ondericheiden: Íriie werlltiiden reqelinq: een werktijdregeling zonder stamtiideno. Flexibéle werktiiden: een regeling waarbij Per .l?g in het aantal gewerkte uren en in eindtijden. en de begin-, Pauze-werktiiden reàelinq: een regeling met Gliidénde eventueel per dag wisselènde aanvangstijden, maar met een vast aantal werkuren Per dag. Zwevende werktiiden: een glijdende werktijden regeling er Persoonlijk of Per- groeP zí)\ daarna voor een langere tijd die werktijden kiest, gelden. zullen Schematisch wordt deze indeling als volgt weergegeven: Figruur 2.1 . Systemen van (variabele) werktijden. n*tiidan # rl3Ít tprrrlrlourc;'r w. grÍí pta Ínct st mtiidln cn gliitijdcn of Yct'f;hovan w. zondcr vooÍ- rdrriftcn om. trunt 3ttm- tn diitiidcn +riicw. óg.liikr wisclcndc w.Íktikln -íloxiblow. voor LngÊn tiid nstgcl.gd. tiidnipgcn - anancrrdc fl. tËr d.g t!íg3lcgÍtc tiiótipp.n diidncbw. Bron: Mante, 1975. e'erkers en bedrijven met vaÍiabele werktijden. met een Over het aantal bedrijven en het aantal werkendenniet veel variabele werktijdenregeling is in Nederland nog bekend. De enige inforrnatis die beschikbaar is, is afkomstig uit een aantal onderzoeken waarin het al dan niet hebben van variabele werktijden zijdelings ter sprake kwam. Een onderzoek .tán Katténberg (1990) wees uit dat 54t van de respondenten hun eigen werktijden in voldoende tot ruime mate zelf kon vaststellen. 6 De periode yaarin een rerknener a'ltijd aanwez-ig^met ttJl nordt de bloktiJd, kerntiid of stamtijd bloktiid. waarin geí,oeínd.-Ëe kan bi5várU."ta lopen van 9.30 tot 16.30 uur. Enkele unèn voor en na de variabe'le tiiden tijde,n. flexibele rcn noanrt bepalen, zelf zijn-Lriii]o"n'kan à; ;;ft*; -9liJtiiden, '18.00 uur ái randtigden. Deze- kunnen ii3vooroeelà lopen van 7.30 tot p.9.30 uur en van 16.30 tot (sticht.ing stuurrgr^oep sociaa'l-hletenschappelijk Onderzoek. 1972' 1'l ). 32 in het vaststellen van de eigen TabêI 1.17. Flexibiliteit werktijden (N=719). werktijden in ruine nate te regelen werktijden voldoende te regelen werktijden noeilijk te regelen werktijden alleen-bij uitzondering te regelen werktijden nÍet te regelen weet niet lgeqt antwoord MISSING Bron: Kattenberg, 30t 24*, 11t 13t 221 0t 1t 1990. Het tijdbestedingsonderzoek (Sociaat en Culturee1 Planbureau, 1990) van 1985 wees uit dat 37t van de werkende respondenlel ligt 9c! variabele werktijden had. In de grote steden (maart 1985) percentage met 43{ iets hoger. In de derde meting32* dat latt het tongitudinale Verplaatsingenonderzoek bleek week van de personen, die op de werkdagen in de onderzochte minsteni één keer naár hun werk zí1n gegaan' variabele werktijden had (Tacken, 1988). Een laatste onderzoek waar gevraagd is naar de variabiliteit van de werktijden is het óSpa dnderzoek naar de keuze van werktijden (Tacken, 1989). Hieruit bleek dat de meerderheid (53t) van de ondervraagde personen (werkend in verschillende bedrijven in de Randstad in iggZ) variabele werktijden had. Vijf procent werkte in ploegendienst en 42* had vaste werktijden. Echter 70t van de iespóndenten heeft de werktijd zeLf kunnen kiezen. Dat betékent dat een deel van de mensen met vaste tijden deze toch kennelijk in overleg heeft kunnen vaststellen. I'abel 1.18. Àandeel van de werkenden met variabele werktijden volgens verschillende bronnen. TBO (N=3263) LVO (N=1402) OSPA (N=317) Variabele werktijden 53t 37t Hieruit blijkt dat er een verschil is tussen de vastgestelde werktijdregèling en de feitelijke variatie in werktijden. ryi9t iedereén rnlt váste tijden begint iedere werkdag op dezelfde zoals bijvoorbeeld werknemers in ploegendienst. Ook tijd, ,eikne*ets die op "normale" vaste tijden werken wijken incidenteel van deze tijden af (men moet naar de tandarts, @T was een file etc. ). DiÈ getdt ook voor mensen met variabele werktijden. Soms vertonen zíJ hetzelfde gedrag, als mensen met vaste werktijden, omdat zíi voor langere tijd de werktijden hebben vastgésteld. In andere gevallen wordt de werktijd per dag gevarieérd om zo beter in te spelen oP de persoonlijke situatie (Tacken, 1990, P.12). 33 functies De indruk bestaat dat met name in witte-boorden (de 1985' Lange, voorkomen variabele werktijden veelvuldig (ttegner in Tacken, gedaan Duitsland in p.15). Uit onderzoek, iggor p.10), blijkt dat dit hier inderdaad het geval(24t1 _1s: ambtenalen en kàntoorpersoneel blijken hier vaker variabele werktijden te hebben dan arbeiders (6t). Vooral de het bankwezen en de dienstverlening in zakelijke In de verzekeringssektor kent variabele werktijden. overheid. voor bij de industriële sektor komen deze vooral Een onderzoek van ÀGB Dongen (1985) wees uit dat 82t van de ondervraagde personen min of meer vaste werkdagen en werkuren had. Dertien procent werkte in ploegendiensten en vijf procent was beschikbaar op afroep. ïnvulling van variabeJ-e werktijden. Over de invulling van de variabele werktijd in Nederland is niets bekend. rn Duitsland (Hegner in Tackenr 1990, P.10) het merendeel van de werknemers met variabele blijkt werktijden een bloktijd van 6 tot 7 uur per dag te hebben, waarbij een marge van 1 tot 3 uur voor het begin en het einde van de werktijd is ingebouwd. De bloktijd ligt gemiddeld tussen 9.30 uur en 16.00 uur. Geniddeld is er voor de werknemers een glijdende begintijd van ongeveer 82 minuten en een eindtijd van 95 minuten. Toekoms t i ge ontwikkel ingen . De invoering van variabele werktíjden zaL waarschijnlijk doorzetten vanwege de oplossing die het kan bieden voor maatschappelijke problemen (congestie, arbeidsparticipatie, individualisering). Variabele werktijden bieden voordelen voor zowel werkgevers a1s werknemers. Wensen van werkgevers en werknemers. Bij variabele werktijden worden vaak de voordelen voor de werknemer benadrukt. Deze krijgt grotere zeggenschap over de arbeidstijd, waardoor de arbeidstijd geïndividualiseerd kan worden. Afstemming op privé omstandigheden, aanpassing van de werktijden op het (openbaar) vervoer en het vervallen van de controle op de punctualiteit omdat men niet meer te laat kan komen, worden genoemd als de voornaamste voordelen (Mante, 1975, p.16). De voordelen voor de werkgever liggen in de sfeer van de kosten en baten. zo kan bijvoorbeeld de arbeidsproduktiviteit stijgen omdat er minder onproduktieve uren zijn (de werktijden worden beter op het werk afgestend). Ook de kosten van overwerk kunnen dalen en het verzuim en verloop kan verminderd worden. De bedrijfstijd kan verlengd worden, zíi het dat bij slechte afspraken tussen de werknemers onderling afdelingen bij bedrijfstijdverlenging veelvuldig onbezet kunnen zí1n (de Lange, 1986, p.20). De nadelen voor de werkgever worden voornamelijk gevormd door de extra tijdregistratie en controle en de extra organisatorische maatregelen die getroffen moeten worden. Ook zullen er voor het bedrijf meer energiekosten ontstaan, omdat het bedrijf langer open is. Verder zou het bedrijfsleven gebaat zí1n met verruj,mde mogelijkheden op het gebied van flexibele arbeidstijden. Zo 34 zou het maximum aantal toegestane arbeidsuren niet meer dag vastgesteld moeten worden, maar (uitsluitend) Per jaarbasis, zodat er ruimte ontstaat voor op bijvoorbeeld vaiiabele werkáagén en -weken in bedrijven (Trommel, 1987, P.13 ) . Als de nadelen van de invoering van variabele werktijden vergeleken worden met de voordelen, bfijkt dat over het algémeen de positieve aspekten het overwicht hebben, zowel voor werkgever als werknemer (t'tante, 1975, P.241 . Samenvatting. variabele werkenden een en bedrijven Hoeveel werktijdenregeling hebben is niet precies bekend. Globaal gezien fijkC het erop dat 30t tot 40t van de werkenden zo'Ír iegeling heeft. $laarschijnlijk komen variabele werktijden in de grote steden en in de Randstad vaker voor dan in andere delen van het land. Over de invulling van variabele werktijden in Nederland is niets geregistreerd. Omdat variabele werktijden een oplossing kunnen zí1n maatschappelijke problemen en zowel voor voor allerlei werkgevers als werknemers voordelig is, zal- de invoering ervan waarschi jnf i jk doorzetten. . Telewerken. In het SW-f I worden tele-ontwikkelingen genoemd a}s niddel ter geleiding en beperking van de nobititeit. Hieronder valt telewerken, teleleren en telewinkelen. Met name de groeP goed opgeleide werkenden met betrekkefijk weinig vrije tijd zal- de van taken en aangeboden mogelijkheden tot flexibilisering gaan telewerken, thuis of werktijden moeten aangrijpen door te zal. bevorderd worden in bedrijfsverzamelgebouwen. Telewerken door de toenemende filedruk en de stijgende reiskosten. Een definitie van telewerken is te vinden in het OSA rapport (1990, p.69): "telewerk is werk dat op een afstand van de vestiging wordt verricht waarbij de plaats geografisch is gescheiden van andere arbeidsplaatsen; de lokatie van de arbeidsplaats wordt bepaald door de behoeften van de telewerker; de geografische scheiding wordt overbrugd door nriddel van telecommunicatie en micro-elektronica" (Weijers en Weijers (1986) in oSA). van de werkgever Vaak worden werknemers op initiatief telewerker (OSA, 1990, pr.70) De belangrijkste voordelen van telewerken voor de werknemer zí1n het kunnen beschikken over de eigen tijd, het vermijden van lange reistijden en files en de mogelijkheid het werk te combineren met de verzorging van kleine kinderen (weijers en $leijers (1985) in OSÀ). In een "expertmeeting" ten behoeve van het SW wordt echter is, maar moeilijk te gesteld dat thuiswerken effektief Èevorderen door de overheid. t'Geleidelijk zullen werkgevers en werknemers zeLt. meer mogelijkheden van telematica gaan benutten, maar dit is een zaak van lange adem en zeker niet ingegeven door de wens om verkeers- en vervoersproblemen op te 2.7 Iossen. tt 35 Een overzicht van het aantal werkers en bedrijv-en Pe! omdat het telewerksystemen kan vooralsnog niet gegeven rtorden, gfel loopt ingevoerd. grote is schaal op itt Nederlànd nog niet -verkeer expgflgellr een Ífaterstaat en van Èii Ééí uinistelie ,raár.ran de evaluatie (gevo1gen van telewerken op mobiliteit) in het volgende hoofdstuk besproken wordt- 2.8. Externe flexibilisering. betreft vormen van flexibele arbeid Externe flexibiliteit waarbij het bedrijf buiten het eigen personeelsbest,and om flexibéle arbeidslelaties of flexibele arbeidscontracten een drietal aangaat. Trommel- (1987, P.17) onderscheidt praktijk worden de juridische in die constructies speóifieke toegepast: Aanneminq van werk: wanneer de aannemer van werk zíen. van werk verbindt om buiten ffiésteder áiénstUetrekking een bepaald werk (resultaat) tot stand te brengen, is er sprake van aanneming van werk. Deze contractvorm is vooral bekend in de sfeer van de vrije beroepen. ook thuiswerk voor verschillende opdrachtgevers of free-lance werk kunnen onder deze contractvorm va1len. Overeenkomst voor het verrichten van enkele dienFte4: eze flexibele arbeidsvorm met de aanneming van werk is de inspanningsverPlÍchting in plaats ván resultaatverplichting. Ook deze overeenkomst komt freguenÈ voor in de sfeer van de vrije beroepen ( arts, advocaat e. dl. ) . wanneer Àrbeidsovereenkomst voor een bepaalde tiid: een van voldaan is aan alle gestelde eisen ten aanzien normale arbeidsovereenkomst en lranneer bovendien een einddatum bepaald kan worden aan de hand van een objectief criterium, dat wil zeggen onafhankelijk van de wilsverklaring van één der partijen, is er sprake van een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd. Daarnaast onderscheidt hij nog een zevental extern flexibele arbeidsvormen die niet wettelijk zí1n omschreven. De juridische status van deze arbeidsvormen is hierdoor niet altijd duidelijk. Àrbeidsovereenkomst met uitqestelde arbeidFplicht: oP gever verbindt de werknemer zich arbeiá te verrichten tegen een loon over de tijd die gewerkt wordt, terwijl de werkgever zich verbindt een te doen lranneer er werk voorhanden is. Hieronder oproep min/max contract, waarbij een minimum het ,ràtt is vastgelegd die door oProeP verlengd kan arbeidsduur maximum. Het nul-uren contract is bepaald een worden tot minimum aantal uren nul is. het waarbij een variant die oP afroep beschikbaar werknemers Oproepovereenkomst: geen vaste arbeidsduur is wie lnet zi:n en zich niet de verplicht werkgever De overeengekomen. verplicht werknemer is de noch werknemér op te roepen' werkgever' van de géven oProeP aan een gehoor te 36 is sprake $tanneer één van de zich heeft vastgelegd. De voorovereenkomst is geen arbeidsovereenkomst in de zin der wet. Thuiswerkovereenkomst: de werknemer neemt werk aan dat Een thuiswerkovereenkomst kán een ffièhU. arbeidsovereenkomst zíjn, maar dit hoeft niet. Dit is afhankelijk van specifieke omstandigheden. Uitzendarbeid: een vorm van tijdelijk werk waarbij de werknemer niet in dienst is van de onderneming hraar de arbeid wordt verricht. Over de juridische duiding van het uitzendcontract bestaat geen eenstemmigheid. Het zou kunnen zí1n dat de werknemer over een arbeidsovereenkomst beschikt met het uitzendbureau, voor de duur van de uitzending; in de praktijk worden echter nooit ontslagvergunningen aangevraagd. Àrbeidspool: heeft eenzelfde functie als een uitzendbureau maar werkt in tegenstelling tot het uitzendbureau zonder winstoogrnerk. Veel arbeidspools hebben werknemers in vaste dienst die worden uitgeleend aan de ondernemingen die de pool beheren. In dat geval is eigenlijk meer sprake van functionele flexibiliteit dan van een flexibele arbeidsrelatie. Uitbestedinq van werk: hier worden arbeidscontracten vervangen door commerciële contracten. De vereiste flexibiliteit wordt dan niet in de eigen onderneming aangebracht, maar afgewenteld op toeleveranciers. Bovenstaande vormen zíjn lang niet altijd goed van elkaar te onderscheiden. Ook komen er in de praktijk nog andere Voorovereenkomst: hiervan Éitijen (rneng)vormen voor. Werkers en bedrijven met externe tlexibiLiteit. Uit het Jaarlijks onderzoek naar de verdiende lonen van 1986 bleek dat in oktober van dat jaar 2+ van het totaal aantal werknemers uitzendkracht en 3t oproepkracht was (Hesemans, 1988, p.8). Bij welke bedrijven en instellingen de uitzendkrachten werkzaam waren, is aan de hand van dit onderzoek niet vast te stellen. Van de oproepkrachten die in oktober 1986 werden waargenomen, was 95t werkzaam in de dienstensektor (Sgr 6-9). Oproepkrachten waren in het algemeen werkzaam in kleine bedrijven (1-9 werknemers), behalve in de detailhandel (Ssr 651661 . 37 rabel2.lg.HetpercentageoproepkrachtenPer..economische -uearijtsgiootteklassé, oktober 1 986. en "xii.'it"it EaalÍiiYa,r |nat.. t-9 lO-99 lOO.íl wlÍtËnÍt . mcaÍ 65/66 Drtlilhlnd.l Holcls, í!3taur!nts, 67 caÍr's c.d. HltÉal, hoÍact an tap!r!licdÍiivaít vooÍ gabruiks' 6 7-9 0-9 goadcran Dian$cnsactor,rrclhlndcl, horcca cnz. Totrrl 6 13 21 14 26 19 r3 22 t5 9 6 8 4312 5323 Bron: Hesemansr 1988. zijn een vrouw. Dit in tegenstelling krachten, waar de meerderheid uit vasté de tot de situatie-bij hangt samen met het feit dat in Oeíe afwijking mannen bestaat. de dienstensektor, de selitor waarin bijna alle oproepkrachten in oktober 1986 werkzaam waren, traditioneel veel vrouwen De meeste oproepkrachten oproepkrachten werken. Ook binnen de dienstensektor zí1n percentage het is uitzendkrachten de .rootrr"telijk vrouvten. Bij maar de krachten, vaste de bij vrou$ren weliswaar hoger dan mannen' uit bestaat meerderheid van de uitzendwerkers Tabel 2.2O. Verdeling van de werknemers naar geslacht, oktober 1 986. D[níYaabtno sBt o-9 sBr Mannan VmuËíl vrsl" krachtan U{zrndknchtan Optoaplrlchlrn Tota!l 67 59 34 66 Tolltl Mrnnaír VlDt vtrn 66 roo 100 loo 58 59 33 34 100 57 33 4l 6-9 12 4t 67 .13 Tot!'l rq) 100 lOO t Oo Bron: Hesemans, 1988. in het algemeen jonge uitzendkrachten en oproepkrachten zí1n werknemers. Dit is té zièn in figuur 5. Van de vaste krachten uitzendkrachten is 19t jonóÀr dan 25 jaar. vo-or percentages deze liggen echter óóroept racfiteí réspektievelijk 57t en 51*. 38 en oP verdeling van werknemers per Figruur 2.2. Procentuele dienstverband naar teeftijdsklasse, oktober 1986. l6- 20- 23- 50- 35- 40- 45- 50- 55- 6019 24 29 34 39 44 49 54 59 64 lccítiit h irrt ,rcac-o+t-, ,ot tcd.n f,l @ r"A.*,t- @ Bron: Hesemans, 1988. Uit een enguête van het NEI (1990), gehouden van december 1988 tot maart 1989 onder ruim 700 bedrijven, blijkt dat 17,5+ van de werkzame personen een extern flexibel dienstverband heeft. Hieronder wordt verstaan: tijdelijke arbeid, uitzendarbeid, oproeparbeid, thuisarbeid, free-lance arbeid en arbeid via arbeidspools. Vijfentwintig procent van de deeltijdwerknemers heeft een flexiber dienstverband. Dit komt overeen met 4r5t van alle werkzame personen. Oproepcontracten komen het meest veelvuldig voor (onder 5r5t van de werknemers). Ook tijdelijke dienstverbanden en uitzendarbeid zí}n populair (hieronder valt respektievelijk 4t en 2,8* van de werknemers). De rest van de flexibele arbeidsvormen komt niet zo vaak voor. 39 Tabel 2.21. Verdeling van de verschillende vormen flexibele arbeid, totaal en naar sektor. gezond- totaal vast volt vast dlt (ov. dlt tiJdelijk uitzend oproep thuisserk free-lancers arbe idspool anders totaal 69.7 L7 .2 4.4 4.2 2.8 5.4 0.4 o.2 0.1 0.1 100 Índustrie 8s. 9 4.1 0.9 handel 100 72.9 13.0 6.5 5s.0 3.9 3.8 1.7 1.0 2.3 7.3 0.5 6.4 2.2 90. 6 2.5 0.6 3.7 4.6 0.5 1.0 o.2 0.0 0.0 heidscom. diensten zotg 0.0 0.1 0.3 0.0 100 o.2 0.0 0.0 t00 23.8 ó.9 ll.9 0.1 0.5 0.0 0.2 100 45.3 43.4 7.ó)* 3.2 0.9 7.0 0.0 o.2 0.0 0. t 100 * ov. dlt. - ovêrige deeltijd; om een coopleet beeld te kriigen van de mate waarin deeltijd arbeid voorkomt is ook ten aanzien van uitzend-, tijdelijke en oproepkrachten gevraagd naar het deel dat in deeltijd werkt. De positie van deze deeltijdwerkers verschilt echter van de deeltijdwerkers net een vast dieDstvêrband,' zodat hiermee apart rekening is gehouden. Bron: OSÀ, 1990. De sektoren waar de inzet van extern flexibele arbeidskrachten het grootste is, zíJrr de commerciële dienstverlening (Ser 8/981 , de handel (Ssr 5) en de gezondheidszorg (sgr %/941 . Respektievelijk 28*, 20r5t en 19t van de werknemers hier heeft een flexibele arbeidsrelatie. Opvallend is dat in deze drie sektoren het percentage deeltijders zeer groot is: 40t van de flexibelen in de gezondheidszorg, 31r5t van de flexibelen in de handel en 24,5* van de flexibelen in de commerciëIe dienstensektor heeft een deeltijdbaan. rn de bouwnijverheid (ser 5) en de industrie (ser 2/31 is de inzet van flexibele arbeidskrachten opvallend k1ein. Het aantal srerknemers met een flexibele arbeidsrelatie ligt hier respektievelijk op 7,5* en 11t. Het blijkt dat het grootste gedeelte van de uitzendkrachten en de thuiswerkers in de industriëIe sektor werkzaam zijn. komt volgens de NEI enguête vaker voor Externe flexibiliteit in kleinere bedrijven (van 10 tot 99 werknemers) dan in grote bedrijven (met meer dan 99 werknemers). In kleine bedrijven is ongeveer 18,5t van de werkgelegenheid flexibel' terwijl dit cijfer bij grote bedrijven op 17* 1i9t. Kleine bedrijven 40 zetten vooral veel oproepkrachten in. Grote bedrijven maken tijdelijke krachten. In grote bedrijven ligt het percentage deeltijders (zowel in het totaal als onder de flexibelen) hoger dan in kleine bedrijven. meer gebruik van TabeJ. 2.22. Verdeling van bedrij fsgrootte. flexibele Totaal vast voltijd vast deeltijd (overig deeltijd 69.7 .2 L7 4.4 tÍjdelijke krachten uitzendarbeid 4.2 2.8 5.4 0.4 o.2 oproepkrachten thuiswerk free-Lance arbeidspool 0. t 0.1 anders totaal :t zie noot tabel 100 arbeidsvormen naar Bedrij fsgrootte >99 l0-99 73.2 12.2 3.9 2.9 1.9 8.ó o.7 0.3 0.1 0.1 100 67 .6 I 4.8)* 20. s.0 3.3 3.5 0.3 0.2 0.1 0.0 t00 20 Bron: OSÀ, 1990. InvufLing van externe fLexibiliteit. De effekten van externe flexibiliteit op de arbeidsduur, het aantal gewerkte dagen per week en het tijdstip waarop gewerkt wordt is niet bekend. Omdat vormen van externe flexibiliteit over het algeneen niet direkt betrekking hebben op de herverdeling van werktijd, is het bovendien niet zeker of hierdoor het reispatroon over de dag en de vervoerwijzekeuze beïnvloed zurren worden. Een berangrijke vraag hierbij is of door verschillende soorten van flexibele arbeidscontracten relatief méér mensen aan het werk gezeE worden dan door vaste contracten. De ltens tot flexibilisering in het bedrijfsleven heeft geleid tot vervanging van vaste contracten door extern flexibele arbeidscontracten . In oktober 1986 was 2* van het totaal aantal werknemers uitzendkracht en 3t oproepkracht. De gemiddelde arbeidsduur van deze "losse krachten" bedroeg in oktober 1986 21,6 uur per week. Oproepkrachten hadden echter gemiddeld een veel kortere werkweek dan uitzendkrachten: 14,3 uur tegenover 31,4 uur. 41 Figruur 2.3. Werknemers met een los dienstverband naar klasse van wekelijkse arbeidsduur, oktober 1986. Artr.idróuur Oploetnchrrt pa.