VOORSTELLEN TOT WIJZIGING VAN DE

VOORSTELLEN TOT WIJZIGING VAN DE
KEURINGSVOORSCHRIFTEN VOOR POOTAARDAPPELEN
2014
No.
Onderwerp
pag.
1
Regelgeving ATR (LTO, PA)
2
2
Inschakeling Erwinia-toets bij herkeuring (NAO)
3
3
Normen droogrot en Phytophthora (NAK)
4
4
Invoering EU-klassen (NAK)
5
OKTOBER 2014
Voorstel: regelgeving ATR
Ingediend door: LTO, PA
1
De Tweede Kamer heeft ingestemd met de wetswijziging tot opheffing van het Productschap
Akkerbouw als PBO en overname van publieke taken (mogelijk per 1/1/15). We nemen op dit
moment aan dat per 2015 de ATR-teeltvoorschriften overheidsregels zijn geworden en dat deze
nieuwe EZ-regelgeving (Plantenziekten wet), inclusief de recente wijzigingen in de ‘ATRverordening’, in de NAK-regels geïntegreerd kunnen worden.
Het betreft de volgende onderdelen:
- aangifte voor ATR-teelt is mogelijk met uitgangsmateriaal van de klassen S t/m C;
- geen aangifte mogelijk buiten een straal van 25 km vanaf het vestigingsadres;
- geen aangifte mogelijk in combinatie met reguliere pootgoedteelt;
- geen aangifte mogelijk in wratziektepreventiegebieden van rassen die niet aan de
minimum resistentie-eisen voor wratziekte voldoen.
ADVIES
Het betreft (aanstaande) regelging in de plantenziekten wet. De NAK kan deze regels niet in het
eigen keuringsreglement opnemen, maar deze wel onverkort toepassen, zoals dit ook gebeurt met
andere (fytosanitaire) regelgeving van de overheid. In de aanwijzingen voor de veldkeuring in
2015 worden verwijzingen naar de betreffende ATR-regelgeving opgenomen. De NAK komt
hiermee feitelijk tegemoet aan het voorstel van PA en LTO.
Wijzigingsvoorstellen pootaardappelen 2014
pagina 2 van 9
Voorstel: inschakeling Erwinia-toets bij herkeuring
Ingediend door: NAO
2
In geval van verlaging of afkeuring van een perceel pootaardappelen als gevolg van
bacterieziekte (Erwinia spp) kan een teler bij het aanvragen van een herkeuring de NAK
verzoeken de herkeuring te ondersteunen met de voorhanden zijnde laboratoriumtoets. Dit ter
beoordeling van oorzaak van de visuele symptomen.
Mede gezien het feit dat er meerdere ziekten zijn die symptomen geven die vergelijkbaar zijn
met die van Erwinia, en gezien de mogelijkheid om via een laboratoriumtoets vast te stellen of
en welke Erwinia-pathogeen de symptomen veroorzaakt, lijkt het ons wenselijk om bij de
herkeuringsprocedure de mogelijkheid te bieden om gebruik te maken van de laboratoriumtoets.
Indien de laboratoriumtoets negatief uitvalt, dient het perceel weer in de klasse te worden gezet
zoals die gold voor de verlaging.
Wij verzoeken u vriendelijk ons voorstel mee te nemen in de wijzigingsprocedure voor de
keuringsvoorschriften voor pootaardappelen. Indien u behoefte heeft aan nadere informatie, zijn
wij graag bereid ons voorstel mondeling toe te lichten. Graag onderzoeken wij met u de
mogelijkheden om ons voorstel zo nodig te verbeteren en op te nemen in de
keuringsvoorschriften.
ADVIES
Toetsing van planten met symptomen op Erwinia, zoals dat in het kader van reguliere survey’s al
jaren plaatsvindt, bevestigt vrijwel altijd de visuele beoordeling van keurmeesters. Een wens
voor een bevestiging van Erwinia-symptomen met een toets zal dan ook naar verwachting in
beperkte mate aan de orde zijn. In het verleden vond aanvullend onderzoek ook plaats in het
kader van een beroep tegen een keuringsuitslag. De toetstechniek (Elisa) was toen nog niet
optimaal geschikt voor onderzoek aan stengelmateriaal. De huidige PCR-techniek is dat wel.
