Noodlot en vrije wil in het antieke Griekse denken

ACADEMY® MAGAZINE
C r eat i v i t eit, innovat ie, k u n st, c u lt u u r en media
D
e vraag of de mens zelf zijn lot in
handen heeft of dat andere ‘machten’ zijn ruimte bepalen is een kwestie die het westerse denken al eeuwenlang bezighoudt. Het antwoord op deze vraag wordt
nog steeds gezien als een sleutel tot geluk en
tot het begrijpen van het menselijk lijden.
We gebruiken nu andere woorden en het referentiekader is veranderd. Toch is er aan het
menselijk drama weinig veranderd.
deling’ in een concrete verschijning van de
Moirai gegoten. Deze godinnen verdeelden
niet alleen goederen, plichten en beloningen,
maar bepaalden ook de levensduur van het
menselijk leven. Moira was vaak het synoniem van het uur van de dood. In de beeldende kunst verschijnt ze altijd in het meervoud,
als de drie schikgodinnen: Clotho spint de
levensdraad, Lachesis vlecht hem ineen en
Atropos knipt hem af wanneer de tijd op is.
Vroeger kregen de goden of het lot de schuld,
nu zijn het de sociale structuren en/of het
DNA. Iets anders ligt het met het begrip ‘vrijheid/vrije wil’. Voor wat wij daar nu onder
verstaan had het oude Griekenland geen
naam. Toch zouden we de archaïsche poëzie
geen recht doen als we er zomaar van uitgaan
dat als iets nog geen naam heeft dat ook betekent dat er geen concept bestaat.
Over de precieze ontwikkeling van het concept moira bestaan nog vele academische
discussies. De vraag blijft of de moira in haar
oorsprong een abstract concept was dat zich
langzamerhand personifieerde tot een godin
of dat ze in het begin al een concrete verschijning had. Ook blijft het nog onduidelijk
of de Moira zich van een natuurgodin tot de
godin van de sociale distributie ontwikkelde
of andersom. Het meest waarschijnlijk is dat
al deze manifestaties van de moirai op hetzelfde moment plaatsvonden. Immers, om
een abstract concept te begrijpen (in dit geval
het noodlot) heeft het menselijk verstand
vaak een concrete representatie nodig.
“De co-existentie van het
noodlot en de vrije wil is
een eeuwig principe.”
Het dilemma van Agamemnon en zijn noodlottige keuze is een situatie waar we vandaag
de dag nog vaak mee te maken hebben. Graag
willen we geloven dat de vrije wil ons doen en
laten bepaalt, maar wie om zich heen durft
te kijken zal merken dat we vaak gedwongen
zijn om te kiezen tussen twee opties die we
beiden niet willen en die beiden een fatale
afloop hebben. De co-existentie van het
noodlot en de vrije wil is een eeuwig principe.
Noodlot en vrije wil in het
antieke Griekse denken
drs. Moïra Müller
172
De eerste schetsen van het Noodlot
Het meest voorkomende Griekse woord om
naar het lot te verwijzen is moira. Het stamt
af van het werkwoord meíromai, dat in de
actieve vorm ‘verdelen’ betekent en in de passieve vorm van het plusquamperfectum ‘je
deel krijgen’. Etymologisch gezien hangt het
concept lot dus samen met wat je wordt toebedeeld. Hoogst waarschijnlijk vindt deze
associatie haar oorsprong in de oudere culturen waarin de sociale structuren projecties
waren van het beeld van de kosmos. De organisatie van de primitieve stammen baseerde
zich op de distributie van goederen en plichten. Om geen conflicten te krijgen over deze
verdeling werd deze aan het lot overgelaten;
zo werd het ervaren als iets magisch en als
iets dat buiten het menselijke bereik lag. In de
volksverbeelding werd dit concept van ‘ver-
Aan het einde van de Klassieke periode
(500-323 v.Chr.) werd het systeem van de
stadstaat (polis) vervangen door het kosmopolitische denken. Met het groter worden
van de Griekse wereld nam de kennis en de
complexiteit toe en raakte het relatief simpele (goden)wereldbeeld aan het wankelen.
De atoomleer van de presocratische filosoof
Democritus (460-370 v.Chr.) verving de goddelijke lotsbeschikking door het pure toeval.