Ítak Mindrrdanl6uur 56 13 I 5 tot 25 uut 25 tot 35 uur 35 uur oí mccr Oírb.aond Totral Uilzaíldkr|cht.n 12 7 t5 t3 6 60 t8 I roo roo Bron: Hesemans, 1988. Toekomst i ge ontwikkeL ingen . In het OSÀ onderzoek (1990) wordt geconstateerd dat niet alle bedrijven de opbouw van hun personeelsbestand optimaal beschouwen, zíj het dat er over het algemeen genomen weinig behoefte aan verandering is. Het lijkt erop dat het stadium is gepasseerd wat betreft flexibele van optimale flexibiliteit krachten die buiten het eigen personeelsbestand om worden ingehuurd, zoals uitzendkrachten en ingeleend personeel van collega-bedrijven. Mogelijk is dat instrumenten $raardoor ook het vaste personeel flexibel(er) kan worden ingezet (zoals deeltijders en oproepkrachten) in de ogen van de werkgevers aantrekkelijker zijn geworden. Hieruit kan afgeleid worden dat vormen van externe in de toekomst waarschijnlijk in belang zullen flexibiliteit meer zullen zoeken inboeten en ondernemingen hun flexibiliteit in het eigen personeelsbestand. Naar verwachting zaL in de nabije toekomst de grootste groei zich voordoen in de flexibele arbeidscategorieën deeltijd- en oproeParbeid. De inzet van uitzendarbeid zal afnemen. 42 Tabel Z.23. Toe- of afname van flexibele arbeidsvormen in de toekonst. Perceatagc bcdrijven waarin dc betrokken arbeidsvorrn zal toe- gellJk zaL zaL af- neneD bliJven 62 l0 9 55 69 20 2L 35 56 f L deeltij dkrachte! tijdefijke krachten 28 25 7 7 uitzendkrachteB oproepkrachten 23 ó3 72 7 uitbesteding ovenerk tijd neoe! tl I Aaadccl 1a de verkgalegcnheid ia 1988 21, ó(a) 412 218 5r4 l4 l8 . uerkeu. Bron: OSÀ, 1990. Jilensen van weÍkgeveÍs en werknemeÍs. Voor de ondernemer is een extern flexibel arbeidscontract een manier bedrijfseconomische doelen te verwezenlijken, btaaronder met name het opvangen van fluctuaties in de produktie. Door kan een flexibele personeelsbezetting externe flexibiliteit worden bereikt zonder kosten van werving en opleiding van personeel. Overigens Iijken (zie boven) extern flexibele arbeidsvormen aan populariteit af te nemen ten bate van vormen van interne flexibiliteit. gferknemers staan over het algemeen vrij negatief ten Belangrijke argumenten opzichte van externe flexibiliteit. zí1n afnemende rechtszekerheid en een verdere segrmentering van de arbeidsmarkt, gtaarbij kansen voor flexibele werkers oP een vaste, volledige aanstelling steeds geringer lijken te worden. Voor vertegenwoordigende organisaties zoals de vakbonden wordt de situatie steeds neteliger, ondat het streven naar een gterkers (jongeren, positieverbetering voor flexibele Ëuitenlanders, laag oPgeleiden en vrouvten) in strijd zou kunnen zijn met de belangen van het huidige ledenbestand (nannetijké fulltimers met een vast dienstverband). (Trommel' 198?, p.Sa) Het huidige standpunt van de vakbond luidt: én zekerheid. De vakbond is voorstander van flexibiliteit flexibilisering voorzover dit maatschappelijk nuttig is, maar wel gecombineérd met zekerheid van werknemers wat betreft inkomen, werktijden en funkties. Samenvatting. In 1gBBl1989 had 17,5t van het totaal aantal werkenden een extern flexibel dienstverband. Oproepkrachten komen het meest veelvuldig voor (onder 5,5* van de $rerkenden). ook tijdetijke dienstverÉanden en uitzendarbeid zí1n populair. De sektoren vraar de inzet van extern flexibelen het grootst is, zí1n 43 Kleine commerciëIe dienstverlening, handel en gez-o-ndh.eidszorg' grote dan flexibelen geuríit< exterá vatr Ë-j3ij;g; ratéí rneer bekend voor uitzend- en bedrijven. De arbeidsáuur is alleen een gemiddelde oproe-pkrachten ópióáóf.rachten. In 1986 hadden gemiddelde een uitàendÈrachten werkweek van 14'3 uur en werkweek van 31,4 uur. omdat de meeste vormen van externe flexibilisering gYer algemeen niet direkt betrekking hebben oP de -herverdeling het het ;; *é1.tija, is het bovendien niet zeker of hierdoor zaL reispatroon over de dag en de vervoerwijzeJ<e_uze beïnvloed worden. Een belangrijkJ vraag hierbij is of door verschillende soorten van flexibele arbeidscontracten relatief meer mensen aan het werk gezeL worden dan door vaste contracten. zullen in de toekomst Vormen van externe flexibiliteit van vormen van waarschijnlijk aan belang inboeten ten koste Naast deeltijdarbeid. interne flexibiliteit =oa1s bijvoorbeeld negatieve de ook werkgeverspreferenties is hier waarschijnlijk houdíng van de werknemer ten opzichte van externe flexibilisering van belang. 2.9 . Conclusie. In dit hoofdstuk zí1n een aantal vormen van flexibele arbeid is de revue gepasseerd. De indeling van de arbeidsregim-es verschillende De willekeurig èn streeft geen volleáigheid na. categorieëá van flexibeÍe arbeid sluiten elkaar niet uit' Zo kan íiivoorbeeld een deeltijdwerker ook arbeidsduurverkorting hebben,- terwijl het eveneeás mogelijk is dat de begin- en einddtíjden door de werknemer flexibel vastgesteld kunnen worden. arbeidsvormen In eerste instantie zj-jn alleen flexibelehebben oP h9t kunnen invloed gekomen direkt die bod aan aparte Een reispatrooá over de dag en de vervoerwijzekeuze.pfàáts werd ingenomen door extern flexibele arbeidsvormen. op ómdat deze over-het algemeen niet direkt betrekking hebben hierdoor de herverdeling van we-rt tija, is het niet zeker of beïnvloed het reispatrooá over de daj en de vervoerlrijzekeuze door zaL woráen. Een belangrijke vraag hierbij is of relatief aibeidscontracten flêxibele van' soorten verschillende meer mensen aan het werk gezeE worden dan door vaste contracten. - Bij géén van de flexibele arbeidsregimes $tas het gewerkte rnogelijk- een exact overzicht te geven -over het aantalIn enkele á"ó"" ín de week en de spreiding van-de arbeidsuren' Een achterhalen. te árbeidsduur geíallen was wét de wekeliitcse de meeste van is bedrijven en wérkers overzicht van het aantal geven. Vooral van recente flexibele arbeidsvormen wel tewoidt dat het effekt oP hgt verwacht arbeidsvormen waarvan de g_ecomPrimeerde telewerken, zoals verkeer groot zaL zí3n, -werktijden, bekend. weinig is werkweek ên variabele toepassen van afwijkende Het op een grote schaal rnogelijk als - samen met een áiU.ia"Ëijdpatronén is alleen tijdsordening in de de ook nieuwe oraening in de arbeidstijd de relevante voor (en name met gehele sameníeving de huidige door voorzieningen) heizien wordt. Omdat 44 tijdsordening niet alle tijdsnomenten evenveeL waard zíin, wordt een afwijkend arbeidstijdpatroon door de individuele werknemer in Nederland als negatief ervaren. 45 3: ARBEIDSEFFEI(TEN OP 1IERKEER EN VERVOER. 3.1. Inleiding. In dit hoofdstuk zaL, zover mogelijk, een overzicht gegeven worden van geconstateerde effekten van de verschillende flexibele arbeidsvormen op het reispatroon over de dag van ritten voor $roon-werkverkeer en andere aktiviteiten en op de vervoerwijzekeuze. Alvorens hierop in te gaan zullen twee aspekten aie hierbij van zijdelings belang zí)n, namelijk de efiekten op de totale nobiliteit en het al dan niet beschikken over een vrije keuze wat betreft werktijden, aan de orde HOOFDSTUK komen. Met name flexibele arbeidsvormen die betrekking hebben oP herverdeling of vermindering van de werktijd hebben een direkt effekt op de verkeerspieken, omdat het woon-werk verkeer direkt beïnvloed wordt. Tacken en Mulder (1985, P.17) constateerden dat de spitsen grotendeels worden bepaald door ritten van werkenden. In de vroege ochtend is het aandeel woon-werk ritten in het totaal aantal ritten zeer hoog (90t), in de avondspits ligt dit percentage iets lager (60t). Fignrur 3.1. Absoluut aantal verplaatsingen over de dag' 1983. ZJUU A ALI.E VERPIAATSINCEN B VERIJATSINCEN VAN VERKENDËN i vtxputrstncËN vAN EN NAAR IIET 2000 jr Ë N Í R L r 500 r 000 E r P L H T ) I N ti E N ;'Si*--- 46 ',IERK Absolute aantallen verpJ.aatsingen in de ochtend(À) en namiddagspits (B) , 1983. ra.! ra.r .bq-b-dd* ,t@e& .rÉts-4...F rt.o llttr It lrxtr r. tet-t aboq--u8# at-.Ar# .w,p Bron: Tacken & Mulder, 1985. Het woon-werk verkeer genereert echter over de hele week gezj.en niét de meerderheid van het aantal verplaatsingen. Het blijkt dat vrijetijdsbesteding het grootste gedeelte van het aantal verplaatsingen veroorzaakt. Ook zí1n in het weekend gerniddeld meer mensen onderweg dan op werkdagen (Knulst, in Kattenbêr9r 1989r p.38). Het verplaatsingsfreguentiepatroon het onderzocht in onder werkende personen is tijdbestedingsonderzoek (TBO). Het bfijkt dat in 1985 onder werkenden slechts 23 (vrouwen met een arbeidsduur van minder dan 20 uur per week) tot 46 procent (mannen met een arbeidsduur van meer dan 20 uur per week) van het totaal door wordt verplaatsingen veroorzaakt aantal arbeidsaktiviteiten. 47 rabel 3.1. verplaatsingsfrequentiepatroon (per week) van werkenden, 1985. Àktiviteiten Persoonscategorie mannen < 20 uur betaalde arbeid huishoudelijk werk winkelen opleiding volgen recreatie totaal 6,1 1,9 2,5 3,1 5 ,2 (32*) (10*) (13*) (17*) (28* ) 18,2 (100*) DanÍren >= 20 uur vrouwen < 20 uur vrouwen >= 20 uur 8,1 (46*) 1,3 ( 7*) 2,1 (12*) 0,4 ( 2*) 5,7 (32*) 4,3 (23*) 3,1 (16*) 5,0 (278) 0,5 ( 3t) 5,8 (3í*) 6,9 (36*) 1,9 (10*) 3,8 (20*) 0,6 ( 3t) 5,8 (3í*) 17,5 (100*) 18,8 (í00*) 19,0 (í00t) Bron: TBO, NEA, 1988. Ondanks dat de aandacht in dit overzicht primair uitgaat naar het reispatroon over de dag moeten de effekten oP totale mobiliteit niet uit het oog verloren worden. Omdat een verandering in arbeids(tijd) patroon invloed heeft op het voortvloeiende hieruit en de aktiviteitenpatroon vermindering rnogelijk een is het dat ondanks verplaatsingen, gevolg van het in spits als van het aantal verplaatsingen de ten verplaatsingen veranderde arbeidspatroon, het aantal toeneemt. zelfs behoeve van overige motieven niet verandert of Het is dus van groot belang om naast de beoogde ditekte effekten van flexibele arbeid op verkeer en vervoer (vermindering van het spitsverkeer) ook de inditekte effekten (eventuele relatieve verhoging van de totale mobiliteit) via een verandering in het aktiviteitenpatroon in kaart te brengen. Vooral omdat flexibitisering van de arbeÍd naast een instrument ter afvlakking van de verkeersspitsen soms ook en genoemd wordt als instrument ter beperking van nobiliteit p.23; (Golob 1991, in Tacken, emissie van schadelijke gassen Atherton, 1982, p.23). Een prognose van Schoonderwoerd (1985, P.34) gebaseerd op TBO cijfers wijst uit dat bij verschillende varianten van arbeidsduurverkorting de totale tijd die aan vervoer besteed wordt op werkdagen zaI toenemen. Het blijkt dat het al dan niet rekening houden met herbezetting geen invloed heeft oP de uitkomsten (Schoonderwoerd, 1986, P.36). Het grootste effekt heeft een vrije vrijdagmiddag (variant b, zíe tabel 3.2). Hierdoor zaL het vervoer op vrijdag met maar liefst 62* toenemenr êD het gemiddelde vervoer op werkdagen met 15t. De vierdaagse werkweek met langere werkdagen (de gecomprimeerde werkweek) za]- leiden tot een toename van het vervoer van gemiddeld 8t bij een gelijkmatige verdeling van de nieuwe írije dag over dè gehele week. Indien één dag in de week wordt ingèsteld als nieuwe vrije dag voor iedereen, dan zou op die aag net vervoer met 38t toenemen (zíe tabel 3.2 variant d). rabel 3.2. Geschatte besteding aan vrijkomende tijd aan vervoer voor de huishouding en voor vrije tljd bij enkele vormen van arbeidsduurverkorting' bij mannen, 1980 (uren). soongerk ui ir".r va rvoc r in verb!nd Rel hul!houd ing' op bet!