flexibele-arbeid-en-verkeer-en

FLEXIBELE ARBEID EN VERKEER EN
VERVOER
Like Bijlsma
Verkeersen Vervoerseconomie
Instituut voor
Jodenbreestraat 23
1011 NH Àmsterdam
mei
1
991
INHOUDSOPGAVE.
HOOFDSTUK 1 : INLEIDING.
1 . 1 . Beleidsvoornemens.
1 .2. Achtergronden van flexibilisering.
1.3. Flexibele arbeid
HOOFDSTUK 2: ITÍVENTÀRISÀTIE ÀRBEIDSREGIMES. .
2.1 . Arbeidsduurverkorting (ADv) .
2.2. Peeltijdarbeid
2.3. Overwerk.
2.4. Afwijkende arbeidstijdpatronen. .
2.5. De gecomPrimeerde werkweek.
2.6. Variabele werktijden. .
2.7 . Telewerken.
.
2.8. Externe flexibilisering.
2.9. Conclusie.
HOOFDSTUK 3: ÀRBEIDSEFFEKTEN OP VERKEER EN VERVOER.
3.1. Inleiding.
3.2. Reispatroon over de dag. .
3. 3. Vervoerwijzekeuze.
3.4. Conclusie.
2
2
4
7
7
14
19
23
30
31
3s
36
44
46
46
53
60
65
SÀMENVÀTTING. .
67
LITERÀTUURLIJST.
69
72
HOOFDSTUK 1 : INLEIDING.
í.1 Beleidsvoornenens .
In het" kader van de geleiding en beperking van de mobiLiteit
wordt in het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer ( SWII) gesteld dat de vervoerspitsen afgezwakt moeten worden. Dit
kan in de eerste plaats bewerkstelligd worden door tele-akHierdoor worden woon-werk verplaatsingen voorkotiviteiten.
men, wat met name in de spitsen tot minder autoverkeer zaL
Ieiden. Ook door spreidÍng van werk- en openingstijden zullen
de verkeers- en vervoersvoorzieningen efficiënter gebruikt
worden en za:. minder piekbelasting optreden. Samen met carpooling zullen de twee bovengenoemde maatregelen de dagelijkse
spitsen met 5t rnoeten afvlakken (Sw, 1988, p.56).
Onder maatregelen voor spreiding van de werktijd vaIlen
volgens het Sw de vierdaagse werkweek of andere vormen van
variabele werktijden (nj.eL met name genoemd). Àfspraken over
Ínvoering van flexibele werktijden zouden kunnen passen in het
kader van de bedrijfsgerichte aanpak. Bij de beslissir,tg variabele werktijden in te voeren zullen de gevolgen voor de mobigoed zichtbaar gemaakt moeten worden, om ongewenste
liteit
effekten te voorkomen.
Tijdens een "expertmeeting" ten behoeve van het Sw
worden vooral flexibilisering
van de werktijden met langere
bedrijfstijd en werken in het weekend genoemd als effektieve
maatregelen voor spreiding van de werktijden. Àan de
haalbaarheid ervan wordt echter getwijfeld wegens sociale en
culturele weerstanden. Het effekt van variabele werktijden
valt tegen wegens andere factoren die er voor zorger. dat
mensen toch vaste tijdstippen aanhouden. Ploegendienst zou
effektiever zí1n, naar sociaal minder. acceptabel.
In dit overzicht zaL een inventarisatie Eemaakt worden van de
meest gebruikelijke regimes van , flexibele arbeid. Daarna
wsrden de, effekten van enkele van deze regimes op de
mobiliteit besproken. De aandacht gaat daarbij uit naar het
reispatroon over de dag en de vervoerwijzekeuze
1 .2. Àchtergronden van flexibilisering
Werk is een strukturerende faktor voor het aktiviteitenpatroon
en verplaatsingspatroon van mensen. Tijdstip en plaats van het
werk beïnviloeden de aktiviteitenpatronen, waardoor bij allerlei bezigheden de keuze van plaats en tijdstip aan beperkende
randvoorwaarden is gebonden (Tacken' 1986r P. 1741. Veranderingen in arbeids(tijdlpatronen kunnen gevolgen hebben voor
het tijdbestedi.ngspatroon en de daaruit voortvloeiende verplaatsingen "
De huidige sociale tijdsorde' waarbij er vijf dagen op
vaste tijden gewerkt wordtr êD twee dagen gerusL wordt, is aan
revisie toe" In grote lijnen zijn er twee argumenten die
hiervoor . pleiten (KattenbèÍg, 1990, P.8). Het sociaal-culturele argument houdt verband met maatschappelijke ontwikkelingen. De belangrijkste pijlers r'taaroP dit argument steunt,
zíjnz
.
Individualiserinqs-tendensen. Werknemers verlangen in
toenemende mate een op de eigen situatie toegesneden
arbeidsduur. Àndere samenlevingsvormen, een toename in
de éénpersoonshuishoudens en een hogere part,icipatiegraad van vrouwen vereisen flexibele werktijdpatronen.
Veranderinq van het oroducent-consument oatroon. Door
continue rolwisselingen is iedereen afwisselend zowel
producent als consument van goederen en diensten.
Conaestie-problematiek. De verstopping van het transportnetwerk tijdens de ochtend- en avondspits wordt
steeds heviger. Door herverdeling van werk(tijd)patronen
en een grotere variatie in werk- en vrije tijd zullen de
verplaatsingen meer gespreid over de dag moeten plaatsvinden. De totale mobiliteit za]- hierdoor echter niet
verminderen
Een ander argument voor flexÍbilisering
van de arbeid wordt
ingegeven door marktontwikkelingen. De belangrijkste elementen
hierbinnen zijn:
. De trend tot afstemminq van de produktie op de vraaq.
Het gedrag van de klant wordt steeds minder
voorspelbaar. Dit heeft invloed op bedrijfsorganisatie,
waarbij serie- enkel-, stuks- en maatwerkproduktie
steeds belangrijker wordt. Ook is er steeds meer sprake
van een ttwereldmarkttt met verscherpte concurrentie. Een
goede rendementspositie binnen deze markt vereist een
optimale benutting van kapitaalgoederen.
De versnelde produkt-renovatie. Door technologische
ontwikkelingen wordt de lengte van de levenscyclus van
veel marktprodukten verminderd. Hierdoor treden verkortingen op in de terugverdientijd van de investeringen.
De ontkopoelinq van individuele arbeidstiid
en
bedïiifstiid.
Deze, door de arbeidsduurverkorting
ingegeven, ontkoppeling kan uitmonden in: de uit
bedrijfseconomisch oogpunt
wenselijke eis
tot
bedrijfstijdverlenging.
De bedri.jfstijd is het aantal
uren per week waarop .een bedrijf of onderdeel van het
bedrijf produkten en/of diensten levert (ttlinisterie van
Sociale Zaken, 1991, p.4).
De' invloed van flexibele arbeid op vervoerspieken en'nodal
sptit is indirekt. Verandering in arbeids(tijd)patronen kan
via veranderingen in het aktiviteitenpatroon invloed hebben op
het verplaatsingspatroon
Àllereerst zal een overzicht gegeven. worden van
nogelijke regimes van flexibele arbeid. De relatie tussen
arbeidsregime en aktiviteitenpatroon is in sommige gevallen
onduidelijk, vooral bij regimes die niet direkt invloed hebben
op herverdeling van de werktijd. Er kunnen dus geen uitspraken
gedaan wofden over de invloed van deze regimes op verkeer en
vervoer. Van een aantal regimes van flexibele arbeid is de
invloed op verkeer en vervoer onderzocht,. Dit zijn vooral
vormen van arbeidstijdverkorting en, variabele werktijden. De
invloed van deze regiihes op de vervoerwijzekeuze en het
,
3
reispatroon over de dag zaj- in het tweede deel van deze studie
aan de orde komen.
1.3. Flexibele arbeid.
In het, algemeen wordt onder flexibilisering Yan de arbeid
verstaan dé veranderingen, die zijn gericht, op het doorbreken
van standaard arbeidspatronen, standaard arbeidsvoorwaarden en
standaard arbeidstijden (Hoogteijling, 1988, P.4). De motieven
voor flexibilisering zijn verschillend voor werkgevers en
werknemers.
flexibele(r) inzet van arbeidskrachop te kunnen
ten na om daarmee fluctuaties in de produktiegemaakt
worden
vangen. Vanuit de onderneming kan onderscheid
(rrommel,
1987,
P'10,
tuséen interne- en externe flexibilÍteit
wordt het beleid
OSA, 1990, p.4). Bij interne flexibiliteit
gericht op een vast werknemersbestand, bijvoorbee_ld_in de vorm
van functieverbreding, ploegenarbeid, overwerk, deeltijdarbeid
wordt beof flexibele werktijden. Externe flexibiliteit
werkstelligd door het aangaan van flexibele arbeidsrelaties of
-eontracteá buiten het eigen personeelsbestand, bijvoorbeeld
in de vorm van uitzendarbeid, oProeparbeid en free-lance
arbeid.
In de literatuur worden vele indelingen van flexibele
arbeidsrelaties gehanteerd die vaak gebaseerd zí1n op "de
flexibele onderneming" (rus, 1985) .
Ondernemingen streven een
Figruur 1 .1 . De
Bron: IMS,
flexibele
1985.
onderneming.
die hier naar voren komen zí1n
Onder het
de functionele- en de numerieke flexibiliteit.
om
wordt
verstaan
mogelijkheid
van
bedrijven
begrip
de
eerste
personeel
passen
van
het
vaardigheden
aan
te
aan
wisselende
de
orders en nieuwe produktiemethoden- en technologieën. Functioneel inzetbaar zí1n de vaste t'kernwerknemerstt, die over arbeidszekerheid goede arbeidsvoorwaarden beschikken. Numerieke
flexibiliteit vergroot de mogelijkheden van een onderneming om
de omvang van het arbeidsvolume aan de fluctuaties in de
produktie of dienstverlening aan te passen. Dit kan door
middel van aanpassing van het aantal werknemers en het aantal
arbeidsuren van werknemers die aL i.n dienst zí1n. De "randwerkers" die vallen onder de numerieke flexibiliteit hebben een
De twee beJ,angriJkste begrippen
slechtere rechtspositie dan de "kernwerknemerst'.
Bovenstaande indelingen zí3n gemaakt vanuit werkgeversoogpunt.
De j.ndividuele werknemer zaL de flexibele werkplek willen
inpassen binnen zijn of haar persoonlijke en sociale situatie.
Een indeling van flexibele arbeidsrelaties naar zeggenschap
van de werknemer
is
gemaakt door de Lange (1985).
Figruur 1.2. Zeggenschap over het variëren van omvang en/ot.
positie van de arbeidstijd.
- vrrlrbrlc w.Íltlldcn
omvang
(
.n posltla
J mct dlc-urcn
| - ecferrrdo
I pcn.loncÍlno
- kaurab.lonlne$ylt.Ínan
- lrngduílg Ycrlot
ïcÍkn.mcÍ hc.lt (cnlga)
rcAocnlchrp ovoÍ
po!ltL
- lr.Ilyat.am
- gllld.nd. w.Íkt[d.n
- lwccllngbrnrn
-'!ttndarÍd'prtÍoon
rrb.ldrllldprtÍoncn mcl
aan Yasta omvrng cn potllla
- d..lllld.íb.ld
(b..l.YoÍml
gorlll.
- plo.g.nÍb.ld
- eaccnpÍlmaaÍda raÍtraal
- g.ttríf.ldc wcítllld.n
- poola
- rclrocnrÍbcld
- ulUandrÍb.ld
rcrkgcvor lrcoft
rcAgcnachrp ovcr
- ílarlb.L lr.ttootl.í.
o|nvtne
D6nb
.n - tll(blUk u.tt
- nl|}|nar
- Itxdr.,ld
-.ftEp.ràdd
Bron: W. de Lange,
1985
Uit onderzoek is gebleken dat de toenemende flexibilisering
vooral voorkomt uit een behoefte aan flexibiliteit
bij werkgevers (OSÀ, 1990, p.53). $lerknemers prefereren in het algemeen
Verder komen
een vaste voltijdse baan boven een flexibele.
groepen
oP de
zwakkere
flexibele Xra-cntêtt vooral voort uit
toepassing-gP
van
meer
arbeidsmarkt. Dit is echter niet zonder
van een bepaatrde
áif" personen die werk verrichten op basisen
mate van zegrf,ensen
iièxi6efe arbeidsvorm. Individuele
een werknedat
leiden
genschap van de werknemer kunnen ertoe
boven
prefereert
arbeid
áer een- bepaalde vorm van flexibele
een vaste baan.
Bovenstaande indelingen geven aan dat het begriP flexibele
van
arbeid van vele kantLn Uêtictrt. kan worden. De definitie
flexibele
het begrip en de onderverdeling in verschillende
arbeidsíormen wordt in grote mate bepaald door de geko?en
het
benadering. Omdat de invloed van flexibele arbeidin oP
eerste
st'udie
verkeer hLt hoofdthema is, zullen in deze
invloed
instantie flexibele arbeidsvormen aan bod komen die
van
de arjd
en de spreidi-ng hebben op de totale arbeidsti
dee-ltijdarbeid,
beidsuren, zoals arbeidsduurverkorting,
overwerk, variabele werktijden, de gecgmprimeerde werkweek'
afwijkende arbeidstijdpatroàen en telewerken. De verwachting
is áat deze arbeidsvormen de huidige verhouding tussen
het meest zullen
arbeidstijd, vrije tijd en bedrijfstijd
aantastenl Hierdo-or zal- ook het verplaatsingspatroon veranderingen ondergaan. Vooral het verkeer in de spitsuren zar.
door variatie in en verkorting van werktijbeïávloed
"rorden
In tweede instantie zaL een inventarisatie gemaakt worzoals bijvoorbeeld
den van vormen van externe flexibiliteit,
tijdelijke arbeid, oproeParbeid en free-lance arbeid. Bij deze
arÉeidsvormen is het niet meteen duidelijk of het aktiviteiten- en verplaatsingspatroon van de werknemer zich buiten
de spitsen om zal begeven.
den.
2: TNVENTÀRISÀTIE ARBEIDSREGIMES.
Hieronder zullen een aantal vormen van flexibele arbeid besproken worden die invloed hebben op de totale arbeidsduur en
de spreiding van de arbeidsuren gver de dag en over de week.
In tweede insLantie zaJ. een inventarisatie gemaakt worden van
Er wordt,
een aantal vormen van contractuele flexibiliteit.
zover mogelijk, een overzicht gegeven van het aantal werkers
en het aantal bedrijven per flexibele arbeidsvorín. Ook wordt
ingegaan op de ontwikkelingen op korte termijn en de wensen
van werkgevers en werknemers. Verder worden de mancots in de
registratie van flexibele arbeidsvormen zichtbaar gemaakt.
Hierbij is het belangrijk te realiseren dat deze
indeling niet meer dan een opsomming van de meest gangbare
vormen van flexibele arbeid is, waarbij de verschillende
categorieën elkaar niet uitsluiten. zo kan bijvoorbeeld een
deeltijdwerker ook árbeidsduurverkorting hebben, terwijl het
eveneens mogelijk is dat de begin- en einddtijden door de
werknemer flexibel vastgesteld kunnen worden.
Ook is het mogelijk dat de definities van flexibele
arbeidsvormen bij de verschillende onderzoeken niet op elkaar
aansluiten. Om verwarring te voorkomen is achterin dit rapport
een lijst opgenomen van gebruikte definities, voor zover die
niet in de tekst opgenomen zijn.
2.1 . Arbeidsduurverkorting (eOv1 .
De arbeidsduurverkorting (aov) heeft betrekking op de jaarlijkse arbeidsduur van een voltijd werknemer. Er is een
verdeling van de ADV te maken naar tijdsperiode, waarin de
verkorting plaatsvindt, te weten (Gantfoort & Tacken, 1984,
p.2l
daq: minder uren per dag of juist meer uren bij een
ander rooster van werkdagen.
week: een vrije vrijdagmiddag, of maandagochtend, verschuiving over de week bij verlenging van de bedrijfsrijd.
lanqere tiidsperiode: één hele vrije dag per twee weken,
twee snipperdagen per maand.
iaar of lanqer: meer verlofdagênr educatief verlof,
HOOFDSTUK
z
vervroegde uittreding.
Arbeidstijdverkorting (ÀTV)
is
dus een variant
van
arbeidsduurverkorting. ATV heeft betrekking op kortere
tijdsperiodes (dag, week, maand) terwijl ÀDV het gehele scala
van verkorting beslaat. Ook deettijdarbeid valt onder
arbeidsduurverkorting. Hierbij maken werkenden minder uren dan
vereist is voor volledige werktijd. In de praktijk betekent
dit dat zíj per dag korter werken of per week enkele dagen
niet werken. Om het betoog gestruktureerd te houden zaL de
deeltijdarbeid onder een afzonderlijk kopje behandeld worden.
De ADV die in deze paragraaf behandeld wordt is dus alléén van
werknemer. Onder een voltijd
toepassing op de voltijd
werknemer wordt verstaan een persoon met een vaste
arbeidsrelatie die een volledige dag- en weektaak bij een
bedrijf heeft (cgs, 1990, P.25).
Naast de lengte en de tijdsperiode waarin de verkorting
plaatsvindt, is in CAOts ook van belang in hoeverre de ADV per
vastgelegd is: (Tacken, 1984' P.5).
Liidseenheid
- arbeidsduurverkórtinq
per tiidseenheid: over 9en periode
eenlaar, maand of week wordt aangegeven hoeveel men
korter gaat werken.
roostervriie tiid: ook hier zíj,n weer gradaties in vrije
besteedbaarheid. Er kan Per jaar een aantal roostervrije
uren worden afgesProken, waarbij de werkgever de
vrijheid kan beperken door vooraf bepaalde data oP te
van
leggen.
behoud en zelfs uitbreiding van
flexibiliserinq:
hier van belang. Vlerkgevers denken
zijn
bedrijfstijd
daarbij aan flexibilisering van de inzetbaarheid van het
personeel (zelfs op afroeP). zíi krijgen daarbij een
grotere vrijheid om mensen in drukkere perioden naar
behoefte in te zetten.
Deze indeling heeft een overlap met andere vormen van
flexibele arbeid. Over de aI dan niet flexibele invulling van
ÀDv (zowel vanuit werkgevers- als werknemerskant) is
vooralsnog geen materiaal gevonden.
De discussie over arbeidsduurverkorting is begin tachtiger
jaren goed op gang gekomen. Het doel van ÀDv was in eerste
instantie bestríjding van de werkloosheid door middel van
herverdeling van de werkgelegenheid. Herbezetting van de
vrijgekomen uren heeft echter in geringe mate plaatsgevonden,
kampen hadden met een
bedrijven
te
omdat veel
arbeidsoverschot. Ook de toename van overwerk en verbetering
van de efficiency van bedrijven leidde tot een beperkte
herbezetting (Hesemans, 1988, p.6)
In 1982 werden over de herverdeling van werk afspraken
gemaakt door werkgevers en werknemers in de Stichting van de
Arbeid (het Stichtingsakkoord). Herverdeling zou moeten
plaatsvinden door niddel van ÀDV' verruiming van de
mogetijkheden voor vervroegd uittreden van oudere werknemers
en de bevordering van deeltijdarbeid. Sindsdien is de VUTgerechtigde leeftijd gedaald en werd bij een groot aantal
bedrijven ÀDV ingevoerd. In 1985 koos de overheid voor een
arbeidstijdverkorting van 12 ATV dagen pe!: jaar bij een 40urige werkweek.
ïn de periode 1982-1985 daalde de jaarlijkse arbeidsduur in
nederlaád in vrijwel alle sektoren. (Hesemans' 1988' P.4) Na
1985 is de arbeidsduurverkorting duidelijk afgenomen.
Tabe1 2.1 . Gemiddelde jaa,rlijkse arbeidsduur (uren) van vol-
tijdwerknemers', december.
1982 Í984 1986 1988 1989 * daling 84-89
Overheid
Gepr. sekt.
Part. bedr.
w.v.bdr. net
l-9
848
1 848
1
1832
werJ<n.
l0-99 wedrn.
Bron: CBS,
806
808
1
838
I 751
1
751
1794
1
760
181
1787
1 763
1
1
1794
1 786
100 en neer
Totaal
1
1
?98
751
í 750
1748
1749
1748
1
3r lt
3, 3t
17 45
2,71
177 4
2,0*
1
17 44
780
1754
1731
1728
2,4+
3,21
758
17 49
1746
2,9*
1
1
751
1990.
Per bedrijfsgrootte en bedrijfstak bestaan er belangrijke
verschillen in arbeidsduurverkorting. De verkorting blijkt op
te lopen naarmate het bedrijf groter wordt: tussen 1984 en
1989 bedroeg de arbeidsduurverkorting bij bedrijven met 100 en
meer werknemers 58 uur (3r2t). In bedrijven met 1-9 en 10-99
werknemers was dat respektievelijk 37 (2,0*) en 43 (2,4*) uur.
In de gepremieerde en gesubsideerde sektor werd van 1984 tot
1989 de grootste arbeidsduurverkorting gerealiseerd (60 uur
oftewel 3r3t). De overheid komt op de tweede plaats met een
verkorting van 56 uur (3r1t). In de particuliere sektor werd
van 1984 tot 1989 gemiddeld de kleinste verkorting gerealiseerd (49 uur of 2,7*l .
De bedrijfstak nijverheid (Sgf 1-5) had 51 uur verkorting lrat overeenkomt met 2,9 procent. In de sektoren
bouwnijverheid (Sgf 5) en grafische industrie en binderijen
(Sgr 271/2731, die binnen de nijverheid vallen, Iigt de
arbeidsduurverkorting ruim boven het gerniddelde van de
(Hoogteijling, 1988, P.6). Bij landbouw en
bedrijfstak
visserij (Sgf 0) bedroeg de verkorting 49 uur (2,7*1, terwijl
de dienstensektor (SBI 6-9) de kleinste verkorting realiseerde
(29 uur oftewel 1r6t). Vooral in het bank- en verzekeringswezen (Sgf 8) is de arbeidsduurverkorting laag.
De hierboven gepresenteerde cijfers geven het gemiddelde weer
van á]}e voltijdwerknemers. Het percentage werknemers met ÀDV'
het aantal uren dat zíi gekort zí1n en vorm van ADV kan niet
uit tabel 1 afgeleid worden.
Werkers en bedrijven net ADV.
Het percentage bedrijven en instellingen waarbij ÀDV ingevoerd
is, is gestègen van 49,0t in 1985 naar 54,8t in 1987 (voor
1988 en 1989 zí1n geen statistieken gepubliceerd). Deze
1
Tot d" vo'lt.iJdwerkneíErs norden gerekend de nerkneners die een volledige dag- en neektaak bij het
bedriJf hebben (lbsarans, 1988).
zich met name voor bij de kleinere bedrijven in
het particulier bedrijf .
met
en voltijdwer.!nemers
Tabel 2.2. Bedrijven
toename deed
arbeidsduurverkorting (percentages )-.
Overheid
Gepren.
Bedrijven
1985
Voltijdwerkneners
1987
1985 1987
1989
93,6
95,1
91rB
99,7
99,2
51,9
?6,9
93,0
84,5
99,8
99,5
100r0
99,2
61,8
84,3
94,6
79,3'
96,8
88,3
89,4
sekt. 87,3
Part. bedl.
| -9 werlcn. 40 ,6
l0-99 wetkn. 74,0
100
en
Totaal
47 ,3
81,8
92,2
neer 89,9
{9,0 5{,8
samengevoegd
tot
één groep van 1-99 werknemers.
Bron: CBS,1988,1990.
