u ^1^ 1TJ0 ,3M ™ sjap|0djddw|3ssf! ap JOOA jsuajps^fu IBBlSjaiBM U9 J99>tJ8A U B A a u a i s i u i w rijksdienst voor de ijsselmeerpolders ministerie van verkeer en waterstaat BIBLIOTHEEK RIJK . OOR DE IJSSELMEERPOLDERS werkdocurrienT huiduitslag van de 17 e eeuwse koopvaarder (noordoostpolder e 8 1 ) door e.a. peters 1988 - 83 cbw werkdocumenten ziin als regel eerste versies van le schriiven rapporten (uittypen geschreven tekst) en daardoor uitsluitend bestemd voor intern gebruik, de verantwoordeh|kheid voor de tekst berusl bij de auteur r 195 27 ft postbus 600 8200 AP lelystad smedinghuis zuiderwagenplein 2 lei. (03200) 991 11 telex 40115 INHOUD biz. 1. SAMENVATTING 5 2 . INLEIDING 6 3 . WERKWIJZE 7 3.1. Meetmethode 7 3.2. Huiduitslag 7- 8 4 . NAUWKEURIGHEID EN PROBLEMEN 9-10 5 . CORRELATIE NIEUWE METING , LIJNENPLAN EN VELDMETING 11-12 6. 13-14 CONCLUSIE EN OPMERKINGEN LITERATUUR BIJLAGEN 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Moderne h u i d u i t s l a g van een s t a l e n s c h i p H u i d u i t s l a g van de gunbrig "Confounder" Voorbeeld o p m e e t l i j s t h u i d u i t s l a g E 81 (NOP) Voorbeeld o p m e e t l i j s t d e t a i l s E 81 (NOP) Voorbeelden c o n t r o l e m e t i n g s l i j s t e n E 81 (NOP) S c h a t t i n g van h e t scheepsgewicht voor houten schepen Tekening h u i d u i t s l a g bakboordzijde E 81 (NOP) Tekening h u i d u i t s l a g s t u u r b o o r d z i j d e E 81 (NOP) (oos525/ws/10-8-88/fv) 15 1. SAMENVATTING Om een overzicht te krijgen van het verloop van de gangen en de ligging__van de lassen in deze gangen is een huiduitslag gemaakt van de zeventiende eeuwse koopvaarder Noordoostpolder E 81 die in het Museum voor Scheepsarcheologie te Ketelhaven staat opgesteld. De metingen benodigd voor de uitslag zijn gedaan aan het schip zoals het er op dit moment bij staat. Van de huiduitslag zijn enkele maten vergeleken met de maten die voorkomen in een lijnenplan dat door J.M. van Helden is getekend. De verschillen blijken, gezien de omstandigheden waaronder is gemeten, binnen aanvaardbare grenzen te liggen. De reconstructie van de niet aanwezige delen van het schip zijn gebaseerd op de veldtekeningen. Deze tekeningen waren niet groot in aantal en soms moeilijk te interpreteren. Dit verslag behandelt naast de gevolgde werkwijze een verantwoording van de eindresultaten en interpretatie van de gegevens. 2. INLEIDING Tijdens mijn stage bij de onderafdeling Scheepsarcheologie van de Rijksdienst voor de Ijsselmeerpolders (RIJP) is de huiduitslag van een zeventiende eeuwse koopvaarder opgemeten en getekend. Van dit schip wordt een zo volledig mogelijke tekeningenset gemaakt aan de hand waarvan in een later stadium een model is te vervaardigen. Een van de uitgangspunten voor de tekening van de huiduitslag vormde het lijnenplan van de koopvaarder dat door de Dordrechtse HTS-student J.M. van Helden is getekend. Alleerst is naar een antwoord op de vraag gezocht welke gegevens er op een huiduitslag moeten voorkomen. Als men de uitslagen van recente schepen bekijkt (zie bijlage 1) dan komen daarop voor de landen, de stuiken, de huiddikten en de verstijvingen die op de huid zijn aangebracht. Daarnaast is het mogelijk om op de uitslag van de koopvaarder alle pen- en spijkergaten aan te geven. Gezien de beperkte sfcageduur van tien weken en vanwege de overzichtelijkheid van de tekening is hiervan afgezien. Op de tekening van de uitslag zijn de naden tussen de gangen, de lassen in de gangen, kenmerkende details als bijvoorbeeld reparaties en huiddiktes aangegeven. In het lijnenplan was de ontwikkelde lengte van de spantdoorsneden tot aan de onderkant van het eerste berghout te bepalen. Ditzelfde is gedaan voor een viertal (oude) velddoorsneden. De ontwikkelde lengten van de spantdoorsneden uit het lijnenplan en de velddoorsneden zijn vergeleken met de in de huiduitslag gemeten waarden. Aangezien in het museum slechts een aantal delen van de koopvaarder staan opgesteld is een deel van de uitslag gereconstrueerd op basis van de aanwezige veldtekeningen. Een huiduitslag is een goede bron om in grote lijnen te bekijken wat de verschillen zijn tussen de ligging van de gangen, het aantal gangen en de verscherving van de lassen van de bak- en stuurboordzijde van het schip. Voorbeelden