êflende d!9 vr i Jdag - 0.94 :,116 O,32 0, 44 - O,23 0 c vrije naàndagochtend: besteding 4 uur vrijkonende tijd op maandag 0,f2 0 d verkorÈing van 5 nalr nat PaocanÈan I t/a 0,0{ Èotàle Èijdsbesteding aan vervoer op naandag EoEààl , vervoe!' nuanói9 trng per eerxdag: besteding 4 uur vrIJkooende t!Jd op uerkdagen 0.0{ totale ll jdsbesteding aan vervoer op eerkdagen (pêr eeek) 0,68 b vrlje vrijdagmiddag: besteding 4 uur urijkonende tijd op vrijdag totàIe ti jdsbesteding aan vèrvoer op vrijdag 3 0,I0 ,24 +0 .08 +0,76 o,76 l4 5,08 L,2t +0, 12 ,71 0, 95 0, 80 -0,69 +0.3t 0,94 ?,.6 0. 0 a langere eerkdagenl besteding 8 uur vrijkonende tijd op een vrije eerkdag (N:55), vêlninderd net { uur lnkrinping door tangeÍe eeÍkdagen (N:l?7) 0.28 totale tijdsbesteding aan vêÍvoer op serkdagen (per ï.ek) 0,68 5 ,08 zljn da volgande! a verko!ting per werkdag (N:3771 b vertenging van het vrije veekeinde door verkortlng van d! eerkdag op v!lidagnlddtg íN=282) c verrenging vàn het vrije ueekeindè door vorkortinj van de frrkdrg op fiarndagochtend (N:276) d overgàng vrn een viJfdaagse naar ean uirrdaag3a íaÍkvèrk naÈ llngasa vcrkdagcn ({r9 In plaats van 5x8 uur) Zoals voorspeld op grond vrn cros3-slctia-tn!l,y3a verondarstel.ltng op grond van vorn rrbeidsduurvcrkorttng v€lvoêr v@r de hui,shouding, t.b.v. de vrije tlJd an h"t De beschouede volnen van a(beidsduurvarkorctng Bron: Schoonderwoerd, 1986. Bovenstaande tabel heeft alleen betrekking op r.rerkdagen. Dit betekent dat er geen rekening is gehouden met eventuele verschuivingen van aktiviteiten tussen dagen onderling of tussen werkdagen en het weekeinde. Om een indicatie hiervan te geven heeft Schoonderwoerd berekeningen uitgevoerd op basis van de aanname dat het extra huishoudelijk vervoer op werkdagen als gevolg van ADV in mindering zaL worden gebracht van dit type vervoer op zaterdag. Omdat bij deze berekeningen verschuivingen van en naar de zondag alsmede het vervoer in verband met vrije tijd (dat juist in het weekend het merendeel van de verplaatsingen uitmaakt) buiten beschouwing zí1n gelaten kan de totale verschuiving niet uit onderstaande tabel afgeleid worden. 49 Tabel 3.3. Geschatte gevolgen van verschuiving huishoudelijk vervoer van 4aÉerdag naar werkdagen bij enkele vormen van ÀDV' bij mannen, 1980. rverkort rng dag ( uren êxtra totaal totaal vervoel op zaEel) vervoer hele neek ( uren vetvoer voor de huishouding ) maandag | /Írr vr i jdagr ( a I, 't, b L,20 7 c 20 20 7 d I a 3 l, I, uren ,56 ,04 o,?2 ,56 o O,L2 7,56 ,28 ver- ing Eotaal vervoer op zaterdag ( in procenten) ander ver- ander ing totaal vervoer hele l,eek ( in Procenten) ) -5 +I -27 +6 -23 +I -r0 0 voor onschrijving vormen arbeidsduurverkorting (a E/n d) zie rabel 3.4 Personên die maandag t,/rn vri jdag erke dag ten Íninste 5 uur hebben geeerkt waarden ontleend aan raber 3.2 Bron: Schoonderwoerd, 1 986. Overigens bfijkt dat de voorspelde toename aan de tijd besteed aan vervoer als gevolg van ADV sterk afhangt van de aannamen die gemaakt worden over de verandering van het aktivi{eitenpatroon (K1ok, 1986, p.485). De uitkomsten van het onderzoek van Schoonderwoerd waren gebaseerd op de veronderstelling dat de toekomstige ADV-ers hetzelfde verplaatsingspatroon zullen hebben als mensen die oP dit rnomént al mlnder uren werken. Een onderzoek van van der Hoorn (in Klok, 1986, P.485) naar de effekten van ADV op vervoer wees een veel kleinere toename van de tijd besteed aan vervoer uit dan het onderzoek van Schoonderwoerd. Hij was echter uitgegaan van een ProPortionele verdeling van de extra vrije tijá óver een aantal altiviteiten die voorheen ook al verricht werden. Er zijn nog veel meer veronderstellingen tnogelijk. zo merkt de r,aáge (ígAO, p.36) oP dat in de Verenigde Staten is gebleken dat de gecomprimeerde srerkweek het hebben van een Éweede baan in de hand werkt. Blijkbaar hebben mensen hier op dag(en) een bijbaan en besteden zíi hun extra hun extra vrije-helemaal niet aan winkelen' recreatie of tijd vrije huishouden. van het Het door Schoondervtoerd voorspelde gelijkblijven wordt werkweek totale vervoer als gevolg van de gecomPrimeerde (1982) ín de-bevindingen van Atherton e.a. ' niet teruggevonden Hij deed -ónderzoek naar de effekten van de gecomPrimeerde weikweek op het wekelijks reisPatroon van het gehele huishouden, op basis van een exPerÍment in Denver onder ruim ZOO0 werknemers. Hiervoor deed ftij twee metingen: een vóórdat 50 Uit de gecomprimeerde werkweek ingevoerd werd en een daarna. leiden gecomprimeerde werkroosters dat zíjí, ondèrzoek bleek toÉ een reduktie van het totaal aantal voertuigrmijlen (Vehicle Miles of Travel) per lreek per huishouden. Dit werd níet alleen veroOrzaakt doOr een afname van het wOon-werk vervoer, maar ook door een afname van het vervoer als gevolg van andere aktiviteiten. Zowel niet woon-werk vervoer dat voorheen plaatsvond op werkdagen (winkelen, artsenbezoek) als in het weekend (recreatie) werd bij invoering van de gecomPrimeerde werkweek verschoven naar de vrije dag. De (voorlopige) uitkomsten van een onderzoek naar de mobiliteitseffekten van telewerken wijzen uit dat ook de totale mobiliteit als gevolg van telewerken zaL verminderen (HCG, 1991 B, zie ook paragraaf 21. Werknemers die nededen aan het experiment telewerken van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat maakten in het totaal gemiddeld 17t minder verplaatsingen maken dan voorheen. Dit is zowel het resultaat van een daling van de woon-werk verplaatsingen (gemiddeld 17t) als een daling van ritten voor zakelijke en overige aktiviteiten (respektievelijk gemiddeld 29* en 14t daling). Ook het totaal aantal ritten van huisgenoten van telewerkers bleek verminderd te zijn (met gemiddeld 10t). Figruur 3.2. Aantal voertuigrmijlen (Wf) per huishouden voor en na Ínvoering van de gecomprimeerde werkweek. - F J 4 t TIEEXEND TEETDÀY TRAVEL I{EEXDÀY - xoN-wonrD 'RAVEL INCI.UDING x)Rx' ' ff::!"I"i'InH *"H;'"::'"::':l.T $.iïI'ï*'aavarrl ÈrlP Pulpolar. b l.cckóay llon-trart til? tnclud.t thc toÈrl l'l+? of tour tor vhich rcrk v.! not lire'd r!'ny ho-Érit ona of Èh. ÈriP PurPo.t3. Bron: Àtherton, 1982. Bij een vergelijking van de effekten van de verschillende arbeidsregimes op de vervoerwijzekeuze en het reispatroon over de dag moet êrr wat betreft het verklaringsmodel, onderscheid gemaakt worden tussen het arbeidsregime van de variabele werktijden en de andere regimes. Het onderscheid wordt 51 gevormd van het keuze-element. Bij variabele door de aanwezigheid -de individuele keuzevrijheid ten_ aanzien van werktijden maakt in te à. ,erÍtiid het mogetijk flexibel op de verkeersdrukte de werkgev-er bep'a11 springen. Bij aáaerè varianten de door bepaald hier keuze wordt wèrXtíjaen. D; individuele invloed ook kan Dit belemméringen die de werkgever oplegt. hebben op de verkeersdrukte maar laat de keuze van de individuele werknemer buiten beschouwing. Er is veel onderzoek gedaan naar de vertrektijdkeuze van mensen met variabele werktijden. De vertrektijd bepaalt in grote mate de eindtijd en omgekeerd (Tacken, 1986r P.151. U+t ónderzoeken blijkt dát mensen bereid zijn hun begintijden te veranderen om de verkeersdrukte te ontl0pen (small ' 1982; Hendrickson & Planck, 1984i Tacken, 1990; HCG, 1991 À). Hierbij is men eerder bereid de vertrektijden te vervroegen dan tJ verlaten. Hierbij moet echter rekening gehouden worden met het feit dat de hoeveelheid verkeer tijdens de spitsuren niet gelijk is aan de potentiëte hoeveelheid verkeer oP dit tijdstip. Het verschil wordt gevormd door de latente vraag; veikeer dat idealiter wel gedurende de spitsuren van het hoofdwegennet gebruik zou willen maken, maar die als gevolg van congestie als het gtare is weggedrukt naar andere tijdstippen (HCG, 1991 , p.21. Een verandering van de begintijd om de verkeersdrukte te ontlopen zaL zowel de latente vraag vergroten als de verkeersdrukte verminderen. Deze twee effekten lijken tegen elkaar in te werken omdat congestievermindering via de latente vraag kan leiden tot meer spitsreizigers (Small in HCG, 1991 A' P.6). De keuze van de werktijden is afhankelijk van een aantal faktoren. De drukte op de wê9, de drukte op het werk, het ochtend- of avondmens zí1n en de dienstregeling van het openbaar vervoer zijn de meest genoemde faktoren, die bepalen op welke tijd men met werken wil beginnen. Ook de duur van de rèis en de mate waarin men met files te maken krijgt speelt een rol (Tacken, 1990, p.63). Het blijkt dat mannen een anders gemotiveerde werktijdkeuze hebben dan vrour,ten. Hierbij speelt het traditionele rollenpatroon duidelijk door (facken, 1989, p.13). Voor mannen wordt de keuze bepaald door het werk zeLf terwijl voor vrouwen de gezinssituatie belangrijk is. Na werktijd liggen er thuis nog taken op hen te wachten, waardoor de eindtijd zeer consequent aangehouden wordt. Bij flexibiliseiing van de werktijd bestaat over het algemeen de omdat men neiging om vroeger te beginnen en te eindigen. Dit(Per dag of werktijd de van het einde op vrije tijd stréefÉ de per week) te concentreren, zodat men meer aaneengesloten vrije tijd overhoudt (Tacken, 1989, p.33). Een vrije keuze van de werktijden zal men vrijwel steeds na enige tijd voor zichzelf in vaste tijden uitmonden. Er bestaat echtér een verschil tussen deze geplande werktijden en verkeersdrukte vormt de feitelijk gerealiseerde werktijden. De (uitslapen, arts- of faktoren naast allérlèi incidentele tijden, voor afwijkende tandartsbezoek e.d. ) een verklaring vervelend als verkeersdrukte waarbij alléén vertraging door de word eivaren. Ongeveer 30t van de variabel werkenden komt niet aan op de geplanáe tijd (Tacken, 1990, P.741 . 