NEDERLANDS JURISTENBLAD FORENSISCHPSYCHIATRISCHE DIAGNOSTIEK • Massaliteit en kwaliteit van juridisch onderwijs • Gemeentezorg en privacyzorgen • Besluitbevoegdheid is geen bevelsbevoegdheid • De Hoge Raad is geen rotaryclub P. 2976-3045 JAARGANG 89 5 DECEMBER 2014 10304694 10304694 42 2975-2975_NJB42_CVR.indd 2975 01-12-14 14:16 De Raad van State is onafhankelijk adviseur van de regering voor wetgeving en bestuur en hoogste algemene bestuursrechter. De Raad is ook adviseur van de Tweede Kamer voor initiatiefwetgeving. De advisering is opgedragen aan de Afdeling advisering, de bestuursrechtspraak aan de Afdeling bestuursrechtspraak. ●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•● Binnen de Raad van State ontstaan, ten behoeve van zowel zijn adviserende als zijn rechtsprekende taak, met enige regelmaat vacatures. Thans is behoefte aan vervulling van vacatures binnen de Afdeling advisering, in het bijzonder met het oog op het versterken van de volgende specifieke deskundigheden: 1. het recht van de Europese Unie; 2. (internationale) financieel-economische kennis en ervaring; 3. kennis en ervaring op het terrein van de gezondheidszorg/volksgezondheid. De Afdeling advisering moet breed zijn samengesteld naar deskundigheid, maatschappelijke ervaring en politieke achtergrond. Voor de leden geldt dat kennis van de constitutionele en bestuurlijke verhoudingen onontbeerlijk is. Daarnaast moeten zij in staat zijn te werken in een juridische omgeving. Met het oog op deze vacatures wil de Raad beschikken over een overzicht van personen die in aanmerking zouden kunnen komen voor de benoeming tot Staatsraad (m/v) De Raad van State stelt het op prijs niet alleen te kunnen beschikken over een lijst van personen die zelf voor een benoeming in aanmerking willen komen, maar zou ook geattendeerd willen worden op personen die de aandacht verdienen bij het voorbereiden van een aanbeveling voor de benoeming tot staatsraad. OMVANG BE NOEMING Afhankelijk van de gevraagde specifieke deskundigheid gaat het om een benoeming van ten minste 3 dagen per week (0,6 fte) of ten minste 4 dagen per week (0,8 fte). Bezoldiging vindt plaats volgens wettelijk besluit. Informatie over de functie kunt u inwinnen bij de secretaris van de Raad, mr. H.H.C. Visser, telefoon 070 - 426 42 76. I N F O R M AT I E Informatie over benoemingsvereisten en benoemingsprocedure en meer algemene informatie over de Raad van State en over de kwaliteiten die de Raad van belang acht voor de vervulling van de taak van adviseur zijn te vinden op www.raadvanstate.nl onder: ‘Over de Raad van State’ en dan doorklikken naar ‘Organisatie’, in het bijzonder ‘Samenstelling’ waar wordt verwezen naar de 'Notitie kwaliteiten waarmee rekening moet worden gehouden bij werving en selectie van staatsraden en staatsraden in buitengewone dienst'. In die notitie zijn de kwaliteiten geformuleerd die binnen de Raad voor de taken van de Raad, respectievelijk de Afdeling advisering en de Afdeling bestuursrechtspraak aanwezig moeten zijn, alsmede de persoonlijke kwaliteiten waarover de staatsraden moeten beschikken. REACTIES Reacties op de vacatures worden graag binnen drie weken na het verschijnen van deze publicatie tegemoetgezien. U kunt deze richten aan: Raad van State T.a.v. mr. J.P.H. Donner, vice-president Postbus 20019 2500 EA Den Haag Op de enveloppe vermeldt u ‘persoonlijk en vertrouwelijk’. Uw gegevens worden vertrouwelijk behandeld. Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie wordt niet op prijs gesteld. Inhoud Vooraf 2155 2979 Prof. mr. P.J. Wattel (Monsieur) Ruling Wetenschap 2156 MONSIEUR RULING 2980 Prof. mr. dr. E.G.C. Rassin Prof. dr. H.L.G.J. Merckelbach Forensisch-psychiatrische diagnostiek Hoog tijd om er een echt vak van te maken Focus 2157 zou in haar TEGENDEEL verkeren. LUXEMBURG 2987 2993 Mr. dr. J. Nouwt Gemeentezorg en privacyzorgen Opinie 2159 2998 Prof. dr. J.G. Brouwer Prof. mr. A. E. Schilder Een besluitbevoegdheid is geen bevelsbevoegdheid Opinie 2160 3000 Prof. dr. M.A. Loth De Hoge Raad is geen rotaryclub Rubrieken 2161-2176 Rechtspraak 2177 Boeken 2178-2187 Tijdschriften 2188-2199 Wetgeving 2200-2202 Nieuws 2203 Universitair nieuws 2204 Personalia 2205 Agenda afgegeven rulings beoogde RECHTSZEKERHEID Prof. dr. H.C.G. Spoormans Over massaliteit en kwaliteit van juridisch onderwijs Focus 2158 De met de duizenden door 3001 3020 3021 3029 3039 3042 3044 3044 zou door die miljarden echter wel nóg veel RIJKER worden Pagina 2979 De Hoge Raad gaat er aan voorbij dat er tussen de FEITELIJKE handhaving van de openbare orde in artikel 172 Gemw en de REGULIERE, BESTUURSRECHTELIJKE HANDHAVING van de openbare orde door middel van besluiten een WEZENLIJK VERSCHIL bestaat Pagina 2998 Het GEBREK aan CONSENSUS over hoe DIAGNOSE en DELICT met elkaar samenhangen is debet aan de tegenstrijdige conclusies die FORENSISCHE EXPERTS debiteren over toerekeningsvatbaarheid Pagina 2983 Omslag: Rorschach inktvlekken tests © Marmaduke St. John / Alamy Door de VRIJE TOEGANG tot gezondheidszorg te waarborgen kan het MEDISCH BEROEPSGEHEIM juist bijdragen aan VEILIGHEID in de samenleving in plaats van dat het die veiligheid zou Pagina 2997 belemmeren De functie van PRESIDENT van de HOGE RAAD is niet meer het ‘eerbare CORVEE’ waarover Jensma spreekt, maar is geprofessionaliseerd tot een BESTUURSFUNCTIE op Pagina 3000 NIVEAU De RECHTBANK zal STERKER dan voorheen, op basis van het dossier, de inhoud van de GELOOFWAARDIGHEIDSBEOORDELING van het bestuursorgaan TOETSEN Pagina 3040 Alle OPLEIDINGEN staan voor de TAAK om zo veel mogelijk STUDENTEN in een zo kort mogelijke TIJD bij teruglopende MIDDELEN de EINDSTREEP te laten Pagina 2987 behalen Bij de RECHTBANKEN werden meer dan de HELFT van de NORMSTELLINGEN voor de DUUR van rechtszaken niet gehaald, bij de HOVEN nog MINDER Pagina 3041 NEDERLANDS JURISTENBLAD Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol- Erevoorzitter J.M. Polak † verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion, toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements- Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken, t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het Peter J. Wattel Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.] abonnement automatisch met een jaar verlengd. Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze- Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84, Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht, Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag, van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne- Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen- tel. (0172) 466399, e-mail [email protected] ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer, beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht, Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman informeren over relevante producten en diensten. Indien u Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder, Adjunct-secretaris Berber Goris hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen. bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en Secretariaat Nel Andrea-Lemmers Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens, Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl. Capital Media Services Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging, Uitgever Simon van der Linde Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts- Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer. Tel. 024 - 360 77 10, [email protected] sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht, Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings- ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen, voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl. augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings- Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel, Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice, auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk- arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der tel. (0570) 673 555. heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht, Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.). voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl. uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon- 16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb. Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom, nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl. 2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling, btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB). toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar Specialisatie & Permanente Educatie Civiele Cassatie (leerlijn 3) De complete leergang “Civiele Cassatieadvocatuur” bestrijkt vijf cursusblokken: Meer informatie? www.paoleiden.nl/scc2015 [email protected] Juridisch PAO Opleidingen Symposia Cursussen Incompany www.paoleiden.nl Vooraf 2155 (Monsieur) Ruling 42 De Europese Commissie heeft de tax ruling ontdekt als crypto-staatssteun. Tax rulings zijn comfort letters van de fiscus. Belastingwetgeving is complex en onzeker in haar effecten. Rulings geven een internationaal concern zekerheid over de wets- toepassing; over de berekening van de belastbare winst, met name die op transacties met concernonderdelen in andere landen. Als de ruling strookt met de belastingwet en de OECD-regels voor transfer pricing van grensoverschrijdende intraconcerndienstverlening, is daar niets op tegen. Maar of dat zo is, is niet makkelijk te beoordelen. Transfer pricing (‘TP’) is door de globalisering van de economie en van concerns een kabbalistisch mandarijnenspecialisme geworden. Het gaat om honderden miljarden en om de vraag waar die belast moeten worden. Met name de VS zitten multinationals al decennia agressief achter de broek om export van belastinggrondslag naar lager belastende jurisdicties tegen te gaan. Maar een (klein) land kan ook het omgekeerde doen: juist een zeer bescheiden marge aan zichzelf toerekenen (resulterend in lage effectieve belastingdruk), om makkelijk verplaatsbare economische activiteit uit hoogbelastende landen aan te trekken (zoals concernfinanciering en uitbating van intellectuele eigendom) die anders weg zou blijven. Uit de LuxLeaks-affaire blijkt dat in Luxemburg 22 jaar lang één ambtenaar (‘Monsieur Ruling’) duizenden concernvriendelijke rulings afgaf. De voorgelegde structuren keurde hij vaak nog dezelfde dag mondeling goed. Op de vraag van de Wall Street Journal – na zijn pensionering vorig jaar – hoe hij al die complexe financierings- en royaltystructuren zo snel beoordeelde, likte hij aan zijn duim en stak die in de lucht: “There was no way to verify it”. Hij werkte hard en was geliefd (een Luxemburgse belastingadviseur: “he deserves a medal”) en trots op zijn werk: “The work I did definitely benefited the country, though maybe not in terms of reputation.” Luxemburg is er inderdaad het per capita rijkste EU-land mee geworden. Geen wonder dat Monsieur Ruling “didn’t get any pressure from above” en “never had any problems with Juncker.” De Commissie onderzoekt de Luxemburgse rulings, maar ook Ierse en een Nederlandse. Als zij afwijken van de OECD benchmark voor transfer pricing, dan rijst de verdenking van staatssteun, die mogelijk ongedaan gemaakt moet worden. Zij heeft ter zake van vier grote multinationals formele onderzoeken geopend: Bij Amazon gaat het om de royaltybetalingen door diens Luxemburgse dochter Amazon EU Sàrl aan diens eveneens Luxemburgse Amazon Europe Holding Technologies SCS, die niet aan de Luxemburgse winstbelasting is onderworpen. Van de bij Amazon EU binnenstromende Europese concernwinst blijft door die aftrekbare royaltybetalingen aan die niet-belaste SCS weinig belastbare winst over. “As a result, most European profits of Amazon are recorded in Luxembourg but are not taxed in Luxembourg”, aldus de Commissie, die nu de royalty’s onderzoekt. Zijn die te hoog en in zoverre niet aftrekbaar, dan moet die belastingaftrek ongedaan gemaakt worden. Bij Apple gaat het om de Ierse Apple Operations Europe (AOE) en Apple Sales International (ASI). AOE produceert Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf computers en levert groepsdiensten. ASI koopt Apple-producten in van derden die in opdracht van Apple produceren; zij verkoopt door aan groepsvennootschappen. Hoewel opgericht naar Iers recht, worden AOE en ASI door Ierland als buitenlands belastingplichtig beschouwd zonder vast te stellen waar zij dan wél zijn gevestigd. AOE heeft in 1991 met de Ierse fiscus kennelijk een bepaald belastbare-winstniveau onderhandeld, van waaruit teruggeredeneerd is naar een (dus) niet-onderbouwde winstberekening: 65% winstopslag op de kostprijs van transacties met groepsvennootschappen. Boven een bepaald kostprijsniveau was de winstopslag slechts 20% “in order not to prohibit the expansion of the Irish operations”. Vanaf 2007 zijn de percentages lager, en evenmin onderbouwd. ASI heeft in 1991 een winstopslag van 12,5% op intraconcern-transacties afgesproken en vanaf 2007 tussen 8% en 18%. De Commissie valt er over dat geen enkele bedrijfseconomische analyse aan deze winstberekening ten grondslag lijkt te liggen, zodat het op toeval berust als de belastbare winst (en daarmee de belasting) strookt met de transactiewinst en de belasting die bij vergelijkbare transacties tussen ongelieerde partijen zou resulteren. Starbucks betreft de Nederlandse Starbucks Manufacturing BV (SMBV), een koffiebranderij met 100 werknemers. SMBV betrekt bonen bij een Zwitserse groepsvennootschap en levert de gebrande en verpakte koffie meteen aan andere groepsvennootschappen. De ruling gaat ervan uit dat zij een toll manufacturer (loonproducent) is. Een toll manufacturer loopt nauwelijks voorraad- en debiteurenrisico, en er kan dus maar een klein deel van de concernwinst aan toegerekend worden. SMBV rapporteerde 9%-12% van haar operationele kosten als belastbare winst in Nederland. De Commissie betwijfelt of SMBV wel een toll manufacturer is en of haar niet meer winst moet worden toegerekend (met als gevolg meer belastingheffing), nu ook SMBV zelf enige voorraad op haar balans had. Fiat Finance and Trading (FFT) tenslotte is een groepsfinancieringsvennootschap in Luxemburg met 20 werknemers die geld inleent van derden en van groepsvennootschappen, en uitleent aan andere groepsvennootschappen. Zij rapporteert op die financieringsactiviteiten een belastbare marge van € 2,4 tot 2,8 mln, gebaseerd op een rendement op haar eigen vermogen bepaald op een risicoloze rente plus een opslag. De Commissie betwijfelt deze winstbepaling, met name het gefixeerde maximum en de lage opslag. Als een gedetailleerde analyse van functions performed, assets used, en risks assumed volgens de OECD transfer pricing guidelines ontbreekt, en in plaats daarvan de natte duim is gehanteerd, gaat de Commissie van staatssteun uit. Dan moeten in Luxemburg, waar die natte duim kennelijk wel eens vigeerde, over de afgelopen tien jaren mogelijk miljarden belastingvoordeel worden teruggevorderd van de betrokken multinationals, mét rente. De met de duizenden door Monsieur Ruling afgegeven rulings beoogde rechtszekerheid zou daarmee in haar tegendeel verkeren. Maar Luxemburg zou door die miljarden wel nóg veel rijker worden. Peter Wattel NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 2979 Wetenschap 2156 Forensisch-psychiatrische diagnostiek Hoog tijd om er een echt vak van te maken Eric Rassin & Harald Merckelbach1 Bij de beantwoording van de derde en vierde hoofdvraag uit artikel 350 Sv laat de rechter zich bijstaan door gedragsdeskundigen. Het gaat dan om forensisch psychiaters en psychologen, die via hun Pro Justitia rapportages de rechter voorlichten over de symptomen en vervolgens de (on)toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Maar in de diagnostiek van deze deskundigen gaat het nodige mis. In deze bijdrage wordt dit type voorlichting van een paar kritische kanttekeningen voorzien. Ook mogelijke oplossingen voor de problemen die worden gesignaleerd worden besproken. D e forensische psychiatrie is al langere tijd onderwerp van discussie. Zo werd in dit tijdschrift nog onlangs betoogd dat strafrechtelijke sancties bij voorkeur een voorlopig karakter behoren te dragen, omdat de psychiatrische inzichten waarop zulke sancties zijn gestoeld, nu eenmaal traag rijpen.2 Stel bijvoorbeeld dat een verdachte van een levensdelict een vrijheidsstraf krijgt opgelegd, terwijl later blijkt dat het delict in een psychotische toestand werd gepleegd. Dan, zo zeggen de auteurs van het artikel, zou het strafrecht de flexibiliteit moeten kunnen opbrengen om de straf in te ruilen voor een behandeling. Ook menen zij dat het Nederlandse strafrecht een uitgangspunt hanteert dat juist voor de categorie van psychiatrische verdachten problematisch is. De auteurs doelen daarbij op het principe dat volwassen verdachten voor toerekeningsvatbaar worden gehouden totdat er duidelijke blijken van het tegendeel zijn. De boodschap van deze auteurs en andere auteurs uit hun kring is dat de rechter beter naar de psychiater moet luisteren. Dat is een stichtende boodschap, maar het veronderstelt dat de psychiater over solide kennis kan beschikken. Maar beschikt hij3 daar ook over? Wij hebben daar zo onze twijfels over en leggen hieronder uit waar die vandaan komen. Psychiatrische diagnostiek in het algemeen Zoals in veel andere westerse landen, laten ook in Nederland psychiaters zich bij het stellen van hun diagnosen veelal leiden door de Amerikaanse Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, kortweg de DSM-5.4 Dit boek catalogiseert een paar honderd breed erkende psychiatrische stoornissen. Het biedt daartoe de nomenclatuur – zoals ‘post traumatische stressstoornis’, ‘antisociale 2980 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 persoonlijkheidsstoornis’ en ‘obsessief-compulsieve stoornis’ - en de criteria waaraan een patiënt moet voldoen, wil hij in aanmerking komen voor een van de diagnostische labels uit de DSM-5. Het voordeel van het volgen van deze nomenclatuur is dat het in beginsel consensus over diagnosen mogelijk maakt. Zoiets bevordert de kennisaccumulatie voor dokters en wetenschappers. Maar de DSM-5 beschermt niet tegen diagnostische missers. Zo komt het wel voor dat een patient die last heeft van nachtmerries, aanvankelijk de diagnose posttraumatische stressstoornis krijgt, terwijl later toch blijkt dat er sprake is van een obsessief-compulsieve stoornis.5 Om een ander voorbeeld te geven: er bestaat een aanzienlijke kans dat als de ene psychiater met de DSM-5 in de hand een antisociale persoonlijkheidsstoornis vaststelt bij de verdachte, een andere psychiater het daar – eveneens met de DSM-5 in de hand - niet mee eens is. Een van de twee kan hoogstens gelijk hebben, terwijl tenminste één expert een diagnostische fout maakt.6 Wij kennen de precieze onzekerheidsmarge van psychiatrische diagnosen niet, maar stellen ons zo voor dat missers hier in de regel niet zo erg zijn. De patiënt die fout is gediagnosticeerd, zal een onwerkzame behandeling krijgen, de klachten zullen aanhouden en de diagnose zal uiteindelijk worden ingewisseld tegen een betere met dito behandeling. Het wordt pas ernstig als de behandeling danig invasief is, hetgeen bij psychiatrische en psychotherapeutische interventies vaak niet – maar soms wel7 – aan de hand is. Diagnostische missers zijn één ding, maar hoe ze zoveel mogelijk zijn te voorkomen, is een andere kwestie. Voor psychologen geldt dat fouten worden vermeden door het gebruik van gevalideerde meetinstrumenten, waarbij Is het normaal of getuigt het van een verontrustend gebrek aan creativiteit om in Figuur 1 een vlinder te zien? Niemand die het weet Figuur 1. Voorbeeld van een inktvlek vergelijkbaar met die uit de Rorschachtest. te denken valt aan vragenlijsten en tests. Van psychologen mag derhalve worden verwacht dat ze hun diagnostische conclusies trekken op grond van instrumenten die aantoonbaar meten wat ze beogen te meten. Foutloze tests bestaan niet, maar de foutenmarge moet wel binnen de perken blijven. Het is inmiddels vele malen aangetoond dat het gebruik van goede tests psychologen tot betere diagnostiek in staat stelt dan professionele ervaring, mensenkennis en vrijblijvende gesprekken met de patiënt of de verdachte.8 Ter illustratie: psychologen kunnen zich hetzij op tests, hetzij op hun klinische intuïtie verlaten om te voorspellen of iemand in de toekomst gewelddadig wordt; op elke 1000 voorspellingen die ze aldus doen, zullen de tests zo’n 90 geweldsincidenten meer correct voorspellen dan intuïtie.9 Het aantal psychologische tests dat op de markt is, valt nauwelijks nog te tellen, maar ze zijn niet allemaal even goed gevalideerd. In de praktijk worden dus ook slechte tests gebruikt. Een berucht voorbeeld is de Rorschach-test. Deze test, ook wel de inktvlekkentest genoemd, bestaat eruit dat de geteste persoon een verhaal vertelt over wat hij ziet in abstracte inktvlekken. Dat verhaal wordt achteraf door de psycholoog of psychiater geïnterpreteerd. De validiteit van deze test is kwestieus omdat niet duidelijk is welke verhalen waarop zouden duiden. Is het normaal of getuigt het van een verontrustend gebrek aan creativiteit om in Figuur 1 een vlinder te zien? Niemand die het weet. Toch wordt de Rorschach-test op ruime schaal gebruikt, ook ten behoeve van pro Justitia-rapportages. De experts die deze test hanteren, geloven dat de verhalen inzicht bieden in verborgen motieven waarover de testpersoon in een vraaggesprek niet zomaar zou uitweiden. De kracht van de Rorschach-test zou dus zijn dat hij informatie uit de testpersoon haalt, die anders ontoegankelijk zou blijven.10 Dat is op zichzelf geen gekke gedachte, maar ondertussen blijkt dat het gebruik van de Rorschach-test niets toevoegt aan de kwaliteit van de diagnose; de foutenmarge van de test ligt ergens tussen 20 en 70%.11 Waar psychologen zich beschermen tegen fouten door gebruik te maken van goede tests, geldt voor psychiaters paradoxaal genoeg dat zij zich zelden verlaten op tests. Psychiatrische diagnosen worden doorgaans gesteld op grond van gesprekken, ook wel diepte-interviews genoemd. Deze aanpak – zelfs als hij gestuurd wordt door de DSM-5 nomenclatuur – levert vaak een gebrekkige overeenstemming op tussen psychiaters die moeten oordelen over een en dezelfde persoon.12 Consensus is al helemaal ver te zoeken als psychiaters op grond van hun diagnoses een oordeel moeten vellen over toerekeningsvatbaarheid. In een Amerikaans onderzoek werden 483 rapporten over 165 verdachten met elkaar vergeleken om te bezien hoe vaak experts tot eenzelfde oordeel kwamen. Overeenstemming over de toerekeningsvatbaarheid bleek er maar voor 55% van de verdachten te zijn.13 Dat percentage stemt tot nadenken. Auteurs 5. J.F. Lipinski & H.G. Pope, ‘Do “flashbacks” cal prediction: A meta-analysis’, Psychologi- gezonde mensen geven is ‘psychose’. Zie 1. Prof. mr. dr. E.G.C. Rassin is verbonden represent obsessional imagery?’, Compre- cal Assessment, 2000/12, p. 19-30. voor een overzicht: W.M. Grove & R.C. Bar- aan de Erasmus Universiteit Rotterdam; hensive Psychiatry, 1994/35, p. 245-247. 9. Zie voor meer voorbeelden: S. Aegisdot- den (1999), ‘Protecting the integrity of the [email protected]. Prof. dr. H.L.G.J. Merckel- 6. Technisch gesproken: de interbeoorde- tir, M.J. White, P.M. Spengler, A.S. Mauger- legal system. The admissibility of testimony bach is verbonden aan de Maastricht Univer- laarsbetrouwbaarheid voor deze DSM-5 man et al., ‘The meta-analysis of clinical from mental health experts under Daubert/ sity; [email protected]. categorie is armoedig (kappa = 0.21); zie judgment project’, The Counseling Psycho- Kumho analysis’, Psychology, Public Policy, voor een overzicht: S. Vanheule, M. logist, 2006/34, p. 341-382. and Law, 1999/5, p. 224-242; zie voorts: Noten Desmet, R. Meganck, R. Insleger, J. Willem- 10. H.N. Garb, J.M. Wood, S.O. Lilienfeld & G. Ben-Shakhar, M. Bar-Hillel, Y. Bilu & G. 2. A. Loonen, P. van Panhuis & R. Meester, sen, M. de Schryver & I. Devisch, ‘Reliability M.T. Nezworski, ‘Roots of the Rorschach Shefler, ‘Seek and ye shall find: Test results ‘Belangrijke beperkingen van de gerechtelij- in psychiatric diagnosis with the DSM: Old controversy’, Clinical Psychology Review, are what you hypothesize they are’, Journal ke onderzoeksmethode’, NJB 2014/721, wine in new barrels’, Psychotherapy and 2005/25, p. 97-118; S.O. Lilienfeld, J.M. of Behavioral Decision Making, 1998/11, afl. 14, p. 902-908. Psychosomatics, 2014/83, p. 313-314. Wood & H.N. Garb, ‘Why questionable p. 235-249. 3. We doelen hier en elders met ‘hij’ op 7. S.O. Lilienfeld, Psychological treatments psychological tests remain popular’, The 12. S. Vanheule et al, 2014. mannen en vrouwen. that cause harm. Perspectives on Psycholo- Scientific Review of Alternative Medicine, 13. W.N. Gowensmith, D.C. Murrie & M.T. 4. American Psychiatric Association, Diagnos- gical Science, 2007/2, p. 53-70. 2006/10, p. 6-15. Boccaccini, ‘How reliable are forensic evalu- tic and Statistical Manual of Mental Disor- 8. W.M. Grove, D.H. Zald, B.S. Lebow, B. E. 11. Een telkens terugkerende diagnose die ations of legal sanity?’, Law and Human ders, fifth edition, Washington: APA 2013. Snitz & C. Nelson, ‘Clinical versus mechani- Rorschach-experts aan de verhalen van Behavior, 2013/37, p. 98-106. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 2981 Wetenschap We hebben wel een idee over waarom het met die consensus zo droevig gesteld is. Wie zijn oordeel stoelt op gesprekken met een patiënt of verdachte, zet de deur open voor cognitieve illusies, variërend van confirmatiebias (wie overtuigd is van de ziekte van een patiënt, zal alle ambigue informatie interpreteren vanuit die overtuiging) tot pathologiebias (‘daar komt er weer een, die zal ook wel weer een antisociale persoonlijkheidsstoornis hebben’).14 Foutenbronnen in de forensischpsychiatrische diagnostiek Het kan niet anders dan dat de forensisch-psychiatrische diagnostiek geplaagd wordt door een aanzienlijke foutenmarge, iets wat door beoefenaren van dat vak ook wel wordt erkend.15 Want vergeleken met een gewone psychiater, moet de forensisch psychiater werken onder omstandigheden waarin fouten goed gedijen. Om te beginnen: waar patiënten in de regel naar de psychiater gaan om beter te worden, geldt voor forensische patiënten dat ze vaak niet gemotiveerd zijn en er ook geen belang bij hebben om mee te werken aan forensisch-psychiatrische diagnostiek. Een deel van hen zal niet eens vrijwillig naar de psychiater zijn gekomen. Ook zullen forensische patiënten zich nogal eens beter of juist slechter willen voordoen dan dat zij er in werkelijkheid aan toe zijn. Psychiaters blijken, net als ieder ander, notoir slecht te zijn in het doorzien van veinzen.16 In de psychologie is er inmiddels een aantal tests ontworpen om veinzen te detecteren.17 Onze indruk is dat zulke tests slechts sporadisch worden ingezet bij de forensisch-psychiatrische diagnostiek. Om redenen die we eerder hebben uiteengezet, zijn in dat veld nog steeds experts op de been die een voorkeur hebben voor de Rorschach-test, als zij willen nagaan of de verdachte zijn klachten op een onwaarachtige manier presenteert.18 Het percentage forensische patiënten – verdachten en gedetineerden – dat klachten veinst, wordt ondertussen geschat op enkele tientallen procenten.19 We mogen dus aannemen dat de meerderheid van hen onder de radar van de forensisch-psychiatrische diagnostiek vliegt. Dan is er ook deze foutenbron: de forensisch psychiater die zich moet uitspreken over toerekeningsvatbaarheid, beoordeelt niet de huidige toestand van de verdachte, maar die ten tijde van het delict. Tussen het delict en het forensisch-psychiatrisch onderzoek kunnen weken, maanden, of zelfs jaren verstrijken. De forensisch psychiater moet dus retrospectieve diagnostiek bedrijven, maar hoe dat in zijn werk gaat, blijft in nevelen gehuld.20 Er bestaan in ieder geval geen tests die terug in de tijd kijken. Dit probleem denken experts in de praktijk op te lossen door vooral diagnosen te stellen die een aura Vergeleken met een gewone psychiater, moet de forensisch psychiater werken onder omstandigheden waarin fouten goed gedijen 2982 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 van permanentie hebben. Denk aan de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Dat klinkt stabiel, en suggereert dat wie er vandaag aan lijdt, daar hoogstwaarschijnlijk een jaar geleden ook al aan leed. Maar die intuïtieve vanzelfsprekendheid gaat er ten eerste aan voorbij dat zo’n diagnose – zoals gezegd – weinig solide is en ten tweede dat ook een persoonlijkheidsstoornis – net als de persoonlijkheid - wel degelijk veranderlijk is.21 Een volgende foutenbron: de forensisch psychiater moet niet alleen in zijn tijdmachine stappen en een diagnose terug in de tijd stellen, maar hij moet ook nog eens de rechter voorlichten over de oorzakelijke samenhang tussen diagnose en delict. Een verdachte is immers niet strafbaar indien hij het delict heeft gepleegd onder invloed van een ‘gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens’ (artikel 39 Sr). Wat is ‘onder invloed van’? De beroepsgroep van forensisch psychologen en psychiaters verkeert daarover in dubio. Terwijl sommigen een psychiatrische diagnose zo relevant vinden dat zij liberalere standaards voor ontoerekeningsvatbaarheid adviseren,22 weten anderen het zo net nog niet. In die laatste categorie valt de forensische expert Brand: ‘Of iemand een stoornis heeft, is absoluut niet relevant. Van de honderd schizofrenen plegen er misschien vijf een delict. Bovendien is een schizofreen die op het ene moment een parfum jat, omdat hij denkt daarmee de duivel te kunnen verdrijven, op een ander moment prima in staat om bewust te frauderen met zijn telefoonrekening’.23 Het gebrek aan consensus over hoe diagnose en delict met elkaar samenhangen zal zeker debet zijn aan de tegenstrijdige conclusies die forensische experts debiteren over toerekeningsvatbaarheid.24 14. R.S. Nickerson, ‘Confirmation bias: A domein. Neem dit voorbeeld: een forensisch ubiquitous phenomenon in many guises’, psychiater stelt vast dat de verdachte leed Review of General Psychology, 1998/2, p. aan een posttraumatische stressstoornis ten 175-220; D.L. Rosenhan, ‘On being sane in tijde van het delict. Maar hoe kan de expert insane places’, Science, 1973/179, p. 250- uitsluiten dat deze stoornis het gevolg is 258; D. Faust & J. Ziskin, The expert wit- van het delict waarmee de verdachte ook ness in psychology and psychiatry, Science, zichzelf heeft getraumatiseerd? En hoe valt 1988/241, p. 31-35. uit te sluiten dat de stoornis het gevolg is 15. Loonen et al, 2014 a.w. van detentie? 16. E. Rassin, Het Spinoza-effect: Goedge- 21. E. Rassin, Niemand is uniek, behalve ik: lovigheid en de zoektocht naar de waar- Hoe je persoonlijkheid voortdurend veran- heid. Schiedam: Scriptum 2013. dert, Amsterdam: Bert Bakker 2010. 17. H. Merckelbach, De leugenmachine: 22. Loonen et al., 2014; p. 906: ‘Dit heeft Over fantasten, patiënten en echte boeven. als consequentie dat in ieder geval statis- Amsterdam: Contact 2011. tisch bezien onder de plegers van levensde- 18. R. Hoogerwerf, W. van Kordelaar, J. licten vaker mensen met dit soort psychi- Pauw, T. Verheugt & I. van Woudenberg, sche stoornissen worden aangetroffen dan Best practice ambulant: Forensisch psycho- hun frequentie van voorkomen is binnen de logisch onderzoek en rapportage in het algemene bevolking. Dit maakt de stelling strafrecht voor volwassenen. Almere: Plan- dat iedere delinquent toerekeningsvatbaar tijn Casparie 2007. is zolang het tegendeel niet is bewezen, 19. I.J.M. Niesten, L. Nentjes, H. Merckel- onhoudbaar.’ De globale strekking van deze bach & D.P. Bernstein (in druk), ‘Antisocial zin snappen we, maar de finesses vinden features and faking bad: A critical note’, we bepaald raadselachtig. International Journal of Law and Psychiatry. 23. D. van der Neut, ‘Moordenaar of pati- 20. In jargon heet dit probleem dat van ‘de ent?’ Psychologie Magazine, juli-augustus postdictie van diagnostische status’ en het 2003, p. 15-17, citaat p. 17. duikt voortdurend op in het forensische 24. Gowensmith et al., 2013. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 2983 Wetenschap Bij forensisch-psychiatrische diagnose draait het trouwens niet meer ‘alleen maar’ om de aanwezigheid van een stoornis en de oorzakelijke samenhang met het delict. De diagnosticus wordt ook geacht de vraag naar de kans op herhaling te beantwoorden.25 Het voorspellen van toekomstig gedrag (risicotaxatie in casu) is niet onmogelijk, maar wel moeilijk, zeker als dat moet gebeuren binnen de contouren van het strafrecht. Niettemin dicteert het systeem dat mede op grond van deze taaie kwestie het vervolgtraject voor de verdachte wordt bepaald. Beschikbare tests om recidive te voorspellen, zoals de Psychopathic Checklist (PCL-R), presteren matig26 en een van de redenen daarvoor is dat ze getroebleerd worden door de zogenaamde ‘allegiance bias’: forensische experts die op verzoek van de verdediging rapporteren schatten de risico’s lager in dan experts die op verzoek van het Openbaar Ministerie rapporteren.27 Maar een matige test is nog altijd beter dan geen test. Hoe een forensisch psychiater op grond van een diepte-interview tot een inschatting van het recidive-risico kan komen, snappen we niet. Wij betwijfelen ook of de psychiater wel de geëigende deskundige is om de vraag naar zulke risico’s te beantwoorden. Uit ervaring weten we in ieder geval wel dat psychiaters zich in hun pro Justitia-rapportages nogal eens uitspreken over recidiverisico’s. ten’.29 Maar wat heeft de persoon(lijkheidsstructuur) van de verdachte er überhaupt mee te maken? Justitie behoort toch blind te zijn en te oordelen zonder aanzien des persoons? Terzijde zij opgemerkt dat een deel van de hier genoemde problematiek ook speelt in civiele procedures (BOPZ) waarbij psychiatrische en psychologische diagnostiek een rol speelt. Een andere, maar gerelateerde weeffout is de manier waarop met ontkennende verdachten wordt omgegaan. Forensisch psychiater Van Marle zegt er dit over: ‘The problem with this examination is that no discussion about the crime in question can take place because the person claims to know nothing about it. In order to be able to provide the judge with proper advice, it is advisable to assume that the person being examined committed the crime in question’.30 De forensisch psycholoog Koenraadt en zijn collega’s vallen Van Marle bij, zij het dat ze de kwestie nogal omfloerst formuleren: ‘The assessment does however need to consider the significance of the offence (if proven) within the detainee’s personality structure or life story. In the case of a defendant who denies the charges this is a delicate matter, which is difficult if not impossible to discuss with him, so the psychologist will Weeffouten Zo’n diagnostische conclusie Tot zover hebben we enkele foutenbronnen in de praktijk van de forensisch-psychiatrische diagnostiek belicht. Maar die praktijk stuit ook op een paar weeffouten in het Nederlandse strafprocesrecht. Het gaat om problemen die allicht juridisch te rijmen zijn, maar als relatieve buitenstaanders vinden wij ze tenminste opmerkelijk. Het springende punt daarbij is dit: de antwoorden op de vraag naar psychiatrische stoornis, causaliteit ten opzichte van het delict, en recidiverisico worden door de forensisch psychiater gebundeld in één advies over toerekeningsvatbaarheid. Het advies wordt door de rechter gebruikt om de sanctie te bepalen. Maar aangezien de rechter dat advies ook al kent op het moment dat hij de schuldvraag beantwoordt, kan niet worden uitgesloten dat het advies doorwerkt in de beantwoording van de prealabele schuldvraag. Stel dat de rechter op weg is om overtuigd te raken van de schuld van de verdachte en dan het pro Justitia-rapport openslaat. In het rapport wordt geconcludeerd dat de verdachte een ernstige persoonlijkheidsstoornis heeft met gemengde antisociale, ontwijkende en passief-agressieve trekken. Zo’n diagnostische conclusie kan zomaar het laatste stukje overtuiging opleveren.28 Het risico van diagnostische vervuiling zou vermeden moeten worden. Maar prospectieve bevuiling – rechterlijke overtuiging die gevoed wordt door een aan een pro Justitia-rapport ontleend recidiverisico – is helemaal kwestieus. Het komt er dan in essentie op neer dat de verdachte mede wordt veroordeeld vanwege mogelijk toekomstige criminaliteit. Sommige forensisch psychologen blijven laconiek onder de problemen die we hier schetsen: ‘De onderzoeker ontkomt er nagenoeg niet aan om met het beschrijven van de persoon(lijkheidsstructuur) van de verdachte toch een bijdrage te leveren aan de overtuiging van de rechter, die immers, wil hij tot een veroordeling komen, het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen moet ach- 2984 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 kan zomaar het laatste stukje overtuiging opleveren need to formulate a few hypotheses and develop them in the course of the assessment and in the report. He will therefore need to stick to the facts described in the case file’.31 Hoe dan ook, de praktijk die hier wordt beschreven is in regelrechte strijd met de presumptie van onschuld. Geldt die presumptie even niet tijdens opname in het Pieter Baan Centrum of tijdens het ambulante psychiatrische onderzoek van de verdachte? Behalve dat de uit bovenstaande citaten blijkende presumptie van schuld vreemd aandoet, kan zij makkelijk leiden tot overdiagnostiek. Stel dat de verdachte Kees B. ontkent tijdens zijn verblijf in het Pieter Baan Centrum en voor het overige een rustige bewoner is van het observatiecentrum. Idealiter zouden de forensisch deskundigen dan een beroep doen op artikel 37 lid 3 Sr: onder deze omstandigheden is geen zinnig rapport te schrijven. Voor de deskundige die uitgaat van B.’s schuld, ligt dat anders: B. is passief-agressief, antisociaal, psychopaat, en zijn ontkenning maakt deel uit van de psychiatrische problematiek, want die geeft blijk van ontwijkende persoonlijkheidskenmerken.32 Oplossingen In het voorgaande is betoogd dat forensisch-psychiatrische diagnosen met grote problemen zijn omgeven. Diagnostiek is sowieso al moeilijk en de forensische context wakkert fouten alleen maar aan. Sommige van de door ons gesignaleerde problemen zijn wellicht onoplosbaar, maar andere zijn te repareren. Een drastisch voorstel is om het instituut van de ontoerekeningsvatbaarheid af te schaffen. De mens wordt daarmee de kleinste voor het strafrecht relevante eenheid. We maken niet langer onderscheid tussen een mens en zijn zieke geest. Elk individu dat zich niet aan de regels houdt, wordt bestraft, zelfs als de regeloverschrijding is toe te schrijven aan een ziekte.33 Dat lijkt weinig humaan. Toch is onze huidige praktijk niet veel beter. Om te beginnen is het aantal daders dat tbs krijgt opgelegd slechts een fractie van het aantal gedetineerden. Over de periode 1997-2009 werd in de categorie van levensdelicten en brandstichting bij 6% van de gevallen een tbs opgelegd.34 Het ‘tbs-probleem’ is daarmee bescheiden, maar gaat wel hand in hand met een jaarlijkse productie van duizenden pro Justitia-rapportages.35 Bovendien is het nog maar de vraag of daders tegenwoordig ontoerekeningsvatbaar worden verklaard op grond van humanitaire beginselen. Er zijn nu eenmaal meerdere strafdoelen, zoals vergelding, specifieke preventie (recidivepreventie), generieke preventie (voorbeeld stellen), onschadelijkmaking, herstel van de morele balans en rehabilitatie.36 Van al deze strafdoelen zijn alleen de eerste twee relevant voor tbs. Voor de onschadelijkmaking maakt het bijvoorbeeld niet uit of de dader wordt opgesloten in een gevangenis of een tbs-kliniek. Voor vergelding geldt echter dat het discutabel is om te willen vergelden als de dader ziek is. Voor de specifieke preventie geldt dat het systeem er blijkbaar vanuit gaat dat ontoerekeningsvatbare daders niet leren van straf. In de huidige praktijk ligt de nadruk inderdaad sterk op deze overweging. Denk aan het gevaarscriterium uit artikel 37a Sr. Daders worden veroordeeld tot tbs in plaats van gevangenisstraf, niet uit humaan oogpunt, maar uit angst dat ze weer in de fout zullen gaan.37 Waarmee we dit willen zeggen: het instituut van ontoerekeningsvatbaarheid is niet alleen klein in termen van aantallen tbs-ers, maar ook in verhouding tot de strafdoelen. Een ander voorstel is om wettelijk vast te stellen voor welke delicten daders veroordeeld worden tot tbs. Net zoals je voor inbraak een maximale gevangenisstraf kunt hanteren, zou je aan bijvoorbeeld daders van serieverkrachting standaard een tbs kunnen opleggen. Daarmee wordt de forensisch-psychiatrische diagnose goeddeels overbodig. Veel van de hierboven gesignaleerde problemen zouden dan verdwijnen. Hoewel het aanvanke- Diagnostiek is sowieso al moeilijk en de forensische context wakkert fouten alleen maar aan lijk wellicht vreemd lijkt om bij de strafbaarstelling tevens een toerekeningsvatbaarheidsdefinitie op te nemen, geldt ook hier dat de praktijk daar nu al toe neigt. Zo bepaalt artikel 37a lid 1 sub 1 dat tbs alleen mogelijk is in geval van delicten waarop minstens vier jaar gevangenisstraf staat, of voor specifiek omschreven delicten. Verder blijkt uit onderzoek dat plegers van bepaalde misdrijven eerder in aanmerking komen voor een tbs dan plegers van andere misdrijven: in de meeste gevallen gaat het om (bedreiging met en poging tot) levensdelicten (32%), (poging tot) geweldsdelicten (31%), zedendelicten (16%) en brandstichting (7%).38 Dat is een opvallend kleine selectie uit alle definities die zijn te vinden in het Wetboek van Strafrecht. Een vergelijkbare selectie tekent zich overigens af voor de erbij horende psychiatrische diagnosen. Meestal ‘blijkt’ er sprake van een persoonlijkheidsstoornis (39%), een psychotische stoornis (17%), een stemmingsstoornis (12%), en/of een parafilie (5%). Daarom: ons voorstel om bepaalde delicten wettelijk te pareren met ontoerekeningsvatbaarheid is slechts een codificatie van de bestaande praktijk, maar dan wel een die problematische diagnostiek overbodig maakt. Een variant is om gevangenisstraf en tbs te verweven. Je zou bijvoorbeeld daders die veroordeeld worden tot minstens vier jaar gevangenisstraf, in hun laatste jaar standaard aan een ‘tbs-achtige’ behandeling kunnen onderwerpen, zodat hun terugkeer in de maatschappij soepel zal verlopen. Vreemd voorstel? De huidige praktijk, waarin daders nogal eens worden veroordeeld tot een combinatie van gevangenisstraf en tbs is niet minder vreemd. Moeten daders, die deels ontoerekeningsvatbaar zijn, eerst behandeld worden om vervolgens optimaal te kunnen ‘leren’ van hun straf? Of moeten ze eerst worden gestraft, ondanks dat ze deels ontoerekeningsvatbaar zijn? In de praktijk is gekozen voor dat laatste. We geven toe: onze verbetervoorstellen zijn dras- 25. www.nifpnet.nl. 29. F. Koenraadt & S.J. Steenstra (red.), citaat: p. 117. 36. J.M. De Keijser, R. van der Leeden & 26. S. Fazel, J.P. Singh, H. Doll & M. Grann, Forensische psychologie: Rapportage en 32. En zo is het ook gegaan: P.J. van Kop- J.L. Jackson, ‘From Moral Theory to Penal ‘Use of risk assessment instruments to pre- behandeling in het straf(proces)recht. Arn- pen, De Schiedammer parkmoord: Een Attitudes and Back: A Theoretically Integra- dict violence and antisocial behaviour in 73 hem: Gouda Quint 1995, citaat: p. 84. rechtspsychologische reconstructie. Nijme- ted Modeling Approach’, Behavioral Scien- samples involving 24827 people: Systematic 30. H. Van Marle, ‘The Dutch medico-legal gen: Ars Aequi 2003. ces and the Law, 2002/20, p. 317-335. review and meta-analysis’, British Medical health system in forensic psychiatry’, in: E. 33. F. Frenkel, ‘Toerekeningsvatbaarheid: 37. M.J.F. van der Wolf, TBS: Veroordeeld Journal, 2012, DOI: 10.1136/bmj.e4692. Blaauw, M. Hoeve, H. van Marle & L. Sheri- Een schijnprobleem’, De Psycholoog, tot vooroordeel: Een visie na analyse van 27. D.C. Murrie, M.T. Boccaccini, L.A. dan (red.), Mentally disordered offenders: 1989/24, p. 499-503.Strafdoelen historische fundamenten van recente knel- Guarnera & K. Rufino (in druk), ‘Are foren- International perspectives on assessment 34. E.M.H. van Dijk, Daling oplegging tbs punten, het systeem en buitenlandse alter- sic experts biased by the side that retained and treatment, Den Haag: Elsevier 2002, p. met dwangverpleging. Memorandum 2011- natieven, Oisterwijk: Wolf Legal Publishers them?’, Psychological Science. 