van uitslagen van houten schepen heb ik tijdens mijn stage eigenlijk niet kunnen vinden, ongetwijfeld zullen zij er zijn. Een uitzondering hierop vormt een soort uitslag van de gunbrig 'Confounder' (zie bijlage 2). Gezien de afwijkende ordinaatprojectie in het voor- en achterschip is hier, naar mijn mening, geen sprake van een 'echte' huiduitslag. ' Van de diverse metingen die verricht zijn voor het tekenen van de huiduitslag zijn meetlijsten bijgehouden. In de bijlagen 3-5 zijn voorbeelden van deze meetlijsten opgenomen. Voor de overzichtelijkheid zijn niet alle meetlijsten bij dit verslag gevoegd. In bijlage nummer 7 is een aanzet opgenomen voor de ontwikkeling van een methode waarmee men het gewicht van een houten schip en de globale ligging van het scheepszwaartepunt kan schatten. Deze gegevens zijn van groot belang voor verdere scheepsbouwkundige berekeningen en bij de berging van een scheepswrak. Tijdens mijn stage ben ik, waar nodig, geassisteerd door medewerkers van de onderafdeling Scheepsarcheologie. Een van de medewerkers;"Rob Costing, begeleidde mijn stage en was behulpzaam bij het samenstellen van dit verslag. 3. WERKWIJZE 3.1. Meetmethode De gevolgde procedure begon met het uitzetten van de ordinaten uit het lijnenplan op de betonvloer onder het schip. Dit is met een stalen meetlint en een stokpasser gedaan. De ordinaten zijn met blauwe spatlijnen aangegeven. Vervolgens zijn de ordinaten met behulp van een schietlood naar de buitenzijde van de scheepshuid overgezet; ongeveer zes punten per ordinaat per scheepszijde. Langs deze punten is vanaf de bovenkant van de kielsponning een stalen meetlint gespannen. Op meetlijsten is voor iedere gang de afstand van de bovenkant van de gang tot de kielsponning genoteerd (zie bijlage 3 ) . Daarnaast is de afstand tot de onderkant van de volgende gang bepaald waarmee de naadbreedte is vastgelegd. Tevens is van alle gangen op een aantal plaatsen de dikte bepaald. Op aparte meetlijsten zijn de gegevens van details zoals lassen, reparaties en de loop van de gangen genoteerd (zie bijlage 4 ) . Deze details zijn eveneens met het schietlood en een duimstok opgemeten. Van de details zijn de voor- en achterzijde, de ontwikkelde breedte en in sommige gevallen de dikte bepaald. Voor de liplassen is daarnaast nog de breedte van de uiteinden van de liplassen en de ligging van deze lassen opgenomen (zie bijlage 4 ) . Om fouten te voorkomen zijn schetsen van de plaats van de details gemaakt. Voor de uiteinden van de uitslag is het nodig om de verticale hoogten van het snijpunt van de gangen met de stevenbalk te weten. Deze punten zijn opgemeten door aan het snijpunt van de bovenzijde van een gang met de stevenbalk een meetlint te hangen. Dit meetlint werd verticaal gehouden door er een schietlood aan te hangen. De hoogte is met behulp van een waterpastoestel opgemeten. Het toestel werd ingesteld op een waterpasvlak waarvan de hoogte ten opzichte van onderkant kiel bekend was. Met het waterpastoestel was nu eenvoudig de hoogte van het snijpunt ten opzichte van het referentievlak te bepalen. Tegelijkertijd is van de diepgangsmerken en de vingerlingen op de Stevens de verticale hoogte vastgelegd ( zie bijlage 4) . Een probleem vormde de vraag hoe de achterkant van het schip in de uitslag moest worden aangegeven. Het schip is namelijk voorzien van een vlakke spiegel. Er is voor gekozen om de lengte uit te zetten die gevonden wordt als men een meetlint verticaal op de buitenzijde van het schip aanbrengt op de plaats van het snijpunt van de bovenkant van een gang met de achterzijde van de spiegel. Hierbij volgt het meetlint dan een horizontale lijn over de spiegel en knikt vervolgens over de achtersteven naar beneden. Op de in het voorgaande beschreven wijze is het gehele schip hoofdzakelijk door **n persoon, zo nu en dan geasisteerd door een tweede, in drie a vier weken opgemeten. 