Lees hier het volledige artikel van Dick Veenhuizen

Rietmattenbedrijf de Ruijter.
Het waren de families Heere, Zijlmans, Simonis en van laarhoven die rond 1900 in belangrijke mate
de dienst uitmaakten in Raamsdonksveer. Zij hadden niet alleen de handel in Biesboschproducten in
handen, maar hadden er ook voor gezorgd dat ze eigenaar waren geworden van verschillende
winkels in het dorp. Daarnaast speelden ze een bepalende rol in het gemeentebestuur, kerkbestuur
en in het plaatselijke verenigingsleven.
De uitbetaling van de “lonen” gebeurde meestal in de bij hen in eigendom zijnde winkels of in die
van familieleden. Daarbij werden de arbeiders vaak verplicht daar ook hun levensmiddelen te kopen.
Door het scheppen van werkgelegenheid in het dorp gecombineerd met gedwongen winkelnering
werden dus veel dorpsbewoners, zeker uit de arbeiderswijk Sandoel, afhankelijk gemaakt van deze
dorpselite. De sociale afstand tussen de elite en de arbeidersklasse was groot. Met veel armoede in
de arbeiderswijken. Er waren arbeiders die zich daar onderuit wilden werken en een eigen bedrijfje
begonnen. Eén van hen was Tom de Ruijter uit Raamsdonksveer.
Rietmattenfabricage.
Het hoogtepunt van de rietmattenfabricage lag tussen 1900 en 1920. Er was toen grote vraag
ontstaan naar rietmatten voor de tuinderijen en voor de baksteenindustrie. Met ook een grote
export naar Duitsland en België . Die export verviel weer snel na de 1ste wereldoorlog. Gevolg
daarvan was natuurlijk meer werkloosheid en een nog grotere armoede op Sandoel.
De familie Simonis dreigde bijna failliet te gaan en moest noodgedwongen stoppen met de
rietmattenfabricage en ook de familie Zijlmans zag het niet zitten langer door te gaan met de
mattenmakerij en verkocht in 1927 haar mattenfabriek aan de Gebr. Hakkers uit Werkendam. De
invloed van de dorpselite verminderde daardoor wel. Maar de fam. Simonis genoot ook na de 2de
wereldoorlog kennelijk nog veel aanzien op “ Het Veer”. Als de familie de Ruijter b.v. na een
kerkbezoek de heer Simonis tegenkwam gingen ze in de houding staan en knikten. Op de vraag van
zoon Jan waarom ze dat moesten doen zei vader Tom: “Ik moet wel beleefd zijn, misschien kan ik
nog zaken met hem doen”.
Het ontstaan van het rietmattenbedrijf De Ruijter.
Tom(A.C.) de Ruijter werd geboren in 1910 in de wijk Sandoel. Een rietsnijdersfamilie en dus was ook
Tom voorbestemd om het riet in te gaan.
Op zijn 14de jaar moest hij van school, ging met zijn vader mee rietsnijden en moest het
rietmattenmaken leren in de mattenschuur van Simonis. Na een paar jaar ging hij werken bij de fa.
Hakkers, die net het rietmattenbedrijf van Zijlmans had overgenomen.
In het begin van de 2de WO ging het minder met de rietmattenhandel. Hij werd ontslagen en kwam
in de werkverschaffing. Dat vond hij helemaal niks. Vond het “loon” veel te laag en wilde niet in de
armoede terecht komen. “Wat ik daar krijg kan ik ook wel zelf verdienen’. Hij besloot voor zich zelf
te beginnen.
Het kwam goed uit dat hij op Sandoel langs het water woonde. Dat gaf hem de mogelijkheid om half
1942 op zijn erf een primitieve keet te bouwen waarin hij rietmatten kon gaan maken.
Hij wist natuurlijk ook wel dat hij daarvan in die oorlogsjaren nog niet kon leven en liet zich daarom
ook registreren bij het Bureau van de Provinciale Voedselcommissaris in de provincie Noord Brabant
waardoor het hem ook werd toegestaan te gaan handelen in oude metalen en ook werd hij opkoper
van vellen van “ klein gedierte”.
In het ” Register ten gebruike van Kashouders, Horlogemakers. Rijwielhandelaren, Uitdragers,
Opkoopers of Tagrijns “ moest hij alle aan- en verkopen verantwoorden. Van tijd tot tijd werden die
door een ambtenaar van de gemeente gecontroleerd. Uit dat register blijkt, dat hij tot in 1954 lood,
koper, zink, aluminium en accu’s verhandelde.