Er zí1n grote verschillen tussen de bedrijfstakken met
betrekÈing tot het percentage bedrijven en werknemers met ADV.
is
In de ovàrheids- en gepremieerde en gesubsidieerde sektor en
95'1t
in
ADV
was
de
1987
In
het
verst
doorgevoerd.
de ADV
respektievelijk 91,8t van de bedrijven ingesteld. In 1989
neeit vrijwel al het personeel in deze sektoren een ADV
regeling.
- Dè particuliere sektor heeft in vergelijking met de
hierboven gtenoemde sektoren een klein aantal ÀDV regelingent
alhoewel dè groei hier het grootst is. De dienstensektor spant
hierbij de kioon. In 1987 had sLechts 40t van de bedrijven_g1
73t vaá de werknemers in deze sektor een ADV regeling. In 1989
Binnen de
is dit laatste percentage gestegen naar 77*.
groei
grootste
de
ook
dienstensektor seÈtor weid echter
het
val
stijging
een
er
gerealiseerd: in 1985 tot 1987 rltas
(SBI
7l
van
transport
áantal bedrijven met ADV in de sektor
het
bijzonder
het
in
11t tot 58*-. Deze stijging betreft
in
een
1987
van
(ssr
loop
7231 $taar in de
goederenwegvervoer
geworden
is
kracht
aantál bedrijven een ADV-regeling van
iroot
(Hesemans, 1988).
met
Retatief hoog is het aantal bedrijven en werknemers
en
96*
bedrijven
ÀDV in de nijverheia. In 1987 had 86t van de
het
is
Sindsdien
van de voltijdwerknemers een ÀDV regeling.
percentage we-rknemers met ADV in deze sektor ongeveer gelijk
gebleven.
tussen de
De sektor landbouw en visserij (Sgf 0) zíE
gerealiseerde
nijverheid- en dienstensektor in wat betreft de 85* van de
ADÍ. In 198? lras in 72* van de bedrijven en onder
werknemers een ADV regeling van toepassing. Dit laatste
percentage is in 1989 gestegen tot 86t.
2
de genriddelde
jaarlijkse
arbeidsduur van een
voltijdrerker is gesPecificeerd in tabe'l 1.
10
De verschillen tussen bedrijfstakken weerspiegelen de mate
waarin per CÀO afspraken zíjn gemaakt over ADV. Ook wordt
hierin de samenstelling naar bedrijfsgrootte teruggevonden. In
veel kleine en mÍddelgrote bedrijven (1-99 werknemers) is het
percentage bedrijven en werknemers met ÀDv relatief laag.
Organisatorische problemen met het invoeren van ADv liggen
wellicht hieraan ten grondslag (Hesemans, 1988, p.5). WéI
blijkt dat in deze groep sinds 1985 de grootste groei in ADv
heeft plaatsgevonden.
InvuTTing van ADV.
Over de concrete invulling van de ADV onder bedrijven en
werknemers zí1n weinig precieze cijfers bekend. Er zí1n twee
bronnen (CBS 1988, 1990 en AGB Dongen, 1986) die een vage
indicatie kunnen geven voor de meest gebruikte vormen van ADV.
Uit een steekproef, gehouden in 1985, blijkt dat 61t van de
ondervraagden die 20 uur of meer werkten ÀTV hadden (AGB
Dongen, 1986). De vormen van ÀTV die het meest voorkwamen
waren 1 dag per 4 weken (21+ van de werkers met ATV), meer
vakantiedagen (24t) en meer (rooster)vrije dagen (19t). Vormen
van ATV die betrekking hadden op verkorting per dag kwamen
minder voor (13t van de werkers met ÀTV). De resterende 232
van de werkers met ATV gaven geen specificatie over de
invulling.
Uit tabel 3 bfijkt dat ADV in de overheids- en gepremieerde en
gesubsidieerde sektor over het algemeen gerealiseerd wordt in
de vorm van vrije dagen. Tussen 1984 en 1989 bedroeg de
verkorting bij de overheid voor alle voltijdwerkers 56 uur
waarvan 48 uur oftewel 86t in vrije dagen (aOV anders als per
week) werd vrijgegeven. In de gepremieerde en gésubsidieerde
sektor lagen de cijfers in dezelfde orde van grootte: 53 uur
vrijgegeven wat overeenkomt met 88t van de ADV. In de
particuliere sektor wordt voor alle voltijdwerkers ongeveer de
helft van de ADV in vrije dagen gegeven: van de totale
verkorting werd 24 uur oftewel 49t vrijgegeven. De andere
helft is gerealiseerd door verkorting van de dagelijkse of
wekeli jkse arbeidsduur.
11
Tabel 2.3. Gemiddelde jaarlijkse arbeidsduur (uren) van voltijdwerknemers (met ÀDV), december.
net ADV
Voltijdwerkers
- 1986 1989 Voltijdwerkers
1986 1989
1984
Overheid
Gepr.
Part.
1
u,
806
Í 751
1 750
88
1
751
92
1 750
88
40
91
"i5h
1 808
35
1748
1
85
88
87
ï3í-
1 760
56
1745
1742
1
33
57
69
67
Totaal
ÀDV
,
1794
1
798
3{
1
1
751
758
65
750
17 47
89
730
't746
17 44
1
65
76
73
735
ArbeiClsduurverl(ortLng anoers ars Per weex.
Bron: CBS,19881 1990.
Als de jaarlijkse arbeidsduur van aIle voltijdwerkers
vergeleken wordt met de jaarlijkse arbeidsduur van
votÉijawerkers rnet ÀDV, bfijkt dat alleen in de Particuliere
stemb
sektoi verschil bestaat tussen beide cijfers. Dit geheel
niet
nog
overeen met het feit dat in deze sektor de ÀDV
is doorgevoerd. Ook blijkt dat de jaarlijkse arbeidsduur voor
vottijdwerkers met ÀDV in de particuliere sektor ongeveer 20
uur lager is dan in de overheids- en gepremieerde en
gesubsidieerde sektor. De werknemers met ADV in de
ADV dan Èerkers met ÀDV in
larticuliere sektor hebben dus meer
àe overheidssektor. Het aantal vrij op te nemen uren is in de
particuliere sektor echter het kleinst1, 67 tegenover
iespektievelijk 88 en 89 in de overige sektoren (cijfers
1989).
Bovenstaande bronnen geven een globale indicatie van de
werken Per
tijdsperiode waarin de ÀDv opgenomen wordt (korter
daó àf opnemen van hele dagen). Er is geen informatie
ÀDV
beéchikbaai over wanneer (op welke dagen van de week) de
precies opgenomen wordt. Ook de mate van vastlegging (zowel
ianuit weiÉnemers- als werkgeversoogpunt) is vooralsnog niet
te achterhalen.
tige ontwikkel ingen .
sektor is de ÀDV nog niet volledig
Alleen in ae particuliére
-door Tacken (1984,
ingevoerd. De
P.3) verwachte 10t ÀDV in het
op basis van bovenstaande
lijkt
1984
vanaf
beárijfsleven
hie_rvan zou men verwachten
gehaald.
basis
Op
cijfeis nog niet
sektor de komende
particuliere
in
de
vooral
daÉ de ADv zich
de ADV zaL Per
van
omvang
en
vorm
De
jaren zal- voortzetten.
werk vrij
soorten
bepaalde
voor
er
omdat
variëren,
fiedrijfstak
-tekorten
zaL
De
werkgever
optreden.
kunnen
aan vakmensen
snel
om
de
claimen
grotere
bevoegdheid
een
echter over het algemeen
zetten'
te
in
wijze
werknemers op een flexibele
Toekoms
12
arbeidstijd en
bedrijfstijd wordt door de arbeidsduurverkorting losgelaten.
wanneér immers de arbeidstijd van werknemers in een onderneming gelijk is aan de bedrijfstijd dan is het teruglopen v?n
de árÉeidstijd rechtevenredig met een daling van de capaci'teitsinzet ván het arbeids- en vaak ook produktiepotentiëel.
Bij koppeling tussen arbeids- en bedrijfstijd staat het
próauXtieapparaat driekwart van de tijcl stil als men rekent
met een normale 40-urige werkweek. Bij een 35-urige werkweek
waarbij de koppeling tussen arbeids- en bedrijfstijd is
losgelaten wordt dit bij benadering 80t (KattenbêÍ9, 1990,
p.14). Voor de werkgevers zaL ADv dus gepaard moeten gaan met
waarbij de flexibele inzet van
bedrijfstijdverlenging
werknemers centraal staat. Hier ontstaat een raakpunt met
andere arbeidsregimes, met nane afwijkende arbeidspatronen en
de variabele werktijden (zie paragraaf 2.3.4. en 2.3.5. )'
De van oudsher bestaande koppeling tussen
Wensen van werkgeveÍs en werknemers.
$lerknemersorganisaties zien ÀDV vooral als een middel om de
werkloosheid te bestrijden. ADV zou gepaard moeten gaan met
liefst volledige herbezetting. Uit de cijfers blijkt dat
hiervan vooralsnog geen sprake is.
Tacken (1990r p. 87) constateert dat in zijn onderzoek
bij werknemers de voorkeur tigt bij het per jaar vrij opnemen
van de ATV. Bijna 75t van de respondenten noemt als
belangrijkste reden de nogelijkheid om langer vakantie te
nemen. Ook de mogelijkheid van langere weekends speelt een rol
(door 40* genoernd). Een derde belangrijke reden (door 25*
genoemd) is dat deze variant op het werk het minste
organisatorische problemen oplevert. De groep die de ATv per
dag zou willen opnemen noemt vooral het huishouden en tijd
voor hobby's a1s belangrijkste reden.
Tabel.
2.4.
Korter
Korter
Korter
Korter
per dag
Werknemersvoorkeuren voor de
Per week
Per maand
per jaar
Ànders
invulling van ATV.
13t
19t
17t
42*
7*
Bron: Tacken, 1990.
$lerkgevers zí1n voornamelijk geïnteresseerd in verbetering van
is
werkgevers
Voor
hun
rendementspositie.
interessant
bij
overbezetting
dus
vooral
arbeidsduurverkorting
(door ADv worden dan gedwongen ontslagen voorkomên) r
(zíe
verbetering van de efficiency en flexibilisering
hierboven).
Samenvatting.
In de overheids- en gepremieerde en gesubsidieerde sektor is
geheel doorgevoerd. Het
arbeidsduurverkorting vrijwel
met de invoering van ADV.
minder
snel
bedrijfsleven is iets
grote verschillen
bovendien
Binnen het bedrijfsleven bestaan
13
in doorvoering naar bedrijfstak en bedriJfsgrootte. Vooral
kleine bedrijven (nrinder dan 100 werknemers) en de
dienstensektor lopen achter bij het algemene beeldBij de overheid is sinds 1984 het grootste gedeelte van
de ADv opgenomen in de vorm van vrije dagen. In de
particuliere sektor is dit veel minder het geval: hier wordt
ongeveer de helft van de ADV uren in vrije dagen opgenomen.
Uit onderzoek blijkt dat het merendeel van de werknemers
de ÀDV in vrije dagen wil opnemen. Het opnemen per lteek of dag
is minder aantrekkelijk.
Werkgevers zien ADV vooral als een manier om de
rendementspositie van de bedrijven te verbeteren en gedwongen
ontslagen te voorkomen. Dit wordt bevestigd door het feit dat
er sinds 1984 nauwelijks herbezetting heeft plaatsgevonden.
Bovendien pleiten werkgevers voor een flexibele vormen van
ADV. Arbeidsduurverkorting zou gepaard moeten gaan met
Een belangrijke voorwaarde voor
bedrijfstijdverlenging.
ontkoppeling van arbeidstijd en bedrijfstijd is de invoering
van flexibele werkroosters. Door deze tendens wordt de link
gelegd met andere flexibele arbeidsregimes, zoals variabele
werktijden en afwijkende arbeidstijdpatronen.
2.2. Deeltijdarbeid.
Onder deeltijdwerkers worden verstaan werknemers die volgens
de met hen afgesloten arbeidsovereenkomst géén volledige daghebben
of weektaak bij een onderneming of instelling
(Hesemans, 1988, p.5). In de afgelopen jaren is het werken in
deeltijd aanzienfijk toegenomen, mede door het grotere aanbod
van vrouwen op de arbeidsmarkt en de behoefte van werkgevers
om over een meer flexibel arbeidsbestand te beschikken.
Jilerkers en bedrijven met deeltijdarbeid.
Uit tabel 2.5 bfijkt dat het aantal deeltijdwerkers een
fractie bedraagt van het totaal aantal werknemers. Het
percentage deeltijdwerkers is echter stijgende. In 1980 werd
19t van het totaal aantal banen bezet door deeltijdwerkers. In
1986 steeg dit percentage naar 25*. trnquêtes van het NEI
(1990, p.19) en het Ministerie van Sociale zaken (1991 P.35)
'
en
wezen op een percentage deeltijdwerknemers van 22t in 1988
respektievelijk 15t in 1990. Deze cijfers zijn echter aan de
Iage kant in vergelijking met het CBS cijfer van 1986, vooral
omdat geconstateerd is dat het aantal deeltijdwerkers is
toegenomen van 1985 tot 1988 (OSa, 1990, P.19). In 47*
respektievelijk 48t van het aantal ondervraagde bedrijven is
het percentage deeltijdwerkers in deze periode toegenomen of
gelijk gebleven. In slechts 5* van het aantal bedrijven is dit
percentage afgenomen.
14
Tabe!
2.5.
980
1982
1
r33Ë-
Banen en gemiddelde arbeidsduur naar geslacht.
w.v. in deeltijd
Totaal aant. werkers
V
l.l
x 1000
2498 1209
2348 1249
2232 1244
3023 1592
Tot.
l.í
V
Tot.
3707
3597
1{1
750
165
277
556
61 0
663
872
17,1
15,3
17,5
19,2
18,2
17,9
18,3
19,4
141
3476
45í 5
697
829
11{9
uren
980
1982
1
r33á-
7 29 ,9
38,5 29 ,1
38,2 28,3
28,5
37, 8
38,
35,
I
35,3
34,6
3{, 6
18,0
17,6
18,1
19,3
0
etc.),
SBI 92 (onderwijs) en SBI 395 (tewerkgestelden.op
soêiate werkplaatsen). Vanaf 1985 zijn aIIe econonische aktiviteiten
opgenomen exclusief SBI 395. De gegevens hebben voor 1980-1984 betrekking
op de naand maart, voor 1985 op de naand septenber.
(operÈaar besLuur
Bron: Hesenans,
1988.
Meer dan de hetft van de deeltijdbanen wordt bezet door
vrou$ren, alhoewel het percentage mannen stijgende is (tot 43t
van het totaal aantal deettijdwerkers in 1989). De gemiddelde
wekelijkse arbeidsduur van een deeltijdwerker bedroeg in 1986
ongeveer 19 uur per week voor beide geslachten.
Tabel 2.6. $lerkzame personen naar bedrijfstak en arbeidsduur
per
week,
1
989.
<20
uur
Diensten
x 1000
44 (t5t)
129 (8*)
870 (21*)
Totaal*
10s2 (17*)
Landb. en viss.
Nijverheid
20-34
uur
39 (t4*)
't26 (8t)
782 (19*)
9s3 (r6*)
35-44
uur
>=45
uur
Totaal*
80
1286
2282
296
286
600
4235
3661
488
61 55
124
55
1
.
Bron: CBS, 1990.
dat in 1989 een geringe meerderheid van
de deeltijdwerkers minder dan 20 uur Per week werkt. De rest
Uit tabel 2.6 blijkt
werkt tussen de 20 en 35 uur Per week. In 1986 etas de
arbeidsduur bij deeltijdbanen in bijna de helft van de
gevallen (47*) korter dan 20 uur per week en in 22* van de
gevallen 30 uur en meer. In 1989 komt relatief de meeste
15
Gegevens
deeltijdarbeid voor in de dienstensektor (Sgf 5-9). toen
het
ook
dit
p.211
dat
uit
(Klaver,
wijzen
1988,
uit 19ó6
handel
de
in
voor
vooral
kwarnen
Loen
geval was. Deeltijdbanen
en
ét horeca (32t vaá de werknemers in deze sektor met SBI 6)
banen
(Sgf
alle
van
39*
htaar
9),
de overige dienstverlening
kwamen
een aeeftiiabaan was. Binnen de overige dienstverlening
(49t
de
van
gezondheidszorg
in
de
voor
de meeste áeeltijdbanen
stemt
(Sgr
beeld
Dit
9319411.
sektor
in
deze
werknemers
NEI
overeen met de uitkomsten van recente enquêtes van het
(OSA, 1990, p.261 en het ministerie van Sociale Zaken (1991,
p.35i. De NEi enguête gaf ook informatie over de aard van het
èontract van de deeltijdwerknemers: ongeveer 80t van de
een
deeltiidkrachten had een vast contract en rond de 20* had
(1986)
Dongen
AGB
van
enguête
bij
een
niet vást3 contract. Ook
is bij halve dagen werkers naar de aard van het contract
gevraa-gd. Hiervan had 85t vaste werkdagen en werkuren, terwijl
iSt in rooster- of ploegendienst of op afroep werkte.
De nijverheiàssektor loopt duidelijk achter bij h9t
algemene Ueêfa. Hier waren in 1989 slechts 15t van de
weikenden voor minder van 35 uur Per week aangesteld'
tegenover 29* in de landbouw- en 40t in de dienstensektor. Ook
uit de enquête van het Ministerie van Sociale Zaken bleek dat
het aantal deeltijdwerkers in de sektoren bouw en industrie
relatief lager was dan in de overige sektoren.
ïnvulL ing deelti jdarbeid.
Gegevens over de concrete invulling van deeltijdarbeid, zoals
heÉ gemiddetd aantal gewerkte dagen Per week en het tijdstip
waarop gewerkt wordt zijn schaars.
Een enguête van ÀGB Dongen (1986) wees uit dat 69t van
de mensen die halve dagen werken dit 's ochtends doen. De
resterende 31t werkt alleen de middagen. Ook bleek dat de
personen die minder dan 20 uur per week werken dit relatief
iaker 's avonds doen dan de personen die néér dan 20 uur Per
week werken. Van de eerste groep werkt rond de 17+ van de
ondervraagden oP een gerniddelde werkdag 's avonds tegenover
gemiddeld 1Ot iri ae twóede groep. Zowel rninder dan 20 als méér
áan 20 uur per week werkenden bleken in het weekend even
weinig te weiken. Alleen op zaterdagochtend- en middag werd
nog eán beetje gewerkt (door gerniddeld 15t van de respondenten
voor beide groepen).
3
Uitrend-, tiide'liike- en oproepkrachten íEt een deeltijdbaan'
16
Tabe1 2.7
*
.
Het percentage werkenden met een bepaalde werkduur
dat op bepaalde dagdelen gewerkt heeft.
personen met eett nerkduur
UÀ
NACHT
2
ocHTEltD
I,TIDDÀG
32
23
AVOND
17
*
t/n
DI
19 uut
Íto lnr Do
122
33 33
23 21
17 17
week.
vR
2
36
23
20
33
23
17
zA
zo
20
18
15
43
3
4
petsonen met een werkduur vanaf 20 uur per week.
tÍA
NÀCHT
OCHTEND
UTDDAG
ÀVOND
Bron:
ÀGB
DI
3333
88
86
86
87
10
9
t{o
Do
vR
88
86
10
88
87
86
85
12
10
3
zo
22
16
14
44
I
8
Dongen, 1986.
Toekomstige ontwikkelingen.
Uit bovenstaande analyse blijkt dat in de afgelopen jaren het
aantal deeltijdwerkers is toegenomen. Gezien de huidige
flexibiliseringstendens lijkt het waarschijnlijk dat dit
aantal in de komende jaren zal- blijven stijgen. Ook de nog
steeds groeiende participatiegraad wijst in deze richting.
In een onderzoek van de OSÀ (1990) wordt geconstateerd
dat in 28t van de onderzochte bedrijven het percentage
deeltijdarbeiders in de nabije toekomst zaL toenemenr êD in
62* en 10t van de bedrijven het percentage respektievelijk
gelijk zaL blijven en zaL dalen. Dit betekent dat
deeltijdarbeid in de toekomst sterker zal- groeien dan de
andere in het OSÀ rapport onderzochte flexibele arbeidsvormen
(zie ook tabel 221.
Wensen van werkgevers en werknemers.
Werknemers staan niet onwelwillend tegenover deeltijdarbeid
omdat zí) hierdoor flexibel kunnen reageren op fluctuaties in
het werk. Vooral bedrijven met een routinematige produktie en
bedrijven met maatwerk hebben relatief veel deeltijders in
dienst. Bedrijven die zowel routinematige produktie als
maatwerk hebben (25* tot 99t maatwerk in de totale omzet)
nemen weinig deeltijders aan (OSA, 1990r p.37). Voor
werkgevers in de gezondheidszorg en handel zí1n fluctuaties in
het werk (flexibiliteit van de arbeidskosten). reden voor het
aantrekken van deeltijdwerkers. Dit geldt ook voor kleinere
bedrijven (10-99 werknemers). In de bouwnijverheid en
commerciëIe dienstverlening trekt men vooral deeltijders aan
omdat de werknemers er zelf om vragen. (OSa, 1990, p.421
Er zíjn twee groepen werknemers te onderscheiden die in
deeltijd werken. De eerste groep bestaat uit werknemers die
17
(meer) willen
bewust en geheel vrijwillig 9ee9 vo|!,ijcl99 baantot deze
hebben. ongeveèi 58t-van dé áeeltijdkráchten behoort
p-55)- Het is echter de vraag in hoeverre er
;;é; iosa,'1990,
wel van een geboden
Éier- echt sprake ié van vrijwitligheid dan(in
het huishouden,
oplossing voor een bepaalde sítuatie
groeP
bestaat uit
De
.
opieiding)
en
_tweede
;Z;í;;- eírzondheid
íerknemeirs die noodgedwongen éen deeltijdbaan aanvaarden. Een
maar kan
wil eigenlijk een voltijdbgan,
;;;a gedeelte hierian
jdbaan
kri jgen
ín de huidige arbeidsrnarkt áUeen een deelti
(3Ot van alle deeltijdkrachten).
Uit een studie van Grift en Siegers (OSÀ' 1990, p.56)
vrouwen
blijkt dat de helft van de (gehuwde e-n samenwonende)
De
jd
wil_
jdbaan
graag
deelti
in
volti
met een
.werken.
meerderheid wenJt een kleine deeltijdbaan van 0 tot 14 uur'
Van de (gehuwde en samennonende) mannen met een volledige baan
wil slechts 10* tot 15* een deeltijdbaan.
Gegevens van het CBS (1990)- wijzen uit dat 69t van de
werkzoekánde vrouwen zonder werk een deeltijdbaan van minder
dan 35 uur in de week vrensen. Voor mannen 1i9t dit percentage
categorie
op 23t. Tevens bfijkt dat de meeste vrouwen uit dezeprefereren
Mannen
ltensen.
week
24
uur
tot
eén baan \ran 20
Per
een betrekking van 40 tot 44 uur per week.
dat in
Het totáIe percentage van de werkzame personen
ligt
prefereert
per
week
35
uur
áan
minder
1989 een baan van
al
personen
heeft
(CsS,
weikzame
van
alle
32t
1990).
op- 35t
een
voor
dat
blijkt
Het
minder.
of
uur
eèn aanstelling van 35
deeltijder eeri wekelijkse arbeidsduur van 20 tot 29 uur het
meest populair is.
Tabel. 2.A. Werkzame personen van 15-64 jaar naar gewenste en
bijbaên) r
huidi.ge árbeidsduur per week (incl.