3.2. De huiduitslag Met de uit de metingen verkregen gegevens is eerst in potlood een uitslag van zowel de bakboordzijde als de stuurboordzijde op papier gezet. In eerste instantie is de vorm en de stand van de voor- en achtersteven uit het lijnenplan overgenomen. Later bleek dat dit niet geheel overeenstemde met de uit eigen metingen verkregen gegevens. Dit probleem is opgelost door naar de uit eigen metingen verkregen punten toe te stroken waarbij de vorm van de Stevens uit het lijnenplan is aangehouden. Het voorgaande probleem roept een meer algemene vraag op: Waar moet naar worden gestreefd bij de uitwerking van reconstructiestructietekeningen? Moet een tekening zo nauwkeurig mogelijk met de werkelijkheid overeen stemmen of moet men streven naar bijvoorbeeld een symmetrisch schip dat te plaatsen is in de hedendaagse visie op de scheepsbouw? Gaat men van het eerste uit dan zal een zeer uitgebreide meting nodig zijn en kan bij het uitwerken van de gegevens eigenlijk nauwelijks met bijvoorbeeld een strooklat worden gewerkt. Bij deze uitslag is met een strooklat een strokende lijn langs de meetpunten getrokken; vooral in het voorschip zullen de lijnen niet geheel met de werkelijkheid overeenstemmen. Dit geldt eveneens voor de details; deze zijn door een gering aantal metingen vastgelegd. Een grotere onzekerheid vormen de ontbrekende gedeelten van de koopvaarder. Slechts een beperkt aantal gegevens was te achterhalen uit de veldtekeningen. Uit een tekening van het bovenaanzicht van het scheepsvlak en een tekening van het zijaanzicht van de bakboordshuid was de plaats van een aantal lassen te achterhalen. Deze lassen zijn in de huiduitslag aangegeven. Hierbij moet worden vermeld dat een moot van ongeveer twee meter, net achter de nog bestaande voorste sectie, niet is gedocumenteerd zodat van dit stuk alle gegevens ontbreken. Een andere mogelijkheid is om de ligging van de gangen en de lassen van de ontbrekende scheepsdelen uit de dwarsscheepse velddoorsneden te halen. Voor een doorsnede aan de stuurboordszijde is dit geprobeerd. Tot aan de negende gang leverde het geen probleem op om strokend door de punten te gaan, daarboven wel. De oorzaak hiervoor kan liggen in een onnauwkeurige meetmethode of aan een niet nauwkeurige veldmeting. De velddoorsneden zijn op schaal 1 : 20 getekend wat voor dit doel klein is. Meestal is in de veldtekeningen alleen de binnenzijde van de huid aangegeven waarbij de landen tussen de gangen en ter plaatse van de lassen op dezelfde wijze zijn aangegeven waardoor het niet duidelijk is of een gang of las wordt gemarkeerd. De omtrek en de plaats van de gangen is in de doorsneden opgemeten met een vervormbare staaf die langs de doorsnede is gevormd waarna op de staaf de naden zijn aangestreept. Door de staaf weer recht te buigen en de afstanden op te meten zijn de ontwikkelde lengten bekend. De rest van de ontbrekende gedeelten is weergegeven zoals de strooklat zich hier vormde. In de tekening zijn de ontbrekende gedeelten met een onderbroken lijn aangegeven. Door de grote naden tussen de planken was het mogelijk de dikte van de gangen met een schuifmaat op te meten. In de tekening van de huiduitslag is de gemiddelde dikte van de gangen aangegeven. De plaatsen waar zeer duidelijke overgangen in dikte zijn gemeten zijn in de tekening aangegeven. Bij een stuik is aan weerszijden van de las de huiddikte opgemeten. 4. NAUWKEURIGHEID EN PROBLEMEN In paragraaf 3.2. is al opgemerkt waarnaar men moet streven bij het tekenenyan een huiduitslag. De werkelijkheid is hierbij een moeilijk definieerbaar punt. Wat is de werkelijkheid ? Dit zijn een aantal levensstadia van het schip die bij reconstructie allemaal een andere scheepsvorm opleveren. Bijvoorbeeld de situatie vlak na de bouw, net voor het vergaan, zoals gevonden bij de opgraving en voor de 17e eeuwse koopvaarder de situatie tijdens het opmeten in het museum. Het liefst wil men zo nauwkeurig mogelijk al deze verschillende stadia beschrijven. In praktische zin is dit echter onmogelijk. Meestal is van de schepen die in de Ijsselmeerpolders worden gevonden weinig in de de literatuur te vinden, zodat men uit moet gaan van de situatie zoals het schip wordt gevonden. Voor de koopvaarder Noordoostpolder E 81 zijn tijdens de opgraving slechts een aantal gegevens fragmentarisch vastgelegd. Hierdoor is de uitgangssituatie voor dit project de situatie van een gedroogd en daardoor vervormd schip dat in het museum staat opgesteld. Grote nauwkeurigheid bij het meten is daarom niet zinvol. De opgemeten maten zijn derhalve op een halve centimeter afgerond. Het was een probleem om de exacte ligging van de landen te achterhalen. Hout is een