Science for Arts of the Netherlands

 Science for Arts of the Netherlands William Hogarth, Tijd rook blazend op een schilderij, Rijksmuseum Amsterdam 2 Science for Arts of the Netherlands Het kenniscentrum voor Science for Arts of the Netherlands is een ini a ef van het gebied Exacte Wetenschappen van de Nederlandse Organisa e voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) in samenspraak met het gebied Geesteswetenschappen van NWO, om te komen tot een nieuw onderzoeksins tuut waarin kunstgeschiedenis, conservering en natuurwetenschappen samenkomen. William Hogarth, Tijd rook blazend op een schilderij, Rijksmuseum Amsterdam 3 4 Inhoudsopgave Pagina Samenva ng Voorwoord Inleiding Het kunstwerk verandert Waarom een nieuwe impuls voor wetenschappelijk onderzoek? Waarom nu? Vier urgente uitdagingen van het kenniscentrum Onderzoeksagenda Valorisa e Samenstellers van dit document Fotoverantwoording 5 7 9 11 11 15 15 16 26 28 32 33 6 Samenva ng Het kenniscentrum Science for Arts of the Netherlands is een ini a ef van het gebied Exacte Wetenschappen van de Nederlandse Organisa e voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) in samenspraak met het gebied Geesteswetenschappen van NWO om te komen tot een nieuw innova ef interdisciplinair onderzoekscentrum waarin kunstgeschiedenis, conservering & restaura e, en natuurwetenschappen samenkomen. De focus van het onderzoek van het kenniscentrum ligt bij Nederlandse kunst; dit is niet alleen erfgoed van na onaal belang maar ook, en vooral, werelderfgoed. Dit kenniscentrum is opgericht in samenwerking met het Rijksmuseum, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de Universiteit van Amsterdam en de Technische Universiteit Del . Deze partners beslaan gezamenlijk een breed deel van het kunstonderzoek en het erfgoedveld. Daarnaast wordt het kenniscentrum gedragen door het Nederlands Forensisch Ins tuut, TI‐COAST, het Van Gogh Museum, het Mauritshuis en het Metropolitan Museum of Art in New York. Het centrum nodigt nadrukkelijk ook andere par jen uit ‐ ona ankelijk van groo e ‐ om te par ciperen in het onderzoek. Urgen e Kunstvoorwerpen vormen niet alleen een bron van inspira e en reflec e in de jd dat ze zijn gemaakt, maar evenzeer voor daaropvolgende genera es. Kunstobjecten vormen een onmisbare informa ebron over de culturele, poli eke, religieuze, sociale en economische aspecten van de samenleving waarin ze zijn gemaakt en hebben gefunc oneerd en bieden daarmee ook verrassend inzicht op onze eigen geschiedenis en iden teit. Ze hebben niet alleen een onschatbare belevingswaarde maar ook een educa eve en economische waarde. Kunst en erfgoed verbinden mensen met het verleden en ook met elkaar. Het is onze taak, in het licht van het (kunst)historisch, economisch, maatschappelijk en educa ef belang, deze unieke voorwerpen voor toekoms ge genera es te beheren en te behouden. Dat stelt ons voor een grote uitdaging. Onze huidige kennis en werkwijze in conservering en restaura e is lang niet al jd toereikend om een goed antwoord te formuleren om duurzaam beheer van de kunstvoorwerpen mogelijk te maken. Hierdoor raken tal van werken beschadigd of gaan zelfs verloren. Het is dringend nodig dat we op het gebied van de materialen en hun verouderingsprocessen als ook op het vlak van de historische en esthe sche aspecten van kunstvoorwerpen op een fundamenteel niveau onze kennis verdiepen. Daartoe is een interdisciplinaire benadering noodzakelijk waarbij de natuurwetenschappen, de conservering & restaura e en de kunstgeschiedenis samenwerken en waarbij het vereiste onderzoek integraal wordt benaderd. Dit biedt de solide basis die nodig is om van daaruit betere conserveringsstrategieën te ontwikkelen, op male bewaaromstandigheden te kiezen en de kunstobjecten met hun geschiedenis beter te begrijpen. Missie Nederland hee een sterke reputa e opgebouwd in de ontwikkeling van nieuwe non‐destruc eve diagnos sche technieken voor kunstvoorwerpen, het chemisch en fysisch‐mechanisch onderzoek daarnaar en de innova eve toepassing van ICT op deze gebieden. Bovendien vervult Nederland een voortrekkersrol op het terrein van het materiaaltechnisch kunsthistorisch onderzoek als ook het kunstonderzoek waarin de natuurwetenschappen, de kunstgeschiedenis en de conservering & restaura e zijn geïntegreerd. Het kenniscentrum Science for Arts of the Netherlands beoogt de wetenschappelijke exper se in de drie vakgebieden ‐ natuurwetenschappen, kunstgeschiedenis en conservering & restaura e ‐ en hun onderlinge verbanden verder te ontwikkelen, te consolideren, en over te dragen. Daarmee wordt een substan ële kwaliteitsverbetering gerealiseerd waar het gaat om de interpreta e, het behoud en de presenta e van kunstwerken. 7 Het kenniscentrum ambieert een bundeling van wetenschappelijke kennis en onderzoek van kenniscentra, musea en erfgoedinstellingen, maar beoogt evenzeer de versterking van maatschappelijke kennisoverdracht. Dat laatste gebeurt in de vorm van de opleiding van nieuwe wetenschappers en restauratoren, alsmede door kennisoverdracht naar andere erfgoedzorgers, beleidsmakers, bedrijven en niet te vergeten het brede publiek. Visie Het kenniscentrum stelt zich tot doel een viertal kennisterreinen binnen het kunstonderzoek op een fundamenteel hoger niveau te brengen:  begrip van het materiaal: van een sta sche beschrijving van het materiaal naar een structureel begrip van de dynamiek van degrada emechanismen en verouderingsprocessen;  diagnos ek: van destruc eve, steekproefsgewijze monstername naar een fundamenteel begrip van kunstobjecten en een wetenschappelijk onderbouwde prognose voor de restaura eve behandeling, analoog aan vergelijkbare ontwikkelingen in de medische wetenschap;  een nieuw type kunstgeschiedenis: van een zuiver geesteswetenschappelijke benadering naar een geschiedschrijving waarin de materialiteit en het maakproces van het kunstwerk hun geëigende plaats (weer) innemen. Materiaaltechnisch onderzoek geïntegreerd met de tradi onele onderzoeksmethoden (archiefstudie, s jlkri ek en iconografie);  conservering en restaura ebehandelingen: van losse casuïs ek naar coherente methodologie. Een sterk verbeterde aanpak van restaura e en conservering die aansluit bij het begrip van de veroudering van kunstwerken als dynamisch proces. Dit onderzoek zal ook leiden tot vernieuwingen en verbeteringen binnen de drie afzonderlijke disciplines: de natuurwetenschappen, de kunstgeschiedenis en de conservering & restaura e. Onderzoeksagenda Om een sterke, structurele samenwerking te waarborgen tussen de vier kennisgebieden en de krachten hiertussen te bundelen zijn twee gebiedsovers jgende onderzoeksthema’s geformuleerd: 1. 2. Het ontstaan van het kunstwerk: materiaalbeheersing en visueel effect; Het leven van het kunstwerk door de jd heen: dynamiek van materiaal en verandering van context. Het Ateliergebouw in Amsterdam De kern van het kenniscentrum is gehuisvest in het Ateliergebouw aan het Museumplein in Amsterdam; een inspirerende loca e waar wetenschappers van het Rijksmuseum, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de Universiteit van Amsterdam reeds op unieke wijze samenwerken op het gebied van onderzoek en onderwijs (MA‐, MSc‐, PhCon‐ en PhD‐niveau) naar de conservering en materiaaltechnische aspecten van kunst. Het kenniscentrum Science for Arts of the Netherlands zal ook samenwerken met andere onderzoeksins tuten en musea, zowel na onaal als interna onaal. 8 Science for Arts of the Netherlands Voorwoord Het kenniscentrum voor Science for Arts of the Netherlands is een ini a ef van het gebied Exacte Wetenschappen van de Nederlandse Organisa e voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) in samenspraak met het gebied Geesteswetenschappen van NWO om te komen tot een nieuw innova ef interdisciplinair kenniscentrum Science for Arts of the Netherlands waarin kunstgeschiedenis, natuurwetenschappen, en conservering & restaura e samenkomen. Dit centrum is opgericht in samenwerking met het Rijksmuseum, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de Universiteit van Amsterdam en de Technische Universiteit Del .Deze partners beslaan gezamenlijk een breed deel van het kunstonderzoek, het erfgoedveld en de natuurwetenschappen (inzet 1, pag. 10). Daarnaast wordt het kenniscentrum mede gedragen door het Nederlands Forensisch Ins tuut, TI‐COAST, het Van Gogh Museum Amsterdam, het Mauritshuis in Den Haag en het Metropolitan Museum of Art in New York. Het centrum nodigt nadrukkelijk ook andere par jen uit ‐ ona ankelijk van groo e ‐ om te par ciperen in het onderzoek (inzet 2, pag. 11). De focus van het onderzoek van het kenniscentrum ligt bij Nederlandse kunst; dit is niet alleen erfgoed van na onaal belang maar ook, en vooral, werelderfgoed. Science for Arts of the Netherlands bestudeert kunst die gemaakt is door Nederlandse en buitenlandse kunstenaars in Nederland als ook kunstvoorwerpen die Nederlandse kunstenaars in het buitenland hebben vervaardigd. De grootste collec e van deze kunstvoorwerpen is in Nederland aanwezig en dat geldt ook voor de archiefstukken en andere historische bronnen die nodig zijn om deze kunstwerken te onderzoeken. De focus op Nederlandse kunst sluit niet uit dat ook werken van buitenlandse kunstenaars in Nederlandse collec es worden bestudeerd. De kern van het kenniscentrum is gehuisvest in het Ateliergebouw aan het Museumplein in Amsterdam; een inspirerende loca e is waar wetenschappers van het Rijksmuseum, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de Universiteit van Amsterdam reeds op unieke wijze samenwerken op het gebied van onderzoek en onderwijs (MA‐, MSc‐ en PdCon‐, PhD‐niveau) naar de conservering en materiaaltechnische aspecten van kunst (a . 1). A eelding 1: Het Ateliergebouw, Hobbemastraat 22 te Amsterdam, zal de kern van het kenniscentrum Science for Arts of the Netherlands gaan huisvesten. Momenteel wordt op deze loca e reeds door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, het Rijksmuseum en de opleiding Conservering en Restaura e van de Universiteit van Amsterdam samengewerkt. Vertegenwoordigers van bovengenoemde organisa es hebben gezamenlijk het huidige document tot stand gebracht. In meerdere sessies hebben zij de basis gelegd voor de visie en interdisciplinaire onderzoeksaanpak van Science for Arts of the Netherlands. Een overzicht van de personen die hebben bijgedragen bevindt zich achterin dit document. 9 Inzet 1: Primaire partners in het kenniscentrum Science for Arts of the Netherlands Het Rijksmuseum (RM) beheert als het na onaal museum voor kunst en geschiedenis, een toonaangevende verzameling beeldende en toegepaste kunst en historische voorwerpen uit Nederland vanaf de Middeleeuwen, als ook belangrijke aspecten van Europese en Azia sche kunst. Het Rijksmuseum bewaart, conserveert, restaureert, onderzoekt, bewerkt, verzamelt, publiceert en presenteert haar collec e in en buiten het eigen gebouw aan een breed (inter)na onaal publiek. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) stelt zich tot doel de erfgoedzorg in Nederland op maal te laten func oneren. Daartoe richt deze organisa e zich op het behoud, de duurzame ontwikkeling en de toegankelijkheid van erfgoed. De RCE verbindt wetenschap, beleid en prak jk. De RCE adviseert en stelt informa e en kennis beschikbaar. De Universiteit van Amsterdam (UvA) biedt, binnen de faculteit Geesteswetenschappen, als enige universiteit in Nederland een opleiding in Conservering & Restaura e van Cultureel Erfgoed met acht specialisa es (Boek en papier, Glas, keramiek en steen, Metaal, Tex el, Historische binnenruimten, Schilderijen, Moderne en hedendaagse kunst, Hout en meubel). Bij de faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informa ca vindt chemisch onderzoek plaats aan verouderingsprocessen in schilderijen, als ook fysisch, mathema sch en ICT onderzoek aan kunstobjecten. De Technische Universiteit Del (TUDel ) hee een sterke reputa e opgebouwd op het gebied van de ontwikkeling van nieuwe non‐destruc eve diagnos sche technieken voor kunstvoorwerpen en het kunstonderzoek waarin natuurwetenschappen en kunstgeschiedenis zijn geïntegreerd. De Nederlandse Organisa e voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) hee tot taak het wetenschappelijk onderzoek in Nederland te bevorderen. NWO financiert onderzoek aan Nederlandse universiteiten en ins tuten en faciliteert interna onale samenwerking voor onderzoekers. Huidige par cipanten in het kenniscentrum Science for Arts of the Netherlands Het Nederlands Forensisch Ins tuut (NFI) stree ernaar de meest innova eve en klantgerichte leverancier van forensische producten en diensten te zijn. Het ins tuut hee bijna 70 jaar ervaring met de detec e, karakterisering en criminalis sche interpreta e van minimale sporen van biologische en materiaaltechnische aard. Het Top Ins tute for Comprehensive Analy cal Science and Technology (TI‐COAST) is de Nederlandse privaat‐publieke samenwerking voor analy sche wetenschap en technologie. De s ch ng brengt meer dan 40 bedrijven en 30 kennisinstellingen bij elkaar voor de uitvoering van een geïntegreerde strategische agenda van onderzoek, infrastructuur en onderwijs op het gebied van chemisch en fysisch meten. Het Mauritshuis (Koninklijk Kabinet van Schilderijen te Den Haag) hee een van de belangrijkste collec es Nederlandse schilderkunst van de Gouden Eeuw. Het is het enige museum dat zich volledig bezighoudt met dit onderwerp. Het Mauritshuis speelt een voortrekkersrol in kunsthistorisch en materiaaltechnisch onderzoek over Nederlandse schilderkunst, en werkt zowel na onaal als interna onaal samen met andere toonaangevende instellingen. Het Van Goghmuseum, met zijn wereldberoemde collec e schilderijen en tekeningen van Van Gogh, richt zich op kunst uit de periode 1840‐1920. Het museum hee een sterke reputa e opgebouwd op het gebied van onderzoek (waaronder dat naar de conservering en restaura e), interna onale tentoonstellingen en publica es. Het museum verricht kunsthistorisch en kuns echnologisch onderzoek naar eind 19e‐eeuwse Westerse kunst, en in het bijzonder het werk van Van Gogh. Het Metropolitan Museum of Arts te New York stelt zich ten doel om hoogwaardige kunst te verzamelen, bewaren tonen en onderzoeken. Het hee een grote conserverings‐ en onderzoeksafdeling in huis die zich bezig houden met breed scala aan objecten. 10 Inleiding Elke samenleving hee speciale objecten vervaardigd die zich door kostbare materialen, kuns g vakmanschap of door een bijzonder concept onderscheiden van alledaagse voorwerpen. Deze kunstvoorwerpen vormen niet alleen een bron van inspira e en reflec e in de jd dat ze zijn gemaakt, maar evenzeer voor daaropvolgende genera es. Kunstobjecten vormen tevens een onmisbare informa ebron over de culturele, poli eke, religieuze, sociale en economische aspecten van de samenleving waarin ze zijn gemaakt en hebben gefunc oneerd en bieden daarmee ook verrassend inzicht op onze eigen geschiedenis en iden teit. Ze hebben niet alleen een onschatbare belevingswaarde maar ook een educa eve en een economische waarde. Kunst en erfgoed verbindt mensen met het verleden en ook met elkaar. Het is onze taak, in het licht van het maatschappelijk, wetenschappelijk, economisch, en educa ef belang deze unieke voorwerpen voor toekoms ge genera es te beheren en behouden. Dat stelt ons voor een grote uitdaging. Inzet 2: Wat gebeurt er in het kenniscentrum Science for Arts of the Netherlands? In het kenniscentrum Science for Arts of the Netherlands onderzoekt men de materialen en vervaardigingsprocessen van kunstwerken en hoe deze objecten in de loop der jd veranderen. Het onderzoek richt zich op de oorspronkelijke verschijning, context, betekenis en func e van kunstwerken, de veranderings‐ en verouderingsprocessen van het materiaal en de recep e van en omgang met deze objecten in latere jd. Deze informa e wordt gebruikt voor het ontwikkelen van wetenschappelijk onderbouwde conserveringsmethoden en voor het op maliseren van de bewaaromstandigheden. Met het oog op deze doelstellingen worden nieuwe analysetechnieken en ‐methodieken en dataverwerkingsprogramma’s ontwikkeld. De kennis hee impact op de kunstgeschiedenis, de natuurwetenschappen en de conservering & restaura e. Het versterkt kwalita ef en kwan ta ef de mul disciplinaire aanpak van het kunstonderzoek. Daarnaast levert het een belangrijke bijdrage op het gebied van het kunstbeleid, de kunst‐ en wetenschapseduca e en s muleert het de ontwikkeling van nieuwe non‐destruc eve analysetechnieken. Het kunstwerk verandert Het kunstwerk is een dynamisch object dat vanaf het moment van creëren con nu aan verandering onderhevig is. De toegepaste materialen veranderen chemisch en fysisch‐mechanisch van samenstelling met op sche veranderingen tot gevolg. Dit interne proces, dat bepaald wordt door de aard en kwaliteit van de materialen en de door de kunstenaar toegepaste technieken (a . 2, 3), kan aanzienlijk worden versneld door omgevingsfactoren (zoals licht, temperatuur, vocht, luchtverontreiniging (a . 2, 3, 4) als ook door later menselijk ingrijpen (zoals onderhoud en herstel; zie inzet 3, pag. 14). A eelding 2: Het verfoppervlak van Rembrandts De anatomische les van Dr. Nicolaes Tulp (1632, doek 169,5 x 216,5, Mauritshuis, Den Haag) wordt gekenmerkt door vele kleine kratertjes die gevuld zijn met een transparant of wit materiaal (zie macroscopisch detail). Deze zogenaamde protrusies komen voor in talloze schilderijen en verstoren het verfoppervlak en kunnen leiden tot verfverlies. Onderzoek uit de NWO‐
gesubsidieerde programma’s MOLART en De Mayerne hee aangetoond dat in het schilderij het loodwit pigment deels verdwijnt doordat dit reageert met de vetzuren a oms g uit het oliebindmiddel. Dit resulteert in de vorming van loodzeepaggregaten, die vervolgens opzwellen en eventueel door het verfoppervlak heen breken (zie verfdwarsdoorsnede). In het geval van Rembrandts schilderij hee , zo wordt vermoed, de dagelijkse opwarming van de muur erachter het degrada eproces beïnvloed. Bij de vorming van loodzepen lijken ook de rela eve luchtvoch gheid, zuurgraad alsook het gebruik van oplosmiddelen een versnellende rol te spelen. Dit doet vermoeden dat bepaalde restaura emethoden die veel toegepast worden, zoals gebruik van oplosmiddel en washarsbedoekingen, deze degrada everschijnselen in gang kunnen ze en en/verergeren. Hoe we het beste kunnen omgaan met schilderijen die deze verschijnselen vertonen en welke restaura emethoden we het beste kunnen kiezen, vereist nog meer onderzoek. (onderzoek: P. Noble et. al.; Mauritshuis, Den Haag/J. Boon et al.; FOM‐ins tuut AMOLF, NWO). 11 A eelding 3: De geschiedenis van Cephalus en Procris, wandtapijt, vermoedelijk naar ontwerp van Karel van Mander, geweven in het atelier van François Spiering, Del , ca. 1595‐1610, 351 x 542 cm Rijksmuseum. Bij vergelijking van de voorkant (links) van dit wandtapijt met de achterkant (rechts) is zichtbaar dat de delen die met oorspronkelijk donker paarsrode wol waren geweven, aan de voorzijde sterk verkleurd zijn. Dit is veroorzaakt door het gebruik van orseille, een kleurstof die wordt gewonnen uit korstmossen. De slechte lichtechtheid van met orseille geverfde garens was reeds in de oudheid bekend en ook Spiering moet hiervan hebben geweten. Desondanks hee hij met orseille geverfde wol gebruikt in een groot aantal van zijn wandtapijten. De reden voor zijn keuze is niet bekend maar we mogen aannemen dat orseille bepaalde eigenschappen had die maakten dat Spiering hier de voorkeur aan gaf boven de andere toen beschikbare paarsrode kleurstoffen. Momenteel worden reconstruc es gemaakt naar historische verfrecepten met orseille die (kunstma g) worden verouderd. Op deze wijze wordt beter inzicht verkregen in de eigenschappen van deze kleurstof (onderzoek: S. Meijer, M. van Bommel, A. Néss Proaño Gaibor; Rijksmuseum, RCE en Akzo Nobel). 12 A eelding 4: Het oppervlak van de doeken van Jasper Johns’ Un tled 1964‐1965, olieverf op doeken, 182.9 x 478.0, Stedelijk Museum Amsterdam, is veranderd door reac e van magnesiumcarbonaat in de verf met zwaveldioxide uit de lucht. De vorming van wateroplosbare kristallen van magnesiumsulfaat (te zien met een electronen‐
microscoop, foto onder) hee dit schilderij uiterst gevoelig gemaakt voor oplosmiddelen waardoor oppervlaktereiniging sterk wordt bemoeilijkt (onderzoek: K.J. van den Berg et al., RCE, Courtauld Ins tute of Art, Stedelijk Museum, Amsterdam). Ook de context, betekenis en func e van het kunstobject zijn aan verandering onderhevig. Kunstvoorwerpen bevinden zich veelal niet langer op hun oorspronkelijke loca e en hun manier van presenteren en hun publiek is in de loop der jd vaak sterk gewijzigd. Ook verandering van smaak en poli eke en religieuze ontwikkelingen hebben door de eeuwen heen de omgang met, en de verschijning van kunstwerken vaak sterk beïnvloed (a . 5). De materiële en contextuele veranderingen vinden logischerwijs in nauwe interac e met elkaar plaats. De materiële verandering en veroudering beïnvloedt de waardering van het object (of juist het gebrek daaraan) en de omgang ermee. Andersom bepaalt de omgang met een kunstobject de materiële verandering en veroudering ervan (zie inzet 3, pag. 14). Materiële en contextuele veranderingen bepalen dus samen de ‘biografie’ van het kunstwerk. Het is noodzakelijk een goed begrip te hebben van deze materiële en contextuele veranderingen. Zonder dit inzicht hee men immers een fou ef beeld van de uitgangsmaterialen van het kunstwerk de oorspronkelijke gedaante en de func e. A eelding 5: Rembrandts Jonge vrouw in gefantaseerde kleding, gesigneerd 1633, paneel ovaal 65 cm hoog, 48 cm breed, Rijksmuseum, is ooit veranderd in een vierkant paneel. Daartoe werd een paneel van de Marten van Cleve (1527‐1577/81) compleet verzaagd en overschil‐