1
ggg'/
.
0-9
10-19 20-29 30-39
0-9
10-19
20-29
30-39
419
39
Totaal
It58
Gewenste
duur (uren)
)40
Totaal
19
530
490
Huidige duur (uren)
)40
376
16
6
(7r)
446
(7t)
27
46
4{0
89
50
662
(11t)
27
22
54
2079
44
189
194
1
934
2371
21 88
2368
2222
61 55
(39t)
(36r)
571
(er)
(8r)
(9t)
(39t)
(36r)
ontbrehen.
Bron: CBS, 1990.
Samenvatting.
alhoewel het aandeel
óáËi[iia*"rÉ.r" zí1n grotendeels vrou]ten'
in de sektoren
Vooral
mannen de laatstê laren stijgt.
detailhandel
en
gezondheidszorg
dienstverlêning,
"ó*r.r.iële
18
zíin aanw-ijzinggn
komt relatief veel deeltijdarbeid voor. Er(rond
de 20t) geen
deeltiJders
gedeelte
van
de
groot
een
dat
vast contract heeft.
Precieze gegevens over het geniddeld aantal gewerkte
dagen per week én-het tijdstip waarop gewerkt wo-rd! zí1n niet
bekend. De gemiddelde àrbeidsduur van een deeltijdwerker
bedroeg in 1985 ca. 19 uur Per week.
àowet bij bedrijven als bij werknemers bestaat er
logisch dat het
behoefte aan déeltijdwérk. Daarom fijkt het
jaren
percentage deeltijdwerkers de komende
_?aL. stijgen.
Ëedrijveá zetten deeltijdwerkers vooral in om fluctuaties in
het wárk op te vangen. Van de werkzame bevolking in 1989 wenst
35t een baán van minder dan 35 uur in de week, terwijl slechts
32t een dergelijke baan heeft.
2.3. Ovenrerk.
Het verrichten van overwerk is waarschijnlijk de belangrijkste
vorm van interne flexibilisering. $lanneer pieken in de
werkdruk zich niet voorspelbaar zí1n is overwerk een geschikte
vorm van flexibele arbeid. Overwerk is zowel op voltijders als
op deeltijders van toepassing. In het Jaarlijks onderzoek naar
dè verdiende lonen van het CBS wordt onder overwerk verstaan
de uren die boven de voor de werknemer geldende normale
arbeidsduur per week werketijk zijn gewerkt en volledig zí1n
uitbetaald (Hesemans, 1988, p.8). De cijfers betreffen alleen
personen in loondienst van 15 tot 64 jaar. Uren buiten de
gebruikelijke arbeidstijd, maar binnen de contractuele
árbeidsduui, de zogenaamde "verschoven uren", zíin niet
meegeteld
als overuren.
elerkers en bedrijven met overwerk.
Op basis van gegevens uit het Jaartijks onderzoek van de
várdiende lonen kan geconstateerd worden dat in oktober 1986
door ongeveer 450 duizend werknemers werd overgewerkt, wat
overeenkomt met 11t van het totaal aantal werknemers in
Nederland-. Het zi jn vooral mannen' volti jdwerknemers en
arbeidersa die overwerken. Ook uit een onderzoek van de OSA
(1990) blijkt dat voltijders het meeste overwerken (71t van de
respondenten die we1 eens overwerken).
Van aIIe werknemers met overwerk zijn de meeste te
vinden in de particuliere sektor (81t). Ook bínnen de
particuliere seÈtor wordt relatief het meeste overwerk
verricht (13t tegenover 6* en 5t bij respektievelijk de
In de
overheid en de gepremieerde en gesubsidieerde sektor.
sektor industrie (SBI 2/31 en de sektor transport (Sgf 7l komt
overwerk het meest veelvuldig voor, met respektievelijk 18* en
32* Relatief laag (4t) is het percentage overwerkers in de
overige dienstverlening (Sgr 9).
Deze cijfers stemmen in grote lijnen overeen met
recentere uitk-omsten van de nnguête Beroeps Bevolking (EBB)
van het CBS (Inbens en Meijer' 1990, P.211- Ook hier blijkt
4 A"b"id."" zijn a1le direkt bij het
transport- en
magaz i
j npersoneel
a'l smede
produktiepÍoces betrokken terknener€,
aanveryante groepen rrerknenErs.
19
het
onderhouds-.
wordt in de bedrijfstakken
dat het meeste overwerk verricht komt
echter níet voor in de
overwerk
Ë; sÁí'Sii11. Het minste maar in openbart__3uts.b.edrijven,
ó"àrige dienstverlening,
(Ssr 4/51. Dit
É""r"íi"erheid en -iástallatiebedrijïen
definities
verschillende
van
de
gevolg
zijn
verschil kan een
de EBB
In
gehanteerd
worden.
.
o.-verwérk
di;- voor het Uegíip
De
overwerken.
onbetaald
die
meegeteld
worden ook overwerkérs
lonen
verdiende
de
naar
onderzoek
het
ilaarlijkl
uitkomsten van
komt overwerk in
betreffen alleen de maanó oktober. Hierdoor
cijfers'
de
in
tot
uitdrukking
niet
veel seízoenbedrijven
bedrijven met
Volgens een onderzoek van de OSA (1990) bevinden
(sgr
2/31 ' Hier
sektor
industriële
de
oveíwerk zich vooral in
eens
personeel
g2,1*
het
van de werkgevers
laat
_ wel en
(Sgf
de
5)
ae
bouwnijverheid
overwerken. Het overwerk in
Het
gerniddeldehet
(Sgr
ligt
ondér
%l94)
gezondheidszorg
dat hef personeel wel eens laat
iercentage bidriiven
respektievelijk 59,5t en 60,6t. Deze
àverwerkén ligt hier oP
-overeên
met de uitkomsten van het
trend komt íedelijk
(zie
boven). Het totaal percentage
onderzoek verdiende lonen
van het aantal bedrijven dat wel eens overwerk liet verrichten
was 81 ,2*.
In een onderzoek van het Ministerie van Sociale zaken
komt overwerk in 50t van de ondervraagde bedrijven voor. Ook
de
hier is er een oververtegenwoordiging van overwerk in vln
industrie (Sgf 213l en een ondervertegenwoordiging
en maatschappelijke
overwerk in de gezondheidszorg
(Sgr
93/94 en 5).
dienstverlening en de bbuw zien
Tabe1 2.g. Werknemers die wegens overwerk langer hebben
gewerkt dan volgens contract, in procenten per
bedri j fstak.
1
sBr
ol
987
988
1 989
1 990
22,3
't7 ,4
17 ,2
20,2
1
1
Bron: EBB
213 4/5
17,6 15,1
18,1 14,1
13 ,2
18, 5
18,7 15,1
6/7
18
22,7
9
TotaaIl
18,0
19 12
19, 5
23,1
18,1
,8
24,0
17
22
,5
18,2
19, 1
20,1
(in Inrbens & Meijer, 1990)-
in
Het grootste aantal overwerkers rltas in 1986 werkzaam
aantal
het
bedrijven met meer dan 100 werknemers. AIs
wordt,
bekeken
bedrijfsgrootteklasse
elke
binnen
o.rer*rérkers
99
10
tot
van
was het aantai overwerkers iá de bedrijven
werknemers het grootst (15t tegenover 5t en 10t voor bedrijven
en 100 en meer
met respektievétiik 1 tot 9 werknemers
dat in 91 ,5t
*éix"árèis). uit trêt oSÀ onderzoek (1990) brijkt
personeel
we1
het
werknemers
99
dan
meer
met
van de bedrijven
10
tot
99
met
bedrijven
in
79,1*
eens o.rertertt, tegenover
werknemers.
20
Tabe]. 2.1O
.
Procentuele verdeling van werknemers met overwerk
naar sektor en bedrijfsgrootte, oktober 1986.
naar aactoí
Ekrgrgs
c€k
[
"-t"o
rrEt
ffizG
G$,€rk
El " -
e-sectd
E Hffi*
wkE'r.E
ffik
I -n *-k*r's E o* wkffi
zffF
[
B.E-E-
Bron: cBS onderzoek verdiende lonen (in Hesemans, 19gg).
Ars de ontwikkeling in het aantal overuren voor alle
werknemers in de periode oktober 1977-1996 bekeken wordt,
blijkt
dat tussen 1979 en 19gz een daling
plaatsgevonden. Na 1982 neemt het aantal overuren wêerheefl
toe.
Deze tendens hangt samen met de opleving van de conjunctuur na
1982. opvallend is dat het aàntar overuren in kleinere
bedrijven (met 1 tot 99 werknemers) na 1gg2 sterker is
toegenomen dan in grote bedrijven (net meer dan 100
werknemers). Dit wordt wellicht veioorzaakt door de invoering
van ADv. In bedrijven $taar een tendens tot overbezetting vaá
de personeelscapaciteit bestond kunnen zich genoodzaakt vóe1en
ÀDV te compenseren door overwerk (HesemanS, 1999, p.11). Uit
de EBB gegevens (zie figuur 8) blijkt dat van lggi tot 1999
het- percentage overwerkers stabiel is gebleven. 1990 geeft een
lichte stijging in het percentage ovLrwerkers te zien. wat
hiervan de oorzaak is, is vooralsnog niet duidetijk.
InvuTTing overwerk.
Gegevens over het gemiddeld aantal overuren per overwerker
zí}n alleen te vinden in het Jaarlijks onderáoek verdiende
lonen (Hesemans, 1988). ltet gemiddeld aantal overuren per
overwerker bedroeg in oktober 1986 gemiddeld 5,1 uur per weèk.
21
Voor de overwerkende mannen lag dit gemiddelde oP 5,4 uur per
week en voor Overwerkende vroulten Op 2rB uur Per week. DOor
voltijdwerknemers lrordt gemiddetd meer overgegterkt dan door
deeltíjdwerknemers. GerelaLeerd aan de wekelijkse arbeidsduur
maken deeltijders echter meer overuren (17r5t van de
wekelijkse arbeidsduur tegenover 11 '7* voor voltijdwerkers).
in de sektor transport (Sgf 7l werd in 1986 het langst
overgewerkt, namelijk gemiddeld 81 1 uur per week. In kleine
bedríjven (met minder dan 100 werknemers) was het aantal
overwérkuren per overwerker hoger dan in grote bedrijven (met
meer dan 100 werknemers).
Gegevens over het ti jdstip r,íaaroP overgewerkt wordt en de
spieiding van het overwerk gedurende de week zí1n niet bekend.
Toekomstige ontwikkel ingen.
Het lijkL logisch dat, gezien de mate waarin overwerk op dit
moment wordt toegepast en het gemak waarmee de werkgever deze
kan toepassen, overwerk in de
vorm van interne flexibiliteit
komende jaren een populaire vorm van flexibele arbeid zaL
blijven. Overwerk blijkt nogal conjunctuurgevoelig te zí1n
(Hesemans, 1988, p.11 ).
van weÍkgevers en werknemers.
is Overwerk een geschikte vorm van interne
werkgevers
Voor
a1s
er zich pieken in de produktie voordoen die
flexibiliteit
Wensen
zícIrr niet makkelijk laten voorspellen. Overwerk door
deeltijders kan voor ondernemers een relatief goedkope vorm
van overwerk zí1n als er in de CAO geen duidelijkheid bestaat
over overwerk (Trommel, 1987, p.121.
De bereidheid van werknemers tot overwerk blijkt niet
afhankelijk te zí1n van persoonskenmerken, zoals geslacht,
leeftijd, opleiding en burgelijke staat (nollman in OSÀ, 1990'
p.75). Wat weI een rol
speelt zí1n factoren als
árbeidsvreugde, verbondenheid met het bedrijf en het oordeel
van de werknemers over de hoogte van de overwerktoeslag.
Samenvatting.
De meeste werkers met overwerk zí1n te vinden in de
particuliere sektor (80t van de overwerkers). Hierbinnen wordt
het meeste over$rerk verricht in de bedrijfstakken industrie en
transport. De meerderheid van de overwerkers werkt in grote
bedrijven (met meer dan 100 werknemers). Het gemiddeld aantal
overuren per week voor een overwerker bedroeg in 1986 5r1.
Van 1979 tot 1982 is er een daling in het overwerk te
zien geweest. Na 1982 stijgt het overwerk echter vteer. Hieruit
dat er een nauwe band bestaat tussen overwerk en
blijk[
conjunctuur.
Er zijn geen precieze gegevens bekend over het tijdstip
r.raarop overgewerkt brordt en de spreiding van het overwerk
gedurénde de week. Ook valt op basis van de bestudeerde
Íiteratuur weinig zinnigs te zeggen over de gtensen van
werkgevers en werknemers ten aanzien van overwerk.
22
4. Afwijkende arbeidstijdpatronen.
wordt bedoeld een patrogn
Met een afwijkend arbeidstijdpatroon
waarbij gewêrkt wordt o-p andere . dan de gebruikelijke
uur en
tijdstíppen van maandag tot en met vrijdag tussen 7.00
in
werken
18.00 uur. Hieronder valt de onregelmatige dienst, (Ministeríe
ploegendienst
het weekend en in de avonduren en de
van Sociale Zaken, 1991, p.4). Er bestaan verschillende
soorten ploegendienst, waaronáer de 2,3,4, en 5 ploegendienst
en de gècoóitteerde 4lS ploegendienst. Bij de twee-ploe99n
dienst wordt 's nachts en in het weekend niet gewerkt. In de
wordt er 's nachts wel, maar i! het weekend
drie ploegendienst
ploegendienst wordt
niet gewárkt. In de vier- en vijf
2.
volconÈinu gewerkt (de Lange, 1986, P.37).
De trénd tot flexibilisering van de arbeidstijdpatronen
wordt veroorzaakt door de vanuit het bedrijfsleven gewenste
bedrijfstijdverlenging. Uit een onderzoek van het Ministerie
van Socia1e Zaken (1991 ) blijkt dat in bedrijven met een
afwijkend arbeidstijdpatroon de bedrijfstijd gemiddeld 90 uur
de
ploegendiensten varieert
per week bedraagt. Aii
Ëedrijfstijd van gemiddeld 80 uur voor een twee-ploegendienst
tot gémiddeld 157 uur bij een vier- of meer ploegendienst. In
10t van de onderzochte bedrijven is de bedrijfstijdverlenging
seizoensgebonden. De gemiddelde bedrijfstijd per week bij deze
bedrijveá is tóch 38 of 40 uur, omdat de seizoensgebonden
gedurende de rest van het jaar
bedrijfstijdverlenging
gecompenseerd wordt door een kortere bedrijfstijd.
Afwijkende arbeidstijdpatronen veroorzaken een toename
in verschèidenheid van aktiviteitenpatronen. Omdat door de
huidige tijdsordening niet aIle tijdsmornenten evenveel waard
zí1n, kan èen afwijkend arbeidstijdpatroon voor de individuele
weiknemer negatief ervaren worden. Zo heeft bijvoorbeeld een
vrije zondag een hoger aanbod van vrijetijdsvoorzieningen dan
een vrije dóordeweekse dag, waardoor de zondag voor de meeste
mensen een hogere vrijetijdswaardering krijgt. Bij het op een
grote schaal toepassen van afwijkende arbeidstijdpatronen is
Éet belangrijk áat samen met een nieuwe ordening in (en
.de
arbeidstijá o-ot< de tijdsordening in de gehele samenleving
met name voor de relevante voorzieningen) herzien wordt.
Werkers en bedrijven met afwijkende atbeidstijdpatronen.
Over het aantal werknemers dat op afwijkende arbeidstijden
werkt is vrij weinig bekend. Uit een onderzoek van Kattenberg
(1990r p.721 blijkt dat 65t van de respondenten ervaring had
met werken in de avonduren. 69t had ervaring met werken oP
zaterdag en 40t met werken oP zondag. Een onderzoek van ÀGB
Dongen (tggO) wees uit dat 13* van de ondervraagden werkte in
aantal
rooéter- of ploegendienst. Meer informatie over het gegeven
wordt
werkers met ploegen- en onregelmatige diensten
door het CBS. I; september 1988 werkte 9t van het totaal
aantal werkzame personen in onregelmatige dienst en 5t in
ploegendienst. De twee.-ploegendienst.bleek iets vaker voor te
i.omeá dan de 3- en 4/5 ploegendienst. Onregelnatige diensten
komen vooral voor in de gezondheidszorg (gemiddeld 37*). Het
aantal ploegenarbeiders vras oververtegen$toordigd in de sektor
industrie [Sgr 2/31 en de sektor transport-, opslag- en
23
communicatie (Sgf 71, met respektieveLijk 21t en 9?:
van de
Vrouwen werken over het algemèen vaak (14t niet
in
werkende vrouwen) in onregelmatige dienst en haast precies
mánnen deze verhouding
iiióéóê"aienst- (ít), terwijl-bij
de werkende mannen werkt in
vari
6t
Slechts
is.
à.óÀÉeera
in ploegendienst'
óníegefrnatige dienst en 7* werkt vooral
voor in de
komt
vrouwen
onder
dienst
ónreietmatile
vrouwen in
de
van
(binnen
52t
werkt
93
SBI
óé"óáan"idslorg
komt
ónregelnatige diensten). Ploegendien-st onder mannen
de
binnen
bedrijfsklassen
alle
vrijwel
in
voor
veelíuldig
deze
in
(gemidáeld
werkenden
de
van
21*
sektor iídustrie
en
IuchtvaaÍL- ,
zeevaart-,
en in
sektor ) r
comrnunicatiebedrijven (gemiddeld 15t van de werkenden).
Een indicatie van het aantal bedrijven met een afwijkend
de
arbeidstijdpatroon wordt gegeven door een onderzoek van
zaken
Sociale
van
Ministerie
het
vanLoontectrnisêne dienst
(1991 ). Het blijkt dat in 33t van de onderzochte bedrijven 991
66t
afwijkend arbei-dstijdpatroon voorkomt. In de resterende
tijden
vaste
op
vrijdag
met
en
rnáandag
tot
bedríjven wordt van
tussen ?.00 en 18.00 uur gewerkt.
In de sektor gézondheidszorg en maatschappelijke
relatief de meeste
dienstverlening (Sgf gl/ge) komen(86t).
Het afwijkende
voor
afwijkende arÉeidstijdpatronen
onregelmlqig?
uit
vooral
arbeídstijdpatroon bêstaat hier
(Ser 611621
groothandel
de
diensten én-ploegendiensten. Binnen
arbeidstijdpatroon,
heeft 42* vàn dè bedrijven een afwijkend
bijzondere uren en op
wat vooral bestaat uit het werken oP
(SSr
2/31 bedraagt het
zaterdag. In de sektor industrie
33t.
arbeidstijdpatroon
percentáge bedrijven met een afwijkend
en
bankhet
populair.
In
flier is vooral de ploegendienst
(sgr
81
/841
verzekeringswezen en zakelijke dieristverlening
alsmede de bouwnijverheid (5sf 5) heeft een relatief klein
gedeelte van de ondernemingen afwijkende arbeidstijdpatroneni
respektieveli)k 22* en 10t.
24
Tabet 2.11. Àrbeidstijdpatronen in procenten van het aantal
bedrijven per bedriJfstak
(N=1076)
.
industrie bour groot- banken/dienst- gezondheidszorg totaal
handel
verlening
ruatsch.dienstd
ienstver len i ng
geen afwijkend
patroon
2
-p loegend
3-p loegend
ienst
ienst
l7tí
9t
90*
58*
l8t
0t
It
4t
5i
7e6
l*
l*
34
4 of rcer ploegen-
66r
3tt
-02
onregelnatige dienst
It
bijzondere uren
3t
verschoven uren
4tt
7t
It
9r,
stt
onvêrrachts opkomn
lr 34
4r, l3t
3z 74
lï tt
3*
29r,
54
5t
4*
d
ienst
t*
494
7Z
4rt
27tt
ItE
4tt
zondag
feestdagen
It
It
0t
It
It
overig
6t
It
It
-:
13*
32
?r.
zaterdag
0*
124
l6t
2lt
l8r
7Z
34
3*
niet aangetroffen
Bron: Ministerie van Sociale Zaken, 1991.
$lanneer in
een bedrijf een afwijkend arbeidstijdpatroon
vril dit niet zeggen dat al1é werknemers vorgeás zorn
patroon $rerkzaam zí)n. rn tabel 11 is aangegevet hoeveel
procent van de werknemers in deze bedrijven vorgens een
afwijkend arbeidspatroon werkzaam is. Als in een uealiir met
gnregelnatige diensten wordt gewerkt, geldt dit voor bijna de
helft van het personeel (45t). rn bedrijven waar een viér- of
meer proegendienst voorkomt werkt gemiddeld zs* van de
werknemers volgens dit systeem. r; bedrijven met een
proegendienst komen vaak meer ploegensystemen tegelijk voor.
over het algemeen genomen werkt in een bedri jf r.raar
ploegendienst voorkomt ongeveer 28* van de werknemers volgens
een proegenrooster. $terken op zondag komt relatief weinig
voor: dit doet srechts 8t van het personeel in bedrijven dié
aangegeven hebben dat er op zondag gewerkt wordt.
voorkomt
25
een
Tabel 2.12. Percentage werknemers bij een bedrijf met
afwijkená arbeidspatroon dat volgens dit patroon
werkzaan
is
(N=242).
arbeidsti jdPat'roon
percentage
2-ploegendienst
3-ploegendienst
4 of meer ploegendienst
16
onregelmatige dienst
bijzondere uren
verschoven uren
onverwachts oPkonen
45
2L
zaterdag
L6
1l_
z5
15
L2
tl
zondag
U
feestdagen
z5
overig
Bron: Ministerie van Sociale Zaken, 1991.
groter ltordt komen er meer afwijkende
Dit loopt op van 23t in bedrijven
voor.
arbeidstijdpatronen
79t in bedrijven met 200 of meer
naar
met 10-19 werknemers
Naarmate het bedrijf
werknemers.
afwi jkend
met
bedri jven
(N=1075
).
arbeidstijdpatroon naar bedrijfsomvang
Tabel 2.13. Percentage
Bedrijfsomvang
Percentage
10-19 werkneners
20-49 werknemers
50-99 werknemers
100-199 werkneners
200 of neer werkneners
23t
30t
48t
65t
79*
Bron: Ministerie van Sociale Zaken,
1991.
de
Voor het werken volgens een afwijkend arbeidspatroon kan
ge1d,
extra
werknemer gecompenseèrd worden in de vorm van
vrije tijd bf eèn combinatie van beide. Uit het onderzoek van
het UiniÁterie van Sociale zaken (1991 ) blijkt dat compensatie
in geld het meest voorkomt (66t). Vijftien_procent van de
werkíemers krijgt comPensatie in geld én tijd, el slechts 5t
krijgt alleen Èiidscompensatie. In 12* van de gevallen sterd er
helemaal geen compensatie gegeven.
InvuTTing van afwijkende arbeidstijdpatronen.
26
gegevens
geen
Er zí1n per afwijkend arbeidspatroon
-precieze
per
week en
gewerkte
dagen
aanÈal
Éáf.""d onler het {erniddetd
gewerkt
wordt.
het tijdstip waarop
in
tiet Ufiikt, -zoáIs te verwachten ltas, d"9 mensen die
in
en
avonds
nachts,
vaker
dit
's
ploegendienstén werken
's
(AGB
1986).
Dongen,
gemíddelde
werker
de
dan
f,et íeekend doen
de
óp een gemiddelde doordeweekse dag werlt gerniddeld 15t vanDit
avonds.
30t
de
rond
en
nachts
's
pioegenirbeiders 's
Legeáover respektievelijk 3t en 12t voor de gerniddelde werker.
ooÉ in het weêkend wordt er door de werknemer in ploegendienst
2 à 3 maal zoveel gewerkt als door de gemiddelde werknemer.