natuurlijk produkt dat niet in alle richtingen dezelfde fysieke eigenschappen heeft. Zo zal er rekening moeten worden gehouden met de aanwezigheid van spinthout, de wijze waarop het hout is gezaagd en andere verschijnselen. De gemiddelde naadbreedte ter plaatse van de landen is ongeveer 3 cm. Bij een afronding van de maten op een halve centimeter is het niet noodzakelijk om de exacte krimp in de richting van de plankbreedte te achterhalen. Er is voor gekozen om het midden van de naden tussen de gangen als land aan te nemen. Door het drogen van het scheepshout zijn grote vervormingen ontstaan. Zo is het middengedeelte uitgezakt waardoor er een grotere spantomtrek wordt gemeten dan in droge toestand. De spiegel en de Stevens zijn zodanig vervormd dat het snijpunt tussen de gangen en de sponning moeilijk is te bepalen. Door het ontbreken van een aantal scheepsdelen is het niet duidelijk of het schip bijvoorbeeld met een rechte kiel is gebouwd. Het dek van het schip ontbreekt waardoor bovenin geen dwarsverband aanwezig is zodat het schip in- of uitgezakt kan zijn. Voor het tekenen van een huiduitslag is dit laatste niet van wezenlijk belang anders is dit echter voor het tekenen van een lijnenplan dat de scheepsvorm weergeeft. Een ander probleem vormden de constructies die het schip ondersteunen. Deze zaten soms precies op de plaats van een ordinaat waardoor het meten werd bemoeilijkt. Uitgangspunt voor de tekening van de huiduitslag was de buitenomtrek van het schip. Maar wat te doen met uitstekende delen zoals bijvoorbeeld de berghouten? In praktisch zin is gewoon om de berghouten heen gemeten. Ze bevinden zich bovenaan de scheepsromp zodat afwijkingen weinig invloed op de rest van de uitslag hebben die vanaf de kiel is gemeten. Tiidens de geconditioneerde droging van het scheepshout zijn krimpverschijnselen ontstaan. Het jaarringenpatroon van de huidplanken geeft aan dat wanneer de dikte van de planken wordt beschouwd er voomamelijk radiale krimp zal optreden. Voor Europees eikenhout zal, uitgaan- de van een 'ovendroge' toestand, deze krimp ongeveer 10% bedragen (de Jong 1979, 34-35). Dit betekent dat bij de diktes van de huidplanken gemeten-na de droging van het schip nog 10% moeten worden opgeteld. Het scheepshout van de koopvaarder is langzaam geconditioneerd gedroogd. Welk effect het geconditioneerd drogen op het krimppercentage heeft en in hoeverre dit afwijkt van 'ovendroog' hout is niet bekend. Het enige aanknopingspunt voor de oorspronkelijke dikte van de huidplanken is een opmerking op een van de velddoorsneden dat de huid in het vlak 8 cm dik is. De gemiddelde dikte is momenteel 5,5 cm zodat het verschil met de op de veldteking vermelde waarde ongeveer 30% is. Hierbij moet in acht worden genomen dat het hout tijdens het verblijf in de grond is opgezwollen. Het zwelpercentage bedraagt ongeveer 5% (de Jong 1979, 34-35) . Bij het drogen ontstaat aan de buitenzijde van het hout een zogenaamd craguele-laagje. Dit laagje is na beeindiging van het droogproces verwijderd. De dikte van de verwijderde craguel*laag is ongeveer 0,5'cm. Dit alles overwegend lijkt de aanname dat de huiddikte rond de 7 cm heeft gelegen het meest waarschijnlijk. Uit de literatuur is bekend dat een huiddikte van drie duim (ongeveer 7,7 cm) voor schepen van rond de negentig voet een gangbare maat is. 10 5. CORRELATIE NIEUWE METING, LIJNENPLAN EN VELDMETING In het lijnenplan, dat door J.M. van Helden is getekend, is de de onderkant van het onderste berghout aangegeven. Het is dus mogelijk om de ontwikkelde lengte van de spantdoorsneden uit dit lijnenplan te vergelijken met die van de huiduitslag, zodat men iets kan zeggen over het feit of de ordinaatlengten in het lijnenplan overeenstemmen met de huidige situatie. In tabel 1 van bijlage 5 zijn voor alle ordinaten de verschillen tussen de recente metingen ten behoeve van de huiduitslag en de in het lijnenplan gemeten waarden weergegeven. Daarnaast is gekeken naar de verschillen die er zijn tussen de metingen ten behoeve van de huiduitslag en de ontwikkelde lengte zoals die door de velddoorsneden wordt aangegeven. In tabel 2 van bijlage 5 is deze vergelijking te zien. Uit deze tabel is wellicht te achterhalen welke invloed de berging, de droging, het transport en de opstelling in het