derd met een kleur die aansloot bij Rembrandts portret. Bij de laatste restaura e is deze overschildering verwijderd zodat enkele van de voor Van Cleve zo typische boerenfiguren weer in zicht zijn (foto links, en foto rechts een voorbeeld van een boerentafereel van Van Cleve
(Centraal Museum Utrecht)). Rembrandts schilderij wordt nu in het Rijksmuseum tentoongesteld in een rechthoekige lijst met ovale uitsnede, die Van Cleve’s paneel aan het zicht on rekt en het portret weer in zijn oorspronkelijke vorm laat zien. Dit voorbeeld toont hoe verandering van smaak de materiële staat van twee schilderijen compleet hee veranderd (onderzoek: G. Weber, Rijksmuseum). 13 Enkele jaren later werd de schildering ‐ wederom met Rond 1660 vervaardigden Govert Flinck en Jürgen Ovens het oog op een feestelijke samenkomst in het stadhuis ‐ een metersgrote schildering met De nachtelijke door Ovens in allerijl voorzien van wat kleurige toetsen. samenzwering van Claudius Civilis voor een van de Ook toen betrof het een jdelijke decora e die men galerijen van het voormalige Amsterdamse stadhuis naderhand wilde vervangen door een permanent (tegenwoordig Koninklijke Paleis, Amsterdam). Vanwege exemplaar. Daar is het om uiteenlopende redenen niet zijn duistere verschijning en grove en schetsma ge van gekomen. uitvoering wijkt dit doek sterk af van de andere Het door eerdere kunsthistorici zo onbeminde doek blijkt galerijschilderingen. In het verleden noemden dus een heel bijzonder object. In het verleden zijn talloze kunsthistorici het doek daarom wel ‘van geen betekenis’ jdelijke monumentale waterverfschilderingen gemaakt en spraken er schande van dat uitgerekend deze maar vrijwel geen hiervan bleef bewaard. Dat in het schildering ter vervanging had gediend van Rembrandts voormalige Amsterdamse stadhuis nog zo’n decora e in meesterstuk met hetzelfde thema waarvan slechts een situ aanwezig is, is van groot belang: het betre dus niet fragment bewaard bleef (in het Na onal Museum, een schildering van geen maar juist van grote betekenis! Stockholm). De reden waarom Flinck en Ovens ‐ beiden Het geïntegreerde onderzoek maakte het ook mogelijk de schilders van de eerste rang ‐ een dergelijk ontoegankelijk huidige verschijning van de schildering te interpreteren. doek hadden gemaakt bleef evenwel onduidelijk, Het doek is door de eeuwen diverse malen onder handen ondanks dat diverse archiefstukken ons over de opdracht genomen, eerst door schilders en later door informeren. restauratoren. Omdat zij niet begrepen met welk type De recente restaura e (2007‐2009) van de object ze te maken hadden, hebben ze het keer op keer galerijschilderingen door S ch ng Restaura e Atelier behandeld als een regulier olieverfschilderij. Een Limburg (SRAL), bood een uitgelezen gelegenheid het behandeling die voor een waterverfdoek desastreus is. doek materiaaltechnisch te onderzoeken en de Oude lijmbedoekingen hebben Flincks waterverf deels uitkomsten hiervan te combineren met de bekende opgelost en de ooit ma e schildering werd voorzien van archiefgegevens. Deze geïntegreerde aanpak maakte het glanzende vernissen. Nog in 1963 kreeg het doek een mogelijk alle belangrijke vragen rond de mysterieuze washarsbedoeking die geresulteerd hee in een sterke schildering te beantwoorden. De technische gegevens bruinverkleuring, zo hee onderzoek aangetoond. hielpen de bronnen te interpreteren terwijl het Al deze kennis bleek jdens de recente restaura e archiefmateriaal op zijn beurt bijdroeg aan het essen eel voor het bepalen van de juiste behandeling. formuleren van de juiste onderzoeksvragen en het De sporen van later ingrijpen zijn niet meer uit te wissen. bepalen van de juiste analysetechnieken. Daarom is naar een balans gezocht tussen enerzijds de Deze schildering bleek door Flinck met waterverf gemaakt gevolgen van de ongebruikelijke makelij en anderzijds de op een fijn geweven linnen doek dat alleen met een gevolgen van de ongelukkige behandelingsgeschiedenis. gepigmenteerde lijmlaag was aangekleurd; een techniek Dit met het doel zo goed mogelijk recht te doen aan de die hij bewust had gekozen aangezien het een jdelijke oorspronkelijke verschijning en func e van deze feestdecora e betrof. bijzondere schildering. (Onderzoek: M. van Eikema Hommes, E. Froment, et. al.; SRAL, RCE, UvA, NWO) Inzet 3: Integrale aanpak Govert Flinck en Jürgen Ovens, De nachtelijke samenzwering van Claudius Civilis in het schakerbos, 1659 en 1662, doek 550 x 550 cm, met afgeronde bovenzijde. Koninklijk Paleis Amsterdam Een verfdwarsdoorsnede (zie boven) toont de verf van Govert Flinck (wit) met daarop de toetsen van Jürgen Ovens (oranje), gescheiden door een transparant bindmiddellaagje. Bindmiddelanalyse met FTIR‐ATR imaging (zie spectrum), staining en GCMS maakt het mogelijk de bindmiddelen van de diverse verven te iden ficeren. Diverse archiefstukken informeren ons over de opdracht. 14 Waarom een nieuwe impuls voor wetenschappelijk onderzoek? De aflopende en jaar tekenen zich binnen het kunstonderzoek een drietal belangrijke trends af. Het vakgebied van conserva on science ontwikkelt zich tot een volwassen discipline binnen de natuurwetenschap hetgeen blijkt uit de kwaliteit en kwan teit van de publica es, thema‐
conferen es en de oprich ng van high‐impact vak jdschri en. Gelijk jdig is er binnen de kunstgeschiedenis een heroriënta e op het vakgebied, waarbij materiaaltechnisch onderzoek een belangrijke plaats krijgt en gecombineerd wordt met de tradi onele geesteswetenschappelijke onderzoeksmethoden (archiefstudie, s jlkri ek en iconografie). Daarnaast transformeerde in Nederland het vakgebied van de conservering en restaura e van ambacht naar een academische discipline, waar behandelingen steeds meer wetenschappelijk worden onderbouwd. Door NWO programma’s en subsidies (MOLART, De Mayerne, Science4Arts, persoonsgerichte subsidies) hee ons land een sterke reputa e opgebouwd in de ontwikkeling van nieuwe non‐
destruc eve diagnos sche technieken voor kunstvoorwerpen, het chemisch onderzoek aan de materialen en hun veroudering, en de innova eve toepassing van ICT op deze gebieden. Mede dankzij de genoemde onderzoeksprogramma’s vervult Nederland eveneens een voortrekkersrol bij het materiaaltechnisch kunsthistorisch onderzoek en bij het kunstonderzoek waarin natuur wetenschappen, kunstgeschiedenis en conservering & restaura e zijn geïntegreerd. Deze integrale benadering werpt grote vruchten af: met deze aanpak blijken resultaten en oplossingen te bereiken die niet mogelijk zijn met monodisciplinair onderzoek (inzet 3, pag. 14). Het is daarom nu het moment om de ‘verzuiling’ van de drie vakgebieden te doorbreken en de exper se te bundelen, te consolideren, verder uit te bouwen en over te dragen. Daarmee zijn belangrijke vernieuwingen en verbeteringen te realiseren binnen deze drie vakgebieden (zie verderop: vier urgente uitdagingen) en daarmee ook een grote kwaliteitsslag wat betre het begrip, het behoud en de presenta e van kunstwerken. Deze integrale aanpak verrijkt ook de kunst‐ en wetenschapseduca e, het kunstbeleid en ‐beheer, de kunstbeleving van het grote publiek, en de kennis en ontwikkeling van materialen, methoden en technieken voor erfgoedprofessionals en industrie. Nederland zal zo een toonaangevende rol gaan spelen op het gebied van erfgoedstudies. De voorwaarde hierbij is evenwel dat de drie afzonderlijke kerndisciplines ook door middel van fundamenteel onderzoek hun exper se blijven versterken. Alleen zo kunnen deze drie vakken ook de interdisciplinariteit blijven voeden. Waarom nu? Om kunstvoorwerpen en de grote waarde die ze vertegenwoordigen voor komende genera es te behouden is het nodig deze op meer wetenschappelijk onderbouwde wijze te conserveren, te restaureren en te presenteren dan tot nu toe mogelijk is. Momenteel worden we geconfronteerd met tal van problemen en risico’s terwijl onze huidige kennis niet toereikend is om deze het hoofd te bieden. Het NWO‐onderzoek van de afgelopen decennia hee veel inzicht opgeleverd over de materiële degrada e van kunstwerken. We hebben hierdoor een beeld gekregen van de complexiteit van deze processen en beseffen hoe beperkt onze huidige kennis hierover nog is; zo beperkt dat het moeilijk is een goede vertaalslag te maken naar de meest geschikte behandelingsmethode en bewaarcondi es. Niet alleen de materiële aspecten van het kunstwerk zijn relevant om dit op de juiste wijze te behouden; daarnaast is het van cruciaal belang inzicht te hebben in de historische en esthe sche aspecten van het kunstwerk als ook de contextuele veranderingen die het object hee ondergaan. Ook op dit niveau is onze kennis nog onvolledig. Deze kennislacune is niet zonder gevolgen. Het resulteert in fou eve toeschrijvingen en objectbeschrijvingen. Ook worden hierdoor kunstwerken niet op de juiste wijze gepresenteerd. Door fou eve interpreta es raken kunstwerken beschadigd doordat ze een verkeerde (restaura eve) behandeling ondergaan (inzet 3, pag. 14), of omdat ze ‐ zeker buiten het museale veld ‐ ten prooi vallen aan verwaarlozing en beschadiging (a . 6). 15 A eelding 6: Deze uitzonderlijke schildering werd in de late zeven ende eeuw vervaardigd op de planken van het plafond van het pand Keizersgracht 412 in Amsterdam. De schildering werden in 2003 als gevolg van gebrekkige wetsbescherming, legaal (!) verwijderd en verzaagd. In de herfst van 2013 doken twee van de verzaagde voorstellingen op bij een Duits veilinghuis onder de noemer ‘Vlaams meester, 18e‐