Onder voorwaarde van een duidelijk protocol, door de vaste commissie vast te stellen, is een
aanvullend onderzoek in het kader van een herkeuring verantwoord. Het protocol moet heldere
richtlijnen geven voor de procedure, hoeveelheid te onderzoeken plantmateriaal, het tijdstip van
bemonstering (ten tijde van de herkeuring, in aanwezigheid van de teler), de consequenties van
een ‘negatieve’ uitslag (geen Erwinia in de toets aangetoond), en de kosten.
Wijzigingsvoorstellen pootaardappelen 2014
pagina 3 van 9
Voorstel: normen droogrot en Phytophthora
Ingediend door: NAK
3
Voor droogrot geldt na 1 februari een ruimere tolerantie voor aangetaste knollen in een partij te
keuren aardappelen, namelijk 1 droogrot-knol per 50 kg. Vóór 1 februari geldt de norm
‘sporadisch’ (1 knol per 250 kg), net als voor natrot.
Voor het grootste deel van de in het voorjaar af te leveren pootaardappelen (99%) is de strengere
norm, namelijk ‘sporadisch’, gemakkelijk te halen. Een klein deel van het voorjaarsvolume haalt
deze norm (lang) niet.
Voor een afnemer van pootaardappelen is het van het grootste belang dat er geen rot in de partij
voorkomt, dit vanwege het vertrouwen dat hij moet kunnen hebben in de aangekochte partij.
Daarnaast mag de afnemer verwachten dat anno 2014 met behulp van gewasbescherming, de
juiste teelt en bewaartechniek, het optreden van (droog-)rot tot een minimum beperkt wordt.
De datum 1 februari, waarop de droogrotnorm wijzigt, is in dit licht een arbitraire datum.
Hoewel er op basis van de uitgevoerde expertises in de laatste jaren niet gesproken kan worden
van een groot droogrot-probleem, zien keurmeesters tijdens de voorjaarsleveringen regelmatig
partijen die ‘op de rand’ klaargemaakt zijn. Afnemers spreken de NAK herhaaldelijk aan op de
kwaliteit bij aflevering m.b.t. droogrot.
Voor het grootste deel van het af te leveren volume zal een strengere norm vanaf 1 februari geen
enkel probleem zijn. Slechts voor een beperkt volume zal deze norm problemen kunnen
opleveren. Daar staat een grotere tevredenheid van afnemers tegenover.
Knollen met een Phytophthora-aantasting zijn minstens zo riskant als knollen met droogrot. Om
die reden zou een strengere norm voor droogrot ook moeten gelden voor Phytophthora (de norm
hiervoor is 1 knol per 100 kg, gedurende het hele seizoen).
VOORSTEL EN ADVIES
Voor droogrot en Phytophthora is de norm ‘sporadisch’ (1 knol per 250 kg) gedurende het hele
seizoen van toepassing; dit is dezelfde norm als voor natrot.
Voor droogrot is dit een verzwaring vanaf 1 februari (van 1 knol per 50 naar 1 knol per 250 kg).
Voor Phytophthora is dit een verzwaring voor het hele afleverseizoen (1 knol per 100 kg wordt
1 knol per 250 kg).
Wijzigingsvoorstellen pootaardappelen 2014
pagina 4 van 9
Voorstel: invoering EU-klassen
Ingediend door: NAK
4
1. DOEL
Deze notitie is een aanzet voor besluitvorming over aanpassing van het NL classificatiesysteem,
op basis van recente EU-regelgeving. De opties liggen tussen de twee uitersten: (1) het huidige
NL systeem handhaven en alleen de EU-verplichtingen doorvoeren, of (2) de EU-classificatie
invoeren, waarmee een uniform gebruik van klassen binnen de EU dichterbij komt. Dat is een
uitdrukkelijke wens van ESA (European Seed Association), en NL sorteert daarmee voor op het
tijdperk ‘Better regulations’ (na 2020).
2. VOORSTEL


November 2014: besluitvorming over minimaal vereiste aanpassingen per 2015:
- generatienummer op verzoek op het certificaat;
- voorbereiding bewaking aantal generaties (vereist vanaf 2016).