52 oP verkeer Vergelijking van de effekten van de arbeidsregimes is ven hoogte de men op mogetijk als alleen dus is lervóer en de verklarende variabelen bij de vertrektijdkeuze en de feitelijke variatie in werktijden voor alle verschillende arbeidsíegimes. Ook is het beLangrijk de effekten op de totale nobiliteiÉ in het oog te houden, en niet alLeen te kijken naar de effekten op de verkeerspieken. Er bestaat vooralsnog gegn duidelijkheid over het effekt oP de totale nobiliteit van de verschillende vormen van flexibele arbeid. 3.2. Reispatroon over de dag. Over de invloed van een aantal regimes van flexibele arbeid op het reispatroon over de dag zí1n een aantal studies verschenen. Er is voornamelijk onderzoek gedaan naar de invloed van arbeidsduurverkorting (ATV, deeltijdarbeid), variabele werktijden, telewerken en rooster-, ploegêÍl-r en afroepdienst op de spitsen. De spreiding van het reispatroon over de gehele dag voor de verschillende arbeidsregimes is weinig onderzocht. Hierdoor hebben de studies vaak alleen betrekking op woon-werk ritten en is het reispatroon over de dag voor niet woon-werk ritten moeilijk te achterhalen. Een analyse van Tacken (1989, p.19) op basis van de Paneldata van het Longitudinale verplaatsingenonderzoek (LvO) wees uit dat de voltijder met vaste werktijden het meeste deelneemt aan het spitsverkeer. Hij heeft de minste mogelijkheden om de drukte te ontgaan. Van voltijders met variabele werktijden is slechts voor 40t met enige regelmaat tijdens de spits onderweg. Naarmate men meer mogelijkheden heeft om de tijd te spreiden neemt de deelname aan het spitsverkeer af (zie deeltijdwerkers met variabele werktijden in figuur 3.3). Hieruit blijkt dat arbeidsregimes als deeltijdarbeid en variabele werktijden wel degetijk invloed hebben op de verkeerspieken omdat de mensen de verkeersdrukte proberen te ontlopen. Dit stemt overeen met de bevindingen van Jones e.a. (1980, p.4). uit zijn onderzoeken blijkt dat ook in de VS werknemers variabele werktijden gebruiken om de spitsen te omzeilen. Hierdoor lopen zíj enkele minuten reistijdwinst voor auto- en op (gemiddeld 9 minuten per rit carpoolgebruikers en 6 minuten voor openbaar vervoer gebruikers) en hebben zij geen last van de drukte op de ï99 of ín het openbaar vervoer. bver het algemeen wil men vóór de piek op het werk te zijn om eerder te kunnen eindigen. 53 Figruur 3.3. Deelname aan piekverkeer van werkenden naar soort en omvang van de werktijd, 1 985. % werkenden in Piek 70 60 4O 30 20 10 al t ijd mees tal soms Nl pt vast E ot variabel I Ít uast l---l tt varuabel Bron: Paneldata in Tacken, 1990. over Een onderzoek uit 1986 van ÀGB Dongen geeft infonnatie (rooster-, anders en vastehet aantal verPlaatsingen van ploegen-, en áfroepdiénst) werkenden, waarbij - onderscheid Het blijkt dat- de |e.aáXt is naar vofiiia- inen deeltijdarbeid. genaakt de sPits áeeste verplaatsingeá . worden door overeen met Dit stemt voltijdwerkriemers mèt vaste werktijden. (1989, Tacken van de résultaten van bovengenoemd onderzoek worden.tijdens de p.f9Ll. Door deeltijders mét vaste werktijden verplaatsingen gemaakt, waarbij er een iieknren minder invulling Yan ànderscheid valt *aar te nemen naar vaste werktijden met deeltijdarbeid. Van de categori.e werkersmaar dagen halve niet maken áeeltijders met die minder dagen, werken gemidáetd het minst aantal ritten in de spits. $lerkers met ploegen-, roostê!-r en afroepcontracten maken over het geheei ge2íen minder verplaatsing.e_n in de spits Voltijdwerkers die dan werkers lnet váste werktijden. de helft minder hierbinnen vallen maken gemiddeld werktijden' Voor verplaatsingen dan voltijders_ _t9t vasteritten 97* tot 57t aeeitijders bedraagt het gemiddeld _aantal Binnen de werktijden. vaste met aeertijaers van die van geldt weer dat werkers afroep. en ploegen-rro-oster-, cá-egorie maken spits in de ritten minder gemiddeld de dêeltijàwerÉers 54 het minst aantal dan de voltijdwerkers. Ook hier wordt minder dagen' maar die deeltijders door verplaatsingen-gemaakt werken. dagen halve niet Tabel 3.5. Gemiddeld aantal ritten per werkdag Per persoon' met voor werkers met vaste dagen en werkers rooster-, ploegên-r enlof afroepdienst (rrPra), 1 986. vast/deeltl vast/deelt2 vast/deelt3 ma-vr totaal vast/volt ochtendspits 0,77 0,69 0,97 0,92 0,75 0, 68 0,72 0,27 0r 40 0, 38 1,46 1 ,88 1r{3 I ,00 0,79 avondspits totaal spits rrpra/deeltl rrpra/deelt2 rrpra/deel3 ma-vr totaal rrpra/volt ochtendspits avondspits totaal spits 0,77 0,59 0,52 0, 46 0, 46 0, 36 0, 43 0, 54 0,27 0,23 1,46 0,98 0,82 0,97 0, 50 = qeelE,aJqer, = deeltijder, = deeltijder, Bron: AGB n1, we I we I nlnoer oagen' en halve dagen maar niet ninder dagen werkend. minder dagen naar niet halve dagen werkend. Dongen, 1986. De effekten van ÀTV op de vervoerspieken zí)n bestudeerd door Hiertoe werden eerst & Mulder (1986). Tacken verplaatsingsprofielen voor werkenden met een 'rvolledige werÉdag", éeá "?-urige werkdag" en een "4-urige ^werkdag" vastgeételd. Dit gebeurde op basis van de OVG enguêtes uit 1983 (CBS). Op basis hiervan worden de effekten van enerzijds per dag korter werken (van 8 uur naar 7 uur Per dag, variant a), en anderzijds een vrije vrijdagniddag (variant b) oP de wordt ritspreiding over de dag in 1990 berekend. Daarbij (allen 1990 in aangènomen dat de toekornstige ATV-ers votÈijawerkers in 1983) hetzelfde verplaatsingsgedrag zullen hebben als de ?-uur werkenden ín 1983 bij variant a, en de 4uur werkenden (op vrijd"g) bij variant b. Het blijkt dat het totale verplaatsingspatroon over de gehele dag sterk bepaald wordt de verplaatsingen van de 8-uur werkenden. Voor deze categorie is er de minste rek in tijden, zodat er meer concentratie van verplaatsingen aan het begin en het einde van de werkdag plaatsvindt. In de ochtend ligt de piek van de 8-uur werkenden tussen 7.15 en 8.15 uur. Voor de 7 I Een ha'lve dagen werker Een is ienund die gig! treeft ganerkt op minstens één van de rerkdagen (ma-vr). hal"e dagen nerker is ienand d'ie tooguit één periode (ochtend of niddag) per rerkdag heeft ganerkt. 55 7-uur- en 4-uur werkenden ligrt deze iets later. Kennefijk zitten zíj 's middags ruimer in de tijd waardoor zíi iets later naar hun werk kunnen vertrekken. De 4-uur werkenden hebben veelal de neiging om de 4 uur te concentreren in êên dagdeel. Daarom is het aandeel in het totaal aantal verplaatsingen van deze groep rond het middaguur het grootst. Figruur 3.3. Àbsoluut aantal verplaatsingen over de dag van 8-, 7-, en 4-uur werkenden, 1983. ,i ,l ,i li ti ; J N T q I 250 L L Í ) r N I )u I 6 N i00 A,.td.iiltil |oo' ,uctÀ.lau'llassc € uur E lctd<íury cco' uctk'JtLuLi.uss< 7 u'rr '- ltt')el,rtg 'cc, u (rlJ,1uri(4rsí d uu, 56 Àbsolute aantallen verplaatsingen in de ochtend(À), niddag- (B), en naniddagspits (c) , 1983. f, I i .!o i I I t,t 't '\.-'1 í /\ u \ .ej i I rl I I I I !l tÈg--|rdá.3t-k-á.db.- c Bron: Tacken & Mulder, 1986. De effekten van Aw op de verkeerspieken zí1n weergegeven in tabel 3.4. De mate van herbezetting brijkt óok hier een zeer geringe invloed te hebben op de uitkomsten. Door de invoering yan de ?-urige _werkdag zullen de verpraatsingen later op gang komen. Er treedt een grotere spreiding van áe verplaatèiágeí over de dag op. Het totaal aantal verpraatsingen neemt tóe, wat een gevolg is van het feit dat de z-uur werkenden in 1993 meer verplaatsingen maakten dan de voltijdwerkers in ditzelfde Jaar. omdat gebleken is dat bij ÀTV zeer weinig mensen per dag korter wilren werken en als dat dan toch moet, írijweÍ iedereen ervoor kiest om eerder op te houden is het 57 waarschijnlijk dat de situatie neergegeven in variant a in 1990 nooit gerealiseerd is. Invoering van de vrije vrijdagrmiddag geeft op de overige werkdagen (maandag tot en met donderdag, niet lteergegeven in tabel 3.4) iets meer verplaatsingen te zien. Op vrijdag valt de ochtendspits iets later, terwijl in de middaguren rond 12.00 uur en 14.00 uur extra pieken te verwachten zí1n. In de het redelijk namiddag rond 16.30 uur tot 17.00 uur blijft druk, omdat men kennelijk andere dan werkverplaatsingen gaat maken. Hierbij is geen rekening gehouden net verschuiving van de weekendverplaatsingen naar vrijdagrmiddag, waardoor het aantal verplaatsingen in de namiddagspits beduidend hoger zou kunnen uitvallen (Tacken, 1986, p.49). Tabel 3.4. Àantallen verplaatsingen in de spits in 1990 met ATV in vergelijking met de aantallen in 1983 en in 1990 zonder ÀTV (1990 zonder ATV = 100). 1983 1990 (geen ÀTV) 1990 Àrv (À) 1990 Àrv (B) tijdstip 7.00 8.00 9.00 12.00 13.00 14.00 6.00 17.00 18.00 1 690 936 1241 1 705 1979 526 2155 1529 1268 s33 575 1 708 (ít3) 2183 (t 12) 1 1 541 167 1 1 1 1 901 221 4 127 4 1 943 2263 1 302 1 7s) (t09) (t21) 735 505 1 837 500 1 ( 221 1 1257 (102) (108) ( ( e8) e7) 499 2175 't378 ( 71) (tt0) 2068 't827 (13s) (107) 223',! fi 16) (t3t) 1 995 2017 1289 ( 8e) ( 9e) (í03) 1990 ATV (A)= 7-ur19e nerk6lag. '1990 ATv (B)= vrije vrijdagrrniddag, aantal verplaatsingen alléén op vrijdag. Bron: Tacken & Mulder, 1986. Het eerder genoemde onderzoek van Àtherton e.a. (1982, zíe paragraaf 1 ) geeft ook informatie over de effekten van gecomprimeerde werkroosters op de spitsen. De verkeerspiek in de ochtend werden enigzins afgevlakt en verschoof van 8.00 uur naar 7.00 uur. Ook de avondspits werd afgevlakt en kwam een uur later op gang. Hieruit concludeert Atherton dat het oP grote schaal invoeren van de gecomprimeerde werkweek de verkeerscirculatie in het Central Business District kan verbeteren. 