Het rietmattenbedrijf.
Kennelijk had hij goed rondgekeken ,want al vrij snel kon hij rietmatten gaan leveren aan leden van
de Rooms Katholieke Tuindervereniging “St.Fransiscus” in Princenhage . En even later ook aan
tuinders in de Langstraat. Door het schrijven van brieven, het napluizen van telefoonboeken en het
bezoeken van potentiële klanten probeerde hij de omzet te vergroten. Familieleden werden
gevraagd, als ze andere steden of dorpen bezochten de telefoonboeken daar na te kijken op mogelijk
nieuwe klanten.
Vanaf 1950 zag hij kans rietmatten te leveren aan conservenfabrieken in Breda (Hero), Elst,
Tiel(Flipje) en Heusden( Jonker Fris). De vers geplukte vruchten werden in het verleden eerst in
houten kuipen opgeslagen. Om te voorkomen dat de kuipen door de droogte zouden gaan kieren
werden ze afgedekt met natgehouden rietmatten. De arbeiders van die fabrieken gingen niet erg
voorzichtig om met die matten. En dat betekende dat de Ruijter jaarlijks een flinke hoeveelheid
rietmatten kon leveren.
De verstandhouding met de fa. Hakkers was goed gebleven, want het gebeurde nog wel eens dat hij
door Hakkers gevraagd werd rietmatten te leveren, omdat ze zelf te kort kwamen. Belangrijk voor de
continuïteit van het bedrijf was ook het feit dat hij vanaf 1955 ook rietmatten kon gaan leveren aan
boomkwekers in Boskoop.
De eerste jaren tot even na de watersnoodramp van 1953 kocht hij door boeren gesneden riet langs
de Donge op, bovenstrooms. Van de monding van De Donge tot aan het Gat van s’Gravenmoer( Het
s’Gramoersegat ).Eerst met een gehuurde aak en een tijdje later met een kleine, gekochte
Westlander haalde hij daar het riet op.
Al snel na de oorlog laat hij met het materiaal van zijn oud-ijzerhandel een wagen bouwen, koopt een
paard en brengt de rietmatten naar de tuinders in Princenhage en in de Langstraat. Misschien kostte
hem dat toch te veel tijd want al na een paar jaar later stopt hij daarmee en laat de rietmatten dan
ophalen of ze worden per bodedienst vervoerd.
In 1948 wordt Tom de Ruijter verplicht zich te laten inschrijven bij de Kamer van Koophandel en
moet hij ook om erkenning vragen als rietmattenfabrikant bij de Vakgroep Griendhout- en
Rietverwerkende Industrie . Daarvoor moet hij bij de Ondervakgroep Rietmattenindustrie een
examen afleggen .Met het praktische deel had hij geen moeite, “doch de schriftelijke vragen op het
gebied van administratie werden onvoldoende beantwoord”. Hij werd verplicht herexamen te doen.
Daar zag hij erg tegenop. Toen kwam het waarschijnlijk wel goed uit, dat hij goede contacten met de
elite had onderhouden. Want in maart 1949 krijgt hij bericht, dat hij zonder verder examen te
hoeven doen toch wordt ingeschreven als lid van de vakgroep. Met daarbij ook nog een toewijzing
van de Verenigde Touwfabrieken van 25 kg. rietmattengaren. Hij wordt dan dus erkent als
rietmattenfabrikant.
Jan de Ruijter: “Vader was apetrots op zijn eigen, dat hij voor zichzelf was begonnen. Op Sandoel
waren ze arm als de mieren en daar had hij zich bovenuit weten te werken”.
Na de Ramp van 1953.
De watersnoodramp had ook voor Tom de Ruijter grote gevolgen. Vrouw en kinderen konden op tijd
wegkomen. Hij bleef waken. Zag het water de wijk in komen lopen, de dijk hield het.. Maar zijn huis
raakte flink beschadigd en de schuur en al het riet verdwenen in het water. Gelukkig was de in 1880
door de fam. Simonis gebouwde, gepotdekselde mattenschuur op het Kadepad blijven staan. De
schuur waarin hij indertijd het matten maken had geleerd. De gemeente wilde deze schuur wel aan
de Ruijter verhuren. Waardoor hij naar verhouding toch weer vrij snel verder kon gaan met het
maken van rietmatten.