Moira, het door de schikgodinnen bepaalde
lot, werd vervangen door Tyche/Fortuna, het
toeval, het rad van Fortuin. Dat vroeg om een
andere houding en die kwam van de Stoïcijnen: boven al het menselijk lijden en tegenslag
is er een universele Logos, een rechtvaardig
‘bewustzijn’, dat ongrijpbaar is voor het menselijk verstand en zich manifesteert als een
onveranderlijke ‘noodzaak’ (Heimarménē).
Aan het einde van de Hellenistische periode
(323-146 v.Chr.) ontwikkelde het lot zich van
een transcendentale macht naar een immanente instantie: het menselijk karakter.
Continuïteit tussen het archaïsche en
hellenistische denken
Er was dus een proces van secularisatie en
vermenselijking van het noodlot, maar dat
wil nog niet zeggen dat er sprake is van een
lineair ontwikkelingsproces van het concept
van de vrije wil. De kloof tussen de archaïsche
interpretatie van het menselijk handelen en
de hellenistische versie is minder groot dan
173
veelal wordt aangenomen. In plaats van een
Copernicaanse ommekeer, waarin de mens
als een marionet in de handen van transcendentale machten opeens de meester werd
van zijn eigen denken en handelen, is er wel
degelijk sprake van continuïteit. Op geen
enkel moment binnen het Griekse denken
werd het noodlot ervaren als iets absoluuts;
alles kon altijd veranderen. Het menselijk
leven was onzeker en niets stond vast, behalve het universele menselijk lot van de dood.
De goden, de wispelturigheid van de contingentie en het menselijk handelen konden
de structuren van het noodlot beïnvloeden.
Het concept moira en ook haar latere versie
heimarménē presenteerden zich als open
begrippen, in de zin dat ze nog niet af waren.
Op deze manier bestond er geen absolute
dualiteit tussen ‘noodlot’ en de menselijke
vrije wil. Beide begrippen werden door elkaar
geconditioneerd. Pas met de komst van het
christendom werden beide begrippen absolute termen.
“De noodzaak komt niet van
buiten, maar ligt in zichzelf
besloten: er zijn dingen die
de wil niet kan willen omdat
het dingen zijn die tegen
haar eigen karakter, natuur
of doel ingaan.”
Een vrijheid zonder naam
Het oude Griekenland kende zoals gezegd
geen naam voor een psychologische vrijheid.
Het woord eleuthería, dat nu vertaald wordt
als ‘vrijheid’, refereert enerzijds aan een juridische fysieke vrijheid – geen slaaf maar een
vrij man zijn –, anderzijds aan de ‘vrijgevigheid’ van de burger. Maar op geen enkel
moment in het Oud Griekse denken verwijst
eleuthería naar een morele vrijheid.
Ook het `modernere’ Griekse woord boúlēsis
(overweging, besluit of bewustzijn) omvat
niet het moderne begrip van vrije wil. In
de ethiek van Aristoteles zien we duidelijk
dat boúlēsis niet onvoorwaardelijk is, maar
karakterbepaald. De noodzaak komt niet
van buiten, maar ligt in zichzelf besloten: er
zijn dingen die de wil niet kan willen omdat
het dingen zijn die tegen haar eigen karakter,
natuur of doel ingaan.
ACADEMY® MAGAZINE
De tendens vandaag de dag is om ‘vrijheid’
als iets onvoorwaardelijks te interpreteren,
met als enige bron het menselijk bewustzijn.
Vrijheid is een eigenschap van de mens zelf,
niet een gave van God. Velen geloven dat we
kunnen doen en laten wat we willen, en dat
onze ‘wil’ het begin en einde van ons bestaan
is. Er wordt graag gesproken over individuele zelfbeschikking. Op deze manier kan de
mens het leven controleren en alle onzekerheden uitbannen. Als hij maar goed aan zichzelf werkt (yoga, therapie, biologisch eten)
en zijn persoonlijke ontwikkeling stimuleert,
kan er niks misgaan en wordt hij gegarandeerd gelukkig. Zelfs ernstige ziektes worden
onderworpen aan de vrije wil, immers zij zijn
slechts een fysieke uiting van onbewuste niet
verwerkte emoties.
“De omstandigheden dwingen Agamemnon er toe een
keuze te maken die hij uit
zich zelf niet zou hebben
gemaakt. De consequenties
van beide opties zijn niet
door de koning ‘gewild’,
en beide eindigen in een
noodlottige dood.”