Tabel 2.14. Het percentage van het totaal aantal werkenden en
het aantal werkenden in ploegendienst dat oP
bepaalde dagdelen gewerkt heeft.
* van het totaal aantal werkendqt.
uÀ Dr
wo
3
3
3
3
3
79
79
!,IIDDAG
77
?7
76
77
75
ÀVOND
11
78
't2
79
78
12
14
12
NACHT
OCHTEND
*
van het
totaal aantal
I.lA
werkenden
DI
in ploegendienst.
WO DO VR
't4
12
15
14
51
UIDDAG
It8
56
57
50
57
50
54
ÀVOND
9
10
10
12
NÀCHT
OCHTEND
Bron:
ÀGB
32
178
16 I
55
16
46
52
10
12
27
29
4
9
19
25
4
Dongen, 1986.
Toekomst ige ontwikkel ingen .
De meeraelneia van de bedrijven
(89t) in het onderzoek van het
) zijn niet van plan om
Ministerie van Sociale Zaken
binnen twee jaar verandering aan te brengen in het bestaande
arbeidstijdpatroon. De bedrijven die dit wel van plan (3t),
7í)n
hebben voóràt belangstelling voor de twee ploegendienst
werken op zaterdag (3t) of een arbeidstijdpatroon dlt valt in
in de
de categbrie "ovelig" (3t). Dit zí3n vooral bedrijven
sektoreri industrie lsgr 2/31 en gróothandel (Sgr 51 162l - rn
zevenentwintig procent van de bedrijven waar de invoering van
afwijkende aiUeiastijdpatronen serieus ovenogen wordt, zou
het áfwijkend patroon slechts gedurende een bepaalde periode
van het jaar worden toegePast.
(1991
27
Tabel 2.15 . Percentage bedrijven dat overweegt afwijkende
arbeidsti jdpatronen binnen twee Jaar in te voeren
of uit te breiden (N=1076).
Arbe
idst j jd-
industrie bouw groot- banken/dienst- gezondheidszorg totaal
handel
patroon
geen nieuw afwijkend
patroon
832
ienst
64
1Z
lt
0z
-p loegend
4 of
d
maatsch.dienstverlening
922
3-p loegend i enst
2
verlening
44
0t
lt6
0h
0t
32
0?
nEer ploegen-
lz
ienst
onregelmatige dienst
l*
bijzondere uren
0z
verschoven uren
onverwachts opkomn
14
0z
0z
,*0z
tz
}tr
0t
lrí
t2
tz
lz
2r,
0t
0t
zaterdag
04
34
24
0z
zon0ag
feestdagen
qz
over ig
-: niet
4e,
3?
0t
32
34
aangetroffen
Bron: Ministerie van Sociale Zaken, 1991.
De categorie "overig" betreft voor 2/5 deel een vierdaagse
werk$reek van 36 uur (de gecomprimeerde werkvteek, zíe ook
paragraaf 2.5.) en voor 1/S deel een langere werkweek in het
hoogseizoen en een kortere werkweek in het laagseizoen.
Bedrijven $taar op dit moment al volgens een afwijkend
arbeidstijdpatroon gelrerkt $rordt, overwegen relatief vaker een
afwijkend patroon in te voeren of uit te breiden dan bedrijven
$raar nog volgens het gebruiketijke patroon gesrerkt wordt.
gèhter bijna de helft van bedrijven (43t) die afwijkende
arbeidstijdpatronen wit invoeren verwacht weerstanden bij h9t
personeel of de ondernemingsraad (uinisterie van Sociale
de geringe populariteit van
Zaken | 1991 r p.32') . Hieruit blijkt
deze patronen, waaronder met name de ploegendienst, bij het
perso;eel. Ploegenarbeid blijkt voor de werknemer gePaard te
gaan met specifieke Problemen oP fysieke-, psychische- en
sociale v1ak. Fysieke en psychische problemen hebben vaak
betrekking op nachtdiensten, terwijl sociale(deproblemen meer
Lange, 1986,
voorkomen bij de avond- en weekenddienst
p.40).
Wensen van werkgevets en werknemersHet voornaamste voordeel van de invoering van afwijkende
arbeidstijdpatronen voor de werkgever is de mogelijkheid tot
28
bedrijfstijdverlenging. Hierdoor kan een betere benutting van
de kapitaalgoederen gerealiseerd worden.
de
De dóor de íange geconstateerde problemen voor(zie
ploegendiensten
in
nanrè
het
werken
met
werknemer bij
boven) komen redelijk overeen met de uitkomsten van het
onderzoek van Kattenberg (1990r P.48). Hieruit blijkt dat
werk het
slechts de helft van de mensen met betaald(9t)
(46t)
om 's
aantrekkelijk
of
tamelijk
aantrekkelijk
EénenzesLíg
zijn.
mèer
vrij
te
overdag
en
te
werken
avonds
procent van de respondenlen is, als zíi zeLf vrij ltt
werktijden kunnen uitkiezen), bereid om regelmatig op zaterdag
te werken. 33* van de respondenten vind het aantrekkelijk of
tamelijk aantrekkelijk om op zondag te werken. AIs men zou
weten dat anderen ook oP zondag werken en men maximaal twee
zondagen per maand zou werken, die vantevoren vastgesteld
zíjn, zou 42* van de respondenten werken op zondag overwegen.
Dit betekent dat de meerderheid van de respondenten
onverschiltig tot negatief tegenover het werken oP zondag
staan.
Ook de negatieve beoordeling van de individuele
werknemer omdat de huidige sociale tijdsordening niet oP het
afwijkende arbeidstijdpatroon aansluit is in Nederland nog
sterk aanwezig: de meerderheid van de respondenten vindt het
belangrijk om een vaste vrije dag in de week te hebben waarop
iedereen vrij is.
Samenvatting.
Over het aantal werkers met een afwijkend arbeidstijdpatroon
is vrij weinig bekend. In 1988 werkte 5t van de werkende
bevolking in ploegendienst en 9t in onregelmatige dienst. De
twee-ploégendiènsL kont iets vaker voor dan de 3- en 4/S
ploegendienst.
Een afwijkend arbeidstijdpatroon komt het meeste voor
bij bedrijven in de gezondheidszorg. Zesentachtig procent
maakt hier gebruik van onregelmatige- en ploegendiensten. Ook
in de sektoren groothandel en industrie komen relatief veel
afwijkende arbeidstijdpatronen voor (bii respektievelijk 42t
en 33* van de bedrijven). Over het algemeen maken grote
van afwijkende
maken meer gebruik
arbeidstijdpatronen dan kleinere bedrijven.
Over het gemiddeld aantal gewerkte dagen Per week en de
bedrijven
tijdstippen
waarop gewerkt wordt bij
een afwijkend
arbeidstijdpatroon is niets bekend.
Of er in de toekomst meer van dit soort .patronen ingevoerd
zullen worden is niet duidelijk. $lerkgevers staan overwegend
positief tegenover afwijkende arbeidstijdpatronen omdat
hierdoor bedrijfstijdverleniging gerealiseerd kan worden.
Bijna de hetft van de bedrijven verwacht bij invoering echter
weerstanden van het personeel. Uit het onderzoek van
Kattenberg blijkt dat de negatieve houding van de werknemer
ten opzichte van werken in de avonduren en het weekend in
5 Dit t".ft eigenlijk
geen betrekking op afwijkende arbeidstiidpatronen cnrdat daar dê verktiiden
vast staan.
29
Nederland nog steeds aanwezig
is.
De klachten en problemen van
die i; een afwijkend arbeidstijdpatroon werken blijken
groot te zijn.
2.5. De geconprimeerde werkneekoP gr9!9
Eind jaren zestig werd de gecomprimeerde werkweek
In dit
ingevoerd.
Canada
schaal- in de Vefenigde StatLn eh
door
normaal
daggn
minder
werkt men wêt<etiitcs
-dan.
meest
De
is.
gebruikelijk"y"l""r
iàtrg"t" dagen te maken dan
.rooíkomende vorm in de VS en Canada was vier dagen van 10 uur,
en in sommige gevallen werd de werkweek verkort tot 36 uur met
was
drie dagen van-12 uur (de Lange, 1986, P.31). In-Nederland
jd
ti
in
die
invoeriág van de gecomprimeérde werkweek
1t19!
nrogelijk vanwege d; arbéidswetgeving. De arbeidswet van 1919
aan de
stéft aan de werkdag een maiimum van 815 uur enbeperkte
een
is
er
werkweek een maximum van 48 uur. Sinds 1985
dag (8r5
afwijking toegestaan oP de maximal,e arbeidsduur per (Trommel,
uur ïag- 9 wórden), onder een aantal voor$taarden
19Bz , ó.13). Sindsdien is bij een toenemend aantal bedrijven
in uedérland de gecomprirneerdè werkweek ingevoerd. Het betreft
(tot
hier meestal eeá combinatie van bedrijfstijdverlenging
(een
werkweek
4-daagse
5x9 = 45 uur) en arbeidstijdverkorting
van 36 uur). Een nieuwe Àrbeidstijdenwet is in voorbereiding.
In de Hoofdlijnennota (1989) worden twee soorten normen
voorgesteld, een standaardregeling en een overlegregeling. -De
eersÉe getdt wanneer tussen CAO-partijen of in het overleg
tussen wLrkgever en het medezeggenschapsorgaan niets anders is
overeengekomen. De overlegregeling geldt bij overleg tussen de
het overleg tussen werkgever en
CÀO-parLners of
mensen
medeleggenschapsorgaan (Kattenbêt9, 1 990, p. 23)
.
Tabel 2.16. Standaard- en overlegregeling werk- en rusttijden
in Hoofdli jnennota Arbeidsti jdenwet.
dagnorm
vierwekelijkse
max'
norm
kwarraarnormrust
àagclijksc aanccngcslotcn
wckclijkse
""n..ng.r,or.n
dagbcgrenzing
,ï,ï
9
max' rEó
uuÍ
uur
t:::::
Íf
min' 12 uuÍ
min'
aa
uut
uur
ó'oo-19'oo
pauzcs
max' gth unÍ
max' l9ro uur
t?i* ÏÏ;
mtlr' I I
i:ï:
min' 38
t/m
maandag t/m zaterdag maandaS'
*'erkdagen
:l
G;
.. en 8 uur arbeid minimaal ecn /r uur;
;;; Ë'il;;uur arbcid minimaal3 tkwartier;
uur'
iu.t.n
uuÍ
o6'oo-l:'oo uur
zaterdag
to en t2 uuÍ arbeid minimasl
Bron: Kattenberg, 1 990.
In België is vanaf 1982 in enkele bedrijven geëxPerimenteerd
met flexibele arbeidsPatronen, en met name vormen van een
30
gecomprimeerde werkweek, die - gepa-ard -gingen met
arbeidsduurverkorting - -en
zoals
íerfgêfegenheidseisen
(experinenten
In de meeste gevallen
Hansenne).
herbézet{ing
(55 op ?8) -ging het oJn het invoeren van eteekendwerk (voor een
apartè pfoeg die alléén op zaterdag en zondag zou wetken). Een
aáder vêel voorkomend werktijdpatroon was dat van 4 x 9 uur'
waarbij bedrijfstijdverlenging tot 45 uur per week (S x 9 uur)
gerealÍseerd werd. Deze experimenten hebben in 1987 geleid tot
éen wet en een CÀO waarbij de invoering van nj.euwe
arbeidsregelingen oP het niveau van bedrijfstak en/of
onderneming mogelijk is. Zondagswerk, nachtwerk en dagelijkse
arbeidstijáen van maximaal 12 uur zijn nu volgens deze wet
rnogelijk (raché, 1988, p.119).
De vraag is of de gecomprimeerde werkweek een bijdrage levert
aan het meer flexibel maken van een arbeidsorganisatie (de
Lange, 1986r p.34). Àanpassingen aan produktiepieken en -da1en
is door het vaste patroon van roulerende vrije dagen niet
mogelijk, êD door de lange werkdagen verminderen de
mogelijkheden voor overwerk. Slechts in twee opzichten kan er
Allereerst kan men een beroep
sprake zí1n van flexibiliteit.
doen op werknemers om op hun vrije dag te komen werken.
Daarmee wordt het systeem echter in zí1n wezen aangetast. Het
blijkt in de praktijk vaak voor te komenr êD wordt als één van
de nadelen van het systeem ervaren. Een tweede wí1ze van
is een uitbreiding van de bedrijfstijd door
flexibilisering
behoefte aan
middel van weekendwerk. Een tijdelijke
kan hierdoor echter niet
uitbreiding van de bedrijfstijd
opgevangen worden.
Verscheidene mislukkingen met de gecomprimeerde werkweek
kunnen worden toegeschreven aan de overbelasting van de
werknemers (de Lange, 1986r p.35). Vooral bij tien- en
twaalfurige werkdagen bij een 4O-urige werkweek is dit het
geval. Met de 36-urige, vierdaagse werkweek zí1n de problemen
geringer. Een evaluatie van de Belgische experimenten leverde
een positief beeld op.
Orndat de gecomprimeerde werkweek sinds kort in Nederland
ingevoerd kan worden is er nog niets geregistreerd over het
aantal werknemers en bedrijven met een gecomprimeerde
werkweek, alsmede de exacte invulling (op welke dagen en welke
uren er gewerkt wordt). Uit het eerder genoemde onderzoek van
het Ministerie van Sociale Zaken (1991 ) bfijkt dat 1t van de
ondervraagde bedrijven overweegt binnen twee jaar een
gecomprimeerde werkweek in te voeren.
2.6. Variabele werktijden.
Onder variabele werktijden wordt normaal gesproken verstaan
elke regeling van de werktijden, waarin een individuele
werknemer of een groep werknemers in meer of nindere mate zeLf
begin- of eindtijd van zí1n (hun) werkdag kan (kunnen) bepalen
(tvtante | 1975r p.10). Getrapte of verschoven werktijden en ook
de gecomprimeerde werkweek worden tot de vaste werktijden
gerekend, omdat hier de begin-, pauze- en eindtijden
31
systemen van variabele
vastliggen. Er zíin verschillende
(Mante,
1975).
werktijáen te ondericheiden:
Íriie werlltiiden reqelinq: een werktijdregeling zonder
stamtiideno.
Flexibéle werktiiden: een regeling waarbij Per .l?g
in het aantal gewerkte uren en in
eindtijden.
en
de begin-, Pauze-werktiiden reàelinq: een regeling met
Gliidénde
eventueel per dag wisselènde aanvangstijden, maar met
een vast aantal werkuren Per dag.
Zwevende werktiiden: een glijdende werktijden regeling
er Persoonlijk of Per- groeP zí)\
daarna voor een langere tijd
die
werktijden kiest,
gelden.
zullen
Schematisch wordt deze indeling als volgt weergegeven:
Figruur 2.1 . Systemen van (variabele) werktijden.
n*tiidan
#
rl3Ít
tprrrlrlourc;'r w.
grÍí
pta
Ínct st mtiidln
cn gliitijdcn
of
Yct'f;hovan w.
zondcr vooÍ-
rdrriftcn om.
trunt 3ttm-
tn
diitiidcn
+riicw.
óg.liikr
wisclcndc
w.Íktikln
-íloxiblow.
voor LngÊn
tiid nstgcl.gd.
tiidnipgcn
- anancrrdc
fl.
tËr d.g
t!íg3lcgÍtc
tiiótipp.n
diidncbw.
Bron: Mante, 1975.
e'erkers en bedrijven met vaÍiabele werktijden.
met een
Over het aantal bedrijven en het aantal werkendenniet
veel
variabele werktijdenregeling is in Nederland nog
bekend. De enige inforrnatis die beschikbaar is, is afkomstig
uit een aantal onderzoeken waarin het al dan niet hebben van
variabele werktijden zijdelings ter sprake kwam.
Een onderzoek .tán Katténberg (1990) wees uit dat 54t van de
respondenten hun eigen werktijden in voldoende tot ruime mate
zelf kon vaststellen.
6 De periode yaarin een rerknener a'ltijd aanwez-ig^met ttJl nordt de bloktiJd, kerntiid of stamtijd
bloktiid. waarin
geí,oeínd.-Ëe kan bi5várU."ta lopen van 9.30 tot 16.30 uur. Enkele unèn voor en na de variabe'le
tiiden
tijde,n.
flexibele
rcn
noanrt
bepalen,
zelf zijn-Lriii]o"n'kan
à; ;;ft*;
-9liJtiiden,
'18.00 uur
ái randtigden. Deze- kunnen ii3vooroeelà lopen van 7.30 tot p.9.30 uur en van 16.30 tot
(sticht.ing stuurrgr^oep sociaa'l-hletenschappelijk Onderzoek. 1972' 1'l ).
32
in het vaststellen van de eigen
TabêI 1.17. Flexibiliteit
werktijden
(N=719).
werktijden in ruine nate te regelen
werktijden voldoende te regelen
werktijden noeilijk te regelen
werktijden alleen-bij uitzondering te regelen
werktijden nÍet te regelen
weet niet lgeqt antwoord
MISSING
Bron: Kattenberg,
30t
24*,
11t
13t
221
0t
1t
1990.
Het tijdbestedingsonderzoek (Sociaat en Culturee1 Planbureau,
1990) van 1985 wees uit dat 37t van de werkende respondenlel
ligt 9c!
variabele werktijden had. In de grote steden
(maart
1985)
percentage met 43{ iets hoger. In de derde meting32*
dat
latt het tongitudinale Verplaatsingenonderzoek bleek
week
van de personen, die op de werkdagen in de onderzochte
minsteni één keer naár hun werk zí1n gegaan' variabele
werktijden had (Tacken, 1988). Een laatste onderzoek waar
gevraagd is naar de variabiliteit van de werktijden is het
óSpa dnderzoek naar de keuze van werktijden (Tacken, 1989).
Hieruit bleek dat de meerderheid (53t) van de ondervraagde
personen (werkend in verschillende bedrijven in de Randstad in
iggZ) variabele werktijden had. Vijf procent werkte in
ploegendienst en 42* had vaste werktijden. Echter 70t van de
iespóndenten heeft de werktijd zeLf kunnen kiezen. Dat
betékent dat een deel van de mensen met vaste tijden deze toch
kennelijk in overleg heeft kunnen vaststellen.
I'abel 1.18. Àandeel van de werkenden met variabele werktijden
volgens verschillende bronnen.
TBO (N=3263) LVO (N=1402) OSPA (N=317)
Variabele werktijden
53t
37t
Hieruit blijkt dat er een verschil is tussen de vastgestelde
werktijdregèling en de feitelijke variatie in werktijden. ryi9t
iedereén rnlt váste tijden begint iedere werkdag op dezelfde
zoals bijvoorbeeld werknemers in ploegendienst. Ook
tijd,
,eikne*ets die op "normale" vaste tijden werken wijken
incidenteel van deze tijden af (men moet naar de tandarts, @T
was een file etc. ). DiÈ getdt ook voor mensen met variabele
werktijden. Soms vertonen zíJ hetzelfde gedrag, als mensen met
vaste werktijden, omdat zíi voor langere tijd de werktijden
hebben vastgésteld. In andere gevallen wordt de werktijd per
dag gevarieérd om zo beter in te spelen oP de persoonlijke
situatie (Tacken, 1990, P.12).
33
functies
De indruk bestaat dat met name in witte-boorden
(de
1985'
Lange,
voorkomen
variabele werktijden veelvuldig
(ttegner
in
Tacken,
gedaan
Duitsland
in
p.15). Uit onderzoek,
iggor p.10), blijkt dat dit hier inderdaad het geval(24t1
_1s:
ambtenalen en kàntoorpersoneel blijken hier vaker
variabele werktijden te hebben dan arbeiders (6t). Vooral de
het bankwezen en de
dienstverlening in
zakelijke
In de
verzekeringssektor kent variabele werktijden.
overheid.
voor
bij
de
industriële sektor komen deze vooral
Een onderzoek van ÀGB Dongen (1985) wees uit dat 82t van de
ondervraagde personen min of meer vaste werkdagen en werkuren
had. Dertien procent werkte in ploegendiensten en vijf procent
was beschikbaar op afroep.
ïnvulling van variabeJ-e werktijden.
Over de invulling van de variabele werktijd in Nederland is
niets bekend. rn Duitsland (Hegner in Tackenr 1990, P.10)
het merendeel van de werknemers met variabele
blijkt
werktijden een bloktijd van 6 tot 7 uur per dag te hebben,
waarbij een marge van 1 tot 3 uur voor het begin en het einde
van de werktijd is ingebouwd. De bloktijd ligt gemiddeld
tussen 9.30 uur en 16.00 uur. Geniddeld is er voor de
werknemers een glijdende begintijd van ongeveer 82 minuten en
een eindtijd van 95 minuten.
Toekoms t i ge ontwikkel ingen .
De invoering van variabele werktíjden zaL waarschijnlijk
doorzetten vanwege de oplossing die het kan bieden voor
maatschappelijke problemen (congestie, arbeidsparticipatie,
individualisering). Variabele werktijden bieden voordelen voor
zowel werkgevers a1s werknemers.
Wensen
van werkgevers en werknemers.
Bij variabele werktijden worden vaak de voordelen voor de
werknemer benadrukt. Deze krijgt grotere zeggenschap over de
arbeidstijd, waardoor de arbeidstijd geïndividualiseerd kan
worden. Afstemming op privé omstandigheden, aanpassing van de
werktijden op het (openbaar) vervoer en het vervallen van de
controle op de punctualiteit omdat men niet meer te laat kan
komen, worden genoemd als de voornaamste voordelen (Mante,
1975, p.16).
De voordelen voor de werkgever liggen in de sfeer van de
kosten en baten. zo kan bijvoorbeeld de arbeidsproduktiviteit
stijgen omdat er minder onproduktieve uren zijn (de werktijden
worden beter op het werk afgestend). Ook de kosten van
overwerk kunnen dalen en het verzuim en verloop kan verminderd
worden. De bedrijfstijd kan verlengd worden, zíi het dat bij
slechte afspraken tussen de werknemers onderling afdelingen
bij bedrijfstijdverlenging veelvuldig onbezet kunnen zí1n (de
Lange, 1986, p.20). De nadelen voor de werkgever worden
voornamelijk gevormd door de extra tijdregistratie en controle
en de extra organisatorische maatregelen die getroffen moeten
worden. Ook zullen er voor het bedrijf meer energiekosten
ontstaan, omdat het bedrijf langer open is.
Verder zou het bedrijfsleven gebaat zí1n met verruj,mde
mogelijkheden op het gebied van flexibele arbeidstijden. Zo
34
zou het maximum aantal toegestane arbeidsuren niet meer
dag vastgesteld moeten worden, maar
(uitsluitend)
Per
jaarbasis,
zodat er ruimte ontstaat voor
op
bijvoorbeeld
vaiiabele werkáagén en -weken in bedrijven (Trommel, 1987,
P.13 ) .
Als de nadelen van de invoering van variabele werktijden
vergeleken worden met de voordelen, bfijkt dat over het
algémeen de positieve aspekten het overwicht hebben, zowel
voor werkgever als werknemer (t'tante, 1975, P.241 .
Samenvatting.
variabele
werkenden een
en
bedrijven
Hoeveel
werktijdenregeling hebben is niet precies bekend. Globaal
gezien fijkC het erop dat 30t tot 40t van de werkenden zo'Ír
iegeling heeft. $laarschijnlijk komen variabele werktijden in
de grote steden en in de Randstad vaker voor dan in andere
delen van het land. Over de invulling van variabele werktijden
in Nederland is niets geregistreerd.