145-170, citaat: p. 157. 1, Den Haag: WODC 2011. 2012. 28. E. Rassin, ‘Oneigenlijke beïnvloeding, 31. F. Koenraadt, A. Mooij & J. van Mul- 35. W.F. Kordelaar & G.R.C. Veurink, ‘De 38. B.A. Blansjaar, M.M. Beukers & W.F. onmogelijke onderzoeksopdrachten, ont- bregt (red.), The mental condition in crimi- indicatiestelling voor gedragsdeskundige van Kordelaar (red.), Stoornis en delict: kennende verdachten en onscherpe diagno- nal law: Forensic psychiatry and psycholo- expertise’, in: H. van Marle & P. Mevis Handboek psychiatrische en psychologische sen: Enkele TBS-gerelateerde problemen’, gical assessment in a residential setting, (red.). Gedragskundige rapportage in het rapportage in strafzaken, Utrecht: De Tijd- De Psycholoog, 2005/40, p. 378-384. Amsterdam: Dutch university press 2007, strafrecht, p. 125-135, Lisse: Kluwer 2008. stroom 2008. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 2985 Wetenschap Het is nog maar de vraag of daders tegenwoordig ontoerekeningsvatbaar worden verklaard op grond van humanitaire beginselen tisch, maar ze zijn minder drastisch dan het voorstel van Loonen en collega’s om de forensisch-psychiatrische foutenmarge te compenseren met herroepbare veroordelingen. Dat schept, zoals ook door anderen is opgemerkt, een grote rechtsonzekerheid.39 Een minder vergaand voorstel, dat wellicht zonder al te veel wetgeving zou kunnen worden geïmplementeerd, is gelegen in de manier waarop forensisch psychiaters en psychologen met elkaar samenwerken. Artikel 37 lid 2 Sr luidt: ‘De rechter geeft een last als bedoeld in het eerste lid slechts nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines - waaronder een psychiater - die de betrokkene hebben onderzocht. Zodanig advies dient door de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel door ieder van hen afzonderlijk te zijn uitgebracht. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, kan de rechter hiervan slechts gebruik maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte’. In de praktijk is er veelal een werkverdeling tussen de forensisch psychiater en de forensisch psycholoog, waarbij de eerste de vraag naar de psychiatrische stoornis beantwoordt en de tweede het recidiverisico bepaalt. Uiteindelijk komen beiden in overleg tot één conclusie en één advies. Deze benadering, die schijnconsensus in de hand werkt, zou kunnen worden vervangen door een waarbij psychiater en psycholoog onafhankelijk van elkaar alle relevante vragen beantwoorden. Waarschijnlijk blijkt dan dat ze het in niet veel meer dan de helft van de gevallen met elkaar eens zijn,40 wat voor de rechter relevant is om te weten en als uitgangspunt kan dienen voor vergaande protocollering van de forensisch-psychiatrische diagnostiek. Wat dat betreft kan de forensisch psychiater, die in artikel 37 Sr onterecht wordt aangeduid als gedragskundige (hij is immers geneeskundige) en in het algemeen een hogere vergoeding ontvangt voor een Pro Justitia-rapportage dan een forensisch psycholoog, nog wat leren van de psychologische literatuur over tests en die over cognitieve biases.41 Toontje lager Wanneer is iemand een echte expert? De vakliteratuur zegt daar het volgende over: de expert weet verschillende gevallen die aan zijn oordeel zijn onderworpen te onderscheiden en hij doet dat op een consistente manier. Stel dat een dokter vier patiënten met vier verschillende aandoeningen ziet. En stel voorts dat deze patiënten in eenzelfde toestand na een half jaar de dokter nogmaals consulteren. Dan kan de dokter als expert gelden indien hij vier verschillende ziektebeelden weet te discrimineren en daarbij geen inconsistenties begaat. In jargon: zijn Cochran-Weiss-Shanteau (CWS)-index is hoog, omdat hij verschillende diagnosen goed discrimineert en dat ook nog eens consistent doet (CWS = discriminatie/inconsistentie).42 Wij vermoeden dat de CWS-index van forensisch psychiaters laag is. Dat vermoeden is gebaseerd op de analyse waar de lezer hierboven kennis van heeft kunnen nemen en op de ruiterlijke erkenning van die inconsistenties door forensisch psychiaters zelf.43 Sommigen van hen leggen die inconsistenties uit als een vorm van vertraagd inzicht en zij zouden graag zien dat het strafrecht – via een stelsel van herroepbare veroordelingen – daarmee rekening houdt. Dat lijkt ons een mal voorstel, want dan moet het strafprocesrecht zich aanpassen aan de armoedige kwaliteit van de forensisch-psychiatrische diagnostiek. Verstandiger is het om de forensisch-psychiatrische diagnostiek een minder voorname plaats te geven. Dat kan door het stelsel van straf en tbs met elkaar te combineren. En als dat niet mogelijk is, dan moet de forensisch-psychiatrische diagnostiek gedisciplineerd worden via protocollen zodat inconsistenties en daarmee rechtsongelijkheid worden vermeden. 39. W. van Hattum, ‘Sancties zonder houd- 40. Gowensmith et al., 2013. Applied Cognitive Psychology, 2014/28, p. logen en hun invloed op de strafrechtsprak- baarheidsdatum: Reactie op ‘Belangrijke 41. D. Kahneman, Ons feilbare denken. 447-457. tijk, Amsterdam: De Arbeiderspers 2001. beperkingen van de gerechtelijke onder- Amsterdam: Business contact 2011. 43. Loonen et al., 2014; en zie ook: W. zoeksmethode’’. NJB 2014/1227, afl. 25, 42. D.J. Weiss & J. Shanteau, ‘Who’s the Derks, Het oordeel van Hippias: Over de p. 1675-1680. best? A relativistic view of expertise’, deskundigheid van psychiaters en psycho- 2986 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 Focus 2157 Over massaliteit en kwaliteit van juridisch onderwijs Huub Spoormans1 De universiteit zien we niet graag als een fabriek. Toch is dat volgens de auteur wel de werkelijkheid. Hoe is deze ‘onderwijsfabriek’ ontstaan, welke gevolgen heeft dat gehad voor het onderwijs aan de universiteiten en hoe ziet het er voor de toekomst uit? Zolang we niet over de mogelijkheden en middelen beschikken als een Oxbridge, Harvard of Yale, zullen we op een fabrieksmatige werkwijze zijn aangewezen. Dat betekent dat we de inrichting van ons onderwijs ook moeten baseren op de sterke punten van deze werkwijze: arbeidsdeling en differentiatie. Mensen moeten worden ingezet waar ze relatief het best tot hun recht komen. Inleiding De discussie over juridisch onderwijs, over de vraag wat de opleiding voorstelt of voor zou moeten stellen, is zo oud als de rechtsgeleerdheid zelf.2 Heel lang stond die discussie in het teken van de relatie van opleiding tot de beroepspraktijk. Het ging en gaat vooral over de vraag of juristen in hun opleiding voldoende zijn voorbereid op hun werkzaamheden als jurist.3 In de loop van de twintigste eeuw ontstond een discussie over doel en inhoud van een juridisch curriculum. Het recht werd alsmaar omvangrijker. Dat geldt voor de traditionele vakken uit privaatrecht, staatsrecht en strafrecht, maar ook voor de nieuwe vakken als administratief recht, de proliferatie van functionele rechtsgebieden, en de opkomst van het Europese recht. Moesten al deze terreinen een plaats vinden in het curriculum? De opleiding was van oudsher een soort ‘libe- ral arts’ opleiding avant la lettre, met veel aandacht voor geschiedenis, staathuishoudkunde, staatsleer en filosofie. De rechtenopleiding leidde niet op tot rechtskunde, maar tot rechtsgeleerdheid. Was er in het programma wel genoeg ruimte voor de behandeling van het snel groeiende positieve recht? Over welke (juridische) kennis en vaardigheden dient een afgestudeerde jurist eigenlijk te beschikken?4 Intussen worden de universiteiten vanaf 1968 overspoeld door grote aantallen nieuwe studenten. De schaalvergroting heeft verregaande consequenties gehad voor de organisatie en het functioneren van de academie in het algemeen en voor de juridische opleidingen in het bijzonder. De juridische faculteiten staan voor een duivels dilemma: enerzijds vergt academisch onderwijs intensieve begeleiding, maar anderzijds staan alle opleidingen om te Auteur Noten Nederlandse Juristen-Vereniging deel 1, De legd, Utrecht: VSNU 1991, p. 28 e.v.; K. 1. Prof. dr. H.C.G. Spoormans is hoogleraar 2. Vergelijk J.H.A. Lokin & C.J.H. Jansen, juridische opleiding, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Schuyt, ‘Academische vorming en scholing in metajuridica aan de Open Universiteit. De Tussen droom en daad, De Nederlandse Willink 1972, p.13-65; S.C.J.J. Kortmann, De het wetenschappelijk onderwijs’, in: idem: auteur heeft een eerdere versie van dit arti- Juristen-Vereniging 1870-1995, Zwolle: juridische opleiding, pre- en postdoctoraal, Steunberen van de samenleving, Sociologi- kel gepresenteerd tijdens de 2011 Annual W.E.J. Tjeenk Willink 1995. NJB 1990, p. 587-592; VSNU-visitatiecom- sche essays, Amsterdam: Amsterdam Univer- Meeting of the Law and Society Association 3. Vergelijk M. Ashmann, Over meesters in missie rechtsgeleerdheid (1991), Rapport sity Press 2006, p. 214-241; Eindrapport te San Francisco onder de titel ‘The transfor- de rechten en priesters van het recht, Feit en waarin de visitatiecommissie rechtsgeleerd- Commissie Academisering, Faculteit rechts- mation of legal education in the Netherlands, fictie in hun opleiding, Den Haag: BJu 2012, heid haar bevindingen ten aanzien van het wetenschappen, commissie onder voorzitter- 1960-2010’. Hij bedankt Pauline Wester- p. 67 e.v.; C.J.M. Schuyt, ‘Juridische beroep- onderwijs binnen de studierichtingen Neder- schap van prof. mr. dr. M. Adams, Tilburg: man, Maurice Adams en Alex Jettinghoff suitoefening en de eisen die aan een univer- lands recht, notarieel recht en fiscaal recht, Universiteit van Tilburg 2010; Carel Stolker, voor hun commentaar op een eerdere versie. sitaire juridische opleiding gesteld kunnen alsmede binnen de internationaal-juridische-, ‘Over de toekomst van het juridisch onder- worden’, Strafblad, 2011/9, afl. 4, p. 18 e.v. juridisch-politiek-wetenschappelijke- en de wijs’, Ars Aequi, 2013, afl. 1, p. 72-82. 4. H.F.M. Crombag, ‘Notities over de juridi- juridisch bestuurswetenschappelijke richting sche opleiding’, in Handelingen 1972 der en binnen het vrij doctoraal heeft vastge- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 2987 Focus overleven voor de taak om zoveel mogelijk studenten in een zo kort mogelijke tijd bij teruglopende middelen de eindstreep te laten behalen. Dat is de kern van de discussie over de ‘onderwijsfabriek’. In deze bijdrage beschrijf ik 1. hoe de ‘onderwijsfabriek’ is ontstaan, 2. wat de kenmerken ervan zijn en 3. welke gevolgen dit heeft voor het onderwijs. Massaliteit De grote instroom dateert van de jaren 1970, toen de universiteiten overstroomd werden door de generatie van de baby-boomers. Grote aantallen studenten leidden tot een andere inrichting van het onderwijs en tot de instelling van nieuwe categorieën van wetenschappelijk personeel. Ook de financiering van de universiteiten en de bestuursstructuur ondergingen grote veranderingen. In opdracht van de International Council of the Future of the University, schreef een groep wetenschappers onder leiding van de socioloog Edward Shils in 1983 een rapport over de invloed van massificatie op het academisch onderwijs en onderzoek. Zijn conclusie luidde destijds dat ‘the sheer increase in size in both student body and teaching staff has rendered it difficult to maintain the kinds of relations among students and teachers and among colleagues which are necessary for a university to maintain a high morale in its devotion to the advancement of learning through teaching and research’.5 Wellicht dat sommige instellingen die over veel middelen beschikken, zoals Oxbridge, Harvard of Yale, de traditionele onderwijsvormen kunnen handhaven, waarbij studenten en stafleden in direct en persoonlijk contact met elkaar verkeren. Maar de meeste opleidingen, en de opleidingen Nederlands recht in het bijzonder, staan voor de opgave die tot uiting komt in de titel van het jongste visitatierapport rechtsgeleerdheid: ‘Kwaliteit ondanks massaliteit’.6 Om welke aantallen gaat het? Het aantal ingeschreven rechtenstudenten nam tussen 1900 en 2012 toe van ruim 500 tot meer dan 42 000, inclusief HBO-Rechten. De grootste groei vond plaats tussen 1960 en 1990.7 In 1960 stonden ruim 3000 studenten ingeschreven, in 1990 bijna 32 000.8 Er kwamen enkele opleidingen bij,9 maar de meeste studenten werden opgevangen binnen de bestaande faculteiten. De groei van de studentenaantallen leidde dus tot de groei van de faculteiten. Vanaf 1990 stabiliseert de situatie en nemen de aantallen zelfs iets af, maar na 2000 neemt het aantal studenten weer toe (zie figuur 1). Figuur 1: Ingeschreven studenten rechtsgeleerdheid 1900-2012 35000 komt het aantal ingeschreven rechtenstudenten op ruim 42 000 in 2011. Al in de jaren negentig hadden HBO studenten de rechtenstudie ontdekt,10 maar sedert 2002 hebben havisten een directe toegang tot het juridische domein via HBO-Rechten. In 2012 volgt een op de vier instromers in de rechtenopleidingen een HBO opleiding (zie figuur 2). Van deze HBO-alumni wil overigens meer dan 75% via schakelprogramma’s doorstuderen aan een universiteit.11 Figuur 2: Instroom rechtenstudenten 2002-201212 12000 10000 8000 6000 4000 2000 0 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 instroom wo instroom hbo instroom totaal De toename van het aantal ingeschreven studenten leidde aanvankelijk niet direct tot een evenredige toename van het aantal afgestudeerden. Het aantal afgestudeerden verdubbelde tussen 1982 en 1987, maar bedroeg in het laatstgenoemde jaar nog geen duizend. In 1988 schoot het aantal diploma-uitreikingen omhoog en behaalden ongeveer 3500 studenten hun bul. In het midden van de jaren negentig was het aantal juristen in opleiding bijna even groot als het aantal werkzame juristen.13 In figuur 3 staat de groei van het aantal studenten dat na 2002 een master (inclusief doctoraal), een wo bachelor en hbobachelor (beide LLB genaamd) behaalde. Figuur 3: aantallen afgegeven diploma’s rechtenonderwijs 2002-201114 6000 5000 4000 3000 1000 30000 25000 1000 20000 15000 0 10000 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 5000 master of doct 0 wo bachelor hbo bachelor 1900 1910 1920 1930 1940 1950 1960 1970 1980 1990 2000 2010 Figuur 1 bevat enkel informatie over de wo opleidingen. De grote groei na 2002 komt vooral op rekening van de nieuwe opleiding HBO-Rechten. Inclusief HBO-rechten 2988 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 De enorme groei van de studentenaantallen heeft enerzijds te maken met de naoorlogse geboortegolf en anderzijds met het bewuste beleid van de overheid om de universiteiten open te stellen voor grotere groepen men- Figuur 4: Fte WP (exclusief promovendi) tussen 1999 en 201321 1800 1600 1400 1200 1000 800 600 400 200 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 11 20 13 0 19 sen (WWO 1960). De toegangsdrempel werd verlaagd (ook de HBS-abituriënten kregen toegang tot de rechtenopleiding in 1967) en iedereen kreeg een kans: geen selectie aan de poort. In 1960 bestond de studentenpopulatie voor meer dan 80 percent uit gymnasiasten, in 1971 slechts voor een kwart.15 Opvallend is de toename van het aantal vrouwen onder de rechtenstudenten. In 1900 was slechts een op de vijftig studenten vrouw. In 1982 is 37% van de studenten vrouw en dat percentage stijgt geleidelijk tot bijna 60 percent in 2009.16 De gemeenschap van de rechtenstudenten wordt steeds groter en ook steeds gedifferentieerder. Door de grote studentenaantallen ontstond behoefte aan meer personeel bij de juridische faculteiten. Volgens Roos telde de wetenschappelijke staf in 1959 193 leden en in 1970 475.17 De visitatiecommissie onderwijs Rechtsgeleerdheid uit 2002 telde 1376 stafleden.18 De grotere aantallen hadden gevolgen voor kwaliteit en de onderlinge verhoudingen binnen de staf. In 1959 waren drie van de vijf leden van de wetenschappelijke staf hoogleraar of lector. De uitbreiding van de staf verliep in eerste instantie via het aantrekken van tijdelijke assistenten zonder academische kwalificaties.19 In de jaren tachtig en negentig ontstond een beweging om de staf te professionaliseren en de verschillende functies te ordenen. In 2002 bestond de wetenschappelijke staf uit een breed scala van verschillende soorten medewerkers, hoogleraar, UHD, UD, onderzoeker, docent, postdoc of AIO, ieder met een eigen functieprofiel en inschaling. In 1999 is slechts 13% van de academische staf hoogleraar.20 Dat aandeel stijgt weliswaar tot 22% in 2012, maar die stijging is tevens het gevolg van een afname van de totale omvang van het WP van 1645 (1999) naar 1347 fte (2012) (zie figuur 4). Het aantal studenten per fte WP neemt toe van 16,7 in 1999 tot 22 in 2012. Vermoedelijk is de werkdruk hier en daar gestegen. hgl uhd ud ovwp Gevolgen voor organisatie en gezagsverhoudingen De grote aantallen studenten en medewerkers hadden ook gevolgen voor de organisatie en de gezagsverhoudingen op de universiteit. Door het grote getal ontstond het probleem van de vele handen en de onderlinge afstemming. Van oudsher waren de universiteiten en de afzonderlijke docenten autonoom. De leerstoelhouders bestuurden zichzelf en de overheid betaalde de rekening. Toen, als gevolg van de grote instroom van studenten, de kosten begonnen te stijgen, probeerde de overheid de kosten te beheersen en efficiency te bevorderen. Om de universiteiten gereed te maken voor de toekomst kregen de universiteiten in 1960 zelfstandigheid en de rijksuniversiteiten een eigen rechtspersoonlijkheid. De overheid stuurde via de bekostiging. De overheid heeft weliswaar pogingen ondernomen om de curricula te hervormen, de cursusduur te verkorten en de positie van de junior staf te veranderen, maar dat leidde niet tot de gewenste resultaten. Met de WUB in 1971 wijzigde de overheid de gezagsverhoudingen ingrijpend. De eenheid van de organisatie werd 5. E. Shils, The Academic Ethic, The Report op draaitabellen die ik van de VSNU mocht Juridisch Onderwijs. 16. Bron: draaitabellen VSNU. of a Study Group of the International Coun- ontvangen. Bij ingeschreven rechtenstuden- 13. Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid, 17. Roos, a.w., p. 24. cil on the Future of the University, Chicago: ten gaat het niet alleen om de hoofdin- Rapport waarin de visitatiecommissie 18. Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid, University of Chigago Press 1983, p. 12. schrijvingen, zoals vermeld op de VSNU rechtsgeleerdheid haar bevindingen ten 1996-2001, onder auspiciën van de VSNU Voor het juridisch onderwijs komt Gold- website, maar om alle inschrijvingen. aanzien van het onderwijs aan de opleidin- conform het protocol ‘Onderwijsvisitatie op smith tot dezelfde conclusie, zie. A. Gold- 9. Tilburg, Maastricht en de Open Universi- gen Nederlands recht, notarieel recht, fis- Maat’, Quality Assurance Netherlands Uni- smith, ‘Standing at Crossroads: Law teit. caal recht, de juridisch-bestuursweten- versities, Utrecht: QANU 2004. Schools, Universities, Markets and the Futu- 10. Eind jaren negentig had een van elke schappelijke opleidingen, de 19. Vergelijk H. Daalder, ‘The Netherlands: re of Legal Scholarship’, in: F. Cownie (ed.), tien afgestudeerde juristen eerder een juridisch-politiekwetenschappelijke oplei- universities between the ‘new democracy’ The Law School – Global Issues, Local HBO-diploma behaald, zo blijkt uit de ding, de internationaal-juridische opleidin- and the ‘new management’’, in: H. Daalder Questions, Aldershot: Dartmouth 1999, draaitabellen van de VSNU. gen, recht & economie in bedrijf & maat- & E. Shils, Universities, Politicians and p. 62-101. 11. S. de Rooij, De Hbo-jurist: kans of schappij, recht, bestuur & management en Bureaucrats, Europe and the United States, 6. J.W. Zwemmer & J.E. Bosch-Boesjes, bedreiging? De positionering van de hbo- de vrije doctoraalopleidingen heeft vastge- Cambridge: Cambridge University Press Kwaliteit ondanks massaliteit, State of the jurist in de wereld van de klassieke juridi- legd. Utrecht: VSNU 1997, p. 10. 1982, p. 179. Art rechtsgeleerdheid, Utrecht: QANU sche beroepen (diss. Heerlen), Nijmegen: 14. Gegevens ontleend aan statistieken van 20. Promovendi heb ik niet gerekend tot de 2012. WLP 2012, p. 200. VSNU (www.vsnu.nl/feiten-en-cijfers.html) academische staf. De gegevens zijn ont- 7. N.H.M. Roos, Juristerij in Nederland, 12. Bron: draaitabellen VSNU en gegevens en HBO-Raad (www.vereniginghogescho- leend aan de feiten en cijfers van de VSNU: Sociale ontwikkelingen in de opleiding en van de HBO-Raad (www.hbo-raad.nl), met len.nl/vereniging-hogescholen/feiten-en- www.vsnu.nl/f_c_personeel.html. de beroepen van juristen, Deventer: Kluwer uitzondering van de studentenaantallen van cijfers/cat_view/60-feiten-en-cijfers/63- 21. Gegevens voor het HOOP-gebied 1981, p. 13. de Open Universiteit (vanwege een andere onderwijs). Recht, ontleend aan www.vsnu.nl/f_c_per- 8. De gegevens vanaf 1982 zijn gebaseerd inschrijfsystematiek) en de opleiding Hoger 15. Roos, a.w., p. 14. soneel_downloads.html. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 2989 Focus versterkt door een centralisatie van het bestuur in handen van het CvB. Tegelijk werd de universiteit gedemocratiseerd door alle geledingen van de universitaire gemeenschap te betrekken bij het besluitvormingsproces. Besluiten zouden genomen worden door alle professoren, wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke medewerkers en studenten gezamenlijk. De faculteiten, vroeger een ontmoetingsplaats voor hoogleraren die een discipline deelden, werden organisatieeenheden, waar regels worden vastgesteld inzake onderwijs en onderzoek. Maar de eigenlijke besluitvorming en uitvoering lag in de handen van raden, vakgroepen en talrijke commissies. Alle betrokkenen konden deelnemen, maar niemand was uiteindelijk verantwoordelijk.22 De massa-universiteit bleek een complex geheel van instituties binnen instituties binnen instituties (faculteiten, vakgroepen en commissies). De verliezers in dit proces waren de professoren: vroeger waren zij de universiteit, nu werden zij werknemers van de universiteit.23 Door de wassende stroom van studenten, in combinatie met een stijging van het prijspeil, stegen de kosten gigantisch.24 Er is sinds 1960 van alles geprobeerd om de kosten te beheersen, de efficiency te vergroten, de rendementen te verhogen en de kwaliteit te handhaven. Om de paar jaar werd de bekostigingssystematiek bijgesteld.25 De algemene lijn van de ontwikkeling is dat er een scheiding ontstond tussen bekostiging van onderwijs en onderzoek,26 en dat in beide gevallen de financiering meer afhankelijk wordt gesteld van verwachte, later van gebleken prestaties. De omslag van financiering van behoefte naar verdeling van beschikbare middelen, werd gekocht met een grotere (financiële) zelfstandigheid voor de universiteiten. De universiteiten werden eigenaar van hun eigen gebouwen, en daarmee ook van de zorg voor die gebouwen en alle activiteiten die daarbinnen plaatsvinden. De groei en de verzelfstandiging van de universiteiten betekenen een steeds zwaardere bestuurslast, mede gelet op de teruglopende bekostiging. Hoe moeten al die studenten opgeleid worden en al dat onderzoek verricht, zonder verlies van kwaliteit en rendement? De steeds scherpere concurrentie om onderzoeksmiddelen leidde ertoe dat hoogleraren zich meer concentreerden op onderzoek en dat het onderwijs werd overgelaten aan jonge docenten. De rijksbijdrage per student daalde voortdurend tussen 1981 en 2013. In 2001 is de rijksbijdrage gedaald tot 70% van het niveau van het bedrag in 198127 en in 2013 tot 68% van het niveau in 2000.28 In 1996 besliste de minister dat de universiteiten meer bestuurskracht vereisen om de kwaliteit en studeerbaarheid van onderwijsprogramma’s te garanderen (MUB). Met name de faculteiten kregen meer bevoegdheden en de decaan werd integraal verantwoordelijk voor bestuur en beheer. De universiteitsen de faculteitsraad verloren hun bestuurlijke verantwoor- De verliezers in dit proces waren de professoren: vroeger waren zij de universiteit, nu werden zij werknemers van de universiteit 2990 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 delijkheid en medebestuur werd inspraak. De Modernisering van het Universitair Bestuur maakte de instelling onafhankelijker van de overheid, maar tegelijk meer hiërarchisch. De macht lag niet meer bij de hoogleraren, niet meer bij de medewerkers en studenten, maar bij van hogerhand benoemde bestuurders. De vroegere autonomie van afzonderlijke docenten werd aanvankelijk vervangen door de autonomie van raden of commissies, en later door de autonomie van het instellingsbestuur. Gevolgen voor het onderwijs Hoe moesten de faculteiten de wassende stroom studenten verwerken met steeds minder middelen per student en extra taken op het gebied van onderzoek? De collegezalen werden alsmaar voller. Tentamens werden massale en schriftelijke aangelegenheden, vaak bestaande uit meerkeuzevragen, afgenomen in grote hallen, en verzorgd door teams van docenten. Dit in tegenstelling tot de traditionele mondelinge tentamens die werden afgenomen door de betreffende leerstoelhouder. Niet alleen de afstand tussen studenten en stafleden werd groter,29 maar ook tussen de stafleden onderling. Vóór 1969 waren hoogleraren en lectoren zelf verantwoordelijk voor het nemen en uitvoeren van besluiten. Maar na 1970, toen het aantal stafleden begon te groeien en de onderlinge (gezags)verhoudingen niet altijd helder waren, raakten de relaties binnen de staf soms verstoord. Sommige stafleden wierpen zich op voor hervorming van het curriculum, terwijl anderen, vooral hoogleraren, zich terugtrokken op hun vakgebied. Dit leidde geregeld tot conflicten over onderwijs en examinering.30 De invoering van de universitaire functieprofielen heeft duidelijkheid gegeven over taken en verantwoordelijkheden van afzonderlijke functionarissen. Massaliteit blijkt in onderwijsland niet bevorderlijk voor de rendementen. Er zijn geen exacte cijfers bekend van de rendementen vóór 1960, maar Roos heeft de rendementen gereconstrueerd voor de periode 1947 tot 1980. Volgens zijn berekeningen was in de jaren vijftig gemiddeld 90% van alle rechtenstudenten binnen vijf jaar (de nominale studieduur) afgestudeerd.31 De visitatiecommissie rechtsgeleerdheid constateerde in 2004 dat minder dan 20% hun studie succesvol afsloten binnen dezelfde vijf jaren, dat is op dat moment de nominale studieduur plus één jaar.32 Er kunnen tal van redenen zijn waarom studenten vertraging oplopen of uitvallen. Tijdens een conferentie over juridisch onderwijs in Europa (Trier 2007) klaagden de aanwezige docenten vooral over gebrek aan motivatie bij studenten, met uitzondering van landen waar rechtenstudenten aan de poort geselecteerd worden, namelijk Groot-Brittannië en Finland.33 De relatief lage rendementen en de kwaliteit van het onderwijs waren de belangrijkste onderwerpen in de rapporten van de visitatiecommissies, ingesteld toen de overheid het toezicht op het onderwijs had toevertrouwd aan de samenwerkende universiteiten en, later, aan de NVAO. De commissie Storme stelde in 1997 dat de kwaliteit van het onderwijs onder druk stond vanwege de massale toestroom van studenten en de achterblijvende financiële middelen, die ertoe leiden dat er een te zwaar beroep gedaan werd op de onderwijscapaciteit van de staf: ‘Hierdoor kan met name de ontwikkeling van essentiële vaardigheden in kleine intensief begeleide onderwijsgroepen in gevaar komen’.34 Ook de commissie Zwemmer wees in 2012 de grote aantal- len studenten in relatie tot de beschikbare middelen aan als belangrijkste oorzaak van de lage rendementen: ‘alleen al doordat de binding tussen student en opleiding daardoor geringer wordt.’35 De visitatiecommissies hebben een enorme impact gehad op het juridische onderwijs. Zij konden daarbij aansluiten op een ontwikkeling die al in de jaren zeventig begonnen was, namelijk de bureaucratisering van het onderwijsproces. Om de grote aantallen in goede banen te laten leiden, werd het onderwijs opgedeeld in losse cursussen die elk met een tentamen diende te worden afgesloten. Cursussen en tentamens werden uitgevoerd door teams van docenten. Om dit alles logistiek te verwerken ontstonden overal onderwijsbureaus, die zorg droegen voor de organisatie en afhandeling. De rechten en plichten van studenten werden nauwgezet geregeld (o.a. in het examenreglement) en vastgelegd in een studentenstatuut. De kroon op de bureaucratisering is het moderne systeem van de Kwaliteitszorg. In elk systeem van grootschalig onderwijs zijn bureaucratisering en kwaliteitszorg onvermijdelijk. Zonder strikte regels, kennis van en inzicht in het onderwijsproces is voor niemand duidelijk welke prestaties geleverd worden. Echter, de vastlegging tot in detail van de verplichte tentamenstof in combinatie met kennisgerichte toetsing (gemakkelijker en betrouwbaarder bij grote aantallen) leidde in de context van massaliteit tot een algehele verschoolsing. De rationele student (‘Wat moeten we kennen voor de toets?’) studeert vlak vóór de toets op basis van uittreksels en proeftentamens.36 Tot afgrijzen van hun docenten zeggen universitaire studenten tegenwoordig dat zij ‘naar school gaan’. Toen de visitatiecommissies langs kwamen was de onderwijsfabriek al een feit. Zoals gezegd, de commissies hebben een grote invloed gehad op het onderwijs. Ze hebben, zo schrijft de voorlaatste commissie, de opleidingen ‘meer gestructureerd en genormeerd’. De commissie mocht constateren dat doorgaans eerder vastgestelde tekortkomingen in de volgende ronde opgeheven waren.37 Tot in het detail bemoeiden de commissies zich met het onderwijs, de examinering en de interne organisatie van een faculteit. Zij hoeden de identiteit van de opleiding (hoe zien de contouren van een goede opleiding er uit?), zij bieden een referentiekader aan alle zusterfaculteiten (welke soort van toetsen zijn acceptabel en welke niet?), zij fungeren als stok achter de deur voor interne disciplinering (‘we moeten dit wel doen om problemen met een volgende commissie te voorkomen’). De rode draad door alle rapporten is: hoe slagen wij er in zoveel mogelijk studenten van een aanvaardbare kwaliteit door te laten stromen tegen aanvaardbare kosten? De visitatiecommissies kiezen voor een duidelijke afbakening. De opleiding is geen beroepsopleiding, maar bereidt de studenten voor op een praktijk als jurist, waarbij voor sommige beroepen een voortgezette praktijkopleiding vereist is. ‘Terecht’, schreef de commissie de Haan in 1991, ‘wordt aan behoorlijk diepgaand juridisch inzicht en probleemoplossingsvermogen in alle faculteiten meer waarde gehecht dan aan een zo breed mogelijke kennis. Nog maar enkele tientallen jaren geleden was de doelstelling veel explicieter gericht op de meningsvorming over het recht, de theoretische, historische en maatschappelijke achtergronden alsmede de maatschappelijke werking met het doel een bijdrage te leveren tot maatschappelijke rechtvaardigheid.’38 In navolging van de commissie de Haan hebben alle volgende commissies vastgehouden aan de idee dat de kern van de juridische opleiding bestaat uit de systematische behandeling van de hoofdvakken van het positieve recht, aangevuld met een zekere training in juridische vaardigheden en een beperkte mate van specialisatie. Om het concreet te maken berekende de commissie Storme in 1997 hoeveel tijd de faculteiten besteedden aan de hoofdvakken. Dat bleek ongeveer de helft te zijn van het totale programma, hetgeen de commissie als voldoende beoordeelde.39 Uit een virtuele rondgang langs de examenregelingen van alle faculteiten in 2012 is mij gebleken, dat bijna alle faculteiten intussen meer studiepunten aan de hoofdvakken besteden in de bachelor dan in 1996 in de gehele ongedeelde opleiding! Sinds de jaren negentig zoeken de faculteiten de samenhang met de praktijk door in veel vakken de leerstukken te verbinden met de behandeling en oplossing van casus. Daardoor wordt of lijkt de theorie gericht op de praktijk. Rechtsgeleerdheid wordt rechtskunde: de (gedegen) kennis van rechtsregels en hun (dogmatisch) correcte toepassing in specifieke gevallen.40 22. In een studie over HRM bij wetenschaps- p. 39 e.v. terwijl alumni van later datum doorgaans 37. Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid organisaties constateren Fruytier en Timmer- 25. Vergelijk B. Jongbloed & C. Salerno, De spreken over de stad waar zij zijn afgestu- (2004), p. 8. In dezelfde zin spreekt de Com- huis: ‘Voor de oplossing van functionerings- Bekostiging van het Universitaire Onderwijs deerd. missie Storme in een terugblik op de vorige problemen geldt het DELLE-principe: “durch en Onderzoek in Nederland: Modellen, 30. Daalder, a.w., p. 200. visitatie. Zie: Onderwijsvisitatie Rechtsge- einfach liegen lassen erledigen”’. B. Fruytier Thema’s en Trends, Achtergrondstudie voor 31. Roos, a.w., p. 27. leerdheid (1997), a.w., p. 8. & V. Timmerhuis, Mensen in onderzoek, Het de AWT, Enschede: CHEPS 2003. 32. Onderwijsvisitatie 2004, p 11. 38. Onderwijsvisitatie 1991, a.w., p.28. mobiliseren van human resources in weten- 26. Pas in de WWO van 1960 kregen de 33. Vergelijk Baldus, Finkenauer & Ruefner, 39. Idem, p. 33. schapsorganisaties, Assen: Van Gorcum universiteiten tot taak onderzoek te verrich- Juristenausbildung in Europa zwischen Tradi- 40. Vergelijk F. Ranieri, Juristen für Europa, 1995, p. 3. ten. Onderzoek was eerder een vast onder- tion und Reform, Tübingen: Mohr Siebeck Vorraussetzungen und Hindernisse für ein 23. A. C. van Wageningen, De staat van de deel van de werkzaamheden, de ‘weten- 2008, p. 223. ‘europäisches’ juristisches Ausbildungsmo- universiteit, Enschede: CHEPS 2003, p. 168. schapsbeoefening’, maar integraal 34. Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid dell, Münster Studies in Comparative Law, 24. J. L.T. Blank & T. K. Niaoukanis, Producti- verbonden met het onderwijs. (1997), a.w., p. 7. Berlin: LIT Verlag 2006. Overigens consta- viteitstrends in het wetenschappelijk onder- 27. Idem, p. 5. 35. J.W. Zwemmer & J.E. Bosch-Boesjes, teert Ranieri in een overzicht dat de meeste wijs, Een empirisch onderzoek naar het 28. Volgens mededeling van de VSNU op de a.w., p. 15. juridische opleidingen op het Europese conti- effect van regulering op de productiviteits- website in 2013. 36. Vergelijk o.a. C.J.J.M. Stolker, ‘Waarom nent zich steeds meer richten op praktische ontwikkeling tussen 1982 en 2009, Centrum 29. Dit komt tot uitdrukking in het feit dat kent rechten een uittrekselcultuur?’, in: A.G. problemen en gevallen. voor Innovaties en Publieke Sector Efficiëntie alumni van vóór 1970 spreken over de Castermans et al. (red.), Ex libris Hans Nieu- Studies, Delft: Technische Universiteit 2011, hoogleraar bij wie ze zijn afgestudeerd, wenhuis, Deventer: Kluwer 2009, p. 81 e.v. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 2991 Focus Academisch vorming vereist persoonlijke interactie in een open discussie Deze aanpak leidde tot kritiek dat de rechtenstudie niet langer een academische, maar een beroepsopleiding was geworden. In 2000 klaagde Freek Bruinsma over ‘De ondraaglijke lichtheid van de rechtenstudie’.41 In soortgelijke zin heeft ook Kinneging gesteld dat de huidige opleiding teveel gericht is op de beroepspraktijk en te weinig op academische vorming.42 Zij kregen bijval uit onverdachte hoek, namelijk vanuit de beroepspraktijk. De deken van de Advocatenorde noemde de bestaande opleiding ‘flinterdun’ en Margreeth Ashmann, rechter en voorheen betrokken bij het opleidingsinstituut voor de rechterlijke macht, stelde dat de faculteiten niet waar maken wat zij pretenderen.43 Een lastig probleem De vraag is: hoe moet je 400 mensen in een collegezaal academisch vormen? Om nog maar te zwijgen van de 300 die er niet zijn omdat ze even iets anders te doen hebben. Dat kan helemaal niet. Academisch vorming vereist, ik verwijs naar de eerder geciteerde Edward Shils, persoonlijke interactie in een open discussie. In de Verenigde Staten heeft de American Bar Association (ABA), in een debat over afstandsonderwijs, in haar Standards and Procedures vastgelegd dat de vorming van juristen tenminste drie competenties vereist. De eerste is een goede kennis van het geldende recht, regels en voorschriften. De tweede competentie is bekwaamheid in de kunst van het argumenteren. Een goede jurist is geoefend in het bouwen, toetsen en weerleggen van redeneringen. Dat wordt niet geleerd uit boeken, maar in de confrontatie met docenten en andere studenten.44 Argumenteren is de kern van de juristerij. De derde competentie is de bekwaamheid om recht en regelgeving te kunnen plaatsen in een context. De rechtsgevolgen van een handeling hangen niet alleen af van de rechtsregels, maar ook van de context. Het reflecteren op recht in context valt niet te leren uit het bestuderen van boeken, aldus de ABA. En, zou ik daaraan toe willen voegen, evenmin uit hoorcolleges. Recht in samenhang te leren begrijpen vereist discussie, het systematisch wegen van argumenten en het beoordelen van omstandigheden. Ook dat vereist interactie en terugkoppeling in een open gesprek.45 Daar is vast niemand tegen, maar de tegenwerping ligt voor de hand. Dat kunnen wij ons helemaal niet permitteren bij het huidige onderwijsbeleid (dat selectie aan de poort verbiedt) en de huidige financiering (stijgende kosten, dalende opbrengsten). Wij hebben al onze (beperkte) docentcapaciteit nodig om studenten tenminste de grote lijnen van de hoofdvakken bij te brengen. En daar zit een knelpunt. Wij zetten docenten vooral in op de taak om kennis over te brengen. Elk juridisch curriculum bestaat voor een belangrijk deel uit kennisoverdracht,46 maar er zijn nog andere mogelijkheden om kennis over te brengen dan de inzet van gepromoveerde onderzoekers. Afstandsuniversiteiten, in Nederland en elders, maken succesvol gebruik van zelf instruerende leermaterialen. In het leermateriaal (gedrukt of digitaal) wordt de student bij de hand genomen en langs de leerdoelen geleid; door zelftoetsen en verwerkingsopdrachten met terugkoppeling kan de student zijn vorderingen zelf volgen. Het gebruik van dergelijke leermaterialen ontlast het onderwijs, dat in het teken kan staan van verdieping, verbreding en debat in kleine groepen.47 Veel mensen willen de universiteit niet zien als een fabriek. Zolang we echter niet over de mogelijkheden en middelen beschikken als Oxbridge, Harvard of Yale, dan zullen we moeten leven met een onderwijsfabriek. Dat is geen schande en veroordeelt ons niet tot een plaats aan de lopende band. Het betekent wel dat we bij de inrichting van ons onderwijs moeten uitgaan van de sterke punten van de fabrieksmatige werkwijze: arbeidsdeling en differentiatie. Mensen moeten worden ingezet waar ze relatief het best tot hun recht komen. Administratieve en organisatorische taken moeten niet door wetenschappelijk personeel verricht worden en de overdracht van basiskennis hoeft niet altijd door gerenommeerde onderzoekers te gebeuren. Ervaren onderzoekers hebben vooral meerwaarde bij het leren argumenteren, het evalueren of het in context plaatsen van recht. 41. ‘De ondraaglijke lichtheid van de rech- Scholten, Deventer: Kluwer 2010. VS gangbare socratische methode. Deze 45. Onder een ‘open gesprek’ versta ik tenstudie’, NJB 2002, p. 1371-4. Zijn kritiek 43. M. van Kleef, ‘De zorgen van Willem methode van het ondervragen oefent stu- onderwijs dat niet van te voren is ingevuld heeft hij diverse malen herhaald, o.a. in ‘De Bekkers’, Mr. 2010, afl. 3, p. 21; Margreeth denten in het wegen en weerleggen van (‘vandaag de pagina’s 48 tot 84 uit het verborgen agenda van de rechtenstudie’, in Ahsmann, ‘Het civiel effect biedt niet wat argumenten. Zie Rule 306 in 2013-2014 leerboek’), maar een gesprek dat in principe W.J.M. Bekkers, R.H. Koning & N.J. Vette het pretendeert, Over de aansluiting van de ABA Standards and Rules of procedures for alle kanten op kan gaan. (red.), Rechten in Utrecht, Deventer: Klu- universitaire opleiding op de togaberoepen’, Approval of Law Schools, Hoofdstuk 3 46. Vergelijk F. Nievelstein, Learning law, wer 2002, p.143-170. NJB 2011/28, p. 66-70. Overigens gaf ook Legal Education, 25 november voor het Expertise differences and the effect of 42. Zie D. Jongsma & J. van Rijn van Alk- de visitatiecommissie Storme in 1997 aan laatst geraadpleegd op www.americanbar. instructional support (diss. Heerlen), 2009. emade, ‘We kweken een Mexicaans leger ‘niet tevreden (te zijn) over de mate waarin org/groups/legal_education/resources/ 47. Vergelijk W.G. Bowen, M.M. Chingos, met alleen maar generaals en officieren en programma’s het kritisch en onafhankelijk standards.html. Zie ook R. H. Woods, K.A. Lack & T.I. Nygren, ‘Interactive Lear- bijna geen manschappen’, interview met denken van studenten bevorderen (…) ‘Order in the virtual classroom – a Closer ning Online at Public Universities: Evidence prof. dr. A.A.M. Kinneging, AA 56 Kritisch en onafhankelijk denken kan men Look at American Law Schools in Cyber- from a Six-Campus Randomized Trial’, in: 2007/10, p. 770-776, en A.M. Kinneging, leren door actieve werkvormen te hanteren space: Constructing Multiple Instructional Journal of Policy Analysis and Manage- ‘Over de (opleiding tot een) goede jurist’, en studenten te dwingen hieraan mee te for effective Internet-based legal Educati- ment, 2013, in te zien onder wileyonlineli- in: A. Ellian, T.J.M. Slootweg & C.E. Smith werken’, Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerd- on’, 2001, nr. 3 The Journal of Information, brary.com/journal/pam DOI:10.1002/ (red.), Recht, beslissing en geweten. heid 1997, a.w., p.31. Law and Technology (JILT) (http://elj.war- pam.21728. Beschouwingen naar aanleiding van Paul 44. Daarbij wordt verwezen naar de in de wick.ac.uk/jilt). 