museum op het schip en de scheepsromp hebben gehad. Er zijn waarschijnlijk instrumenten waarmee nauwkeurig de lengte van een kromme lijn kan worden bepaald. De onderafdeling scheepsarcheologie heeft deze echter niet in haar bezit zodat naar een eenvoudig hulpmiddel is gezocht. Voor het opmeten is van een tinnen soldeerdraad gebruik gemaakt. Deze had de juiste eigenschappen voor dit doel. De draad is zeer makkelijk te buigen en daarna weer makkelijk recht te maken zodat langs een liniaal de lengte kan worden afgelezen. In tabel 1 van bijlage 5 is het verschil in de ontwikkelde ordinaatlengten vanaf de kielsponning tot aan de onderkant van het onderste berghout tussen het lijnenplan en de recente metingen opgenomen. Het grootste verschil bedraagt 155 mm. Een van de oorzaken voor dit verschil is het feit dat de maker van het lijnenplan van de velddoorsneden is uitgegaan. In tabel 2 van bijlage 5 is een vergelijking gemaakt tussen de ontwikkelde ordinaatlengte van twee veldoorsneden en de overeenkomstige ordinaten uit de huiduitslag. Hieruit komt naar voren dat tot gang J de verschillen binnen redelijke grenzen liggen maar dat daarboven de waarden sterk verschillen. Het lijkt erop dat de bak- en stuurboordzijde van de doorsnede op 19,11 m zijn omgewisseld. Er is namelijk geconstateerd dat de J-gang aan bakboord ih het schip ontbreekt terwijl op de velddoorsnede deze aan de stuurboordzijde lijkt te ontbreken. Daar de velddoorsneden soms moeilijk te interpreteren zijn kan een foute interpretatie een reden voor de afwijkingen zijn. Andere oorzaken kunnen de eerder genoemde krimpverschijnselen, de ontstane vervormingen en de soms onnauwkeurige metingen in het veld zijn. Terugkomend op het verschil tussen de ontwikkelde spantlengten in het lijnenplan en de huiduitslag kan als tweede mogelijkheid worden genoemd dat in het lijnenplan strokende lijnen zijn getrokken waarin de hand van de maker een rol heeft gespeeld. De recente metingen ten behoeve van de huiduitslag geven daarintegen de werkelijke situatie op dit moment weer. Afgezien van het verschil van 155 mm geeft het'lijnenplan, gezien de vergelijking van de ontwikkelde spantlengten, een redelijke benadering van de werkelijke scheepsvorm weer. 11 De veranderingen die zijn opgetreden nadat het schip is opgegraven zijn niet duidelijk weer te geven aan de hand van de vergelijkingen tussen de ontwikkelde spantlengte van de velddoorsneden en de voor de huiduitslag verrichte metingen. Enerzijds komt dit door de moeilijke interpretatie van de velddoorsneden, anderzijds rijst de vraag hoe nauwkeurig de veldmetingen indertijd zijn uitgevoerd. 12 6. CONCLUSIES De gevolgde meetmethode leek in eerste instantie vrij onnauwkeurig. De resultaten waren echter niet onbevredigend. Om sneller te kunnen werken en om het saaie meetwerk te bekorten kan ten dele een andere meetmethode worden gebruikt. De loodrechte doorsneden kunnen bijvoorbeeld met een goede curvimeter in combinatie met een laser worden uitgezet. Deze apparaten zijn echter vrij kostbaar zodat de vraag rijst of dit rendabel is. Om op de zelfde manier ook de pen en spijkergaten te gaan opmeten is erg tijdrovend. Een modelbouwer heeft meer aan plankuitslagen met daarop de details. Een andere stagair is momenteel bezig om van de sterk gekromde gedeelten in het voor- en achterschip de plankuitslagen te maken. Eventueel kunnen uit de huiduitslag de uitslagen van de planken uit het middengedeelte worden gehaald. * Vergelijking van de ontwikkelde spantlengten uit het gangenplan met die uit het lijnenplan en de velddoorsneden heeft het volgende aangetoond: - de uit het lijnenplan verkregen waarden vertonen geen grote afwijkingen met de voor het gangenplan gemeten waarden; - de uit de velddoorsneden verkregen waarden vertonen aanzienlijke afwijkingen met de voor de huiduitslag opgemeten waarden, zodat deze velddoorsneden onbruikbaar zijn voor het tekenen van de huiduitslag van het schip. Over het algemeen bestaat een gang over het hele schip uit drie planken. In de zijden komen een aantal gangen voor die uit vier planken zijn samengesteld. In grote lijnen komt het verloop van de gangen aan stuur- en bakboord overeen. In het voorschip zijn op een aantal plaatsen duidelijke verschillen aan te wijzen. Oorzaken hiervoor kunnen zijn : - in het voorschip treedt een sterke kromming op waardoor met de methode die voor de meting is gebruikt al snel afwijkingen kunnen optreden; - deze sterke kromming van de gangen moet door het branden van de planken worden verkregen; Dit schip is waarschijnlijk op de 'shell-first' methode gebouwd. Dit houdt in dat de planken in het voorschip waarschijnlijk meer op het oog zijn gebrand dan langs de spanten. Dat hierdoor moeilijkheden optreden is te zien aan de relatief vele lassen, stuiken en vulstukken (reparaties) in het voorschip. Aan de hand van het verloop van de gangen in de uitslag is het misschien mogelijk te zien of het schip gebouwd is volgens de 'skeleton-first' of de 'shell-first' methode. Er waren helaas geen andere uitslagen van vergelijkbare schepen voor handen om hierover een duidelijke uitspraak te doen. Van Yk zegt over lassen in de berghouten dat voor elke duim plankbreedte er een halve voet laslengte moet worden genomen of dat de las zich over tenminste vijf inhouten moet uitstrekken. Bij de Noordoostpolder E 81 hebben de lassen in de huidgangen geen standaardafmetingen. Ze lijken vrij willekeurig te zijn gemaakt. Als we het voorschrift van Van Yk hier toepassen dan zou de laslengte voor een gang van 42 cm breedte 2,31 m moeten zijn. De afstand tussen de inhouten is 13 gemiddeld zo'n 30 cm. Als een las zich over vijf inhouten moet uitstrekkengeeft dit een laslengte van 1,20 m. De grootste lassen hebben een lengte van ongeveer 1,20 m maar er zijn er vele die korter zijn. De lassen in het berghout, dat 30 cm breed is, zijn ongeveer 1,30m lang. Dit voldoet dus aan de criteria van Van Yk. In de huidige (houten) scheepsbouw is het regel dat men de lassen verschervend maakt. In de uitslag van de 17e eeuwse koopvaarder Noordoostpolder E 81 is niet echt sprake van een regelmatige verscherving en valt het grote aantal lassen in de midscheeps op waar de gangen het zwaarst worden belast. Kortom het lijkt er weinig op dat men bij de bouw van dit schip wat betreft de verscherving van de lassen volgens normen heeft gewerkt. •A LITERATUUR W i t s e n , N, 1690 A r c h i t e c t u r a N a v a l i s e t Regimen N a u t i c u m . O f t e Aeloude en Heden d a a g s e Scheepsbouw en B e s t i e r . Amsterdam. Yk, C, v a n , De N e d e r l a n d s c h e S c h e e p s - B o u w - K o n s t O p e n g e s t e l t . Amsterdam. 1697 Cederlund, C O , 1983 The o l d w r e c k s o f t h e B a l t i c Oxford. Sea. Krietemeijer, J.H, 1969 Constructie van het schip en van de scheepsonderdelen. Delft. Jong, J. de, 1979 Conservation of waterlogged wood. Amsterdam. f Helden, J.M van, 1987 Werkdocument reconstructie van lijnenplan van een 17e eeuwse koopvaarder. Bruggen, B.E.van, 1970 Beschouwing over het aangeven van de hoofdafmetingen van de Nederlandse zeeschepen en de daarbij gebruikte maateenheden (1600-1800). Tijdschrift Zeegeschiedenis. Hoving, A.J. Een pinasschip van 134 voeten uit Witsen volgens noordelijke methode. 15 BIJLAGE 1. MODERNE HUIDUITSLAG VAN EEN STALEN SCHIP T~rr~ UI!a'i!lliU,iiiiH aoEa s ^ 11 ^^m:mmmm : ill. i r .A • 11 A_> . W" rr.gr?Ti-m » • * = < * -*r* J 4 -fl-lV »cojflaj_a.iK» aoo ad ttH-L 8 a; | 01 Shell expinaion. Overgenomen u i t : " C o n s t r u c t i e van h e t s c h i p en van de scheepsonderdelen". C o l l e g e - d i c t a a t Technische Hogeschool Delft. |_£J)»k B I J L A G E 2. H U I D U I T S L A G V A N DE G U N B R I G "CONFOUNDER" fftFfi O v e r g e n o m e n u i t : "The old w r e c k s of the B a l t i c S e a " , bij C.O.Cederlund. BIJLAGE 3. VOORBEELD OPMEETLIJST HUIDUITSLAG E 81 (NOP) Ligging van de gangen, naden tussen de gangen en de diktes van de gangenop ordinaat: 7 Scheepszijde: Bakboord Gang Dikte (mm) Bovenzijde (mm) Stuurboord Bijz Bovenzijde (mm) Dikte (mm) 435 70 Bijz kiel naad A 45 430 60 naad ontbrekend gedeelte B 810 naad 850 C 1280 naad 1295 D 1685 naad 1700 E 2095 naad 2105 F 2490 naad 2505 G 2890 naad 2890 H 3290 naad 3290 I 3530 naad 3545 65 las op 590 las op 120 465 815 65 las op 735 815 65 1295 65 1320 60 1610 60 1630 55 2030 55 2040 60 2485 50 las op 2315 60 las op 2730 2485 55 2860 2875 60 3280 3280 55 3295 40 3590 3590 3600 50 J 3665 naad 3665 K 4025 naad 4025 L 4190 naad 4415 M 4775 naad 4775 N 5045 naad 5045 0 5270 naad 5270 P 5550 naad 5605 Q 5790 