Het was tot in 1953 een eenmansbedrijfje. Door het nodige dijkherstel nam de vraag naar riet sterk
toe en ook de prijs van de rietmatten steeg flink. Het wat slechtere riet kon hij voor een goede prijs
verkopen aan de deltawerken en het goede riet gebruikte hij uiteraard voor de rietmatten. Vader
Tom had hulp nodig, hij vond dat zoon Jan maar van de lagere school moest. “Ge weet al genoeg”. En
op zijn twaalfde jaar ging Jan het gors op en de mattenschuur in. Het mattenmaken had hij als kleine
jongen al wat van zijn vader af gekeken. Maar al heel snel moest hij ook mee riet gaan snijden.
Toen Jan er later over dacht om het bedrijf van zijn vader over te nemen heeft hij de avondschool
gedaan en in 1959 het Middenstandsdiploma gehaald.
Nu ze met z’n tweeën waren werd het ook gemakkelijker zelf riet te gaan snijden. Dat scheelde ook
in de kosten. Ze kochten nog steeds het langs de Donge staande riet. Dat waren allemaal “punten en
kanten’. Ze gingen op zoek naar grotere percelen en weten dan een paar percelen op de zuidoever
van de Bergse Maas en Amer te pachten.
Het gaat goed met de handel en vader Tom zorgt ervoor dat ook zoon Ad in 1957 op 14jarige leeftijd
in de zaak komt.
Ze hebben meer riet nodig. Gemakkelijk gaat dat niet, want veel van de rietpercelen zijn dan in
gebruik bij grote mannen als Hakkers, de Jong, v. Loon en de Graaf. In 1958 kopen ze een 2de hands
Westlander van 35 meter lang. Dat geeft hen ook de mogelijkheid verder de Biesbosch in te gaan om
daar riet te gaan snijden. Deze Westlander had een Lister gloeikopmotor, die voorgegloeid moest
worden. Het grote vliegwiel leverde bij het starten soms best gevaarlijke situaties op.. Met dit schip
konden ze 600 bossen riet vervoeren.
Vaak kochten ze riet op stam bij inschrijving of onderhands , maar om wat meer zekerheid te krijgen
probeerden ze ook voor meer jaren percelen te pachten van b.v . de Dienst der Domeinen of van
grootgrondbezitter Heere. Het valt op, dat de heer Heere nog in 1961 de grond niet verpacht als
grondeigenaar maar als lid van Gedeputeerde Staten. Dat zal toch nog wel iets met status van doen
hebben gehad.
Productie en levering.
Het begon met het maken van een paar duizend rietmatten per jaar. Dat werd in de loop van d tijd
steeds meer en zo tussen 1960 en 1980 werden er jaarlijks 10 tot 12000 rietmatten verkocht.
Niet al het riet dat ze sneden was geschikt voor het maken van rietmatten. Het geselecteerde dekriet
werd verkocht aan rietdekkers en het mindere riet werd gebruikt voor duinriet. De toppen gingen
vaak naar een bedrijf in Hardinkxveld die ze gebruikten voor tuinhuizen (koven) .
In de jaren 60 van de vorige eeuw hadden ze 3 grote klanten. De tuinders in Princenhage en
Langstraat en de boomkwekers in Boskoop. De levering aan de conservenfabrieken werd toen al
weer minder en stopte rond 1975 helemaal.
Toen de kassen groter werden en verwarmd gingen worden liep de levering aan de tuinders drastisch
terug. Toch konden ze nog tot 1995 wat rietmatten leveren aan sommige tuinders. Levering aan de
boomkwekers is tot aan het eind van het bedrijf doorgegaan. Jaarlijks namen zij 500 tot 1000
rietmatten af.
Tegenover het wegvallen van de levering aan de tuinders stond een duidelijke toename van de
levering aan tuincentra en bouwmaterialenhandel. Vooral omdat ze met de hand rietmatten
maakten waren de Ruijters heel flexibel in de maatvoering en konden ze ook nogal wat rietmatten
leveren voor tentoonstellingen en exposities.
De zonen nemen het over.
In 1975 wordt vader de Ruijter 65 jaar en besluit ermee te stoppen. Hij doet de zaak over aan zijn
beide zonen. Hen helpen doe hij tot een paar jaar voor zijn overlijden in 1995. Maar gaat niet meer
mee de Biesbosch in. Dan moet hij de hele dag weg en daar had hij geen zin meer in.
In 1980 zien de zonen kans om de grond, schuur en loswal te kopen van de gemeente. Een goede zet
zal later blijken.