Maart 2015: besluitvorming over invoering van EU-klassen, inclusief de positie van de
5-jarige stam. De nationale normen blijven onverkort van kracht.
Gerelateerde onderwerpen bij de verdere uitwerking van het classificatiesysteem zijn
normstelling voor Erwinia - onder meer op basis van evaluatie van de ‘pilot’ in stammen - en
vermelding van het perceelnummer op het certificaat.
3. SAMENVATTING
De EU heeft nieuwe regels vastgesteld voor keuring en certificering van pootaardappelen. De
belangrijkste wijziging is invoering van een Europees classificatiesysteem. Dat is voorlopig een
vrijwillig systeem. Daarnaast gelden er vanaf 2016 beperkingen voor het aantal veldgeneraties
per categorie en totaal. De generatie-eisen zijn verplicht, zowel in een nationaal systeem als in de
EU-classificatie.
Aan elk van de EU-klassen ‘hangen’ ook normen. Dit zijn minimum EU-normen. Pootgoed voor
EU-verkeer moet voldoen aan de minimumnormen van de betreffende categorie (dat is nu al een
voorwaarde). De normen voor de categorie ‘PB’ (prebasis) zijn nieuw, die van de andere
categorieën zijn op onderdelen aangepast. Zo vervalt het onderscheid tussen licht en zwaar bont.
Voor de discussie met de sector zijn enkele scenario’s in beeld gebracht:
Scenario 1 is de minimale variant: we doen wat minimaal nodig is, namelijk bewaking van het
aantal generaties. In deze variant wordt het ook mogelijk het generatienummer op het certificaat
op te nemen. Daarnaast krijgt de huidige 5-jarige stam een andere status.
Scenario 2 beschrijft de invoering van de EU-klassen per oogst 2016, al dan niet met een
flexibele ‘afkap’ (bijvoorbeeld PB1 t/m 3, en daarna 3 x klasse SE), uitgaande van handhaving
van de huidige (strengere) nationale normen.
4. DEFINITIES
Union grades:
De officiële EU-benaming van de EU-klassen. Het is in feite een combinatie van de EU klasseaanduiding met de voorvoegsels ‘Union grade’. Voorbeeld: Union grade S, integraal op het
certificaat te vermelden.
Wijzigingsvoorstellen pootaardappelen 2014
pagina 5 van 9
Lidstaten die volledig op basis van Union grades keuren en certificeren, mogen hiervoor niet
afwijken van de minimum Union grade normen van de EU. Pootgoed dat in een nationaal
systeem is gekeurd, op strengere normen, mag wel als Union grade gecertificeerd worden
(vergelijkbaar met de werkwijze voor de huidige EC-grades).
De toevoeging ‘Union grade’ is waarschijnlijk een tijdelijk fenomeen. Zodra de aangekondigde
EU-verordening in werking treedt, ligt het voor de hand de Union grades om te zetten in
verplichte EU-klassen, zonder onnodige toevoegingen (Dus PB in plaats van Union grade PB).
EU-klassen:
Dezelfde EU klasse-aanduidingen, maar dan zonder de toevoeging ‘Union grade’, dus PB in
plaats van Union grade PB. Hiermee is per definitie sprake van een nationaal systeem, maar wel
met dezelfde EU-klasse-aanduidingen als de ‘Union grades’. Omdat het per definitie nationale
klassen zijn, kunnen hier vrijelijk scherpere nationale normen aan gekoppeld worden.
5. INLEIDING
Een onderdeel van de herziening van de EU-wetgeving voor plant en dier is harmonisatie van de
kwaliteitseisen voor teeltmateriaal. Voor pootgoed zijn de toekomstige EU-klassen en normen
bekend. De komende jaren zijn de EU-klassen nog vrijwillig, maar over enkele jaren zal dit de
norm zijn bij de invoering van de aangekondigde verordening (‘Better regulations’).
De wijzigingen in de recente EU-wetgeving betreffen:
1. Maximaal 9 (veld-)generaties, waarvan:
Prebasis pootgoed (PB): maximaal 4 (+ verplichte toetsing vitro en ‘clonal stocks’).
Basispootgoed: maximaal 4 (PB + ‘basis’: maximaal 7).
Gecertificeerd pootgoed: maximaal 2.
 Invoering (verplicht) per 1 januari 2016.