In het Oud Griekse denken was er geen noodzaak om een vrije wil te creëren. In de mensenen godenwereld was er nog ruimte voor de
begrippen ‘kwetsbaarheid’ en ‘imperfectie’.
Er was geen heldere scheiding tussen goed
en kwaad. Het kwaad werd vertegenwoordigd in het concept hybris, dat ‘te veel van
het goede’ betekent. De goden waren goed en
kwaad en vaak medeverantwoordelijk voor
de pijn en het verdriet van de mens.
Pas met het christendom moest God van alle
schuld van het boze verlost worden, en werd
de voluntas zonder oorsprong (noch in het
intellect, noch in het verlangen) en zonder
conditionering (immanent of transcendent)
door Sint Augustinus uitgevonden. De menselijke wil werd het fundament van haar eigen
willen: “Nihil aliud a voluntate est causa totalis volitionis in voluntate.” (“Alleen de wil is
de totale oorzaak van het streven in de wil”).
Op deze manier werd de vrije wil de enige
verantwoordelijke instantie voor het kwaad
in de wereld.
Toch blijft ook dan God als schepper van de
mens degene die zijn schepsel de vrije wil
heeft gegeven en hierdoor de mogelijkheid
tot kwaad.
Een niet geconditioneerde ‘wil’ is een idealistische, menselijke uitvinding die in de
realiteit steeds tegen haar eigen begrenzingen aanloopt.
De keuze van Agamemnon
De autonome wil, zoals eerder gezegd, is in
het Oud Griekse denken nog niet nodig. Ze
is dan nog kwetsbaar, wordt geconditioneerd
door vele factoren en verandert in de loop
van de (literatuur)geschiedenis vaak van
naam.
De traditionele interpretatie van de Oud
Griekse poëzie gaat ervan uit dat in het werk
van Aischylos de helden marionetten waren
in de handen van de goden, dat bij Sophocles
het karakter steeds belangrijker werd en er
sprake was van een goddelijke en menselijke
motivatie, en dat uiteindelijk met Euripides
het menselijk karakter de baas werd van het
handelen. Op deze manier zou de term ‘vrijheid/vrije wil’ zich steeds meer ontwikkeld
hebben.
Aan de hand van een passage van Aischylos
zal blijken dat deze lineaire interpretatie
van de ontwikkeling van het concept vrijheid buiten beschouwing laat dat er bij de
eerste tragedies al sprake was van een zekere
autonomie in de menselijke besluitvorming.
Het patroon van de verhouding tussen noodzaak en vrijheid is gedurende de gehele Oud
Griekse periode hetzelfde gebleven. Er bleef
altijd sprake van een co-existentie van de
menselijke vrijheid en de noodzaak, ook al
verschoof deze laatste van een transcendentale macht richting de immanentie van het
menselijk karakter.
C r eat i v i t eit, innovat ie, k u n st, c u lt u u r en media
Dit zet Agamemnon voor een dilemma. De
omstandigheden dwingen hem er toe om
een keuze te maken die hij uit zich zelf niet
zou hebben gemaakt. De consequenties van
beide opties zijn niet door de koning ‘gewild’,
en beide eindigen in een noodlottige dood.
Als Agamemnon ervoor kiest om zijn dochter te offeren, zijn Artemis en Zeus tevreden,
maar de bloedwraakgodinnen (Erinyen)
zullen de koning achtervolgen totdat deze
hetzelfde lot zal treffen als Iphigeneia. Als
hij besluit het niet te doen, zijn de Erinyen
tevreden, maar zullen de Olympische goden
hem straffen met waarschijnlijk hetzelfde lot
van de dood.
Het lijkt erop dat Agamemnon geen keuze
heeft. Allereerst is er Zeus, de oppermachtige god die alles besluit. Ten tweede kan de
koning niets anders doen dan zijn plicht als
legeraanvoerder volbrengen en het gemeenschappelijk goed beschermen. Toch kiest de
koning. Niemand dwingt hem om tussen
twee kwaden het een of het andere te kiezen.
Hij analyseert de situatie en hij redeneert
naar zijn uiteindelijke keuze toe, hij weegt
de argumenten. Het noodlot is dat hij kiezen
moet en dat bij elke keuze het noodlot via
Zeus en Artemis of via de Erinyen toeslaat.