2992 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 Focus 2158 Gemeentezorg en privacyzorgen Sjaak Nouwt1 ‘As we speak’ worden allerlei zorgtaken gedecentraliseerd naar gemeenten. Dat leidt tot nieuwe behoeften aan informatie-uitwisseling. In oktober 2013 is een juridisch kader gepubliceerd voor de informatie-uitwisseling binnen veiligheidshuizen.2 Dat rapport gaat nogal ‘creatief om met de huidige privacyregels’.3 Gemeenten dreigen daardoor op het verkeerde been te worden gezet. Daarom hierbij enkele juridische kanttekeningen bij deze creativiteit vanuit het perspectief van de zorgprofessional. Inleiding Nederland telt momenteel een kleine vijftig veiligheidshuizen. Deze veiligheidshuizen zijn voortgekomen uit het Grote Steden Beleid van de jaren negentig. Dit leidde in 1997 tot de zogeheten Justitie in de Buurt (JIB) kantoren. Veiligheidshuizen zijn netwerksamenwerkingsverbanden, bestaande uit partners uit de strafrechtketen, de zorgketen, gemeentelijke partners en bestuur. Het doel van de samenwerking is het terugdringen van overlast, huiselijk geweld en criminaliteit. De ketenpartners signaleren problemen, bedenken oplossingen en voeren die samen uit. Zij doen dat vooral op het gebied van jeugdcriminaliteit, huiselijk geweld, veelplegers en nazorg voor (ex-)gedetineerden. Bij de samenwerking spelen zowel strafrecht en zorgverlening een rol. Organisaties die participeren in de veiligheidshuizen zijn: gemeenten, politie, Openbaar Ministerie, Raad voor de Kinderbescherming, reclasseringsorganisaties en welzijnsorganisaties.4 In oktober 2013 is een juridisch kader gepubliceerd voor de informatie-uitwisseling binnen veiligheidshuizen, onder het motto ‘een nieuwe kijk op privacy’. Het is echter juridisch gezien een zeer discutabel rapport, aangezien het nogal wat juridische fouten bevat. Dit klemt te meer omdat dit kader ook met enige regelmaat wordt gepropageerd als ‘grondslag voor het delen van informatie op de meest zorgvuldige wijze’ binnen gemeenten en regio’s, zoals binnen een OGGz netwerk (Openbare Geestelijke Gezondheidszorg), sociale wijkteams, Advies- en Meldpunten voor Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) of Centra voor Jeugd en Gezin in samenhang met de Zorg Advies Teams. Aldus wordt dit juridisch kader in een brede maatschappelijke context onder de aandacht gebracht en dreigt het te worden omarmd in het kader van de decentralisatie van de zorg naar gemeenten. Over de privacy bij die decentralisatie van jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen en zorg voor langdurig zieken en ouderen maken ook Eerste Kamerleden zich grote zorgen.5 Zorgen die groter lijken te worden wanneer gemeenten ook nog (vrijwillige) ‘dorpsondersteuners’ gaan inzetten. Redenen genoeg om nader in te gaan op de juridische onjuistheden die het rapport bevat. Een andere, maar foute, kijk op privacy Het bewuste rapport bestaat uit twee delen. Het eerste deel geeft een zeer informatief en vrij compleet overzicht van actuele maatschappelijke ontwikkelingen en aan gemeenten opgedragen taken op het terrein van zorg, welzijn, jeugd en criminaliteit. Het tweede deel bevat ‘een nieuw juridisch handelingskader’. Hieronder volgen enkele kanttekeningen bij dat tweede deel vanuit het perspectief van de uitwisseling van medische persoonsgegevens. Auteur Samenwerken aan Zorg en Veiligheid. Naar maart 2013. Op internet: http://tilburg. (SP) in de Eerste Kamer tijdens het debat 1. Mr. dr. J. Nouwt is werkzaam als adviseur een handelingskader gegevensdeling. veiligheidshuis.org/files/ over privacy en het toezicht op de inlichtin- gezondheidsrecht bij de artsenfederatie Werkdocument 1 oktober 2013. Het docu- Nieuwsbrief+leertuin+mrt+2013.pdf. gen- en veiligheidsdiensten, waarin zij bijval KNMG en zelfstandig privacy adviseur. ment is beschikbaar als ‘Opbrengst Leertuin 4. Bron: Ministerie van Veiligheid en Justitie, ontving van D66 en VVD. Zie het steno- Deze bijdrage is op persoonlijke titel Privacy Tilburg’ via www.veiligheidshuizen. Veiligheidshuizen – Achtergrond. Op inter- gram van de plenaire vergadering van 23 geschreven. nl/toolbox/informatie-uitwisseling-en-pri- net: www.veiligheidshuizen.nl/ september 2014 (ongecorrigeerd) op: www. vacy (laatst bezocht op 25 november achtergrond#w (laatst bezocht op 25 eerstekamer.nl/stenogram/20140923/ Noten 2014). november 2014). stenogram (laatst bezocht op 25 november 2. J.J.A. van Boven & P.J. Gunst, Grondslag 3. Nieuwsbrief Leertuin Zorg en Veiligheid, 5. Zie bijv. het betoog van mw. Gerkens 2014). NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 2993 Focus Met het beroep op ‘menselijke waardigheid’ ondermijnt het rapport hier de grondrechten van burgers op persoonlijke levenssfeer, privé-leven, de bescherming van persoonsgegevens en het zelf beschikkingsrecht Menselijke waardigheid6 De ‘menselijke waardigheid’ is de ‘bril’ waardoor in het rapport naar de problematiek van de betreffende cliënten wordt gekeken. Het dwingt én legitimeert om zorg en steun te bieden aan een burger die daartoe zelf – om wat voor reden dan ook – niet (meer) in staat is, opdat die weer zoveel en zo goed mogelijk kan participeren in de samenleving en wel met een zo groot mogelijke zelfstandigheid. Dat geeft hem vrijheid en autonomie (vaak aangeduid als ‘eigen kracht’) en daarmee kan hij ‘het stuur van zijn eigen leven weer in eigen handen nemen’. Maar dan moeten we dit doel voor ogen hebben en dit noopt tot het delen van gegevens tussen de verschillende disciplines! Met het beroep op ‘menselijke waardigheid’ ondermijnt het rapport hier echter de grondrechten van burgers op persoonlijke levenssfeer, privé-leven, de bescherming van persoonsgegevens en het zelfbeschikkingsrecht. Het rapport ziet menselijke waardigheid en human dignity primair als titel voor de staat en hulpverleners om te beschermen. Daarin gaat het soms veel te ver, en lijkt het af en toe te vergeten dat we naar elkaar toe ook de plicht hebben de persoonlijke autonomie van mensen te respecteren, beschermen en bevorderen. Die nuance ontbreekt in het rapport. Verenigbare doelen7 In het kader van doelbinding besteedt het rapport terecht aandacht aan artikel 9 Wbp.8 Dit artikel bepaalt dat persoonsgegevens verder mogen worden verwerkt op een wijze die verenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. Dit wordt het ‘verenigbaar gebruik’ genoemd. Volgens het rapport is duidelijk al beargumenteerd dat de problematiek van de cliënten op de verschillende leefgebieden zich tot elkaar verhouden als ‘communicerende vaten’. Daarmee zou de verenigbaarheid van de doelen om gegevens te delen tussen de verschillende domeinen betreffende de cliënt afdoende zijn aangetoond. Het rapport gaat hier echter wel erg gemakkelijk voorbij aan lid 4 van artikel 9 Wbp, dat met name voor zorgprofessionals met een medisch beroepsgeheim van belang is: ‘verwerking van persoonsgegevens blijft achterwege voor zover een geheimhoudingsplicht daaraan in de weg staat’. Dit betekent kortweg dat een zorgaanbieder die informatie over een patiënt aan een derde wil verstrekken, aan toetsing aan de Wbp in het geheel niet toekomt zolang die informatie valt onder zijn beroepsgeheim en er geen beroep kan worden gedaan op een van de uitzonderingen op het beroepsgeheim. Eerst wanneer een uitzondering kan worden gemaakt op de geheimhoudingsplicht komt men pas toe aan de vraag of sprake is van ‘verenigbaar gebruik’. 2994 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 Nakomen wettelijke verplichting9 Het rapport stelt de vraag welke grondslagen als bedoeld in artikel 8 van de Wbp mogelijkheden bieden, bijvoorbeeld voor zorgprofessionals, om gegevens aan anderen te verstrekken. Volgens het rapport biedt artikel 8 sub c Wbp een grondslag voor de voorgestane verstrekking van gegevens tussen de diverse betrokken professionals bij een cliënt. Deze grondslag staat het verstrekken van persoonsgegevens toe indien dit noodzakelijk is om een wettelijk verplichting na te komen. Als argument wordt in het rapport aangevoerd dat een gemeente wettelijke verantwoordelijkheden heeft om te zorgen voor kwetsbare burgers. Om deze publiekrechtelijke taken met betrekking tot deze burgers ook daadwerkelijk te kunnen uitoefenen, is het noodzakelijk om te kunnen beschikken over relevante gegevens. Dat vereist samenwerking met en tussen uiteenlopende partijen als gemeentelijke diensten, politie, Openbaar Ministerie, Gevangeniswezen, Bureau Halt, Reclassering, welzijnswerk, jongerenwerk, Bureau Jeugdzorg, GG&GD, verschillende andere (geestelijke) gezondheidsinstellingen, lokaal en regionaal onderwijs, woningcorporaties, enz., aldus het rapport. De verwerkingsgrond van artikel 8 sub c staat de gegevensverwerking toe als die ‘noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is’. Het rapport stelt ten onrechte dat die wettelijke verplichting bestaat uit de wettelijke verantwoordelijkheid die gemeenten hebben om te zorgen voor kwetsbare burgers. Daarmee wordt voorbij gegaan aan het feit dat, aldus de toelichting op de Wbp, een beroep op onderdeel c slechts mogelijk is als de gemeente is onderworpen aan de nakoming van een wettelijke verplichting die strekt tot het vastleggen of bewaren van persoonsgegevens of het verstrekken ervan aan derden en dus niet op het hebben van een willekeurige andere wettelijke verplichting.10 Verstrekking van medische gegevens aan een woningcorporatie11 De Wbp stelt in de tweede laag van de wet12 extra zorgvuldigheidseisen aan het verwerken van ‘bijzondere persoonsgegevens’. Zo geldt er een algemeen verbod op het verwerken van persoonsgegevens over iemands gezondheid (artikel 16 Wbp). Er zijn echter uitzonderingen op dat verbod mogelijk, bijvoorbeeld indien de verwerking geschiedt door hulpverleners, instellingen of voorzieningen voor gezondheidszorg of maatschappelijke dienstverlening, voor zover dat noodzakelijk is met het oog op een goede behandeling of verzorging, dan wel wanneer het voor het beheer van de instelling of beroepspraktijk noodzakelijk is (artikel 21 Wbp). Binnen samenwerkingsverbanden worden gegevens uitgewisseld tussen hulpverleners uit de gezondheidszorg met © Shutterstock derde partijen buiten de gezondheidszorg, zoals een woningcorporatie. Volgens het rapport is een woningcorporatie te beschouwen als een organisatie die maatschappelijke dienstverlening biedt waardoor deze organisatie past binnen de criteria van artikel 21 Wbp en waaraan dus gegevens over iemands gezondheid mogen worden verstrekt! Voor de laatste stelling geeft het rapport twee argu- menten. Het eerste is dat woningcorporaties de laatste jaren een andere rol hebben gekregen in het maatschappelijke krachtenveld waardoor zij nu een actieve bijdrage leveren aan de bestrijding van de sociale problematiek. Het tweede argument is dat het rapport via een ‘omtrekkende beweging’, zoals de opstellers zeggen, de woningcorporatie beschouwt als een partij die betrokken is bij de ‘zorg aan cliënten’. Schreuders, ‘Een model van de Wet 6. Zie p. 59-60 van het rapport. 9. Zie p. 61 van het rapport. 11. Zie p. 63-64 van het rapport. bescherming persoonsgegevens; over 7. Zie p. 60 van het rapport. 10. Bron: T.F.M. Hooghiemstra & S. Nouwt, 12. Hfdst. 2, par. 2 van de Wbp: ‘De ver- gelaagdheid en restbepalingen’, Privacy & 8. Wet bescherming persoonsgegevens Commentaar Wet bescherming persoonsge- werking van bijzondere persoonsgegevens’. Informatie 1998, afl. 2, p. 52-59. (hierna: Wbp). gevens. Den Haag: Sdu, 2014, p. 52. Zie over de gelaagdheid van de Wbp: E. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 2995 Focus Hier bevat het rapport echter een denkfout, die ook wordt gemaakt bij de interpretatie van artikel 8 sub d Wbp. Het feit dat een woningcorporatie – volgens het rapport – wordt beschouwd als een organisatie die maatschappelijke dienstverlening biedt en daarom op grond van artikel 21 Wbp persoonsgegevens over iemands gezondheid zou mogen verwerken – hetgeen men overigens ernstig kan betwijfelen – betekent nog niet dat zorgprofessionals daarom zonder toestemming van de cliënt verplicht zouden zijn om gezondheidsgegevens te verstrekken aan een woningcorporatie. Het hebben van een grondslag om persoonsgegevens te mogen vastleggen, betekent immers niet dat er ook een plicht bestaat voor anderen om die gegevens aan een woningcorporatie te verstrekken. Ook voor deze situatie geldt artikel 9 lid 4 Wbp (geheimhoudingsplicht). Bovendien is het nog maar de vraag of er binnen de woningcorporatie iemand is die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift, dan wel krachtens overeenkomst, tot geheimhouding van gezondheidsgegevens is verplicht. Alleen die personen mogen namelijk over gezondheidsgegevens beschikken (artikel 21 lid 2 Wbp). Het hebben van een grondslag om persoonsgegevens te mogen vastleggen, betekent niet dat er ook een plicht bestaat voor anderen om die gegevens aan een woningcorporatie te verstrekken Rechtstreeks betrokken, maar waarbij?13 Het rapport gaat ook in op de regels uit de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO oftewel: boek 7, titel 7, afdeling 5 van het Burgerlijk Wetboek). Over artikel 7:457 lid 2 BW zegt het rapport onder andere dat dit artikel bepaalt dat géén toestemming nodig is om gegevens uit te wisselen tussen hen die ‘rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst’. Volgens het rapport levert dit geen beperking op om informatie te delen met organisaties buiten de gezondheidszorg. Het rapport stelt dat deze tekst is geformuleerd in een periode dat de gezondheidszorg vooral uit één op één relaties tussen hulpverleners en patiënten/cliënten bestond. De huidige tijd van zorgverlening kenmerkt zich door grote veranderingen in visie en organisatie van zorg, waarvan in de periode dat de WGBO werd geconcipieerd bepaald geen sprake was. Nu wordt er multidisciplinair in ketens samengewerkt, ‘vroegsignalering’ wordt als ‘noodzakelijke zorg’ gezien en het recht op zorg is een belangrijk uitgangspunt voor het handelen. Hier bevat het rapport een wel zeer ruime interpretatie van artikel 7:457 lid 2 BW. Zo stelt het onder andere: 2996 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 ‘De WGBO gaat er zonder meer van uit dát gegevens worden uitgewisseld tussen professionals die betrokken zijn bij de cliënt; deze hobbel is dus genomen!’. In het rapport wordt hier wel erg gemakkelijk miskend dat de WGBO doelt op rechtstreekse betrokkenheid ‘bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst’ en niet op een of andere vorm van ‘betrokkenheid bij de cliënt’. Bovendien gaat het rapport voorbij aan het vereiste dat verstrekking van gegevens aan anderen die rechtstreeks bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst zijn betrokken uitsluitend is toegestaan voor zover die gegevens ‘noodzakelijk zijn voor de door hen in dat kader te verrichten werkzaamheden’. Dit betekent dus dat niet iedereen die rechtstreeks is betrokken bij het uitvoeren van een behandelingsovereenkomst altijd over alle gegevens mag beschikken. Verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg14 Het rapport leent vervolgens te onpas argumenten uit het document ‘Handreiking verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerken in de zorg’.15 Zo wijst het rapport er op dat de koepels in de gezondheidszorg in die Handreiking zouden zijn overeengekomen dat er in geval van samenwerking tussen professionals gegevens over cliënten dienen te worden uitgewisseld. Hier verwijst het rapport naar aandachtspunt 4 uit de Handreiking: ‘Een zorgverlener die deelneemt in een samenwerkingstraject vergewist zich ervan dat hij/zij beschikt over relevante gegevens van collega’s en informeert collega’s over gegevens en bevindingen die zij nodig hebben om verantwoorde zorg te kunnen verlenen.’ Het rapport noemt dit aandachtspunt als argument voor het mogen uitwisselen van gegevens tussen zorgprofessionals en willekeurige anderen die betrokken zijn bij een gemeentelijk samenwerkingsverband. Er wordt hierbij echter over het hoofd gezien dat het betreffende aandachtspunt uit de handreiking betrekking heeft op de uitwisseling van gegevens tussen collega-zorgverleners, met het oog op het bieden van verantwoorde gezondheidszorg. In het rapport wordt de reikwijdte van dit aandachtspunt hiermee wel erg gemakkelijk uitgebreid tot samenwerkingsverbanden zoals binnen Veiligheidshuizen. Het is een voorbeeld van het buiten de relevante context ‘selectief shoppen’ met argumenten, zoals we dat wel vaker in het rapport tegenkomen. Alleen toestemming vragen als het antwoord positief zal zijn?16 Aan het eind van het rapport wordt beschreven hoe volgens de opstellers van het uitgangspunt ‘toestemming vragen’ moet worden overgestapt op het uitgangspunt ‘in kennis stellen’. Het rapport stelt dat het vragen om toestemming moet worden gereserveerd ‘voor díe situaties waarin professionals van te voren weten dat zij het antwoord van de betrokken burger zullen accepteren en respecteren’. Dit impliceert dat er niet om toestemming voor gegevensverstrekking hoeft te worden gevraagd als de professional het antwoord ‘Nee’ niet zal accepteren. In het rapport wordt vervolgens voorgesteld om het vragen om toestemming te vervangen door ‘het transparantie-beginsel’ zoals bedoeld in artikel 33 en 34 Wbp. Daarbij wordt evenwel miskend dat artikel 33 en 34 Wbp zien op situaties waarin burgers dienen te worden geïnformeerd voordat persoonsgegevens over hen worden vastgelegd. Deze artikelen spelen dus een rol in een heel andere context dan het rapport hier suggereert. Het maatschappelijk belang van een ieder op vrije toegang tot gezondheidszorg staat op Tot besluit het spel In de praktijk blijkt dat zorgprofessionals, mede op basis van het hier besproken rapport over samenwerking aan zorg en veiligheid, steeds meer druk ervaren om hun medisch beroepsgeheim te doorbreken. Daardoor wordt niet alleen het individuele belang van de gezondheid en privacy van de burger ondermijnd, maar – zo mogelijk nog belangrijker – ook het algemeen maatschappelijk belang van een vrije toegang voor een ieder tot gezondheidszorg. Voorop staat dat die vrije toegang tot gezondheidszorg gevaar loopt wanneer burgers niet meer kunnen vertrouwen op geheimhouding van gevoelige medische informatie door hun zorgverlener. Door die vrije toegang te waarborgen kan het medisch beroepsgeheim juist bijdragen aan veiligheid in de samenleving in plaats van dat het die veiligheid zou belemmeren. In hun rapport schetsen de opstellers een in hun ogen wenselijke situatie (een Utopia) en een maatschappelijke behoefte om persoonsgegevens te kunnen opvragen, waarbij de juridische kaders geweld wordt aangedaan. Artsen en andere zorgprofessionals ervaren intussen de druk in diverse samenwerkingsverbanden om hun beroepsgeheim te doorbreken ‘omdat de juristen zeggen dat het mag’. Dit leidt niet alleen tot verwarring onder zorgprofessionals, maar ook tot tuchtrechtelijke, civielrechtelijke en zelfs strafrechtelijke aansprakelijkheidsrisi- co’s vanwege schending van het medisch beroepsgeheim. En niet te vergeten de rechten van de burgers. Volledig terecht wees het College bescherming persoonsgegevens er in juli 2014 op dat er geen sprake kan zijn van een ‘lerende praktijk’ in het sociale domein. Gemeenten dienen van meet af aan bestaande wet- en regelgeving na te leven.17 Gelukkig zijn er ook Veiligheidshuizen die wel zorgvuldig met persoonsgegevens van burgers omgaan.18 Dit artikel is mede bedoeld om er op te attenderen dat soms met ondeugdelijke juridische argumenten de privacy van burgers wordt ondermijnd. Dit strekt zich mede uit tot de decentrale zorg die gemeenten gaan leveren in het kader van jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, alsmede zorg aan langdurig zieken en ouderen. Het maatschappelijk belang van een ieder op vrije toegang tot gezondheidszorg staat op het spel. Overheden en veldpartijen in de zorg zouden daarom samen werkbare afspraken moeten maken over het delen van medische gegevens. Het CBP heeft al gewaarschuwd dat ze haar toezichthoudende bevoegdheden zal inzetten als gemeenten zich niet aan de privacyregels houden.19 En een gewaarschuwde gemeente telt voor twee. 13. Zie p. 66 van het rapport. zorg-2010.htm (laatst bezocht op 25 gedecentraliseerd sociaal domein.’ Beleids- den_bosch#.VEojo5ocR8w (laatst bezocht 14. Zie p. 70 van het rapport. november 2014). visie met richtlijnen voor het zorgvuldig op 25 november 2014). Daar is ook het 15. KNMG, V&VN, KNOV, KNGF, KNMP, 16. Zie p. 72 van het rapport. omgaan met persoonsgegevens in de privacyreglement te vinden. NIP, NVZ, NFU, GGZ Nederland, NPCF, 17. College bescherming persoonsgege- gemeentelijke praktijk in het kader van de 19. College bescherming persoonsgege- Handreiking verantwoordelijkheidsverde- vens, ‘Gemeenten mogen bij decentralisatie decentralisaties. Bijlage bij de kamerbrief vens, Brief aan de Minister van Binnenland- ling bij samenwerking in de zorg. Utrecht: privacywetgeving niet negeren. Privacytoe- van de Minister van Binnenlandse Zaken en se Zaken en Koninkrijksrelaties inzake ‘Zorg- 26 januari 2010. Op internet: http://knmg. zichthouder reageert op kabinetsvisie Priva- Koninkrijksrelaties, d.d. 27 mei 2014. vuldige gegevensuitwisseling over sectoren artsennet.nl/Publicaties/KNMGpublica- cy in het sociaal domein.’ Persbericht 1 juli 18. Zie Veiligheidshuis ’s-Hertogenbosch heen in het kader van decentralisaties in het tie/72200/Handreiking-verantwoordelijk- 2014. Zie ook: ‘Zorgvuldig en bewust; e.o. Op internet: http://www.veiligheids- sociaal domein’. Den Haag: 3 juni 2014, heidsverdeling-bij-samenwerking-in-de- Gegevensverwerking en Privacy in een huizen.nl/veiligheidshuizen/veiligheidshuis_ z2014-00393. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 2997 Opinie 2159 Een besluitbevoegdheid is geen bevelsbevoegdheid Jan Brouwer & Jon Schilder1 M et veel belangstelling namen wij kennis van het artikel van Nan & Rogier2 waarin zij het arrest van de strafkamer van Hoge Raad van 10 december 2013, nr. 13/01184 op goede gronden bekritiseren. Voor de lezer roepen we nog even in herinnering waarover deze zaak gaat. Op grond van artikel 2.9 van de Amsterdamse APV kan de burgemeester aan iemand die zich in een overlastgebied schuldig maakt aan met name genoemde strafbare feiten een verwijderingsbevel geven. Wanneer een man een namens de burgemeester door een politieagent opgelegd verwijderingsbevel negeert, wordt hij door het OM vervolgd ter zake van overtreding van artikel 184 Sr: het opzettelijk niet voldoen aan een krachtens wettelijk voorschrift bevoegd gegeven ambtelijk bevel. Uit een uitspraak van de Hoge Raad van 29 januari 2008 (NJ 2008/206 en AB 2008/147) volgt evenwel dat het negeren van een bevel dat is gedaan krachtens een nietuitdrukkelijk toegekende bevelsbevoegdheid – en dat is het geval in de Amsterdamse APV – niet het misdrijf van artikel 184 Sr kan opleveren. Verrassenderwijs ziet de Hoge Raad in de uitdrukkelijk toegekende bevelsbevoegdheid van artikel 172 lid 3 Gemw de wettelijke grondslag van het bevel. Bij de vaststelling van de ‘Mandaatregeling verwijderingsbevelen’ zou de burgemeester zijn bevelsbevoegdheid reeds hebben uitgeoefend. Volgens Nan & Rogier gaat het om een onhoudbare constructie. Wij onderschrijven hun mening, maar wensen aan de lange lijst van redenen nog een – niet onbelangrijk – argument toe te voegen: de Hoge Raad gaat er aan voorbij dat er tussen de feitelijke handhaving van de openbare orde in artikel 172 Gemw en de reguliere, bestuursrechtelijke handhaving van de openbare orde door middel van besluiten een wezenlijk verschil bestaat. Een bevoegdheid tot het nemen van een besluit dient te worden onderscheiden van die tot het nemen van een bevel. Een bevelsbevoegdheid maakt onderdeel uit van het instrumentarium van de burgemeester om de openbare orde feitelijk te handhaven. De feitelijke handhaving wordt in artikel 5:23 Awb de onmiddellijke handhaving genoemd. Het is vooral met behulp van deze handhavingsmodaliteit dat de burgemeester voor orde en rust zorgt. Zij kan van alles inhouden: van surveillance tot gebruik van geweld. Vanzelfsprekend speelt de onder hem ressorterende politie hierbij een essentiële rol. Om die politie ter wille te kunnen zijn, beschikt de burgemeester over verschillende, hem door de formele 2998 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 wetgever toegekende bevelsbevoegdheden. De meest bekende zijn de lichte bevelsbevoegdheid (artikel 172 lid 3 Gemw) en de noodbevelsbevoegdheid (artikel 175 Gemw). Maar er zijn er meer, bijvoorbeeld die in de Wet veiligheidsregio’s en de Wet openbare manifestaties. Met behulp van een bevelsbevoegdheid kan de burgemeester tijdelijk de inhoud van het recht voor een persoon dan wel een groep van personen wijzigen. Die verandering heeft ten doel de feitelijke handhaving van de openbare orde door de politie te faciliteren. Dat de burgemeester een bevelsbevoegdheid slechts tijdelijk en op incidentele basis kan inzetten, is bevestigd in de rechtspraak (zie: HR 23 april 1996, NJ 1996, 514 en ABRS 14 mei 1996, RAwb 1996, 108 m.nt. De Jong, JB 1996, 196 m.nt. BvM). Een bevel is weliswaar een wettelijk voorschrift, maar het is de raad die binnen de gemeentelijke bevoegdheidsverdeling over de gewone bevoegdheid tot regelgeving beschikt. De politie beschikt ook zelf over bevelsbevoegdheden. Die in artikel 3 Politiewet is de bekendste, maar zeker niet de enige. In 2008 besliste de Hoge Raad dat deze impliciete bevelsbevoegdheid – zij wordt uit de taakomschrijving van de politie afgeleid – onvoldoende grondslag vormt om de niet-naleving van een zodanig bevel te kunnen kwalificeren als een misdrijf in de zin van artikel 184 lid 1 Sr. Daarvoor is sindsdien een uitdrukkelijk toegekende bevelsbevoegdheid noodzakelijk. Een bevel is een verlegenheidsoplossing in een dringende situatie. Om die reden bepaalt artikel 5:23 Awb dat de Algemene wet bestuursrecht hierop niet onverkort van toepassing is indien zij strekt tot de onmiddellijke handhaving van de openbare orde. Dat is alleszins begrijpelijk, gerechtvaardigd en noodzakelijk. Zouden we aan een bevel dezelfde eisen stellen als aan een besluit, dan zou de handhaving van de openbare orde spaaklopen. Met een bevel dient de burgemeester of de politie immers acuut op te treden tegen een (dreigende) verstoring van de openbare Een bevel is een verlegenheidsoplossing in een dringende situatie orde. Van het op papier zetten van een bevel, van een zienswijzegesprek, van een begunstigingstermijn, van het aangeven wie welke norm overtreedt of gaat overtreden, kan – anders dan bij besluiten – vaak geen sprake zijn. Gelet op dit ingrijpende en bijzondere karakter van het bevel, moeten we veronderstellen dat het toekennen van een bevelsbevoegdheid in een verordening in strijd is met de bovengrens. De formele wetgever moet geacht worden een dergelijk handhavingsinstrument uitputtend te hebben geregeld. De gemeenteraad kan eenvoudigweg niet een dergelijke bevelsbevoegdheid in het leven roepen. Spreekt de raad abusievelijk toch van een bevelsbevoegdheid – zoals in het Amsterdamse geval – dan gaat het gewoon om het toekennen van een bevoegdheid tot het nemen van een besluit inhoudende een gebiedsontzegging waarop de eisen van de Algemene wet bestuursrecht onverkort van toepassing zijn. Dit betekent dat het – anders dan de Hoge Raad veronderstelt – in artikel 2.9 APV niet gaat om een bevelsbevoegdheid die inwisselbaar is met de lichte bevelsbevoegdheid in artikel 172 lid 3 Gemw. Het gaat om twee principieel van elkaar te onderscheiden handhavingsmodaliteiten. De vermeende bevelsbevoegdheid in de APV betreft een reguliere bevoegdheid om door middel van besluiten de orde te handhaven. De burgemeester kan simpelweg in zijn mandaatsbesluit niet de bevelsbevoegdheid van artikel 172 lid 3 Gemw op het oog hebben gehad. De Hoge Raad geeft er al in zijn arrest van 2005 (HR 11 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS9222) blijk van het verschil tussen de feitelijke en de bestuursrechtelijke handhaving niet helder voor ogen te hebben. Dat valt om verschillende redenen goed te begrijpen. Bijvoorbeeld omdat burgemeesters tegenwoordig een bevel – met name het lichte bevel en het noodbevel – regelmatig in de besluitvorm gieten. Hierdoor lijkt het alsof het om een normale bevoegdheid gaat (zie L.D. Ruigrok, Onmiddellijke handhaving van de openbare orde of bestuursdwang? (diss. Groningen), Groningen: BJu 2012). Om echter van het belang van het onderscheid doordrongen te geraken, is het nuttig zich te realiseren dat verreweg de meeste bevelen dagelijks vormloos worden gegeven door de onder de burgemeester vallende politie. Het veronachtzamen van het onderscheid feitelijke en bestuursrechtelijke handhaving leidt tot onwenselijk gevolgen in de gemeentepraktijk. Men is als gevolg hiervan gaan veronderstellen dat de taak van de burgemeester in artikel 172 lid 1 Gemw – ‘De burgemeester is belast Het veronachtzamen van het onderscheid feitelijke en bestuursrechtelijke handhaving leidt tot onwenselijk gevolgen in de gemeentepraktijk met de handhaving van de openbare orde’ – betrekking heeft op de integrale handhaving van de openbare orde. De bepaling zou er dan toe verplichten om elke bevoegdheid die samenhangt met de orde in het openbaar aan de burgemeester toe te kennen (zie bv. Rb. Rotterdam 23 april 2013, nr. 11/197974-11, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ8887, AB 2014/436 m.nt. Brouwer/Schilder). Quod non! De portefeuille van de burgemeester zou uitpuilen als we die gedachte consequent zouden doorvoeren. Hij zou belast worden met de uitvoering van tal van verordeningen waarvan de toepassing nu aan het college is: de Hondenverordening, de Reclameverordening, de Havenverordening, de Parkeerverordening enz., enz. Dat wil niet zeggen dat de burgemeester nooit dient te worden belast met de bestuursrechtelijke handhaving van de openbare orde. Het opleggen van een gebiedsontzegging is zozeer verweven met de feitelijke handhaving van de openbare orde dat het ondenkbaar is die bevoegdheid niet aan de burgemeester toe te vertrouwen. Terug naar het arrest van 10 december 2013. Een enkeling beweert dat de Hoge Raad hierin de intentie had om de effecten van zijn voor het eerst in 2008 gestelde eis inzake de uitdrukkelijke toegekende bevelsbevoegdheid te mitigeren. Los van de vraag of dit daadwerkelijk de bedoeling is geweest, geldt wat ons betreft in deze zaak: niet elk doel heiligt het middel. Auteurs raar Staats- en bestuursrecht aan de Vrije 1. Prof. dr. J.G. Brouwer is hoogleraar Alge- Universiteit Amsterdam. mene rechtswetenschap aan de Faculteit rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Noten Groningen. Prof. mr. A.E. Schilder is hoogle- 2. NJB 2014/1725, afl. 33, p. 2297 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 2999 2160 Opinie De Hoge Raad is geen rotaryclub Marc Loth1 F olkert Jensma opent zijn column van 15 november met de zin ‘even zeuren over de nieuwe president van de Hoge Raad der Nederlanden’. Wat is precies zijn klacht? Hij lijkt te betreuren dat de vorige president niet is herbenoemd tot zijn 70e jaar. Voorts maakt hij bezwaar tegen de interne afspraak dat een president voor zes jaar wordt benoemd. Ten slotte tekent hij aan dat de nieuwe president in zijn beroepsleven hoofdzakelijk fiscaal adviseur was bij PwC. ‘Er is dus best ruimte voor een vraagteken’, zo luidt zijn conclusie, daarbij wijselijk in het midden latend wat zijn vraag precies is. Ik ben een trouwe fan van de columns van Jensma, maar mag ik op mijn beurt even zeuren over deze column? De functie van president van de Hoge Raad is niet meer het ‘eerbare corvee’ waarover Jensma spreekt, maar is geprofessionaliseerd tot een bestuursfunctie op niveau. Daarom is het anciënniteitsbeginsel ingeruild voor een selectie op basis van competenties, is de duur van de benoeming beperkt, en kunnen jongere raadsheren met een maatschappelijke achtergrond doorstromen naar bestuursfuncties. De Hoge Raad ontwikkelt zich in rap tempo tot een professionele rechtsprekende organisatie. Hoezo rotaryclub? Aan onze hoogste rechter worden tegenwoordig hogere eisen gesteld. Vroeger kon de Hoge Raad zich wentelen in de deftigheid die passend werd geacht voor onze hoogste nationale rechter. Nu is de Hoge Raad veel meer een spin in het web van hoogste nationale rechters en supranationale rechters, zoals het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het dagelijkse werk van de Hoge Raad is daardoor drastisch veranderd. De zaken worden steeds complexer en vertonen steeds vaker raakvlakken met meerdere rechtsordes. Om zijn werk naar behoren te kunnen doen ontwikkelt de Hoge Raad zijn rechtspraak in samenhang met de andere supranationale rechters en de andere hoogste rechters in Europa. Om deze internationalisering vorm te geven wordt de Hoge Raad selectiever in de keuze van de zaken en de aandacht die hij daaraan 3000 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 geeft. Het was al langer mogelijk om standaardzaken met een standaardmotivering af te doen. Sinds kort is daar de mogelijkheid bijgekomen om zaken die kansloos zijn of waarmee geen belang is gediend, te selecteren aan de poort. Omgekeerd kunnen zaken die vroeger veel te lang in de feitenrechtspraak bleven hangen, nu door de feitenrechter sneller aan het oordeel van de Hoge Raad worden onderworpen. Kortom, er ontstaan verschillende zaakstromen, die intern een zwaar beroep doen op de organisatie van de werkprocessen. Bovendien vraagt de toenemende complexiteit van de zaken een strakkere organisatie van het kennismanagement. In zijn installatierede benadrukte de nieuwe president Maarten Feteris dat de rechtspraak, ook die van de Hoge Raad, dienstbaar is aan de samenleving. Dat vraagt een afdoening op niveau binnen een redelijke termijn. Tegen de geschetste achtergrond betekent dit dat de Hoge Raad zijn interne werkprocessen goed op orde moet hebben. Een beetje meer sturing, kortom, en een beetje minder deftigheid. De leiding van de Hoge Raad is zich al langer bewust van de noodzaak meer te communiceren met de samenleving. ‘Gesloten als een oester’, zoals Jensma schrijft, is de Hoge Raad al enige tijd niet meer, mede dankzij de inspanningen van de vorige president Corstens. Maar de Hoge Raad heeft tevens als ambitie het werkaanbod en de interne werkprocessen beter op elkaar te laten aansluiten, in het streven de samenleving beter te bedienen. De nieuwe president Feteris heeft tijdens zijn installatierede die ambitie helder verwoord. De Hoge Raad en zijn nieuwe president verdienen het op hun prestaties te worden afgerekend. Zij verdienen het niet om te worden achtervolgd door verouderde beeldvorming en onduidelijke vraagtekens. Auteur raadsheer in de Hoge Raad der Nederlan- 1. Prof. dr. M.A. Loth is hoogleraar privaat- den. recht in Tilburg en was van 2009 tot 2014 Rechtspraak Aanbevolen citeerwijze: band worden gebracht met blootstelling aan huidige medische klachten niet van levens- NJB 2014/ … (nummer uitspraak) asbest. Alle klagers startten een schadever- bedreigende aard zijn, behandelt het Hof goedingsprocedure bij de nationale constitu- niet onder artikel 2, maar artikel 8 EVRM. Als EHRM 3001 tionele rechter, maar deze verklaarde hen beperking ratione temporis geldt in beide Hoge Raad (civiele kamer) 3002 niet-ontvankelijk onder verwijzing naar de gevallen 23 januari 1967, het moment waar- Hoge Raad (strafkamer) 3005 reguliere civiele procedure. op het EVRM voor Malta in werking trad. Het Afd. bestuursrechtspraak RvS 3011 Centrale Raad van Beroep 3013 Hof behandelt de klachten onder artikel 2 en B. Procedure 8 EVRM samen. Klagers dienen op 23 september 2011 vijf Onder verwijzing naar de beschikbare infor- verzoekschriften in bij het Hof. Zij stellen dat matie en documenten stelt het Hof daarbij Europees Hof voor de Rechten van de Mens de overheid heeft nagelaten hen (of hun voorop niet te twijfelen aan het arbeidsle- familielid) te beschermen tegen de risico’s den van (het familielid van) de klagers, daar- Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe- van blootstelling aan asbest. Ze beroepen onder begrepen hun blootstelling aan kers van de Universiteit Leiden, de VU zich hierbij op de artikelen 2, 3, 8 en 13 asbest. Het Hof merkt vervolgens op dat de Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan- EVRM. Maltese autoriteiten impliciet erkennen dat zij rond 1987 bekend raakten met de geva- de bewerking is verzorgd door mw. mr. dr. F.M.J. den Houdijker (Universiteit Leiden). Alle C. Uitspraak van het Hof ren van asbest. Zij stellen immers vanaf dat uitspraken van het EHRM staan op www. (Vijfde Kamer: Villiger (President), Nußberger, jaar wetgeving te hebben ingevoerd om echr.coe.int; een selectie verschijnt uiteinde- Zupančič, Power-Forde, De Gaetano, Potocki werknemers tegen de gevaren van de stof te lijk in Reports of Judgments and Decisions. De en Jäderblom) beschermen. Ten aanzien van de overleden uitspraken van kamers van het EHRM wor- Het Hof verwerpt eerst het niet-ontvankelijk- werknemer, die slechts tot 1974 op de werf den drie maanden na de uitspraakdatum heidsverweer van de Maltese autoriteiten, van de MDC werkzaam was, is evenwel nodig definitief, tenzij er intern appel wordt inge- inhoudende dat klagers de nationale rechts- te bezien of de Maltese autoriteiten nog eer- steld bij de Grote Kamer van het Hof. middelen niet hebben uitgeput door geen der bekend waren met de bedoelde gevaren. reguliere civiele procedure te starten. Het Het Hof overweegt in dit verband dat de Hof stelt hierbij voorop dat er in geval van datering van de ILO Asbestos Recommendati- schending van de artikelen 2 en 3 EVRM en on en de bijbehorende Asbestos Convention in voorkomende gevallen ook artikel 8 EVRM, - 1986 - niet doorslaggevend is. Dergelijke 24 juli 2014, appl. nrs. 60908/11, 62110/11, een rechtsmiddel voorhanden moet zijn dat instrumenten zijn immers het resultaat van 62129/11, 62312/11 en 62338/11 voorziet in vergoeding van materiële én langdurige voorbereidingen en (moeizame) immateriële schade. Via de reguliere civiele onderhandelingen. De vraag of de Maltese Art. 2 en 8 EVRM. Blootstelling werknemers procedure waarnaar de nationale autoriteiten autoriteiten begin jaren zeventig van de staatsbedrijf aan asbest. Schending verwijzen, kan geen immateriële schadever- vorige eeuw van de risico’s van asbest op de positieve verplichtingen door ondanks goeding worden gevorderd. Hoewel het Hof hoogte waren, beantwoordt het Hof uitein- bekendheid met risico’s sinds begin 1970, in sommige gevallen een samenstel van delijk bevestigend. Dit onder verwijzing naar eerst begin 2000 gerichte wetgeving op te beschikbare nationale rechtsmiddelen als de door klagers overgelegde en door de auto- stellen en onderwijl geen toereikende prak- voldoende effectief beschouwt, oordeelt het riteiten onvoldoende weersproken lijst met tische maatregelen te treffen en evenmin te dat het ook gelet op de specifieke omstandig- publicaties van objectief wetenschappelijk voorzien in adequate voorlichting. heden van dit geval niet van klagers onderzoek omtrent de gevaren van asbest gevraagd kan worden om eerst een - mogelijk alsook andere publicaties, die soms terug- langdurige - civiele procedure te voeren om gaan tot 1930. Gelet op de reeds genoemde pas daarna een constitutionele procedure te verklaring van de autoriteiten dat zij vanaf mogen voeren (waarin wel immateriële scha- 1987 wetgeving in het leven hebben geroe- de kan worden vergoed). pen, concludeert het Hof dat zij dus lange A. Feiten Ook ten aanzien van de klacht onder artikel tijd geen actie hebben ondernomen. Over de Van de in totaal 21 klagers zijn achttien kla- 2 EVRM spelen een aantal ontvankelijkheids- betreffende wetgeving is het Hof zeer kri- gers voormalig werknemers en drie klagers vragen. De Maltese overheid betwist het tisch en het stelt vast dat specifieke asbest- familieleden van een in 2006 overleden voor- directe verband tussen de medische klach- wetgeving niet eerder dan in 2003 en 2006 malig werknemer van het staatsbedrijf de ten van (het familielid van) de klagers en het tot stand is gekomen. De betreffende werk- Malta Drydocks Corporation (MDC). Alle kla- werk voor de MDC. Het Hof roept de positie- nemers waren toen evenwel al aan het einde gers stellen dat de werknemers van de MDC ve verplichtingen van staten onder artikel 2 van hun werkzame leven. De autoriteiten tijdens hun werkzaamheden voor het bedrijf EVRM in herinnering en benadrukt dat deze hebben al met al nagelaten adequate wet- en vanaf 1950/1960 tot begin 2000 voortdurend gelden in de context van elke, publieke of regelgeving op te stellen. Nu de praktische en intensief zijn blootgesteld aan asbest. De private, activiteit waarin het recht op leven maatregelen enkel bestonden uit het overleden werknemer stierf aan een kwaad- in het geding is. Hieronder valt ook een zaak (gesteld) distribueren van naar op nationaal aardige vorm van kanker (mesothelioom) die als onderhavige waarin sprake is van bloot- niveau reeds is gebleken ongeschikte mas- in verband wordt gebracht met blootstelling stelling aan asbest in een staatsbedrijf. kers, het erop lijkt dat nooit informatie is aan asbest. De nog levende werknemers ver- Onder verwijzing naar de doodsoorzaak van verzameld of onderzoek is gedaan naar de tonen op één na allen ziekteverschijnselen de in 2006 overleden werknemer oordeelt asbestsituatie bij de MDC en de werknemers (onder andere pleuraverdikkingen, verdikkin- het Hof dat zijn familieleden ontvankelijk nimmer in algemene zin zijn gewezen op de gen in het longvlies en longfibrose, litteken- zijn in hun klacht onder artikel 2 EVRM. De gevaren van asbest, heeft de Maltese over- weefsel op de longen) die eveneens in ver- klachten van de overige werknemers, wiens heid haar positieve verplichtingen onder de 2161 (EVRM art. 2, 3, 8, 13, 35) Brincat e.a. vs, Malta NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3001 Rechtspraak artikelen 2 en 8 EVRM geschonden. fend toezicht. Het oordeel van het hof dat ge) Verzekeringskamer. Daargelaten de ver- De klachten onder de procedurele compo- AFM niet onrechtmatig heeft gehandeld, schillen die voortvloeien uit de onderschei- nent van artikel 2 EVRM, alsook artikel 3 geeft geen blijk van een onjuiste rechtsop- denlijk van toepassing (geweest) zijnde EVRM en artikel 13 juncto artikelen 2, 3 en 8 vatting en is niet onbegrijpelijk. specifieke regelgeving en daargelaten de beperking van aansprakelijkheid die onder EVRM worden om verschillende redenen niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij verklaart (BW art. 6:162; Wft art. 4.19, 4.20) het huidige recht voortvloeit uit, kort gezegd, de Wet aansprakelijkheidsbeperking DNB en het Hof ook de klacht niet-ontvankelijk omtrent de overdracht van asbest door de A, adv. mr. J. van der Beek, vs. AFM, AFM van 7 juni 2012, Stb. 2012, 265, bestaat werknemers aan hun familieleden. De fami- adv. mr. J.W.H. van Wijk. er geen grond om over de (mogelijke) aansprakelijkheid van een wettelijke toezicht- lieleden van de nog levende werknemers hadden hiertoe zelf een verzoekschrift moeten Feiten en procesverloop houder als AFM in algemene zin (onder oud indienen en de familieleden van de overle- Op 26 juni 2008 heeft A met DSB een deposi- recht) anders te oordelen. Derhalve kan van den werknemer hadden deze klacht beter to-overeenkomst gesloten met een renteper- het volgende worden uitgegaan. Voor de moeten uitwerken. centage van 7,5% en een looptijd van tien beantwoording van de vraag of het toezicht, jaar. Zij heeft € 500.000 op de depositoreke- zoals dat in de desbetreffende periode door D. Slotsom ning gestort. Haar vorderingen op DSB droe- de toezichthouder is uitgeoefend, voldoet Het Hof oordeelt unaniem dat sprake is van gen het karakter van een achtergestelde vor- aan de eisen die aan een behoorlijk en zorg- een schending van (de materiële component dering. Vóór het sluiten van de overeenkomst vuldig toezicht moeten worden gesteld, komt van) artikel 2 EVRM jegens de familieleden heeft A kennisgenomen van een brochure het aan op alle omstandigheden van het van de overleden werknemer en eveneens van DSB die onder meer vermeldt: geval. Daarbij zijn de volgende gezichtspun- unaniem dat sprake is van een schending ‘Wat betekent achtergesteld deposito? (...) ten van belang. Een stelsel van (financieel) van artikel 8 EVRM jegens de overige werkne- Achtergesteld betekent dat de terugbetaling gedragstoezicht bestaat in belangrijke mate mers. Het Hof kent alle klagers een (in hoog- aan het einde van de looptijd achtergesteld is in controle op de naleving van wettelijke nor- te verschillende) immateriële schadevergoe- bij de overige concurrente crediteuren van men, in het bijzonder die met betrekking tot ding toe. Ook kent het Hof per verzoekschrift DSB. Dit houdt in dat andere crediteuren de solvabiliteit van de aan toezicht onderwor- en daarmee per groep klagers een materiële eerst worden terugbetaald. In de regel zult u pene, bij welk toezicht de toezichthouder de schadevergoeding toe. hier niets van merken. Slechts in het uitzon- eigen verantwoordelijkheid van de aan toe- derlijke geval van een onverhoopt faillisse- zicht onderworpene voor de bedrijfsvoering ment van DSB wordt u als achtergesteld cre- tot uitgangspunt heeft te nemen. Bij de uit- Hoge Raad (civiele kamer) diteur hiermee geconfronteerd. Daarnaast oefening van zijn toezicht en het al of niet Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C. valt het achtergesteld deposito niet onder de gebruiken van de hem in dat verband toeko- Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof Collectieve Garantieregeling.’ mende wettelijke bevoegdheden komt de toe- van Justitie van het Caribische deel van het Vrijwel dezelfde informatie stond in de depo- zichthouder een aanzienlijke beleids- en Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te sito-overeenkomst, in een begeleidende brief beoordelingsvrijheid toe. Indien de aan toe- zien op www.rechtspraak.nl. daarbij en op de website van DSB. In het der- zicht onderworpene zijn wettelijke verplich- de kwartaal van 2008 heeft AFM de informa- tingen niet nakomt of naar het oordeel van tieverstrekking van DSB met betrekking tot de toezichthouder niet op bevredigende wij- deposito’s met achterstelling onderzocht. ze voldoet aan de aanwijzingen die deze Eind november 2008 heeft AFM erop aange- noodzakelijk heeft geacht, is het in beginsel 21 november 2014, nr. 13/03364 drongen dat DSB in haar informatieverstrek- aan het inzicht van de toezichthouder over- (Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem- king explicieter en prominenter de gevolgen gelaten of hij daaraan gevolgen zal verbin- Spapens, C.E. Drion, M.V. Polak, T.H. Tanja- zou benoemen die de achterstelling in geval den en, zo ja, welke. Deze beleids- en beoorde- van den Broek; A-G mr. J. Wuisman) van faillissement zou hebben. DSB heeft hier- lingsvrijheid brengt een terughoudende ECLI:NL:HR:2014:3349 aan gehoor gegeven. Op 19 oktober 2009 is toetsing door de rechter mee. Het gaat niet DSB in staat van faillissement verklaard. erom of, achteraf oordelend, een andere Onrechtmatige overheidsdaad. Financieel In dit geding heeft A een verklaring voor beslissing beter was geweest en of daardoor toezicht. Een consument sluit met DSB een recht gevorderd dat AFM als toezichthouder schade aan derden door een uiteindelijke deposito-overeenkomst met achterstelling. op DSB onrechtmatig jegens A heeft gehan- deconfiture van de aan toezicht onderworpe- DSB gaat failliet. De consument acht AFM deld en aansprakelijk is voor de schade die A ne had kunnen worden voorkomen, maar of aansprakelijk wegens falend toezicht. HR: daardoor heeft geleden. De rechtbank heeft in de omstandigheden en met de kennis van 1. Behoorlijk en zorgvuldig toezicht. Voor- bij tussenvonnis overwogen dat AFM toen de toezichthouder in redelijkheid tot de opstelling: zie hoofdtekst. Aanzienlijke onrechtmatig heeft gehandeld en tussentijds desbetreffende beslissing heeft kunnen beleids- en beoordelingsvrijheid van de toe- hoger beroep opengesteld. Het hof heeft de komen. Het toezicht dient mede ertoe het zichthouder. Terughoudende rechterlijke vordering van A alsnog afgewezen. vermogensbelang van de (toekomstige) cliën- 2162 ten, welk belang de toezichthouder uit de toetsing. Door de toezichthouder in de afweging te betrekken belangen. Doelma- Hoge Raad aard van zijn toezicht kent of behoort te ken- tigheid, proportionaliteit, subsidiariteit, Bij de beoordeling van de klachten wordt het nen, zo goed mogelijk te beschermen tegen nadelige gevolgen. Toezichthoudersdilem- volgende vooropgesteld. In HR 13 oktober het gevaar van deconfiture van de aan toe- ma. Tijdige en adequate maatregelen met 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2077, NJ 2008/527 zicht onderworpene. De toezichthouder het oog op het zoveel mogelijk voorkomen (Vie d’Or) heeft de Hoge Raad geoordeeld behoort bij de uitoefening van het toezicht van een deconfiture. Toezicht op effectivi- over de (mogelijke) aansprakelijkheid van en zijn oordeel omtrent de noodzakelijkheid teit van de maatregel. Voordien uitgeoe- een wettelijke toezichthouder, de (toenmali- en effectiviteit van de in dat kader al of niet 3002 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 Rechtspraak te treffen maatregelen dit belang - naast de houdersdilemma, en dat AFM in dat licht delingsvrijheid die een toezichthouder toe- belangen van de aan toezicht onderworpene niet onrechtmatig heeft gehandeld, ook niet komt en de daarmee verband houdende en de belangen van maatschappelijke aard - indien AFM in de relevante periode aandacht terughoudende toetsing door de rechter, in zijn afweging te betrekken. Bij die afwe- aan de deposito’s met achterstelling zou heb- geeft dit oordeel geen blijk van miskenning ging spelen ook eisen van doelmatigheid, ben geschonken, maar zij DSB dan toch niet van de in het onderhavige geval toepasselijke evenredigheid, proportionaliteit en subsidia- verplicht zou hebben concrete mededelingen maatstaf van een behoorlijk en zorgvuldig riteit, alsmede de eventuele nadelige gevol- te doen over haar situatie. Met dat oordeel toezicht. De ernst van een overtreding door gen van de te treffen maatregel een rol. Bij geeft het hof, gezien hetgeen hiervoor is de aan toezicht onderworpene van voor- dit laatste verdient opmerking dat de toe- overwogen, geen blijk van een onjuiste schriften op de naleving waarvan een toe- zichthouder voor het ‘toezichthoudersdilem- rechtsopvatting, gelet op de terughoudende zichthouder dient toe te zien, kan een rele- ma’ kan komen te staan, waarbij de belangen toetsing door de rechter van de aanzienlijke vante omstandigheid vormen in het kader van de cliënten enerzijds gediend zijn met beleids- en beoordelingsvrijheid die een van de beantwoording van de vraag of een maatregelen ter onverkorte naleving van de financieel toezichthouder toekomt. Het oor- toezichthouder ten opzichte van derden toepasselijke normen, maar die maatregelen deel is ook niet onbegrijpelijk. Het hof heeft onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof heeft anderzijds de continuïteit van de bedrijfsvoe- voorts geoordeeld dat het het belang van A daarbij niet over het hoofd gezien dat ook ring van de aan toezicht onderworpene in bij het verkrijgen van informatie omtrent de andere omstandigheden daarbij in ogen- gevaar brengen, hetgeen het belang van de situatie waarin DSB zich bevond ten tijde schouw dienen te worden genomen. Het oor- cliënten kan schaden. Bij de beoordeling van van het sluiten van de deposito-overeen- deel dat geen sprake is van een onmiskenba- deze belangenafweging zal de rechter onder komst in juni 2008, heeft meegewogen, maar re overtreding geeft voorts geen blijk van meer moeten betrekken in hoeverre de toe- dat het uiteindelijk het risico van het aldus een onjuiste rechtsopvatting omtrent het in zichthouder zelf ertoe heeft bijgedragen dat in gevaar brengen van het voortbestaan van de art. 4.19 en 4.20 Wft bepaalde en is niet dit dilemma ontstond, bijvoorbeeld doordat DSB zwaarder heeft laten wegen, aangezien onbegrijpelijk. deze ongunstige ontwikkelingen van structu- vele anderen ernstig in hun belangen zou- Volgt verwerping. rele aard op hun beloop heeft gelaten. De den worden getroffen indien dit risico zich De A-G bespreekt de regeling van het financi- enkele omstandigheid dat het toezicht van zou realiseren. Dat oordeel getuigt niet van eel toezicht onder 2.2.1-2.2.3 en de aansprake- de toezichthouder niet heeft kunnen voorko- een onjuiste rechtsopvatting en is in het lijkheid van de toezichthouder onder 2.3.1- men dat cliënten schade lijden als gevolg van licht van de, gezien het toezichthoudersdi- 2.3.2. een deconfiture van de aan toezicht onder- lemma, aangewezen terughoudende toet- worpene is onvoldoende om de uitoefening sing, geenszins onbegrijpelijk. Daarbij wordt van dat toezicht ten opzichte van die cliën- in aanmerking genomen dat, naar hierna zal ten als onrechtmatig aan te merken. Het toe- blijken, de klacht tegen het oordeel dat van zicht kan niet garanderen dat een deconfitu- een onmiskenbare overtreding van de art. 21 november 2014, nr. 13/04294 re wordt voorkomen. Niettemin dient de 4:19 en 4:20 Wft geen sprake was, faalt en (Mrs. E.J. Numann, G. Snijders, G. de Groot, toezichthouder zijn toezichthoudende dat in cassatie niet is bestreden dat het fail- M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek; bevoegdheden zodanig uit te oefenen dat het lissement van DSB toen nog niet (direct) in A-G mr. P. Vlas) risico van een uiteindelijke deconfiture van zicht was. ECLI:NL:HR:2014:3350 de aan toezicht onderworpene zo gering Art. 4:19 lid 2 Wft houdt, kort gezegd, in dat mogelijk blijft. Dat houdt ook in dat de toe- een financiële onderneming verplicht is cor- Schadevaring. Verjaring. Samenloop. Een zichthouder niet ermee kan volstaan eerst recte, duidelijke en niet misleidende informa- onderaannemer brengt vanaf een drijvend dan maatregelen te treffen indien sprake is tie over haar financiële producten te ver- ponton beschoeiingspalen aan in een rivier van een onmiddellijk dreigend gevaar voor strekken. Art. 4:20 lid 1 Wft houdt onder en beschadigt daarbij een hoogspannings- deconfiture van de aan toezicht onderworpe- meer de verplichting voor een financiële- kabel. De kabelbeheerder vordert schadever- ne, maar dat hij tijdig en adequaat die maat- dienstverlener in om de consument of cliënt goeding van de hoofdaannemer op de regelen treft die met het oog op het zoveel voorafgaand aan het sluiten van een over- grond dat deze zich er niet van heeft verge- mogelijk voorkomen van een deconfiture in eenkomst inzake een financieel product wist waar zich kabels bevonden en onvol- de gegeven omstandigheden in redelijkheid informatie te verschaffen, voor zover dit doende erop heeft toegezien dat de onder- van hem kunnen worden gevergd. Treft de redelijkerwijs relevant is voor een adequate aannemer rekening hield met de toezichthouder enigerlei maatregel, dan beoordeling van dat product. De art. 4:19 en aanwezigheid van kabels. Geldt de kortere dient hij nauwlettend erop toe te zien dat 4:20 Wft, voor zover hier van belang, richten verjaringstermijn van Boek 8? HR: De aan- deze maatregel het beoogde effect heeft en, zich niet tot AFM, maar bevatten normen wezigheid van het ponton speelt geen rol in zo dit niet het geval blijkt te zijn, behoort hij waaraan de aanbieder van financiële produc- de schadeveroorzaking die aan de vordering een meer effectieve maatregel te nemen. De ten jegens de consument of de cliënt moet ten grondslag is gelegd. Van samenloop als beoordeling van de keuze van de toezicht- voldoen. Dat neemt niet weg dat die normen, bedoeld in HR 15 juni 2007, houder tot het treffen of achterwege laten indien geschonden, een rol kunnen spelen ECLI:NL:HR:2007:BA1414, NJ 2007/621 van een bepaalde maatregel dient dan ook bij de beantwoording van de vraag of AFM (Zwartemeer) is geen sprake. mede te geschieden met inachtneming van als toezichthouder onrechtmatig handelt het geheel van het voordien uitgeoefende jegens een consument of cliënt, als bedoeld toezicht en de in dat kader reeds getroffen in die bepalingen. Het hof heeft dat tot uit- maatregelen en gebleken effecten. drukking gebracht door te oordelen dat geen Liander, adv. mr. H.J.W. Alt, vs. KWS, Het hof heeft tot uitgangspunt genomen dat sprake was van een onmiskenbare overtre- adv. mr. B.T.M. van der Wiel. AFM beoordelingsvrijheid toekwam in ver- ding van het bepaalde in de art. 4:19 en 4:20 band met het zich hier voordoende toezicht- Wft. Gezien de aanzienlijke beleids- en beoor- 2163 (BW art. 3:310, 8:1793) NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3003 Rechtspraak Feiten en procesverloop schade, veroorzaakt door een voorval als vergoeding van een ‘onrendabele top’ van In 2000 heeft de provincie Noord-Holland bedoeld in art. 8:1793 BW. € 3,5 miljoen. De rechtbank heeft, overeen- KWS opgedragen de oever van de Vecht te Volgt vernietiging en verwijzing. komstig het advies van de deskundigen, Weesp te beschoeien. KWS heeft de opdracht De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent € 75 000 als vergoeding van de onrendabele uitbesteed aan A. A heeft vanaf een drijvend dat de aangevoerde grondslag voor de aan- top toegekend, maar voor het overige een ponton beschoeiingspalen in de Vecht aange- sprakelijkheid van de hoofdaannemer niet vergoeding niet op haar plaats geacht. bracht. In cassatie moet ervan worden uitge- los kan worden gezien van de schadevaring gaan dat A hierbij te lange beschoeiingspalen (2.7). heeft gebruikt en dat daardoor een door Liander beheerde ondergrondse hoogspanningskabel is beschadigd. Hoge Raad Een onteigende wordt eerst dan volledig 2164 In dit geding heeft Liander schadevergoeding schadeloos gesteld, indien hij zowel wat vermogen als wat inkomen betreft in een gelijke of gelijkwaardige positie blijft (vgl. HR 16 gevorderd, stellende dat KWS haar jegens 21 november 2014, nr. 13/04422 maart 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0220, NJ Liander bestaande zorgplicht heeft geschon- (Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem- 1989/798 (Van Rijswijk vs. Amsterdam)). Een den door zich er niet van te vergewissen Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. onteigende die als gevolg van de onteigening waar zich ondergrondse kabels bevonden en Heisterkamp, T.H. Tanja-van den Broek; redelijkerwijs een vervangende onroerende onvoldoende erop toe te zien dat A met de A-G mr. J.C. van Oven) zaak moet kopen en deze moet aanpassen aanwezigheid van kabels rekening hield. KWS ECLI:NL:HR:2014:3351 teneinde een gebruiksgenot te verkrijgen dat heeft een beroep gedaan op verjaring als vergelijkbaar is met het genot dat hij van de bedoeld in art. 8:1793 BW (verjaringstermijn Onteigening. Onrendabele top. Bedrijfsver- onteigende zaak had, lijdt schade die als ont- van twee jaren). De rechtbank heeft dit plaatsing. Door onteigening moet een eigeningsschade behoort te worden vergoed beroep gehonoreerd en de vordering afgewe- exploitant van een glastuinbouwbedrijf indien hij daarin meer geld moet steken dan zen. Het hof heeft het vonnis van de recht- zijn bedrijf elders voortzetten. HR: Een ont- de vervangende onroerende zaak na de aan- bank bekrachtigd. eigende die als gevolg van de onteigening passing waard is. Die schade bestaat uit het- redelijkerwijs een vervangende onroerende geen de vervangende onroerende zaak na de Hoge Raad zaak moet kopen en deze moet aanpassen aanpassing minder waard is in het vrije com- De verjaringsregeling van art. 8:1793 BW, die teneinde een gebruiksgenot te verkrijgen merciële verkeer dan het in totaal voor de betrekking heeft op rechtsvorderingen tot dat vergelijkbaar is met het genot dat hij aankoop en aanpassing bestede bedrag (vgl. vergoeding van schade door ‘een voorval als van de onteigende zaak had, lijdt schade HR 30 oktober 1957, NJ 1957/639 (Hoogezand bedoeld in afdeling 1 van titel 11’ van Boek 8 die als onteigeningsschade behoort te wor- vs. Fikkers) en HR 9 juli 2010, BW – hierna: een schadevaring – en die den vergoed indien hij daarin meer geld ECLI:NL:HR:2010:BL6267, NJ 2010/632 (Soest strekt ter bescherming van de aansprakelijk moet steken dan de vervangende onroeren- vs. Islamitische Stichting)). Anders dan de gestelde persoon, kan in een geval van de zaak na de aanpassing waard is. Er rechtbank oordeelde, bestaat geen grond samenloop van onrechtmatige daad en scha- bestaat geen grond anders te oordelen inge- anders te oordelen ingeval de onteigende devaring niet worden ontgaan door de vorde- val de onteigende zaak en de vervangende zaak en de vervangende zaak bedrijfsmatig ring te baseren op onrechtmatige daad, zodat zaak bedrijfsmatig gebruikt worden en gebruikt worden en aldus bijdragen aan het de wettelijke regeling inzake aanvaring in aldus bijdragen aan het rendement (de rendement (de winst) van de onderneming zoverre exclusief van toepassing is (HR 15 winst) van de onderneming van de ontei- van de onteigende. Haar oordeel dat de stich- juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1414, NJ gende. tingskosten (de kosten van aanschaf en aanpassing) in dat geval moeten worden gezien 2007/621 (Zwartemeer)). Het oordeel van het hof dat in deze zaak sprake is van een scha- (Ow art. 40) als investering in een productiemiddel waarmee rendement wordt behaald en waarmee devaring, is in cassatie niet bestreden. De vordering die Liander tegen KWS heeft ingesteld, A, adv. mr. J.F. de Groot, vs. de gemeente de stichtingskosten worden ‘terugverdiend’, is stoelt evenwel op verwijten van andere aard Westland, adv. mr. J.A.M.A. Sluysmans. in strijd met art. 40 Ow, omdat zulks tot gevolg zou hebben dat de onteigende de hier- dan die welke verband houden met het gebruik van schepen (en daarmee gelijkge- Feiten en procesverloop voor bedoelde onteigeningsschade ten laste stelde voorwerpen). Zou A niet hebben geko- Ten name en ten behoeve van de gemeente van zijn eigen winst moet dragen. De kosten zen voor het gebruik van het ponton, maar is vervroegd de onteigening uitgesproken van aanpassing van het vervangend object, de werkzaamheden vanaf de wal hebben uit- van percelen van A. Op de onteigende perce- voor zover zij de marktwaarde daarvan niet gevoerd, dan zouden de verwijten aan het len exploiteerde A een glastuinbouwbedrijf verhogen en in die zin ‘onrendabel’ zijn, moe- adres van KWS niet anders hebben geluid. In (teelt van pot- en kuipplanten). Ter bepaling ten derhalve als vermogensschade ten gevol- zoverre heeft het hof miskend dat de aanwe- van de vermogens- en inkomensschade is de ge van de onteigening worden vergoed door zigheid van het ponton geen rol speelt in de rechtbank, in het voetspoor van de deskundi- de onteigenaar. schadeveroorzaking die aan de vordering ten gen, ervan uitgegaan dat A in staat gesteld Volgt vernietiging en verwijzing, overeen- grondslag is gelegd, die immers niet betreft moet worden een vervangend glastuinbouw- komstig de conclusie van de A-G. een oorzaak aan boord van een binnenschip. bedrijf te verwerven teneinde haar bedrijf te De A-G bespreekt onder 3.4 het principe van Van samenloop van rechtsvorderingen tegen kunnen voortzetten. De schadeloosstelling is de vergoeding van de onrendabele top en zet dezelfde persoon als bedoeld in het hiervoor begroot op basis van aankoop van een onder 3.8 uiteen dat het principe ook geldt bij vermelde arrest is dus geen sprake. De door bestaand glastuinbouwbedrijf en aanpassing bedrijfsverplaatsing. Liander jegens KWF ingestelde rechtsvorde- daarvan aan de bedrijfsvoering van A. Als ring kan dan ook niet worden aangemerkt onderdeel van de vergoeding voor vermo- als een rechtsvordering tot vergoeding van gensschade heeft A aanspraak gemaakt op 3004 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 Rechtspraak 2165 zaak na deugdelijke inbreng van beide partij- gebruik als zodanig te worden aangemerkt, en heeft beslist. en dienen de gebezigde bewijsmiddelen de benodigde indicaties te verschaffen over de 21 november 2014, nr. 14/00268 aard en ernst van het toegebrachte letsel, de (Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion, G. Snijders; A-G mr. E.M. Hoge Raad (strafkamer) eventuele noodzaak en aard van medisch Wesseling-van Gent) Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr. ingrijpen en het ontbreken van uitzicht op ECLI:NL:HR:2014:3352 P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar (volledig) herstel. Blijkens de aangifte van straf(proces)recht Radboud Universiteit [betrokkene 1] […] en de daarbij behorende Nijmegen. foto’s, is in haar rechterlies net boven haar Hoor en wederhoor. Procesreglement. vagina een tatoeage bevattende de naam Hoofdzaak. Incident. In een zaak die voor arrest in het (schorsings)incident staat, wijst het hof eindarrest in de hoofdzaak. 2166 ‘Mellie’ gezet. Ter terechtzitting in hoger beroep […] heeft [betrokkene 1], als getuige, verklaard dat zij deze tatoeage niet wilde. HR: Het hof heeft in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor beslist en (moge- 18 november 2014, nr. 12/03218 Voorts heeft zij verklaard dat zij geen geld lijk) bovendien in strijd met het procesre- (Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van den had om de tatoeage te laten verwijderen en glement. Brink) daarom een andere tatoeage over die van de (Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben, strek- verdachte heeft laten zetten. Zij heeft tot slot kende tot verwerping; adv. mr. G.A. Jansen verklaard dat het aanbrengen van de tatoea- en mr. Th.O.M. Dieben, beiden Amsterdam) ge door de verdachte zeer pijnlijk is geweest. ECLI:NL:HR:2014:3289 Blijkens de aangifte van [betrokkene 2] […] en (EVRM art. 6; Rv art. 19) De man, adv. mr. H.J.W. Alt, vs. de vrouw, de daarbij behorende foto’s zijn op zijn niet verschenen. (Sr art. 82, 302) Procesverloop lichaam boven de linker en de rechter tepel de namen Kevin, respectievelijk Melvin geta- In dit geding heeft de vrouw gevorderd dat Zwaar lichamelijk letsel door aanbrengen toeëerd. [betrokkene 2] heeft verklaard dat de man zal worden bevolen de gemeenschap- tatoeages, art. 82 jo. 302 Sr: art. 82 Sr laat de hij, toen hij merkte dat Melvin een naald pelijke woning van partijen te ontruimen en rechter de vrijheid om ook buiten de in pakte die wordt gebruikt voor het zetten van medewerking te verlenen aan de verkoop deze bepaling genoemde gevallen het licha- tatoeages, zei dat hij moest stoppen. […] Vol- ervan. De voorzieningenrechter heeft de vor- melijk letsel als zwaar te beschouwen gens de aangever is hij vastgebonden en is deringen toegewezen. De man is in hoger indien dat voldoende belangrijk is om naar hij tegen zijn zin getatoeëerd. De tatoeages beroep gegaan, heeft van grieven gediend en gewoon spraakgebruik als zodanig te wor- zijn waarschijnlijk blijvend. Het hof over- heeft bij incidentele vordering schorsing den aangeduid. Dit brengt mee dat de weegt ten aanzien van de genoemde tatoea- gevorderd van de uitvoerbaarverklaring bij beantwoording van de vraag of zeker letsel ges dat deze zijn aangebracht op een bij uit- voorraad van het vonnis van de voorzienin- als zwaar lichamelijk letsel moet worden stek gevoelige plaats van het menselijk genrechter. Het hof heeft het vonnis van de aangemerkt, in belangrijke mate is voorbe- lichaam, te weten de liesstreek respectievelijk voorzieningenrechter bekrachtigd. houden aan de rechter die over de feiten de streek rond de tepel. Het hof overweegt oordeelt, en dat zijn oordeel dienaangaande voorts dat de tatoeages in beide gevallen Hoge Raad in cassatie slechts in beperkte mate kan tegen de zin van de aangevers zijn geplaatst Blijkens het roljournaal stond de zaak, nadat worden getoetst. In casu kon het hof aanne- en zonder (medisch) ingrijpen blijvend zul- de vrouw een antwoordconclusie in het inci- men dat de tegen de wil van de slachtoffers len zijn. Daarenboven is naar het oordeel van dent had genomen, voor fourneren in het aangebrachte tatoeages zwaar lichamelijk het hof het toebrengen van een tatoeage incident en vervolgens, nadat de vrouw op letsel in de zin van art. 302 Sr opleveren. tegen de zin van de persoon op wiens lichaam de tatoeage wordt aangebracht een die datum daarvoor had gefourneerd, voor arrest in het incident. Het hof heeft geen Inleiding: onwelgevallige verandering van diens arrest gewezen in het incident, maar eindar- Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort lichaam. Gelet op het vorenoverwogene die- rest in de hoofdzaak. Aldus heeft het hof in gezegd – (feit 1) aan [betrokkene 1] opzette- nen naar het oordeel van het hof - anders strijd met het beginsel van hoor en weder- lijk wederrechtelijk zwaar lichamelijk letsel dan door de raadsvrouw betoogd - de boven hoor beslist, nu de man erop mocht rekenen (een tattoo (‘Mellie’)), heeft toegebracht, door beschreven aan beide aangevers toegebrachte dat hij zich in de hoofdzaak nog kon uitla- deze tattoo opzettelijk in de lies van [betrok- tatoeages alle gekwalificeerd te worden als ten. Indien het hof de antwoordconclusie kene 1] aan te brengen; (feit 3) aan [betrokke- zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel van de vrouw heeft aangemerkt als memorie ne 2] opzettelijk wederrechtelijk zwaar licha- 302 [Sr]. Het hof wil aannemen dat naar de van antwoord in de hoofdzaak, heeft het melijk letsel (meerdere tattoos), heeft thans geldende stand van de techniek het bovendien in strijd met art. 2.24 van het toegebracht, door deze tattoos opzettelijk verwijderen van een tatoeage - relatief - pijn- Landelijk procesreglement voor civiele dag- boven de linkertepel (‘Kevin’) en boven de loos is en dat - na verwijdering - de kans vaardingszaken bij de gerechtshoven gehan- rechtertepel (‘Melvin’) aan te brengen. bestaat op volledig herstel, maar zulks doet deld door de man niet de gelegenheid te Het Hof heeft onder het opschrift ‘zwaar aan het oordeel van het hof dat in casu spra- geven zich uit te laten over de vraag of hij lichamelijk letsel’ onder meer overwogen: ‘De ke is van zwaar lichamelijk letsel niet af. Het pleidooi wenste dan wel nog een akte wilde tekst van artikel 82 [Sr] laat de rechter de hof neemt hierbij in aanmerking dat zeker- nemen. vrijheid om buiten de in deze wetsbepaling heid van volledig herstel kennelijk niet kan Volgt vernietiging en verwijzing, overeen- genoemde gevallen lichamelijk letsel als worden geboden en dat de behandeling niet komstig de conclusie van de A-G. “zwaar” te kwalificeren. Volgens vaste juris- volledig pijnloos is.’ De A-G citeert onder 2.6 uit een brief van het prudentie moet het betreffende letsel vol- Art. 82 Sr luidt: ‘1. Onder zwaar lichamelijk hof, onder meer inhoudende dat het hof de doende ernstig zijn om naar gewoon spraak- letsel worden begrepen: ziekte die geen uit- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3005 Rechtspraak zicht op volkomen genezing overlaat, voort- 2167 gesprek op MSN. Ik zei dat ik foto’s had gekregen van [betrokkene 2]. Ik stuurde de foto’s durende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden, en afdrij- 18 november 2014, nr. 13/05888 van [betrokkene 2] die ik van [betrokkene 2] ving of dood van de vrucht van een vrouw. 2. (Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van den op mijn telefoon had gekregen door naar Onder zwaar lichamelijk letsel wordt mede Brink) [betrokkene 1]. Ik stuurde die foto’s door via begrepen storing van de verstandelijke ver- (Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld, MSN. […] U vraagt mij wat ik kan vertellen mogens die langer dan vier weken geduurd strekkende tot verwerping; adv. mr. R.A. over de site www.photobucket.com. Waar- heeft.’ Korver, Amsterdam) schijnlijk zullen daar ook nog wel foto’s van Het middel klaagt over de motivering van de ECLI:NL:HR:2014:3291 [betrokkene 2] op staan. Die foto’s heb ik op photobucket ge-upload. Er kan een week of bewezenverklaring van feit 1 en feit 3, voor zover inhoudende dat de verdachte (telkens) (Sr art. 240b) langer of korter zitten tussen het moment dat ik die naaktfoto’s heb gekregen en het het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft Verspreiden van kinderporno, art. 240b Sr: moment dat ze naar photobucket gingen.’ Uit deze bepaling strekt niet slechts tot de verklaring van [betrokkene 1]: ‘Met [ver- Hoge Raad, onder meer: bescherming tegen verspreiding van vast- dachte] heb ik wel eens gepraat op MSN. Ik 2.4. Bij de beoordeling van het middel moet gelegde seksuele gedragingen die schade- heb foto’s gekregen van [verdachte]. Dit het volgende worden vooropgesteld. lijk zijn voor de jeugdige omdat het tot die waren twee foto’s, van [betrokkene 2] borsten Art. 82 Sr bevat een opsomming van de gedraging brengen al schadelijk is of van- en van haar vagina. […] [verdachte] heeft het gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moe- wege de publicatie ervan, de ratio van de via MSN in een bestand naar mij toege- ten worden aangemerkt. Die bepaling laat de strafbaarstelling is ook gelegen in de stuurd.’ Uit de verklaring van [betrokkene 2]: rechter evenwel de vrijheid om ook buiten bescherming tegen gedrag dat kan worden ‘Ik ben geboren op [geboortedatum] 1992 […]. die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar gebruikt om kinderen aan te moedigen of [Verdachte] en ik hadden vaak via MSN con- te beschouwen indien dat voldoende belang- te verleiden deel te nemen aan seksueel tact met elkaar. Ook via de webcam. Ik liet op rijk is om naar gewoon spraakgebruik als gedrag en gedrag dat deel kan gaan uitma- de webcam ook mijn borsten zien aan [ver- zodanig te worden aangeduid. ken van een subcultuur die seksueel mis- dachte]. Op een dag vroeg [verdachte] of ik Dit brengt mee dat de beantwoording van de bruik van kinderen bevordert. mijn vagina wilde laten zien, ik heb dat toen toegebracht. meerdere malen laten zien. […] Op 4 april vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, in belangrij- Inleiding: 2009 kreeg ik via Hyves van een jongen die ke mate is voorbehouden aan de rechter die Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort bij mij op school zit, genaamd [betrokkene 3], over de feiten oordeelt, en dat zijn oordeel gezegd - ‘meermalen een afbeelding van een te horen dat hij bepaalde foto’s van mij had dienaangaande in cassatie slechts in beperk- seksuele gedraging, te weten het gedeeltelijk gekregen. Via MSN hoorde ik dezelfde dag te mate kan worden getoetst. Zo zal de cassa- naakt poseren van een persoon die de leef- van [betrokkene 4] dat hij ook bepaalde foto’s tierechter kunnen ingrijpen indien uit de tijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, waar- van mij had gekregen. […].’ bestreden beslissing niets blijkt omtrent de bij door het camerastandpunt van die per- De raadsman heeft bepleit dat het nooit de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en soon nadrukkelijk de ontblote vagina of de bedoeling kan zijn geweest van de wetgever aard van medisch ingrijpen en het uitzicht ontblote borsten in beeld zijn gebracht, bij om het handelen van de verdachte - dat tech- op (volledig) herstel (vgl. HR 16 mei 2000, welke vorenbedoelde afbeeldingen een per- nisch gezien wel voldoet aan de delictsom- ECLI:NL:HR:2000:AA5802, NJ 2000/510). soon die kennelijk de leeftijd van achttien schrijving - aan te merken als een overtre- 2.5. Het Hof heeft geoordeeld dat de door de jaar nog niet had bereikt, was betrokken of ding van art. 240b Sr. Blijkens de verdachte tegen de wil van de slachtoffers schijnbaar was betrokken, (telkens) heeft ver- wetsgeschiedenis is het beschermd belang en aangebrachte tatoeages zwaar lichamelijk spreid’. Het hof heeft het bewezenverklaarde strekking van het artikel gelegen in het letsel in de zin van art. 302 Sr opleveren. gekwalificeerd als ‘een afbeelding van een tegengaan van seksueel misbruik van jeugdi- Mede gelet op de door het Hof als gevoelige seksuele gedraging, waarbij iemand die ken- gen en de exploitatie daarvan, aldus de plaatsen aangemerkte delen van het lichaam nelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet raadsman. waarop de tatoeages zijn geplaatst, en in aan- heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is Het hof heeft ten aanzien van de kwalificatie merking genomen dat de tatoeages zonder betrokken, verspreiden, meermalen gepleegd’ onder meer het volgende overwogen: ‘Uit de medisch ingrijpen blijvend zullen zijn, geeft (art. 240b Sr). wetsgeschiedenis van art. 240b [Sr] volgt dat dat oordeel niet blijk van een onjuiste rechts- Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt onder bij de toepassing van artikel 240b Sr. als uit- opvatting. Dat oordeel is evenmin onbegrij- meer het volgende. Uit de verklaring van ver- gangspunt geldt dat het gaat om een gedra- pelijk, ook niet in het licht van hetgeen door dachte zelf: ‘Via Hyves ben ik in contact geko- ging die - als ze wordt vastgelegd - schadelijk de raadsman is aangevoerd, inhoudende dat men met [betrokkene 2]. Via MSN voerde wij is voor de jeugdige, óf omdat het tot die naar de thans geldende stand van de tech- gesprekken. Rond maart/april dit jaar heeft gedraging brengen al schadelijk is, óf vanwe- niek het verwijderen van een tatoeage rela- [betrokkene 2] mij foto’s gestuurd via MMS. ge de publicatie ervan. De ratio van de straf- tief pijnloos is en dat na verwijdering de Via de telefoon heb ik die foto’s van [betrok- baarstelling is niet langer louter gelegen in kans bestaat op volledig herstel. kene 2] gekregen. Ik kan deze foto’s alleen de bescherming van de afgebeelde jeugdige, 2.6. Het middel faalt. bekijken via mijn computer. Die kan je dan maar ook in de “bescherming tegen gedrag via een link bekijken. Ik kreeg een foto van dat kan worden gebruikt om kinderen aan te haar met een BH uit, en één foto van haar moedigen of te verleiden om deel te nemen privégedeelte, haar vagina. […] Toen [betrok- aan seksueel gedrag en gedrag dat deel kan kene 2] haar shirt omhoog deed heb ik deze gaan uitmaken van een subcultuur die seksu- via printscreen gedaan en op photobucket eel misbruik van kinderen bevordert.” Naar geplaatst. […] Ik had met [betrokkene 1] een het oordeel van het hof bestaat het 3006 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 Rechtspraak beschermd belang dat artikel 240b Sr. dient de praktijk op juiste en verantwoorde wijze 16 of 17 jaar zijn betrokken. Dat onderscheid aldus uit méér dan hetgeen door de raads- wordt toegepast. In de Aanwijzing kinderpor- zal wel gemaakt worden bij de vaststelling en man is genoemd. Het handelen van de ver- nografie van het College van procureurs- vormgeving van het vervolgingsbeleid. Dat dachte druist in tegen het hierboven weerge- generaal wordt rekening gehouden met ver- beleid wordt vastgelegd in de aanwijzing kin- geven belang dat artikel 240b Sr. beoogt te schillende vormen van kinderporno. Daarin derpornografie en is daardoor kenbaar. Deze beschermen. Ook overigens is het hof van zal bij voorbeeld ook aandacht kunnen wor- handelwijze dient de rechtszekerheid en is oordeel dat de zedenwetgeving met betrek- den besteed aan gevallen waarin de minder- daarmee geenszins in strijd.’ (Kamerstukken king tot minderjarigen er mede toe strekt de jarige op geen enkele wijze in haar of zijn II 2000/01, 27745, 6, p. 15-16). minderjarige te beschermen ook tegen verlei- belangen is geschaad. Men kan daarbij den- dingen die van henzelf uitgaan. Het hof ver- ken aan gevallen in de privésfeer, waarin een Hoge Raad, onder meer: werpt het verweer.’ oudere minderjarige ermee instemt dat een 3.5. Mede gelet op de hiervoor weergegeven Het middel klaagt dat het Hof het bewezen- leeftijdgenoot voor eigen of beider bezit kin- wetsgeschiedenis heeft het Hof het bewezen- verklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd derporno vervaardigt. Ik meen dat justitieel verklaarde handelen van de verdachte terecht als - kort gezegd - het verspreiden van kin- optreden in dergelijke gevallen in de regel gekwalificeerd als - kort gezegd - het versprei- derporno als bedoeld in art. 240b Sr. achterwege kan blijven.’ (Kamerstukken II den van kinderporno in de zin van art. 240b 2000/01, 27745, 3, p. 5-6). Sr. Wetsgeschiedenis: De nota naar aanleiding van het verslag bij 3.6. Het middel faalt. De memorie van toelichting bij het wetsvoor- genoemd wetsvoorstel houdt - voor zover stel dat heeft geleid tot de Wet van 13 juli hier van belang - in: ‘Wat betreft de voorge- 2002 (Stb. 2002, 388), op grond waarvan art. stelde verhoging van de leeftijdsgrens naar 240b, eerste lid, Sr is komen te luiden als 18 jaar merk ik op dat het bij de strafbaar- hiervoor weergegeven, houdt - voor zover stelling van kinderporno anders dan bij 18 november 2014, nr. 12/05245 hier van belang - het volgende in: ‘Voorge- ontucht niet alleen gaat om het voorkomen (Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin steld wordt de verhoging van de leeftijds- van schade aan het kind dat bij de vervaardi- Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma, V. van den grens van toepassing te doen zijn op alle in ging van kinderporno betrokken is geweest Brink) artikel 240b Sr. genoemde gedragingen. Dat als gevolg van die vervaardiging, maar ook (Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek- betekent dat ook de vervaardiging en het om het voorkomen van schade aan dat kind kende tot vernietiging en tot terugwijzing bezit (voor eigen gebruik) van een afbeelding en kinderen in het algemeen door het in dan wel verwijzing; adv. mr. S.F.W. van ’t van een seksuele gedraging waarbij een per- omloop brengen van dat beeldmateriaal. De Hullenaar, Arnhem) soon van 16 of 17 jaar is betrokken of schijn- instemming van een 16- of 17-jarige met de ECLI:NL:HR:2014:3288 baar is betrokken, strafbaar worden. De NOVA vervaardiging en de verspreiding van kinder- is van oordeel dat de voorgestelde verhoging porno neemt de schadelijke effecten ervan beperkt zou moeten blijven tot commerciële niet weg. Bij de bestrijding van seksuele uit- seksuele uitbuiting. Ik meen dat het niet buiting van kinderen en kinderpornografie is Salduz-recht om een raadsman te raadple- wenselijk is om wat de verhoging van de leef- aanvaard uitgangspunt dat de leeftijdsgrens gen indien verdachte niet is aangehouden? tijdsgrens tot 18 jaar betreft een differentia- van een kind wordt gesteld op 18 jaar. Voor De Hoge Raad merkt op dat de vraag of en tie aan te brengen tussen commerciële en een effectieve aanpak van uitbuiting van kin- onder welke voorwaarden bepaalde algeme- niet commerciële kinderpornografie. De in deren en kinderpornografie in de praktijk is ne categorieën van niet aangehouden en artikel 240b omschreven gedragingen kun- het wenselijk om uit te gaan van een heldere niet als jeugdigen aan te merken verdach- nen ook schadelijk zijn voor minderjarigen bepaling die alle vormen van kinderporno ten recht hebben op bijstand van een advo- van 16 en 17 jaar in een niet commerciële kan omvatten. Zoals ik reeds naar voren heb caat met betrekking tot een politieverhoor, context. Het huidige artikel 240b maakt gebracht zijn er gevallen denkbaar waarin in de eerste plaats door de wetgever onder thans geen verschil tussen verschillende vor- strafrechtelijk optreden achterwege kan blij- ogen zal moeten worden gezien. men van kinderporno. Uit een oogpunt van ven. Ik denk daarbij bij voorbeeld aan de ver- Opzet op niet voldoen aan informatieplicht eenvoud van wetgeving is het wenselijk om vaardiging van kinderporno waarbij een 16- aangaande samenwonen, Wet werk en bij- de voorgestelde verhoging over de gehele of 17-jarige is betrokken, met diens stand: de enkele overweging dat het Hof linie door te voeren. De opsporings- en ver- instemming en voor diens eigen gebruik. Als ‘niet aannemelijk’ acht dat de verdachte volgingspraktijk heeft behoefte aan een een- uit het strafrechtelijke onderzoek komt vast ‘niet wist dat zij de samenwoning (...) moest duidige bepaling. Tegen het strafbaar stellen te staan dat het daarbij is gebleven, is er geen melden en dat dit van belang was voor de van het vervaardigen en bezit van kinderpor- noodzaak voor strafrechtelijk optreden. Ik verlening van de bijstand of voortzetting no ten aanzien van 16- of 17-jarigen zou kun- acht het juridisch aanvaardbaar dat zulks daarvan’ is onvoldoende om bewezen te ver- nen worden ingebracht dat het hebben van wordt verzekerd door een zorgvuldige en klaren dat de verdachte daadwerkelijk over seks met een minderjarige vanaf 16 jaar in evenwichtige toepassing van het opportuni- deze wetenschap beschikte. de regel niet strafbaar is. Maar daartegen kan teitsbeginsel. (...) Voor strafrechtelijk optre- worden aangevoerd dat niet alle seks met den tegen echte kinderporno is ook nu niet Inleiding: een minderjarige van die leeftijd straffeloos doorslaggevend of een kind seksueel is mis- Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort is. Indien de dader en de minderjarige een bruikt voor de vervaardiging. Een kind in een gezegd – ‘in strijd met een verdachte krach- bijzondere band met elkaar hebben (ouder- seksueel getinte pose kan ook kinderporno tens wettelijk voorschrift opgelegde verplich- kind, docent-leerling), is seks tussen hen wel opleveren. In artikel 240b Sr. zelf wordt geen ting, te weten de Wet werk en bijstand, opzet- strafbaar. Ik meen dat een evenwichtig en onderscheid gemaakt tussen commerciële en telijk heeft nagelaten de benodigde gegevens zorgvuldig gebruik van het opportuniteitsbe- niet commerciële kinderporno, wanneer het aan de gemeente Nijmegen, dan wel aan het ginsel kan waarborgen dat deze bepaling in gaat om kinderporno waarbij kinderen van bestuur van die gemeente te verstrekken, 2168 (EVRM art. 6; WWB art. 3) NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3007 Rechtspraak immers heeft verdachte niet aan genoemde redenen als door het EHRM bedoeld, zal hem dat zij de samenwoning met [betrokkene 1] instantie gemeld - zakelijk weergegeven - dat binnen de grenzen van het redelijke de gele- moest melden en dat dit van belang was verdachte heeft samengewoond met [betrok- genheid moeten worden geboden dat recht voor verlening van de bijstand of voortzet- kene 1] op het adres [a-straat] 14 te Nijme- te verwezenlijken. ting daarvan.’ gen, terwijl dit feit kan strekken tot bevoor- 2.6. Het voorgaande ziet zowel op aangehou- De raadsvrouwe voert met betrekking tot het deling van zichzelf en/of een ander, (zulks) den strafrechtelijk volwassenen als op aange- tenlastegelegde opzet onder meer aan: ‘Kan terwijl verdachte wist, dat die gegevens van houden strafrechtelijk jeugdigen. Opmerking wel voorwaardelijk opzet worden bewezen? belang waren voor de vaststelling van ver- verdient dat voor aangehouden jeugdige ver- Zowel de advocaat-generaal bij het hof als de dachtes recht op een verstrekking, dan wel dachten geldt dat zij tevens recht hebben op advocaat generaal bij de Hoge Raad hebben voor de hoogte en/of de duur van die ver- bijstand door een raadsman of een andere in dit verband terecht gewezen op het feit strekking.’ vertrouwenspersoon tijdens het verhoor door dat de vragen van de gemeente een kwalifi- de politie.’ catief oordeel behelsden, namelijk de vraag: Inleiding eerste middel: 3.4. Blijkens de bestreden uitspraak moet “bent u gaan samenwonen”? behelst een De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in ervan worden uitgegaan dat de verdachte vraag waarop cliënte naar eer en geweten hoger beroep bepleit dat verdachte van de niet was aangehouden toen zij in het kader “nee” heeft kunnen antwoorden. De vraag haar tenlastegelegde feiten dient te worden van het verhoor door de als sociaal recher- zou volgens de conclusie van mr Jörg beho- vrijgesproken. De raadsvrouw heeft hierbij cheur werkzame verbalisanten de door het ren te zijn: “verblijft er regelmatig iemand bij een Salduz-verweer gevoerd. De verklaring Hof tot het bewijs gebezigde, hiervoor in 2.2 u”?. In het geval [verdachte] deze vraag met van de (op dat moment niet aangehouden) sub 2 weergegeven verklaring heeft afgelegd. ja beantwoordt, dan had (allereerst door haar verdachte moet van het bewijs worden uitge- 3.5. Het Hof heeft, kennelijk mede naar aan- te horen) nader onderzoek gedaan moeten sloten nu, kort gezegd, verdachte een zodani- leiding van de behandeling van de zaak ter worden of dat regelmatige verblijf de kwalifi- ge verstandelijke beperking heeft dat zij voor terechtzitting in aanwezigheid van de ver- catie “samenwonen” rechtvaardigt. aanvang van haar verhoor had dienen te wor- dachte, geoordeeld dat niet aannemelijk is In de beleving van [verdachte] was er niet den gewezen op het recht op rechtsbijstand. geworden dat bij de verdachte sprake is van sprake van samenwoning omdat: Het hof overweegt: ‘Of een meerderjarige ver- een in dit verband relevante verstandelijke - de portemonnees gescheiden bleven (“hij dachte met een verstandelijke beperking het beperking. Dat oordeel, dat zozeer is verwe- betaalde niets”, aldus verklaring van cliënte recht toekomt om een advocaat te consulte- ven met waarderingen van feitelijke aard dat op de zitting van de Politierechter, “Ik verzorg ren voorafgaand aan het eerste verhoor en het in cassatie slechts in beperkte mate kan de drie kinderen en betaal alles zelf”, verkla- op dit recht gewezen dient te worden, kan worden getoetst, is niet onbegrijpelijk. ring zitting Gerechtshof), zij de was niet voor hier in het midden blijven nu het hof het Opmerking verdient dat de vraag of en onder hem deed en dat ze ook bang was om de stap niet aannemelijk acht geworden dat bij ver- welke voorwaarden bepaalde algemene cate- te zetten te gaan samenwonen. dachte sprake is van een zodanige beperking. gorieën van niet aangehouden en niet als - En hij niet de hele tijd bij haar verbleef: “we Het verweer wordt verworpen.’ jeugdigen aan te merken verdachten recht zien elkaar drie of vier keer per week. In de Het middel klaagt dat het hof de verklaring hebben op bijstand van een advocaat met weekeinde slaapt [betrokkene 1] bij ons.” van de verdachte niet van het bewijs heeft betrekking tot een politieverhoor, in de eer- Bij de beoordeling van voorwaardelijk opzet, uitgesloten. ste plaats door de wetgever onder ogen zal meer in het bijzonder bij beantwoording van moeten worden gezien. de vraag of cliënte willens en wetens de aan- Hoge Raad, eerste middel onder meer: 3.6. Het middel faalt. merkelijke kans op de koop toe heeft geno- 3.3. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 Inleiding tweede middel: teneinde te beletten dat haar situatie anders/ juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3079, NJ Het hof heeft ten aanzien van de (bovenver- juist zou worden ingeschat, speelt de per- 2009/349 het volgende overwogen: melde) bewezenverklaring onder meer over- soonlijkheid van cliënte een grote rol. Haar ‘2.5. De Hoge Raad leidt uit de rechtspraak wogen: ‘Het hof acht bewezen dat verdachte verstandelijke vermogens zijn beperkt en zij van het EHRM af dat een verdachte die door en [betrokkene 1] in de tenlastegelegde peri- heeft niets voor niets woonbegeleiding en de politie is aangehouden, aan art. 6 EVRM ode hebben samengewoond. Verdachte heeft ondersteuning met het invullen van formu- een aanspraak op rechtsbijstand kan ontle- tegenover de sociale recherche en de politie- lieren etc. gehad. Ook speelt een rol dat naar nen die inhoudt dat hem de gelegenheid rechter verklaard dat [betrokkene 1] 3 à 4 aanleiding van een melding in 2004 en 2005 wordt geboden om voorafgaand aan het ver- dagen en nachten per week bij haar en de er nog een onderzoek heeft plaatsgevonden hoor door de politie aangaande zijn betrok- kinderen sliep. Daarnaast verbleef hij ook de door rapporteur [betrokkene 5]. De situatie kenheid bij een strafbaar feit een advocaat te weekenden bij verdachte. [betrokkene 1] van de “buurman” ([betrokkene 1]), ze woon- raadplegen. Uit de rechtspraak van het EHRM heeft grotendeels in gelijke zin verklaard. In den toen beiden op de [b-straat] 11e straat, is kan echter niet worden afgeleid dat de ver- de toekenningsbeschikking van 13 juni 1995 toen nog eens helemaal bekeken en doorge- dachte recht heeft op de aanwezigheid van van de Gemeente Nijmegen wordt aan ver- licht. De conclusie was (zie pag. 47): dat er een advocaat bij het politieverhoor. dachte onder andere kenbaar gemaakt dat: een LAT relatie was, weliswaar met bijzondere Het vorenoverwogene brengt mee dat de verdachte van al datgene wat van belang is kanten (huisvesting dicht bij elkaar, geboorte aangehouden verdachte vóór de aanvang van voor de verlening van bijstand of voortzet- kind), maar dat er onvoldoende bewijslast en het eerste verhoor dient te worden gewezen ting daarvan mededeling doet; verdachte wij- indicaties waren om ze als samenwonend te op zijn recht op raadpleging van een advo- zigingen in haar financiële, woon- en gezins- beschouwen. Ook dit maakte dat cliënte zich caat. Behoudens in het geval dat hij uitdruk- situatie dadelijk moet doorgeven. Verdachte er niet van bewust is geweest na verhuizing kelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval heeft aan die inlichtingenplicht niet voldaan. naar de [a-straat] het verblijf van [betrokkene ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat Het hof acht niet aannemelijk dat voor ver- 1] meerdere malen bij haar op haar adres als recht, dan wel bij het bestaan van dwingende dachte niet duidelijk was en dat zij niet wist wijziging in haar gezinssituatie te melden 3008 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 men dat zij de formulieren onjuist invulde Rechtspraak aan de gemeente (als zulks al het geval is verzoek. Het eerste middel klaagt over de (meermalen) verzocht om een betrouwbaar- geweest). Ik verzoek u derhalve cliënte vrij door het hof gehanteerde maatstaf bij de heidsonderzoek en om in dit kader te benoe- spreken van het ten laste gelegde.’ afwijzing van het verzoek en het tweede mid- men als getuige-deskundige klinisch psycho- Het middel behelst de klacht dat het bewe- del over de motivering van die afwijzing. De loog prof. dr. R.A.R. Bullens. Dit verzoek is zenverklaarde opzet niet uit de door het hof Hoge Raad bespreekt de middelen gezamen- door de rechtbank steeds afgewezen. De gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid. lijk. rechtbank heeft TTZ op 25/07/2012 deze De appelschriftuur van de raadsman van de afwijzing gemotiveerd als volgt: “Het is aan Hoge Raad, tweede middel onder meer: verdachte houdt omtrent het verzoek onder de rechtbank om zich in het licht van het meer in: ‘C. Ik ben voornemens de navolgen- gehele dossier een oordeel te vormen over de 4.3. Mede gelet op hetgeen door de verdedi- de getuige-deskundige ter zitting te doen betrouwbaarheid van de verklaring van ging is aangevoerd is ontoereikend gemoti- horen: prof. dr. R.A.R. Bullens, klinisch psy- [betrokkene 2]. Er zijn geen bijzondere veerd het oordeel van het Hof dat de ver- choloog (...) Daarnaast heeft de rechtbank als omstandigheden gesteld of gebleken die dachte wist dat zij in de bewezenverklaring bewijs gebruikt de verklaringen van getuige nopen tot nader onderzoek van deze verkla- vermelde periode ‘heeft samengewoond’ in [betrokkene 2], afgelegd bij de politie en bij ring door een deskundige. De rechtbank ziet die zin dat die samenwoning moet worden de rechter-commissaris en is de rechtbank vooralsnog geen aanleiding te bepalen dat aangemerkt als een gegeven dat van belang ongemotiveerd althans onvoldoende gemoti- [betrokkene 2] als getuige ter zitting moet is voor de vaststelling van verdachtes recht veerd voorbijgegaan aan een (herhaald) ver- worden gehoord. De verdediging heeft op een verstrekking, dan wel voor de hoogte zoek van de verdediging om een betrouw- [betrokkene 2] kunnen ondervragen bij de en de duur van die verstrekking. De bewezen- baarheidsonderzoek door prof. dr. Bullens te rechter-commissaris zodat verdachte niet in verklaring is dus niet naar de eis der wet met gelasten naar de verklaringen van [betrokke- zijn verdediging wordt geschaad.” Tijdens de redenen omkleed. De enkele overweging dat ne 2]. Nu de rechtbank de verklaringen van inhoudelijke behandeling van de zaak op het Hof ‘niet aannemelijk’ acht dat de ver- [betrokkene 2] voor het bewijs heeft gebruikt, 22/08/2012 heeft de verdediging het verzoek dachte ‘niet wist dat zij de samenwoning (...) ondanks de uitdrukkelijke betwisting hiervan herhaald en daarbij het navolgende aange- moest melden en dat dit van belang was door cliënt, de persoon van de getuige (zoals voerd: “Uit de verklaringen van getuige voor de verlening van de bijstand of voort- deze is gebleken uit de opmerkingen [betrokkene 2] bij de politie en bij de RC zou zetting daarvan’ is onvoldoende om bewezen gemaakt door de persoonlijk begeleidster kunnen worden afgeleid dat cl getuige te verklaren dat de verdachte daadwerkelijk van de getuige), de omstandigheden waarin [betrokkene 2] informatie heeft verschaft die over de hiervoor bedoelde wetenschap zij zich bevond ten tijde van de verhoren, en duidt op zijn betrokkenheid bij het aan hem beschikte. de betekenis die aan haar verklaring toekomt TLL feit, in ieder geval dat hij concrete weten- 4.4. Het middel is terecht voorgesteld. in de bewijsconstructie heeft cliënt er belang schap heeft gehad van de reden waarom Volgt vernietiging en verwijzing. bij dat een betrouwbaarheidsonderzoek [betrokkene 1] naar Alphen a/d Rijn zou gaan wordt gelast. Nu cliënt zich in voorlopige en wat er in de woning van haar tante stond hechtenis bevindt zal ondergetekende de te gebeuren. Zoals blijkt uit het voorgaande rechter-commissaris op de voet van art. 411a betwist cl dit onderdeel van de verklaring Sv reeds verzoeken om de getuige-deskundi- van [betrokkene 2]. Op de vorige zitting is 18 november 2014, nr. 13/03696 ge te benoemen.’ aan de orde geweest een verzoek van de ver- (Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin De raadsman van de verdachte heeft voor- dediging tot het instellen van een betrouw- Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan) meld verzoek ter terechtzitting van het hof baarheidsonderzoek door prof. dr. R.A.R. Bul- (Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek- van 21 februari 2013 waarop de zaak pro for- lens aan de verklaringen van getuige kende tot vernietiging en terugwijzing; ma is behandeld en - in vrijwel identieke [betrokkene 2]. Gewezen is op de opmerkin- adv. mr. A.W. Syrier, Utrecht) bewoordingen - ter terechtzitting van het hof gen gemaakt door de persoonlijk begeleid- ECLI:NL:HR:2014:3302 van 11 juli 2013 nader toegelicht. De op ster, [betrokkene 6], gemaakt tijdens het ver- laatstgenoemde terechtzitting overgelegde hoor bij de RC. [betrokkene 6] is ambulant pleitnotities houden het volgende in: ‘Bij ondersteuner van mensen met een verstan- vonnis van de rechtbank Den Haag d.d. delijke beperking. [betrokkene 6] heeft een Is sprake van een bij appelschriftuur 05/09/2012 werd cl veroordeeld terzake het HBO-opleiding inrichtingswerk afgerond en gedaan verzoek tot het doen oproepen van medeplegen poging gekwalificeerde doodslag is tien jaar werkzaam in haar functie. [betrok- een getuige-deskundige of van een verzoek op 10/02/2012, onder meer tot een gevange- kene 2] wordt sinds een jaar door haar bege- dat ertoe strekt een deskundige een onder- nisstraf voor de duur van vier jaren. Het leid. [betrokkene 6] schat het IQ van [betrok- zoek te laten instellen? In casu gaat het vol- appel richt zich m.n. tegen de bewezenverkla- kene 2] op 70. [betrokkene 2] heeft moeite gens de Hoge Raad om het laatste, dat wil ring van het TLL feit, in het bijzonder tegen met dingen als tijdslijnen, is niet goed in het zeggen om een verzoek aan de rechter als het oordeel van de rechtbank dat sprake is besef van chronologie en is in ernstige mate bedoeld in art. 328 jo. art. 330 Sv om geweest van een nauwe en bewuste samen- beïnvloedbaar. Vastgesteld moet worden dat gebruik te maken van de in art. 316 lid 1 Sv werking tussen medeverdachte [betrokkene [betrokkene 2] consequent innerlijk tegen- omschreven bevoegdheid, zodat daarop het 1] en cl. De rechtbank heeft als bewijs strijdig verklaart. Dat zij niet of nauwelijks in noodzaakcriterium van toepassing is. A-G: gebruikt: [opsomming van verklaringen van staat is om te reproduceren wat de bron van anders. getuigen [betrokkene 1], [betrokkene 2], de haar bekende informatie is; moeilijk kan [betrokkene 3], [betrokkene 5]. VERZOEK TOT aangeven of zij put uit eigen wetenschap dan Inleiding: BENOEMING GETUIGE-DESKUNDIGE[:] Ten wel dat informatie veeleer resultaat is van De middelen klagen over de door het hof ter aanzien van de door de rechtbank voor het gissingen en het trekken van conclusies. Ook terechtzitting gegeven beslissing tot afwij- bewijs gebruikte verklaringen van getuige blijkt uit het dossier dat de politie [betrokke- zing van een door de verdediging gedaan [betrokkene 2] heeft cl reeds in eerste aanleg ne 2] informatie heeft gegeven over de feiten 2169 (Sv art. 316, 328, 330) NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3009 Rechtspraak waarvan cl werd verdacht. Thans is niet meer samenwerking tussen cl en medeverdachte overeenkomstig art. 418, tweede lid, Sv, ter duidelijk welke informatie dit is geweest. Ten [betrokkene 1] gericht op een poging gekwa- terechtzitting in eerste aanleg dan wel daar- tijde van het verhoor bij de politie ging het lificeerde doodslag. De verdediging ziet geen aan voorafgaand bij de rechter-commissaris niet goed met [betrokkene 2]. Bij haar moe- meerwaarde in het horen van getuige is gehoord, dient bij de beoordeling van het der was borstkanker geconstateerd (p. 125). [betrokkene 2] TTZ van Uw hof. Als gezegd: ter terechtzitting van het Hof van 11 juli Zij verdacht haar partner, haar steun en toe- voor een beoordeling van de betrouwbaar- 2013 gehandhaafde verzoek de deskundige verlaat ervan dat hij vreemd zou gaan met heid van de verklaringen van getuige [betrok- prof. dr. R.A.R. Bullens te horen, overeenkom- [betrokkene 1]. [betrokkene 2] voelde zich kene 2] is specifieke deskundigheid vereist, stig art. 418, eerste lid, Sv jo. art. 288, eerste onder druk gezet door de politie: “Ze waren een en ander gelet op de bijzondere omstan- lid onder c, Sv, het criterium van het verdedi- onaardig en zeiden lelijke dingen. Ze waren digheden als hiervoor reeds genoemd. De gingsbelang te worden gehanteerd. Vgl. ook heel boos.” Het verzoek om benoeming van verzochte deskundige beschikt over de ver- HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496 r.o. Bullens als getuige-deskundige werd door Uw eiste deskundigheid, zoals blijkt uit aange- 2.42. Rechtbank afgewezen. Voorzover bij de afwij- hecht stuk afkomstig van www.ruudbullens. 12. Gelet op het citaat in de toelichting op zing heeft meegespeeld de opmerking van de nl. Tenslotte verzoekt cl uw hof om hetgeen het eerste (en tweede) middel richt de klacht OvJ dat “te ver (gaat) om een getuige aan een namens hem m.b.t. getuige-deskundige Bul- zich tegen de afwijzing van het verzoek ter dergelijk proces te onderwerpen” is wellicht lens naar voren werd gebracht tijdens de zit- terechtzitting. ’s Hofs motivering van de enige verduidelijking op zijn plaats. Bullens ting van Uw hof d.d. 21/02/2013 als alhier afwijzing van het verzoek prof. dr. R.A.R. Bul- analyseert het dossier en neemt kennis van herhaald en ingelast te beschouwen.’ lens als deskundige te horen, zoals hierboven eventuele opnamen van verhoren voorzover Het hof heeft het verzoek ter terechtzitting opgenomen onder 8, houdt in dat het Hof beschikbaar. Het onderzoek vormt geen enke- van 11 juli 2013 afgewezen. gelet op art. 316 Sv het noodzaakcriterium van toepassing acht. In het licht van hetgeen le belasting voor een getuige. Aan de hand van de beschikbare informatie wijst Bullens Hoge Raad, onder meer: hierboven onder 11 is opgemerkt is dat ech- op feiten en omstandigheden die van belang 3.3. Het Hof heeft het door de raadsman bij ter niet de juiste maatstaf. Het eerste middel zijn voor een oordeel over de betrouwbaar- appelschriftuur en nadien ter terechtzitting is derhalve terecht voorgesteld. heid van een getuigenverklaring. Bullens herhaalde verzoek klaarblijkelijk opgevat 11. Het tweede middel klaagt erover dat het pleegt in zijn rapportages argumenten pro – niet als een verzoek tot het doen oproepen Hof ‘het verzoek van de verdediging om en contra te noemen die in gedragsweten- van de getuige-deskundige, maar - als een oproeping van een deskundige heeft verwor- schappelijk opzicht geacht worden betrek- verzoek dat ertoe strekt de deskundige Bul- pen op gronden die deze verwerping niet king te hebben op de betrouwbaarheid van lens een ‘onderzoek’ te laten instellen naar de kunnen dragen, althans de afwijzing van het getuigenverklaringen.” Bij schriftuur houden- betrouwbaarheid van de verklaringen van de verzoek onbegrijpelijk, althans ontoereikend, de grieven tegen het vonnis van de recht- getuige [betrokkene 2]. Die uitleg is, in het althans onvoldoende heeft gemotiveerd.’. De bank werd wederom verzocht om een licht van de bewoordingen waarin dit ver- motivering houdt naast het onjuiste criteri- betrouwbaarheidsonderzoek door genoemde zoek is gesteld, niet onbegrijpelijk. Het door um niets anders in dan dat de verdediging in getuige-deskundige. Het criterium van het de raadsman gedane verzoek is een verzoek de gelegenheid wordt gesteld om al hetgeen verdedigingsbelang is dan ook van toepas- aan de rechter als bedoeld in art. 328 in ver- in te brengen wat zij in het belang van de sing. De verdediging persisteert bij het ver- binding met art. 330 Sv om gebruik te maken verdediging acht kan inbrengen. Dat maakt zoek. Gelet op de persoon van de getuige, de van de in art. 316, eerste lid, Sv omschreven dat die motivering ook niet enig aankno- omstandigheden waarin zij zich ten tijde van bevoegdheid. Maatstaf bij de beoordeling van pingspunt bevat om te begrijpen dat een ver- de verhoren bevond en de wijze waarop de dergelijke verzoeken is of de noodzaak van dedigingsbelang ontbreekt. Vgl. HR 1 juli verhoren (m.n. het politieverhoor) hebben hetgeen wordt verzocht, is gebleken. Het Hof 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496 r.o. 2.76. Dat plaatsgevonden, is een betrouwbaarheidson- heeft bij zijn beslissingen tot afwijzing van klemt te meer nu de door de deskundige op derzoek geïndiceerd. De genoemde bijzonde- voornoemd verzoek dus de juiste maatstaf betrouwbaarheid te toetsen verklaring van re omstandigheden brengen met zich mee toegepast. In aanmerking genomen voorts de getuige [betrokkene 2] als bewijsmiddel 6 dat specifieke deskundigheid is vereist om dat in de motivering van de afwijzingen in het bestreden arrest is gebruikt en dat een oordeel te kunnen geven omtrent de besloten ligt dat het Hof zich voldoende bewijsmiddel op onderdelen zelfstandig betrouwbaarheid van de verklaringen van ingelicht achtte, is zijn beslissing ook zonder inhoud geeft aan de rol van verdachte. getuige [betrokkene 2]. Er kan slechts worden nadere motivering niet onbegrijpelijk. 12. Dat na afwijzing van het verzoek ter zit- afgezien van een betrouwbaarheidsonder- 3.4. Beide middelen falen. ting het criterium voor afwijzing van het herhaalde verzoek in het bestreden arrest de zoek, indien de verklaringen van [betrokkene 2] bij de politie en bij de RC van het bewijs A-G Vegter, onder meer: gebleken noodzaak terecht als criterium is worden uitgesloten. Slechts in dat geval is de 11. Namens verdachte is op 7 september gebruikt, maakt het voorgaande niet anders. verdediging door de afwijzing van het ver- 2012 hoger beroep ingesteld tegen het von- Die noodzaak wordt in het arrest ook niet zoek redelijkerwijs niet in haar belangen nis van de Rechtbank van 5 september 2012. zodanig toegelicht dat daarin alsnog enig geschaad. Daarbij dient nog te worden ver- Bij appelschriftuur van 12 september 2012 aanknopingspunt valt te lezen om te begrij- meld dat de verklaringen van getuige heeft de raadsman van de verdachte gemoti- pen dat (ook) een verdedigingsbelang ont- [betrokkene 2] een prominente plaats inne- veerd verzocht prof. dr. R.A.R. Bullens, kli- breekt. men in de bewijsconstructie. Immers, uit nisch psycholoog, als deskundige op te roe- 13. De middelen slagen. Ambtshalve heb ik geen van de andere gebezigde bewijsmidde- pen. De opgave van de verzochte deskundige geen gronden aangetroffen die tot vernieti- len kan rechtstreeks volgen dat cl concrete is derhalve overeenkomstig art. 410, eerste ging van de bestreden uitspraak zouden wetenschap heeft gehad van de plannen van lid, Sv – binnen 14 dagen na het instellen behoren te leiden. medeverdachte [betrokkene 1] en dat er dus van het hoger beroep – tijdig gedaan. Nu de 14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van sprake was van een nauwe en bewuste deskundige prof. dr. R.A.R. Bullens niet reeds, de bestreden uitspraak en terugwijzing van 3010 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 Rechtspraak de zaak naar het Hof, teneinde deze op het oordeling ingestelde cassatieberoep is bij 1. (…) bestaande beroep opnieuw te berechten en arrest van de Hoge Raad van 18 februari Ingevolge artikel 11.45, eerste lid, [van de Wet af te doen. 2014, nr. 13/02464, niet-ontvankelijk ver- milieubeheer] zijn de geluidproductiepla- klaard. Daardoor is het arrest van het Hof fonds voor de wegen of spoorwegen, bedoeld onherroepelijk geworden. Het middel kan in artikel 11.44, de over de door de minister daarom niet tot cassatie leiden. aangewezen referentieperiode door hem 2170 berekende heersende geluidproducties op de daartoe door hem aangegeven referentiepun- 18 november 2014, nr. 12/05934 (Mrs. A.J.A van Dorst, J. de Hullu en V. van Raad van State ten, vermeerderd met 1,5 dB. den Brink) Deze rubriek wordt verzorgd door (…) (Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, mr. B. Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries 4. De minister betoogt dat de rechtbank, door strekkende tot verwerping; adv. mr. J.S. Nan, werkzaam bij de directie bestuursrechtspraak te overwegen dat met het in beroep bestre- Dordrecht) van de Raad van State. Volledige versies den besluit ten onrechte de werkruimte van ECLI:NL:HR:2014:3293 van deze uitspraken zijn te vinden op 1,5 dB, die is vervat in artikel 11.45 van de www.raadvanstate.nl. Wet milieubeheer, wordt benut voor een toename van de geluidproductie en die ruimte (Sv art. 359) Strafmotivering: het is niet toegestaan de 2171 niet structureel mag worden gebruikt, een norm heeft gehanteerd die geen grondslag vindt in deze wet. (…) motivering van de oplegging van een gevangenisstraf mede te doen steunen op 29 oktober 2014, nr. 201311526/1/A3 4.1. Zoals de rechtbank heeft overwogen, een wegens een andere strafbaar feit uitge- (Mrs. Van Kreveld, Kramer, Van de Gronden) volgt uit het akoestisch onderzoek van 20 sproken veroordeling die nog niet onher- ECLI:NL:RVS:2014:3877 november 2012 dat als gevolg van de verhoging van de maximumsnelheid van 80 km/h roepelijk is. Wijziging maximumsnelheid A13. Recht- naar 100 km/h langs de A13 in 2012 en in Hoge Raad, onder meer: bank uitgegaan van onjuiste uitleg geluids- 2015 op alle referentiepunten de geluidpro- 2.1. Het middel klaagt over de strafmotive- norm Wet milieubeheer. ductie valt binnen de zogenoemde werkruimte van 1,5 dB en dat in 2012 op bepaal- ring. 2.2. De verdachte is ter zake van ‘opzettelijk (Wm art. 11:22, 11:45; Besluit geluid milieu- de referentiepunten die werkruimte tot op handelen in strijd met een in artikel 3 onder beheer art. 29) 0,1 dB zou worden benut. 4.2. Uit artikel 11.45, eerste lid, van de Wet B van de Opiumwet gegeven verbod’ en ‘diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen Uitspraak op het hoger beroep van: de Minis- milieubeheer volgt dat geluidproductiepla- goed onder zijn bereik heeft gebracht door ter van Infrastructuur en Milieu, appellant, fonds worden vastgesteld doordat de minis- middel van verbreking’ veroordeeld tot een vs. de uitspraak van Rechtbank Rotterdam ter de heersende geluidproducties in een gevangenisstraf van acht weken. De strafop- van 21 november 2013 in de zaken nrs. door hem aangewezen referentieperiode op legging is onder meer als volgt gemotiveerd: 13/343, 13/116 en 13/2280 in het geding tus- de daartoe door hem aangegeven referentie- ‘Ten aanzien van de persoon van verdachte sen: 1. (…) de gemeente Rotterdam (…), 2. de punten berekent en de uitkomsten met 1,5 heeft het hof in het bijzonder gelet op: vereniging Vereniging Milieudefensie (…) en dB verhoogt. Slechts in de memorie van toe- - de omstandigheid dat hij blijkens een hem 3. de vereniging Vereniging tegen Milieube- lichting (Kamerstukken II 2009/10, 32252, 3, betreffend uittreksel uit de Justitiële Docu- derf in en om het Nieuwe Waterweggebied p. 24-26) wordt die 1,5 dB als ‘werkruimte’ mentatie d.d. 18 oktober 2012, eerder door (…) en de stichting Stichting Gezond Over- aangeduid, in de wet zelf niet. Uit artikel een strafrechter is veroordeeld (...)’ schie (…) en de minister. 11.45, eerste lid, noch uit de memorie van 2.3. Het door het Hof genoemde uittreksel (...) toelichting volgt dat de verhoging met 1,5 dB slechts tijdelijk mag zijn en niet het gevolg uit de Justitiële Documentatie van 18 oktober 2012 vermeldt een veroordeling tot een Bij besluit van 26 juni 2012 heeft de minis- mag zijn van verhoging van de maximum- gevangenisstraf van vijf jaren door de Recht- ter, (…) een maximumsnelheid ingesteld van snelheid. In de memorie van toelichting bank Breda bij vonnis van 21 juli 2011, welke 100 km/h (…) op de A13 (…). wordt uiteengezet waarom het nodig is veroordeling ten tijde van het bestreden Bij besluit van 26 november 2012 heeft de geacht in die verhoging met 1,5 dB als werk- arrest niet onherroepelijk was. Aan het mid- minister (…) daartegen gemaakte bezwaren ruimte te voorzien. Maar daaruit vloeit niet del - dat hierover terecht klaagt - is evenwel ongegrond verklaard. voort dat de verhoging met 1,5 dB slechts het belang komen te ontvallen. Dat berust op Bij uitspraak van 21 november 2013 heeft de mag worden benut voor de in de memorie het volgende. Voormelde straf is door de rechtbank (…) daartegen ingestelde beroepen van toelichting vermelde gevallen. Rechtbank opgelegd ter zake van 1. ‘medeple- gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, (…) Ook uit andere wettelijke bepalingen volgt gen van poging tot moord’ alsmede 2. ‘dief- en bepaald dat de minister binnen 12 weken niet dat de verhoging van de berekende heer- stal door twee of meer personen’ en ‘mede- na verzending van de uitspraak een nieuw sende geluidproducties met 1,5 dB slechts plegen van mishandeling’. Tegen deze besluit op die bezwaren dient te nemen met tijdelijk mag zijn en niet het gevolg mag zijn veroordeling is door de verdachte hoger inachtneming van de uitspraak. (…) van verhoging van de maximumsnelheid. Uit beroep ingesteld. Het Gerechtshof ’s-Herto- De minister heeft in navolging van de uit- artikel 11.22, vierde lid, volgt dat in het ver- genbosch heeft hem - met vernietiging van spraak van de rechtbank bij besluit van 24 slag over de geluidproductieplafonds in ieder genoemd vonnis - bij arrest van 7 mei 2013 februari 2014 opnieuw op de (…) gemaakte geval moet worden vermeld op welk weg- of ter zake van voormelde feiten wederom ver- bezwaren beslist en het besluit van 26 juni baanvak de berekende geluidproductie op 0,5 oordeeld tot een gevangenisstraf van vijf 2012 herroepen. dB of minder onder het geldende geluidpro- jaren. Het door de verdachte tegen deze ver- (…) ductieplafond ligt. Uit artikel 29, tweede lid, NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3011 Rechtspraak van het Besluit geluid milieubeheer volgt 2013 en de uitspraak van 21 februari 2014 geweest als wel voorafgaand aan de Markt- verder dat in dat geval in het verslag een in zaak nr. 12/194 in het geding tussen: verordening was getoetst en dat echte stand- prognose moet worden opgenomen van het [wederpartij] en het college. werkers daardoor een grotere kans zouden jaar waarin het geluidproductieplafond volle- (…) hebben gehad om in aanmerking te komen voor een standplaats. Het is echter niet vast dig zal zijn benut. In het derde lid is daarop bepaald dat in het verslag dat de prognose 2. [wederpartij] heeft zich ingeschreven voor te stellen dat [wederpartij] bij een loting met bevat of in het daaropvolgende verslag wordt de maandelijkse loting voor toelating tot een een kleinere groep standwerkers alle door opgenomen op welke wijze de beheerder standwerkersplaats op de Utrechtse markten hem aangevraagde plaatsen toegewezen zou voornemens is te voorkomen dat het geluid- Vredenburg en Zamenhofdreef met het arti- krijgen. De loting vond namelijk geautomati- productieplafond zal worden overschreden, kel meubelolie. [wederpartij] heeft herhaalde- seerd plaats zonder rekening te houden met indien blijkt dat het geluidproductieplafond lijk aan deze loting deelgenomen. (…) Het de uitslag van eerdere lotingen. Daardoor volledig benut zal zijn voor de laatste dag college heeft bij besluit van 5 oktober 2009 vond per loting een objectieve toewijzing van het vijfde kalenderjaar na het jaar van [wederpartij] geen standwerkersplaats toege- met onafhankelijke kansen plaats. Gelet daar- toezending van het verslag. Uit de memorie wezen voor de maand november 2009. Bij op is het mogelijk dat, ook als wel vooraf- van toelichting (p. 24-27) blijkt dat deze ver- besluit van 2 november 2009 heeft het colle- gaande toetsing had plaatsgevonden, aan plichtingen slechts bedoeld zijn als signaal ge [wederpartij] geen standwerkersplaats als [wederpartij] geen standwerkersplaatsen zou- om de beheerder ervan bewust te maken dat toegewezen voor de maand december 2009. den zijn toegewezen. Bovendien is [wederpar- het geluidproductieplafond op een bepaald De door [wederpartij] hiertegen gemaakte tij] enkele keren gewaarschuwd dat hij niet weggedeelte zal worden overschreden en bezwaren zijn bij besluit van 25 november voldeed aan de definitie van standwerker, hem te verplichten na te denken over maat- 2009 ongegrond verklaard, waarna [weder- aldus het college. regelen waarmee die overschrijding wordt partij] beroep bij de rechtbank heeft inge- (…) voorkomen. steld. (…) 8. Het college betoogt primair dat de recht- De minister betoogt derhalve terecht dat het 3. De rechtbank heeft bij uitspraak van 7 juli bank heeft miskend dat (…) causaal verband oordeel van de rechtbank, dat de 1,5 dB zoge- 2011 het beroep van [wederpartij] gegrond ontbreekt tussen de gestelde schade en de noemde werkruimte slechts tijdelijk mag verklaard, het besluit van 25 november 2009 onrechtmatige besluiten. (…) worden gebruikt en niet mag worden vernietigd en bepaald dat het college geen (…) gebruikt voor het nemen van een verkeersbe- nieuw besluit over de toewijzing in het verle- 8.2. (…) Naar het oordeel van de Afdeling sluit als thans in geding, berust op een den hoefde te nemen. Daartoe heeft zij over- heeft de rechtbank terecht overwogen dat onjuiste uitleg van de Wet milieubeheer. wogen dat het Standwerkersreglement tot aannemelijk is dat [wederpartij], als het colle- (…) doel heeft dat de daartoe aangewezen plaat- ge wel vooraf had getoetst of de inschrijvers 6. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 is sen op de Utrechtse markten alleen door als standwerkers konden worden aange- overwogen, is het hoger beroep gegrond nu standwerkers worden ingenomen. Eerst merkt, een aanmerkelijk grotere kans zou de uitspraak van de rechtbank wat betreft nadat een inschrijver is ingeloot en zijn hebben gehad te worden ingeloot. Ter zitting het oordeel over de zogenaamde werkruimte standwerkersplaats heeft ingenomen, toetst bij de Afdeling heeft het college dit desge- op een onjuiste uitleg van de wet berust. Nu het college of de ingelotene voldoet aan de in vraagd bevestigd. Derhalve staat de schade de uitspraak voor het overige niet langer de definitie van standwerker opgenomen ele- die [wederpartij] stelt te hebben geleden, te wordt aangevochten, is er geen aanleiding menten. Indien alsdan blijkt dat deze daar- weten de waarde van een verlies van een tot gehele of gedeeltelijke vernietiging daar- aan niet voldoet, wordt hij niet toegelaten tot kans op inloten en inkomensverwerving, dan van. de volgende loting. Hierdoor is het mogelijk ook in zodanig verband met de onrechtmati- (…) dat door de loting een standwerkersplaats ge lotingsbesluiten, dat tenminste een wordt toegewezen aan iemand die achteraf gedeelte van de mogelijke inkomensderving blijkt geen standwerker te zijn. Het besluit als een gevolg van de onrechtmatige beslui- van 25 november 2009 is daarom in strijd ten aan het college moet worden toegere- met de Marktverordening en het Standwer- kend. De rechtbank is derhalve terecht tot 5 november 2014, nr. 201403012/1/A3 kersreglement, aldus de rechtbank. Tegen het oordeel gekomen dat met het verlies van (Mrs. Van Kreveld, Vermeulen, Michiels) deze uitspraak is geen hoger beroep inge- deze kans op inkomensverwerving het cau- ECLI:NL:RVS:2014:3988 steld. saal verband is gegeven. Het betoog faalt. 4. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft (…) 2172 Onrechtmatige loting door B&W voor toela- [wederpartij] bij brief van 28 oktober 2011 ting tot standwerkersplaats op markten. het college verzocht (…) de schade als gevolg Ten minste een deel van mogelijke inkom- van deze onrechtmatige besluiten te vergoe- stenderving in verband met kleinere kans den. op inloting moet als gevolg van lotingsbe- 5. (…) Het college heeft (…) het verzoek om 12 november 2014, nr. 201406757/1/A3 sluiten aan B&W worden toegerekend. vergoeding van schade als gevolg van de (Mrs. Slump, Lubberdink, Vermeulen) onder 4 bedoelde onrechtmatige besluiten ECLI:NL:RVS:2014:4117 2173 (Marktverordening Utrecht 2009; afgewezen. Daaraan heeft het college ten Standwerkersreglement Utrecht 2009) grondslag gelegd dat er onvoldoende causaal Burgemeester mag bij besluit omtrent eve- verband bestaat tussen de door [wederpartij] nementenvergunning voor Sinterklaasin- Uitspraak op het hoger beroep van: het colle- gestelde schade in de vorm van omzetder- tocht niet beoordelen of Zwarte Piet in ge van burgemeester en wethouders van ving en de onrechtmatige besluiten. Welis- strijd is met artikel 8 EVRM en artikel 1 Utrecht, appellant, vs. de tussenuitspraak waar is aannemelijk dat de groep standwer- Grondwet. Ondanks twijfels over belang- van Rechtbank Midden-Nederland van 5 juli kers waaruit geloot wordt, kleiner zou zijn hebbendheid appellanten ziet Afdeling aan- 3012 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 Rechtspraak leiding om rechtmatigheid vergunningver- een volgende intocht, en dat de eisers die de het EVRM en artikel 1 van de Grondwet. De lening te beoordelen. afgegeven vergunning hebben aangevochten mogelijke schending van die bepalingen zich dan ongetwijfeld zullen hebben georga- vloeit niet rechtstreeks voort uit de verlening (EVRM art. 8; Gw art. 1; Awb art. 1:2; APV niseerd in een of meer rechtspersonen die, van de evenementenvergunning door de bur- Amsterdam) gelet op artikel 1:2, derde lid van de Awb, en gemeester, maar kan slechts worden bewerk- de bestendige jurisprudentie van de Afdeling stelligd door het handelen van de organisato- Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. de daarover, wel als belanghebbenden zullen ren of uitvoerders van het evenement. burgemeester van Amsterdam, 2. [de Stich- moeten worden aangemerkt, zodat deze zelf- Toetsing door lokale autoriteiten aan die ting Pietengilde en anderen], 3. [appellant de kwestie alsdan aan de bestuursrechter bepalingen in een zodanig geval zou boven- sub 3A en anderen], vs. de uitspraak van voorgelegd zal kunnen worden zonder dat de dien niet sporen met het Nederlandse grond- Rechtbank Amsterdam van 3 juli 2014 in ontvankelijkheidsvraag nog aan de orde is. wettelijk stelsel, waaruit volgt dat lokale zaak nr. 13/6350 in het geding tussen: (…) autoriteiten aan de uitoefening van hun [appellant sub 3A en anderen] en de burge- 15. De rechtbank heeft ten onrechte geoor- bevoegdheden geen inhoudelijke beoorde- meester. deeld dat de burgemeester bij zijn beoorde- ling van de gebezigde uitingen ten grondslag (…) ling van de aanvraag om een evenementen- mogen leggen. De vraag of de figuur van vergunning voor de intocht van Sinterklaas ‘Zwarte Piet’ daadwerkelijk in strijd is met 5. (…) Naar het oordeel van de Afdeling kan moest betrekken of de verlening van die ver- grond- of verdragsrechten kan niettemin aan betwijfeld worden of de Stichting Pietengilde gunning, vanwege het - door de aanwezig- een rechter worden voorgelegd, via een civie- kan worden aangemerkt als belanghebbende, heid van de figuur van ‘Zwarte Piet’ - moge- le procedure of in het kader van een straf- nu zij eerst op 30 juli 2014 is opgericht en lijk stigmatiserende en discriminatoire rechtelijke procedure. derhalve nadat de burgemeester zijn besluit karakter van de intocht, strijd zou opleveren Dit betekent dat de burgemeester niet van 30 oktober 2013 had genomen en nadat met artikel 8 van het EVRM. bevoegd is de vraag te beantwoorden of de de rechtbank uitspraak had gedaan. Evenzeer De burgemeester mag zijn openbare orde- figuur van ‘Zwarte Piet’ bij de vergunde is voor twijfel vatbaar of [degenen], die geza- bevoegdheden immers alleen gebruiken in intocht een schending van artikel 8 van het menlijk met de Stichting Pietengilde hoger het kader van de openbare orde, waarmee EVRM of artikel 1 van de Grondwet oplevert. beroep hebben ingesteld, als belanghebben- gedoeld wordt op het ordelijk verloop van Hieruit volgt dat ook de Afdeling bestuurs- den kunnen worden aangemerkt. Weliswaar het gemeenschapsleven ter plaatse. De in de rechtspraak die vraag niet mag en dus niet hebben zij te kennen gegeven de figuur van APV opgenomen gronden om een evenemen- zal beantwoorden, hoe onbevredigend dit ‘Zwarte Piet’ te hebben vertolkt en dat te wil- tenvergunning te kunnen weigeren houden voor partijen ook moge zijn. len blijven doen, maar dat betekent op zich- alle verband met ‘openbare orde’ en ‘veilig- (…) zelf nog niet dat daarmee op voorhand dui- heid’. Nu de reikwijdte van het begrip ‘open- delijk is dat zij een voldoende objectief, bare orde’ beperkt is en geen betrekking actueel, eigen en persoonlijk belang hebben heeft op de inhoud van eventuele uitingen, Centrale Raad van Beroep dat hen in voldoende mate onderscheidt van valt onder de bevoegdheid van de burge- Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J. vele anderen die de figuur van ‘Zwarte Piet’ meester tot handhaving van de openbare van der Ham, vice-president van de Centrale willen behouden en vertolken. orde en het toezicht op openbare samenkom- Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd Voorts kan naar het oordeel van de Afdeling sten en vermakelijkheden niet het voorko- Wetenschappelijk bureau van de Centrale ook betwijfeld worden of de door de recht- men van stigmatisering, ongelijke behande- Raad van Beroep. bank ontvankelijk geachte eisers, (…) als ling of discriminatie. De belangen die de belanghebbenden kunnen worden aange- door [appellant sub 3A] en anderen aange- merkt, nu evenmin op voorhand duidelijk is haalde grond- en verdragsrechten beogen te dat zij zich in voldoende mate onderscheiden beschermen zijn derhalve niet zo nauw ver- van vele anderen die menen dat Zwarte Piet weven met de belangen die deze weigerings- 19 november 2014, nr. 13/1862 TW, geen onderdeel zou mogen vormen van de gronden beogen te beschermen, dat de bur- (Mrs. Van den Hurk, Rottier, Greebe) Sinterklaasintocht. gemeester in het kader van de handhaving ECLI:NL:CRVB:2014:3806 In deze zaak hebben de navolgende omstan- van de openbare orde met die belangen reke- digheden tezamen de Afdeling evenwel doen ning diende te houden. Bestuurlijke boete. Boeterapport onderdeel besluiten de rechtmatigheid van de verle- In gevallen waarin de toepassing van een van voornemenbrief. Functiescheiding tus- ning van de evenementenvergunning voor bevoegdheid een schending van een een sen opsteller voornemenbrief en beslisser de Sinterklaasintocht in Amsterdam in 2013 ieder verbindende verdragsbepaling oplevert, tot oplegger boete. te beoordelen. Ten eerste stelt de Afdeling dient dat onder omstandigheden gevolgen te vast dat deze zaak een zaaksoverstijgend hebben voor de toepassing van die bevoegd- maatschappelijk en juridisch belang heeft, heid op grond van het nationale recht. Een waaronder het belang van eenduidige toe- dergelijke situatie doet zich hier echter niet Overwegingen passing van wet- en regelgeving door bestuur voor. De evenementenvergunning bevat 3.1. Appellant is in hoger beroep opgekomen en rechter. (…) Voorts is van belang dat alle slechts de toestemming een evenement te tegen de vernietiging van het bestreden partijen ter zitting desgevraagd te kennen organiseren in de openbare ruimte en geen besluit voor zover dat ziet op de periode van hebben gegeven in deze zaak een oordeel te toestemming aan derden, in dit geval de 1 juli 2009 tot 1 september 2011. Hij heeft wensen als hiervoor aangegeven. Ten slotte is organisatoren of uitvoerders van het evene- betoogd dat een boeterapport vormvrij is en van belang dat de Stichting Pietengilde, gelet ment, om daarbij inbreuk te maken op de de brief van 10 oktober 2011 voldoet aan de op haar statutaire doelstelling, zonder meer rechten die [appellant sub 3A] en anderen eisen die op grond van artikel 5:48, tweede belanghebbende zal zijn bij een besluit over stellen te hebben op basis van artikel 8 van lid, van de Awb aan een boeterapport worden 2174 (Awb art. 5:48, 5:53, 10:3) NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3013 Rechtspraak gesteld. Voorts heeft het UWV bestreden dat 4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat in u geen gebruik wilt maken van de mogelijk- het voornemen tot boeteoplegging in deze het onderhavige geval sprake is geweest van heid om te reageren. (…)’ zaak door dezelfde medewerker van het UWV een overtreding waarvoor een bestuurlijke 4.5. Appellant heeft ter zitting uiteengezet is opgesteld als de medewerker die het boete kon worden opgelegd van meer dan dat in situaties waarin zijn medewerkers bij besluit tot boeteoplegging heeft opgesteld. € 340, zodat de in artikel 5:53 van de Awb raadpleging van de systemen kunnen vast- De medewerker die over het besluit tot boe- beschreven, zogenoemde ‘verzwaarde’ proce- stellen dat de inlichtingenplicht is geschon- teoplegging beslist, beoordeelt op basis van dure van toepassing was. Dat betekende dat den en met betrekking tot de niet gemelde het dossier en de reactie van betrokkene of op appellant de verplichting rustte om van gegevens en de duur van de schending geen er, gelet op de feiten en omstandigheden van de door betrokkene gepleegde overtreding nader onderzoek nodig is, een opdracht aan het geval, sprake is van verwijtbaarheid en, een rapport als bedoeld in artikel 5:48, eerste een inspecteur van de afdeling handhaving indien door betrokkene aangevoerd, ook of er lid, van de Awb op te maken en om betrokke- om een zogenoemd rapport werknemersfrau- sprake is van een dringende reden om af te ne in de gelegenheid te stellen, met inacht- de op te stellen doorgaans achterwege zal zien van boeteoplegging. Pas in deze fase kan neming van de daarvoor in artikel 5:50 van blijven. Er wordt dan volstaan met het opne- volgens het UWV een definitieve beoordeling de Awb gegeven regeling, haar zienswijze men van de voor oplegging van een boete plaatsvinden, omdat dan pas de zienswijze naar voren te brengen op het voornemen verzamelde gegevens in een brief als aange- van betrokkene bij de beoordeling kan plaats- van appellant om haar een boete op te leg- haald in 4.4. vinden. Dan vindt de uiteindelijke toets aan gen. 4.6. Appellant wordt gevolgd in zijn opvatting het evenredigheidsbeginsel in volle omvang 4.4. De brief van 10 oktober 2011, die als dat een op grond van artikel 5:53, eerste en plaats. Ten slotte heeft het UWV betoogd dat onderwerp heeft ‘voornemen om een boete tweede lid, van de Awb verplicht boeterapport in het geval van betrokkene niet is gehan- op te leggen’, luidt, voor zover voor de beoor- onderdeel kan zijn van een door appellant deld in strijd met de artikelen 5:50, eerste lid, deling in hoger beroep van belang, als volgt: aan een (vermeende) overtreder te verzenden aanhef en onder a, en 5:51, eerste lid, van de ‘(…) Uw partner ontving een WAO-uitkering brief. De wetgever heeft aan de vorm van het Awb. met toeslag. Bij de bepaling van de hoogte rapport geen eisen gesteld, zodat appellant 3.2. Betrokkene heeft in haar verweerschrift van de toeslag is rekening gehouden met het ervoor kan kiezen het opmaken van een een nadere toelichting gegeven op haar per- feit dat u partners bent. Daarom zijn ook op afzonderlijk schriftelijk stuk als het in artikel soonlijke