naad 5850 R 6010 55 3755 50 3800 60 4075 50 4115 45 4425 ontbrekend gedeelte 60 50 4480 4810 50 4825 105 40 100 40 95 5030 105 BIJLAGE 4. VOORBEELD OPMEETLIJST DETAILS E 81 (NOP) Zie voor betekenis letters schetsen op Scheepszijde: Stuurboord achtersectie. meetonderdeel onderang zijde X (mm) verloren gang bijlage 4a bovenzijde Y (mm) onderzi jde Z (mm) bovenzijde Q (mm) J 3205 80 K 1825 70 las M 2260 2670 reparatie G 3730 3060 F 2140 1880 75 onder C 2650 2545 90 30 C 4055 3485 E1 3440 75 A1 4280 75 tongstuk 70 70-125 verticale hoogte van snijpunt bovenkant gang en stevensponning ten opzichte van onderkant kiel A 635 Al 860 B 1445 C 1970 E 2590 E1 2765 F 2920 G 3095 H 3270 I 3360 L 3440 M 3645 105 boven verticale hoogte diepgangsmerken 7 voet 1985 11 8 /1 2260 11 9 11 2625 i > 10 11 2815 i i 11 r verticale hoogte l 12 voet 3095 3375 BIJLAGE 4A. SCHETSEN VOOR DE LIGGING EN DE VORM VAN DETAILS A). Liplas B). Verloren C). Reparalie gang , v u l s t u k BIJLAGE 5, TABEL 1. VOORBEELD CONTROLEMETINGSLIJST E 81 (NOP) Ontwikkelde lengtes vanaf kielsponning tot onderkant eerste berghout. Ordinaat lengte in lijnenplan (mm) opgemeten (mm) (mm) bakboord stuurboord 4265 0.5 4380 4255 1 4030 4000 1.5 4100 3975 3945 2 4210 4195 41 15 2.5 4360 4385 4285 3 4490 4430 4405 3.5 4560 4560 4510 4 4650 4830 4855 5 4690 4830 4855 6 4750 4850 4820 7 4810 4775 4820 8 4820 4765 4835 9 4830 4825 4795 9.5 4810 4830 4770 10 4720 4800 4730 10.5 4600 4680 •4605 11 4250 4320 4220 11.5 3640 3650 3555 12 2320 2465 2335 velddoorsnede lengte velddoorsnede (mm) (mm) bakboord stuurboord lengte eigen opmeting (mm) (mm) bakboord stuurboord 8 op 5.73m* 5030 4130 4425 4400 5 op 17.71m 5400 4820 4825 4805 7 op 8.21m 5390 4820 4745 4590 4 op 19.11m 5400 4920 4845 4765 * ten opzichte van ordinaat 0 BIJLAGE 5, TABEL 2. VOORBEELD CONTROLEMETINGSLIJST E 81 (NOP) Ontwikkelde lengtes vanaf kielsponning tot bovenzijde gang doorsnede 4 of N 19.11 m voor ordinaat velddoorsnede huiduitslag Gang Bakboord Stuurboord Bakboord Stuurboord A 370 390 350 360 B 790 810 750 810 C 1240 1290 1250 1320 D 1660 16,60 1715 1640 E 2100 2070 2110 2040 F 2440 2520 2475 2460 G 2810 2860 2850 2800 H 3310 3220 3270 3165 I 3680 4140? 3685 3535 J 4100 ? K 4540 4560 4100 4080 L 5070 4760 4460 4410 M 5400 4920 4845 4765 N 5750 5250 5215 0 5960 5450 5660 P ? 3770 • 0 BIJLAGE 6 : SCHATTING VAN HET SCHEEPSGEWICHT VOOR HOUTEN SCHEPEN Voor de uitvoer van hydrostatische berekeningen is het scheepsgewicht en de gewichtsverdeling (zwaartepuntsligging) belangrijk. Bij de berging van scheepswrakken zijn deze gegevens van belang in verband met de benodigde kraancapaciteit voor de berging, het transport en de opstelling van het schip. In de moderne scheepsbouw zijn formules ontwikkeld voor gewichts- en zwaartepuntsschattingen van een breed scala aan schepen; anders is dit echter voor houten schepen van voor 1800. Een globale benaderingsformule voor de berekening van het scheepsgewicht is in 1970 door van Bruggen ontwikkeld. Deze formule is slechts beperkt toepasbaar. Ontwikkeling van een formule die een betrouwbare schatting van het scheepsgewicht en de zwaartepuntsligging geeft ligt daarom voor de hand. E*n van de uitgangspunten is om een relatie te leggen tussen een klein aantal gegevens dat voor scheepswrakken te achterhalen is en het ledige bedrijfsklare scheepsgewicht (LSW). Om de formule breed toepasbaar te maken zullen de schepen in een aantal categorieen moeten worden ingedeeld. uit welke categorieen een indeling moet bestaan zal nader onderzoek moeten uitwijzen. In de hier besproken opzet wordt alleen het type van de 17e eeuwse spiegelschepen (pinassen) belicht. De afmetingen van constructiedelen wordt in belangrijke mate door de scheepslengte bepaald. In sterkteberekeningsformules komt de lengte dan ook kwadratisch voor. In de ontwikkelde formule is de scheepslengte kwadratisch opgenomen. Na enig proberen gaf de formule x= (L~2*B*H*Cm/10's5) "1/2 uitgezet tegen het ledige bedrij fsklare scheepsgewicht (LSW) bij benadering een rechte lijn (zie grafiek, bijlage 6a). De in de formule gebruikte symbolen staan voor de volgende grootheden: - L = de lengte over de Stevens zonder de vailing van de voorsteven; - B = de maximale breedte op de binnenzijde van de huid gemeten; - H = de holte gemeten