Omdat variabele werktijden een oplossing kunnen zí1n
maatschappelijke problemen en zowel voor
voor allerlei
werkgevers als werknemers voordelig is, zal- de invoering ervan
waarschi jnf i jk doorzetten.
. Telewerken.
In het SW-f I worden tele-ontwikkelingen genoemd a}s niddel
ter geleiding en beperking van de nobititeit. Hieronder valt
telewerken, teleleren en telewinkelen. Met name de groeP goed
opgeleide werkenden met betrekkefijk weinig vrije tijd zal- de
van taken en
aangeboden mogelijkheden tot flexibilisering
gaan
telewerken, thuis of
werktijden moeten aangrijpen door te
zal.
bevorderd worden
in bedrijfsverzamelgebouwen. Telewerken
door de toenemende filedruk en de stijgende reiskosten. Een
definitie van telewerken is te vinden in het OSA rapport
(1990, p.69): "telewerk is werk dat op een afstand van de
vestiging wordt verricht waarbij de plaats geografisch is
gescheiden van andere arbeidsplaatsen; de lokatie van de
arbeidsplaats wordt bepaald door de behoeften van de
telewerker; de geografische scheiding wordt overbrugd door
nriddel van telecommunicatie en micro-elektronica" (Weijers en
Weijers (1986) in oSA).
van de werkgever
Vaak worden werknemers op initiatief
telewerker (OSA, 1990, pr.70) De belangrijkste voordelen van
telewerken voor de werknemer zí1n het kunnen beschikken over
de eigen tijd, het vermijden van lange reistijden en files en
de mogelijkheid het werk te combineren met de verzorging van
kleine kinderen (weijers en $leijers (1985) in OSÀ).
In een "expertmeeting" ten behoeve van het SW wordt echter
is, maar moeilijk te
gesteld dat thuiswerken effektief
Èevorderen door de overheid. t'Geleidelijk zullen werkgevers en
werknemers zeLt. meer mogelijkheden van telematica gaan
benutten, maar dit is een zaak van lange adem en zeker niet
ingegeven door de wens om verkeers- en vervoersproblemen op te
2.7
Iossen.
tt
35
Een overzicht van het aantal werkers en bedrijv-en Pe!
omdat het
telewerksystemen kan vooralsnog niet gegeven rtorden, gfel
loopt
ingevoerd.
grote
is
schaal
op
itt Nederlànd nog niet -verkeer
expgflgellr
een
Ífaterstaat
en
van
Èii Ééí uinistelie
,raár.ran de evaluatie (gevo1gen van telewerken op mobiliteit)
in het volgende hoofdstuk besproken wordt-
2.8. Externe flexibilisering.
betreft vormen van flexibele arbeid
Externe flexibiliteit
waarbij het bedrijf buiten het eigen personeelsbest,and om
flexibéle arbeidslelaties of flexibele arbeidscontracten
een drietal
aangaat. Trommel- (1987, P.17) onderscheidt
praktijk
worden
de
juridische
in
die
constructies
speóifieke
toegepast:
Aanneminq van werk: wanneer de aannemer van werk zíen.
van werk verbindt om buiten
ffiésteder
áiénstUetrekking een bepaald werk (resultaat) tot stand
te brengen, is er sprake van aanneming van werk. Deze
contractvorm is vooral bekend in de sfeer van de vrije
beroepen. ook thuiswerk voor verschillende
opdrachtgevers of free-lance werk kunnen onder deze
contractvorm va1len.
Overeenkomst voor het verrichten van enkele dienFte4:
eze flexibele arbeidsvorm met de
aanneming van werk is de inspanningsverPlÍchting in
plaats ván resultaatverplichting. Ook deze overeenkomst
komt freguenÈ voor in de sfeer van de vrije beroepen
( arts, advocaat e. dl. ) .
wanneer
Àrbeidsovereenkomst voor een bepaalde tiid:
een
van
voldaan is aan alle gestelde eisen ten aanzien
normale arbeidsovereenkomst en lranneer bovendien een
einddatum bepaald kan worden aan de hand van een
objectief criterium, dat wil zeggen onafhankelijk van de
wilsverklaring van één der partijen, is er sprake van
een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd.
Daarnaast onderscheidt hij nog een zevental extern flexibele
arbeidsvormen die niet wettelijk zí1n omschreven. De
juridische status van deze arbeidsvormen is hierdoor niet
altijd duidelijk.
Àrbeidsovereenkomst met uitqestelde arbeidFplicht: oP
gever verbindt de werknemer zich
arbeiá te verrichten tegen een loon over de tijd die
gewerkt wordt, terwijl de werkgever zich verbindt een
te doen lranneer er werk voorhanden is. Hieronder
oproep
min/max contract, waarbij een minimum
het
,ràtt
is
vastgelegd die door oProeP verlengd kan
arbeidsduur
maximum. Het nul-uren contract is
bepaald
een
worden tot
minimum aantal uren nul is.
het
waarbij
een variant
die oP afroep beschikbaar
werknemers
Oproepovereenkomst:
geen
vaste arbeidsduur is
wie
lnet
zi:n en
zich niet de
verplicht
werkgever
De
overeengekomen.
verplicht
werknemer
is
de
noch
werknemér op te roepen'
werkgever'
van
de
géven
oProeP
aan een
gehoor te
36
is sprake $tanneer één van de
zich heeft vastgelegd. De voorovereenkomst is
geen arbeidsovereenkomst in de zin der wet.
Thuiswerkovereenkomst: de werknemer neemt werk aan dat
Een thuiswerkovereenkomst kán een
ffièhU.
arbeidsovereenkomst zíjn, maar dit hoeft niet. Dit is
afhankelijk van specifieke omstandigheden.
Uitzendarbeid: een vorm van tijdelijk werk waarbij de
werknemer niet in dienst is van de onderneming hraar de
arbeid wordt verricht. Over de juridische duiding van
het uitzendcontract bestaat geen eenstemmigheid. Het zou
kunnen zí1n dat
de werknemer over een
arbeidsovereenkomst beschikt met het uitzendbureau, voor
de duur van de uitzending; in de praktijk worden echter
nooit ontslagvergunningen aangevraagd.
Àrbeidspool: heeft eenzelfde functie als een
uitzendbureau maar werkt in tegenstelling tot het
uitzendbureau zonder winstoogrnerk. Veel arbeidspools
hebben werknemers in vaste dienst die worden uitgeleend
aan de ondernemingen die de pool beheren. In dat geval
is eigenlijk meer sprake van functionele flexibiliteit
dan van een flexibele arbeidsrelatie.
Uitbestedinq van werk: hier worden arbeidscontracten
vervangen door commerciële contracten. De vereiste
flexibiliteit
wordt dan niet in de eigen onderneming
aangebracht, maar afgewenteld op toeleveranciers.
Bovenstaande vormen zíjn lang niet altijd goed van elkaar te
onderscheiden. Ook komen er in de praktijk nog andere
Voorovereenkomst: hiervan
Éitijen
(rneng)vormen voor.
Werkers en bedrijven met externe tlexibiLiteit.
Uit het Jaarlijks onderzoek naar de verdiende lonen van 1986
bleek dat in oktober van dat jaar 2+ van het totaal aantal
werknemers uitzendkracht en 3t oproepkracht was (Hesemans,
1988, p.8). Bij welke bedrijven en instellingen de
uitzendkrachten werkzaam waren, is aan de hand van dit
onderzoek niet vast te stellen. Van de oproepkrachten die in
oktober 1986 werden waargenomen, was 95t werkzaam in de
dienstensektor (Sgr 6-9). Oproepkrachten waren in het algemeen
werkzaam in kleine bedrijven (1-9 werknemers), behalve in de
detailhandel (Ssr 651661 .
37
rabel2.lg.HetpercentageoproepkrachtenPer..economische
-uearijtsgiootteklassé, oktober 1 986.
en
"xii.'it"it
EaalÍiiYa,r
|nat..
t-9
lO-99 lOO.íl
wlÍtËnÍt
.
mcaÍ
65/66 Drtlilhlnd.l
Holcls, í!3taur!nts,
67
caÍr's c.d.
HltÉal, hoÍact an tap!r!licdÍiivaít vooÍ gabruiks'
6
7-9
0-9
goadcran
Dian$cnsactor,rrclhlndcl, horcca cnz.
Totrrl
6
13
21
14
26
19
r3
22
t5
9
6
8
4312
5323
Bron: Hesemansr 1988.
zijn een vrouw. Dit in tegenstelling
krachten, waar de meerderheid uit
vasté
de
tot de situatie-bij
hangt samen met het feit dat in
Oeíe
afwijking
mannen bestaat.
de dienstensektor, de selitor waarin bijna alle oproepkrachten
in oktober 1986 werkzaam waren, traditioneel veel vrouwen
De meeste oproepkrachten
oproepkrachten
werken. Ook binnen de dienstensektor zí1n
percentage
het
is
uitzendkrachten
de
.rootrr"telijk vrouvten. Bij
maar de
krachten,
vaste
de
bij
vrou$ren weliswaar hoger dan
mannen'
uit
bestaat
meerderheid van de uitzendwerkers
Tabel 2.2O. Verdeling van de werknemers naar geslacht, oktober
1
986.
D[níYaabtno
sBt
o-9
sBr
Mannan VmuËíl
vrsl"
krachtan
U{zrndknchtan
Optoaplrlchlrn
Tota!l
67
59
34
66
Tolltl
Mrnnaír VlDt vtrn
66
roo
100
loo
58
59
33
34
100
57
33
4l
6-9
12
4t
67
.13
Tot!'l
rq)
100
lOO
t Oo
Bron: Hesemans, 1988.
in het algemeen jonge
uitzendkrachten en oproepkrachten zí1n
werknemers. Dit is té zièn in figuur 5. Van de vaste krachten
uitzendkrachten
is 19t jonóÀr dan 25 jaar. vo-or
percentages
deze
liggen
echter
óóroept racfiteí
réspektievelijk 57t en 51*.
38
en
oP
verdeling van werknemers per
Figruur 2.2. Procentuele
dienstverband naar teeftijdsklasse, oktober 1986.
l6- 20- 23- 50- 35- 40- 45- 50- 55- 6019 24 29 34 39 44 49 54 59 64
lccítiit h irrt
,rcac-o+t-,
,ot tcd.n
f,l
@ r"A.*,t-
@
Bron: Hesemans, 1988.
Uit een enguête van het NEI (1990), gehouden van december 1988
tot maart 1989 onder ruim 700 bedrijven, blijkt dat 17,5+ van
de werkzame personen een extern flexibel dienstverband heeft.
Hieronder wordt verstaan: tijdelijke arbeid, uitzendarbeid,
oproeparbeid, thuisarbeid, free-lance arbeid en arbeid via
arbeidspools.
Vijfentwintig procent van de deeltijdwerknemers heeft
een flexiber dienstverband. Dit komt overeen met 4r5t van alle
werkzame personen. Oproepcontracten komen het meest veelvuldig
voor (onder 5r5t van de werknemers). Ook tijdelijke
dienstverbanden en uitzendarbeid zí}n populair (hieronder valt
respektievelijk 4t en 2,8* van de werknemers). De rest van de
flexibele arbeidsvormen komt niet zo vaak voor.
39
Tabel 2.21. Verdeling
van
de verschillende
vormen
flexibele arbeid, totaal en naar sektor.
gezond-
totaal
vast volt
vast dlt
(ov. dlt
tiJdelijk
uitzend
oproep
thuisserk
free-lancers
arbe idspool
anders
totaal
69.7
L7 .2
4.4
4.2
2.8
5.4
0.4
o.2
0.1
0.1
100
Índustrie
8s. 9
4.1
0.9
handel
100
72.9
13.0
6.5
5s.0
3.9
3.8
1.7
1.0
2.3
7.3
0.5
6.4
2.2
90. 6
2.5
0.6
3.7
4.6
0.5
1.0
o.2
0.0
0.0
heidscom.
diensten zotg
0.0
0.1
0.3
0.0
100
o.2
0.0
0.0
t00
23.8
ó.9
ll.9
0.1
0.5
0.0
0.2
100
45.3
43.4
7.ó)*
3.2
0.9
7.0
0.0
o.2
0.0
0. t
100
* ov. dlt. - ovêrige deeltijd; om een coopleet beeld te kriigen van
de mate waarin deeltijd arbeid voorkomt is ook ten aanzien van
uitzend-, tijdelijke en oproepkrachten gevraagd naar het deel dat
in deeltijd werkt. De positie van deze deeltijdwerkers verschilt
echter van de deeltijdwerkers net een vast dieDstvêrband,' zodat
hiermee apart rekening is gehouden.
Bron: OSÀ, 1990.
De sektoren waar de inzet van extern flexibele arbeidskrachten
het grootste is, zíJrr de commerciële dienstverlening (Ser
8/981 , de handel (Ssr 5) en de gezondheidszorg (sgr %/941 .
Respektievelijk 28*, 20r5t en 19t van de werknemers hier heeft
een flexibele arbeidsrelatie. Opvallend is dat in deze drie
sektoren het percentage deeltijders zeer groot is: 40t van de
flexibelen in de gezondheidszorg, 31r5t van de flexibelen in
de handel en 24,5* van de flexibelen in de commerciëIe
dienstensektor heeft een deeltijdbaan.
rn de bouwnijverheid (ser 5) en de industrie (ser 2/31
is de inzet van flexibele arbeidskrachten opvallend k1ein. Het
aantal srerknemers met een flexibele arbeidsrelatie ligt hier
respektievelijk op 7,5* en 11t. Het blijkt dat het grootste
gedeelte van de uitzendkrachten en de thuiswerkers in de
industriëIe sektor werkzaam zijn.
komt volgens de NEI enguête vaker voor
Externe flexibiliteit
in kleinere bedrijven (van 10 tot 99 werknemers) dan in grote
bedrijven (met meer dan 99 werknemers). In kleine bedrijven is
ongeveer 18,5t van de werkgelegenheid flexibel' terwijl dit
cijfer bij grote bedrijven op 17* 1i9t. Kleine bedrijven
40
zetten vooral veel oproepkrachten in. Grote bedrijven maken
tijdelijke krachten.
In grote bedrijven ligt het percentage deeltijders
(zowel in het totaal als onder de flexibelen) hoger dan in
kleine bedrijven.
meer gebruik van
TabeJ.
2.22. Verdeling van
bedrij fsgrootte.
flexibele
Totaal
vast voltijd
vast deeltijd
(overig deeltijd
69.7
.2
L7
4.4
tÍjdelijke krachten
uitzendarbeid
4.2
2.8
5.4
0.4
o.2
oproepkrachten
thuiswerk
free-Lance
arbeidspool
0. t
0.1
anders
totaal
:t zie noot tabel
100
arbeidsvormen naar
Bedrij fsgrootte
>99
l0-99
73.2
12.2
3.9
2.9
1.9
8.ó
o.7
0.3
0.1
0.1
100
67
.6
I
4.8)*
20.
s.0
3.3
3.5
0.3
0.2
0.1
0.0
t00
20
Bron: OSÀ, 1990.
InvufLing van externe fLexibiliteit.
De effekten van externe flexibiliteit
op de arbeidsduur, het
aantal gewerkte dagen per week en het tijdstip waarop gewerkt
wordt is niet bekend. Omdat vormen van externe flexibiliteit
over het algeneen niet direkt betrekking hebben op de
herverdeling van werktijd, is het bovendien niet zeker of
hierdoor het reispatroon over de dag en de vervoerwijzekeuze
beïnvloed zurren worden. Een berangrijke vraag hierbij is of
door verschillende soorten van flexibele arbeidscontracten
relatief méér mensen aan het werk gezeE worden dan door vaste
contracten. De ltens tot flexibilisering in het bedrijfsleven
heeft geleid tot vervanging van vaste contracten door extern
flexibele arbeidscontracten .
In oktober 1986 was 2* van het totaal aantal werknemers
uitzendkracht en 3t oproepkracht. De gemiddelde arbeidsduur
van deze "losse krachten" bedroeg in oktober 1986 21,6 uur per
week. Oproepkrachten hadden echter gemiddeld een veel kortere
werkweek dan uitzendkrachten: 14,3 uur tegenover 31,4 uur.
41
Figruur 2.3. Werknemers met een los dienstverband naar klasse
van wekelijkse arbeidsduur, oktober 1986.
Artr.idróuur
Oploetnchrrt
pa.Ítak
Mindrrdanl6uur
56
13
I 5 tot 25 uut
25 tot 35 uur
35 uur oí mccr
Oírb.aond
Totral
Uilzaíldkr|cht.n
12
7
t5
t3
6
60
t8
I
roo
roo
Bron: Hesemans, 1988.
Toekomst i
ge ontwikkeL ingen
.
In het OSÀ onderzoek (1990) wordt geconstateerd dat niet alle
bedrijven de opbouw van hun personeelsbestand optimaal
beschouwen, zíj het dat er over het algemeen genomen weinig
behoefte aan verandering is. Het lijkt erop dat het stadium
is gepasseerd wat betreft flexibele
van optimale flexibiliteit
krachten die buiten het eigen personeelsbestand om worden
ingehuurd, zoals uitzendkrachten en ingeleend personeel van
collega-bedrijven. Mogelijk is dat instrumenten $raardoor ook
het vaste personeel flexibel(er) kan worden ingezet (zoals
deeltijders en oproepkrachten) in de ogen van de werkgevers
aantrekkelijker zijn geworden.
Hieruit kan afgeleid worden dat vormen van externe
in de toekomst waarschijnlijk in belang zullen
flexibiliteit
meer zullen zoeken
inboeten en ondernemingen hun flexibiliteit
in het eigen personeelsbestand. Naar verwachting zaL in de
nabije toekomst de grootste groei zich voordoen in de
flexibele arbeidscategorieën deeltijd- en oproeParbeid. De
inzet van uitzendarbeid zal afnemen.
42
Tabel Z.23. Toe- of afname van flexibele arbeidsvormen in de
toekonst.
Perceatagc bcdrijven waarin
dc betrokken arbeidsvorrn
zal toe- gellJk zaL zaL af-
neneD
bliJven
62
l0
9
55
69
20
2L
35
56
f
L
deeltij dkrachte!
tijdefijke krachten
28
25
7
7
uitzendkrachteB
oproepkrachten
23
ó3
72
7
uitbesteding
ovenerk
tijd
neoe!
tl
I
Aaadccl 1a
de verkgalegcnheid
ia
1988
21, ó(a)
412
218
5r4
l4
l8
.
uerkeu.
Bron: OSÀ, 1990.
Jilensen van weÍkgeveÍs en werknemeÍs.
Voor de ondernemer is een extern flexibel arbeidscontract een
manier bedrijfseconomische doelen te verwezenlijken, btaaronder
met name het opvangen van fluctuaties in de produktie. Door
kan een flexibele personeelsbezetting
externe flexibiliteit
worden bereikt zonder kosten van werving en opleiding van
personeel. Overigens Iijken (zie boven) extern flexibele
arbeidsvormen aan populariteit af te nemen ten bate van vormen
van interne flexibiliteit.
gferknemers staan over het algemeen vrij negatief ten
Belangrijke argumenten
opzichte van externe flexibiliteit.
zí1n afnemende rechtszekerheid en een verdere segrmentering van
de arbeidsmarkt, gtaarbij kansen voor flexibele werkers oP een
vaste, volledige aanstelling steeds geringer lijken te worden.
Voor vertegenwoordigende organisaties zoals de vakbonden
wordt de situatie steeds neteliger, ondat het streven naar een
gterkers (jongeren,
positieverbetering
voor flexibele
Ëuitenlanders, laag oPgeleiden en vrouvten) in strijd zou
kunnen zijn met de belangen van het huidige ledenbestand
(nannetijké fulltimers met een vast dienstverband). (Trommel'
198?, p.Sa) Het huidige standpunt van de vakbond luidt:
én zekerheid. De vakbond is voorstander van
flexibiliteit
flexibilisering voorzover dit maatschappelijk nuttig is, maar
wel gecombineérd met zekerheid van werknemers wat betreft
inkomen, werktijden en funkties.
Samenvatting.
In 1gBBl1989 had 17,5t van het totaal aantal werkenden een
extern flexibel dienstverband. Oproepkrachten komen het meest
veelvuldig voor (onder 5,5* van de $rerkenden). ook tijdetijke
dienstverÉanden en uitzendarbeid zí1n populair. De sektoren
vraar de inzet van extern flexibelen het grootst is, zí1n
43
Kleine
commerciëIe dienstverlening, handel en gez-o-ndh.eidszorg'
grote
dan
flexibelen
geuríit<
exterá
vatr
Ë-j3ij;g; ratéí rneer
bekend voor uitzend- en
bedrijven. De arbeidsáuur is alleen
een gemiddelde
oproe-pkrachten
ópióáóf.rachten. In 1986 hadden
gemiddelde
een
uitàendÈrachten
werkweek van 14'3 uur en
werkweek van 31,4 uur.
omdat de meeste vormen van externe flexibilisering gYer
algemeen niet direkt betrekking hebben oP de -herverdeling
het
het
;; *é1.tija,
is het bovendien niet zeker of hierdoor zaL
reispatroon over de dag en de vervoerwijzeJ<e_uze beïnvloed
worden. Een belangrijkJ vraag hierbij is of door verschillende
soorten van flexibele arbeidscontracten relatief meer mensen
aan het werk gezeL worden dan door vaste contracten.
zullen in de toekomst
Vormen van externe flexibiliteit
van vormen van
waarschijnlijk aan belang inboeten ten koste
Naast
deeltijdarbeid.
interne flexibiliteit =oa1s bijvoorbeeld
negatieve
de
ook
werkgeverspreferenties is hier waarschijnlijk
houdíng van de werknemer ten opzichte van externe
flexibilisering van belang.
2.9 . Conclusie.
In dit hoofdstuk zí1n een aantal vormen van flexibele arbeid
is
de revue gepasseerd. De indeling van de arbeidsregim-es
verschillende
De
willekeurig èn streeft geen volleáigheid na.
categorieëá van flexibeÍe arbeid sluiten elkaar niet uit' Zo
kan íiivoorbeeld een deeltijdwerker ook arbeidsduurverkorting
hebben,- terwijl het eveneeás mogelijk is dat de begin- en
einddtíjden door de werknemer flexibel vastgesteld kunnen
worden.
arbeidsvormen
In eerste instantie zj-jn alleen flexibelehebben
oP h9t
kunnen
invloed
gekomen
direkt
die
bod
aan
aparte
Een
reispatrooá over de dag en de vervoerwijzekeuze.pfàáts werd ingenomen door extern flexibele arbeidsvormen.
op
ómdat deze over-het algemeen niet direkt betrekking hebben
hierdoor
de herverdeling van we-rt tija, is het niet zeker of beïnvloed
het reispatrooá over de daj en de vervoerlrijzekeuze
door
zaL woráen. Een belangrijke vraag hierbij is of
relatief
aibeidscontracten
flêxibele
van'
soorten
verschillende
meer mensen aan het werk gezeE worden dan door vaste
contracten.
- Bij géén van de flexibele arbeidsregimes $tas het
gewerkte
rnogelijk- een exact overzicht te geven -over het aantalIn
enkele
á"ó"" ín de week en de spreiding van-de arbeidsuren'
Een
achterhalen.
te
árbeidsduur
geíallen was wét de wekeliitcse
de
meeste
van
is
bedrijven
en
wérkers
overzicht van het aantal
geven. Vooral van recente
flexibele arbeidsvormen wel tewoidt
dat het effekt oP hgt
verwacht
arbeidsvormen waarvan
de g_ecomPrimeerde
telewerken,
zoals
verkeer groot zaL zí3n,
-werktijden,
bekend.
weinig
is
werkweek ên variabele
toepassen van afwijkende
Het op een grote schaal rnogelijk
als - samen met een
áiU.ia"Ëijdpatronén is alleen
tijdsordening in de
de
ook
nieuwe oraening in de arbeidstijd
de relevante
voor
(en
name
met
gehele sameníeving
de huidige
door
voorzieningen) heizien wordt. Omdat
44
tijdsordening niet alle tijdsnomenten evenveeL waard zíin,
wordt een afwijkend arbeidstijdpatroon door de individuele
werknemer in Nederland als negatief ervaren.