eeuw’. Handelaren verkopen ensembleschilderingen liever in losse onderdelen omdat de werken op die manier makkelijker a rek vinden en een hogere prijs kunnen opbrengen. Gebrek aan besef van waarde ligt hier vaak aan ten grondslag. Hierdoor worden ook waardevolle sporen in of op de objecten verwijderd die ons kunnen vertellen over hun makelij, oorspronkelijke verschijning en geschiedenis (a . 7). Handelen is dan ook nu noodzakelijk. Vier urgente uitdagingen van het kenniscentrum Om de bovengeschetste problemen het hoofd te bieden, is het nodig een belangrijke stap vooruit te ze en in een beter begrip van het veranderende materiaal als ook van de historische aspecten van het kunstwerk. Daartoe is een interdisciplinaire benadering noodzakelijk waarbij de problema ek integraal vanuit de disciplines van de natuurwetenschappen, de kunstgeschiedenis en de conservering & restaura e wordt benaderd. De partners van het kenniscentrum Science for Arts of the Netherlands hebben de handen ineen geslagen om een aantal fundamentele uitdagingen aan te gaan. De uitdagingen bevinden zich op vier terreinen van onderzoek met een grote poten e om het begrip, behoud en de presenta e van kunst op een wezenlijk hoger niveau te brengen:  Begrip van materiaal: van een sta sche beschrijving van het materiaal naar een structureel begrip van de dynamiek van degrada emechanismen en verouderingsprocessen;  Diagnos ek: van destruc eve, steekproefsgewijze monstername naar een fundamenteler begrip van een kunstvoorwerp middels bv een “full body scan” van kunstobjecten wat tevens de basis is voor een wetenschappelijk onderbouwde prognose voor de restaura eve behandeling, naar analogie van vergelijkbare ontwikkelingen in de medische wetenschap;  Een nieuw type kunstgeschiedenis: van een zuiver geesteswetenschappelijke benadering naar een geschiedschrijving waarin de materialiteit en het maakproces van het kunstwerk hun geëigende plaats (weer) innemen. Materiaaltechnisch onderzoek geïntegreerd met de tradi onele onderzoeksmethoden (archiefstudie, s jlkri ek en iconografie);  Conservering en restaura ebehandelingen: van losse casuïs ek naar coherente methodologie. Een sterk verbeterde aanpak van conservering en restaura e die aansluit bij het begrip van de veroudering van kunstwerken als dynamisch proces. Verderop in dit document worden twee hoofdthema’s beschreven die deze vier onderzoeksvelden verbinden. 16 A eelding 7: Recent door NWO gefinancierd onderzoek toont dat stucplafonds oorspronkelijk regelma g een kleurige afwerking hadden ter imita e van bijzondere hout en steensoorten. Deze originele afwerkingen zijn tegenwoordig bijna al jd aan het zicht on rokken door een pakket van latere verflagen. Het huidige spierwi e stucplafond in deze kamer uit Huize de Dieu (1744) te Alkmaar had oorspronkelijk een bruinrode afwerking die vermoedelijk mahoniehout imiteerde. De dwarsdoorsnede toont op het stuc een dekkende roze verflaag met daarop een transparante bruinrode laag (beiden deel van de originele afwerking). Daarop zit een dik pakket van latere wi ge overschilderingen (onderzoek: I. Verslype, H. Sigmond; TUDel , RCE, RM, NWO). Ook al het houtwerk blijkt oorspronkelijk een mahoniehou mita e te hebben gehad. De geschilderde behangsels hingen zodoende aanvankelijk in een mahoniehouten omgeving. In deze tamelijk donkere bruinrode entourage func oneerden de in lichtere nten uitgevoerde landschappen daadwerkelijk als illusionis sche vensters naar buiten. Tussen de huidige wi e hout‐ en stucafwerking steken de behangsels echter af als donkere elementen hetgeen het beoogde illusionis sche effect van een doorkijk naar buiten teniet doet. Huidige eigenaren willen de latere verflagen vaak verwijderd hebben om zo het stucwerk zijn oorspronkelijke scherpte weer terug te geven. Buiten de musea gebeurt dit in de prak jk door stukadoors die hiertoe vrijwel zonder uitzondering grove gereedschappen en schuur‐ en a ijtmiddelen gebruiken. Waardevolle sporen van de oorspronkelijke afwerking worden zo defini ef verwijderd. Kennis en begrip van het oorspronkelijke uiterlijk verdwijnen hierdoor. Gelukkig zijn er ook voorbeelden waar stucplafonds door gespecialiseerde restauratoren worden behandeld en met uiterste precisie van latere verflagen worden ontdaan, zie a eelding 20. A eelding 8: Op dit paneel met de Annuncia e van Maarten van Heemskercks Drapeniers Altaar (1546), paneel 260 x 122 cm, Frans Hals Museum, hee Maria tegenwoordig een vlekkerige geelgrijze mantel. Oorspronkelijk was deze mantel diep blauw. Ontkleuring van het pigment smalt, dat wordt gemaakt van blauw gekleurd glas, is voor de kleurverandering verantwoordelijk. 17 Begrip van het materiaal: kennis van heden en verleden om de toekomst te kunnen voorspellen Kunstwerken over de hele wereld worden in hun bestaan bedreigd door uiteenlopende en vaak onbekende verouderingsverschijnselen. Enkele voorbeelden hiervan zijn de verkleuring van smalt in schilderijen (a . 8), de verkleuring van inkten in tekeningen (a . 9), glasziekte (a . 10), microbiologisch omze ng van loodhoudende glazuren van keramiek (a . 11) en het uiteenvallen van zilveren gedreven plaque es (a . 12). Om deze en soortgelijke bedreigingen het hoofd te bieden is het nodig op fundamenteel niveau de materiële aspecten van kunstvoorwerpen te doorgronden. We willen weten hoe de materialen veranderen, verouderen en met elkaar interacteren en begrijpen in welke mate en in welk tempo en onder welke omstandigheden deze processen plaatsvinden. A eelding 9: Vincent Van Gogh, Montmajour, 1888, potlood, pen, rietpen en penseel in paarse inkt op vergépapier 48,1 x 31,4, Van Goghmuseum, Amsterdam. De oorspronkelijke dieppaarse inkt van deze tekening is tegenwoordig verkleurd tot een bleek bruin. Dit is veroorzaakt doordat het hoofdbestanddeel van de inkt, methylviolet, is ontkleurd onder invloed van licht. Alleen waar de inkt afgedekt is geweest door de lijst is de kleur goed bewaard gebleven. Door de verkleuring is de voorstelling tegenwoordig nog nauwelijks zichtbaar. Dit komt ook doordat het papier sterk is verdonkerd en een vlekkerige verschijning hee gekregen. Een reproduc e uit 1928 (foto rechts) gee een goede indruk van de oorspronkelijke verschijning van de tekening (onderzoek: H. Neevel, et. al.; RCE, Van Goghmuseum, Amsterdam). A eelding 10: Deze fraaie gegrafeerde beker (Engeland ca. 1676, Corning Museum) is erns g aangetast door de ‘glasziekte’. Hierdoor zi en er talloze piepkleine scheurtjes in het glas (zie detail van een vergelijkbaar glas) en verliest het glas zijn transparan e. De glasziekte ontstaat doordat de aardalkali‐ionen, die in het maakproces worden toegevoegd om de smel emperatuur van glas te verlagen, in de loop van de jd langzaam uit het glas logen. Het uitlogen van de aardalkali‐ionen uit het glas hee tot gevolg dat de samenstelling van het glas verandert en in het glas spanning optreedt. Vooral bij een snelle verandering in de rela eve luchtvoch gheid ontstaan er minuscule scheurtjes in het glas. (onderzoek: G. Verhaar, N. Tennent, M. van Bommel, B. Lamain UvA/
A eelding 11: Na opgraving van een Del sblauw bord (1670‐75) uit een beerput bleek het ooit diepblauwe en wi e loodglazuur door micro‐
organismen te zijn veranderd in zwart loodsulfide. Een methode om zwart geworden glazuur weer om te ze en naar zijn originele samenstelling, en zo zijn blauw met wi e kleuren weer terug te geven, is om het bord opnieuw te verhi en. De buitenste linker en rechter scherf, die zijn niet zijn verhit, tonen het zwarte loodsulfide‐houdende glazuur. De SEM resultaten tonen kristallen van het zwarte loodsulfide in de scherf na begraving in een beerput. De vier scherven in het midden laten het effect zien van elk een extra bakgang in een oxiderende elektrische oven, elk op een temperatuur tussen de 560°C en 920°C. Bij deze hoogste baktemperatuur, tweede scherf van links, wordt voldoende van het originele glazuur terug gevormd om een blauwe kleur te bewerkstelligen. Het huidige onderzoek richt zich op het herstel van de blauw‐wi e glazuur door fotochemische omze ng van loodsulfide. Deze methode is niet alleen milder dan het de extra bakgang maar het levert ook betere resultaten op (Onderzoek: N. Tennent, UvA). 18 A eelding 12: Ma hias Melin, Veldheer Ambrogio Spinola jdens het beleg van Gulik in 1622, zilver 23,5 x 54,5 cm, Rijksmuseum. Erns g spanningscheurcorrosie in deze in basreliëf uitgevoerde plaque e van gedreven zilver hee geresulteerd in een groot gat midden in de voorstelling. De oorzaken van barstvorming in gedreven zilver zijn nog nauwelijks onderzocht. De effecten van dit verouderingsverschijnsel zijn evenwel drama sch en leiden in veel meer objecten dan tot nu werd aangenomen tot materiaalverlies (onderzoek J. Van Bennekom, et. al.; Rijksmuseum, Na onaal Lucht en Ruimtevaart Laboratorium). A eelding 13: Korstvorming van loodzepen aan het oppervlak van Sigibert Bosch‐Reitz, Portret van P.J. Teding van Berkhout, 1891, doek privécollec e. In de grondering hebben zich in de loop der jd loodzepen gevormd die vervolgens naar het oppervlak zijn gemigreerd (foto rechtsboven). In het elektronenmicroscopisch beeld (foto rechtsonder) is duidelijk zichtbaar dat deze loodzepen gemineraliseerd zijn aan het verfoppervlak en hiermee volledig geïntegreerd zijn (onderzoek: K. Keune, K. Kirsch, J. Boon, HIMS‐UvA, Restaura eatelier Amsterdam en FOM ins tuut AMOLF). Door NWO onderzoek van de afgelopen decennia naar de materialen en hun verouderings‐
processen, is het besef sterk toegenomen dat kunstwerken geen sta sche objecten zijn maar voorwerpen die con nu aan verandering onderhevig zijn (a . 13). Echter, over de chemische en fysische kine ek van de meeste verouderingsprocessen ‐ zelfs die op basaal niveau ‐ weten we momenteel nog onvoldoende. Ook tasten we in het duister over hoe veranderingen die op moleculair en microscopisch niveau plaatsvinden, zich tot elkaar verhouden en hoe deze zich vertalen in veranderingen op macroscopisch niveau en vice versa. Ook ontbreekt de vereiste kennis over hoe verouderings‐ en degrada eprocessen zich in de toekomst zullen ontwikkelen en welke impact restaura ebehandelingen hierop hebben. We karakteriseren met onze analysetechnieken wat nu aanwezig is maar we weten niet hoe dit tot stand is gekomen en waar het naar toe gaat. Anders gezegd: we analyseren alleen het heden, terwijl het nodig is ook het verleden te begrijpen en de toekomst te voorspellen (a . 14). Het recente NWO onderzoek biedt uitstekende mogelijkheden om bovengenoemde kwes es aan te pakken. Voor schilderijen is inmiddels het basale mechanisme achter sommige degrada e fenomenen ontrafeld (loodzepen; verkleuring) (a . 2, 8). In die gevallen is er nu de mogelijkheid de overstap te maken van diagnos sch onderzoek naar onderzoek dat zich richt op interven e (a . 2). Begrip van de verandering is niet alleen noodzakelijk voor de materialen van het kunstwerk zelf, maar evenzeer voor de materialen die gebruikt worden bij restaura eve ingrepen. Bij de conserverende of restaura eve behandeling van kunstobjecten werd in het verleden ‐ en nu soms nog ‐ gebruik gemaakt van niet voor dit doeleinde geteste materialen en methoden, bijvoorbeeld voor het consolideren, lijmen of de reiniging van objecten. Doordat de eigenschappen van de toegevoegde materialen niet voldoende bekend waren of omdat ze op een onverantwoorde manier toegepast werden, is er soms schade aan de objecten ontstaan. Restaura eve ingrepen hebben in die gevallen, paradoxaal genoeg, de condi e van het object juist verslechterd. Restauratoren zijn vaak a ankelijk van industriële producten die niet perse ontwikkeld zijn voor het behandelen van culturele objecten of daarvoor niet zijn getest. Voor industriële toepassingen zijn vaak alleen de verouderingseigenschappen over een korte gebruiksperiode onderzocht, maar ontbreekt kennis over wat er gebeurt bij langdurig contact met het object. Onderzoek naar het gedrag van restaura eve materialen en eventueel de ontwikkeling van nieuwe producten is daarom een 19 A eelding 14: Vincent van Goghs Slaapkamer (1888; doek, 72 X 90 cm, Van Gogh Museum, Amsterdam) in verschillende stadia van veroudering onder invloed van licht. Links, een digitale reconstruc e gee een indruk van de oorspronkelijke verschijning van het schilderij. In het midden is de huidige staat van het schilderij te zien. Tegenwoordig zijn de lila muren en deuren licht blauw geworden, en de roze vloer flets paars met een vreemde bleekgroene vlek onder de linker stoel. De a eelding rechts voorspelt hoe dit proces de komende 30 jaar verder zal verlopen als het schilderij wordt blootgesteld aan een belich ngsdosis van 4 Mlx.uur (overeenkomend met bijvoorbeeld een verlich ngssterkte van 100 lux en een gemiddelde belich ngsduur van slechts 3,5 uur per dag). De vloer zal nog bleker en grijzer worden en de rode lijnen op het bed zullen haast verdwijnen (Onderzoek E. Hendriks et al.; VGM, RCE, NWO in samenwerking met Prof. R. S. Berns, Munsell Color Science Laboratory). A eelding 15: Mathema sche modellering van een drogend olieverfsysteem. De gesimuleerde data (doorgetrokken lijnen) beschrijven het eerste stadium van de droging van olie, peroxideproduc e, met en zonder droger. De mathema sch gemodelleerde data komen goed overeen met de experimentele data (Onderzoek: P. Iedema, HIMS‐UvA). belangrijk aandachtspunt in de conserveringswetenschap. Relevant hierbij is ook de recente ontwikkeling van smart materials in verschillende industriële toepassingen met materiaal‐