op 1/5 van de lengte over de Stevens voor de midscheeps vanaf de bovenkant van het vlak tot aan de onderkant van het overloopdek zonder het meetellen van de dekrondte; - Cm = de (groot)spantcoefficient van het spant waar de holte wordt gemeten. Als spantoppervlak is de oppervlakte onder de horizontale lijn die de bovenkant van de holte aangeeft genomen; - Alle maten die in de formule voorkomen zijn gebaseerd op de Amsterdamse voet van 28,31 cm; - Het ledige bedrijfsklare scheepsgewicht wordt genomen in tonnen van 1000 kg. Slechts van een beperkt aantal schepen waren gegevens voorhanden om de grafiek samen te stellen en de formule te toetsen. Van drie kleine spiegelschepen waren spantenplannen aanwezig waarin een diepgang was aangegeven. Aangenomen is dat de aangegeven diepgang de ledige diepgang is. Van een vierde schip, een pinas van 134 voet, was door een globale gewichtsberekening van de scheepsonderdelen het scheepsgewicht bekend. Bij dit schip is voor het scheepshout een droog soortelljk gewicht in de berekening aangehouden. Het laatste schip waarbij bij het samenstellen van de formule naar is gekeken is de Batavia. Van het schip, dat momenteel in Lelystad wordt gebouwd, is het scheepsgewicht (LSW) niet bekend. Wel was er een lijnenplan ter beschikking voor de van Van Bruggen die luidt : LSW =L*B*H*0,25 waarbij L, B en H in voeten worden aangegeven. voor de Batavia komt dit neer op een scheepsgewicht van ongeveer 580 ton. Zowel voor het schip van 134 voet als voor de Batavia van 160 voet lijkt het scheepsgewicht wat aan de lage kant. Wanneer de navolgende gegevens van deze vijf voorbeeldschepen worden uitgezet zoals eerder besproken dan kan de grafiek worden samengesteld (zie bijlage 6a). Cm CoSf LSW L H vailing spt hip B T over voorStevens steven (Vt) (vt) (vt) (vt) (vt) (ton) 1 70 1? 2 90 24 3 90 4 5 E81 9 50 4,77 0,8052 2,263 11,5 14 60 7,77 0,7261 3,403 130 22 11 12 60 7,91 0,8360 3,509 141 134 29 13 26 E 0,8771 6,21 285 160 36 17,75 28,6 13 0,9228 12,29 92* 9 25,7 10,88 11 9 0,9506 53,3 580* 4,176 * = geschatte lengte Volgens deze grafiek is het ledige bedrijfsklare scheepsgewicht (LSW) voor de 17e eeuwse koopvaarder E 81 180 ton. Berekend met behulp van de formule van Van Bruggen is het scheepsgewicht van de koopvaarder 159 ton. In een afstudeerscriptie heeft Van Helden ( HTS-Dordrecht ) een globaal scheepsgewicht berekend van 125 ton. Veelal worden de schepen afgebeeld met de onderkant van hun spiegel net boven de waterlijn. De koopvaarder heeft dan een diepgang van ongeveer 7 voet. uit de berekeningen van van Helden volgt dan een scheepsgewicht van 206 ton. De hiervoor beschreven methode kan worden verfijnd door berekeningen voor specifieke gewichtsposten zoals de dekken, de opbouw, de scheepsromp, de tuigage en de inrichting/uitrusting te maken. Voor deze gewichtsposten zal dan tevens de zwaartepuntsligging moeten worden bepaald. Zeker voor de bij scheepsopgravingen gevonden schepen kan aanpassing van de methode van belang zijn, vaak wordt een scheepsromp zonder dekken en opbouw gevonden. Een verfijning van de methode heeft wel tot gevolg dat een groot aantal gegevens moet worden achterhaald en verwerkt. Hiervoor kan nader in de schaars aanwezige literatuur worden gezocht. Daarnaast kunnen de gegevens van projecten zoals de Wasa en de Batavia van belang zijn. Uitbreiding en aanpassing van de formule, zodat ook voor andere scheepstypen dan spiegelschepen het scheepsgewicht kan worden berekend, dient zeker te worden nagestreefd. Voor ogen staat een algemene formule die breed toepasbaar is voor scheepstypen van kogge tot hotter. Het verzamelen van de gegevens die hiervoor benodigd zijn en het juist ordenen van deze gegevens zal arbeidsintensief en tijdrovend zijn. Misschien is een geautomatiseerde aanpak mogelijk. Een programma dat de ingevoerde waarden naar de gewenste eenheden transformeert, de gegevens rangschikt en een aantal berekeningen zelf uitvoert zal reeds een aanzienlijke werkverlichting betekenen. Gedacht wordt bijvoorbeeld aan de toepassing van een spreadsheetprogramma. BIJLAGE 6A : GRAFIEK * ID OAJ Ul E O E o o i: h c OJ- . to Ui Q. - CO <b 1/1 (U (L O n i? o > A_ c "5 \ * NT CD Q. OJ > n uz> U) OJ o U) O cn CO UJ vj Xp-1 * OJ \ \ \ OJ \ In o^> o o o o CN
© Copyright 2025 ExpyDoc