45
3: ARBEIDSEFFEI(TEN OP 1IERKEER EN VERVOER.
3.1. Inleiding.
In dit hoofdstuk zaL, zover mogelijk, een overzicht gegeven
worden van geconstateerde effekten van de verschillende
flexibele arbeidsvormen op het reispatroon over de dag van
ritten voor $roon-werkverkeer en andere aktiviteiten en op de
vervoerwijzekeuze. Alvorens hierop in te gaan zullen twee
aspekten aie hierbij van zijdelings belang zí)n, namelijk de
efiekten op de totale nobiliteit en het al dan niet beschikken
over een vrije keuze wat betreft werktijden, aan de orde
HOOFDSTUK
komen.
Met name flexibele arbeidsvormen die betrekking hebben oP
herverdeling of vermindering van de werktijd hebben een direkt
effekt op de verkeerspieken, omdat het woon-werk verkeer
direkt beïnvloed wordt. Tacken en Mulder (1985, P.17)
constateerden dat de spitsen grotendeels worden bepaald door
ritten van werkenden. In de vroege ochtend is het aandeel
woon-werk ritten in het totaal aantal ritten zeer hoog (90t),
in de avondspits ligt dit percentage iets lager (60t).
Fignrur 3.1. Absoluut aantal verplaatsingen over de dag' 1983.
ZJUU
A
ALI.E VERPIAATSINCEN
B VERIJATSINCEN VAN VERKENDËN
i vtxputrstncËN vAN EN NAAR IIET
2000
jr
Ë
N
Í
R
L
r
500
r
000
E
r
P
L
H
T
)
I
N
ti
E
N
;'Si*---
46
',IERK
Absolute aantallen verpJ.aatsingen in de ochtend(À) en namiddagspits (B) , 1983.
ra.!
ra.r
.bq-b-dd*
,t@e&
.rÉts-4...F
rt.o
llttr It
lrxtr r.
tet-t
aboq--u8#
at-.Ar#
.w,p
Bron: Tacken & Mulder, 1985.
Het woon-werk verkeer genereert echter over de hele week
gezj.en niét de meerderheid van het aantal verplaatsingen. Het
blijkt dat vrijetijdsbesteding het grootste gedeelte van het
aantal verplaatsingen veroorzaakt. Ook zí1n in het weekend
gerniddeld meer mensen onderweg dan op werkdagen (Knulst, in
Kattenbêr9r 1989r p.38). Het verplaatsingsfreguentiepatroon
het
onderzocht in
onder werkende personen is
tijdbestedingsonderzoek (TBO). Het bfijkt dat in 1985 onder
werkenden slechts 23 (vrouwen met een arbeidsduur van minder
dan 20 uur per week) tot 46 procent (mannen met een
arbeidsduur van meer dan 20 uur per week) van het totaal
door
wordt
verplaatsingen
veroorzaakt
aantal
arbeidsaktiviteiten.
47
rabel 3.1. verplaatsingsfrequentiepatroon (per
week)
van
werkenden, 1985.
Àktiviteiten
Persoonscategorie
mannen
< 20 uur
betaalde arbeid
huishoudelijk werk
winkelen
opleiding volgen
recreatie
totaal
6,1
1,9
2,5
3,1
5
,2
(32*)
(10*)
(13*)
(17*)
(28* )
18,2 (100*)
DanÍren
>= 20 uur
vrouwen
< 20 uur
vrouwen
>= 20 uur
8,1 (46*)
1,3 ( 7*)
2,1 (12*)
0,4 ( 2*)
5,7 (32*)
4,3 (23*)
3,1 (16*)
5,0 (278)
0,5 ( 3t)
5,8 (3í*)
6,9 (36*)
1,9 (10*)
3,8 (20*)
0,6 ( 3t)
5,8 (3í*)
17,5 (100*)
18,8 (í00*)
19,0 (í00t)
Bron: TBO, NEA, 1988.
Ondanks dat de aandacht in dit overzicht primair uitgaat naar
het reispatroon over de dag moeten de effekten oP totale
mobiliteit niet uit het oog verloren worden. Omdat een
verandering in arbeids(tijd) patroon invloed heeft op het
voortvloeiende
hieruit
en
de
aktiviteitenpatroon
vermindering
rnogelijk
een
is
het
dat
ondanks
verplaatsingen,
gevolg
van het
in
spits
als
van het aantal verplaatsingen
de
ten
verplaatsingen
veranderde arbeidspatroon, het aantal
toeneemt.
zelfs
behoeve van overige motieven niet verandert of
Het is dus van groot belang om naast de beoogde ditekte
effekten van flexibele arbeid op verkeer en vervoer
(vermindering van het spitsverkeer) ook de inditekte effekten
(eventuele relatieve verhoging van de totale mobiliteit) via
een verandering in het aktiviteitenpatroon in kaart te
brengen. Vooral omdat flexibitisering van de arbeÍd naast een
instrument ter afvlakking van de verkeersspitsen soms ook
en
genoemd wordt als instrument ter beperking van nobiliteit
p.23;
(Golob
1991,
in Tacken,
emissie van schadelijke gassen
Atherton, 1982, p.23).
Een prognose van Schoonderwoerd (1985, P.34) gebaseerd
op TBO cijfers wijst uit dat bij verschillende varianten van
arbeidsduurverkorting de totale tijd die aan vervoer besteed
wordt op werkdagen zaI toenemen. Het blijkt dat het al dan
niet rekening houden met herbezetting geen invloed heeft oP de
uitkomsten (Schoonderwoerd, 1986, P.36). Het grootste effekt
heeft een vrije vrijdagmiddag (variant b, zíe tabel 3.2).
Hierdoor zaL het vervoer op vrijdag met maar liefst 62*
toenemenr êD het gemiddelde vervoer op werkdagen met 15t. De
vierdaagse werkweek met langere werkdagen (de gecomprimeerde
werkweek) za]- leiden tot een toename van het vervoer van
gemiddeld 8t bij een gelijkmatige verdeling van de nieuwe
írije dag over dè gehele week. Indien één dag in de week wordt
ingèsteld als nieuwe vrije dag voor iedereen, dan zou op die
aag net vervoer met 38t toenemen (zíe tabel 3.2 variant d).
rabel 3.2. Geschatte besteding aan vrijkomende tijd aan
vervoer voor de huishouding en voor vrije tljd bij
enkele vormen van arbeidsduurverkorting' bij
mannen, 1980 (uren).
soongerk
ui ir".r
va rvoc r
in
verb!nd
Rel
hul!houd ing'
op bet!êflende d!9
vr i Jdag
-
0.94
:,116
O,32
0, 44
-
O,23
0
c vrije naàndagochtend:
besteding 4 uur vrijkonende tijd op maandag 0,f2
0
d verkorÈing van 5 nalr
nat
PaocanÈan I
t/a
0,0{
Èotàle Èijdsbesteding aan
vervoer op naandag
EoEààl ,
vervoe!'
nuanói9
trng per eerxdag:
besteding 4 uur vrIJkooende t!Jd op uerkdagen 0.0{
totale ll jdsbesteding aan
vervoer op eerkdagen
(pêr eeek)
0,68
b vrlje vrijdagmiddag:
besteding 4 uur urijkonende tijd op vrijdag
totàIe ti jdsbesteding aan
vèrvoer op vrijdag
3
0,I0
,24
+0 .08
+0,76
o,76
l4
5,08
L,2t
+0, 12
,71
0, 95
0, 80
-0,69
+0.3t
0,94
?,.6
0.
0
a
langere eerkdagenl
besteding 8 uur vrijkonende tijd op een vrije
eerkdag (N:55), vêlninderd
net { uur lnkrinping door
tangeÍe eeÍkdagen (N:l?7) 0.28
totale tijdsbesteding aan
vêÍvoer op serkdagen
(per ï.ek)
0,68
5
,08
zljn da volgande!
a verko!ting per werkdag (N:3771
b vertenging van het vrije veekeinde door verkortlng van d! eerkdag op v!lidagnlddtg íN=282)
c verrenging vàn het vrije ueekeindè door vorkortinj van de frrkdrg op fiarndagochtend (N:276)
d overgàng vrn een viJfdaagse naar ean uirrdaag3a íaÍkvèrk naÈ llngasa vcrkdagcn ({r9 In
plaats van 5x8 uur)
Zoals voorspeld op grond vrn cros3-slctia-tn!l,y3a
verondarstel.ltng op grond van vorn rrbeidsduurvcrkorttng
v€lvoêr v@r de hui,shouding, t.b.v. de vrije tlJd an h"t
De beschouede volnen van a(beidsduurvarkorctng
Bron: Schoonderwoerd,
1986.
Bovenstaande tabel heeft alleen betrekking op r.rerkdagen. Dit
betekent dat er geen rekening is gehouden met eventuele
verschuivingen van aktiviteiten tussen dagen onderling of
tussen werkdagen en het weekeinde. Om een indicatie hiervan te
geven heeft Schoonderwoerd berekeningen uitgevoerd op basis
van de aanname dat het extra huishoudelijk vervoer op
werkdagen als gevolg van ADV in mindering zaL worden gebracht
van dit type vervoer op zaterdag. Omdat bij deze berekeningen
verschuivingen van en naar de zondag alsmede het vervoer in
verband met vrije tijd (dat juist in het weekend het merendeel
van de verplaatsingen uitmaakt) buiten beschouwing zí1n
gelaten kan de totale verschuiving niet uit onderstaande tabel
afgeleid worden.
49
Tabel 3.3. Geschatte gevolgen van verschuiving huishoudelijk
vervoer van 4aÉerdag naar werkdagen bij enkele
vormen van ÀDV' bij mannen, 1980.
rverkort rng
dag
(
uren
êxtra
totaal
totaal
vervoel
op zaEel)
vervoer
hele
neek
( uren
vetvoer
voor de
huishouding
)
maandag
| /Írr
vr i jdagr
(
a
I,
't,
b
L,20
7
c
20
20
7
d
I
a
3
l,
I,
uren
,56
,04
o,?2
,56
o
O,L2
7,56
,28
ver-
ing
Eotaal
vervoer
op
zaterdag
( in procenten)
ander
ver-
ander ing
totaal
vervoer
hele
l,eek
( in Procenten)
)
-5
+I
-27
+6
-23
+I
-r0
0
voor onschrijving vormen arbeidsduurverkorting (a E/n d) zie
rabel 3.4
Personên die maandag t,/rn vri jdag erke dag ten Íninste 5 uur
hebben geeerkt
waarden ontleend aan raber 3.2
Bron: Schoonderwoerd,
1
986.
Overigens bfijkt dat de voorspelde toename aan de tijd besteed
aan vervoer als gevolg van ADV sterk afhangt van de aannamen
die gemaakt worden over de verandering van het
aktivi{eitenpatroon (K1ok, 1986, p.485). De uitkomsten van het
onderzoek van Schoonderwoerd waren gebaseerd op de
veronderstelling dat de toekomstige ADV-ers hetzelfde
verplaatsingspatroon zullen hebben als mensen die oP dit
rnomént al mlnder uren werken. Een onderzoek van van der Hoorn
(in Klok, 1986, P.485) naar de effekten van ADV op vervoer
wees een veel kleinere toename van de tijd besteed aan vervoer
uit dan het onderzoek van Schoonderwoerd. Hij was echter
uitgegaan van een ProPortionele verdeling van de extra vrije
tijá óver een aantal altiviteiten die voorheen ook al verricht
werden.
Er zijn nog veel meer veronderstellingen tnogelijk. zo
merkt de r,aáge (ígAO, p.36) oP dat in de Verenigde Staten is
gebleken dat de gecomprimeerde srerkweek het hebben van een
Éweede baan in de hand werkt. Blijkbaar hebben mensen hier op
dag(en) een bijbaan en besteden zíi hun extra
hun extra vrije-helemaal
niet aan winkelen' recreatie of
tijd
vrije
huishouden.
van het
Het door Schoondervtoerd voorspelde gelijkblijven
wordt
werkweek
totale vervoer als gevolg van de gecomPrimeerde
(1982)
ín de-bevindingen van Atherton e.a.
'
niet teruggevonden
Hij deed -ónderzoek naar de effekten van de gecomPrimeerde
weikweek op het wekelijks reisPatroon van het gehele
huishouden, op basis van een exPerÍment in Denver onder ruim
ZOO0 werknemers. Hiervoor deed ftij twee metingen: een vóórdat
50
Uit
de gecomprimeerde werkweek ingevoerd werd en een daarna.
leiden
gecomprimeerde
werkroosters
dat
zíjí, ondèrzoek bleek
toÉ een reduktie van het totaal aantal voertuigrmijlen (Vehicle
Miles of Travel) per lreek per huishouden. Dit werd níet alleen
veroOrzaakt doOr een afname van het wOon-werk vervoer, maar
ook door een afname van het vervoer als gevolg van andere
aktiviteiten. Zowel niet woon-werk vervoer dat voorheen
plaatsvond op werkdagen (winkelen, artsenbezoek) als in het
weekend (recreatie) werd bij invoering van de gecomPrimeerde
werkweek verschoven naar de vrije dag.
De (voorlopige) uitkomsten van een onderzoek naar de
mobiliteitseffekten van telewerken wijzen uit dat ook de
totale mobiliteit als gevolg van telewerken zaL verminderen
(HCG, 1991 B, zie ook paragraaf 21. Werknemers die nededen aan
het experiment telewerken van het Ministerie van Verkeer en
Waterstaat maakten in het totaal gemiddeld 17t minder
verplaatsingen maken dan voorheen. Dit is zowel het resultaat
van een daling van de woon-werk verplaatsingen (gemiddeld 17t)
als een daling van ritten voor zakelijke en overige
aktiviteiten (respektievelijk gemiddeld 29* en 14t daling).
Ook het totaal aantal ritten van huisgenoten van telewerkers
bleek verminderd te zijn (met gemiddeld 10t).
Figruur 3.2. Aantal voertuigrmijlen (Wf) per huishouden voor en
na Ínvoering van de gecomprimeerde werkweek.
-
F
J
4
t
TIEEXEND
TEETDÀY
TRAVEL
I{EEXDÀY
-
xoN-wonrD
'RAVEL
INCI.UDING
x)Rx'
' ff::!"I"i'InH *"H;'"::'"::':l.T $.iïI'ï*'aavarrl ÈrlP Pulpolar.
b l.cckóay llon-trart til? tnclud.t thc toÈrl l'l+? of
tour tor vhich rcrk v.! not lire'd r!'ny
ho-Érit
ona of Èh. ÈriP PurPo.t3.
Bron: Àtherton, 1982.
Bij een vergelijking van de effekten van de verschillende
arbeidsregimes op de vervoerwijzekeuze en het reispatroon over
de dag moet êrr wat betreft het verklaringsmodel, onderscheid
gemaakt worden tussen het arbeidsregime van de variabele
werktijden en de andere regimes. Het onderscheid wordt
51
gevormd
van het keuze-element. Bij variabele
door de aanwezigheid
-de
individuele keuzevrijheid ten_ aanzien van
werktijden maakt
in te
à. ,erÍtiid het mogetijk flexibel op de verkeersdrukte
de
werkgev-er
bep'a11
springen. Bij aáaerè varianten
de
door
bepaald
hier
keuze
wordt
wèrXtíjaen. D; individuele
invloed
ook
kan
Dit
belemméringen die de werkgever oplegt.
hebben op de verkeersdrukte maar laat de keuze van de
individuele werknemer buiten beschouwing.
Er is veel onderzoek gedaan naar de vertrektijdkeuze van
mensen met variabele werktijden. De vertrektijd bepaalt in
grote mate de eindtijd en omgekeerd (Tacken, 1986r P.151. U+t
ónderzoeken blijkt dát mensen bereid zijn hun begintijden te
veranderen om de verkeersdrukte te ontl0pen (small ' 1982;
Hendrickson & Planck, 1984i Tacken, 1990; HCG, 1991 À).
Hierbij is men eerder bereid de vertrektijden te vervroegen
dan tJ verlaten. Hierbij moet echter rekening gehouden worden
met het feit dat de hoeveelheid verkeer tijdens de spitsuren
niet gelijk is aan de potentiëte hoeveelheid verkeer oP dit
tijdstip. Het verschil wordt gevormd door de latente vraag;
veikeer dat idealiter wel gedurende de spitsuren van het
hoofdwegennet gebruik zou willen maken, maar die als gevolg
van congestie als het gtare is weggedrukt naar andere
tijdstippen (HCG, 1991 , p.21. Een verandering van de begintijd
om de verkeersdrukte te ontlopen zaL zowel de latente vraag
vergroten als de verkeersdrukte verminderen. Deze twee
effekten lijken tegen elkaar in te werken omdat
congestievermindering via de latente vraag kan leiden tot meer
spitsreizigers (Small in HCG, 1991 A' P.6).
De keuze van de werktijden is afhankelijk van een aantal
faktoren. De drukte op de wê9, de drukte op het werk, het
ochtend- of avondmens zí1n en de dienstregeling van het
openbaar vervoer zijn de meest genoemde faktoren, die bepalen
op welke tijd men met werken wil beginnen. Ook de duur van de
rèis en de mate waarin men met files te maken krijgt speelt
een rol (Tacken, 1990, p.63). Het blijkt dat mannen een anders
gemotiveerde werktijdkeuze hebben dan vrour,ten. Hierbij speelt
het traditionele rollenpatroon duidelijk door (facken, 1989,
p.13). Voor mannen wordt de keuze bepaald door het werk zeLf
terwijl voor vrouwen de gezinssituatie belangrijk is. Na
werktijd liggen er thuis nog taken op hen te wachten, waardoor
de eindtijd zeer consequent aangehouden wordt. Bij
flexibiliseiing van de werktijd bestaat over het algemeen de
omdat men
neiging om vroeger te beginnen en te eindigen. Dit(Per
dag of
werktijd
de
van
het
einde
op
vrije
tijd
stréefÉ de
per week) te concentreren, zodat men meer aaneengesloten vrije
tijd overhoudt (Tacken, 1989, p.33).
Een vrije keuze van de werktijden zal men vrijwel steeds
na enige tijd voor zichzelf in vaste tijden uitmonden. Er
bestaat echtér een verschil tussen deze geplande werktijden en
verkeersdrukte vormt
de feitelijk gerealiseerde werktijden. De
(uitslapen,
arts- of
faktoren
naast allérlèi incidentele
tijden,
voor
afwijkende
tandartsbezoek e.d. ) een verklaring
vervelend
als
verkeersdrukte
waarbij alléén vertraging door de
word eivaren. Ongeveer 30t van de variabel werkenden komt niet
aan op de geplanáe tijd (Tacken, 1990, P.741 .
52
oP verkeer
Vergelijking van de effekten van de arbeidsregimes
is ven
hoogte
de
men
op
mogetijk
als
alleen
dus
is
lervóer
en
de verklarende variabelen bij de vertrektijdkeuze en de
feitelijke variatie in werktijden voor alle verschillende
arbeidsíegimes. Ook is het beLangrijk de effekten op de totale
nobiliteiÉ in het oog te houden, en niet alLeen te kijken naar
de effekten op de verkeerspieken. Er bestaat vooralsnog gegn
duidelijkheid over het effekt oP de totale nobiliteit van de
verschillende vormen van flexibele arbeid.
3.2. Reispatroon over de dag.
Over de invloed van een aantal regimes van flexibele arbeid op
het reispatroon over de dag zí1n een aantal studies
verschenen. Er is voornamelijk onderzoek gedaan naar de
invloed van arbeidsduurverkorting (ATV, deeltijdarbeid),
variabele werktijden, telewerken en rooster-, ploegêÍl-r en
afroepdienst op de spitsen. De spreiding van het reispatroon
over de gehele dag voor de verschillende arbeidsregimes is
weinig onderzocht. Hierdoor hebben de studies vaak alleen
betrekking op woon-werk ritten en is het reispatroon over de
dag voor niet woon-werk ritten moeilijk te achterhalen.
Een analyse van Tacken (1989, p.19) op basis van de
Paneldata van het Longitudinale verplaatsingenonderzoek (LvO)
wees uit dat de voltijder met vaste werktijden het meeste
deelneemt aan het spitsverkeer. Hij heeft de minste
mogelijkheden om de drukte te ontgaan. Van voltijders met
variabele werktijden is slechts voor 40t met enige regelmaat
tijdens de spits onderweg. Naarmate men meer mogelijkheden
heeft om de tijd te spreiden neemt de deelname aan het
spitsverkeer af (zie deeltijdwerkers met variabele werktijden
in figuur 3.3). Hieruit blijkt dat arbeidsregimes als
deeltijdarbeid en variabele werktijden wel degetijk invloed
hebben op de verkeerspieken omdat de mensen de verkeersdrukte
proberen te ontlopen. Dit stemt overeen met de bevindingen van
Jones e.a. (1980, p.4). uit zijn onderzoeken blijkt dat ook in
de VS werknemers variabele werktijden gebruiken om de spitsen
te omzeilen. Hierdoor lopen zíj enkele minuten reistijdwinst
voor auto- en
op (gemiddeld 9 minuten per rit
carpoolgebruikers en 6 minuten voor openbaar vervoer
gebruikers) en hebben zij geen last van de drukte op de ï99 of
ín het openbaar vervoer. bver het algemeen wil men vóór de
piek op het werk te zijn om eerder te kunnen eindigen.
53
Figruur 3.3. Deelname aan piekverkeer van werkenden naar soort
en omvang van de werktijd, 1 985.
% werkenden in Piek
70
60
4O
30
20
10
al
t
ijd
mees
tal
soms
Nl pt vast
E ot variabel
I Ít uast
l---l tt varuabel
Bron: Paneldata in Tacken, 1990.
over
Een onderzoek uit 1986 van ÀGB Dongen geeft infonnatie
(rooster-,
anders
en
vastehet aantal verPlaatsingen van
ploegen-, en áfroepdiénst) werkenden, waarbij - onderscheid
Het blijkt dat- de
|e.aáXt is naar vofiiia- inen deeltijdarbeid.
genaakt
de sPits
áeeste verplaatsingeá
. worden door
overeen met
Dit
stemt
voltijdwerkriemers mèt vaste werktijden.
(1989,
Tacken
van
de résultaten van bovengenoemd onderzoek worden.tijdens
de
p.f9Ll. Door deeltijders mét vaste werktijden
verplaatsingen gemaakt, waarbij er een
iieknren minder
invulling Yan
ànderscheid valt *aar te nemen naar vaste
werktijden
met
deeltijdarbeid. Van de categori.e werkersmaar
dagen
halve
niet
maken áeeltijders met die minder dagen,
werken gemidáetd het minst aantal ritten in de spits.