eigenschappen. Het kenniscentrum wil met behulp van nieuwe analy sche technieken, computa onele exper se, chemische experimenten, materiële reconstruc es, kunstma ge veroudering komen tot een coherent begrip van de kine ek van de degrada e van de oorspronkelijke en conserveringsmaterialen van het kunstwerk (a . 15). Begrip van de dynamiek in kunstvoorwerpen zal resulteren in een fundamenteel andere denkwijze over conserveren en restaureren. Diagnos ek: een op non destruc eve wijze verkregen fundamenteel begrip van het kunstvoorwerp en een wetenschappelijk onderbouwde prognose Om een wetenschappelijke diagnose en prognose te kunnen stellen en om de oorspronkelijke verschijning van het kunstwerk te kunnen reconstrueren, is het nodig een goed beeld te hebben van de samenstelling en de verdeling van de materialen, zowel binnenin het object als aan de oppervlakte. Momenteel onderzoekt men het oppervlak van kunstwerken met non‐destruc eve macroscopische beeldvormende technieken. De laatste jaren hebben op dit gebied belangrijke verbeteringen plaatsgevonden (a . 16, 17). Toch hebben ook deze nieuwe technieken nog hun beperkingen. Ze bieden: 1. onvoldoende zicht op de ruimtelijke verdeling in drie dimensies van de materialen op microscopische en moleculaire schaal; 2. slechts beperkte informa e over chemische en fysische verouderingsprocessen; 3. slechts uiterst beperkte informa e over de hoeveelheid van de materialen. Om toch deze informa e uit het object te verkrijgen is het nu nog nodig minuscule monsters te nemen. Echter, vanwege het invasieve karakter ervan en de beperkte representa viteit van het monster, is het wenselijk dat de huidige macroscopische beeldvormende technieken zodanig worden ontwikkeld dat zij monstername grotendeels reduceren of zelfs overbodig maken. 20 A eelding 16: De macro‐röntgenfluorescen e (XRF) scanner scant Jan van Eycks Drie Maria’s aan het graf (ca. 1425‐1435; paneel 71,5 x 90 cm, Museum Boijmans van Beuningen, Ro erdam). De macro‐XRF scanner, ontwikkeld door TUDel en de Universiteit Antwerpen, gee op non‐
destruc eve wijze een tweedimensionaal beeld van de elementaire samenstelling. Deze kennis gee informa e over de verfsamenstelling, verflaagopbouw en schildertechniek (onderzoek: TUDel , NWO). A eelding 17: Bij het onderzoeken van schilderijen wordt tradi oneel gebruik gemaakt van non‐
destruc eve macroscopische beeldtechnieken, zoals UV, röntgenstraling en infrarood reflectografie. De informa e die deze technieken bieden is evenwel nog beperkt, a ankelijk van de samenstelling van het object. De recente ontwikkeling van macro‐röntgen‐ fluorescen e (XRF) scanning gee op non‐
destruc eve wijze een tweedimensionaal zwart
‐wit contrastbeeld beeld van de afzonderlijke elementen in de verf. Voor dit schilderij, Rembrandt/ en of atelier, Saul en David, ca 1652 (Mauritshuis) maakte deze techniek het voor het eerst mogelijk, om het oorspronkelijke gordijn tussen de twee figuren in beeld te brengen zonder de vernis en overschildering te verwijderen. Dit levert onmisbare informa e op voor de restaura e (onderzoek: P. Noble, A. van Loon; Mauritshuis, Den Haag, TUDel , NWO). A eelding 18: Een systema sche mock‐up illustra e gee een voorstelling van een nieuw ontwikkeld gebruikersinterface die verschillende analy sche beelddata van schilderijen vergelijkt en verbindt. Het data model en ‘interface’ ontwerp zijn geïnspireerd door Google Earth. Een dergelijke visualisering van de onderzoeksresultaten zorgt voor een goede integra e van verschillende typen informa e en is een krach g hulpmiddel om de uitkomsten van onderzoek op een aansprekende wijze aan een breder publiek te tonen (onderzoek: J. Dik, R. Erdmann; TUDel , Rijksmuseum, The University of Arizona). 21 De uitdaging is daarnaast alle informa e die (in de toekomst dan voornamelijk non‐destruc ef) op moleculaire, microscopische en macroscopische schaal wordt verkregen, te combineren en te integreren. Het uiteindelijk resultaat is dan een fundamenteel begrip van het kunstvoorwerp waarmee alle relevante chemische, fysische, mechanische, op sche en topografische aspecten van het kunstobject in detail kunnen worden gekarakteriseerd, gevisualiseerd en met elkaar in verband gebracht. Recente ontwikkelingen in de detectortechnologie, miniaturisering van analy sche instrumenta e en doorbraken in beeldvormende diagnos ek zullen de komende jaren tal van nieuwe mogelijkheden opleveren voor het kunstonderzoek. Het kennisins tuut zal deze mogelijkheden volop gaan benu en. Om de enorme hoeveelheid data die hiermee wordt verkregen te beheersen en hierin dwarsverbanden te kunnen herkennen, is tevens de inbreng van chemometrische en IT‐exper se (datamanagement, correla e, datamining, datavisualisa e) essen eel (a . 18). Aan de hand van deze uiteindelijke diagnose kan, samen met kennis over de eigenschappen van de materialen en de verouderingsprocessen die daarin plaatsvinden (zie hierboven), een beter onderbouwde prognose worden gesteld omtrent de degrada e die in de toekomst verwacht wordt en kan een passende conserveringsmethode gekozen worden. Het type uitdagingen waarvoor het kunstonderzoek staat, vertoont grote overeenkomsten met de analy sche uitdagingen van de bij COAST aangesloten industriële par cipanten. Intensieve samenwerking tussen het kenniscentrum en COAST ligt daarom voor de hand. Een nieuw type kunstgeschiedenis: materiaaltechnisch onderzoek geïntegreerd met tradi onele onderzoeksmethoden Om een kunstwerk in al zijn face en te kunnen interpreteren en te waarderen is kennis nodig over de materialen en technieken waarmee het is vervaardigd en over de oorspronkelijke verschijning en context van het object. Ook is het noodzakelijk begrip te hebben van de inten e van de kunstenaar en die van de opdrachtgever of koper als ook van de oorspronkelijke betekenis en func e van het kunstwerk. Daarnaast is het belangrijk te weten hoe het object naderhand werd gepresenteerd en hoe de recep e en omgang ermee was in later jd. Binnen de tradi onele kunstgeschiedschrijving hebben deze elementaire vragen tot nu toe lang niet al jd de nodige aandacht gekregen. Bij dit vakgebied ligt de nadruk op classifica e van kunstwerken en het achterhalen van hun betekenis. De daarbij gehanteerde geesteswetenschappelijke onderzoeksmethoden en benaderingen zijn archief‐ en bronnenonderzoek, s jlkri ek en iconografie en op die gebieden is inmiddels een grote deskundigheid opgebouwd. Het onderzoek is daarbij vooral filologisch van aard; een benadering die de kunstgeschiedenis deelt met de literatuurwetenschap. Aan de materiële aspecten van het kunstwerk werd lange jd weinig aandacht besteed. A eelding 19: Van de galerijschilderingen in het Koninklijk Paleis Amsterdam is niet alleen het doek van Flinck en Ovens (zie inzet integrale aanpak, pag. 12) sterk verdonkerd. Ook de andere olieverfdoeken hebben ‐ hoewel veel minder drama sch ‐ een donkerder verschijning gekregen door veroudering, zo toont onderzoek aan. Daardoor steken ze nu als donkere ‘eilanden’ af tegen een spierwi e architectonische omgeving (a eelding links). Historisch kleuronderzoek en archiefonderzoek toont echter aan dat zowel het gewelf als de wanden bovenin oorspronkelijk een zandsteenkleur hadden. Het tonale contrast tussen architectuur en schilderingen was aanvankelijk dus veel minder uitgesproken dan nu. Bij de tentoonstelling Opstand in Opdracht (2011) die gewijd was aan de galerijschilderingen, is de originele toonbalans gereconstrueerd door middel van een lichtconcept: de schilderijen werden lokaal uitgelicht terwijl aan de architectuur door middel van de belich ng juist kleur werd toegevoegd. Ook werden de grote kroonluchters uitgedaan zodat, de lichtsitua e meer met die in de zeven ende eeuw overeenstemt. De schilderingen blijken op die manier veel beter leesbaar (a eelding rechts) (onderzoek: M. van Eikema Hommes, E. Froment, et. al.; SRAL, RCE, UvA, NWO). 22 Vragen over de gebruikte materialen en technieken, de oorspronkelijke verschijning van het kunstwerk en hoe deze in de loop der jd is veranderd, bleven, en blijven ook nu nog vaak, buiten beschouwing. Hierin treedt nu verandering op in de vorm van de ontwikkeling van een nieuw type kunstgeschiedschrijving waarin een belangrijke plaats is weggelegd voor het materiaalgebruik en het produc eproces van kunstwerken. De exper se die de afgelopen jaren is opgebouwd op het gebied van het chemisch en fysisch onderzoek aan kunstvoorwerpen en de ontwikkeling van (non‐destruc eve) diagnos sche apparatuur maakt het voor de kunsthistoricus, in samenspraak met specialisten op het gebied van conservering en restaura e, ook steeds beter mogelijk gebruik te maken van het kunstobject zelf als bron van informa e over zijn maakproces en geschiedenis (zie inzet 3, pag. 14). Nederlands onderzoek speelt in deze ontwikkeling een wezenlijke rol. De technische informa e draagt ook bij tot het beter beantwoorden van tal van fundamentele kunsthistorische vraagstukken, zoals kwes es rond de betekenis, func e, context en opdrachtsitua e. Juist de combina e met de tradi onele geesteswetenschappelijke onderzoeks‐