 Vermelding generatienummer op het certificaat is optioneel.
N.B. De beperking van het aantal generaties geldt zowel voor de huidige nationale
systemen als voor het systeem van Union grades of EU-klassen.
2. Aanpassing minimum normen voor PB, ‘Basic’ en ‘Certified’.
 Invoering (verplicht) per 1 januari 2016 (geen gevolgen voor het NL systeem).
3. EU-klassen (‘Union grades’), met bijbehorende minimum normen:
Invoering is vrijwillig. Lidstaten mogen op basis van nationaal strengere normen
keuren, en vervolgens certificeren als ‘Union grade’.
4. EC-grades worden Union grades.
Afzet als EC-grade is op dit moment verplicht voor afzet naar enkele bestemmingen
in de EU (o.a. Ierland, Azoren). Invoering per 1 januari 2016 (dus oogst 2015).
6. EU-KLASSEN EN AANTAL GENERATIES
De EU-klassen zijn weergegeven in onderstaande tabel (Tabel 1) onder scenario 2, inclusief het
maximale aantal generaties. De nieuwe EU-regels hebben enkele beperkende consequenties voor
de huidige NL-systematiek. Aan de andere kant bieden de nieuwe EU-klassen zowel uniformiteit
als ook veel flexibiliteit in combinatie met het aantal toegestane generaties. Verschillen tussen
lidstaten bij de nationale invulling kunnen de gewenste harmonisatie geweld aandoen.
Desondanks bieden de generatiebepalingen in combinatie met het systeem van EU-klassen, al
dan niet met de toevoeging ‘Union grades’, belangrijke voordelen voor handel, telers en
keuringsinstanties. De aangifte van buitenlandse herkomsten levert minder verwarring op. En
door een generatienummer wel of niet op het certificaat te vermelden kan het aantal verdere
vermeerderingen in een andere lidstaat worden ‘gestuurd’.
Wijzigingsvoorstellen pootaardappelen 2014
pagina 6 van 9
TABEL 1
Huidige situatie
1-jr stam (S/PB)
2-jr stam (S/PB)
3-jr stam (S/PB)
4-jr stam (S/PB)
5-jr stam (S/PB)
SE
E1
(E2)
A
C
Classificatie - huidig en volgens EU-model
Scenario 1
Scenario 2
Bewaking
generatienummer
EU-klassen
Randvoorwaarden flexibiliteit
(Union grade)
PB1
1
(Union grade)
PB2
2
PB + Basis: max. 7 generaties
(Union grade)
PB3
3
- waarvan max. 4 PB
(Union grade)
PB4
4
- waarvan max. 4 Basis
(Union grade)
S
5
(Union grade)
SE
6
(Union grade)
E
7
(Union grade)
A
8
Max. 2 generaties
(Union grade)
B
9
(10)
categorie prebasis
categorie basis
categorie gecertificeerd
De 5-jarige stam, de niet gemengde traditionele stam, vervalt als generatie in de categorie
prebasispootgoed. De EU maximeert het aantal generaties in deze categorie tot 4.
Het huidige generatievoordeel kan in stand blijven in de vorm van de klasse S in de categorie
basispootgoed. Dit past ook in de EU-systematiek, waarin de klasse S als generatie 5 is
opgenomen. Er is alleen sprake van een generatievoordeel als de vitrostammen en mengstammen
na het vierde jaar direct afkappen naar de klasse SE (zoals nu het geval is). In een generieke
toepassing van de EU-klassen systematiek staat de klasse S echter open voor alle 4e generaties
prebasispootgoed. Als de sector voor de generieke benadering kiest, dan vervallen daarmee de
eerdere overwegingen om, met het oog op kwaliteitsverbetering (Erwinia), te ‘snijden’ in het
aantal generaties in de stammenopbouw, met uitzondering van de niet gemengde traditionele
stam. In dat geval bepaalt de markt of er een onderscheid wordt gemaakt tussen een S uit niet
gemengde stammen en een S uit andere stammen. De sector zal zich hierover moeten uitspreken.
Gekoppeld aan de keuze voor een al dan niet generieke openstelling voor de klasse S voor alle
4-jarige stammen, is een nadere discussie over een onderscheid tussen normen voor de PBgeneraties en de klasse S zinvol. Deze discussie zal worden voorbereid in het kader van
besluitvorming over invoering van de EU-klassen (voorstel besluitvorming: maart 2015).