$lerkers met ploegen-, roostê!-r en afroepcontracten
maken over het geheei ge2íen minder verplaatsing.e_n in de spits
Voltijdwerkers die
dan werkers lnet váste werktijden.
de helft minder
hierbinnen vallen maken gemiddeld
werktijden' Voor
verplaatsingen dan voltijders_ _t9t vasteritten
97* tot 57t
aeeitijders bedraagt het gemiddeld _aantal
Binnen de
werktijden.
vaste
met
aeertijaers
van die van
geldt
weer dat
werkers
afroep.
en
ploegen-rro-oster-,
cá-egorie
maken
spits
in
de
ritten
minder
gemiddeld
de dêeltijàwerÉers
54
het minst aantal
dan de voltijdwerkers. Ook hier wordt minder
dagen' maar
die
deeltijders
door
verplaatsingen-gemaakt
werken.
dagen
halve
niet
Tabel 3.5. Gemiddeld aantal ritten per werkdag Per persoon'
met
voor werkers met vaste dagen en werkers
rooster-, ploegên-r enlof afroepdienst (rrPra),
1
986.
vast/deeltl vast/deelt2 vast/deelt3
ma-vr
totaal vast/volt
ochtendspits
0,77
0,69
0,97
0,92
0,75
0, 68
0,72
0,27
0r 40
0, 38
1,46
1
,88
1r{3
I ,00
0,79
avondspits
totaal spits
rrpra/deeltl rrpra/deelt2 rrpra/deel3
ma-vr
totaal rrpra/volt
ochtendspits
avondspits
totaal spits
0,77
0,59
0,52
0, 46
0, 46
0, 36
0, 43
0, 54
0,27
0,23
1,46
0,98
0,82
0,97
0, 50
= qeelE,aJqer,
= deeltijder,
= deeltijder,
Bron:
AGB
n1,
we I
we I
nlnoer oagen' en
halve dagen maar niet ninder dagen werkend.
minder dagen naar niet halve dagen werkend.
Dongen, 1986.
De effekten van ÀTV op de vervoerspieken zí)n bestudeerd door
Hiertoe werden eerst
& Mulder (1986).
Tacken
verplaatsingsprofielen voor werkenden met een 'rvolledige
werÉdag", éeá "?-urige werkdag" en een "4-urige ^werkdag"
vastgeételd. Dit gebeurde op basis van de OVG enguêtes uit
1983 (CBS). Op basis hiervan worden de effekten van enerzijds
per dag korter werken (van 8 uur naar 7 uur Per dag, variant
a), en anderzijds een vrije vrijdagniddag (variant b) oP de
wordt
ritspreiding over de dag in 1990 berekend. Daarbij (allen
1990
in
aangènomen dat de toekornstige ATV-ers
votÈijawerkers in 1983) hetzelfde verplaatsingsgedrag zullen
hebben als de ?-uur werkenden ín 1983 bij variant a, en de 4uur werkenden (op vrijd"g) bij variant b.
Het blijkt dat het totale verplaatsingspatroon over de
gehele dag sterk bepaald wordt de verplaatsingen van de 8-uur
werkenden. Voor deze categorie is er de minste rek in tijden,
zodat er meer concentratie van verplaatsingen aan het begin en
het einde van de werkdag plaatsvindt. In de ochtend ligt de
piek van de 8-uur werkenden tussen 7.15 en 8.15 uur. Voor de
7
I
Een ha'lve dagen werker
Een
is
ienund die
gig! treeft
ganerkt op minstens één van de rerkdagen (ma-vr).
hal"e dagen nerker is ienand d'ie tooguit één periode (ochtend of niddag) per rerkdag heeft
ganerkt.
55
7-uur- en 4-uur werkenden ligrt deze iets later. Kennefijk
zitten zíj 's middags ruimer in de tijd waardoor zíi iets
later naar hun werk kunnen vertrekken. De 4-uur werkenden
hebben veelal de neiging om de 4 uur te concentreren in êên
dagdeel. Daarom is het aandeel in het totaal aantal
verplaatsingen van deze groep rond het middaguur het grootst.
Figruur
3.3. Àbsoluut aantal verplaatsingen over de dag van 8-,
7-, en 4-uur werkenden, 1983.
,i
,l
,i
li
ti
;
J
N
T
q
I
250
L
L
Í
)
r
N
I
)u
I
6
N
i00
A,.td.iiltil |oo' ,uctÀ.lau'llassc € uur
E lctd<íury cco' uctk'JtLuLi.uss< 7 u'rr
'- ltt')el,rtg 'cc, u (rlJ,1uri(4rsí d uu,
56
Àbsolute aantallen verplaatsingen in de ochtend(À), niddag- (B), en naniddagspits (c) , 1983.
f,
I
i
.!o i
I
I
t,t
't
'\.-'1
í
/\
u
\
.ej
i
I
rl
I
I
I
I
!l
tÈg--|rdá.3t-k-á.db.-
c
Bron: Tacken & Mulder, 1986.
De effekten van Aw op de verkeerspieken zí1n weergegeven in
tabel 3.4. De mate van herbezetting brijkt óok hier een zeer
geringe invloed te hebben op de uitkomsten. Door de invoering
yan de ?-urige _werkdag zullen de verpraatsingen later op gang
komen. Er treedt een grotere spreiding van áe verplaatèiágeí
over de dag op. Het totaal aantal verpraatsingen neemt tóe,
wat een gevolg is van het feit dat de z-uur werkenden in 1993
meer verplaatsingen maakten dan de voltijdwerkers in ditzelfde
Jaar. omdat gebleken is dat bij ÀTV zeer weinig mensen per dag
korter wilren werken en als dat dan toch moet, írijweÍ
iedereen ervoor kiest om eerder op te houden is het
57
waarschijnlijk dat de situatie neergegeven in variant a in
1990 nooit gerealiseerd is.
Invoering van de vrije vrijdagrmiddag geeft op de overige
werkdagen (maandag tot en met donderdag, niet lteergegeven in
tabel 3.4) iets meer verplaatsingen te zien. Op vrijdag valt
de ochtendspits iets later, terwijl in de middaguren rond
12.00 uur en 14.00 uur extra pieken te verwachten zí1n. In de
het redelijk
namiddag rond 16.30 uur tot 17.00 uur blijft
druk, omdat men kennelijk andere dan werkverplaatsingen gaat
maken. Hierbij is geen rekening gehouden net verschuiving van
de weekendverplaatsingen naar vrijdagrmiddag, waardoor het
aantal verplaatsingen in de namiddagspits beduidend hoger zou
kunnen uitvallen (Tacken, 1986, p.49).
Tabel 3.4. Àantallen verplaatsingen in de spits in 1990 met
ATV in vergelijking met de aantallen in 1983 en in
1990 zonder ÀTV (1990 zonder ATV = 100).
1983 1990 (geen ÀTV)
1990 Àrv (À) 1990 Àrv (B)
tijdstip
7.00
8.00
9.00
12.00
13.00
14.00
6.00
17.00
18.00
1
690
936
1241
1
705
1979
526
2155
1529
1268
s33
575
1 708
(ít3)
2183
(t 12)
1
1
541
167 1
1
1
1 901
221 4
127 4
1 943
2263
1 302
1
7s)
(t09)
(t21)
735
505
1 837
500
1
(
221
1
1257
(102)
(108)
(
(
e8)
e7)
499
2175
't378
( 71)
(tt0)
2068
't827
(13s)
(107)
223',!
fi 16)
(t3t)
1 995
2017
1289
( 8e)
( 9e)
(í03)
1990 ATV (A)= 7-ur19e nerk6lag.
'1990 ATv (B)=
vrije vrijdagrrniddag, aantal verplaatsingen alléén op vrijdag.
Bron: Tacken & Mulder, 1986.
Het eerder genoemde onderzoek van Àtherton e.a. (1982, zíe
paragraaf 1 ) geeft ook informatie over de effekten van
gecomprimeerde werkroosters op de spitsen. De verkeerspiek in
de ochtend werden enigzins afgevlakt en verschoof van 8.00 uur
naar 7.00 uur. Ook de avondspits werd afgevlakt en kwam een
uur later op gang. Hieruit concludeert Atherton dat het oP
grote schaal invoeren van de gecomprimeerde werkweek de
verkeerscirculatie in het Central Business District kan
verbeteren.
58
Figruur 3.4. Aankomst- en vertrektijden van bedrijven in het
CBD waar een gedeelte van het personeel (gemiddeld
65t) een gecomprimeerde werkweek heeft.
oóo
g60
Êsq Prlor to Colp8aarad
Nl ïork SclEdsl.r
F
Í-l
E
-
:t0
Ër0
Á
o
-LO
i.o
ts
c.
o
h
o
"lo
o
iio
rrtn colpr..r.d
llork schedul.
Fto
,20
o
ro
o
É
9ro
É
E
alo
r(X, a.I
It
lrRtvÀl. ttlll
t:(P
t:
DAET*IURE
l:qo
5:10
6:00
'IXE
Bron: Àtherton & Scheuerstuhl & Hawkins, 1982.
De invloed van telewerken op de verkeerspieken is onderzocht
door HCc (1991 B). Aan de hand van een experiment bij het
Ministerie van Verkeer en Waterstaat dat in april 1990 gestart
is, zí1n vier metingen verricht naar de verschuivingen in de
nobiliteit die optreden onder invloed van telewerken. Bij de
drie tijdens-metingen sprake yras van enige variëteit ten
opzichte van de nul-meting. Het blijkt dat de aanvankelijk
sterke daling ten opzichte van de nul-situatie steeds kleiner
wordt. Daarom is besloten een extra vijfde neting uit te
voeren om te bepalen op welk niveau de mobiliteit zich bij
telewerken zaL gaan stabiliseren. De hieronder vermelde
resultaten hebben alleen betrekking op de eerste vier
metingen. Het uiteindelijke
resultaat van het onderzoek
(inclusief de vijfde rneting) is nog niet bekend.
Het aantal ritten van telewerkers in spitsuren blijkt
sterk gedaald te zí1n (gemiddeld 19t). Vooral in meting 4 is
een sterke daling in het aantal spitsritten te zien. Het
van telewerkers in de daluren vertoont
aantal ritten
daarentegen, na een daling bij meting 2 en 3, een sterke
stijging in meting 4 (de gemiddelde daling bedraagt 16t). Bij
de huisgenoten is het aantal ritten tijdens de spitsuren
nauwelijks afgenomen, en zí1n het juist de ritten in de
daluren die steeds meer afnemen, met een gemiddelde daling van
1 3t.
s9
naar tijdstiP
Figruur 3.5. Veranderingen in het aantal ritten
voor telewerkers en hun huisgenoten
Ritten tuLdr sPits/dal
Teleryedctt
Ritten naar spits/dal
l{ulsgenoten
o
_______
70
J.tt Jul 4.9
r990
1990
.+|Í|ata
+
+al.
altlt
-- óll
Bron: HCG, 1991 B.
3. Venroervijzekeuze.
Ook de effekten van de meeste flexibele arbeidsvormen op de
vervoerwijzekeuze zijn nog niet precies bekend. Er is
voornamelijk onderzoek gedaan naar de invloed van variabele
werktijden op met name carpoolen. Ook over de effekten van de
gecompiimeeráe werkweek en telewerken is een en ander
verschenen. Van de rest van de in hoofdstuk 2 behandelde
vormen van flexibele arbeid is niet bekend of zíi invloed
hebben op de vervoerwijzekeuze. Aan het eind van deze
paragraaf zaJ- ingegaan worden oP de vraag of er conflicten
zijn tussen de vtens naar flexibilisering en de wens naar
verminderd autogebruik, en wat de kansen zí1n voor het
openbaar vervoer en carpooling bij flexibilisering van de
3.
arbeid.
uit het tijdbestedingsonderzoek (TBO) van 1985 wijzen
met een werkduur van meer dan 20 uur Per week
mannen
uit dat
voor het woon-werk verkeer relatief en absoluut het meest van
de auto gebruik maken. Vrouwen met eenzelfde werkduur
gebruiken echter relatief en absoluut het vaakst het openbaar
vervoer om naar het werk te komen. Bij vroulten is het aandeel
Gegevens
van het autogebruik in het woon-werk vervoer 40t tot 43* en
het aandeel ván het OV op 10t tot 16t. Voor mannen liggen deze
Bijna de
cijfers respektievelijk op 49t tot 63* en 3t tot 7*.van
minder
arbeidsduur
een
met
mannen
neÍft van dè vrouwen en
bij
het
werk.
Ook
naar
lopen
dan 20 uur per week fietsen en
percentage
is
dit
per
werken
week
vrouwen die heer dan 20 uur
60
aan de hoge kant (40t tegenover 28t voor mannen met dezelfde
arbeidsduur).
Bij deze gegevens moet men zich echter de vraag stellen
wat de relatie- iê tussen arbeidsduur en vervoerswijzekeuze.
meer voor de hand liggend dat, hier
Het lijkt
de
vervoersÍiJzekeuze bepaald wordt door achterliggende sociaaleconomische kenmerken.
Tabel 3.8. Gemiddelde frequentie Per vervoerwí)ze voor woon-
werk verkeer naar arbeidsduur (per week)
van
werkenden, 1985.
Vervoerwijze
Persoonscategorie
mannen
< 20 uur
auto/notor
bronmer
openbaar vervoer
lopen/fietsen
totaal
2,7 ( 49* )
. (.)
0,2 ( 3r)
2,7 (48t)
5,5 (1oo*)
nannen
>= 20 uur
4,9
0,2
0,5
2,2
7,7
(63*)
( 2*)
( 7t)
(28*)
(100*)
vrourten
< 20 uur
1,7 (40*)
0,1 ( Ít)
0,4 (10*)
2,0 (49*)
4,1 (100t)
vrourten
>= 20 uur
2,8 (43*)
0,1 ( 't*)
1,0 (15*)
2,6 (40*)
6,6 (l0o*)
Bron: TBO, NEA, 1988.
In de VS is vooral door Jones e.a. (1977, 1979' 1983)
onderzoek gedaan naar de effekten van variabele werktijden
(I'flex-time") op onder andere de vervoerwijzekeuze van
werknemers.
Een onderzoek uit 1977, naar aanleiding van de
introduktie van variabele werktijden bij het "CaLifornia
Department of $later Resources" in 1974 wees uit dat 1lt van de
576 werknemers na de introduktie hun vervoerwijzekeuze
veranderd hadden. De meting vond plaats drie jaar na invoering
van variabele werktijden. De verandering van vervoer$tíize werd
gevormd door een 15t groei van het openbaar vervoer ( is
hetzelfde als "transit"), een 9t groei van het carpoolen en
een 20t daling in het individueel autogebruik. Het bleek dat
variabele werktijden vooral gunstig uitwerkten op carpools
voor mensen met dezelfde herkomst maar verschillende
bestemmingen. Voorheen was de vorming van dit soort carpools
moeilijk omdat de begintijden van het werk niet op elkaar
aansloten.
Ook een onderzoek in 1979 onder een aantal bedrijven in de
"San Fransisco Bay Area" wees uit dat variabele werktijden
invloed hadden op de vervoerwijzekeuze van werknemers. 10t tot
20t van de werknemers veranderde van vervoerwí1ze na de
introduktie van variabele werktijden (in het midden van de
zeventiger jaren), waarbij de verschuiving naar het carPoolen
de belangrijkste r.ras. Ook hier bleek dat er veel mogelijkheden
waren voor het carpoolen oP bestemmings-basis. In drie van de
vijf bedrijven groeide het gebruik van openbaar vervoer. Omdat
er geen vaste begintijden meer gehanteerd werden konden de
61
nu afstemmen op (9'
werknemers hun begintijden
- het openbaar
vervoer. In geen van de
onbetrouwbaarnáid van)
blijkt
gevallen groeide het individieel autogebruik. Hieruit
niet
forenzen
wêrktijden
dat door de invoering van variabele
1i99en
laten
links
massaal het càrpooleí en openbaar vervoer
om over te Àtappen op het meer flexibel individueel
autogebruik.
Tabel 3.6. Verandering in vervoerwijzekeuze als gevolg van de
invoering van "f1ex-time" bij 5 bedrijven in
Californië,
voor invoering
na invoering
-
ttdrive alonett ttshared ridett tttransit9rr
nodal split
Lawrenee Berkely
1979
Labratory' N=392.
22*
50*
26t
45t ('10*)
Caftrans, N=153.
271
voor invoering
20t ('26*)
na invoering Chubb-Paeif ic Indenrtity, N= í 52.
3t
voor invoering
1t (-67t)
na invoering
43t
55t
(+18*)
(+2Bt)
71t
72* (+ l*)
Standard OiL, N=88.
15t
2+
voor invoering
17t (+13*)
1t (-50*)
na invoering
Metropolitan Life Insuranee Conpany, N=30917*
6t
voor invoering
18t 1+ 6t)
3t (-50t)
na invoering -
13t
14t
(+
rrotherrl
15t
88)
(
0t)
2* (
08)
1sr
281
2+,
201
6t
80t
3t
4t
(+33t)
75t
2t
(
23* (_22*)
21+ (+ 5t)
78* (- 3t)
772 (+ 3E)
6r ( 0t)
2+
0*)
Bron: Harrison & Jones & Jovanis, 1979-
Bij een evaluatip van het "Nationa1 Ridesharing Demonstration
prógt"r (NROp)"10 bleek eveneens dat variabele werktijden
zín
positieve
carioolsystemen op herkornstbasis in
echter
beïàvloeáden. Carpóolsystenen op bestemmingsbasis
(Ferguson,
1990,
bntmoedigd
werktijden
werden door variabê1e
ne.gatief
een
blijkt
systemen
p.181). Invoering van "flex-time"
' Een
effekt te hebbe-n op bestaande "iidesharing programs"
invoering
door
(1983)
dat
uit
wees
onderzoek van wegmann e.a.
"Employervan variabele wárktijden in Tennessee het lokale
was een
Dit
werd.
ontwricht
Based Ridesharing Plogram"
en
bussen
waarbij
projekt
grootschalig werÉnemerJ-gericht
(van
werktijden
de
na
en
voor
vlak
Éestelbusjeé de werknemers
g.00 uur 1ot 4.45 uur) aan- en afvoerden. Na herindeling van
de dienstregeling bleek dat een aantal voormalige
9
oo"nb"a" Vervoer.
10
in
E.n proiekt ter bevordering van het car-r van- en buspoo'len
de VS. Het werd uitgevoeÍd tussen januari 1979 en decenrber 1981.
62
in
zevêntiên versch'il]ende gebieden
ttridesharing" deelnemers overgestapt waren oP met
name
carpoolen en individueel autogebruik.
Een onderzoek van Ferguson (1990r P.194) wees
zijdelings "i!
autogebruik
dat voltedig flexibelá werktijden het individueel
openbaar vervoer gebruik
bevorderen en carpoolen án
Variabele r,rerkti jden waarbi j de werknemer voor
ontmoedigen.
-tijd
zí1n werktijden vastlegt hebben een positief
iáttg.t"
ondal hierdoor betere afspraken gemaakt
eftéft op èarpooÍing,
-de
kunnen iorden- met
"carpool-partners". De gecomPrimeerde
werkweek heeft een ontmoedigend effekt op het openbaar vervoer
gebruik omdat de service vàn het openbaar vervoer buiten de
piekuren tekort schiet.
Deze laatste uitspraak stemt niet overeen met de
bevindingen van Àtherton e.a. (1982r P.28). Hij concludeert
uit zí1n onderzoek (zíe ook paragraaf 2l dat de gecomprimeerde
werkweék een geen invloed heeft op het percentage werknemers
dat via de "tiansit mode" naar het werk komt. Bedrijven in het
CBD lraar de gecomprimeerde nerklreek was ingevoerd hadden een
toename van ópenbaar vervoer gebruik van 11t (van 28* naar
31t). Het verlchil met de controlegroep (bedrijven waar de
gecomprimeerde werkweek niét ingevoerd was) was minimaal (zí1
Ook
lanen- een toename van 16t (van 32* naar 37t) te zien). met
íoor bedrijven gevestigd buiten het CBD was het verschil
de controlágroep minimaal. Voor beide soorten bedrijven werf
er vrijwel geen verandering in het openbaar vervoer gebruik
geconstateerd.
van invoering van de
werkweek op het openbaar vervoer.
Tabel 3.7. Invloed
gecomprimeerde
Trrnsit }lodc Shlrc
AÍt€t
Bcíore
At€ncy
Non-CDD
PaÍticip. ling
Nonpraliclpalmt
c8l)
Perticipattng
Nonparttutpattng
lr75
42{
308
f84
2
4
28
32
ro58
.009
4
374
2t4
3l
t7
3
Bron: Atherton & Scheuernstuhl & Hawkins, 1982.
Freas e.a. (1991 ) constateren dat Variable ttlork Hour Programs
(WfH) een ontmoedigend effekt hebben oP het individueel
autogebruikr êD het carpoolen bevorderen. Onder WilH vallen
variábele werktijden én de gecomprimeerde werkweek.
Aan het einde van het zes maanden durende experiment in de
carpoolers gestegen van
"County of Ventura" was het percentage
en het percentage
8t naár 13t (een verandering van +62*1,
(een
verandering van
autogebruikers gedaald van 82* naar 77*
in effekten van
was
geen
onderscheid
er
dat
bleek
Het
5t).
53
werktijden als
verschillende vormen van \nffi. Zowel variabele
aé-óááorprimeerde werkweek bevorderden het carpoolen'
ter
van telewerken op de ve-rvoerwi jze\eu-ze komt
De invloed
-in trethet
iCC rappgr! tt"át de mobiliteitseffekten van
"pr"ïà
tetewerketi- (1990 B, zíe ook Paragraaf ..2). Het is
éipéiirà"t
gebruik. maken van
éóht.r niet géÉéer duidelijk ót telewerkers
dat er voor
blijkt.
Ífel
voorheen.
andere vervoerwijzen dan
van
h_et
inzí1n
dalingen
telewerkers sysiárnatische
.gebruik
het aantal ritten met de
aIIe vervoerrniddelen. De daling vanzoweL
bij _ au-t-opassSgiers
sterkit
,
auto is nierUii-"f"het
De
(gemiddel'd
autobestuurders
íóèriaa"fa -3bt) .rranbiiiet ov gebruik- bedroeg -16t.-19t)'
bij
ook
àËriááàra" aaringhuisgenoten gras er een steike daling te zien in het
á;6ó;Éruik (gerniddeld 26t voor autopassagiers).
naar
het aantal ritten
Tabel 3.8. Veranderingen in
huisgenoten"
hun
en
,r"r*to.t idáef bij telewerkers
Ritten Ítaar wrvoermiddêl
Ritten Ílaar vervoermiddel
Huisgenoten
TeleweÍl<ers
AOí l.ay
J|'1
|tr
Af
fí
1990
uay ntl
Jul An
1990
Bron: HCG, 1991 B.
blijkt dat d.e vraag of er
Uit bovenstaand literatuuroverzicht
wens
flexibilisering en de
conflicten ztjn tussen de wens naarmet
ja':
of
een volrnondig "
naar vermindJrd autogebruik niet de bronnen
elkaar op enkele
"neeo' beantwoord kan
punten tegensPreken
Íorden, omdat
e9n
erop dat variabele werktijden
Het fijfct
te
hoeven
hand
de
in
ni_e_t
áutogebruik
vermeerdering í"n het
het
van,
daling
een
zelfs
is
geva1lên
werken. In "o**ig.
ten gunste van het
individueel á"i"éuru]i* geconstateerdde mate
ltlaarschijnlij.k.s-pee1t
openbaar vervoer en catpooling.
van
rigide
Meer
j
ro1.
een
nierbi
.rà. f lexibiliteit
-vormen
me!
op
hebben
te
effekt
beter
variabefe rerpllJáen bliiËen een flexibele vormen. Voora1
carpoolinf dan volledig
"á*"-64
carpoolsystemen op herkomstbasis sLuiten goed aan oP variabele
werktijden. Ook openbaar vervoer kan een aantrekkelijk
aLternatief zíjn, omdat de werktijden aangepast kunnen worden
aan de dienstregeling van bus of trein.