methoden blijkt bijzonder vruchtbaar (zie inzet 3, pag. 14). Deze integrale en interdisciplinaire aanpak leidt tevens tot nieuwe onderzoeksvragen en thema’s. Op dit grensvlak van oude en nieuwe manieren van werken zijn en worden baanbrekende inzichten verkregen, die ook van groot belang zijn voor het behoud en de verantwoorde omgang met het cultureel erfgoed. Immers, de nieuwe kennis biedt een enorm poten eel om de waarde van kunstwerken te vergroten door middel van publica es en geïnformeerde en/of historisch verantwoorde presenta es (a . 19, 20, 21). De nieuwe aandacht voor de materialiteit en de combina e van technische gegevens met tradi onele onderzoeksmethoden zal leiden tot een paradigmawisseling binnen de kunstgeschiedschrijving. A eelding 20: De Beuningkamer in het Rijksmuseum komt uit het in 1896 afgebroken huis aan de Amsterdamse Keizersgracht 187. Het pand werd in 1744 geërfd door de koopman Mathijs Beuning, die een nieuw achterhuis liet bouwen met daarin deze ontvangstkamer met fraaie mahoniehouten be mmering, marmeren schouw en een spectaculair stucplafond. De kamer is recent gerestaureerd waarbij ook het stucplafond is behandeld. Met uiterste precisie zijn latere verflagen verwijderd waardoor de decora es weer in hun oorspronkelijke scherpte te zien zijn (onderzoek en restaura e: B. Delmo e, P. van Duijn; Rijksmuseum). A eelding 21: Deze toepassing van Augmented Reality (AR) applica e voor de iPad maakt het voor museumbezoekers in Museum Catharijneconvent mogelijk het schilderproces van Rembrandts leerling Govert Flinck (1615‐1660) van nabij te volgen bij zijn vroegst gesigneerde werk Isaäk zegent Jacob (doek 125 x 151 cm). AR‐so ware legt onderliggende verflagen bloot en voegt wetenschappelijke informa e toe aan het echte schilderij. Door de iPad op Flincks schilderij te richten kan het publiek als het ware door de verf heen kijken en het maakproces van het kunstwerk stap voor stap volgen. Het onderzoek aan Flincks schilderij betre een voorbeeld van succesvolle samenwerking tussen de RCE, RM en UvA in het ateliergebouw. De AR‐applica e is gemaakt in opdracht van de RCE en is een product van de Onderzoeksagenda 2009‐2012 van de RCE (AR applica e: AR‐Lab, Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten). 23 Conservering en restaura ebehandelingen: van losse casuïs ek naar coherente methodologie De conservering en restaura e van kunstwerken is een jonge discipline, waarvan de ontwikkeling te vergelijken is met die van de medische wetenschap, met dien verstande dat de laatstgenoemde kan bogen op een lange geschiedenis en een wereldwijde beoefening. In de laatste decennia hee de conservering en restaura e zich ontwikkeld naar een academisch niveau en dit hee geleidt tot de behandeling van objecten op basis van wetenschappelijke studies. Bij de conservering en restaura e van kunstwerken vormen de empirische bevindingen een zeer belangrijke bron van kennis. Echter, de bij een restaura e opgedane inzichten blijven nu nog vaak beperkt tot de betreffende casus. Het is noodzakelijk dat in aanvulling op de empirisch verkregen informa e ook fundamentele kennis wordt verkregen over de materialen en technieken waarmee het object is vervaardigd, hoe deze materialen chemisch en fysisch veranderen en welke invloed restaura es hierop hebben. Al deze face en zijn nodig om inzicht te krijgen in de oorspronkelijke verschijning en de verouderingsprocessen van het object. Op die wijze is het mogelijk om de casuïs ek te onts jgen en wetenschappelijk onderbouwde diagnoses en prognoses te kunnen stellen. Alleen zo kan worden ingezet op conserveringsmethoden en ‐behandelingen die de materiële achteruitgang effec ef vertragen, of beter nog, deze processen tot s lstand brengen of mogelijk zelfs omkeren. A eelding 22: Binnen het NWO programma Science4Arts wordt de invloed van het (museum)klimaat op houten objecten, in het bijzonder meubelen en paneelschilderijen, onderzocht. Oude foto’s helpen om kleine veranderingen in de marqueterie van kasten waar te nemen. De hier getoonde kast bevindt zich in kasteel Amerongen (onderzoek: P. van Duijn et. al.; Rijksmuseum, RCE, TUEindhoven, NWO). Ook de verbetering van de bewaaromstandigheden (preven eve conservering) is van groot belang. Daartoe is het nodig om de rela e tussen het gebouw, omgevingsfactoren, het binnenklimaat enerzijds en de veroudering van het object anderzijds te begrijpen (a . 22). De huidige kennis op dit gebied is nog op modelstudies en individuele casussen gestoeld terwijl er dringend behoe e is de grotere lijnen, de wetma gheid, achter de rela e omgevingsfactoren‐
gebouw‐binnenklimaat‐veroudering in beeld te krijgen. Zo hebben de omvangrijke kosten en het energiegebruik die klimaatbeheersing met zich meebrengt, recent geleid tot de vraag of de huidige strenge richtlijnen voor het museale binnenklimaat niet versoepeld kunnen worden. Maar voordat die vraag beantwoord kan worden is meer kennis nodig over de implica es van omgevingsfactoren op de chemische en fysische degrada eprocessen van kunstvoorwerpen. Om van casuïs ek naar een coherente methodologie te komen, zullen binnen het kenniscentrum de onderliggende chemische en fysische processen achter de fenomenologische veranderingen worden onderzocht. De hierbij opgedane kwan ta eve en kwalita eve kennis kan dan geëxtrapoleerd worden naar grotere groepen objecten. 24 A eelding 23: Wenzel Jamnitzers Tafelstuk (1549; zilver en email, 99,8 x 46,0 cm, Rijksmuseum Amsterdam) is een lofzang op de aarde en alles wat zij voortbrengt, en tegelijker jd een ongeëvenaard voorbeeld van ar s ek en technisch machtsvertoon. De stam van de schaal verbeeldt Moeder Aarde. Zij is omgeven door bloemen, kruiden en kleine dieren die allemaal zijn afgegoten naar in het wild verzamelde exemplaren. Deze bijzondere gie echniek wordt momenteel binnen het Rijksmuseum onderzocht (onderzoek: J. van Bennekom, et. al.; Rijksmuseum). A eelding 24: Willem Kalf, S lleven met zilveren schenkkan, 1655‐
1660; doek 73,8 × 65,2 cm, Rijksmuseum. Een grote beheersing van de schildersmaterialen samen met een diepgaande kennis van stofuitdrukkingseffecten en inzicht in de menselijke waarneming, stelde zeven ende‐eeuwse Nederlandse schilders in staat voorwerpen bijzonder levensecht te imiteren. Naar de wijze waarop schilders dit soort bijzondere effecten tot stand brachten is nog weinig onderzoek verricht. A eelding 25: Reeds entallen jaren gebruikt men röntgenfoto’s om doekweefsel te analyseren, omdat het doek zelf bijna al jd is verborgen onder later aangebrachte bedoekingen. De draden zelf zijn niet op de röntgenfoto te zien maar hun afdruk in de grondering. Men telde hierbij de het aantal schering‐ en inslagdraden op tal van plaatsen handma g. Hiermee kreeg men informa e over de aard van het doekweefsel dat kan helpen te bepalen of doeken al of niet van dezelfde doekrol a oms g zijn. Sinds enige jaren kunnen wetenschappers met behulp van een computer‐
gegeneerde techniek de röntgenfoto van weefsels ook digitaal analyseren. Hiermee is het mogelijk de gemiddelde draaddichtheid van doeken over het gehele oppervlak te meten en afwijkingen van deze gemiddelde draaddichtheid binnen een doek door middel van kleurgecodeerde kaarten in beeld te brengen. De aldus verkregen me ngen leveren veel nauwkeuriger resultaten op. De a eelding rechts toont de ‘draden‐dichtheids‐kaart’ van de ver cale draden die gemaakt is op basis van de röntgenfoto (a eelding midden) van het rechterdoek van een driedelige plafondschildering die Gerard de Lairesse in 1672 hee geschilderd voor het pand Herengracht 446 (440 x 182 cm; tegenwoordig Vredespaleis, Den Haag; a eelding links). Het dradenpatroon is in de linker en rechterstrook gelijk maar alleen spiegelbeeldig. Dit toont dat twee stroken zijn gebruikt uit dezelfde doekrol, waarbij de ene strook is omgedraaid alvorens deze aan de andere is genaaid (onderzoek: Thread Count Automa on Project, Rick Johnson, Rice University (VS) en Don Johnson, Cornell University (VS), Margriet van Eikema Hommes, TUDel ). 25 Onderzoeksagenda Deze vier kennisterreinen betreffen dus vernieuwingen en verbeteringen binnen drie verschillende disciplines, te weten conservering, natuurwetenschappen en kunstgeschiedenis. Echter, om deze vernieuwingen te realiseren is een sterke en structurele verbinding tussen die drie vakgebieden nodig. Om de krachten hiertussen te bundelen en de samenwerking te waarborgen zijn binnen het kenniscentrum Science for Arts of the Netherlands twee gebiedsovers jgende onderzoeksthema’s geformuleerd: 1. Het ontstaan van het kunstwerk: materiaalbeheersing en visueel effect; 2. Het leven van het kunstwerk door de jd heen: dynamiek van materiaal en verandering van context. 1. Het ontstaan van het kunstwerk: materiaalbeheersing en visueel effect Het vervaardigen van een kunstwerk vereist niet alleen specifieke, vaak bijzondere, materialen maar ook, en vooral, een enorme technische kennis en vaardigheid als ook het inzicht en voorstellingsvermogen om deze materialen zodanig te manipuleren dat het resultaat een object is met het beoogde visuele effect. De wijze waarop kunstenaars deze uitzonderlijke visuele effecten tot stand brachten en daarmee bij de beschouwer bewondering en verwondering opriepen, betre een van de belangrijkste aspecten van de historische atelierprak jk (a . 23, 24). Toch hee dit thema ‘mysterie van meesterschap’ binnen het kunsthistorisch onderzoek tot nu toe weinig aandacht gekregen. Het doorgronden van de rijke vakkennis en de complexe materiaaltechnische en mentale processen die schuilgaan achter de ‘meesterlijke’ visuele effecten, is echter een voorwaarde voor het begrijpen van één van de meest fundamentele aspecten van kunst. Binnen het kenniscentrum vormt een nauwgeze e materiaaltechnische analyse van de objecten zelf hiervoor de basis, aangevuld met historisch bronnenonderzoek, waaronder dat naar kunst‐technische en ‐theore sche traktaten, contracten, patenten, brieven en dagboeken (a . 25, 26). A eelding 26: Willem Beurs, De groote waereld in 't kleen geschildert, of schilderag g tafereel van 's Weerelds schilderyen. Kortelijk vervat in ses boeken. Verklarende de hoo verwen, haare verscheide mengelingen in oly en der zelver gebruik. Amsterdam 1692. Dergelijke handboeken met schildersrecepturen zijn van grote waarde bij het bestuderen van de technieken van de oude meesters. Het Rijksmuseum hee een grote collec e van dergelijke bijzondere historische bronnen. A eelding 27: Authen citeitsvragen omtrent bronzen beelden kunnen sinds kort beter beantwoord worden met behulp van nieuwe analysetechnieken, zoals neutronenimaging en neutronendiffrac e. Met beide technieken werd recent het bronzen beeldje Lopende Edelman (Rijksmuseum) onderzocht dat tradi oneel werd toegeschreven aan de Amsterdamse beeldhouwer Hendrick de Keyser. Neutronenimaging maakte aan de binnenzijde van het beeldje diverse construc eve onderdelen zichtbaar die tonen dat de armen en onderbenen als losse onderdelen zijn beves gd en niet in één keer zijn meegegoten. Het beeldje moet bedoeld zijn geweest als bewegend mannetje, bijvoorbeeld op een klokkenspel of automaton. Daarmee verviel de eerdere toeschrijving aan De Keyser. Tegenwoordig neemt men aan dat het stuk in Zuid‐