58 Figruur 3.4. Aankomst- en vertrektijden van bedrijven in het CBD waar een gedeelte van het personeel (gemiddeld 65t) een gecomprimeerde werkweek heeft. oóo g60 Êsq Prlor to Colp8aarad Nl ïork SclEdsl.r F Í-l E - :t0 Ër0 Á o -LO i.o ts c. o h o "lo o iio rrtn colpr..r.d llork schedul. Fto ,20 o ro o É 9ro É E alo r(X, a.I It lrRtvÀl. ttlll t:(P t: DAET*IURE l:qo 5:10 6:00 'IXE Bron: Àtherton & Scheuerstuhl & Hawkins, 1982. De invloed van telewerken op de verkeerspieken is onderzocht door HCc (1991 B). Aan de hand van een experiment bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat dat in april 1990 gestart is, zí1n vier metingen verricht naar de verschuivingen in de nobiliteit die optreden onder invloed van telewerken. Bij de drie tijdens-metingen sprake yras van enige variëteit ten opzichte van de nul-meting. Het blijkt dat de aanvankelijk sterke daling ten opzichte van de nul-situatie steeds kleiner wordt. Daarom is besloten een extra vijfde neting uit te voeren om te bepalen op welk niveau de mobiliteit zich bij telewerken zaL gaan stabiliseren. De hieronder vermelde resultaten hebben alleen betrekking op de eerste vier metingen. Het uiteindelijke resultaat van het onderzoek (inclusief de vijfde rneting) is nog niet bekend. Het aantal ritten van telewerkers in spitsuren blijkt sterk gedaald te zí1n (gemiddeld 19t). Vooral in meting 4 is een sterke daling in het aantal spitsritten te zien. Het van telewerkers in de daluren vertoont aantal ritten daarentegen, na een daling bij meting 2 en 3, een sterke stijging in meting 4 (de gemiddelde daling bedraagt 16t). Bij de huisgenoten is het aantal ritten tijdens de spitsuren nauwelijks afgenomen, en zí1n het juist de ritten in de daluren die steeds meer afnemen, met een gemiddelde daling van 1 3t. s9 naar tijdstiP Figruur 3.5. Veranderingen in het aantal ritten voor telewerkers en hun huisgenoten Ritten tuLdr sPits/dal Teleryedctt Ritten naar spits/dal l{ulsgenoten o _______ 70 J.tt Jul 4.9 r990 1990 .+|Í|ata + +al. altlt -- óll Bron: HCG, 1991 B. 3. Venroervijzekeuze. Ook de effekten van de meeste flexibele arbeidsvormen op de vervoerwijzekeuze zijn nog niet precies bekend. Er is voornamelijk onderzoek gedaan naar de invloed van variabele werktijden op met name carpoolen. Ook over de effekten van de gecompiimeeráe werkweek en telewerken is een en ander verschenen. Van de rest van de in hoofdstuk 2 behandelde vormen van flexibele arbeid is niet bekend of zíi invloed hebben op de vervoerwijzekeuze. Aan het eind van deze paragraaf zaJ- ingegaan worden oP de vraag of er conflicten zijn tussen de vtens naar flexibilisering en de wens naar verminderd autogebruik, en wat de kansen zí1n voor het openbaar vervoer en carpooling bij flexibilisering van de 3. arbeid. uit het tijdbestedingsonderzoek (TBO) van 1985 wijzen met een werkduur van meer dan 20 uur Per week mannen uit dat voor het woon-werk verkeer relatief en absoluut het meest van de auto gebruik maken. Vrouwen met eenzelfde werkduur gebruiken echter relatief en absoluut het vaakst het openbaar vervoer om naar het werk te komen. Bij vroulten is het aandeel Gegevens van het autogebruik in het woon-werk vervoer 40t tot 43* en het aandeel ván het OV op 10t tot 16t. Voor mannen liggen deze Bijna de cijfers respektievelijk op 49t tot 63* en 3t tot 7*.van minder arbeidsduur een met mannen neÍft van dè vrouwen en bij het werk. Ook naar lopen dan 20 uur per week fietsen en percentage is dit per werken week vrouwen die heer dan 20 uur 60 aan de hoge kant (40t tegenover 28t voor mannen met dezelfde arbeidsduur). Bij deze gegevens moet men zich echter de vraag stellen wat de relatie- iê tussen arbeidsduur en vervoerswijzekeuze. meer voor de hand liggend dat, hier Het lijkt de vervoersÍiJzekeuze bepaald wordt door achterliggende sociaaleconomische kenmerken. Tabel 3.8. Gemiddelde frequentie Per vervoerwí)ze voor woon- werk verkeer naar arbeidsduur (per week) van werkenden, 1985. Vervoerwijze Persoonscategorie mannen < 20 uur auto/notor bronmer openbaar vervoer lopen/fietsen totaal 2,7 ( 49* ) . (.) 0,2 ( 3r) 2,7 (48t) 5,5 (1oo*) nannen >= 20 uur 4,9 0,2 0,5 2,2 7,7 (63*) ( 2*) ( 7t) (28*) (100*) vrourten < 20 uur 1,7 (40*) 0,1 ( Ít) 0,4 (10*) 2,0 (49*) 4,1 (100t) vrourten >= 20 uur 2,8 (43*) 0,1 ( 't*) 1,0 (15*) 2,6 (40*) 6,6 (l0o*) Bron: TBO, NEA, 1988. In de VS is vooral door Jones e.a. (1977, 1979' 1983) onderzoek gedaan naar de effekten van variabele werktijden (I'flex-time") op onder andere de vervoerwijzekeuze van werknemers. Een onderzoek uit 1977, naar aanleiding van de introduktie van variabele werktijden bij het "CaLifornia Department of $later Resources" in 1974 wees uit dat 1lt van de 576 werknemers na de introduktie hun vervoerwijzekeuze veranderd hadden. De meting vond plaats drie jaar na invoering van variabele werktijden. De verandering van vervoer$tíize werd gevormd door een 15t groei van het openbaar vervoer ( is hetzelfde als "transit"), een 9t groei van het carpoolen en een 20t daling in het individueel autogebruik. Het bleek dat variabele werktijden vooral gunstig uitwerkten op carpools voor mensen met dezelfde herkomst maar verschillende bestemmingen. Voorheen was de vorming van dit soort carpools moeilijk omdat de begintijden van het werk niet op elkaar aansloten. Ook een onderzoek in 1979 onder een aantal bedrijven in de "San Fransisco Bay Area" wees uit dat variabele werktijden invloed hadden op de vervoerwijzekeuze van werknemers. 10t tot 20t van de werknemers veranderde van vervoerwí1ze na de introduktie van variabele werktijden (in het midden van de zeventiger jaren), waarbij de verschuiving naar het carPoolen de belangrijkste r.ras. Ook hier bleek dat er veel mogelijkheden waren voor het carpoolen oP bestemmings-basis. In drie van de vijf bedrijven groeide het gebruik van openbaar vervoer. Omdat er geen vaste begintijden meer gehanteerd werden konden de 61 nu afstemmen op (9' werknemers hun begintijden - het openbaar vervoer. In geen van de onbetrouwbaarnáid van) blijkt gevallen groeide het individieel autogebruik. Hieruit niet forenzen wêrktijden dat door de invoering van variabele 1i99en laten links massaal het càrpooleí en openbaar vervoer om over te Àtappen op het meer flexibel individueel autogebruik. Tabel 3.6. Verandering in vervoerwijzekeuze als gevolg van de invoering van "f1ex-time" bij 5 bedrijven in Californië, voor invoering na invoering - ttdrive alonett ttshared ridett tttransit9rr nodal split Lawrenee Berkely 1979 Labratory' N=392. 22* 50* 26t 45t ('10*) Caftrans, N=153. 271 voor invoering 20t ('26*) na invoering Chubb-Paeif ic Indenrtity, N= í 52. 3t voor invoering 1t (-67t) na invoering 43t 55t (+18*) (+2Bt) 71t 72* (+ l*) Standard OiL, N=88. 15t 2+ voor invoering 17t (+13*) 1t (-50*) na invoering Metropolitan Life Insuranee Conpany, N=30917* 6t voor invoering 18t 1+ 6t) 3t (-50t) na invoering - 13t 14t (+ rrotherrl 15t 88) ( 0t) 2* ( 08) 1sr 281 2+, 201 6t 80t 3t 4t (+33t) 75t 2t ( 23* (_22*) 21+ (+ 5t) 78* (- 3t) 772 (+ 3E) 6r ( 0t) 2+ 0*) Bron: Harrison & Jones & Jovanis, 1979- Bij een evaluatip van het "Nationa1 Ridesharing Demonstration prógt"r (NROp)"10 bleek eveneens dat variabele werktijden zín positieve carioolsystemen op herkornstbasis in echter beïàvloeáden. Carpóolsystenen op bestemmingsbasis (Ferguson, 1990, bntmoedigd werktijden werden door variabê1e ne.gatief een blijkt systemen p.181). Invoering van "flex-time" ' Een effekt te hebbe-n op bestaande "iidesharing programs" invoering door (1983) dat uit wees onderzoek van wegmann e.a. "Employervan variabele wárktijden in Tennessee het lokale was een Dit werd. ontwricht Based Ridesharing Plogram" en bussen waarbij projekt grootschalig werÉnemerJ-gericht (van werktijden de na en voor vlak Éestelbusjeé de werknemers g.00 uur 1ot 4.45 uur) aan- en afvoerden. Na herindeling van de dienstregeling bleek dat een aantal voormalige 9 oo"nb"a" Vervoer. 10 in E.n proiekt ter bevordering van het car-r van- en buspoo'len de VS. Het werd uitgevoeÍd tussen januari 1979 en decenrber 1981. 62 in zevêntiên versch'il]ende gebieden ttridesharing" deelnemers overgestapt waren oP met name carpoolen en individueel autogebruik. Een onderzoek van Ferguson (1990r P.194) wees zijdelings "i! autogebruik dat voltedig flexibelá werktijden het individueel openbaar vervoer gebruik bevorderen en carpoolen án Variabele r,rerkti jden waarbi j de werknemer voor ontmoedigen. -tijd zí1n werktijden vastlegt hebben een positief iáttg.t" ondal hierdoor betere afspraken gemaakt eftéft op èarpooÍing, -de kunnen iorden- met "carpool-partners". De gecomPrimeerde werkweek heeft een ontmoedigend effekt op het openbaar vervoer gebruik omdat de service vàn het openbaar vervoer buiten de piekuren tekort schiet. Deze laatste uitspraak stemt niet overeen met de bevindingen van Àtherton e.a. (1982r P.28). Hij concludeert uit zí1n onderzoek (zíe ook paragraaf 2l dat de gecomprimeerde werkweék een geen invloed heeft op het percentage werknemers dat via de "tiansit mode" naar het werk komt. Bedrijven in het CBD lraar de gecomprimeerde nerklreek was ingevoerd hadden een toename van ópenbaar vervoer gebruik van 11t (van 28* naar 31t). Het verlchil met de controlegroep (bedrijven waar de gecomprimeerde werkweek niét ingevoerd was) was minimaal (zí1 Ook lanen- een toename van 16t (van 32* naar 37t) te zien). met íoor bedrijven gevestigd buiten het CBD was het verschil de controlágroep minimaal. Voor beide soorten bedrijven werf er vrijwel geen verandering in het openbaar vervoer gebruik geconstateerd. van invoering van de werkweek op het openbaar vervoer. Tabel 3.7. Invloed gecomprimeerde Trrnsit }lodc Shlrc AÍt€t Bcíore At€ncy Non-CDD PaÍticip. ling Nonpraliclpalmt c8l) Perticipattng Nonparttutpattng lr75 42{ 308 f84 2 4 28 32 ro58 .009 4 374 2t4 3l t7 3 Bron: Atherton & Scheuernstuhl & Hawkins, 1982. Freas e.a. (1991 ) constateren dat Variable ttlork Hour Programs (WfH) een ontmoedigend effekt hebben oP het individueel autogebruikr êD het carpoolen bevorderen. Onder WilH vallen variábele werktijden én de gecomprimeerde werkweek. Aan het einde van het zes maanden durende experiment in de carpoolers gestegen van "County of Ventura" was het percentage en het percentage 8t naár 13t (een verandering van +62*1, (een verandering van autogebruikers gedaald van 82* naar 77* in effekten van was geen onderscheid er dat bleek Het 5t). 53 werktijden als verschillende vormen van \nffi. Zowel variabele aé-óááorprimeerde werkweek bevorderden het carpoolen' ter van telewerken op de ve-rvoerwi jze\eu-ze komt De invloed -in trethet iCC rappgr! tt"át de mobiliteitseffekten van "pr"ïà tetewerketi- (1990 B, zíe ook Paragraaf ..2). Het is éipéiirà"t gebruik. maken van éóht.r niet géÉéer duidelijk ót telewerkers dat er voor blijkt. Ífel voorheen. andere vervoerwijzen dan van h_et inzí1n dalingen telewerkers sysiárnatische .gebruik het aantal ritten met de aIIe vervoerrniddelen. De daling vanzoweL bij _ au-t-opassSgiers sterkit , auto is nierUii-"f"het De (gemiddel'd autobestuurders íóèriaa"fa -3bt) .rranbiiiet ov gebruik- bedroeg -16t.