Toch wordt langzaamaan de vraag naar rietmatten minder en gaat ook de kwaliteit van het riet in de
Biesbosch verder achteruit. En ook omdat zijn gezondheid door het werken in natte terreinen
achteruitgaat besluit Ad in 1985 te stoppen en zoekt elders werk.
Jan gaat alleen verder. Dat was niet altijd even gemakkelijk, zeker niet bij het snijden en
transporteren van het riet. Hij wordt daarom met name in de weekenden zoveel mogelijk geholpen
door broer Ad.
Na de afsluiting van het Haringvliet.
Vanwege de uitvoering van het Deltaplan blijft er nog maar klein beetje tij over, veel te weinig voor
een goede groei van het grove Biesboschriet. De Ruijters moeten op zoek naar locaties waar nog
kwalitatief goed riet te vinden is. Op de gorzen langs de Bergse Maas ter hoogte van de Allardpolder
en de Dombosch en op het Noordplaatje van de Steen staan nog stukken bruikbaar riet. Dat pachten
ze dan van Staatsbosbeheer.
Staatsbosbeheer had in 1962 een plasberm laten aanleggen in de polder Ruwen Hennip en ook het
bemalingssysteem wat aangepast. Ten gevolge van de daardoor ontstane hogere waterstanden
raakte de polder steeds meer begroeid met riet. Zelfs zodanig veel, dat de Ruijters in 1971 besloten
ook het riet in deze polder te pachten van Staatsbosbeheer.
Na een paar jaar blijkt toch al dat ook de kwaliteit van het riet op de gorzen langs de Bergse Maas
verder achteruitgaat. Er kan steeds minder gesneden worden en zo rond 1985 moeten ze besluiten
er daar helemaal mee te stoppen .Blijft over het riet in de Ruwen Hennip.
Eigendom polder Ruwen Hennip.
Mevr. V.Wikaart-Derkzen:
Als in 1835 het kadaster ingesteld wordt is Gerardus van Houweningen, burgemeester van
Werkendam, eigenaar van klein Vogelezang, de kleine polder, de Bloemplaat, Turfzak, Moordplaat en
Lepelaar. De kleine polder (de latere polder Ruwen Hennip) bestaat dan uit rietgors, moeras,
wilgenbos en biezengors. Bij hermeting van de Biesbosch in 1849 blijkt dat dit gebied nog buitendijks
ligt en gebruikt wordt voor de riet- en griendhandel. Gerardus overlijdt daarna en dan komt alles in
handen van zijn erfgenamen. Deze verkopen de kleine polder in het dienstjaar 1865 aan Antonius
Willebrordus Smits, bierbrouwer in Oosterhout. Dit was ook het moment van inpoldering, want het
land werd omgevormd tot wei-en hooiland. Van hem wordt het overgeschreven op Hendrikus Willem
Smits wiens erven de gronden overdraagt aan de in 1915 opgerichte “Maatschappij tot exploitatie
van onroerende goederen ‘de Noordplaat” gevestigd te Oosterhout en later aan de Baronielaan te
Breda. Deze maatschappij verkoopt in het dienstjaar 1951 de polder, die dan klein Vogelezang
genoemd wordt aan Gerardus, Johannes, Adrianus v. Leijsen, landbouwer te Oosterhout. Samen met
zijn broer verkoopt hij de 15 ha. grote polder met 60 ha. aanliggende griend- en rietpercelen op 3 juni
1960 aan Staatsbosbeheer.
Benaming polder Ruwen Hennip.
Het valt op dat in de kadastrale boeken wordt gesproken van de “Kleine polder”( 1865) en in 1951 van
“Klein Vogelezang”. Daarentegen staat op de kadastrale kaart van 1895 de polder al aangeduid als
“Ruwen Hennip”.
Zonneveld geeft aan, dat de naam hennip vaak werd gegeven aan smalle, min of meer spoelvormige,
vaak spitse opwassen. En de aanduiding “ruwen” zou volgens hem duiden op de indertijd wat ruige
begroeiing ter plaatse.
Snijden op de Hennip.
Ongeveer de helft van de polder (8,50 ha.) was begroeid met bruikbaar riet. Al vanaf de winter
1971/72 konden ze daar jaarlijks daar zo’n 500 bossen matriet en 1000tot 1500 bossen dekriet
snijden. Als er aan het eind van de winter riet was blijven staan ging daar de brand in Anders konden
die ruige stukken het volgende jaar nier meer goed gesneden worden..