Duitsland is vervaardigd omstreeks 1580‐1600 (Onderzoek: R. van Langh et al.; Rijksmuseum). 26 A eelding 28: Of Van Gogh dit Bloems lleven met akkerbloemen en rozen (doek, 100 x 80 cm, Kröller‐Müller Museum, O erlo) wel of niet had geschilderd was lange jd onduidelijk. De macro‐röntgenfluorescen e (XRF) scan maakte een onderliggende voorstelling zichtbaar van twee worstelende mannen. In een brief uit Antwerpen uit 1886 had Van Gogh geschreven dat hij deze voorstelling had geschilderd. Dit gegeven bood, samen met andere materiaaltechnische informa e die bij het onderzoek naar voren kwam, sluitend bewijs dat Van Gogh de maker van dit bloems lleven is (Onderzoek: Kröller‐Müller Museum, Van Gogh Museum, TUDel ). Ook inzichten vanuit de forensische wetenschap, sta s ek en de waarnemingspsychologie zijn hierbij van grote waarde. Dit alles draagt bij om te begrijpen hoe het kunstwerk werd uitgedacht, uitgevoerd en beoordeeld. Ook wordt inzicht verkregen in hoe de transmissie van materiaaltechnische en visuele kennis tussen kunstenaars verliep en hoe zij omgingen met de beschikbaarheid van nieuwe materialen en technieken; onderwerpen waarover nog heel weinig bekend is. De opgedane kennis zal van groot belang zijn voor het juiste begrip van de uitgangs‐
materialen in de kunstwerken en hun oorspronkelijke verschijning. Deze kennis is nodig voor het doorgronden van de verouderingsprocessen en het bepalen van de juiste behandelingsmethode. Ook is deze kennis van groot belang bij authen citeitsonderzoek. Diepgaand inzicht in het materiaalgebruik en de technische en visuele methoden van een kunstenaar zal het immers mogelijk maken kunstwerken veel beter toe te schrijven (a . 27, 28) dan tegenwoordig, alwaar dit vaak alleen op grond van globale s lis sche kenmerken gebeurt. De nieuw verkregen kennis kan daarmee een belangrijke bijdrage leveren aan het tegengaan en opsporen van kuns raude. Op grond hiervan voorzien wij vruchtbare methodologische samenwerking met het Nederlands Forensisch Ins tuut, in het bijzonder op het vakgebied van de sta s sche analyse, de toepassing van de nieuwste forensische onderzoekstechnieken voor het detecteren van biologische‐ en microsporen en de ontwikkeling van non destruc eve draagbare instrumenta e (zie valorisa e paragraaf). 2. Het leven van het kunstwerk door de jd heen: dynamiek van materiaal en verandering van context Een kunstwerk is niet sta sch maar dynamisch. Vanaf het moment dat het is gecreëerd, vinden er door tal van interne en externe processen con nu chemische en fysische veranderingen plaats, met op sche veranderingen tot gevolg. Het is van eminent belang deze processen te leren kennen om zo meer te weten te komen over de oorspronkelijke samenstelling en verschijningsvorm van het object (a . 2, 3, 14, inzet 3, pag. 14) en de verouderingsprocessen die daarin hebben plaatsgevonden en in de toekomst zullen plaatsvinden. Deze kennis is cruciaal voor zowel de kunsthistoricus als de natuurwetenschapper maar misschien nog wel het meest voor de restaurator. Deze dient immers de huidige toestand van een kunstwerk te evalueren om een verantwoorde afweging te maken over eventueel ingrijpen en de veiligheid daarvan. Bij het onderzoek naar verouderingsprocessen moeten nieuwe analysemethodieken en modellen ontwikkeld worden die de degrada eprocessen kunnen bestuderen en deze op een korte jdschaal kunnen simuleren. Nieuwe analysetechnieken bieden betere mogelijkheden dan voorheen om chemische en fysische veranderingen al op kleine schaal te kunnen detecteren. Bij de interpreta e van het analy sch onderzoek zijn historische kunst‐technologische bronnen een belangrijk hulpmiddel omdat deze teksten ons informeren over de uitgangsmaterialen. 27 A eelding 29: Paul Gauguin, Spinnend Bretons meisje (1889), olieverf op pleister, 134,3 x 62 cm, Van Goghmuseum, Amsterdam. Gauguin’s schildering maakte oorspronkelijk onderdeel uit van een grotere decora eve reeks schilderingen in de eetzaal van een Frans etablissement (La Buve e de la Plage, Le Pouldu). In 1924 kwamen de schilderingen aan het licht onder diverse lagen behang. Gauguin’s schildering werd toen uitgezaagd en wordt nu in het Van Gogh museum gepresenteerd als een geïsoleerde voorstelling (foto midden). De foto rechts toont de muurschilderingen in de eetzaal zoals ze werden aangetroffen na het verwijderen het behang in 1924 (onderzoek: R. Boitelle, Van Goghmuseum). Om de huidige samenstelling, condi e en verschijning van het kunstwerk te begrijpen is kennis nodig over zijn oorspronkelijke context, betekenis en func e als ook over de recep e en omgang met het object in latere jd. Immers, de omgang met een kunstobject bepaalt de materiële veroudering ervan en andersom beïnvloedt de materiële veroudering de waardering van het object en de omgang ermee (a . 5; inzet 3, pag. 14). Materiële en contextuele veranderingen vormen dus samen de ‘biografie’ van het kunstwerk. Kennis over de oorspronkelijke en latere context is vooral nodig voor de talloze kunstwerken die ooit vervaardigd zijn voor een specifieke loca e en/of in samenhang met andere kunstwerken maar nu verspreid zijn geraakt over musea, instellingen en par culiere collec es (a . 29, 6). Ook als decora es zich nog wel op hun oorspronkelijke loca e bevinden, is de originele samenhang zelden bewaard (bijvoorbeeld door overschilderingen en verbouwingen, a . 7). Hierdoor is de betekenis en visuele func e van de objecten vaak niet meer goed te herkennen. Inzicht in de contextuele veranderingen is een voorwaarde om vragen rond de restaura e van het kunstwerk te beantwoorden en voor het maken van gefundeerde afwegingen voor de presenta e en toekoms ge conservering (a . 4, 12, 22, 19; inzet 3, pag. 14). Behalve historisch onderzoek is hierbij het ‘forensisch’ sporenonderzoek aan de objecten zelf essen eel. Valorisa e De nieuwe kennis en de interdisciplinaire onderzoeksmethodiek van het kenniscentrum Science for Arts of the Netherlands zal resulteren in:  duurzame kunst: bijdrage aan behoud, beheer, ontwikkeling van erfgoed met het oog op toekoms ge genera es;  het samenbrengen van conservering, kunstgeschiedenis en natuurwetenschappen tot een nieuwe innova eve interdisciplinair onderzoeksgemeenschap. Het kenniscentrum ves gt daarmee een unieke onderzoeks‐infrastructuur waarbij onderzoekers uit deze vakgebieden uit Nederland en daarbuiten samenwerken. Het ins tuut is toonaangevend op het gebied van het cultureel erfgoed en voorkeurspartner van de belangrijkste kunstcollec es en onderzoekscentra in de wereld;  opgeleide promovendi die vooral werkzaam zullen zijn in de Nederlandse erfgoedwereld, de forensische ‘wereld’ of het aanpalende wetenschappelijke veld;  De partners binnen het kenniscentrum dragen zorg voor behoud van de in het kenniscentrum opgedane exper se binnen hun eigen organisa es (mensen en middelen); 28 A eelding 30: Paul van Duin (restaurator meubelen RM) en Jessica Roeders (docent restaura e van schilderijen, Conservering en Restaura e van Cultureel Erfgoed, UvA) leiden samen een workshop voor de eerstejaars masterstudenten van de opleiding Conservering en Restaura e van Cultureel Erfgoed van de UvA, waarin een parket verwijderd wordt van de achterkant van een paneel. Dit is noodzakelijk omdat het parket het paneel niet langer meer ondersteunt maar het paneel juist vervormt.  het succesvol verwerven van externe onderzoeksgelden. Dat geldt niet alleen voor Nederlandse, Europese en interna onale programmamiddelen, maar ook voor de zogenaamde ‘personal grants’, dwz financiering voor excellente individuele onderzoekers. Via deze persoonlijke beurzen is het kenniscentrum Science for Arts of the Netherlands
toonaangevendbijhet iden ficeren, acquireren en behouden van interna onale onderzoekstaken;  spin off‐bedrijven die voor het cultureel erfgoedveld onderzoek verrichten op het gebied van alle drie de disciplines (natuurwetenschappen, kunstgeschiedenis en conservering & restaura e) en op het gebied waar deze vakgebieden elkaar raken. Deze bedrijven worden door het kenniscentrum ges muleerd en ondersteund;  een interac e tussen musea, wetenschappers, bedrijven, erfgoedzorgers en industrie en daarmee in een biotoop waarin vernieuwende ideeën ontstaan en gerealiseerd kunnen worden;  het kennisins tuut ontvangt met enige regelmaat verzoeken van bevoegde instan es voor het verrichten van authen ca e onderzoek en expertonderzoek rond vermoedelijke vervalsingen en diefstal van kunstwerken. Het ins tuut treedt hierbij op als erkend en ona ankelijk kennisins tuut. Deze verzoeken zijn mogelijk voor zowel na onale als interna onale vraagstukken en onderzoeken. Meer specifiek wordt de kennis van Science for Arts of the Netherlands op het gebied van educa e en industrie op de volgende wijzen uitgedragen en gevaloriseerd: Educa e  Binnen het kenniscentrum vindt opleiding plaats via:  Opleiding Conservering en Restaura e (C&R) van Cultureel Erfgoed, Universiteit van Amsterdam. De universiteit van Amsterdam leidt als enige universiteit in Nederland restauratoren op in acht specialisa es (Boek en papier, Glas, keramiek en steen, Metaal, Tex el, Historische binnenruimten, Schilderijen, Moderne en hedendaagse kunst, Hout en meubel; a . 30). De restauratoren zullen in hun dagelijkse prak jk de nieuwe kennis meteen leren toepassen, wat een direct effect zal hebben op het behoud van ons erfgoed;  Naast de opleiding conservering & restaura e hee de UvA het voornemen een Engels masterprogramma Technical Art History aan te bieden. Hierin zijn natuur‐ en geesteswetenschappen geïntegreerd en wordt het onderwijs in nauwe samenwerking met andere partners aangeboden. In het bijzonder de TUDel zal hieraan een bijdrage leveren. Het is van groot belang dat toekoms ge genera es restauratoren, conserveringswetenschapper en kunsthistorici geschoold worden in een interdisciplinaire onderzoeksaanpak en al jdens hun studie leren samenwerken met elkaar.  