-19t)' bij ook àËriááàra" aaringhuisgenoten gras er een steike daling te zien in het á;6ó;Éruik (gerniddeld 26t voor autopassagiers). naar het aantal ritten Tabel 3.8. Veranderingen in huisgenoten" hun en ,r"r*to.t idáef bij telewerkers Ritten Ítaar wrvoermiddêl Ritten Ílaar vervoermiddel Huisgenoten TeleweÍl<ers AOí l.ay J|'1 |tr Af fí 1990 uay ntl Jul An 1990 Bron: HCG, 1991 B. blijkt dat d.e vraag of er Uit bovenstaand literatuuroverzicht wens flexibilisering en de conflicten ztjn tussen de wens naarmet ja': of een volrnondig " naar vermindJrd autogebruik niet de bronnen elkaar op enkele "neeo' beantwoord kan punten tegensPreken Íorden, omdat e9n erop dat variabele werktijden Het fijfct te hoeven hand de in ni_e_t áutogebruik vermeerdering í"n het het van, daling een zelfs is geva1lên werken. In "o**ig. ten gunste van het individueel á"i"éuru]i* geconstateerdde mate ltlaarschijnlij.k.s-pee1t openbaar vervoer en catpooling. van rigide Meer j ro1. een nierbi .rà. f lexibiliteit -vormen me! op hebben te effekt beter variabefe rerpllJáen bliiËen een flexibele vormen. Voora1 carpoolinf dan volledig "á*"-64 carpoolsystemen op herkomstbasis sLuiten goed aan oP variabele werktijden. Ook openbaar vervoer kan een aantrekkelijk aLternatief zíjn, omdat de werktijden aangepast kunnen worden aan de dienstregeling van bus of trein. Flexibele arbeidsvormen als de geconprimeerde werkweek en afwijkende arbeidstijdpatronen lijken logischerwijs sanen te gaan met een vermeerdering van het autogebruik. Woon-werk verplaatsingen worden bij deze arbeidsvormen vooral gemaakt buiten de pieken (bii sommige vormen ook 's avonds of 's nachts), juist de uren waarin het, openbaar vervoer vaak tekort schiet. Omdat in deze regimes de werktijden vaststaan kunnen deze niet aangepast worden aan de dienstregelingen. Uit sommige literatuur blijkt dat de gecomprimeerde werkweek geen ontmoedigend effekt heeft op het openbaar vervoer en zelfs het carpoolen bevordert, en het individueel autogebruik terugdringt. Over de invloed van de overige flexibele arbeidsvormen op de vervoerswijzekeuze kan vooralsnog niets zj.nnigs gezegd worden. 3.4. Conclusie. Binnen de huidige politieke discussie, waarbij het terugdringen van de congestie en het autogebruik belangrijke onderwerpen van gesprek zíjn, is het belangrijk te weten of flexibele arbeidsvormen misschien invloed hebben op het spitsverkeer en de vervoerswijzekeuze. Hierbij moeten echter niet de effekten op de totale rnobiliteit uit het oog verloren worden. Ook de invloed op niet woon-werk ritten is interessant, met name ondat flexibele arbeidsvormen vaak genoemd worden als instrument ter beperking van de mobiliteit en uitstoot van milieuverontreinigende gassen. Over de invloed van verschillende flexibele arbeidsregimes op de totale mobiliteit is tot nu toe nog niet veel bekend. Uit een recent onderzoek blijkt dat telewerken een mobiliteitsverminderend effekt heeft op ritten voor alle motieven.9{at de invloed op de totale mobiliteit van de gecomprimeerde werkweek betreft lopen de meningen uiteen van neutraal naar negatief. Het blijkt dat cleeltijders, mensen met ploegen- en roosterdienstr êD mensen met variabele werktijden veel minder aan het spitsverkeer deelnemen dan mensen met vaste, voltijdse banen. Naarmate men meer mogelijkheden heeft om de tijd te spreiden neemt de deelname aan het spitsverkeer af. AIs men de keus heeft wil men meestal v66r de piek op het werk zí1n om eerder te kunnen eindigen. De effekten van ÀTV op verkeerspieken is onderzocht voor twee varianten. Bij beide varianten is er een sterke afname van het verkeer in de vroege ochtend en de sterke toename rond lunchtijd. Dit laatste geldt vooral op vrijdagen bij de invoering van de vrije vrijdagmiddag. Invoering van de geconprimeerde werkweek zaltot gevolg hebben dat de ochtend- en avondspitsen afvlakken en eerder respektievelijk later op gang komen. Van de invloed van de rest van de flexibele arbeidsregimes op de spreidÍng van ritten over de dag is weinig bekend. 65 is alleen voor De invloed oP de vervoerswiJzekeuze werkweek bekend' Bij variabel" r"rÉlijdá- en de gecompriméerde regine is in sómmige gevallen een.daling van het eerstgen"êtáé-autógebruik geconstàteérd ten gunste van het het individueËt op openbaar vervoer en carpooling. Vooral carpoolsystemen 9"1' herkomstbasis sluiten goeà aan oP variabele werktijden' openbaar vervoer kan een aantrekkefiit alternatief zí1n, omdat áà- *erf.tijden aangepast kunnen worden aan de dienstregeling blijkt dat de van bus be treiá.- Uit sommige literatuur heeft op it"! effekt géén ontnroedigend gáó"*piirneerde ,êiXtt.ek en - het bevordert, carpóolen het openbaar vervoer en zeifs echter bronnen Andere terugdringt. individueel autogebruik een en autogebruik het van melden een veáeerdering de service gebruik omdat vervoer vermindering van het openbaar van het opeíbaar .ter.toér buiten de piekuren tekort schiet ' 66 SAMENVATTING. In het Tveede Structuurschema voor Verkeer en Vervoer wordt gesteld dat de vervoerspitsen afgezwakt moeten worden door middel van spreiding van werk- en openingstijden en teleaktiviteiten. In dit overzicht is getracht de arbeidseffekten op verkeer en vervoer weer te geven. Hiertoe is allereerst een inventarisatie gemaakt van enkele flexibele arbeidsvormen. De aandacht ging primair uit naar flexibele arbeidsvormen die direkt invloed kunnen hebben op het reispatroon over de dag en de vervoerwÍjzekeuze. In de tweede plaats zíjn arbeidsvormen die niet direkt betrekking hebben op de herverdeling van behandeld. werktijd, zoals vormen van externe flexibliteit, Arbeidstijdverkorting blijkt vrijwel geheel doorgevoerd te zí1n in de overheids- en gepremiëerde- en gesubsidiëerde sektor. Men heeft hier over het algemeen 12 ÀTV dagen Per jaar die vaak per dag opgenomen kunnen worden. De partikuliere sektor is minder snel met de invoering van ÀTV. Hier wordt ongeveer de helft in vrije dagen opgenomen. In 1986 lag het percentage deeltijarbeiders op de totale werkende bevolking rond de 25*. De geniddelde arbeidsduur voor een deeltijder bedroeg circa 19 uur per week. Overwerk is een veel gebruikte flexibele arbeidsvorm. In 1986 werkte 11t van de werknemers wel eens over, met een gemiddelde van 5r1 uur per week. Overwerk komt vooral voor in de partikuliere sektor. In 1988 werkte 5* van de werknemers in ploegen- en 9* in zijn onregelmatige dienst. Ploegendiensten oververtegenwoordigd in de industriële sektor, terwijl onregelmatige diensten vaak voorkomen in de gezondheidszorg. Een afwijkend arbeidstijdpatroon (waarin gewerkt wordt op andere dan de gebruikelijke tijdstippen van maandag tot en met vrijdag tussen 7.00 uur en 18.00 uur) komt voor in 33t van de bedri jven. In 1989 had 18t van de werkenden een extern flexibel dienstverband. Oproepkrachten komen het meest veelvuldig voor. Bij géén van de flexibele arbeidsregimes was het mogelijk een exact overzicht te geven over het aantal gewerkte dagen in de week en de spreiding van de arbeidsuren. Vooral van recente arbeidsvormen waarvan verwacht wordt dat het effekt op het verkeer groot zaL zíjn, zoals telewerken, de gecomprimeerde werkweek en variabele werktijden, is weinig bekend. Over de invloed van verschillende flexibele arbeidsregimes op de totale mobiliteit is tot nu toe nog niet veel bekend. Uit dat telewerken een onderzoek blijkt een recent ritten voor alle heeft op mobiliteitsverminderend effekt mobiliteit van de motieven. Wat de invloed op de totale gecomprimeerde werkweek betreft lopen de meningen uiteen van neutraal naar negatief. Het blijkt dat deeltijders, mensen met ploegen- en roosterdienstr êÍl mensen met variabele werktijden veel minder aan het spitsverkeer deelnemen dan mensen met vaste, voltijdse banen. Naarmate men meer mogelijkheden heeft om de tijd te spreiden neemt de deelname aan het spitsverkeer af. Als men de 67 zí1n om keus heeft wil men meestal vóór de piek op het werk sterke eerder te kunnen eindigen. AT\r zaÍ leiden toteneen de sterke ochtend ái""r" van het verkeer in de vroege oP vrijdagen to"rr"*" rond lunchtijd. Dit laatste geldt vooral van de Ilvoer-ing vrijda_grniddag. vrije de van invoering de bij hebben dat de ochtendóáó"rptimeerde Íerkweek zal tot 9évo19 later op respektievelijk eerder en afvlakken av:ondspitsen átr gang komeï. Van de invloed van de rest van de flexibele árUéiasregimes op de spreiding van ritten over de dag is weinig bekend. De invloed op de vervoerswijzekeuze is alleen voor variabele werktijden en de gecomprimeerde werkweek bekend. Bij een.daling yal het eerstgenoemdé regime is in sommi-ge gevallengunste van het het individueel autogebruik geconstateerd ten openbaar vervoer en carpooling. Vooral carPoolsystemen op herkomstbasis sluiten goeá aan oP variabele werktijden. 9ok openbaar vervoer kan een aantrekkelijk alternatief zítrnr omdat kunnen worden aan de dienstregeling dè werktijden aangepast dat de sommige literatuur blijkt Uit trein. bf van bus gecomprimeerde werkweek géén ontmoedigend effekt heeft oP lt.! ópenbàar vervoer en zelfs het carpoolen bevordert, en het iàdividueel autogebruik terugdringt. Andere bronnen echter melden een vermeerdering van het autogebruik en een vermindering van het openbaar vervoer gebruik omdat de service van het opeábaar vervoer buit,en de piekuren tekort schj.et. 68 LTTERÀTUURLIJST (1982), Atherton, T. J. & G. J. Scheuernstuhl & D. Hawkins Workweek: Transportation-Related lrnpacts of Compressed The Denver Experiment. Cransportation Research Record 845, pp.22-30. Sociaal-economische Centraal Bureau voor de Statistiek, maandstatistiek 1988/3, 1990/6 en 1991/1Faché, t{. (1988), Op weg naar eigen souvereiniteit over de tijdsordening? In: Vrijetijd en Samenleving, vol. 6, no' 2. Ferguson, E. (1990), The influence of employer ridesharing programs on employee mode choice. In: Transportation 1990117, pp. 179-207. Freas, À. M. & S. M. Anderson (1991), The Effects of Variable $lork Hour Programs on Ridesharing and Organizational Effectiveness. A Case Study: The County of Ventura. Transportation Research Board 1991, paper no. 910294. Hague Consulting Group (1991 À), Stated preference onderzoek: veranderingen in de vertrektijdkeuze onder invloed van congestie. Den Haag. Group (1991 B), Onderzoek mobiliteitseffecten Hague Consulting -experiment telewerken (conceptrapport). Den het van Haag. Harrison, F. D. & D. W. Jones & P. P. Jovanis (19791, FlexTime and Commuting Behavior in San Fransisco: Some of TransPortation Preliminary Findings. Institute Berke1y. Studies, University of California, of departure Hendrickson, C & E. Plank (1984), The flexibility 18A, No. VoI. Res.