omstandigheden en die van haar u de voorschriften van de Toeslagenwet van 5:48, eerste lid, van de Awb bedoelde rapport echtgenoot. toepassing. van de overtreding achterwege te laten. In 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Op 7 oktober 2011 hebben wij telefonisch artikel 5:48, tweede lid, van de Awb zijn met 4.1. Voor een weergave van de toepasselijke contact met u opgenomen over de inhoud betrekking tot de inhoud van een rapport, wettelijke bepalingen wordt verwezen naar van deze brief. ook als dit onderdeel uitmaakt van een aan de overwegingen 8 tot en met 12 van de aan- Zolang uw partner recht heeft op een uitke- een overtreder gerichte brief, wel eisen opge- gevallen uitspraak. Toegevoegd wordt dat op ring met toeslag bent u verplicht om direct nomen. Deze eisen volgen uit de functie die grond van artikel 10:3, vierde lid, van de Awb aan UWV uit eigen beweging alle feiten en/of een boeterapport heeft, namelijk aan de over- mandaat van de bevoegdheid tot het opleg- omstandigheden mee te delen, waarvan het treder duidelijk maken wat het bestuursor- gen van een bestuurlijke boete niet wordt u redelijkerwijs duidelijk is dat deze van gaan hem verwijt, zodat hij weet tegen welke verleend aan degene die van de overtreding invloed kunnen zijn op het recht, de hoogte beschuldiging hij zich moet verweren. een rapport of proces-verbaal heeft opge- of de duur van de uitkering. Deze verplich- 4.7. De brief van 10 oktober 2011 maakt vol- maakt, indien artikel 5:53 van de Awb van ting bent u niet nagekomen omdat u uw ver- doende duidelijk dat appellant betrokkene toepassing is. Het op 1 juli 2009 in werking diensten sinds 1 mei 2006 niet spontaan en aanmerkt als overtreder en haar het verwijt getreden artikel IV, eerste lid, van de Vierde binnen 7 dagen heeft gemeld. Wij hebben maakt dat zij het voorschrift heeft overtre- tranche Awb luidt als volgt: Indien een daarom het voornemen u een boete op te den dat zij als echtgenoot van de ontvanger bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens leggen. van een uitkering op grond van de TW aan een overtreding die plaatsvond voor het tijd- Op grond van de wet zijn wij verplicht om appellant onverwijld en uit eigen beweging stip van inwerkingtreding van deze wet, blijft een boete op te leggen als wordt vastgesteld alle feiten en omstandigheden moet meede- het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van dat u niet aan de mededelingsverplichting len waarvan haar redelijkerwijs duidelijk toepassing. heeft voldaan. moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op 4.2. Aan betrokkene is schending van de Wij zijn van plan u een boete op te leggen het recht op toeslag of de hoogte van het inlichtingenplicht verweten in een periode van € 2 210. De hoogte van de boete wordt bedrag dat door appellant aan toeslag aan de die zowel voor 1 juli 2009 ligt als daarna. De als volgt bepaald: echtgenoot van betrokkene wordt betaald. artikelen 14a tot en met 14g van de TW, zoals Het bruto-bedrag waarover de boete wordt Voor een adequate verdediging tegen het ver- deze tot 1 juli 2009 golden, bevatten met berekend is € 22 060,74. De boete wordt vast- wijt dat de inlichtingenplicht is geschonden betrekking tot de procedure van boeteopleg- gesteld op 10% van dit bedrag. Het bedrag is niet noodzakelijk dat appellant het overtre- ging een aantal eigen regels. Met ingang van wordt per € 10 naar boven afgerond. In uw den wetsartikel met name noemt. Volstaan 1 juli 2009 zijn onder meer de procedurele situatie levert dit een basis-boetebedrag op kan worden met een omschrijving van het voorschriften in de TW vervallen en is de van € 2 210. (…) overtreden voorschrift zoals appellant heeft procedure van boeteoplegging bepaald door Voordat de boete definitief wordt opgelegd opgenomen in de brief van 10 oktober 2011. de in Afdeling 5.4.2 van de Awb neergelegde heeft u de mogelijkheid om telefonisch of 4.8. Op grond van artikel 5:48, tweede lid, regels. Appellant was ten tijde van de boe- schriftelijk te reageren op de voorgenomen aanhef en onder b, van de Awb bevat een teoplegging aan betrokkene gehouden toe- boete-oplegging. Ook bestaat de mogelijk- boeterapport zo nodig (onder meer) een aan- passing te geven aan de met de artikelen heid tot een persoonlijk gesprek. (…) duiding van het tijdstip waarop de overtre- 5:48 tot en met 5:53 van de Awb gegeven Als wij voor 24 oktober 2011 geen reactie van ding is geconstateerd. In een geval als van voorschriften. u hebben ontvangen, gaan wij er vanuit dat betrokkene, waarin sprake is van een vanaf 3014 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 Rechtspraak de aanvang van de werkzaamheden voortdu- 4.10. Het verzuim met betrekking tot het niet van de boete zou hebben gehandeld in strijd rende verplichting om opgave te doen van vermelden van de einddatum van de overtre- met de artikelen 5:50, eerste lid, aanhef en (een wijziging van) daaruit genoten inkom- ding in de brief van 10 oktober 2011 is for- onder a, en 5:51, eerste lid, van de Awb. Met sten, moet dit vereiste zo worden uitgelegd meel van aard. Er is geen aanleiding om aan de brief van 10 oktober 2011 heeft appellant dat appellant is gehouden melding te maken dit gebrek consequenties voor het bestreden het boeterapport gecombineerd met de uit- van de periode waarin als gevolg van schen- besluit te verbinden. De periode waarover nodiging aan betrokkene om telefonisch of ding van de inlichtingenplicht onverschul- betrokkene overtreding van de inlichtingen- schriftelijk op de voorgenomen boeteopleg- digd aan uitkering is betaald. Dat betekent plicht wordt verweten was al bekend en ging te reageren. Betrokkene heeft met een dat bij een voortdurende overtreding als hier betrokkene is door het onvermeld laten van brief van 26 oktober 2011 haar zienswijze aan de orde niet kan worden volstaan met de einddatum van de overtreding niet gegeven. Het besluit van 28 oktober 2011, dat het in een boeterapport, al dan niet in de geschaad in haar verdediging. In dat verband ervan blijk geeft dat appellant kennis heeft vorm van een brief, vermelden van het is van belang dat een medewerker van appel- genomen van de op die dag ontvangen brief moment waarop de schending van de inlich- lant voorafgaand aan de verzending van de van betrokkene, is ruimschoots binnen de tingenplicht is aangevangen, maar ook moet brief van 10 oktober 2011 op 7 oktober 2011 termijn van artikel 5:51, eerste lid, van de worden vermeld het moment waarop de telefonisch met betrokkene en haar echtge- Awb genomen. overtreding van de inlichtingenplicht is noot over de intrekking en terugvordering geëindigd. Het boeterapport mag bij de van de TW-uitkering en over de boete-aan- belanghebbende die ervan wordt beschuldigd zegging heeft gesproken. Daarbij is verder een met een strafrechtelijke sanctie bedreig- van belang dat aan de echtgenoot van de overtreding te hebben begaan, geen enke- betrokkene bij besluit van 7 oktober 2011 al 24 november 2014, nr. 13/646 MAW le twijfel laten bestaan over welke overtre- was kenbaar gemaakt dat het terugvorde- (Mrs. Kraan, Bangma, Van Brussel) ding die belanghebbende volgens het UWV ringsbedrag van € 22 060,74 betrekking had ECLI:NL:CRVB:2014:3762 precies heeft begaan en wat het UWV ten op de periode van 1 mei 2006 tot en met 31 aanzien van de overtreder heeft vastgesteld. augustus 2011. Uit de brief van betrokkene De Minister van Defensie mag geen onder- Aangezien appellant een overtreder zoveel van 26 oktober 2011 blijkt ten slotte dat het scheid op basis van de woonsituatie van de informatie moet verstrekken dat hij in staat haar precies duidelijk is geweest welke over- militair maken bij de tegemoetkoming in is zich adequaat tegen de beschuldiging te treding appellant haar voorhield en waarte- de reiskosten voor niet-dagelijks reizen. Dit verweren, is de gehele door appellant aange- gen zij zich moest verdedigen. onderscheid is in strijd met art. 26 IVBPR nomen periode van de overtreding van 4.11. Vervolgens moet worden onderzocht of en art. 1 Gw. belang. De hoogte van de boete is immers de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat gerelateerd aan het bedrag dat als gevolg van aan de boeteoplegging, voor zover de boete (IVBPR art. 26; IVBPR art. 26; Verplaatsings- de overtreding van de inlichtingenplicht betrekking heeft op de overtreding vanaf 1 kostenbesluit militairen) onverschuldigd is betaald. juli 2009, de andere door haar genoemde 4.9. Volgens appellant is, zoals blijkt uit de gebreken kleven. In dit verband is het volgen- brief van 10 oktober 2011, de overtreding de van belang. aangevangen zeven dagen na de start van de 4.12. Betrokkene heeft in beroep terecht erop Overwegingen werkzaamheden van betrokkene als huishou- gewezen dat uit artikel 10:3, vierde lid, van de 4.1.1. Op grond van artikel 1, eerste lid, aan- delijke hulp op 1 mei 2006. Daarmee is de Awb voortvloeit dat de medewerker van hef en onder h, van het VKBM, wordt onder begindatum gegeven van de periode waarin appellant aan wie mandaat is verleend tot ‘eigen huishouding’ verstaan: het zelfstandig betrokkene de inlichtingenplicht heeft het opleggen van een boete niet dezelfde kan bewonen van woonruimte, anders dan bij de geschonden. Uit de brief van 10 oktober 2011 zijn als degene die van de overtreding een eigen, stief- of pleegouders van de militair of valt niet af te leiden tot welke datum de over- rapport of proces-verbaal heeft opgemaakt. van zijn echtgenote, voorzien van eigen meu- treding heeft voortgeduurd. Bij de stukken Appellant heeft aan deze zogenoemde func- bilair en stoffering. die appellant op verzoek van de Raad heeft tiescheiding uitvoering gegeven. De brief van 4.1.2. Ingevolge artikel 20, aanhef en onder a, verstrekt, bevindt zich een berekening van 10 oktober 2011, bevattende het boeterap- van het VKBM heeft de militair aanspraak op het in de brief genoemde benadelingsbedrag port, is opgesteld en ondertekend door A. een tegemoetkoming in de kosten van het van € 22 060,74. Uit die berekening, die een Smit, handhavingsdeskundige van appellant. niet dagelijks reizen over de afstand tussen bijlage is geweest bij het besluit van appel- Het besluit van 28 oktober 2011, waarbij aan de woning en de plaats van tewerkstelling, lant om dit bedrag aan onverschuldigde TW- betrokkene de boete is opgelegd, is opgesteld indien hij een eigen huishouding voert en uitkering van de echtgenoot van betrokkene door T.J. Klok-Timmermans, een andere hand- niet dagelijks reist, van vier maal per periode terug te vorderen, volgt dat in de visie van havingsdeskundige werkzaam bij appellant. van vier weken, indien de plaats van tewerk- appellant van een overtreding van de inlich- Onjuist is dus het oordeel van de rechtbank stelling in Nederland, België of Duitsland en tingenplicht sprake is geweest tot 1 septem- dat rapport en boetebeslissing van dezelfde de woning in Nederland, België of Duitsland ber 2011, de datum met ingang waarvan de medewerker afkomstig zijn. Dat de opsteller is gelegen. betaling van de TW-uitkering aan de echtge- van de brief van 10 oktober 2011 en de boe- 4.1.3. Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef noot van betrokkene was gestaakt op grond teoplegger onder dezelfde functiebenaming en onder b, van de Regeling huisvesting en van via de Belastingdienst verkregen en bij werkzaam zijn op een afdeling handhaving voeding militairen (Regeling) is van het beta- de werkgever van betrokkene geverifieerde van appellant, is onvoldoende om te oordelen len van de bijdrage voor huisvesting en voe- gegevens. Deze einddatum van de overtre- dat appellant de door de wetgever voorge- ding vrijgesteld de militair die niet dagelijks ding had deel moeten uitmaken van de brief schreven functiescheiding heeft genegeerd. reist tussen de plaats van tewerkstelling en van 10 oktober 2011, nu die brief volgens 4.13. De rechtbank wordt evenmin gevolgd in zijn woning voor de periode dat aanspraak appellant als boeterapport heeft te gelden. haar oordeel dat appellant bij het opleggen bestaat op een tegemoetkoming in de kosten 2175 (….) NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3015 Rechtspraak van het reizen, bedoeld in artikel 20 van het vaardiging meer vormt voor deze ongelijke ten toepassing? VKBM. behandeling. 5.7. In de zaak van betrokkene is sprake van 4.1.4. De in artikel 20 van het VKBM neerge- 4.2.4. De minister heeft er nog op gewezen toepassing door het UWV van ‘more strin- legde aanspraak op een tegemoetkoming in dat - zoals ook de rechtbank van belang heeft gent criminal laws’, op overtredingen die van- de reiskosten bij niet dagelijks reizen, geldt geacht - de keuze om de aanspraak op de uit het Nederlandse sociaal zekerheidsrecht uitsluitend voor militairen die een eigen tegemoetkoming afhankelijk te maken van bezien als ‘continuing offences’ (voortduren- huishouding voeren. Voor de militair die het voeren van een eigen huishouding, tot de overtredingen) moeten worden gekwalifi- geen eigen huishouding voert geldt op grond stand is gekomen na overleg en instemming ceerd zoals gedefinieerd in de rechtspraak van artikel 21, aanhef en onder a, van het met de vakcentrales. Deze totstandkoming over artikel 7, eerste lid, van het EVRM VKBM, een aanspraak op een tegemoetko- doet echter niet af aan het oordeel dat geen (EHRM 17 september 2009, Scoppola vs. Ita- ming in de reiskosten, die beperkt is tot een- rechtvaardiging bestaat voor de ongelijkheid lie, nr. 10249/03, r.o. 109; 27 februari 2001, maal per twee weken. De vrijstelling van in behandeling. Ook de omstandigheid dat Ecer en Zeyrek v. Turkije, nr. 29295/95 en betaling van een bijdrage voor huisvesting reeds geruime tijd met de vakcentrales wordt 29363, r.o. 33 e.v.; Rohlena, r.o. 32). Het nu en voeding is afhankelijk van de in artikel 20 onderhandeld over aanpassing van de regels, geldende Boetebesluit socialezekerheidswet- VKBM neergelegde aanspraak. kan aan dit oordeel niet afdoen. ten neemt immers de in artikel 27a, eerste 4.2.1. Het geding in hoger beroep spitst zich 4.3. Gelet op hetgeen onder 4.2.2 tot en met en vijfde lid, van de WW neergelegde boete- toe op de vraag of het verschil in tegemoet- 4.2.3 is overwogen, oordeelt de Raad dat de in maxima (100% van of, bij recidive, 150% van koming in de reiskosten, al naar gelang de artikel 20 VKBM neergelegde eis van het voe- het benadelingsbedrag) tot uitgangspunt. woonsituatie, een verboden ongelijke behan- ren van een eigen huishouding wegens strijd Toepassing van dat uitgangspunt zou er in deling vormt als bedoeld in artikel 26 van met artikel 26 IVBPR en artikel 1 van de situaties, waarin de overtreding is begonnen het Internationaal Verdrag inzake burger- Grondwet buiten toepassing moet worden voor 1 januari 2013 en geëindigd is na 31 rechten en politieke rechten (IVBPR) en arti- gelaten. De minister had artikel 20 van de januari 2013, toe leiden dat het bruto bedrag kel 1 van de Grondwet. De minister heeft VKBM in zoverre niet aan de bestreden aan onverschuldigd betaalde uitkering van zich op het standpunt gesteld dat voldoende besluiten ten grondslag mogen leggen. voor 1 januari 2013 mede aan de op te leg- rechtvaardiging bestaat voor deze ongelijke 4.4. Dit betekent dat de hoger beroepen sla- gen boete ten grondslag wordt gelegd. Het behandeling. gen en de aangevallen uitspraken voor ver- onverkort hanteren van de op 1 januari 2013 4.2.2. De minister heeft gewezen op de zoge- nietiging in aanmerking komen. De overige (waar het de Beleidsregel boete werknemer noemde besparingsdoelstelling, namelijk dat beroepsgronden kunnen daarom buiten 2013 betreft: op 10 december 2013 met een militair zonder eigen huishouding min- bespreking blijven. Doende wat de rechtbank terugwerkende kracht tot 1 januari 2013) in der behoefte heeft om naar huis te reizen. zou behoren te doen, zal de Raad het beroep werking getreden bepalingen over de hoogte Hierin ziet de Raad geen redelijke en objec- tegen de bestreden besluiten gegrond verkla- van de boete betekent voor deze overtreders tieve rechtvaardiging voor het genoemde ver- ren en die besluiten vernietigen. De Raad ziet dat een veel zwaarder sanctiestelsel op hun schil, aangezien reiskosten worden gemaakt vervolgens aanleiding om zelf in de zaak te handelen en nalaten van voor 1 januari 2013 ongeacht de woonsituatie. Militairen die om voorzien en te bepalen dat appellanten aan- wordt toegepast. Het UWV heeft zich beroe- andere redenen dan het voeren van een spraak hebben op tegemoetkoming in de pen op het arrest Rohlena. Dat arrest betreft eigen huishouding naar huis reizen, komen reiskosten op de voet van artikel 20, aanhef een situatie waarin het mishandelen van de door dit verschil in behandeling niet in aan- en onder a, van het VKBM voor de periode partner voor een wetswijziging en het (voort- merking voor de tegemoetkoming bedoeld in van 15 juni 2012 (de datum van het verlaten gezette) mishandelen van de partner na die artikel 20 VKBM en voor de daaraan gekop- van de oude woning) tot 18 juli 2013 (de wetswijziging onder de door die wetswijzi- pelde vrijstellingen bedoeld in artikel 12, eer- datum van het betrekken van de nieuwbouw- ging geschapen nieuwe delictsomschrijving ste lid, aanhef en onder b van de Regeling. woning). (huiselijk geweld) zijn gebracht, waarop één (ondeelbare) sanctie is gesteld. Bij het nieuwe 4.2.3. Namens de minister is voorts naar voren gebracht dat het onderscheid historisch verklaarbaar is, vanuit het destijds alge- 2176 delict huiselijk geweld hoort volgens het Tsjechische recht een hogere gevangenisstraf dan bij geweldpleging. Anders dan in de zaak meen bestaande verschil tussen oudere militairen met een eigen gezinshuishouding, die 24 november 2014, nr. 14/1949 WW Rohlena, die op 9 september 2013 overigens vaker van de kazerne naar huis reisden dan (Mrs. Van den Hurk, Rottier, Lenos) is verwezen naar de Grote Kamer van het jongere militairen zonder gezin. Daarbij is ECLI:NL:CRVB:2014:3754 EHRM, is het handelen of nalaten in strijd met de inlichtingenverplichting verricht vóór desgevraagd ter zitting van de Raad erkend dat dit onderscheid niet meer goed aansluit Overgangsrecht Wet aanscherping handha- de wijziging van de regelgeving niet nodig bij de huidige situatie, waarin ook bij militai- ving en sanctiebeleid SZW-regelgeving. om tot een straf- en beboetbaar feit na de ren zonder eigen (gezins)huishouding meer Geen wettelijk gefixeerde boete. Uitgangs- wijziging van de regelgeving - in dit geval per en meer behoefte bestaat om naar huis te punten bij beoordeling evenredigheid van 1 januari 2013 - te komen. Het handelen of reizen, ongeacht of dit een eigen huishou- de bestuurlijke boete. nalaten in strijd met de inlichtingenverplichting voor en na 1 januari 2013 kan - los van ding betreft in de zin van het VKBM. De verschillen zijn ook in zoverre kleiner geworden, (WW art. 27a; Boetebesluit socialezekerheids- elkaar - bestraft worden met een boete naar dat onder de eigen huishouding steeds meer wetten; Awb art. 5:46) het dan geldende sanctieregime. Het toepassen van het zwaardere sanctiestelsel zoals eenpersoonshuishoudens zijn gaan vallen. De Raad is van oordeel dat de hier bedoelde (….) dat geldt na 1 januari 2013 op handelen of nalaten verricht voor 1 januari 2013 is in die veranderingen in woon- en leefsituatie en in reisgedrag dermate ingrijpend zijn, dat de Overwegingen situatie in strijd met artikel 7, eerste lid, historische achtergrond thans geen recht- Artikel XXV, tweede lid, Wet aanscherping bui- tweede zin, van het EVRM en artikel 15, eer- 3016 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 Rechtspraak ste lid, tweede zin, van het IVBPR. UWV verkeerde toen de voornemenbrief aan niet alleen uit de toen geldende wettekst 5.8. De in artikel XXV, tweede lid, van de Wet betrokkene werd verzonden. De juistheid van maar ook uit de geschiedenis van de tot- aanscherping getroffen ‘inkeerregeling’ leidt de door de werkgevers over betrokkene aan standkoming van de Vierde tranche Awb. De niet tot een ander oordeel. Uit de parlemen- het UWV verstrekte informatie is bovendien memorie van toelichting vermeldt hierover: taire stukken blijkt dat deze regeling is niet betwist. Deze beroepsgrond van betrok- ‘Artikel 5.4.1.7 Awb ziet op de hoogte van de bedoeld als een stimulans voor de overtreder kene slaagt dus niet. op te leggen bestuurlijke boete. Er zijn twee om gedurende een maand na invoering van Wettelijk vastgestelde boete? mogelijkheden: het zwaardere boeteregime een afweging te 6.3. Voor de beoordeling van de hoogte van - de wet geeft het maximumbedrag aan van maken en door het beëindigen van de over- de boete moet eerst worden vastgesteld of de op te leggen bestuurlijke boete, of treding te profiteren van het gunstiger oude onder oud en nieuw recht al dan niet sprake - de wet geeft een vast bedrag aan. boeteregime (Kamerstukken II 2011/12, is van een wettelijk vastgestelde boete. Arti- De wet geeft het maximumbedrag aan 33207, 3, p. 58). Dat doet er evenwel niet aan kel 5:46 van de Awb bepaalt hierover: Bepalingen die een maximum bedrag geven, af dat in gevallen die niet onder deze over- 2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete hoeven uiteraard niet te worden gewijzigd. gangsregeling vallen, het zwaardere sanctie- bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt Voorbeeld: artikel 27a, eerste lid, Werkloos- stelsel zoals dat geldt na 1 januari 2013 op het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af heidswet handelen of nalaten verricht voor 1 januari op de ernst van de overtreding en de mate (…) 2013 wordt toegepast. Deze regeling is daar- waarin deze aan de overtreder kan worden Indien een maximumbedrag is gegeven, om niet voldoende om de strijd met de inter- verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij moet het bestuursorgaan in overeenstem- nationale bepalingen genoemd in 5.6 op te zo nodig rekening met de omstandigheden ming met artikel 5.4.1.7, tweede lid voor elke heffen. waaronder de overtreding is gepleegd. overtreding de hoogte van de boete vaststel- 5.9. Conclusie is dat artikel XXV, tweede lid, 3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete len op basis van het evenredigheidsbeginsel. van de Wet aanscherping, voor zover dat arti- bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt De hoogte van de boete moet dan worden kel er toe leidt dat een handelen of nalaten het bestuursorgaan niettemin een lagere afgestemd op de ernst van de overtreding en wegens strijd met de inlichtingenverplich- bestuurlijke boete op indien de overtreder de mate waarin zij aan de overtreder kan ting voor 1 januari 2013 met het strengere aannemelijk maakt dat de vastgestelde worden verweten. Zo nodig moet rekening boeteregime, zoals dat geldt vanaf 1 januari bestuurlijke boete wegens bijzondere worden gehouden met de omstandigheden 2013, wordt bestraft, buiten toepassing moet omstandigheden te hoog is. waaronder de overtreding is gepleegd.’ worden gelaten. In het licht van deze conclu- In de memorie van toelichting is over het (Kamerstukken II 2006/07, 31124, 3, p. 37). sie behoeft hetgeen het UWV overigens op derde lid onder meer opgemerkt: 6.6. Uit de geschiedenis van de totstandko- dit punt heeft aangevoerd geen bespreking ‘Het derde lid ziet op de situatie waarin de ming van de Wet aanscherping blijkt niet dat meer. Het oude wettelijk uitgangspunt: 10% wet voor iedere overtreding exact voor- de wetgever in sociale zekerheidszaken van van het benadelingsbedrag en ook de oude schrijft hoe hoog de bestuurlijke boete moet het stelsel van een bij wettelijk voorschrift bepalingen over maximum- en minimum- zijn (…). In dat geval heeft de wetgever zelf de vastgelegd maximumbedrag heeft willen boetebedragen blijven dus van betekenis afweging gemaakt, welke boete voor een afstappen. De memorie van toelichting ver- voor de toetsing van de hoogte van op te leg- bepaalde overtreding als evenredig moet meldt hierover: gen boeten voor zover deze zien op handelen worden beschouwd. Bestuur en rechter heb- ‘UWV, SVB en gemeenten hebben op dit of nalaten in strijd met de inlichtingenver- ben dan in beginsel geen vrijheid meer om moment de wettelijke bevoegdheid om in plichting voor 1 januari 2013. Het hoger een andere boete op te leggen.’ (Kamerstuk- individuele gevallen de mate van verwijt- beroep van het UWV tegen de aangevallen ken II, 2003/04, 29702, 3, p. 142). baarheid (naast de ernst van de overtreding) uitspraak slaagt dus niet. 6.4. Uit de teksten van artikel 27a van de WW mee te wegen bij het vaststellen van de sanc- Nader besluit van voor en na 1 januari 2013 volgt niet dat tie. Het wetsvoorstel verandert dat niet. Het 6.1. Bestreden besluit 2 wordt, gelet op de er sprake is van een wettelijk vastgestelde bepalen van verminderde verwijtbaarheid artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet boete. In beide teksten gaat het om een ten gebeurt op grond van beleidsregels en veror- bestuursrecht (Awb) mede in de beoordeling hoogste op te leggen bedrag. Over de hoogte deningen. […] Los van de verwijtbaarheid kan betrokken. De beroepsgronden van betrokke- van de bestuurlijke boete worden bij algeme- de overtreder in omstandigheden verkeren ne zien alleen op het buiten beschouwing ne maatregel van bestuur nadere regels die het opleggen van de zwaarste sanctie laten van zijn verklaring over de problemen gesteld. Zowel uit de oude als uit de nieuwe onredelijk en onbillijk maken. (…) met de website van het Uwv wegens het niet tekst van dat artikel volgt dat een lager boe- Prudentie en professionaliteit van het beoor- in de voornemenbrief geven van de cautie en tebedrag dan het wettelijk maximumbedrag delend orgaan vormen hierbij het kader van op de hoogte van de boete. kan worden opgelegd. Artikel 27a, achtste lid, de afwegingen. Het is vooral aan gemeenten 6.2. De stelling van betrokkene dat het UWV van de WW geeft het UWV bovendien vanaf en uitvoeringsorganen om hier goed mee om zichzelf een bewijsvoordeel heeft verschaft 1 januari 2013 een discretionaire bevoegd- te gaan. (…) wegens het niet geven van de cautie in de heid om de bestuurlijke boete te verlagen Waar het gaat om de verwijtbaarheid zullen voornemenbrief, wordt niet gevolgd. Die stel- indien sprake is van verminderde verwijt- criteria worden opgenomen die in ieder geval ling ziet er aan voorbij dat het bewijsmateri- baarheid. Deze discretionaire bevoegdheid is leiden tot verminderde verwijtbaarheid. Hier- aal dat het UWV heeft gebruikt, is gebaseerd in het nu geldende Boetebesluit socialeze- mee wordt ruimte gelaten voor de uitvoering op informatie, die onafhankelijk van de wil kerheidswetten niet beperkt. Daarin is alleen om in concrete situaties rekening te houden van betrokkene van zijn werkgevers is verkre- een drietal situaties genoemd waarin in met overige omstandigheden in het indivi- gen. Wat betrokkene in reactie op de voorne- ieder geval verminderde verwijtbaarheid duele geval die behoren te leiden tot een menbrief heeft verklaard, bevat geen infor- wordt aangenomen. lagere bestuurlijke boete als gevolg van ver- matie die het UWV in een gunstiger 6.5. Dat vóór 1 januari 2013 geen sprake was minderde verwijtbaarheid. Dit sluit aan bij bewijspositie heeft gebracht dan waarin het van een wettelijk vastgestelde boete blijkt de gangbare praktijk bij de uitvoering.’ NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3017 Rechtspraak (Kamerstukken II 2011/12, 33207, 3, p. 12, 13 Het bestuursorgaan kan omwille van de eerd als een verwijtbare overtreding van de en 33). rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vast- inlichtingenplicht die resulteert in onver- Voor zover in deze memorie van toelichting stellen en toepassen inzake het al dan niet schuldigde betaling van uitkering. De wetge- wordt verwezen naar in beleidsregels van opleggen van een boete en het bepalen van ver heeft daarbij tot uitgangspunt genomen: bestuursorganen vast te leggen regels over de hoogte daarvan. Bij de toepassing van dat ‘Fraude mag niet lonen: helemaal terugbeta- verminderde verwijtbaarheid en daaraan te beleid dient het bestuursorgaan in elk voor- len van onterechte uitkeringen’. Een verho- verbinden gevolgen voor de hoogte van de komend geval te beoordelen of die toepas- ging van bestuurlijke boeten in de sociale boete, zal deze wetgever daarmee geen wette- sing strookt met de zojuist genoemde eisen zekerheid is voorgesteld naar in beginsel 100 lijk vastgestelde boete kunnen hebben en, zo dat niet het geval is, de boete in aan- procent van het benadelingsbedrag. Redenge- beoogd. In zoverre het op te stellen beleidsre- vulling of in afwijking van dat beleid vast- vend voor de wetgever is geweest dat het des- gels betreft kan immers niet worden gezegd stellen op een bedrag dat passend en gebo- tijds bestaande sanctiestelsel ‘onvoldoende dat de hoogte van de boete bij wettelijk voor- den is. De rechter toetst zonder ontmoedigende werking heeft op de catego- schrift is vastgesteld. terughoudendheid of het besluit van het rie doelbewuste en calculerende fraudeurs’. 6.7. Uit 6.3 tot en met 6.6, in onderling ver- bestuursorgaan met betrekking tot de boete Volgens de wetgever moet echter ook worden band en samenhang bezien, volgt dat er geen voldoet aan deze eisen, en dus leidt tot een voorkomen dat de aanscherping van bestuur- toereikende basis is om te oordelen dat nu evenredige sanctie. Dat is niet anders wan- lijke boeten leidt tot een onbalans tussen wel sprake is van een wettelijk vastgestelde neer in hoger beroep het bestuursorgaan het bestuursrechtelijke en strafrechtelijke afdoe- boete. Dat betekent dat ook onder de werking standpunt heeft ingenomen dat de door de ning (Kamerstukken II 2011/12, 33207, p. 4, 5, van de Wet aanscherping op te leggen boetes rechtbank met toepassing van artikel 8:72a 6 en 13). op het terrein van de sociale zekerheid volle- van de Awb opgelegde boete geen evenredige 7.4. Het vanaf 1 januari 2013 in het sociale dig moeten worden getoetst met inachtne- boete is en de proportionaliteit van die boete zekerheidsrecht gecreëerde boeteregime ming van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb. ter beoordeling aan de hogerberoepsrechter vraagt om een indringender toets aan het Dat in de nota van toelichting bij het Besluit heeft voorgelegd. De hoogte van die boete evenredigheidsbeginsel, omdat de voor de aanscherping handhaving en sanctiebeleid ligt dan ter volle toetsing voor. Deze heeft hoogte van de boete aan het benadelingsbe- SZW-regelgeving bij artikel 2 van het Boete- dan zijn oordeel over de door de rechtbank drag te relateren percentages sterk zijn ver- besluit socialezekerheidswetten te lezen is opgelegde boete te vormen met inachtne- hoogd en per die datum het tot dan gelden- dat de bestuurlijke boete in beginsel op de ming van de voor hem aannemelijk gewor- de maximumboetebedrag van € 2 269 is hoogte van het benadelingsbedrag wordt den omstandigheden over de ernst van de vervallen. In dit verband is ook het volgende vastgesteld, dat de ernst van de overtreding overtreding, de mate waarin deze aan de van belang. hierbij aan dat bedrag is gerelateerd, en dat overtreder kan worden verweten en de 7.5. Voor strafrechtelijke beboeting van frau- artikel 5:46, tweede lid, van de Awb niet van omstandigheden waarin de overtreder op dat de met socialezekerheidsuitkeringen en toepassing is, leidt niet tot een ander oor- moment verkeert. Dat kan ertoe leiden dat -toeslagen op grond van artikel 227a of arti- deel. Die interpretatie van de lagere wetgever met toepassing van de artikelen 8:69, tweede kel 227b van het Wetboek van Strafrecht is is niet te rijmen met de in 6.6 weergegeven en derde lid, 8:72a en 8:113, eerste lid, van de het kunnen aantonen van opzet essentieel. toelichting. Die wetgever heeft klaarblijkelijk Awb de boete anders wordt vastgesteld dan Het opzettelijk niet naar waarheid gegevens met artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit de rechtbank heeft gedaan. Hierbij moet nog verstrekken of het opzettelijk nalaten tijdig socialezekerheidswetten willen bepalen dat worden aangetekend dat het opleggen van gegevens te verstrekken wordt als misdrijf het aspect ernst van de overtreding van de een hogere boete aan de belanghebbende gekwalificeerd en met veel zwaardere straf- inlichtingenverplichting voortaan een boete dan bij primair boetebesluit of bij beslissing fen bedreigd dan wanneer het gaat om over- van 100% van het benadelingsbedrag en, bij op bezwaar door het bestuursorgaan is vast- tredingen die strafbaar zijn gesteld in artikel recidive, 150% van dat bedrag rechtvaardigt. gesteld, wegens het verbod van reformatio in 447c of artikel 447d van het Wetboek van Door echter met artikel 27, achtste lid, van de peius niet mogelijk is, tenzij, zoals in de WW, Strafrecht (verstrekken van onware gegevens WW in combinatie met artikel 2a van het een bevoegdheid om van dat verbod ten voor uitkering of nalaten tijdig gegevens te Boetebesluit socialezekerheidswetten nadele van de werknemer af te wijken is toe- verstrekken). Daarvoor geldt het vereiste van bestuursorganen wel beleidsvrijheid te laten gekend. opzet niet. Voor de genoemde opzetdelicten om het aspect verwijtbaarheid nader in 7.2. Uit de in 7.1 genoemde uitspraak blijkt is bestraffing mogelijk met een geldboete beleidsregels te regelen, kan immers niet dat het éénmalig niet opzettelijk doen van van de vijfde categorie en voor de andere worden gezegd dat de wet voor een overtre- een onjuiste opgave, in combinatie met delicten is dat een geldboete van de derde ding van de inlichtingenverplichting ‘exact onder andere het niet adequaat door het categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, voorschrijft hoe hoog de bestuurlijke boete UWV reageren op wel verstrekte gegevens, van het Wetboek van Strafrecht. moet zijn’. factoren waren die van invloed zijn geweest 7.6. Bij bestuursrechtelijke beboeting van Evenredigheid: algemeen op de hoogte van de door de Raad in die zaak fraude met toeslagen in het kader van inko- 7.1. Bij de beoordeling van de evenredigheid vastgestelde boete. In latere uitspraken heeft mensafhankelijke regelingen wordt onder- van de boete wordt voorop gesteld dat vol- de Raad tot uitdrukking gebracht dat aspec- scheid gemaakt tussen verzuimen en vergrij- gens vaste rechtspraak (zie onder meer CRvB ten als duur van de overtreding, omvang en pen. Volgens de artikelen 40 en 41 van de 27 mei 2010, ECLI:NL:CRVB: 2010:BM5914) aard van niet gemelde werkzaamheden of Algemene wet inkomensafhankelijke regelin- het bestuursorgaan de hoogte van de boete inkomsten, eerste overtreding of recidive, gen wordt inlichtingenverzuim bestraft tot moet afstemmen op de ernst van de overtre- alsmede persoonlijke omstandigheden waar- een in artikel 40, eerste lid, van die wet ding en de mate waarin deze aan de overtre- onder de draagkracht van de overtreder, daar- genoemd maximumbedrag. Bij opzet of gro- der kan worden verweten en daarbij zo nodig op ook van invloed kunnen zijn. ve schuld wordt het niet, onjuist of onvolle- rekening moet houden met de omstandighe- 7.3. De wetgever heeft bij de Wet aanscher- dig verstrekken van gegevens of inlichtingen den waaronder de overtreding is gepleegd. ping het begrip uitkeringsfraude gedefini- bestraft met een boete van ten hoogste 100 3018 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 Rechtspraak procent van het bedrag dat van de belang- tus 2014. Als in plaats van strafvervolging verplichting in die periode dan in beginsel hebbende in verband met dat verzuim is of een bestuurlijke boete wordt opgelegd, kan zou moeten vastgesteld op een kwart van zou zijn teruggevorderd, mits de Belasting- het UWV geen hogere boete opleggen dan de € 6 741,11, dus € 1 685,27. dienst/Toeslagen de aanwezigheid van opzet maximale geldboete die de strafrechter op 8.4. De bedragen van € 313,75 en € 1.685,27 of grove schuld stelt en bewijst. Bij recidive is grond van artikel 23, vierde lid, van het Wet- samen genomen en afgerond op een veel- dat 150 procent van het daar bedoelde boek van Strafrecht zou hebben kunnen voud van € 10 resulteren in een totaal bedrag. In het fiscale boeterecht worden de opleggen. bedrag van € 2 000. begrippen opzet en grove schuld niet anders 7.9. Voor de vraag of een boete in verband De in dit geding aan de Raad gebleken ver- uitgelegd dan in het strafrecht. met de draagkracht van de overtreder moet wijtbaarheid van betrokkene, de omstandig- 7.7. Gelet op wat in 7.3 tot en met 7.6 is over- worden gematigd wordt hier volstaan met te heden waaronder hij zijn overtredingen heeft wogen ligt het in de rede om alleen ten aan- verwijzen naar de rechtsoverwegingen 3.4.1 begaan en zijn persoonlijke omstandigheden zien van overtreders, aan wie vanaf 1 januari tot en met 3.4.3 van het arrest van de Hoge geven geen aanleiding om van een lager 2013 opzettelijk handelen of opzettelijk nala- Raad van 28 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:685 bedrag dan € 2 000 uit te gaan. Wat de ten in strijd met de inlichtingenverplichting en, voor zover van toepassing, naar de in 5.5 omstandigheden betreft waaronder die over- kan worden verweten, 100% van het benade- vermelde bestendige gedragslijn van het tredingen zijn begaan is van belang dat lingsbedrag in artikel 2 van Boetebesluit UWV van 10 december 2013 over verlaging betrokkene ter zitting nadrukkelijk heeft socialezekerheidswetten als uitgangspunt te van de boete wegens financiële omstandig- gewezen op de informatie vermeld op de nemen bij de afstemming op het aspect van heden. door hem geraadpleegde webpagina ‘Uw per- de verwijtbaarheid. Alleen indien opzet kan Wat is in dit geval een evenredige sanctie? soonlijke omgeving bij UWV: BekijkSVSpecifi- worden aangetoond is er sprake van een zo 8.1. Vooraf moet worden vastgesteld wat de catie’ over zijn loongegevens en dienstver- zware verwijtbaarheid, dat deze in het kader voor de boeteoplegging in aanmerking te banden. Die informatie kan tot geen verdere van de evenredigheidstoets het opleggen van nemen bedragen zijn die vóór en vanaf 1 actie van betrokkene aanleiding hebben gege- het maximumbedrag in beginsel zou kunnen januari 2013 onverschuldigd aan uitkering ven in verband met de zinsnede ‘Kloppen de rechtvaardigen. Is er geen sprake van opzet zijn betaald. Over de periode van 1 augustus gegevens? Dan hoeft u verder niets te doen’ maar wel van grove schuld bij overtreders, 2012 tot en met 31 december 2012 gaat het toen betrokkene constateerde dat die gege- dan is de verwijtbaarheid minder groot en is om een bedrag van € 6 275. Gelet op het in vens al op die webpagina van het UWV ston- 75% van dat bedrag een passend uitgangs- 4.3 weergegeven standpunt van het UWV is den vermeld. Anderzijds gaat het om vier punt. Is er geen sprake van opzet en ook niet vanaf 1 januari 2013 voor de boeteoplegging urenwijzigingen die onverwijld aan het UWV van grove schuld, dan is 50% van het benade- alleen nog van belang wat tot en met 26 hadden moeten worden gemeld. De informa- lingsbedrag een passend uitgangspunt bij de maart 2013 onverschuldigd aan uitkering is tie die betrokkene bij het toekenningsbesluit afstemming op het aspect verwijtbaarheid betaald. Dat is € 6 741,11. van 14 mei 2012 door het UWV is verstrekt van overtreders. In geval van recidive is 8.2. Het UWV heeft verminderde verwijtbaar- over de manier waarop hij via Mijn UWV wij- nuancering op het aspect van de verwijtbaar- heid aangenomen in verband met het uit zigingen in zijn situatie of in zijn inkomen heid evenzeer noodzakelijk. De dan verweten eigen beweging alsnog verstrekken van juiste meteen moest doorgeven, zijn niet voor mis- gedragingen zullen dan weer opnieuw op de informatie, voordat de overtreding van de verstand vatbaar. Betrokkene heeft deson- aanwezigheid van opzet of grove schuld bij inlichtingenverplichting is geconstateerd. Op danks pas op 22 november 2012 en in janua- de overtreder moeten worden beoordeeld. Bij grond van artikel 2, eerste lid, (oud) van het ri 2013 vergeefs geprobeerd het de afstemming op het aspect van verwijt- Boetebesluit sociale zekerheidswetten en wijzigingsformulier op Mijn UWV in te vul- baarheid zal ten slotte moeten worden artikel 6, eerste en tweede lid, aanhef en len en het verder daarbij gelaten. Betrokkene bezien of, en zo ja, op grond van een van de onder b, van de Beleidsregel boete werkne- heeft tot 27 maart 2013 geen nadere actie criteria genoemd in artikel 2a van het Boete- mer 2010, wordt de boete dan in beginsel ondernomen zelfs toen hij na raadpleging besluit socialezekerheidswetten of om een vastgesteld op 10% van € 3 137,50 (de helft van de betreffende webpagina te veel (vanaf andere reden sprake is van verminderde ver- van het basis boetebedrag van € 6 275). Dat 11 februari 2012: ten onrechte) WW-uitkering wijtbaarheid. Dan is de mate van verwijtbaar- is € 313,75 wegens overtreding van de inlich- bleef ontvangen. heid beperkt en 25% van het benadelingsbe- tingenverplichting tot 1 januari 2013. De 8.5. Conclusie uit 8.1 tot en met 8.4 is dan drag een passend uitgangspunt bij de noodzaak van een indringender toets (zie ook dat het hoger beroep van betrokkene afstemming op het aspect verwijtbaarheid. 7.4) doet zich hier nog niet gelden. slaagt voor zover de rechtbank het bedrag 7.8. Van de uitgangspunten, genoemd in 7.7 8.3. In verband met de overtreding van de van de boete niet zelf heeft vastgesteld en voor de afstemming op het aspect verwijt- inlichtingenverplichting in de periode van 1 het UWV opdracht heeft gegeven om met baarheid, moet worden afgeweken, indien de januari 2013 tot en met 26 maart 2013 geldt inachtneming van haar uitspraak het concre- omstandigheden van het geval dit nodig dat de artikelen 2, 2a, tweede lid, aanhef en te bedrag van de boete aan betrokkene mee maken. Zo zal het UWV bij voorbeeld op onder c, van het Boetebesluit socialezeker- te delen. Het beroep tegen bestreden besluit grond van artikel 5:46, vierde lid, van de Awb heidswetten en 6, onder 4, van de Beleidsre- 2 slaagt eveneens. Dat beroep zal gegrond geen boete kunnen opleggen bij een benade- gel boete werknemer 2013 van toepassing worden verklaard en bestreden besluit 2 zal lingsbedrag lager dan € 40 en bij een benade- zijn. Voor deze periode geldt bovendien dat wegens strijd met artikel 5:46, tweede lid, van lingsbedrag tussen € 40 en € 150 geen hoge- geen opzet of grove schuld is aangetoond. de Awb worden vernietigd. Met toepassing re boete kunnen opleggen dan Uit wat is overwogen in 7.7 en 8.1, in onder- van artikel 8:72a van de Awb zal een boete voorgeschreven in onderdeel 2 van de in 5.5 linge samenhang bezien, volgt dan dat de worden opgelegd van € 2 000 aangezien deze vermelde bestendige gedragslijn van 4 augus- boete voor overtreding van de inlichtingen- hier passend en geboden is. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3019 2177 Boeken Het Openbaar Ministerie verandert Dit boek bevat de preadviezen van 2014 voor de Nederlands-Vlaamse Vereniging voor Strafrecht. In de tweede helft van de jaren negentig van de twintigste eeuw werd duidelijk dat de Belgische strafrechtsbedeling te kampen had met een legitimiteitscrisis. Gezien de centrale positie die het in de strafrechtsbedeling inneemt, wekt het geen verwondering dat het openbaar ministerie in bijzondere mate werd getroffen door deze crisis. Die vaststelling vormt de basis voor twee decennia (geplande) hervormingen die niet alleen betrekking hebben op de interne organisatie en het functioneren van de onderscheiden geledingen van het openbaar ministerie, maar ook op de beleidsmatige en beheersmatige verhouding tussen dit orgaan en de minister van Justitie. Tevens werd de mogelijkheid voor het openbaar ministerie om strafzaken via een minnelijke schikking af te handelen drastisch uitgebreid. In het eerste preadvies (Van Daele) worden deze hervormingen grondig geanalyseerd. Hierbij wordt ook uitdrukkelijk aandacht besteed aan aspecten die tot nog toe in het hervormingsproces niet of nauwelijks aan de orde waren, zoals de afhandeling van strafzaken op het niveau van de politie, de verhouding tussen het openbaar ministerie en de onderzoeksrechter en de vraag in welke mate de vervolgingsbeslissing vatbaar dient te zijn voor een rechterlijke toetsing. Voor het (Nederlandse) OM zijn veranderingsprocessen geen vreemd verschijnsel. De ontwikkelingen die samenhangen met de herziening van de gerechtelijke kaart zijn nog niet volledig verwerkt, of nieuwe reorganisaties dienen zich aan. De overkoepelende kaders hiervoor zijn thans het ‘programma versterking prestaties strafrechtsketen’ en ‘OM2020’. Met het eerstgenoemde programma moet het functioneren van de gehele strafrechtspleging worden versneld en versterkt. De ZSM-werkwijze en de buitengerechtelijke afdoening van strafzaken door middel van een strafbeschikking zijn voor het OM de 3020 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 belangrijkste instrumenten waarmee de beoogde versnelling moet worden bereikt. In het beleidsplan ‘OM2020’ zijn de contouren geschetst voor de toekomstige organisatie van het OM. In het verband van ‘werkomgevingen’ zullen de verschillende categorieën strafbare feiten binnen het OM worden afgedaan. In het tweede preadvies (De Meijer en Simmelink) staan de actuele ontwikkelingen ten aanzien van de organisatie en de taken van het OM centraal. M.E. de Meijer, J.B.H.M. Simmelink, D. Van Daele Wolf Legal Publishers 2014, 290 p., € 39,95 ISBN 978 94 6240 161 7 De faillissementscurator als pseudo-ondernemer De voortzetting van de onderneming vanuit faillissementsrechtelijk en ondernemingsrechtelijk perspectief bezien De curator is bevoegd om een failliete onderneming gedurende een zekere tijd voort te zetten. Het onderzoek naar een mogelijke voortzetting is één van de eerste taken die de faillissementscurator onderneemt, aangezien de voortzetting bij uitstek het middel is om een groter boedelactief te verkrijgen of om de onderneming, ten behoeve van een doorstart, going concern te verkopen. De curator lijkt zich gedurende de voorzetting te gedragen als een ondernemer. Dat kan vergaande juridische consequenties hebben. In dit boek wordt ingegaan op de faillissementsrechtelijke en ondernemingsrechtelijke aspecten van de voortzetting. De auteur behandelt onder meer het algemene kader van de voortzetting, de instrumenten die de curator ten dienste staan om de onderneming voort te zetten (zoals de afkoelingsperiode, het boedelkrediet en het leerstuk van de wederkerige overeenkomsten) en het onderhanden werk, alsmede cessie- of verpandingsverboden die daarop betrekking kunnen hebben. De auteur gaat verder in op de positie die de curator binnen de vennootschap inneemt en de gevolgen die het faillissement heeft op de corporate governance binnen de vennootschap. Mr. Bob Rikkert Vijfentwintig jaar IVRK en de Nederlandse Rechter Beschouwingen over de toepassing van het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind in de Nederlandse Rechtspraak Vijfentwintig jaar geleden werd het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) unaniem door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen. Het IVRK is inmiddels door bijna alle staten van de wereld aanvaard en is niet meer weg te denken uit de nationale rechtspraktijk. Het wordt bij het maken en handhaven van regels door de wetgever en de uitvoerende macht toegepast en er wordt voor de rechter steeds vaker een beroep op gedaan. De in dit boek opgenomen artikelen gaan over de manier waarop de Nederlandse rechter het IVRK toepast. Aan bod komen onder meer de criteria voor doorwerking van het IVRK, de inconsistentie die de Nederlandse rechtspraak soms vertoont bij het toepassen van het IVRK en de invloed van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Europees Comité voor Sociale Rechten op de nationale rechtspraak over kinderrechten. Dit boek is geschreven voor praktijkjuristen en gevorderde studenten. Het beoogt een heldere momentopname van de praktische toepassing van het IVRK in Nederland te verschaffen. Gerrit Jan Pulles Wolf Legal Publishers 2014, 97 p., € 12,95 ISBN 978 94 6240 153 2 Krediet financiering van bedrijfsovernames In dit boek worden de juridische beginselen en regels met betrekking tot krediet financiering van bedrijfsovernames beschreven en uitgelegd. Er wordt ingegaan op de belangrijkste stadia van een financieringstransactie en het opstellen van een kredietovereenkomst. Onder meer wordt behandeld het vestigen van zekerheidsrechten, het vennootschappelijk belang van de kredietnemer en doel-overschrijding, vertegenwoordiging en volmacht, de actio pauliana alsook aspecten van internationaal privaatrecht. Mr. dr. Rik Mellenbergh Celsus juridische uitgeverij 2014, x + 136 p., € 29,50 Ars Aequi Libri 2014, 314 p., € 39,50 ISBN 978 90 8863 149 8 ISBN 978 90 6916 784 8 Tijdschriften 2178 Burgerlijk (proces)recht Juridisch up to Date Nr. 21, 20 november 2014 Mr. F.F.A. Smetsers Waar liggen de grenzen van de boekhoudplicht van artikel 2:10 lid 1 BW? – In art. 2:10 BW is de zogenaamde boekhoudplicht opgenomen. Op grond van dit artikel is het bestuur van een vennootschap verplicht om een deugdelijke administratie te voeren. De grenzen van deze plicht zijn echter niet duidelijk. Schr. bespreekt de eisen van de boekhoudplicht, de gevolgen van schending van deze plicht en gaat aan de hand van onder meer een recent arrest van de Hoge Raad (10 oktober 2014) nader in op de grenzen ervan. In zijn uitspraak van 10 oktober 2014 oordeelde de Hoge Raad dat de grenzen en eisen van de boekhoudplicht mede worden bepaald op basis van de specifieke omstandigheden (aard en omvang van de onderneming) en de werkzaamheden van de onderneming. Volgens schr. is met deze uitspraak duidelijk geworden dat bij het bepalen van de norm waaraan een boekhouding in een specifiek geval moet voldoen, gekeken moet worden naar het doel van het voeren van die boekhouding en de omvang van de onderneming. Dit betekent dat de reikwijdte van de boekhoudplicht per geval moet worden bepaald. Recht der Werkelijkheid 35e jrg. nr. 2, augustus 2014 M. Kunst Simulatie onder slachtoffers van schokkende gebeurtenissen. Een pleidooi voor onafhankelijk onderzoek naar de echtheid van psychische klachten in schadevergoedingsprocedures – In deze bijdrage staat schr. stil bij de mogelijkheid dat slachtoffers hun psychische klachten stimuleren om aanspraak te kunnen maken op enige vorm van schadevergoeding. Hierbij kunnen vier vormen worden onderscheiden: 1. Het compleet verzinnen van klachten, 2. Het gedeeltelijk verzinnen of overdrijven van klachten, 3. Het ten onrechte toeschrijven van reeds bestaande klachten aan een schokkende gebeurtenis, en 4. Het rapporteren van klachten die reeds over zijn. De kosten die met dergelijke frauduleuze gedragingen gepaard kunnen gaan, zijn enorm. Tijdschrift voor de Ondernemingsrecht Praktijk Nr. 7, november 2014 S. Brijs, R. Lindemans, M.W.F. Bosters Class actions: bespreking van de nieuwe Belgische wet en de implicaties hiervan voor Nederlandse partijen – (België) Recent is de Wet van 28 maart 2014 met betrekking tot de rechtsvordering tot collectief herstel ingevoerd. Hiermee is de wettelijke regeling van class actions een feit in de Belgische rechtsorde. De regeling volgt op de regeling op Europees niveau. Op 1 september 2014 is de regeling in werking getreden. In Nederland kan een collectieve actie worden ingesteld ex art. 3:305a BW en ook door een rechtsvordering ten behoeve van een groep via de Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade ex art. 7:907 BW en 1013 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (WCAM) kan een vaststellingsovereenkomst strekkende tot vergoeding van schade in een massaschadegeval verbindend worden verklaard. In België werd geopteerd om één geïntegreerde regelgeving uit te werken die toelaat dat de partijen hun geschil collectief schikken en vervolgens ook de schade collectief afwikkelen. De rechtbank biedt daarbij toezicht. In deze bijdrage wordt ingegaan op de opzet van de Belgische wet, het toepassingsgebied en de procedure. Ook wordt beschreven hoe Nederlandse partijen in Belgische class actions kunnen deelnemen. De Belgische wet kent ook de mogelijkheid om een akkoord te sluiten met een groepsvertegenwoordiger ter regeling van het geschil. M.A.J. Hartman Een onoverdraagbaarheidsbeding bindt in beginsel alleen contractspartijen. Maar maakt het een vordering tevens onverpandbaar? – Op 21 maart 2014 heeft de Hoge Raad het arrest Coface/Intergamma gewezen waarin is bepaald dat een onoverdraagbaarheidsbeding in beginsel alleen werkt tussen partijen en niet aan derden kan worden tegengeworpen, behoudens objectieve aanwijzigingen dat derdenwerking is overeengekomen. De uitspraak gaat verder op het arrest Oryx/Van Eesteren. Het onoverdraagbaarheidsbeding kan door partijen op twee verschillende manieren worden overeengekomen: met verbintenisrechtelijke werking of met goederenrechtelijke werking. In het geval het onoverdraagbaarheidsbeding verbintenisrechtelijke werking heeft, bindt het slechts contractspartijen en leidt schending van het beding slechts tot wanprestatie ex art. 6:74 BW jegens de contractuele partij. In het geval aan het beding goederenrechtelijke werking kan worden toegekend, kan het beding ook aan derden worden tegengeworpen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de bedoelingen van partijen bepalend zijn voor de vraag of een onoverdraagbaarheidsbeding goederenrechtelijke werking heeft. In beginsel heeft het beding slechts verbintenisrechtelijke werking, tenzij het voor derden kenbaar was dat partijen de bedoeling hadden goederenrechtelijke werking overeen te komen. Ten behoeve van de financieringspraktijk is het van belang dat in de algemene voorwaarden expliciet wordt opgenomen dat een goederenrechtelijk onoverdraagbaarheidsbeding niet in de weg staat aan de overdracht of verpanding van de vordering ten behoeve van de financiering van de onderneming. WPNR 145e jrg. nr. 7039, 15 november 2014 Mr. B.M. Katan Toerekening van kennis aan rechtspersonen: een vuistregel voor ‘standaardgevallen – Wanneer geldt de kennis van een functionaris als kennis van de rechtspersoon waar die functionaris voor werkt? Vaak volstaat het om de functie en betrokkenheid van de functionaris met de relevante kennis te beoordelen. Een weging van alle omstandigheden van het geval blijft in standaardgevallen achterwege. Mr. dr. M.M.G.B. van Drunen, mr. dr. E.E. Dijkhorst Levering en hypotheek: risico faillissement koper bij niet-inschrijven hypotheekakte op NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3021 Tijdschriften dezelfde dag als leveringsakte – Wie is gerechtigd tot de gelden op de kwaliteitsrekening als de hypotheekakte op een latere dag wordt ingeschreven dan de leveringsakte en de koper/hypotheekgever op die latere dag failleert? Schrs. zijn van mening dat na de totstandkoming van de overdracht de verkoper gerechtigd is tot de koopprijs. Mr. dr. J.G. Gräler Mede-eigendom, mandeligheid en erfdienstbaarheden: enkele notities over het Zwitserse zakenrecht – Het Zwitserse Zivilgesetzbuch is (onder andere) voor wat betreft het zakenrecht per 1 januari 2012 fors gewijzigd. Schr. onderwerpt een aantal van die wijzigingen met betrekking tot erfdienstbaarheden en medeeigendom aan een beschouwing. WPNR 145e jrg. nr. 7040, 22 november 2014 Prof. mr. A.I.M. van Mierlo Storm in de polder van herverpanding? – Door de meeste schrijvers wordt aangenomen dat een pandrecht op een vordering zich ook uitstrekt tot de accessoria van die vordering. Het Hof Den Bosch komt in een op 2 september 2014 in kort geding gewezen arrest tot een andersluidende mening. Prof. dr. S. Perrick Verdeling van een gemeenschappelijk goed gedurende de vereffening van de gemeenschap – Schr. besteedt in deze bijdrage aandacht aan de vraag of, en zo ja wanneer, de deelgenoten in een gemeenschap gedurende het tijdvak dat de gemeenschap (formeel) wordt vereffend overeenkomstig afd. 4.6.3 bevoegd zijn over te gaan tot een partiële verdeling van één of meer gemeenschappelijke goederen. Verdeling van een goed gedurende de vereffening van de gemeenschap is mogelijk met medewerking van de vereffenaars of machtiging van de kantonrechter. Erfgenamen/vereffenaars zijn niet tot medewerking bevoegd. Mr. A. van Meurs Een drag along: statutair, contractueel of een combinatie via de ‘drietrapsregeling’ op grond van art. 2:192 BW? (II, slot) – In dit tweede deel staat een alternatief voor een statutaire drag along 3022 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 centraal, aangeduid als ‘drietrapsregeling’. In deze bijdrage wordt een tussenvorm bezien: een combinatie van een statutaire en een contractuele regeling, waarbij met behulp van art. 2:192 BW een brug wordt geslagen tussen het vennootschapsrechtelijke en het contractuele circuit. Prof. mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, mr. H.F. van der Weerd-van Joolingen De turboverdeling in de inkomstenbelasting, een vervolg – In aflevering 7015 van het WPNR bespraken schrs. de inkomstenbelastinggevolgen van de turboverdeling. Dit artikel heeft aanleiding gegeven tot Kamervragen. In deze bijdrage gaan schrs. in op de reactie van de staatssecretaris. 2179 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 143e jrg. nr. 7073, 20 november 2014 Prof. dr. S.A. Stevens, M.M.F.J. van Bakel MSc, WFR 2014/1460 Modern (fiscaal) toezicht op algemeen nut beogende instellingen – De roep om de transparantie en de verantwoording door algemeen nut beogende instellingen aan te scherpen, is steeds sterker hoorbaar. Het kabinet en de filantropische sector hebben als gezamenlijke doelstelling geformuleerd de transparantie van Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI’s) te vergroten en het publieksvertrouwen te versterken. Deze doelstelling heeft onder meer geleid tot de invoering van een tweetal informatieverplichtingen waaraan ANBI’s en ex-ANBI’s per 1 januari 2014 moeten voldoen. Daarnaast is aangekondigd dat een validatiestelsel filantropie wordt ingevoerd dat bestaat uit een gedragscode, een keurmerkstelsel en een centraal informatiepunt. Een van de discussiepunten is welke rol de Belastingdienst speelt en in de toekomst gaat spelen in het toezicht op anbi’s. In dit artikel becommentariëren schrs. de recent ingevoerde transparantiemaatregelen voor ANBI’s en schetsen zij de contouren van een wenselijke invulling van een modern fiscaal toezicht op ANBI’s. Hierbij wordt het advies van de Commissie De Jong over het validatiestelsel filantropie als vertrekpunt genomen. Mr. dr. M.M.W.D. Merkx, mr. J. Verbaan, WFR 2014/1474 Herzien?! – In dit artikel staan schrs. stil bij de Nederlandse herzieningsregels voor diensten, niet-investeringsgoederen en investeringsgoederen. Zij concluderen dat de regeling op diverse punten aanpassing behoeft, omdat deze niet in overeenstemming is met de BTW-richtlijn. Zo menen zij dat de herziening in het eerste jaar, die in Nederland op twee verschillende tijdstippen plaatsvindt (tijdstip ingebruikname en einde boekjaar ingebruikname), niet in alle gevallen een resultaat geeft dat in overeenstemming is met de BTW-richtlijn. Ten aanzien van de herzieningsregeling voor investeringsgoederen concluderen zij dat op grond van de BTWrichtlijn in het eerste jaar een partiële en tijdsevenredige herziening verplicht is, daar waar de Nederlandse BTW-regelgeving uitgaat van een herziening voor het geheel en geen rekening houdt met het feit dat een investeringsgoed slechts gedurende een deel van het boekjaar is gebruikt. Tot slot plaatsen schrs. serieuze vraagtekens bij het leegstand-arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014. N. van ‘t Hof, WFR 2014/1483 De capital gains tax, inflatie en het effect op de aandelenmarkt – Dit artikel betoogt en laat zien dat de capital gains tax een negatief effect heeft op het aantal transacties op de aandelenmarkt in twintig OESO-landen en dat dit effect wordt versterkt door inflatie. Dit effect is met name waarneembaar als er wordt gekeken naar de relatief kleinere bedrijven, die vaker in eigendom zijn van binnenlandse investeerders. Deze relatie is volgens schr. nog niet eerder aangetoond. 2180 Gezondheidsrecht Recht der Werkelijkheid 35e jrg. nr. 2, augustus 2014 H. Wyers, D. van Tol Tijdschriften Scripts, de voertuigen van kennis – Wat weten artsen van de regelgeving betreffende euthanasie, continue sedatie en schriftelijke wilsverklaringen? Kennen zij de vereisten waar ze aan moeten voldoen? Hoe interpreteren zij de regelingen? Dit waren vragen die staatssecretaris Bussenmaker in 2010 liet onderzoeken door een groep waarvan schrs. deel uitmaakten. De antwoorden op deze vragen geven een indicatie van de effectiviteit van de diverse regelingen. Kennis van de regelgeving is immers een van de noodzakelijke voorwaarden voor de effectiviteit ervan. Grensoverschrijdende omzetting na de arresten Cartesio en Vale – Anders dan voor grensoverschrijdende fusie, bestaat er in de Europese Unie geen geharmoniseerde regeling voor grensoverschrijdende omzetting. De arresten Cartesio en Vale maken duidelijk dat deze rechtshandeling wel tot de mogelijkheden behoort. In deze bijdrage wordt onderzocht welke omzettingsmogelijkheden bestaan en welke procedurele regels daarbij moeten worden gevolgd. Daarbij komt tevens het in Nederland in januari 2014 gepubliceerde voorontwerp inzake grensoverschrijdende omzetting aan de orde. 2181 Tijdschrift voor de Ondernemingsrecht Praktijk Handels- & economisch recht SEW Tijdschrift voor Europees en economisch recht 62e jrg. nr. 11, november 2014 Dr. U. Jaremba LLM MA, mr. M. Shahid LLM De samenloop van het kapitaalverkeer en de vrijheid van vestiging: een duidelijke afbakening tussen de vrijheden op het gebied van de fiscale behandeling van dividenden? – De inhoud van het vrije verkeer van kapitaal (art. 63 VWEU) en het vestigingsrecht (art. 49 VWEU) kunnen elkaar aanzienlijk overlappen. De kwestie van samenloop van beide vrijheden is tegenwoordig een van de meest relevante aspecten betreffende de regels van de interne markt. Het antwoord op de vraag of er een duidelijke afbakening tussen deze vrijheden bestaat is cruciaal in de context van derdelandensituaties, dat wil zeggen situaties waarin vennootschappen uit derde landen betrokken zijn. In deze bijdrage wordt de kwestie van de ontwikkeling van de rechtspraak van het Hof van Justitie omtrent de samenloop van bovengenoemde vrijheden besproken. Schrs. behandelen deze kwestie aan de hand van een analyse van de jurisprudentie van het Hof die betrekking heeft op voornamelijk, maar niet uitsluitend, de kwestie van de fiscale behandeling van dividenden. Mr. M.A. Verbrugh Nr. 7, november 2014 T.S. Janssen, W.A. Vader Zorgplichten in de ondernemingsrechtpraktijk – In de ondernemingsrechtpraktijk is er ook sprake van (bijzondere) zorgplichten. Bijvoorbeeld de enquêtebeschikking inzake Cancun Holding van de Hoge Raad van 4 april 2014 is een goed voorbeeld van een (bijzondere) zorgplicht. De Hoge Raad overwoog inzake Cancun Holding dat de algemene verplichting van bestuurders van een joint venture-vennootschap om jegens de aandeelhouders de nodige zorgvuldigheid te betrachten een bijzondere zorgplicht met zich kan brengen met betrekking tot de positie van een aandeelhouder wiens belang is verwaterd of (verder) dreigt te verwateren. In deze bijdrage wordt het begrip zorgplicht nader geduid. De uit maatschappelijke betamelijkheid en redelijkheid en billijkheid voortvloeiende zorgplichten onderscheiden zich naar de omstandigheden waarin een zorgplicht wordt aangenomen. Zowel de maatschappelijke betamelijkheid als de redelijkheid en billijkheid zijn bron van het ongeschreven recht en zijn beide maatgevend bij de vaststelling wat onder de gegeven omstandigheden van het geval rechtens is. Of een zorgplicht nu uit redelijkheid en billijkheid of uit maatschappelijke betamelijkheid voortvloeit verschilt niet wezenlijk. De bijzondere omstandigheden van het geval nopen tot een zorgplicht die ertoe strekt dat iemand zich de gerechtvaardigde belangen van een ander moet aantrekken. Het gebruik van het begrip bijzondere zorgplicht blijkt volgens schrs. zonder toegevoegde waarde nu het de bijzondere omstandigheden zijn die tot een zorgplicht nopen. WPNR 145e jrg. nr. 7039, 15 november 2014 Mr. A. van Meurs Een drag along: statutair, contractueel of een combinatie via de ‘drietrapsregeling’ op grond van art. 2:192 BW? (I) – Een meerderheidsaandeelhouder die zijn aandelen wenst over te dragen kan doorgaans de hoogste prijs krijgen, indien een 100% aandelenbelang kan worden aangeboden. Hierdoor is het voor hem van belang om de minderheidsaandeelhouder te kunnen verplichten de aandelen mee te leveren op het moment dat hij zijn belang wenst over te dragen. Om dit te bewerkstelligen kan een drag along-regeling worden overeengekomen. In dit eerste deel worden de (on)mogelijkheden van een statutaire drag along nader bekeken, waarbij de in de parlementaire geschiedenis bij de Wet Flex-bv gestelde objectiviteitseis centraal staat. 2182 Jeugd-, relatie- & erfrecht FJR 36e jrg. nr. 11, november 2014 Mr. R. Heerkens, FJR 2014/68 De juridische implicaties van ectogenese voor het toekomstige kind en zijn ouders – Op het terrein van de kunstmatige voortplanting wordt grote vooruitgang geboekt. Een van de nieuwste ontwikkelingen betreft ectogenese. Deze nieuwe voortplantingstechniek moet in de toekomst beschikbaar worden voor humane toepassing. In deze bijdrage worden de juridische consequenties van toepassing van ectogenese voor zowel het toekomstige kind als voor de genetische ouders en wensouders nader beschouwd. Tot slot worden NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3023 Tijdschriften aanbevelingen geformuleerd. Mr. K. Haar, FJR 2014/69 Verhuizingsproblematiek na echtscheiding: Klassieke uitgangspunten houdbaar? – Schr. heeft onderzoek verricht naar verhuizingszaken na (echt)scheiding. In dit artikel presenteert zij de meest opvallende resultaten van haar analyse van de relevante jurisprudentie sinds de invoering van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding. Twee zeer casuïstische ‘typische verhuizingszaken’ worden geschetst en de klassieke uitgangspunten van de belangenafweging worden kritisch tegen het licht gehouden. Mr. K. Blankman, FJR 2014/71 Kroniek Bescherming van meerderjarigen – In deze kroniek aandacht voor jurisprudentie die betrekking heeft op de bescherming van wilsonbekwame meerderjarigen. De uitspraken zijn van eind 2012 of van recenter datum en gaan in de meeste gevallen over onderdelen van de curatele, het beschermingsbewind of het mentorschap. De wijziging van de titels 16, 19 en 20 boek 1 BW per 1 januari 2014 heeft direct al geleid tot enkele interessante uitspraken. 2183 Internationaal privaatrecht Rechtskundig Weekblad 78e jrg. nr. 11, 15 november 2014 J. Verhellen Het nieuwe Belgische Consulair Wetboek doorgelicht – (België) Op 15 juni 2014 is het Consulair Wetboek in werking getreden. Deze inwerkingtreding betekent meteen het einde van een hele reeks oude consulaire wetten. Onderstaande bijdrage maakt een eerste globale doorlichting van dit nieuwe wetboek. Na een kort overzicht van enkele consulaire termen gaat de bijdrage in op de verschillende bevoegdheden van de consulaire posten inzake burgerlijke stand, notariaat, nationaliteit en legalisatie. Daarna volgt een bespreking van de verschillende registers (register burgerlijke stand, notarieel repertorium en consulair bevolkingsregister) en van de consulaire attes- 3024 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 ten, waaronder het attest van geen huwelijksbeletsel. 2184 Rechtspleging & procesrecht Recht der Werkelijkheid 35e jrg. nr. 2, augustus 2014 S. Taal Understanding knowledge sharing between judges. A quantitative analysis – Over the last two decades, knowledge management has become a much-discussed and widely used management term. In the judicial field, knowledge management has received fairly moderate attention. In the scholarly literature, the focus lies primarily on the development and implementation of (legal) knowledge management systems. In the literature, less attention has been given to the related process of knowledge sharing between judges. This is unfortunate, because knowledge sharing between judges is the first and most basic step of making individually held knowledge accessible and usable for others. In order to explore which factors influence the knowledge sharing behavior of judges, a research model has been developed. This model will be quantitatively tested on the basis of survey responses from judges. One of the main goals of this research is to gain a better understanding on how to create an environment in which judges both want to actively donate and collect knowledge. 2185 Sociaal Recht ArbeidsRecht 21e jrg. nr. 11, november 2014 Themanummer: WWZ – De Wet werk en zekerheid (WWZ) is verschenen in het Staatsblad. Daarmee staat in grote lijnen vast welke veranderingen WWZ voor de praktijk gaat beteke- nen. Weliswaar is de reparatiewet nog in behandeling en moeten een aantal uitvoeringsbesluiten nog worden genomen, maar de arbeidsrechtjurist kan zich voorbereiden op de wijzigingen die per 1 januari 2015 en per 1 juli 2015 in werking treden. Dit themanummer hoopt daarbij een helpende hand te bieden. Mr. E.M. Hoogeveen, ArbeidsRecht 2014/48 De opzegging met instemming, de beëindigingsovereenkomst en de bedenktermijn: nieuwe wegen vol valkuilen – De Wet werk en zekerheid (WWZ) introduceert naast de bekende ontslagroutes een nieuwe route voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst: de opzegging met instemming van de werknemer. De werknemer krijgt daarbij het recht om de gegeven instemming binnen veertien dagen te herroepen. Een gelijke bedenktermijn van veertien dagen gaat gelden voor de werknemer die een beëindigingsovereenkomst heeft gesloten. In deze bijdrage worden de verschillen tussen de opzegging met instemming en de beëindigingsovereenkomst besproken en worden de diverse problemen waar de praktijk tegenaan kan lopen onder de loep genomen. Mr. D.J.B. de Wolff, ArbeidsRecht 2014/49 De (opvolgende) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd – Deze bijdrage belicht de wijzigingen van de bepalingen over de (opvolgende) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd per 1 juli 2015 als gevolg van de Wet werk en zekerheid (WWZ). Mr. E.C. van Fenema, mr. T. Ridder, ArbeidsRecht 2014/50 Opzegging op de a- en b- grond volgens de WWZ – De Wet werk en zekerheid (WWZ) voorziet in een ontslagroute die afhankelijk is van de ontslaggrond. Voortaan moet een werkgever zich voor ontslag vanwege bedrijfseconomische redenen of langdurige ziekte (in de meeste gevallen) verplicht tot het UWV wenden. In deze bijdrage wordt nader ingegaan op de nieuwe criteria voor ontslag op deze gronden en de procedure bij het UWV. Ook wordt kort stilgestaan bij de (voordelen van de) alternatieve route via de ontslagcommissie. Tijdschriften Mr. A.J. Swelheim, ArbeidsRecht 2014/51 Draait de redelijke grond de ontbindingsprocedure op slot? – Over de in art. 7:669 BW opgenomen redelijke grond is al veel geschreven. Gezaghebbende schrs. als Duk en Sagel zijn van oordeel dat de ambtelijke opsomming van art. 7:669 lid 3 BW ontbinding een stuk moeilijker maakt. In deze bijdrage wordt onder meer dat oordeel besproken. Mr. N. Jansen, ArbeidsRecht 2014/52 Houdt de WWZ voldoende rekening met de contractuele grondslag van het cao-recht? – Het cao-recht is complex; het is gevestigd op een contractuele bodem maar heeft institutionele trekken. Vakbonden zijn ledenorganisaties en kunnen alleen leden aan de cao binden, maar niettemin worden zij in de onderhandelingen over cao’s soms geacht op te komen voor de belangen van alle werkenden. In de Wet werk en zekerheid (WWZ) lijkt de regering zich onvoldoende rekenschap te hebben gegeven van de contractuele grondslag van de cao. De WWZ maakt het mogelijk dat bij cao alternatieve selectiecriteria bij bedrijfseconomisch ontslag worden vastgesteld. Het is echter maar de vraag of het cao-recht voldoende waarborgt dat alle werknemers in een onderneming zonder meer onder de werking van zo’n cao kunnen worden gebracht. Naar de mening van schr. is dat niet het geval. Dat zou betekenen dat de poging van de regering om bij bedrijfseconomisch ontslag meer maatwerk te kunnen leveren voor de praktijk weinig oplevert. Mr. E.S. de Bock, ArbeidsRecht 2014/53 De statutair bestuurder onder Werk en zekerheid – George Orwell leerde al “all animals are equal, but some animals are more equal than others”. Van oudsher bekleedt de bestuurder van een vennootschap in arbeidsrechtelijke zin een uitzonderingspositie, zij het veelal in de voor de bestuurder ongunstige zin. Onder de Wet werk en zekerheid (WWZ) wordt het aantal uitzonderingen op de wettelijke regel voor bestuurders uitgebreid, en ook wordt de categorie bestuurders waarvoor de uitzonderingen gelden vergroot. Dit artikel beschrijft de bijzonderheden ten aanzien van statutair bestuurders onder de WWZ en gaat ook in op de gevolgen voor de (ontslag)bescherming van de bestuurder onder de WWZ. Mr. T.M.J. Wegener-Belinfante, ArbeidsRecht 2014/54 De transitievergoeding: een praktijkgericht overzicht – Per 1 juli 2015 geldt een nieuw stelsel van ontslagvergoedingen. De meest voorkomende nieuwe vergoeding wordt de transitievergoeding. Uitgangspunt is immers dat – in beginsel – iedere werknemer na 24 maanden dienstverband bij een onvrijwillig einde van zijn arbeidsovereenkomst recht heeft op deze vergoeding. De regeling van art. 7:673-673d BW kent echter veel voorwaarden en uitzonderingen. Dit artikel biedt een overzicht. Daarnaast worden enkele aanbevelingen gedaan: hoe kunnen werkgevers en werknemers zich op de komst van de transitievergoeding voorbereiden? Mr. dr. A. van Zanten-Baris, ArbeidsRecht 2014/55 De billijke vergoeding in volle omvang – In deze bijdrage wordt onderzocht of in het huidige ontslagvergoedingenrecht aanknopingspunten kunnen worden gevonden om te voorkomen dat de billijke vergoeding zoals die wordt geïntroduceerd met de WWZ ook weer decennialang verwordt tot een tombola met bijbehorende onzekerheden voor de rechtspraktijk. Mr. P.A. Charbon, ArbeidsRecht 2014/56 Vernietiging opzegging, herstel arbeidsovereenkomst of billijke vergoeding door de rechter (7:681, 682 en 682a BW) – De mogelijkheid tot buitengerechtelijke vernietiging is met ingang van 1 juli 2015 verleden tijd. Wanneer een werkgever de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en de werknemer daartegen wil opkomen, moet hij naar de rechter met een verzoek om vernietiging van de opzegging ex art. 7:681 BW of herstel van de arbeidsovereenkomst ex art. 7:682 BW. Beide artikelen voorzien ook in de mogelijkheid om, in plaats van vernietiging of herstel, een billijke vergoeding te vragen. Mr. C.P.R.M. Dekker, ArbeidsRecht 2014/57 Het nieuwe arbeidsprocesrecht; pensioenschade onvermijdelijk? – Herstel van de arbeidsovereenkomst betekent ook dat het deelnemerschap in de pensioenregeling moet worden hersteld. Herstel van het deelnemerschap leidt feitelijk tot een voortgezette deelneming in de pensioenregeling vanaf de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Als de werknemer tijdens het hoger beroep tegen de beëindiging van de arbeidsovereenkomst komt te overlijden of dermate arbeidsongeschikt wordt dat herstel niet meer mogelijk is, kan een uitspraak dat de arbeidsovereenkomst ten onrechte is beëindigd voor de nabestaanden of de werknemer nodig zijn om een schade vergoedingsactie jegens de werkgever te kunnen starten. Mr. O. van der Kind, ArbeidsRecht 2014/58 Ontslag op staande voet onder de Wwz – De Wet werk en zekerheid (WWZ) brengt geen verandering in de bevoegdheid tot onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden, het ontslag op staande voet. Art. 7:677 BW is wat de formele voorschriften van het ontslag betreft aangepast, maar zonder dat een materiële wijziging is beoogd en de artt. 7:678 en art. 7:679 BW zijn ongewijzigd gebleven. Wel is in art. 7:677 BW de regeling van de gevolgen van een ontslag op staande voet, in de vorm van vergoedingen, veranderd. De nieuwe regeling leidt echter niet tot substantieel andere uitkomsten. De arbeidsrechtjurist die nu denkt dat er weinig met de invoering van de WWZ verandert ten aanzien van het ontslag op staande voet kan bedrogen uitkomen. De na een ontslag op staande voet eventueel te nemen acties kunnen – en soms: zullen – afwijken van die onder het huidige recht. Mr. drs. K.G.F. van der Kraats, ArbeidsRecht 2014/59 Bewijzen vermoeit de waarheid, althans de procedure? Toepasselijkheid van het bewijsrecht in het kader van de WWZ – Vooralsnog kan binnen het arbeidsrecht uitsluitend een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij verzoekschrift worden ingediend. Alle andere arbeidsrechte- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3025 Tijdschriften lijke kwesties kunnen uitsluitend bij dagvaarding aan de kantonrechter worden voorgelegd. In het kader van de Wet werk en zekerheid (WWZ) verandert dit; de dagvaardingsprocedure maakt baan voor de verzoekschriftprocedure. In dit artikel wordt stilgestaan bij de vraag waarom de wetgever hiervoor heeft gekozen, welke kritiek dat heeft opgeroepen en welke betekenis dat (kan) hebben voor de toepasselijkheid van het bewijsrecht. Mr. dr. J.P.H. Zwemmer, ArbeidsRecht 2014/60 Uitzenden, payrolling, schijnzelfstandigen en de Wet werk en zekerheid – In de memorie van toelichting bij de Wet werk en zekerheid (WWZ) wordt medegedeeld dat het kabinet en sociale partners willen voorkomen dat driehoeksrelaties, waaronder payrolling, oneigenlijk worden gebruikt. Gewezen wordt op de in het Sociaal Akkoord van 11 april 2013 opgenomen afspraak dat relaties in alle gevallen transparant worden gemaakt, zodat geen misverstand bestaat over de positie van de werknemer, en naar de afspraak dat de speciale ontslagregels die nu bij payrolling gelden, worden aangepast. Uit wat in het Sociaal Akkoord en in de memorie van toelichting bij de WWZ wordt medegedeeld over payrolling kan worden afgeleid dat het kabinet en sociale partners een plaats zien voor de payrollconstructie binnen de bestaande arbeidsrechtelijke ordening als maar duidelijk is voor de werknemer dat het payrollbedrijf zijn werkgever is en wanneer zijn ontslagbescherming gelijkwaardig is aan die van de werknemers die rechtstreeks in dienst zijn bij de opdrachtgever. Hiertegen zijn bezwaren aan te voeren. Mr. E.T. Visser, mr. R.M.R. Ngalle, ArbeidsRecht 2014/61 WWZ en gelijke behandeling – Eén van de doelstellingen van de Wet werk en zekerheid (WWZ) is volgens de considerans het bevorderen van rechtsgelijkheid. Vooroordelen moeten worden weggenomen en leeftijdsdiscriminatie moet worden bestreden. Bron van inspiratie lijkt het recht op gelijke behandeling bij de arbeid te zijn geweest. In dit artikel wordt besproken of de WWZ recht doet aan de verplichtingen die vol- 3026 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 gen uit de gelijke behandelingsregelgeving. Mr. M. Meijer, ArbeidsRecht 2014/62 Invulling van het begrip zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen in de WWZ – Per 1 januari 2015 is een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd alleen geldig wanneer de werkgever daarvoor een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang heeft, én dat zwaarwegende belang in de arbeidsovereenkomst wordt benoemd. Wanneer van zo’n zwaarwegend belang sprake is, moet volgens de minister in de rechtspraak worden uitgemaakt. In dit artikel wordt uiteengezet hoe de rechtspraak tot nu toe aankeek tegen een concurrentiebeding in kortlopende arbeidsovereenkomsten en worden voorspellingen gedaan welke betekenis deze rechtspraak heeft voor de nieuwe regeling. Tijdschrift Arbeidsrecht Praktijk Nr. 7, november 2014 W.L. Roozendaal Geen verlenging wegens zwangerschap, wat nu? – Empirisch onderzoek van de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) toont dat veel zwangere werkneemsters geconfronteerd zijn met discriminatie. 44% van het aantal zwangere vrouwen met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zegt vanwege zwangerschap geen verlenging te hebben gekregen. Door het College voor de Rechten van de Mens is recent een gestage stroom uitspraken gewezen waarin sprake was van weigering van verlenging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wegens zwangerschap. Weigering is in strijd met het verbod op discriminatie op grond van geslacht. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft maatregelen aangekondigd om de handhaving van het verbod te verbeteren. In deze bijdrage staat de vraag centraal welke sancties naar huidig recht mogelijk zijn op het niet verlengen van een overeenkomst voor bepaalde tijd wegens zwangerschap. Schr. concludeert dat het gebruik van de handhavingsregels tekort schiet. Sommige rechters blijken huiverig om schadevergoeding toe te kennen. Rechtshulpverleners kunnen vaker voor reële executie kiezen naast het vorderen van een verlengingsaanbod. Er is bewustwording nodig bij werkgevers. Maar ook pleit schr. voor verscherpte handhavingsmogelijkheden in de wet. E. van Vliet Wet werk en zekerheid in het bijzonder onderwijs: begin van een nieuw tijdperk – De Wet werk en zekerheid (WWZ) die op 10 juni 2014 door de Eerste Kamer is aangenomen bevat ingrijpende wijzigingen op het terrein van flexibele arbeid, het ontslagrecht en de Werkloosheidswet. De wijzigingen betreffende flexibele arbeid treden op 1 januari 2015 in werking. De wijzigingen met betrekking tot het ontslagrecht op 1 juli 2015 en de wijzigingen in de WW op 1 januari 2016. In deze bijdrage gaat schr. in op de onderwijsspecifieke gevolgen en complicaties van de WWZ. Met name voor het bijzonder onderwijs kent de WWZ ingrijpende gevolgen, omdat het bijzonder onderwijs wordt geconfronteerd met een preventieve ontslagtoets vanwege het wegvallen van de uitzondering die op grond van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 (BBA) van toepassing is. Afschaffing van de verplichte aansluiting bij een commissie van beroep als bekostigingsvoorwaarde en de mogelijkheid tot het instellen van een onderwijsontslagcommissie bij ontslag dat verband houdt met de uit de godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag voortvloeiende identiteit van de school. Met name de gewijzigde ketenregeling, ontslagrecht en WW voor het bijzonder onderwijs worden behandeld. J.M. Wisseborn Werk aan loonbeslag – Werkgevers zijn wettelijk verplicht om aan loonbeslagen mee te werken. Het loonbeslag betreft een executoriaal beslag onder derden. Het beslag richt zich op het vorderingsrecht van de werknemer (de aanspraak op loon) op diens werkgever, de derde. Ook strekt het beslag zich uit tot een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding. Loon in december valt ook onder het in juli gelegde loonbeslag als de arbeidsverhouding toen al bestond. Het doorlopende karakter van het loonbeslag is niet aan de orde bij een bankbeslag. Niet alleen het loon wordt getroffen, Tijdschriften ook andere vorderingen dan loon vallen er onder, zoals een vergoeding bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst, bonussen, gratificaties, vakantiegeld en een dertiende maand. Onkostenvergoedingen vallen buiten het beslag, tenzij er sprake is van verkapt loon. De werkgever moet goed opletten bij een loonbeslag om te voorkomen dat hij zelf aansprakelijk wordt. Direct vanaf het moment van beslaglegging mag de werkgever geen betalingen meer doen aan de werknemer. Wanneer hij dat toch doet, gelden deze niet tegenover de beslaglegger. De werkgever doet er goed aan de werknemer te wijzen op zijn rechten en het belang van een juiste berekening van de beslagvrije voet. 2186 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Delikt en Delinkwent 44e jrg. nr. 9, november 2014 S.M.A. Lestrade, C.R.J.J. Rijken, DD 2014/64 Mensenhandel en uitbuiting nader bepaald – In dit artikel komt zowel de relatie tussen mensenhandel en uitbuiting als de invulling van het begrip uitbuiting aan de orde voor zover het uitbuiting buiten de seksindustrie (of ‘overige uitbuiting’) betreft. Rekening houdend met de wetsgeschiedenis, de internationale verplichtingen en de bestaande jurisprudentie komen schrs. tot een nadere definiëring van uitbuiting in relatie tot mensenhandel. Het verdient naar hun mening de voorkeur om deze definitie op te nemen in de wet en expliciet strafbaar te stellen. Dit zorgt ervoor dat de reikwijdte van het delict mensenhandel beperkt blijft tot waar het de wetgever om te doen was: het tegengaan van uitbuitingssituaties. Het biedt duidelijkheid voor de rechtspraktijk en komt bovendien beter tegemoet aan internationale verplichtingen. Justitiële Verkenningen 40e jrg. nr. 5, november 2014 Themanummer: Europa en zijn Roma – In dit themanummer gaat het om zigeurs in Europa. Klaus-Michael Bogdal geeft in zijn artikel Hoe Europa zijn zigeuners uitvond. Over een schaduwzijde van de moderniteit een chronologische schets van de historische fasen van buitensluiting van de Roma-volkeren in Europa. Het is een volk zonder kennis van de eigen herkomst en een volk dat niet streefde naar natievorming. De eigen cultuur van de Roma wordt geschetst en de sociale positionering tijdens de overgang naar de Europese moderniteit. Het proces van uitsluiting bereikte tijdens WOII een dieptepunt dat laat is erkend. Het proces van uitsluiting bestaat nog steeds. In zijn bijdrage Duitsland en de zigeuners: van uitsluiting tot Endlösung der Zigeunerfrage, 1407-1945 schetst Marnix Croes de geschiedenis van de vervolging van zigeuners in Europa. Daarbij is de focus in het bijzonder op Duitsland gericht, omdat het feit dat Hitler-Duitsland de zigeuners deporteerde en ombracht voor andere vooral Zuid-Europese regimes het signaal is geweest om hetzelfde te doen. In het artikel De taal van Roma en Sinti stelt Peter Bakker dat de taal van de Roma en Sinti, het Romanes, uit India komt. Het is een minderheidstaal met een grote vitaliteit. De taal heeft een grote betekenis voor de eigen identiteit en is op Europees niveau erkend als minderheidstaal. De waardering voor de taal staat ook in verband met de erkenning van Roma en Sinti als etnische minderheden. Peter Vermeersch stelt in Een kansloze minderheid in de marge? De sociaaleconomische en politieke positie van aroma in Europa dat het problematische beeld van Roma-armoede en -uitsluiting blijft bestaan. Er bestaan initiatieven om Roma bij nationale en Europese beleidsvorming en bij de Europese civil society te betrekken. Voor betering van de situatie zijn nieuwe vormen van Roma-participatie, krachtdadiger implementatie van Europese beleidsinitiatieven en sterker nationaal en plaatselijk sociaal beleid meer dan nodig. Volgens Peter Jorna is het discours over Roma en Sinti sterk gepolitiseerd en normatief geladen, zoals zij uiteenzetten in hun artikel Tussen eigenheid en aanpassing. Over cultuur en integratie van Nederlandse Roma en Sinti. De cultuur van deze groepen wordt vaak gezien als een obstakel voor participatie en integratie. Getracht wordt een uitweg uit de impasse van deze discussie te vinden mede aan de hand van familiewaarden, man-vrouwverhoudingen, normen over wat onrein is, eer/respect en de eigen rechtspraak. Huub van Baar bespreekt in Participatie, veiligheid en beeldvorming van Romaminderheden. Een kritische reflectie op het Nederlandse beleid hoe het Nederlandse beleid inhoudt dat de verantwoordelijkheid voor integratie en participatie in de eerste plaats bij de Roma zelf wordt gelegd. Daarbij is er geen adequate politieke en beleidsmatige infrastructuur om participatie te faciliteren en de vertrouwensbreuk tussen overheid en Roma echt te herstellen. Nederland moet zijn bestuursstijl heroverwegen. Roma moeten worden betrokken bij beleids- en besluitvorming en het beïnvloeden van de beeldvorming. Sancties Nr. 5, oktober 2014 E. Thoonen, W. Duijst, Sancties 2014/40 Overlijden onder zorg van de politie; zorgplicht overheid en Nederlandse praktijk – Doodgaan onder zorg en verantwoordelijkheid van de politie roept vragen op. Direct na het overlijden komt de vraag naar voren of de zorg voldoende is geweest. Had het overlijden kunnen (en misschien moeten) worden voorkomen? Die vraag stelt zich niet alleen de politieagent en arrestantenverzorger, maar ook de betrokken arts en daarnaast wordt de Staat als eindverantwoordelijke voor de gedetineerde geconfronteerd met die vraag. Het stellen van deze vraag is niet alleen in het individuele geval van belang maar ook vanuit preventief oogpunt. Met het oog op dit preventieve doel worden in dit artikel de volgende kernvragen centraal gesteld: Voldoet Nederland aan de zorgplicht die de NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3027 Tijdschriften overheid heeft op grond van de jurisprudentie van het EHRM inzake art. 2 EVRM en de normering van het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (CPT)? Zijn structurele verbeterpunten aan te wijzen in de wijze waarop de overheid die zorgplicht heeft vormgegeven? Om deze vragen te kunnen beantwoorden met empirische gegevens hebben schrs. een dossieronderzoek verricht naar overlijdensgevallen onder verantwoordelijkheid van de politie in de periode 2005-2010. H.J. Mulder, D.M. de Bruyn, Th. Rinne, E. Bulten, Sancties 2014/41 Forensische indicatiestelling: naar een professioneel consistente praktijk – In het Nederlandse strafrecht is veel en gedifferentieerde ruimte om inhoud te geven aan de speciale preventie, gericht op resocialisatie als onderdeel van een strafrechtelijke sanctie. Alle activiteiten binnen deze sanctiedoelstelling wordt forensische zorg genoemd. Het omvat geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en verstandelijk gehandicaptenzorg. Deze zorg is een onderdeel is van een (voorwaardelijke) straf of maatregel of dan wel een andere strafrechtelijke titel. Om uitvoering te geven aan het realiseren van de zorg is een indicatiestelling nodig. Hierin wordt de zorgbehoefte en de beveiligingsnoodzaak van de justitiabele vastgesteld. De indicatiestelling dient onafhankelijk van het zorgaanbod en de zorginkoop plaats te vinden, zodat de zorgbehoefte objectief wordt vastgesteld. P.W. van der Kruijs, Sancties 2014/42 De voorwaardelijke invrijheidstelling in de praktijk – De wetgever besliste in 2007 tot ‘herinvoering’ van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI). De nieuwe regeling trad op 1 juli 2008 in werking en verving de vervroegde invrijheidstelling die in 1986 was ingevoerd. Voor 1986 was de invrijheidstelling ook al voorwaardelijk, maar omdat de praktijk was dat de invrijheidstelling feitelijk vrijwel altijd 3028 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 werd toegepast en van de mogelijkheid tot herroeping uiterst spaarzaam gebruik werd gemaakt werd met de regeling van 1986 aangesloten bij de bestaande praktijk. Een vordering tot afstel en uitstel van VI (bij het gerechtshof te Arnhem) was in de periode 1986-2008 wettelijk wel mogelijk, maar daarvan werd nauwelijks gebruikgemaakt. Herroeping was uitgesloten omdat de invrijheidstelling niet onder voorwaarden geschiedde. Over deze regeling uit 1986 ontstond al omstreeks de eeuwwisseling onvrede en dat resulteerde uiteindelijk in de ‘herinvoering’ van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zo is de regeling te vinden in de artt. 15 en volgende van het Wetboek van Strafrecht. Het toepassingsbereik van de VI werd beperkt. Deze bijdrage vormt een verkenning vanuit de praktijk naar het functioneren van de huidige regeling van de VI en is geïnspireerd door eigen ervaringen. 