Overdracht aan wetenschappers, museumprofessionals, conservatoren, restauratoren, restaura e‐architecten en andere erfgoedzorgers als ook aan ambtenaren en bestuurders die zich bezighouden met cultureel erfgoed, vindt plaats door middel van symposia, congressen, workshops, seminars en publica es. Belangrijk daarbij is dat een goede vertaalslag wordt gemaakt naar de verschillende doelgroepen (universitair, museaal, prak sch, beleidsma g). Een directe vertaalslag in de prak jk is te realiseren via het programma voor permanente 29 educa e dat de opleiding C&R aan de UvA aanbiedt, met specifieke cursussen voor restauratoren en andere erfgoedprofessionals. Ook de inbreng van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is voor dissemina e van kennis essen eel;  Kennis over de materialen en vervaardigingstechnieken zal worden uitgedragen op de kunstacademies en ambachtsscholen. Het is immers belangrijk dat toekoms ge kunstenaars zich bewust zijn van de duurzaamheid van de gebruikte materialen en/of van de meest geschikte toepassing van de gehanteerde technieken;  Het model voor de talentenprogramma’s in de human capital agenda van COAST is beschikbaar voor het kennisins tuut. Samenwerking vanuit dit programma met de bovengenoemde opleidingen gee getalenteerde technische studenten de mogelijkheid mee te draaien in het kunstonderzoek en talenten in de bovengenoemde opleidingen de kans om meer analy sch‐chemische kennis op te doen;  Een belangrijke rol is weggelegd voor onderwijs en overdracht aan het brede publiek. Maatschappelijke bewustwording van de waarde én de kwetsbaarheid van kunst is immers uiteindelijk de belangrijkste voorwaarde voor het behoud ervan. De nieuw verkregen kunsthistorische en materiaaltechnische kennis biedt bovendien enorm poten eel om de belevings‐ en educa eve waarde van kunstwerken te vergroten door middel van:  Lesprogramma’s voor het primair‐ en voortgezet onderwijs;  Het informeren van geïnteresseerd publiek via televisieprogramma’s, websites, lezingen, etc.;  Tentoonstellingen en educa eve programma’s voor musea. Daarbij valt te denken aan geïnformeerde historische verantwoorde presenta es waardoor de visuele en de inhoudelijke func e van het werk beter tot hun recht kunnen komen (a . 20). Ook bieden recente digitale visualisa etechnieken, zoals Augmented Reality, tal van mogelijkheden om inzichten die door natuurwetenschappelijk onderzoek aan de objecten zijn verkregen (en doorgaans voor een leek moeilijk te va en zijn) op een aansprekende wijze te vertalen naar het brede publiek (a . 21). Juist deze virtuele technieken bieden de gelegenheid op een boeiende wijze het verhaal achter het kunstwerk te vertellen. Industrie  De analy sch‐chemische uitdagingen in de private sector zijn vergelijkbaar met de eerder in dit document beschreven uitdagingen voor fysische en chemische karakterisering van kunstvoorwerpen. Of het nu de voedingsindustrie, de ontwikkeling van nieuwe materialen, de verfindustrie, de geneesmiddelenindustrie of de ontwikkeling van nieuwe medisch‐
diagnos sche methoden betre , allen hebben grote behoe e aan vooruitgang in analy sche wetenschap en technologie. Ook spelen datamanagement, datamining en datavisualisa e een belangrijke rol. Daarom wordt ook in deze gebieden ingezet op analy sche strategieën voor non‐destruc eve analyse, verhoging van de chemische‐ en plaatsresolu e en studie van chemische veranderingsprocessen; A eelding 31: De recent ontwikkelde 3D‐scanner scant Bloemen in blauwe vaas van Vincent van Gogh (1887; doek, Kröller
‐Müller Museum, O erlo). Met een geavanceerde inkjetprinter van Canon/Océ is deze 3D‐scan vervolgens laagsgewijs in 3D geprint. Op deze wijze wordt elke penseelstreek gekopieerd en lijkt het eindresultaat sterk op het origineel. Dergelijke reconstruc es kunnen in de toekomst in het kunstonderzoek behulpzaam zijn. Daarbij valt te denken aan het reconstrueren van de oorspronkelijke verschijning van kunstwerken en van kunstwerken op hun oorspronkelijke loca e (Onderzoek: TUDel , Canon/Océ). 30 A eelding 32: Het bronzen beeld De Denker van Auguste Rodin (1881, Museum Singer, Laren) raakte na een roof in 2007 zwaar beschadigd. Delen van De Denker zijn met een slijptol verminkt (foto rechtsboven), omdat de criminelen uit waren op het aanwezige koper. Bij de restaura e is De Denker met behulp van een 3D‐scanner nauwkeurig gescand waarbij de beschadigingen goed in beeld zijn gebracht (foto links). Met een 3D printer zijn de ontbrekende delen vervolgens in kunststof uitgeprint (foto rechtsonder). Op basis hiervan was het mogelijk de ontbrekende delen in brons en een brons/epoxy composiet na te gieten en deze 'protheses' in het beeld te plaatsen (Onderzoek: T. Beentjes, UvA).  Een gezamenlijke formulering en aanpak van de analy sche uitdagingen door industrie en het kenniscentrum Science for Arts of the Netherlands zal de opbrengst van investeringen verhogen en kruisbestuiving bevorderen. Er zal een meer fundamentele verbetering van de analy sche capaciteiten plaatsvinden dan wanneer elke sector de uitdagingen alléén zou aangaan. Deze strategie is in de Nederlandse privaat‐publieke gemeenschap voor analy sche wetenschap en technologie (COAST) ontwikkeld en wordt met succes toegepast in gezamenlijke onderzoeksprojecten. De COAST‐par cipanten hebben zich recent uitgesproken voor samenwerking met de erfgoedsector. De interac e van de erfgoedsector met COAST‐par cipanten in het kenniscentrum Science for Arts of the Netherlands zalnaast wetenschappelijke kruisbestuiving ook zogenaamde s lle diploma e van de kunst in de industrie bewerkstelligen. De bewustwording van de problema ek in kunstanalyse en –
conservering en de industriële betrokkenheid bij de oplossing daarvan wordt door de voor COAST karakteris eke intensieve samenwerking sterk bevorderd;  Het kenniscentrum zal naast de ontwikkeling van analy sche‐chemische strategieën ook verschillende bijdrage leveren aan de industrie en eerdergenoemde ins tuten zoals het NFI. Het onderzoek levert nieuwe kennis op over de eigenschappen van materialen die niet door middel van laboratoriumexperimenten en regulier onderzoek verkregen kan worden. Ook zijn er op verschillende fronten mogelijkheden voor valorisa e en samenwerking met technologische mul na onals en MKB. Voorbeelden hiervan zijn: de huidige samenwerking tussen het Rijksmuseum en Akzo Nobel in samenwerking met de UvA en de TUDel en AkzoNobel in het verkleuringsonderzoek van moderne verf; de ontwikkeling van analy sche apparatuur (TUDel en Bruker AXS; a . 16, 27); de ontwikkeling van 3D prin echnologieën (TUDel en Canon/Océ; a . 31, 32). Analoog aan deze voorbeelden zal het kenniscentrum een aanjagende rol spelen bij het vermarkten van nieuwe kennis, exper se en apparatuur. Het ontwikkelen van methoden en producten voor het behoud van (kunst) materialen en van prognoses over de houdbaarheid en gedrag van deze materialen (zowel de oorspronkelijke materialen als de restaura eve materialen) zijn waardevol voor de industrie. 31 Samenstellers van dit document: Schrijfgroep: dr Margriet van Eikema Hommes, Technische Universiteit Del en Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed dr Katrien Keune, Universiteit van Amsterdam en Technische Universiteit Del Prof. dr Jeroen Stumpel, Universiteit Utrecht drs Suzanne Maarschalkerweerd‐Dechamps, Universiteit van Amsterdam dr Klaas‐Jan van den Berg, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Met bijdragen van: Prof. dr Joris Dik, Technische Universiteit Del dr Oscar van den Brink, TI‐COAST MA Petria Noble, Mauritshuis Den Haag dr Ella Hendriks, Van Gogh Museum Amsterdam dr Robert van Langh, Rijksmuseum drs Maartje Stols‐Witlox, Universiteit van Amsterdam dr Louis Vertegaal, Nederlandse Organisa e voor Wetenschappelijk Onderzoek drs Annemarie Bos, Nederlandse Organisa e voor Wetenschappelijk Onderzoek dr Elske Gerritsen, Universiteit van Amsterdam Prof. dr Gregor Weber, Rijksmuseum Prof. dr Arian van Asten, Nederlands Forensisch Ins tuut en Universiteit van Amsterdam Prof. dr Rene de la Rie, Universiteit van Amsterdam dr Maarten van Bommel, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Prof. dr Arie Wallert, Rijksmuseum en Universiteit van Amsterdam dr Arjan de Koomen, Universiteit van Amsterdam Prof. dr Norman Tennent, Universiteit van Amsterdam Prof. dr Frits Scholten, Rijksmuseum en Vrije Universiteit dr Geleyn Meijer, Hogeschool van Amsterdam en topsector Crea eve Industrie Colofon Opmaak: Wia Snijder Jaar: 2014 Drukker: Quantes 1e edi e Fotoverantwoording: zie volgende pagina 32 Fotoverantwoording A eelding voorblad: William Hogarth, Tijd rook blazend op een schilderij, ets 24,6 x 18,3 cm, Rijksmuseum; A eelding inzet 3: Linksboven: Erik & Petra Hesmerg in opdracht van S ch ng Koninklijk Paleis Amsterdam; Linksonder: M. van Eikema Hommes, TUDel /RCE; Rechtsboven: E. Froment, UvA; Rechts onder: K. Keune, UvA; A eelding 1: D. Malagamba; A eelding 2: Links: Mauritshuis, Den Haag; Midden; P. Noble, Mauritshuis, Den Haag; Rechts: A. van Loon, Mauritshuis, Den Haag; A eelding 3: S. Meijer, Rijksmuseum; A eelding 4: Stedelijk Museum Amsterdam; Details en electronenmicroscopisch beeld: A. Burnstock, Courtauld Ins tute of Art; A eelding 5: Links: Rijksmuseum; Rechts: G. van der Haar in opdracht van het Centraal Museum, Utrecht; A eelding 6: h p://commons.wikimedia.org/wiki/Category: Keizersgracht_412,_Amsterdam; A eelding 7: Linksboven en rechtsboven: J. Elsinga, in opdracht van de Gemeente Alkmaar; Linksonder en rechtsonder: I. Verslype, H. Sigmond, TU Del /RCE; A eelding 8: T. Haartsen in opdracht van het Frans Hals Museum, Haarlem; A eelding 9: Van Goghmuseum Amsterdam (Vincent van Gogh Founda on); A eelding 10: S. Koob, Corning Museum of Glass, N. Tennent UvA; A eelding 11: N. Tennent, UvA; A eelding 12: J. van Bennekom, Rijksmuseum; A eelding 13: K. Keune, K. Kirsch, J. Boon, HIMS‐UvA, Restaura eatelier Amsterdam en FOM ins tuut AMOLF; A eelding 14: Links: Van Gogh Museum Amsterdam (Vincent van Gogh Founda on) en R.S. Berns, Munsell Color Science Laboratory, Rochester, NY; Midden: Van Gogh Museum Amsterdam (Vincent van Gogh Founda on); Rechts: Van Gogh Museum Amsterdam (Vincent van Gogh Founda on), Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, R.S. Berns, Munsell Color Science Laboratory, Rochester, NY; A eelding 15: P. Iedema, HIMS‐UvA; A eelding 16: Links: Michael Haschke, Bruker AXS; Rechts: Museum Boijmans van Beuningen, Ro erdam; A eelding 17: P. Noble, A. van Loon; Mauritshuis, Den Haag, TUDel ; A eelding 18: R. Erdmann; A eelding 19: J. Schlomoff, Amsterdam; A eelding 20: B. Delmo e, P. van Duijn, Rijksmuseum; A eelding 21: M. Eikema van Hommes, TUDel /RCE; A eelding 22: Links: B. Ankersmit, RCE; Midden: S ch ng Kasteel Amerongen; Rechts: R. Gerritsen, Amsterdam; A eelding 23: Links: Rijksmuseum; Rechts: J. van Bennekom, Rijksmuseum; A eelding 24: Rijksmuseum; A eelding 25: Links: Eric Smits Photography; Midden: Milko den Leeuw; Rechts: Thread Count Automa on Project; A eelding 26: M. van Eikema Hommes, TUDel /RCE; A eelding 27: R. van Langh, Rijksmuseum; A eelding 28: Links: Kröller‐Müller Museum, O erlo; Midden: TUDel ; Rechts: TU Del , Universiteit Antwerpen, Kröller‐Müller Museum; A eelding 29: Links: Van Goghmuseum Amsterdam (Vincent van Gogh Founda on); Midden: fotograaf onbekend; Rechts: V. Honoré; A eelding 30: UvA; A eelding 31: Links: Canon/Océ; Rechts: TUDel , Canon/Océ; A eelding 32: T. Beentjes, UvA. 33 34