Als het riet eraf was probeerden ze de waterstand zo hoog mogelijk te houden. Daarna lieten ze de
waterstand weer geleidelijke zakken. Om de waterstand nog wat beter te kunnen reguleren laat
Staatsbosbeheer in 1980 een tweetal duikers, waarvan één met schuif en draaiwerk.
Al vrij snel bleek dat de bodem in de Hennip wat harder werd. Ze konden machinaal gaan maaien. Ze
kopen een 1-assige trekker met dubbel lucht. Op de maaibalk werd een rek met schuif geplaatst. Dat
gaf de mogelijkheid het gesneden riet in bossen bij elkaar te leggen. Dat gaat zo goed dat even later
nog een tweede exemplaar kopen. De Ruijter is eigenlijk de enige geweest die bedrijfsmatig
machinaal riet gesneden heeft in de Biesbosch.
Om de middensloot in de Hennip te overbruggen werd er geen brug gelegd maar gebruikten ze de
onderbouw van een afgedankte aak. En ja, zoals eigenlijk overal vroeger in de Biesbosch kon je in die
middensloot wel eens een (illegale) aalfuik tegenkomen: “Die aal gebruikte ik voor mij zelf”.
Het rietmattenbedrijf houdt op te bestaan.
Na het stoppen van broer Ad wordt het voor Jan steeds moeilijker aan de gang te blijven. In zijn
eentje het riet snijden is ook niet alles. Ook al komt broer Ad hem helpen, meestal staat hij er toch
alleen voor. Hulp van “buurman” Dirk Fey wordt dan ook erg op prijs gesteld bij de reparatie van de
motor of van de steeds slechter worden westlander. Er moest nog wel eens een gaatje worden
gedicht. En als hij met een volgeladen Westlander de Amer moest oversteken, kreeg hij nog weleens
hulp van de Waterpolitie. Die knepen dan wel een oogje dicht, want het vervoer ging niet altijd
volgens de regels
Eind 1999 stopt hij helemaal met het snijden en zegt de pacht op.
Nog een paar jaar koopt hij bossen vuil riet van derden, om toch nog wat rietmatten te kunnen
maken. In 2004 maakt hij zijn laatste rietmat.
En daarmee houdt ook het rietmattenbedrijf De Ruijter op te bestaan.
De gemeente had de hele omgeving bestemd tot grootschalige woningbouw, waarbij ook de
eigendommen van de Ruijters waren betrokken. Jan en Ad de Ruijter voelden er niets voor de grond
te verkopen aan een projectontwikkelaar. Ze doen het over aan hun kinderen, die er op een
prachtige locatie langs het water een paar mooie huizen konden bouwen. Aan de opgeknapte loswal
kan Jan de Ruijter zijn jachtje afmeren.
Jan de Ruijter:” 53 jaar heb ik er gewerkt. Nooit geklaagd. Mijn knieën zijn wel versleten van al dat
gekruip op de matstelling. We moesten hard werken. We hebben goed verdiend, maar rijk zijn we er
niet van geworden. Ik ben eigenlijk best trots op het feit, dat ik de allerlaatste rietmattenmaker was
in geheel Nederland die nog met de hand vlocht. Die handvaardigheid is geschiedenis geworden”.
Op Sandoel staat een standbeeld van de rietsnijder (waarin Jan is te herkennen), als herinnering aan
al die mensen uit die wijk die de hele week in de Biesbosch moesten ploeteren.
In het Biesboschmuseum is Jan in een panorama duidelijk in beeld gebracht.
Bronnen.
 Ruijter de J. 2012. Persoonlijk archief.
 Strien-Willems van E.M. 1985 .Griendbazen en Griendheren. In de Hollantse Tuin. Historische
wetenswaardigheden van G’berg en Made Drimmelen.
 Westerhout Th. 1996. Werkendam .Met kist en bult de Biesbosch in.
 Zonneveld I.S. 1960. De Brabantse Biesbosch. Een studie van bodem en vegetatie van een
zoetwaterdelta.
Bedanken.
Allereerst aan Jan de Ruijter voor zijn verhalen en antwoorden op mijn vragen.
Aan mevr. V.Wikaart-Derkzen voor de kadastrale recherche.
En aan de heren D.Fey en Th. Westerhout voor het verstrekken van nadere gegevens.
Dick Veenhuizen
Mei 2013