(Ag. 206-217, vertaling Emiel de Waele,
Aeschylus Tragediën, 1987):
Zwaar is mijn lot als ik niet toegeef, zwaar
ook ’t eigen kind
te slachten, van mijn huis ’t kleinood,
dat op ’t altaar het maagdenbloed
zou stromen door mijn vaderhanden.
Hoe kan ik een van beide kiezen zonder
leed?
Mag ik mijn eigen vloot ontvluchten,
Versagen aan de bondgenoot?
Als ’t offer van het maagdlijk bloed
’t geweld der winden stillen kan,
mag dit beslist met hartstocht
ook worden nagestreefd.
Ja, ’t mag. Dat het ten goede kome!
Aan het begin van de tragedie Agamemnon van Aischylos verhaalt het koor dat de
koning Agamemnon en zijn broer Menelaos
We zien dat het proces van besluitvorming
op weg zijn naar Troje om zich te wreken voor
van Agamemnon uit verschillende fases
de roof van Helena door Paris. Toch worden
bestaat: 1) analyse van de situatie, beide
ze niet alleen bewogen door persoonlijke
motieven, maar ook door Zeus, die het gas- mogelijkheden worden overdacht; 2) twijfel;
3) besluitvorming; 4) zelfovertuiging; 5) het
trecht behoedt. Maar Zeus is niet de enige
verlangen om de keuze uit te voeren.
god die de uitkomst van de oorlog tegen
Troje bepaalt. Artemis is boos op AgamemHet is duidelijk dat de koning over een zekere
non vanwege een oude vete en besluit om alle
vrijheid beschikt, ook doordat hij zich bewust
winden stil te leggen. De vloot ligt stil en het
is van zijn ‘niet vrijheid’ – dat hij kiezen moet
leger is niet in staat om zijn expeditie uit te
voeren. De waarzegger Calchas voorziet dat – en dat elke keuze noodlottig is. Zijn vrijheid schuilt juist in deze erkenning van het
als Agamemnon Troje wil bereiken, hij zijn
noodlot. Doorslaggevend argument voor
dochter Iphigeneia moet offeren.
174
Agamemnon is dat hij als legeraanvoerder
zijn vloot niet in de steek kan laten. Daar
offert hij zijn dochter aan op. Is de keuze
eenmaal gemaakt, dan is Agamemnon het
slachtoffer van zijn besluit, in dit geval het
slachtoffer van de Erinyen. Het is zijn besluit
dat zijn gedrag vervolgens bepaalt. Het koor
beschrijft hoe verblind en wreed Agamemnon zijn dochter slacht (Ag. 218-239, De
Waele):
De actualiteit van de tragedische keuze
Ook al hebben vele academici de moraal van
de archaïsche held als primitief verklaard,
omdat het menselijk bewustzijn nog niet
geheel autonoom was en er sprake was van
een co-existentie van noodzaak en vrijheid,
is hier toch duidelijk sprake van een moraal.
Van het opleggen van een verantwoordelijkheid voor daden, ook al zouden die niet
alleen uit de vrije wil zijn ontstaan.
En toen hij ’t hoofd in ’t dwangjuk had
gebracht,
zijn geest tot goddeloosheid omgeleid,
onreinheid en onheiligheid,
was aarzelen tot al-durf omgedacht.
Want mensen worden stout en boud,
wanneer het allereerste kwaad,
rampzaalge waanzin, hen verstout
met schandelijke raad.
En zo vond hij de moed
om offeraar te worden van zijn kind,
een krijg te steunen om een vrouwenroof
een wijding brengen voor een goede vaart.
Hoe zij ook ‘vader’ riep en smeekte ontzet,
de legerhoofden waren vastberaân:
Ging hun dit jonge leven aan?
Toen gaf de vader, na het wijgebed,
het teken aan de offeraar
over het altaar – offerdier
gehuld in haar gewaden – haar
wanhopig, zwijmend schier,
te vatten, op te tillen
haar laatste klacht te stillen,
te knevelen haar mooigelijnde mond,
dat hij geen vloek op ’t eigen huis uitzond.