De 5-jarige stam kreeg in het verleden de bijzondere positie vanwege de gemiddeld betere
kwaliteit van niet gemengde 4-jarige stammen. Recente cijfers (tabel 2) bevestigen dit
onderscheid.
TABEL 2
Verlaging in veldkeuring (%)
4-jr vitro stam
4-jr trad. mengstam
4-jr trad. ongemengde stam
5-jr stam
SE
Wijzigingsvoorstellen pootaardappelen 2014
2013
2014
11,4
8,3
4,3
7,2
5,3
1,7
5,5
9,2
4,5
6,2
pagina 7 van 9
7. SCENARIO’S
Tabel 1 (paragraaf 6) toont de meest voor de hand liggende scenario’s:
- scenario 1: handhaving huidige systeem, met de minimaal vereiste aanpassingen:
bewaking aantal generaties; generatienummer op verzoek;
- scenario 2: invoering van EU-klassen, met of zonder flexibiliteit in de afkap, maar wel
uitgaande van de bestaande nationale (NAK-)normen.
Hieronder worden deze scenario’s verder toegelicht.
SCENARIO 1 - MINIMAAL VEREISTE AANPASSINGEN; BEWAKING AANTAL GENERATIES
Vanaf 2016 is het maximum aantal generaties 9, met een maximum voor elke categorie (tabel 1).
In een systeem met een automatische jaarlijkse afkap naar de daaropvolgende klasse (‘strakke’
afkap) is bewaking van het aantal generaties eenvoudig te realiseren. Het NL-systeem voldoet
aan de EU-eisen door de 5e generatie S (5-jarige stam) in de categorie basispootgoed te zetten en
de klasse E2 te schrappen.
Vermelding van het generatienummer op het certificaat kan van belang zijn bij afzet naar een
andere lidstaat, waar verdere vermeerdering in de hoogst mogelijke klasse is voorzien. Zonder
generatie-aanduiding zal (moet) de ontvangende lidstaat de partij als de hoogste generatie van de
betreffende categorie beschouwen. Voorbeeld: klasse SE geleverd aan Frankrijk, zonder
generatienummer, wordt door Frankrijk beschouwd als generatie 7 en kan dus maximaal in
klasse A gekeurd worden. Die werkwijze geldt in elk geval voor de nationale systemen.
De maximale afkap kan, als er geen generatienummer is opgenomen, ‘verzacht’ worden door
met andere lidstaten afspraken te maken over het maximale generatienummer per klasse,
conform de Union grade systematiek. Volgens die systematiek is bijvoorbeeld Union grade S
maximaal generatie 5. Ook als het generatienummer niet wordt vermeld op het certificaat, kan de
afnemer de partij beschouwen als generatie 5, waardoor deze voor vermeerdering aangegeven
kan worden voor een SE (maximaal generatie 6).
Behalve voor de 5-jarige stam en de klasse E2 hebben de EU generatie-eisen ook gevolgen voor
de huidige uitgestelde afkap bij nieuw toegelaten rassen (tot 6 jaar na opname op de nationale
lijst), BPR rassen (Beproeving, in onderzoek voor de nationale lijst) en voor de werkwijze voor
‘opschorting afkap’. Opschorting van de afkap is nu onder voorwaarden mogelijk voor rassen
met een verstoorde opbouw als gevolg van klasseverlagingen en/of afkeuringen. Opschorting
van de afkap moet passen binnen de generatie-bepalingen. Die biedt naar verwachting voldoende
ruimte. Voorbeeld 1: een perceel klasse E met generatie 5 heeft nog 2 jaar ruimte voor
vermeerdering als E (maximaal 7 generaties). Voorbeeld 2: een perceel PB4 kan niet meer verder
als PB.
Vanaf 1 januari 2016 komen Union grades (S, SE en E) in de plaats van de huidige EC grades.
Deze wijziging wordt met ingang van oogst 2015 doorgevoerd.