-A times for work trips. In: Transpn. 1, pp. 25-36. Hesemans, J. C. M. (1988), Ontwikkelingen van de arbeidsduur 1982-1987. In: Supplement bij de sociaal-economische maandstatistiek 1988r ro. 3. Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg. Hesemans, J. C. M. & D. E. Vl. Takkenberg (1988), Vormen van flexibele arbeid: Iosse krachten en overwerk. Ïn: Supplement bij de sociaal-economische maandstatistiek 19óá, Do. 4: Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg. E. M. J. (1988), Flexibilisering van arbeid. In: Hoogteijling, - Sípplélnent bij de sociaal-economische maandstatistiek 19óó, Do. 4. Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg. 69 en c_ontractuele Imbens, H & R. Meijer (1990), Feitetijke van de enguête arbeidsduur per week: uitkomsteà beroepsbevolkiïg 1987-ï989. Centraal Bureau voor de Statistiek, Heerlen. Jones, D. 9í. & T. Nakamoto & M. P. Cilliers (19771, Flexible $lork Hours: Implications ferr Travel Behavior and Transport Investmênt PoJ.icy. Institut,e of Transportation Studies, University of Califotrnia, Berkely. Jones, D. W. (1983), Flex-time: A Volrrntary Àpproach. In: fTS Review, Vol. 6, No. 2, PP. 4-5. Jones, p. & M. Clarke (1988), The significance and measurement of variability in travel behaviour. 3n: Transportation Vol. 15, P. 65-87. Kat,tenbêt9o P. A. P. E. (1990), Een flexibele werkweek. Stichting Maatschappij en Ondernening, Den tr{aag" Klaver, T. (1988), Deeltijdarbeid van werknemers 1977-1986. de sociaal-economische Supplement. bij In: maandstatistiek 1988, Do. 4. Centraal Bureau voor de Statistiek' Voorburg. Knulst, W. P. & P. van Beek (1990) , Tijd komt met de jaren. Sociaal Cultureel Planbureau, Rijswijk " Lange, $t. A. M. de (1986), Arbeidstijdpatronen. Stíehting Maatschappij en Onderneming, Den Haag. Mante, W. H. R. (1975), Variabele werktijden. NIVE Publikatie 594. Samsom Uitgeverij, Àlphen aan de Rijn" Tweede Ministerie van Verkeer en $laterstaat (198S, 1990), ('!,9"88 a deel ) en Vervoerr en Struktuurschema Verkeer (1990). deel d Ministerie van Sociale Zaken en tferkgelegenheid (1991 ), Verslag van een Veranderende arbeidstijdpatronen. enguête in een aantal bedrijfstakken naar afwijkende arËeidstijdpatronen en nogelijke ontwikkelingen die op dit terráiri zijn te verwachten. Loontechnische Dienst SoZa, Den Haag. 988), Rapportage Tijdbesteding- Rijswijk' Organisatie voor Strategisch Àrbeidsmarktonderzoek (1990), Flexibele arbeid: vormen, motieven en effecten. Den NEA ( 1 Haag. schoonderwoerd, L. (1986), Korter werken en vervoer- sociaal en Cultureel Planbureau, Rijswijk' Activities: Small, K. À. (1982)' The Sceduling of Consumer juni 1982, Review, Economic Àmerican The In: TriPs. tilork 70 / pP.467-419. Stuurgroep Sociaal-Wetenschappe-lijk Onderzoek Stichting (1672r, Het-hoe en waarom van variabele werktijd. Den Haag. Tacken, !!. & ,J. Th. Gantfoort (1984), Àrbeidstijdverkorting en voor verplaatsingsgedrag. Een voorstudie. Instituut Stedebouwkundig Onderzoek, Delft. Taeken, M. & J.. C. Mulder (1986), Arbeidstijdverkorting en vervoerpieken. Een prognose voor 1990. Instituut voor Stedebouwkundig Onderzoek, Delft. Tacken, M. (1986), Werkenden en hun werktijden. In: Collociuln Vervoersplanologisch Speurwerk 1986, deel 2. Tackên, M. (1989), Tijdsbeleid. Een mogelijk alternatÍef bij ruimtelijke planning. Onderzoekinstituut voor Stedebouw, Planologie en Àrchitectuur, Delft. Tacken, M. (1990), Spreiding van de werktijden, spreiding van de verkeersspits. Een analyse van condities en gedrag. Onderzoekinstituut voor Stedebouw, Planologie en Architectuur, Delft. Tacken, M. & E. de Boer (1991), Minder spitsverkeer door variabele werktijden. In: Verkeerskunde 1991/1, pp. 1823. een (198?), arbeid: Flexibele het voor Raad weiÍknemerstypologie. Wetenschappelijke Trommel, $1. A. Regeringsbeleid, Den Haag l{egmann, F. J" & S. R. Stokey (1983), Impact of Flextine $lork Scedules on an Employer-Based Ridesharing Program. In: Transportation Research Record 914, pP. 9-13. 71 \ DEFINTTIES " Definities gehanteerd Vast dienstverband : in het OSA rapport (1990). werknemers in dienst van een onderneming of instelling op basis van een arbeidsovereenkonst voor gnlgpaaldê tijd, met een per kalenderperiode vastgestelde arbeidsduur. Uitzendarbeid uitzendkrachten zijn personen, iRgeschreven bij een uitzendbureau die met dat bureau een arbeidsverhouding zijn aaBgegaan tot het verrichten van serkzaanheden op tijdefijke basis ten behoeve van derden. Tijdelijk dienstverband : serknemers in dieast ?aD een onderneming op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, met eeD arbeidsduur waarvan vóóraf de einddatum is vastgest,eld, of waaneer het eindigen van de periode volgens een objectief kenmerk kan worden vastgeste ld. Oproepkrachten die op oproep of afroep beschikbaar zijn voor het verrichten van werkzaamheden en met wie geen vaste arbeidsduur is overeengekomen. Thuiswerkers persoDen die meÈ een opdrachtgever,/werkgever een ovetreenkomst hebben gesloten buiten de directe: coÍrtrole van het bedrijf/instelling. thuis werkzaamtreden te verrichten tegen tc\roren afgesproken ver- werknemers goeding Free-lancers personen die voor wisselende opdrachtgevers/werkgevers een min of meer incident,ele, naar eigen inzicht ingevulde arbeidsprestatie Leveren. Geleend personeel van collega-bedriiven personen, door bedrijf/instelling geleend van coJ,lega-bedrij f/ ÍnstellÍng; de geleende personen blijven in dienst, van het uitlenende bedrij f en keren daar na verloop van tijd ook weer terug. Geleend personeel van arbeidspool een arbeidspool is een instelling die serknemers roet be-paalde kwali.f icaties die , door de deetneoende ondernemingen zijn gerrenst, in dienst neemt ÍDet de vooropgezetÈe bedoeling deze werknemers tegen een bepaald Èarief arbeid te laten verrichten bij de deelnemende ondernemíngen eanneer daaraan bij die ondernemingen behoefte bestaat. Variabel arbeidscontract : een overeenkomst waarin het aantal werkuren in een bepaalde perÍode is vastgesteld, tuaar de verdeling van die uren over de dagen variabel is. Definities gehanteerd in het rapport van het ministerie Sociale Zaken en Írlerkgelegenheid ( 1991 ) . Arbeid in ploegendienst arbeid volgens een dienstrooster dat voorziet in regelnatige risselende rerktijden, raarvan een gedeelte kan liggen voor 7.00 of na 18.00 uur. Er is onderscheid gemaakt tussen 2-, 3en 4- of meer ploegendiensten. 0nregelnatige dienst arbeid volgens dienstrooster. niet zi jnde ploegendienst. op wisselende nerktijden, zonder dat de normale arbeidsduur (bijv. 40 of 38 uur per week ) íordt overschrêden. I i jzondere/onaangename de volgens dienstrooster geïerkte uren, die niet ziJn gelegen op tnaandag t/m vrijdag tussen 7.00 en 18.00 uur. uren Verschoven uren arbeidsuren. die vallen bulten de voor de rerknemer ,vo I,gens z i jn dienstrooster gebruikel i jke Ííerkti jden naar waarnee de norma I e arbe i ds duur (bijv. 40 of 38 uur per week) niet rordt overschreden.. Het onderscheid tussen verschoven uren en werken op bijzondere of onaangenane uren is niet altijd duidelijk aan ie br.engen. In dit geval is de benarning in de cao aangehouden. llerken algemeen erkende christel ijke feest- op feest.dagen dagen, die niet vast op-een zondag val:l en nl.: nieutjaarsdag, 2e paasdag.., henelvaartsdag. 2e p inksterdag, le en 2e kerstdag en de algenene nationale feestdagen nl.: koninginnedag. 0nverwachts opkomen arbeid niet volgens eàn dienstrooster. die plaatsvindt op. een onverwacht noment. zoals het dienst doen op een dag uaarvoor verlof ras opgenomen of wanneer nen gevo I g geef t aan een onaangekontligde oproep een extra dienst ïe verridhten. Bij onverïachts opkonen moet vervolgens een (gedeeltelijke) dienst vervuld rorden. Het onverraèhts oÉk''onen vail bijvoorbeeld stor i ngs- of onderhoudsmonteurs ïordt hier niet toe gerekend. 0verig arbeid vèrricht volgens een dat voldoet aan de def init'ie afwiJkend arbeidstijdpatroon is te classif iceren bij een a ndere arbe i ds t i jdpa tronen. 73 patroon van een en niet van de van \ Standaard Bedrijfs Indeling (sgf, 1974. lek 0 1 2/3 4 5 6 7 8 9 visserij fstoffenri nni ng lÍrdustrie Openbare nutsbdri jven Bourni jverheid- en instat latiebedri jven llandel, horeca en reparatiebedri jven voor gebruiksgoederen Transport-, opstag- en cmrunicetiebedri jven Landbour cn DeI Eank- evr verzeker i ngsrezen, zaket i j ke di enstver I eni ng Overi ge di enstver tening Xlesse 01 LarÉ- en tuinbour 02 03 Eosbour 1l 12 19 20121 22 23 24 25 26 27 2E 29 30 31 32 33 34 55 v37 Vi sseri j Kotermi jnboux Aardotie' en aardgasrinning en -exptoratie Overi ge deI f stof f enri nni ng Voedings- en genotniddelenindustrie Textietindustrie Ktedingindustrie Lederj, schoen' e.a. lederrarenindustrie (exct- kteding) ltout'en rneubetiniustrie (exct. mtaten nreubeten) Papier- en papierrarenirdustrie Grafische industrie, uitgeverijen Aardotie-industrie Chemische irdustrie Kunstmatige en synthetische garen- en vezetindustrie Rubber- en kunststofverrerkerËe industrie Bouwnateriatên-, aardererk- en gtasindustrie Basis trtaatindustrie iletaa tprdukteni nd. ( exc t . mach i nes en t f ansPortmidd. ) l,lachine- irÉustrie E lektrotechnische industrie T ransportmi dde I eni Írdust r i e 38 39 lnstrlÍrenten- en optische industrie Overige industrie 40 OperÈare nutsbedri jven 51 52 Bournijverheid Eourinstat latiebedri jven 61t6? Groothandet 6316/ TusserPersonen in de harËet 651óó Detai lhardel Hotels, restaurants, caféts e.d. 67 Reparatiebedrijven voor gebruiksgoederen ó8 71 T2 Spoorraegen 73 uegvervoer Zeevaart 71. Bimenvasrt 75 Luchtvaart 76 77 Corrmni cat i ebedri jven 8l 82 83 Hutpbêdfijven van het vervoer Bankrezen Verzeker i ngsrezen 85 Exptoitatie van én handet in onroerende goederen e'cl' Zakel, i jke dienstvertening verhwr van machines e.a. roerende goederen 90 opênbaar bestuur, defensie en 91 Rel u 92 93 91 95 9ó 97 9E Hêttetijke soc. verlekering igieuze organisaties e.d. Onderri js Gezondheids- En veterinai re diensten ilsatschappet i jke di enstvertening' Sociaal-cutturete en cutturète instettingen Sport en recreatie ákri its' en rerknelersorgani sat sociale organisaties ies, Overige dienstvertehende bedrijven researchinstel' t ingen' weri ge
© Copyright 2024 ExpyDoc