Vandaag de dag zijn we geneigd ons alleen
verantwoordelijk te voelen voor bewuste
keuzes. Van het negatieve wat ons overkomt,
van datgene waarover we geen controle
hebben, voelen we ons het slachtoffer. Velen
stoppen eindeloos energie in pogingen alle
onzekerheden van buiten en binnen te domineren, zo het noodlot (moira) uit te schakelen
en (schijn)veiligheid te creëren. Zij creëren
een mythe waar zij ‘vrij’ zijn, waar niets hen
tegenhoudt te doen en laten wat ze willen.
“We komen in het leven altijd
dilemma’s tegen, waarbij we
moeten kiezen tussen opties
die we niet willen.”
We zien dat het koor (dat in het algemeen
de publieke mening uitte) de houding en het
besluit van Agamemnon afkeurt, hem verantwoordelijk stelt voor zijn daden. Agamemnon tracht zijn lot te keren door zijn dochter
het zwijgen op te leggen, maar geeft daarmee
tegelijkertijd te kennen dat hij beseft dat hij
door zijn daad vervloekt is, dat hij zijn lot wel
kan willen ontlopen, maar niet zal ontlopen.
Hij kan alleen zijn houding tot het lot bepalen. Hij kan aan zijn karakter werken en op
een wijze en praktische manier omgaan met
dat wat niet te veranderen is.
Maar het noodlot is niet weg. We komen in
het leven net als Agamemnon altijd dilemma’s tegen, waarbij we moeten kiezen tussen
opties die we niet willen. En we gedragen ons
nog altijd net als Agamemnon: we maken
een keuze en wij gaan voor onze keuze, rechtvaardiging zoekend in onze argumenten. In
plaats van het onvermijdelijke te accepteren
proberen we wanhopig de situatie naar onze
hand te zetten en de wereld als een verlenging van ons ‘ik’ te zien. Wij hangen de tragische held uit. Juist de oude Griekse tragedieschrijvers kunnen ons leren dat we daarmee
onszelf overschreeuwen, dat we een te grote
broek aantrekken als we het onvermijdelijke
naar onze eigen hand willen zetten (hybris).
Zij kunnen ons bewust maken van al dat wat
niet in onze macht ligt en ons leren met die
onmacht om te gaan. Het gaat niet om passief
het noodlot te ondergaan, maar om het bepalen van een juiste houding tegenover het
noodlot. Daar ligt onze vrijheid.
Bibliografie
A.W.H. Adkins, Merit and responsibility, London,
Oxford University Press 1960.
E. de Waele, Aeschylus, Tragediën (vertaling), De
Nederlandsche Boekhandel/Uitgeverij Pelckmans
1987.
E. G. Berry, The history and development of the
concept of THEIA MOIRA and THEIA TYXH down
to and including Plato, Chicago, The University of
Chicago Libraries 1940.
B.C. Dietrich, Death, Fate and the Gods, London,
The Athlone Press 1967.
E. Fraenkel, Aeschylus. Agamemnon I-III, Oxford,
Clarendon Press 1950.
175
W. C Greene, Moira: Fate, Good, and Evil in Greek
Thought, London, Harvard University Press 1948.
E. Leitzke, Moira und Gottheit im alten griechischen
Epos, Sprachliche Untersuchungen, Göttingen,
Georg-August-Universität 1930.
A. Lesky, Göttliche und menschliche Motivierung im
homerischen Epos, Heidelberg, Carl Winter 1961.
R. B. Onians, The origens of Europeas thought, about
the Body, the Mind, the Soul, the World, Time, and
Fate, Cambridge, Cambridge University Press 1951.
B. Snell, Die Entdeckung des Geistes: Studien zur
Entstehung des europäischen Denkens bei den Griechen, Hamburg, Claassen & Goverts I948.
Drs. Moïra Anne Müller is afgestudeerd
als filosofe aan de Universiteit van Barcelona en is gespecialiseerd in de masters
‘Filosofie in de Praktijk en Bedrijf’ en ‘Klassieke Studies’. In haar promotie-onderzoek
gaat ze dieper in op het ontstaan van het
Griekse concept Moira (wetmatigheid) en
de eeuwen oude dualiteit vrijheid-noodzakelijkheid. Moïra Müller geeft onder meer
cursussen in Filosoferen in en met de
Wereld in het conferentieoord Humpolec
in Zuid Bohemen en is trainer voor PIMEC
in Catalonië. Zij werkt altijd vanuit een
filosofisch perspectief, waarin er geen
vaste antwoorden zijn, maar wel de juiste
vragen geformuleerd worden.
[email protected]