Samenvatting scenario 1:
- bewaking aantal generaties (voorbereiding 2015);
- generatienummer op verzoek op het certificaat (oogst 2015);
- voor de 5-jarige stam vervalt de status prebasis pootgoed (2016); teelt als klasse S
(basispootgoed) blijft mogelijk (vanaf 2016);
- uitstel afkap van nieuwe rassen vervalt (2016);
- flexibiliteit in de afkap van BPR rassen vervalt (2016);
- opschorting afkap vervalt of wordt beperkt.
Wijzigingsvoorstellen pootaardappelen 2014
pagina 8 van 9
SCENARIO 2 - INVOERING EU-KLASSEN, MET OF ZONDER FLEXIBELE AFKAP
Nationale systemen blijven mogelijk tot de invoering van de aangekondigde EU-verordening
voor voortkwekingsmateriaal (‘Better regulations’, niet eerder verwacht dan 2020). Tot die tijd
kan de EU-classificatie, al dan niet in een flexibele vorm, vrijwillig worden toegepast.
Met flexibiliteit wordt bedoeld: meerdere generaties per klasse zijn mogelijk, zolang het
maximum aantal generaties per categorie wordt gerespecteerd. Bijvoorbeeld: na 2 jaar PB
kunnen 4 generaties SE geteeld worden, of 4 generaties E. Dat is maximale flexibiliteit. Een
beperkte vorm is ook mogelijk, bijvoorbeeld maximaal 2 generaties S, SE of E.
Daarnaast kan een lidstaat het aantal generaties beperken, bijvoorbeeld maximaal één generatie
in de categorie ‘gecertificeerd’. Nateelt van pootgoed klasse A (of B) in een andere land kan
voorkomen worden door het pootgoed zonder generatienummer af te zetten.
Lidstaten mogen nationale eisen koppelen aan Union grades, maar alleen voor certificering;
Lidstaten mogen dus niet standaard ‘keuring in Union grades’ opnemen in samenhang met
nationale eisen. Concreet: we mogen dus net als nu op NL-eisen blijven keuren, en daarna
certificeren als Union grade. Het is aantrekkelijker om voor keuring en certificering 1 systeem
aan te houden, dus de variant op de Union grades, namelijk de EU-klassen (bijv. PB), maar dan
zonder ‘Union grade’. In die variant is sprake van een nationaal systeem, waarvoor geen normbeperkingen gelden. Daarnaast biedt de toevoeging ‘Union grade’ geen voordelen. Sterker nog,
deze toevoeging kan suggereren dat de hieraan gekoppelde minimum EU-normen toegepast zijn.
Ook verwachten we dat de aanduiding Union grade tijdelijk is. Het ligt namelijk voor de hand
dat in de nieuwe EU-verordening (‘Better regulations’) de term klasse gangbare wordt.
Samenvatting scenario 2:
- invoering EU-klassen naar keuze, al dan niet met de aanduiding ‘Union grade’,
in combinatie met de huidige nationale (NAK-)normen;
- maximum generatie per klasse (S, SE, E) volgens EU-systematiek (bijv. S is maximaal G5);
- afkap strak of flexibel (meerdere generaties per klasse?).
8. WAT DOEN ANDERE LANDEN?
Andere lidstaten overwegen de EU-klassen in te voeren. Er is grote overeenstemming over het
nut van een uniform systeem van klassen. De overwegingen variëren van ‘volledig op Union
grades overstappen’ tot ‘minimale aanpassingen’, met een hybride-variant, een nationaal
systeem met (parallel) een Union grade systeem.
9.
CONCLUSIES EN VOORSTEL
Nieuwe EU-regelgeving voor keuring en certificering maakt een aantal aanpassingen in het
nationale systeem noodzakelijk (scenario 1). Die hebben betrekking op het maximum aantal
generaties per categorie, optionele vermelding van het generatienummer op het certificaat, en
vervanging van EC-grades door Union grades.
Daarnaast kunnen EU-klassen op vrijwillige basis worden ingevoerd. Dat kan volgens een strak
afkapschema of met een bepaalde vorm van flexibiliteit (scenario 2)
Voorstel:
1. besluitvorming over scenario 1: november 2014.
2. besluitvorming over invoering EU-klassen (scenario 2): maart 2015
(inclusief de positie van de 5-jarige stam).
Wijzigingsvoorstellen pootaardappelen 2014
pagina 9 van 9