Flexibele arbeidsvormen als de geconprimeerde werkweek
en afwijkende arbeidstijdpatronen lijken logischerwijs sanen
te gaan met een vermeerdering van het autogebruik. Woon-werk
verplaatsingen worden bij deze arbeidsvormen vooral gemaakt
buiten de pieken (bii sommige vormen ook 's avonds of 's
nachts), juist de uren waarin het, openbaar vervoer vaak tekort
schiet. Omdat in deze regimes de werktijden vaststaan kunnen
deze niet aangepast worden aan de dienstregelingen. Uit
sommige literatuur blijkt dat de gecomprimeerde werkweek geen
ontmoedigend effekt heeft op het openbaar vervoer en zelfs het
carpoolen bevordert,
en het individueel autogebruik
terugdringt.
Over de invloed van de overige flexibele arbeidsvormen
op de vervoerswijzekeuze kan vooralsnog niets zj.nnigs gezegd
worden.
3.4. Conclusie.
Binnen de huidige politieke
discussie, waarbij het
terugdringen van de congestie en het autogebruik belangrijke
onderwerpen van gesprek zíjn, is het belangrijk te weten of
flexibele arbeidsvormen misschien invloed hebben op het
spitsverkeer en de vervoerswijzekeuze. Hierbij moeten echter
niet de effekten op de totale rnobiliteit uit het oog verloren
worden. Ook de invloed op niet woon-werk ritten
is
interessant, met name ondat flexibele arbeidsvormen vaak
genoemd worden als instrument ter beperking van de mobiliteit
en uitstoot van milieuverontreinigende gassen.
Over de
invloed
van verschillende
flexibele
arbeidsregimes op de totale mobiliteit is tot nu toe nog niet
veel bekend. Uit een recent onderzoek blijkt dat telewerken
een mobiliteitsverminderend effekt heeft op ritten voor alle
motieven.9{at de invloed op de totale mobiliteit van de
gecomprimeerde werkweek betreft lopen de meningen uiteen van
neutraal naar negatief.
Het blijkt
dat cleeltijders, mensen met ploegen- en
roosterdienstr êD mensen met variabele werktijden veel minder
aan het spitsverkeer deelnemen dan mensen met vaste, voltijdse
banen. Naarmate men meer mogelijkheden heeft om de tijd te
spreiden neemt de deelname aan het spitsverkeer af. AIs men de
keus heeft wil men meestal v66r de piek op het werk zí1n om
eerder te kunnen eindigen. De effekten van ÀTV op
verkeerspieken is onderzocht voor twee varianten. Bij beide
varianten is er een sterke afname van het verkeer in de vroege
ochtend en de sterke toename rond lunchtijd. Dit laatste geldt
vooral op vrijdagen bij
de invoering van de vrije
vrijdagmiddag. Invoering van de geconprimeerde werkweek zaltot gevolg hebben dat de ochtend- en avondspitsen afvlakken en
eerder respektievelijk later op gang komen. Van de invloed van
de rest van de flexibele arbeidsregimes op de spreidÍng van
ritten over de dag is weinig bekend.
65
is alleen voor
De invloed oP de vervoerswiJzekeuze
werkweek bekend' Bij
variabel" r"rÉlijdá- en de gecompriméerde
regine is in sómmige gevallen een.daling van
het eerstgen"êtáé-autógebruik
geconstàteérd ten gunste van het
het individueËt
op
openbaar vervoer en carpooling. Vooral carpoolsystemen
9"1'
herkomstbasis sluiten goeà aan oP variabele werktijden'
openbaar vervoer kan een aantrekkefiit alternatief zí1n, omdat
áà- *erf.tijden aangepast kunnen worden aan de dienstregeling
blijkt dat de
van bus be treiá.- Uit sommige literatuur
heeft op it"!
effekt
géén
ontnroedigend
gáó"*piirneerde ,êiXtt.ek
en - het
bevordert,
carpóolen
het
openbaar vervoer en zeifs
echter
bronnen
Andere
terugdringt.
individueel autogebruik
een
en
autogebruik
het
van
melden een veáeerdering
de
service
gebruik
omdat
vervoer
vermindering van het openbaar
van het opeíbaar .ter.toér buiten de piekuren tekort schiet '
66
SAMENVATTING.
In het Tveede Structuurschema voor Verkeer en Vervoer wordt
gesteld dat de vervoerspitsen afgezwakt moeten worden door
middel van spreiding van werk- en openingstijden en teleaktiviteiten. In dit overzicht is getracht de arbeidseffekten
op verkeer en vervoer weer te geven. Hiertoe is allereerst een
inventarisatie gemaakt van enkele flexibele arbeidsvormen. De
aandacht ging primair uit naar flexibele arbeidsvormen die
direkt invloed kunnen hebben op het reispatroon over de dag en
de vervoerwÍjzekeuze. In de tweede plaats zíjn arbeidsvormen
die niet direkt betrekking hebben op de herverdeling van
behandeld.
werktijd, zoals vormen van externe flexibliteit,
Arbeidstijdverkorting blijkt vrijwel geheel doorgevoerd
te zí1n in de overheids- en gepremiëerde- en gesubsidiëerde
sektor. Men heeft hier over het algemeen 12 ÀTV dagen Per jaar
die vaak per dag opgenomen kunnen worden. De partikuliere
sektor is minder snel met de invoering van ÀTV. Hier wordt
ongeveer de helft in vrije dagen opgenomen.
In 1986 lag het percentage deeltijarbeiders op de totale
werkende bevolking rond de 25*. De geniddelde arbeidsduur voor
een deeltijder bedroeg circa 19 uur per week.
Overwerk is een veel gebruikte flexibele arbeidsvorm. In
1986 werkte 11t van de werknemers wel eens over, met een
gemiddelde van 5r1 uur per week. Overwerk komt vooral voor in
de partikuliere sektor.
In 1988 werkte 5* van de werknemers in ploegen- en 9* in
zijn
onregelmatige
dienst.
Ploegendiensten
oververtegenwoordigd in de industriële
sektor, terwijl
onregelmatige diensten vaak voorkomen in de gezondheidszorg.
Een afwijkend arbeidstijdpatroon (waarin gewerkt wordt op
andere dan de gebruikelijke tijdstippen van maandag tot en met
vrijdag tussen 7.00 uur en 18.00 uur) komt voor in 33t van de
bedri jven.
In 1989 had 18t van de werkenden een extern flexibel
dienstverband. Oproepkrachten komen het meest veelvuldig voor.
Bij géén van de flexibele arbeidsregimes was het
mogelijk een exact overzicht te geven over het aantal gewerkte
dagen in de week en de spreiding van de arbeidsuren. Vooral
van recente arbeidsvormen waarvan verwacht wordt dat het
effekt op het verkeer groot zaL zíjn, zoals telewerken, de
gecomprimeerde werkweek en variabele werktijden, is weinig
bekend.
Over de invloed van verschillende flexibele arbeidsregimes op
de totale mobiliteit is tot nu toe nog niet veel bekend. Uit
dat
telewerken een
onderzoek blijkt
een recent
ritten
voor alle
heeft
op
mobiliteitsverminderend effekt
mobiliteit
van de
motieven. Wat de invloed op de totale
gecomprimeerde werkweek betreft lopen de meningen uiteen van
neutraal naar negatief.
Het blijkt
dat deeltijders, mensen met ploegen- en
roosterdienstr êÍl mensen met variabele werktijden veel minder
aan het spitsverkeer deelnemen dan mensen met vaste, voltijdse
banen. Naarmate men meer mogelijkheden heeft om de tijd te
spreiden neemt de deelname aan het spitsverkeer af. Als men de
67
zí1n om
keus heeft wil men meestal vóór de piek op het werk
sterke
eerder te kunnen eindigen. AT\r zaÍ leiden toteneen
de sterke
ochtend
ái""r" van het verkeer in de vroege
oP vrijdagen
to"rr"*" rond lunchtijd. Dit laatste geldt vooral
van de
Ilvoer-ing
vrijda_grniddag.
vrije
de
van
invoering
de
bij
hebben dat de ochtendóáó"rptimeerde Íerkweek zal tot 9évo19
later op
respektievelijk
eerder
en
afvlakken
av:ondspitsen
átr
gang komeï. Van de invloed van de rest van de flexibele
árUéiasregimes op de spreiding van ritten over de dag is
weinig bekend.
De invloed op de vervoerswijzekeuze is alleen voor
variabele werktijden en de gecomprimeerde werkweek bekend. Bij
een.daling yal
het eerstgenoemdé regime is in sommi-ge gevallengunste
van het
het individueel autogebruik geconstateerd ten
openbaar vervoer en carpooling. Vooral carPoolsystemen op
herkomstbasis sluiten goeá aan oP variabele werktijden. 9ok
openbaar vervoer kan een aantrekkelijk alternatief zítrnr omdat
kunnen worden aan de dienstregeling
dè werktijden aangepast
dat de
sommige literatuur blijkt
Uit
trein.
bf
van bus
gecomprimeerde werkweek géén ontmoedigend effekt heeft oP lt.!
ópenbàar vervoer en zelfs het carpoolen bevordert, en het
iàdividueel autogebruik terugdringt. Andere bronnen echter
melden een vermeerdering van het autogebruik en een
vermindering van het openbaar vervoer gebruik omdat de service
van het opeábaar vervoer buit,en de piekuren tekort schj.et.
68
LTTERÀTUURLIJST
(1982),
Atherton, T. J. & G. J. Scheuernstuhl & D. Hawkins
Workweek:
Transportation-Related lrnpacts of Compressed
The Denver Experiment. Cransportation Research Record
845, pp.22-30.
Sociaal-economische
Centraal Bureau voor de Statistiek,
maandstatistiek 1988/3, 1990/6 en 1991/1Faché, t{. (1988), Op weg naar eigen souvereiniteit over de
tijdsordening? In: Vrijetijd en Samenleving, vol. 6, no'
2.
Ferguson, E. (1990), The influence of employer ridesharing
programs on employee mode choice. In: Transportation
1990117, pp. 179-207.
Freas, À. M. & S. M. Anderson (1991), The Effects of Variable
$lork Hour Programs on Ridesharing and Organizational
Effectiveness. A Case Study: The County of Ventura.
Transportation Research Board 1991, paper no. 910294.
Hague Consulting Group (1991 À), Stated preference onderzoek:
veranderingen in de vertrektijdkeuze onder invloed van
congestie. Den Haag.
Group (1991 B), Onderzoek mobiliteitseffecten
Hague Consulting
-experiment
telewerken (conceptrapport). Den
het
van
Haag.
Harrison, F. D. & D. W. Jones & P. P. Jovanis (19791, FlexTime and Commuting Behavior in San Fransisco: Some
of TransPortation
Preliminary Findings. Institute
Berke1y.
Studies, University of California,
of departure
Hendrickson, C & E. Plank (1984), The flexibility
18A, No.
VoI.
Res.-A
times for work trips. In: Transpn.
1, pp. 25-36.
Hesemans, J. C. M. (1988), Ontwikkelingen van de arbeidsduur
1982-1987. In: Supplement bij de sociaal-economische
maandstatistiek 1988r ro. 3. Centraal Bureau voor de
Statistiek, Voorburg.
Hesemans, J. C. M. & D. E. Vl. Takkenberg (1988), Vormen van
flexibele arbeid: Iosse krachten en overwerk. Ïn:
Supplement bij de sociaal-economische maandstatistiek
19óá, Do. 4: Centraal Bureau voor de Statistiek,
Voorburg.
E. M. J. (1988), Flexibilisering van arbeid. In:
Hoogteijling,
- Sípplélnent
bij de sociaal-economische maandstatistiek
19óó, Do. 4. Centraal Bureau voor de Statistiek,
Voorburg.
69
en c_ontractuele
Imbens, H & R. Meijer (1990), Feitetijke van
de enguête
arbeidsduur per week: uitkomsteà
beroepsbevolkiïg 1987-ï989. Centraal Bureau voor de
Statistiek, Heerlen.
Jones, D. 9í. & T. Nakamoto & M. P. Cilliers (19771, Flexible
$lork Hours: Implications ferr Travel Behavior and
Transport Investmênt PoJ.icy. Institut,e of Transportation
Studies, University of Califotrnia, Berkely.
Jones, D. W. (1983), Flex-time: A Volrrntary Àpproach. In: fTS
Review, Vol. 6, No. 2, PP. 4-5.
Jones, p. & M. Clarke (1988), The significance and measurement
of variability in travel behaviour. 3n: Transportation
Vol. 15, P. 65-87.
Kat,tenbêt9o P. A. P. E. (1990), Een flexibele werkweek.
Stichting Maatschappij en Ondernening, Den tr{aag"
Klaver, T. (1988), Deeltijdarbeid van werknemers 1977-1986.
de sociaal-economische
Supplement. bij
In:
maandstatistiek 1988, Do. 4. Centraal Bureau voor de
Statistiek' Voorburg.
Knulst, W. P. & P. van Beek (1990) , Tijd komt met de jaren.
Sociaal Cultureel Planbureau, Rijswijk "
Lange, $t. A. M. de (1986), Arbeidstijdpatronen. Stíehting
Maatschappij en Onderneming, Den Haag.
Mante, W. H. R. (1975), Variabele werktijden. NIVE Publikatie
594. Samsom Uitgeverij, Àlphen aan de Rijn"
Tweede
Ministerie van Verkeer en $laterstaat (198S, 1990),
('!,9"88
a
deel
) en
Vervoerr
en
Struktuurschema Verkeer
(1990).
deel d
Ministerie van Sociale Zaken en tferkgelegenheid (1991 ),
Verslag van een
Veranderende arbeidstijdpatronen.
enguête in een aantal bedrijfstakken naar afwijkende
arËeidstijdpatronen en nogelijke ontwikkelingen die op
dit terráiri zijn te verwachten. Loontechnische Dienst
SoZa, Den Haag.
988), Rapportage Tijdbesteding- Rijswijk'
Organisatie voor Strategisch Àrbeidsmarktonderzoek (1990),
Flexibele arbeid: vormen, motieven en effecten. Den
NEA
(
1
Haag.
schoonderwoerd, L. (1986), Korter werken en vervoer- sociaal
en Cultureel Planbureau, Rijswijk'
Activities:
Small, K. À. (1982)' The Sceduling of Consumer
juni 1982,
Review,
Economic
Àmerican
The
In:
TriPs.
tilork
70
/
pP.467-419.
Stuurgroep Sociaal-Wetenschappe-lijk Onderzoek
Stichting
(1672r, Het-hoe en waarom van variabele werktijd. Den
Haag.
Tacken, !!. & ,J. Th. Gantfoort (1984), Àrbeidstijdverkorting en
voor
verplaatsingsgedrag. Een voorstudie. Instituut
Stedebouwkundig Onderzoek, Delft.
Taeken, M. & J.. C. Mulder (1986), Arbeidstijdverkorting en
vervoerpieken. Een prognose voor 1990. Instituut voor
Stedebouwkundig Onderzoek, Delft.
Tacken, M. (1986), Werkenden en hun werktijden. In: Collociuln
Vervoersplanologisch Speurwerk 1986, deel 2.
Tackên, M. (1989), Tijdsbeleid. Een mogelijk alternatÍef bij
ruimtelijke planning. Onderzoekinstituut voor Stedebouw,
Planologie en Àrchitectuur, Delft.
Tacken, M. (1990), Spreiding van de werktijden, spreiding van
de verkeersspits. Een analyse van condities en gedrag.
Onderzoekinstituut voor Stedebouw, Planologie en
Architectuur, Delft.
Tacken, M. & E. de Boer (1991), Minder spitsverkeer door
variabele werktijden. In: Verkeerskunde 1991/1, pp. 1823.
een
(198?),
arbeid:
Flexibele
het
voor
Raad
weiÍknemerstypologie. Wetenschappelijke
Trommel,
$1.
A.
Regeringsbeleid, Den Haag
l{egmann, F. J" & S. R. Stokey (1983), Impact of Flextine $lork
Scedules on an Employer-Based Ridesharing Program. In:
Transportation Research Record 914, pP. 9-13.
71
\
DEFINTTIES
"
Definities
gehanteerd
Vast dienstverband
:
in het
OSA
rapport (1990).
werknemers in dienst van een onderneming
of instelling op basis van een arbeidsovereenkonst voor gnlgpaaldê tijd,
met
een per kalenderperiode vastgestelde arbeidsduur.
Uitzendarbeid
uitzendkrachten zijn personen, iRgeschreven bij een uitzendbureau die met dat
bureau een arbeidsverhouding zijn aaBgegaan tot het verrichten van serkzaanheden
op tijdefijke basis ten behoeve van derden.
Tijdelijk
dienstverband
:
serknemers in dieast ?aD een onderneming
op basis van een arbeidsovereenkomst voor
bepaalde tijd, met eeD arbeidsduur waarvan vóóraf de einddatum is vastgest,eld,
of waaneer het eindigen van de periode
volgens een objectief kenmerk kan worden
vastgeste ld.
Oproepkrachten
die op oproep of afroep beschikbaar zijn voor het verrichten van
werkzaamheden en met wie geen vaste arbeidsduur is overeengekomen.
Thuiswerkers
persoDen die meÈ een opdrachtgever,/werkgever een ovetreenkomst hebben gesloten
buiten de directe: coÍrtrole van het bedrijf/instelling.
thuis werkzaamtreden te
verrichten tegen tc\roren afgesproken ver-
werknemers
goeding
Free-lancers
personen die voor wisselende opdrachtgevers/werkgevers een min of meer incident,ele, naar eigen inzicht ingevulde arbeidsprestatie Leveren.
Geleend personeel
van collega-bedriiven
personen, door bedrijf/instelling
geleend
van coJ,lega-bedrij f/ ÍnstellÍng; de geleende personen blijven in dienst, van het
uitlenende bedrij f en keren daar na verloop van tijd ook weer terug.
Geleend personeel
van arbeidspool
een arbeidspool is een instelling die
serknemers roet be-paalde kwali.f icaties die
, door de deetneoende ondernemingen zijn
gerrenst, in dienst neemt ÍDet de vooropgezetÈe bedoeling deze werknemers tegen een
bepaald Èarief arbeid te laten verrichten
bij de deelnemende ondernemíngen eanneer
daaraan bij die ondernemingen behoefte
bestaat.
Variabel arbeidscontract
: een overeenkomst waarin het aantal werkuren in een bepaalde perÍode is vastgesteld, tuaar de verdeling van die uren
over de dagen variabel is.
Definities gehanteerd in het rapport van het ministerie
Sociale Zaken en Írlerkgelegenheid
(
1991 ) .
Arbeid in ploegendienst
arbeid volgens een dienstrooster dat
voorziet in regelnatige risselende
rerktijden, raarvan een gedeelte kan
liggen voor 7.00 of na 18.00 uur. Er
is onderscheid gemaakt tussen 2-, 3en 4- of meer ploegendiensten.
0nregelnatige dienst
arbeid volgens dienstrooster. niet
zi jnde ploegendienst. op wisselende
nerktijden, zonder dat de normale
arbeidsduur (bijv. 40 of 38 uur per
week ) íordt overschrêden.
I i jzondere/onaangename
de volgens dienstrooster geïerkte
uren, die niet ziJn gelegen op tnaandag t/m vrijdag tussen 7.00 en 18.00
uur.
uren
Verschoven uren
arbeidsuren. die vallen bulten de
voor de rerknemer ,vo I,gens z i jn
dienstrooster gebruikel i jke Ííerkti jden naar waarnee de norma I e arbe i ds duur (bijv. 40 of 38 uur per week)
niet rordt overschreden..
Het onderscheid tussen verschoven
uren en werken op bijzondere of onaangenane uren is niet altijd duidelijk aan ie br.engen. In dit geval is
de benarning in de cao aangehouden.
llerken
algemeen erkende christel ijke feest-
op feest.dagen
dagen, die niet vast op-een zondag
val:l en nl.: nieutjaarsdag, 2e paasdag.., henelvaartsdag. 2e p inksterdag,
le en 2e kerstdag en de algenene nationale feestdagen nl.: koninginnedag.
0nverwachts opkomen
arbeid niet volgens eàn dienstrooster. die plaatsvindt op. een onverwacht noment. zoals het dienst doen
op een dag uaarvoor verlof ras opgenomen of wanneer nen gevo I g geef t aan
een onaangekontligde oproep een extra
dienst ïe verridhten. Bij onverïachts
opkonen moet vervolgens een (gedeeltelijke) dienst vervuld rorden. Het
onverraèhts oÉk''onen vail bijvoorbeeld
stor i ngs- of onderhoudsmonteurs ïordt
hier niet toe gerekend.
0verig
arbeid vèrricht volgens een
dat voldoet aan de def init'ie
afwiJkend arbeidstijdpatroon
is te classif iceren bij een
a ndere arbe i ds t i jdpa tronen.
73
patroon
van een
en niet
van de
van
\
Standaard Bedrijfs Indeling (sgf, 1974.
lek
0
1
2/3
4
5
6
7
8
9
visserij
fstoffenri nni ng
lÍrdustrie
Openbare nutsbdri jven
Bourni jverheid- en instat latiebedri jven
llandel, horeca en reparatiebedri jven voor gebruiksgoederen
Transport-, opstag- en cmrunicetiebedri jven
Landbour cn
DeI
Eank- evr verzeker i ngsrezen, zaket i j ke di enstver I eni ng
Overi ge di enstver tening
Xlesse
01
LarÉ- en tuinbour
02
03
Eosbour
1l
12
19
20121
22
23
24
25
26
27
2E
29
30
31
32
33
34
55
v37
Vi
sseri
j
Kotermi jnboux
Aardotie' en aardgasrinning en -exptoratie
Overi ge deI f stof f enri nni ng
Voedings- en genotniddelenindustrie
Textietindustrie
Ktedingindustrie
Lederj, schoen'
e.a. lederrarenindustrie (exct- kteding)
ltout'en rneubetiniustrie (exct. mtaten nreubeten)
Papier- en papierrarenirdustrie
Grafische industrie, uitgeverijen
Aardotie-industrie
Chemische
irdustrie
Kunstmatige en synthetische garen- en vezetindustrie
Rubber- en kunststofverrerkerËe industrie
Bouwnateriatên-, aardererk- en gtasindustrie
Basis trtaatindustrie
iletaa tprdukteni
nd.
(
exc t
.
mach i
nes en t f ansPortmidd. )
l,lachine- irÉustrie
E lektrotechnische industrie
T
ransportmi dde I eni Írdust r i e
38
39
lnstrlÍrenten- en optische industrie
Overige industrie
40
OperÈare nutsbedri jven
51
52
Bournijverheid
Eourinstat latiebedri jven
61t6? Groothandet
6316/ TusserPersonen in de harËet
651óó Detai lhardel
Hotels, restaurants, caféts e.d.
67
Reparatiebedrijven voor gebruiksgoederen
ó8
71
T2
Spoorraegen
73
uegvervoer
Zeevaart
71.
Bimenvasrt
75
Luchtvaart
76
77
Corrmni cat i ebedri jven
8l
82
83
Hutpbêdfijven van het vervoer
Bankrezen
Verzeker i ngsrezen
85
Exptoitatie van én handet in onroerende goederen e'cl'
Zakel, i jke dienstvertening
verhwr van machines e.a. roerende goederen
90
opênbaar bestuur, defensie en
91
Rel
u
92
93
91
95
9ó
97
9E
Hêttetijke soc. verlekering
igieuze organisaties e.d.
Onderri js
Gezondheids- En veterinai re diensten
ilsatschappet i jke di enstvertening'
Sociaal-cutturete en cutturète instettingen
Sport en recreatie
ákri its'
en rerknelersorgani sat
sociale organisaties
ies,
Overige dienstvertehende bedrijven
researchinstel' t ingen' weri
ge