2187 Vreemdelingenrecht A&MR 5e jrg. nr. 8-9, november 2014 Dr. mr. S.W.E. Rutten De strijd tegen huwelijksdwang – Als onderdeel van de strijd tegen gedwongen huwelijken heeft de wetgever strafrechtelijke en civielrechtelijke regelgeving tot stand gebracht. Rechtvaardigt de problematiek van gedwongen huwelijken in Nederland deze maatregelen? Had de wetgever niet meer rekening moeten houden met de kritiek die tijdens de consultatieronde is geuit, om spanning met mensenrechten en Europese recht te voorkomen? Mr. dr. A.M. Reneman Migration Law Clinic biedt steun in zaken voor EHRM en Hof van Justitie – Sinds 1 oktober 2013 voorziet de Migration Law Clinic – opgezet door de Sectie Migratierecht van de VU – advocaten, non-gouvernementele organisaties en andere spelers binnen het migratierecht van advies over Europeesrechtelijke vraagstukken. Hoe gaat de Migration Clinic te werk, en hoe kunnen geïnteresseerden een adviesaanvraag indienen? Mr. M.E. Wijnkoop Is traumabeleid nu Unierecht? – Bij de zogenoemde ‘herschikking asielgronden’ werden de nationale beschermingsgronden, waaronder die wegens klemmende redenen van humanitaire aard, geschrapt. Als reden hiervoor werd verwezen naar de ontwikkelingen in het Europese recht. Er waren grote zorgen of daardoor geen ‘beschermingsgaten’ zouden vallen. Inmiddels is in het beleid opgenomen dat het traumabeleid onder art. 29 lid 1 Vw 2000 valt. Maar het kan nog steeds twee kanten op: óf de beschermingsgrond sneeuwt onder, óf de Europese inkadering leidt leidt tot méér bescherming. Mr. I. Larbi-Ostendorf, dr. D.E. Comijs Visumvertegenwoordiging – In ruim zeventig landen waar Nederland geen consulaat heeft, laat het de aanvragen voor een Schengenvisum kort verblijf afhandelen door een ander land. Dat is efficiënt en past in het streven naar verdergaande Europese samenwerking. Maar het roept ook enkele juridische vragen op, vooral omdat rechtsmiddelen alleen in dat andere land kunnen worden ingesteld. Mr. R. Bruin Kroniek toelatingsgronden asiel – In deze kroniek aandacht voor Eritrea en Syrië, Irak en het hervestigingsbeleid met betrekking tot Syriers, voor (uitgeprocedeerde) asielzoekers uit Somalië, de Afghaanse tolk en ontwikkelingen op het gebied van staatloosheid. Dr. mr. T. de Lange Kroniek arbeidsmigratie – In deze vierde kroniek over de regulering van arbeidsmigratie behandelt schr. een aantal ontwikkelingen vanaf oktober 2012 tot en met oktober 2014. Aan bod komen Europees arbeidsmigratierecht, nationaal arbeidsmigratierecht en de rechtspositie van arbeidsmigranten. Wetgeving Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl Staatsblad Executieveiling via internet Inwerkingtreding 2188 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 1 oktober 2014 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Burgerlijk Wetboek in verband met het transparanter en voor een breder publiek toegankelijk maken van de executoriale verkoop van onroerende zaken (Stb. 2014, 352) – De wet treedt in werking met ingang van 01-01-2015. Inwerkingtredingsbesluit van 11-11-2014, Stb. 2014, 432 Recht op informatie in strafprocedures 2189 - Wet tot implementatie van richtlijn nr. 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PbEU L 142) – Een verdachte die is aangehouden en overgebracht naar het politiebureau moet zo snel mogelijk en in ieder geval voor zijn eerste verhoor een schriftelijke mededeling van zijn rechten ontvangen, in een voor hem begrijpelijke taal. Dat volgt uit de onderhavige wet. De richtlijn onderscheidt drie vormen van informatie: a) informatie over strafvorderlijke rechten die de verdachte toekomen in een strafprocedure; b) informatie over het strafbare feit waarvan de verdachte wordt verdacht en de tenlastelegging; c) informatie die in het strafdossier is vervat. Daarnaast bevat de richtlijn een bepaling die personen die zijn aangehouden met een Europees aanhoudingsbevel, het recht geeft schriftelijk te worden geïnformeerd over hun rechten in de overleveringsprocedure. Nederland voldoet al grotendeels aan de eisen die de richtlijn stelt, de implementatie gaat over het informeren van de verdachte over rechten die hem reeds toekomen. Nederland moet de richtlijn voor 2 juni 2014 hebben omgezet. Wetboek van Strafvordering De wet introduceert een nieuw art. 27 c Sv, dat een verdachte de volgende rechten toekent: 1. bij zijn staandehouding of aanhouding moet hem worden verteld voor welk strafbaar feit hij als verdachte is aangemerkt. 2. Buiten gevallen van staandehouding of aanhouding ontvangt hij deze mededeling uiterlijk voorafgaand aan het eerste verhoor. 3. De niet-aangehouden verdachte wordt voorafgaand aan zijn eerste verhoor, mededeling gedaan van het recht op rechtsbijstand en van het recht op vertolking en vertaling. 4. De aangehouden verdachte krijgt direct na zijn aanhouding en in ieder geval voorafgaand aan zijn eerste verhoor een schriftelijk mededeling, waarin hij wordt gewezen op: • het recht om te weten van welk strafbaar feit hij wordt verdacht; • het recht op rechtsbijstand, vertaling en vertolking; • het recht om te zwijgen; • het recht op kennisneming van de processtukken; • de termijn waarbinnen hij voor de rechter-commissaris wordt geleid; • de mogelijkheden om opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis te vragen; • andere, bij AMvB vastgestelde rechten. 5. Een verdachte die weinig Nederlands kent, krijgt de mededeling van zijn rechten in een voor hem begrijpelijke taal. 6. In het proces-verbaal wordt melding gemaakt van de mededeling van rechten. Overleveringswet Aan art. 17 van de Overleveringswet wordt een lid toegevoegd, dat vastlegt dat de opgeëiste persoon die is aangehouden, direct een schriftelijk mededeling ontvangt van: • het recht een afschrift van het Europees aanhoudingsbevel te ontvangen; • het recht op bijstand van een raadsman; • het recht op vertolking en vertaling; • het recht om gehoord te worden. De opgeëiste persoon die het Nederlandse onvoldoende beheerst, ontvangt de mededeling van zijn rechten in een voor hem begrijpelijke taal. Inwerkingtreding m.i.v. 01-01-2015. Wet van 05-11-2014, Stb. 2014, 433 (Kamerstukken 33 871) en besluit van 18-11-2014, Stb. 2014, 434 Besluit recht op informatie 2190 - Besluit houdende regels inzake de schriftelijke mededeling van rechten ten behoeve van aangehouden verdachten (Besluit mededeling van rechten in strafzaken) – De richtlijn is geïmplementeerd in het in met name het ingevoegde artikel 27c Sv. Artikel 27c, derde lid, Sv bepaalt dat een verdachte die is aangehouden onverwijld na zijn aanhouding doch in ieder geval voorafgaand aan zijn eerste verhoor schriftelijk mededeling wordt gedaan van de rechten, bedoeld in de onderdelen a tot en met g. Onderdeel g verwijst naar de rechten genoemd in het onderhavige besluit. De reden om een deel van de rechten niet in artikel 27c, derde lid, Sv zelf aan te wijzen, maar in dit besluit heeft louter een wetstechnische reden. De in dit besluit aangewezen rechten zijn namelijk – anders dan de rechten die in artikel 27c, derde lid, Sv zijn genoemd – in het Nederlandse recht niet op het niveau van de wet geregeld. Inwerkingtreding m.i.v. 01-01-2015. Besluit van 18-11-2014, Stb. 2014, 434 Tijdelijke bankenheffing Vervallenverklaring 2191 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van het vervallen van de artikelen 1 tot en met 10 van de Tijdelijke wet resolutieheffing 2014 en de inwerkingtreding van artikel 12 van die wet – Dit besluit regelt het vervallen van de artikelen die zien op de heffing van de resolutieheffing 2014 (i.e. het gehele inhoudelijke deel van de wet) met ingang van 01-01-2015, aangezien deze heffing inmiddels volledig is afgerond. Besluit van 12-11-2014, Stb. 2014, 436 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3029 Wetgeving Afschaffing geschriftenbescherming Inwerkingtreding 2192 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Auteurswet in verband met afschaffing van de bescherming van geschriften zonder oorspronkelijk karakter of persoonlijk stempel van de maker (Stb. 2014, 428) – De wet treedt in werking met ingang van 01-01-2015. Inwerkingtredingsbesluit van 12-11-2014, Stb. 2014, 437 • de kwaliteit van de jeugdhulp • certificering • professionalisering • de gesloten jeugdhulp • de verwijsindex • het burgerservicenummer • beleidsinformatie. Voorts worden enkele amvb’s gewijzigd, waaronder het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, op basis waarvan regels worden gesteld over het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling. Inwerkingtreding op verschillende tijdstippen. Besluit van 05-11-2014, Stb. 2014, 441 Subsidiëring Nidos Jeugwet e.a. 2193 - Besluit houdende regels omtrent de verstrekking van subsidie aan een rechtspersoon die is aanvaard door Onze Minister van Veiligheid en Justitie ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in de artikelen 241, 256 en 302 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, ten aanzien van vreemdelingen (Besluit subsidie rechtspersonen voor voogdij en gezinsvoogdij vreemdelingen 2015) – Dit besluit regelt dat de Stichting Nidos gesubsidieerd blijft worden vanuit het Rijk (en niet door de gemeenten). Inwerkingtreding m.i.v. 01-01-2015. Inwerkingtreding 2195 - Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Jeugdwet, de Invoeringswet Jeugdwet en enkele andere wetten die daarmee verband houden, alsmede van het Besluit Jeugdwet – De Jeugdwet en het Besluit Jeugdwet treden in werking m.i.v. 01-012015, voor zover zij nog in werking waren getreden. Inwerkingtredingsbesluit van 14-11-2014, Stb. 2014, 443 Strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt Besluit van 10-11-2014, Stb. 2014, 440 Besluit Jeugdwet 2194 - Besluit houdende regels ter uitvoering van de Jeugdwet (Besluit Jeugdwet) – De Jeugdwet decentraliseert de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. In het belang van jeugdigen en hun ouders en in het belang van een goede uitvoering van de wet en gezien de verantwoordelijkheid van het Rijk voor het jeugdstelsel, is in de wet de bevoegdheid opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur (amvb) nadere regels te (kunnen) stellen. Dit Besluit Jeugdwet strekt tot invulling van deze bevoegdheid en bevat onder meer nadere regels over de volgende onderwerpen: • de toegang tot de jeugdhulp 3030 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 2196 - Wet tot wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt – De wet vormt een onderdeel van een pakket maatregelen om de bestrijding van de illegale hennepteelt verder te intensiveren en te optimaliseren. Gelet op de ontwikkelingen met betrekking tot de illegale hennepteelt en de ervaringen die met het huidige strafrechtelijke instrumentarium zijn opgedaan, wordt het gerechtvaardigd geacht ook de voorbereiding of bevordering van over¬tredingen van de Opiumwet met betrekking tot lijst-II-middelen als zelfstandig delict in de Opiumwet op te nemen. Van deze verruiming van de strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt ook een preventief effect verwacht, namelijk dat mensen kritischer zijn bij het aannemen van opdrachten tot levering van goederen en het verstrekken van diensten of het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van ruimten in gevallen dat daartoe aanleiding bestaat. De opsomming van de gedragingen in het nieuwe artikel 11a van de Opiumwet vormen de juridische inkadering van een complex van handelingen die rond illegale teelt van hennep plaatsvinden, maar overigens niet tot deze drug beperkt hoeven te blijven. De strafbaarheid ontstaat doordat betrokkene weet dat een en ander bestemd is om de overtredingen van artikel 11, derde of vijfde lid, van de Opiumwet te plegen, maar ook in de gevallen waarin betrokkene ernstige redenen heeft om zulks te vermoeden. De keuze voor de vormgeving van het nieuwe artikel 11a van de Opiumwet – waarin naast de opzetvariant ook een culpavariant is opgenomen – is mede ingegeven door de aard van de gedragingen waarop de strafbaarstelling ziet. Bij en rond de illegale hennepteelt is er per definitie sprake van schimmige vormen van samenwerking. Dit brengt mee dat niet steeds met scherpte te onderscheiden zal zijn of er sprake is van opzet dan wel culpa, terwijl dit onderscheid er voor het lakenswaardige van de gedraging niet toe hoeft te doen. Het kabinet acht het wenselijk dat ook in gevallen van verwijtbare of wellicht gefingeerde naïviteit strafrechtelijk kan worden opgetreden en verwacht dan ook met deze strafbaarstelling een effectiever optreden tegen dergelijk gedrag. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 12-11-2014, Stb. 2014, 444 (Kamerstukken 32 842) Nieuwe wetsvoorstellen Single European Sky 2197 - Wetsvoorstel (17-11-2014) tot wijziging van de Wet luchtvaart ter implementatie van Verordening (EU) nr. 390/2013 en Verordening (EU) nr. 391/2013 inzake heffingen en prestaties in het kader van luchtvaartnavigatiediensten alsmede Verordening Wetgeving (EU) nr. 996/2010 inzake noodplanverplichtingen in het kader van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart – Ten eerste regelt het wetsvoorstel de uitvoering van twee verordeningen op het gebied van luchtvaartnavigatie. De verordeningen maken deel uit van het pakket van Single European Sky verordeningen waarmee het gemeenschappelijk Europees luchtruim geregeld wordt. Vervanging van de vergoedingenverordening was nodig teneinde het communautair heffingensysteem te optimaliseren. Zo moet de verordening onder andere bijdragen aan de verbetering van de kosten- en operationele efficiëntie van luchtvaartnavigatiediensten. Voorts is de verordening gericht op de bevordering van een optimaal gebruik van het luchtruim. De nieuwe prestatieverordening richt zich op de verbetering van de prestaties van de luchtverkeersdienstverleners. Op lange termijn wordt met het Single European Sky project (SES) beoogd de capaciteit van het luchtruim te verdrievoudigen, de veiligheid met een factor 10 te verbeteren, het milieueffect per vlucht met 10% te verminderen en de luchtverkeersleidingkosten met 50% te verminderen teneinde de op lange termijn te verwachte verdubbeling van het verkeer te accommoderen. Hoewel beide verordeningen rechtstreeks doorwerken in de Nederlandse rechtsorde vergt de uitvoering aanpassing van de nationale regelgeving. Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt de uitvoering van een onderdeel van de Verordening inzake onderzoek en preventie van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart nader in te vullen. Dat betreft het wettelijk verankeren van het toezicht op de uitvoering van de noodplanverplichting door de luchtvaartmaatschappijen. In dat kader wordt in Hoofdstuk van 11 van de Wet luchtvaart een bestuursdwang bevoegdheid en de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete opgenomen met betrekking tot het vaststellen van noodplannen door de luchtvaartmaatschappijen. Kamerstukken II 2014/15, 34 084, nrs 1-4 2199 Vervolgstukken Concentratie van de Europese betalingsbevelprocedure Nota n.a.v. het verslag (19-11-2014) en nota van wijziging (19-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Uitvoeringswet verordening Europese betalingsbevelprocedure in verband met de concentratie van de Europese betalingsbevelprocedure. Kamerstukken II 2014/15, 32 834, nrs. 6-7 Modernisering verlof en arbeidstijden Voorlopig verslag (19-11-2014) over het wetsvoorstel tot modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden. Kamerstukken I 2014/15, 32 855, B Winstuitkering medisch-specialistische zorgaanbieders Nadere memorie van antwoord (21-11-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medisch-specialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg). Kamerstukken I 2014/15, 33 168, E Splitsing arrondissement Oost-Nederland Brief van de Minister van VenJ (24-11-2014) over de wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie en enige andere wetten in verband met de vorming van de arrondissementen Gelderland en Overijssel. – Brief ter aanbieding van de ‘HGKmonitor Rechtbanken Gelderland en Overijssel’. regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio’s. – Brief inzake het Ontwerpbesluit houdende de wijziging van het Besluit personenvervoer 2000 en andere besluiten in verband met de Wet afschaffing plusregio’s. Kamerstukken I 2014/15, 33 659, G-H Elektronische detentie Brief van de Staatssecretaris van VenJ (24-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht in verband met de herijking van de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties en de invoering van elektronische detentie. – Brief inzake de aanbieding van het WODC-rapport ‘Terugval in recidive’. Kamerstukken I 2014/15, 33 745, F Verhoging griffierechten Tweede nota van wijziging (24-112014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet griffierechten burgerlijke zaken en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met aanpassing van griffierechten. Kamerstukken II 2014/15, 33 757, nr. 8 Opheffing limitering stakingsrecht Memorie van antwoord bij (19-112014) en eindverslag over (25-112014) het wetsvoorstel houdende goedkeuring van het voornemen tot intrekking van het voorbehoud bij artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van het op 16 december 1966 te New York tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (Trb. 1969, 100) en van het voornemen tot intrekking van het voorbehoud bij artikel 6, vierde lid, van het op 18 oktober 1961 te Turijn tot stand gekomen Europees Sociaal Handvest (Trb. 1962, 3 en Trb. 1963, 90). Kamerstukken I 2014/15, 33 782, B-C Kamerstukken I 2014/15, 33 451, C Langdurig toezicht Afschaffing plusregio’s Memorie van antwoord bij (21-112014) en brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (21-112014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke Voorlopig verslag (18-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en Wetboek van Strafvordering in verband met het laten vervallen van de maximale duur van de voorwaardelijke NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3031 Wetgeving beëindiging van de verpleging van overheidswege, het verlengen van de proeftijden van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en de invoering van een langdurige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel voor ter beschikking gestelden en zeden- en geweldsdelinquenten (langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking). Kamerstukken I 2014/15, 33 816, B Onderwijstoezicht Brief van het Presidium (19-11-2014) over het initiatiefwetsvoorstel van het lid Bisschop tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht. – Brief over een adviesaanvraag aan de Onderwijsraad inzake het wetsvoorstel. Kamerstukken II 2014/15, 33 862, nr. 8 Verzamelwet pensioenen 2014 Verslag van een schriftelijk overleg (17-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enkele andere wetten in verband met het van toepassing worden van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen op De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten en in verband met enkele andere wijzigingen (Verzamelwet pensioenen 2014). Kamerstukken II 2014/15, 33 863, nr. 32 elektronisch te kunnen verstrekken in plaats van uitsluitend op schrift. Vennootschapsbelasting overheidsbedrijven Kamerstukken I 2014/15, 33 947, B Nota n.a.v. het verslag (25-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen (Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen). Financieel toezicht Memorie van antwoord (24-11-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bekostiging financieel toezicht in verband met de afschaffing van de overheidsbijdrage, de invoering van Europees bankentoezicht en de bestemming van door de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche Bank opgelegde dwangsommen en boetes. Kamerstukken I 2014/15, 33 957, C Omgevingswet Brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu (14-11-2014) en brief van het Presidium (19-11-2014) over het wetsvoorstel houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet). – Brief met een reactie op het verzoek van de Kamer, over de wijze van overnemen door de minister van het advies Raad van State ten aanzien van de Omgevingswet (nr. 7) en brief over een onderzoek naar de Omgevingswet (nr. 8). Kamerstukken II 2014/15, 33 962, nrs. 7-8 Beperking gemeenschap van goederen Verslag (21-11-2014) over het initiatiefwetsvoorstel van de leden Berndsen-Jansen, Recourt en Van Oosten tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken. Kamerstukken II 2014/15, 33 987, nr. 7 Opkomstdrempel en horizonbepaling referendum Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (04-11-2014) tot wijziging van de Wet raadgevend referendum houdende opneming van twee bepalingen: een opkomstdrempel en een horizonbepaling. Kamerstukken I 2014/15, 33 934, A Elektronische vispas Memorie van antwoord (21-11-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Visserijwet 1963 om de mogelijkheid op te nemen om gegevens van de schriftelijke toestemming voor sportvisserij op de binnenwateren 3032 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 Belastingwet 2015 Verslag van een wetgevingsoverleg (19-11-2014) en brief van de Staatssecretaris van Financiën (1811-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2015). – Brief met een chronologisch overzicht van de belangrijkste wijzigingen in dit, inmiddels aangenomen, wetsvoorstel t.o.v. het oorspronkelijke wetsvoorstel (B). Kamerstukken II en I 2014/15, 34 002, nr. 76 en B Kamerstukken II 2014/15, 34 003, nr. 6 Rijkssanctiewet Nota n.a.v. het verslag (20-11-2014) en nota n.a.v. het verslag van de Staten van Curaçao (20-11-2014) over het voorstel van rijkswet houdende bepalingen omtrent de toepassing in Aruba, Curaçao en Sint Maarten van beperkende maatregelen met het oog op de handhaving of het herstel van de internationale vrede en veiligheid of de bevordering van de internationale rechtsorde dan wel de bestrijding van terrorisme, vastgesteld in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie (Rijkssanctiewet). Kamerstukken II 2014/15, 34 009, nrs. 7-8 Aanvallen op informatiesystemen Verslag (25-11-2014) over het wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn 2013/40/EU van het Europees parlement en de Raad over aanvallen op informatiesystemen en ter vervanging van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad (PbEU L 218/8). Kamerstukken II 2014/15, 34 034, nr. 4 Windenergie op zee Verslag (20-11-2014) over het wetsvoorstel houdende regels omtrent windenergie op zee (Wet windenergie op zee). Kamerstukken II 2014/15, 34 058, nr. 5 Wetgeving 2199 Nota’s, rapporten & verslagen Staatloze kinderen Brief van de Staatssecretaris van VenJ (12-11-2014) met een kabinetsreactie op aanbeveling 5 uit het ACVZ-advies ‘Geen land te bekennen’. – Aanbeveling 5 luidt: ‘Laat de eis van wettig verblijf voor het optierecht van hier te lande geboren staatloze kinderen vallen’. Staatloos in Nederland geboren kinderen zijn kinderen van staatloze ouders of kinderen van ouders die om een andere reden hun nationaliteit niet aan het kind hebben doorgegeven. De ACVZ beveelt aan om ten aanzien van staatloos in Nederland geboren kinderen alleen als voorwaarde te stellen dat er sprake moet zijn van ‘habitual residence’ van drie jaar, in plaats van wettig en feitelijk verblijf. De ACVZ leidt dit af uit artikel 1, het Verdrag tot beperking der staatloosheid. Op basis van artikel 6, eerste lid, onder b, van de rijkswet op het Nederlanderschap kunnen staatloos in Nederland geboren kinderen na tenminste drie jaar onafgebroken verblijf op basis van een verblijfsvergunning, opteren voor de Nederlandse nationaliteit. De voorwaarde van drie jaar legaal verblijf wordt gesteld vanwege het belang van een geïntegreerd vreemdelingenbeleid: wie hier rechtens niet mag zijn, kan ook in het kader van het nationaliteitsrecht geen rechten opbouwen. In de systematiek van de rijkswet op het Nederlanderschap moet de verlening van de Nederlandse nationaliteit vooraf worden gegaan door de verlening van verblijfsrecht. Enerzijds erkent het kabinet in reactie op het advies van de Commissie dat op Nederland een bijzondere verantwoordelijkheid rust ten aanzien van het opheffen van de staatloosheid van staatloze, hier in Nederland geboren kinderen die alhier stabiel en feitelijk verblijven. Anderzijds is uitgangspunt van dit kabinet dat het frustreren van vertrek of het zich onttrekken aan toezicht door de ouders niet mag leiden tot toekenning van rechten. Bovendien kan het verlenen van de Nederlandse nationaliteit aan het kind er toe leiden dat ouders verblijf krijgen bij hun Nederlandse kind (op grond van artikel 8 EVRM en/of de uitspraak van het Europees Hof in de zaak Zambrano tegen België). Een en ander afwegend is de staatssecretaris voornemens om deze aanbeveling als volgt in te vullen. In de rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) zal een aparte optiegrond worden opgenomen naast de bestaande optiegrond onder artikel 6, eerste lid, onderdeel b, waarin aan staatloze, in Nederland geboren kinderen een optierecht wordt gegeven, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden: 1. Het staatloze kind heeft vijf jaar feitelijk hoofdverblijf; 2. Een van de ouders van het staatloze kind kan de staatloosheid van het kind niet door eigen handelen opheffen; en 3. Het verblijf van het staatloze kind is stabiel, hetgeen betekent dat de ouders van het staatloze kind het vertrek niet hebben gefrustreerd en zich niet hebben onttrokken aan het toezicht van IND, DT&V, COA of de Vreemdelingenpolitie (in het kader van de meldplicht). Wettig verblijvende, in Nederland geboren staatloze vreemdelingen kunnen gebruik maken van het bestaande optierecht. Illegaal verblijvende staatloze, in Nederland geboren kinderen dienen met hun ouders te vertrekken naar het land van herkomst of het land van eerder verblijf van de ouders. Voor deze vreemdelingen is na zorgvuldige bestuurlijke beoordeling en beoordeling door de rechter vast komen te staan dat zij geen aanspraak op verblijf hebben in Nederland. Slechts indien aan de bovengenoemde drie voorwaarden is voldaan is de nieuwe optiegrond van toepassing. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1917 Starbucks en staatssteun Brief van de Staatssecretaris van Financiën (14-11-2014) waarin wordt ingegaan op de publicatie van het openingsbesluit van de Europese Commissie inzake de formele onderzoeksprocedure naar vermeende staatssteun bij Starbucks Manufacturing BV. – De Europese Commissie heeft de niet-vertrouwelijke versie van het openingsbesluit in de Starbucks-procedure gepubliceerd op haar website. In dit openingsbesluit legt de Commissie uit dat zij de Advance Pricing Agreement (APA) tussen Starbucks Manufacturing BV en de Nederlandse belastingdienst onderzoekt in verband met mogelijke staatssteun. De bewindsman heeft er vertrouwen in dat dit onderzoek uiteindelijk zal uitwijzen dat er geen sprake is van staatssteun. De Starbucks-procedure betreft een APA, waarin een zakelijke, arm’s length-beloning wordt overeengekomen voor de activiteiten die voor het Starbucks concern worden uitgeoefend door Starbucks Manufacturing BV in Nederland. Voor de bepaling van deze zogenoemde verrekenprijzen geldt als uitgangspunt dat de beloning voor de uitgeoefende functie, gelopen risico’s en gebruikte activa niet mag verschillen van de beloning van vergelijkbare onafhankelijke ondernemingen (=het arm’s length-beginsel). Voor de berekening van de arm’s length-beloning kunnen verschillende methoden gebruikt worden, die nader uitgewerkt zijn in OESO-richtlijnen. In het openingsbesluit geeft de Commissie aan haar twijfels over een drietal elementen van de APA te hebben die ze verder wil onderzoeken. Als eerste twijfelt de Commissie over de kwalificatie van Starbucks Manufacturing als loonproducent met laag risico tijdens het sluiten van de APA. Daarnaast twijfelt de Commissie of de Nederlandse Belastingdienst terecht een tweetal correcties van de belastingadviseur op de kosten-grondslag heeft aanvaard in verband met de kwalificatie van Starbucks Manufacturing BV als loonproducent. Los van de juistheid van deze correcties is de Commissie in ieder geval van mening dat een van de correcties overbodig is, omdat de correcties hetzelfde doel dienen. Tot slot twijfelt de Commissie of de belastingdienst terecht de berekening van de royalty’s door Starbucks Manufacturing BV heeft aanvaard. Volgens de Commissie geeft die berekening geen weerspiegeling van de waarde van de intellectuele eigendomsrechten, omdat de royalty’s afhangen van het verschil tussen de in de Starbucks Manufacturing BV APA vastgestelde NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3033 Wetgeving vergoeding en de boekhoudkundige winst voor belastingen voor de betaling van de royalty. Op basis van deze twijfels vermoedt de Commissie dat de APA met Starbucks het arm’s length-beginsel niet eerbiedigt. De Commissie is daarom van mening dat de Nederlandse overheid Starbucks Manufacturing BV mogelijk een selectief voordeel verleent dat kwalificeert als staatssteun. Volgens de staatssecretaris is het arm’s length-beginsel in de Nederlandse wetgeving zorgvuldig uitgewerkt in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 en het verrekenprijs-besluit, volledig in lijn met de internationale standaard van artikel 9 van het OESO Modelverdrag. De Nederlandse Belastingdienst past het erkende arm’s lengthbeginsel, zoals nader toegelicht in de OESOrichtlijnen en nader uitgewerkt in het Nederlandse verrekenprijsbesluit, onverkort toe. nen van de EU-wetgevingsagenda. Over de exacte inhoud van de wetgevingsagenda tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap kan op dit moment geen helderheid worden verschaft. De inhoudelijke contouren van de EU-agenda voor de komende jaren worden bepaald door de Strategische Agenda die de Europese Raad in juni 2014 heeft vastgesteld en de politieke richtsnoeren die Commissie-voorzitter Juncker in diezelfde maand aan het EP heeft gepresenteerd. De concretisering van de EUagenda wordt echter pas zichtbaar bij de presentatie van het eerste jaarlijkse werkprogramma van de Juncker-Commissie, waarvan het concept naar waarschijnlijkheid in december 2014 het licht zal zien. De wetgevingsinitiatieven die uiteindelijk in dat programma staan zullen voor een groot deel de legislatieve agenda tijdens het Nederlandse voorzitterschap bepalen. Kamerstukken II 2014/15, 21 501-07, nr. 1200 Kamerstukken II 2014/15, 21 501-20, nr. 923 Nederlands voorzitterschap Beklagrecht gedetineerden Brief van de Minister van BuZa (3110-2014) over het vaststellen van de inhoudelijke prioriteiten voor (de agenda van) het EU-voorzitterschap 2016 alsmede de invulling van deze periode van een half jaar, waarin Nederland het Raadsvoorzitterschap bekleedt. – Van 1 januari tot en met 30 juni 2016 zal Nederland voor de twaalfde keer het voorzitterschap bekleden van de Raad van de Europese Unie; het eerste sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. Het voorzitterschap van de Raad biedt ons land een goede gelegenheid onderwerpen die Nederland belangrijk acht onder de aandacht van collega-lidstaten te brengen en op de publieke én politieke agenda te plaatsen. Tegelijkertijd is het van belang te realiseren dat het voorzitterschap met het Verdrag van Lissabon vooral een dienende rol heeft gekregen; de voorzitter van de Raad opereert in de context van het werkprogramma van de Europese Commissie en is verantwoordelijk voor de aansturing van het Europese wetgevingsproces en het leiden van de onderhandelingen met het Europees parlement (EP). Het Nederlandse voorzitterschap zal dan ook goeddeels in het teken staan van het die- Brief van de Staatssecretaris van VenJ (17-11-2014) over het beklagrecht van gedetineerden, het aantal isolatieplaatsingen in verband met het weigeren van plaatsing in een meerpersoonscel (MPC) en de verslavingszorg binnen het gevangeniswezen. – Artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet bepaalt dat de gedetineerde beklag kan doen over ‘een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing’. Omdat het beeld lijkt te bestaan dat veel wordt geklaagd over bagatelzaken, is een quick scan uitgevoerd naar de aard van de klachten die worden ingediend. Uit deze quick scan blijkt dat over het algemeen wordt geklaagd over zaken waarvoor het beklagrecht is bedoeld. Zo worden vaak klachten ingediend over beslissingen omtrent verlof, overplaatsing of gedwongen medicatie. Daarnaast wordt echter ook geklaagd over niet beklagwaardige en daarom niet- ontvankelijke zaken. Deze zaken kosten tijd en aan de afhandeling ervan zijn kosten verbonden. Om het aantal klachten dat wordt ingediend terug te dringen, zijn daarom de afgelopen jaren verschillende maatregelen getroffen. Zo is motiverende bejegening de afgelopen jaren in het gevangeniswezen geïntroduceerd als de 3034 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 gangbare wijze waarop met gedetineerden wordt omgegaan. Indien er toch grieven ontstaan, dan is het zaak om in een vroeg stadium te bemiddelen. Hierin hebben in de eerste plaats de commissies van toezicht (CvT’s) een belangrijke rol. Bij toerbeurt is elk lid maandcommissaris (MC). De MC verzamelt grieven en klachten van de gedetineerden en probeert deze in een vroeg stadium op te lossen voordat een klacht formeel wordt ingediend. Ondanks bemiddeling door de MC, de medewerker van DJI of de directeurvan de inrichting, blijft er nog een aanzienlijk aantal klachten over dat formeel wordt ingediend en dus moet worden behandeld door de beklagcommissie. Om te voorkomen dat niet-ontvankelijke klachten toch in behandeling worden genomen, is het van belang dat zowel de CvT’s als de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) – die de beroepszaken behandelt – scherp letten op het handhaven van de ontvankelijkheidsdrempel. Afzondering kan plaatsvinden als disciplinaire straf na verwijtbaar en ongeoorloofd gedrag of als ordemaatregel, een maatregel die in de meeste gevallen wordt opgelegd ter bescherming van een gedetineerden in een (psychische) crisissituatie. DJI registreert hoeveel beschikkingen worden uitgevoerd waarin de plaatsing in afzondering wordt bevolen en in hoeveel gevallen de plaatsing in afzondering als straf- dan wel als ordemaatregel wordt opgelegd. Op dit moment kan nog niet inzichtelijk worden gemaakt worden in welke cel de gedetineerde vervolgens wordt geplaatst. Het streven is er op gericht om het registratiesysteem van DJI zodanig in te richten dat daarover in 2015 wel informatie beschikbaar is. PI’s leveren binnen de mogelijkheden van de detentie-omgeving een bijdrage aan verslavingszorg. De detentieperiode biedt een unieke gelegenheid om verslaafden te bereiken en te behandelen bijwie dat in de vrije maatschappij moeilijk lukt. Niet de PI’s maar daarin gespecialiseerde partners (verslavingszorg) zijn evenwel het beste in staat de benodigde zorg op maat te bieden. Het is in dat licht van belang dat PI’s aansluiting vinden bij partners in de verslavingszorg en deze partners faciliteren. Alle Wetgeving afzonderlijke PI’s zullen daarom afspraken maken met de verslavingszorginstellingen in hun regio. De ambities van het gevangeniswezen zijn uitgewerkt in een agenda met maatregelen die de verslavingszorg verder moeten verbeteren. Van alle PI’s wordt verwacht dat zij op 1 februari 2015 een plan hebben opgesteld waarin is aangeven hoe deze maatregelen zullen worden uitgevoerd. Kamerstukken II 2014/15, 24 587, nr. 607 Beloningsverschillen Brief van de Minister van SZW (1711-2014) met de uitkomsten van een update van het CBS onderzoek ‘Gelijk loon voor gelijk werk?’ uit 2010. – Als bijlage is het desbetreffend onderzoek over beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen bij de overheid en in het bedrijfsleven in 2012 te vinden. De belangrijkste uitkomst van dit onderzoek is de gestage afname van de zogenaamde loonkloof bij de overheid. Bedroeg het ongecorrigeerde beloningsverschil bij de overheid in 2008 nog 16 procent, in 2012 is dat afgenomen tot 11 procent. Als rekening wordt gehouden met bepaalde achtergrondkenmerken zoals leeftijd, arbeidsduur en opleidingsniveau dan nam het (gecorrigeerde) beloningsverschil bij de overheid af van 7 procent in 2008 naar 4 procent in 2012. In het bedrijfsleven is het beloningsverschil vrijwel onveranderd gebleven. Het gecorrigeerde beloningsverschil nam af van 9 procent in 2008 naar 8 procent in 2012. Het gecorrigeerde beloningsverschil kan niet nader worden verklaard. Dit betekent niet dat er sprake is van beloningsdiscriminatie maar dit valt ook niet uit te sluiten. Een interessante ontwikkeling is dat jonge vrouwen bij de overheid meer verdienen dan hun mannelijke collega’s. Bovendien slaat het loonverschil bij de overheid pas op latere leeftijd om van positief naar negatief; in 2008 lag het 0mslagpunt bij de leeftijd van 33 jaar, in 2012 verdienen vrouwen bij de overheid pas bij 39 jaar minder dan hun mannelijke leeftijdsgenoten. Ook in het bedrijfsleven is een verandering zichtbaar, maar hier ligt het omslagpunt rond de leeftijd van 25 jaar. Naast het onderzoek door het CBS naar beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen, is het College voor de Rechten van de Mens gestart met soortgelijk onderzoek bij hogescholen en in de verzekeringsbranche. De resultaten van dit onderzoek komen volgend jaar beschikbaar. Kamerstukken II 2014/15, 27 099, nr. 22 Tijdelijk werk en bijstand Brief van de Staatssecretaris van SZW (11-11-2014) waarin een agenda wordt gepresenteerd om zowel tijdelijk als deeltijdwerk vanuit de bijstand gemakkelijker en aantrekkelijker te maken. – Zoveel mogelijk mensen moeten regulier werk kunnen verrichten vanuit de bijstand, ook als dat tijdelijk of in deeltijd is in een flexibele arbeidsmarkt. Voorop blijft staan dat volledige uitstroom wenselijk is, maar tijdelijk en deeltijdwerk kunnen hiertoe een opstap zijn. Gemeenten kunnen hier nog meer dan nu gebruik van maken. Zij lopen in de praktijk tegen een aantal punten aan. Het gaat daarbij voor een deel om zaken waar zij zelf soms meer beleidsruimte hebben dan hun bekend is. Daarnaast gaat het om een punt dat met een beperkte aanpassing van wet- en regelgeving opgepakt kan worden. Ten eerste wil de staatssecretaris de kennis bij gemeenten versterken over mogelijkheden die zij kunnen inzetten bij tijdelijk en deeltijdwerk vanuit de bijstand. Het gaat dan om de zoektermijn voor personen jonger dan 27 jaar bij een hernieuwde aanvraag, om het al dan niet beëindigen van de bijstand bij korte tijdelijke dienstverbanden, het inrichten van een verkorte aanvraagprocedure bij hernieuwde aanvraag en over het toepassen van de loonheffingskorting bij werk met aanvullende bijstand. Het is in beginsel mogelijk om deze suggesties binnen de bestaande wetgeving op te pakken. Hierover zullen gemeenten via een volgende verzamelbrief worden geïnformeerd. Andere punten vergen wetswijziging en behoeven derhalve verdere uitwerking. Het betreft een aanpassing van de inkomstenvrijlating voor inkomsten uit arbeid om tijdelijk werk met deze financiële prikkel optimaal te bevorderen. Korte tijdelijke dienstverbanden kunnen leiden tot herhaaldelijke uit- en instroom in de bijstand. Gemeenten ervaren hierdoor extra administratieve lasten en voor bijstandsgerechtigden levert het onwenselijke situaties op als steeds opnieuw aanvraag moet worden gedaan. Daardoor is het wenselijk om maatwerk te kunnen leveren om gedurende een periode inkomsten te blijven verrekenen met de uitkering, na uitstroom een korte aanvraagprocedure te kunnen garanderen en de zoektermijn voor jongeren flexibel toe te passen bij hernieuwde aanvraag. Gemeenten zijn in beginsel op basis van de wet vrij om een aanvraagprocedure in te richten. Echter zij hebben aangegeven behoefte te hebben aan duidelijke informatie met betrekking tot de beleidsruimte bij het inrichten van de aanvraagprocedure bij hernieuwde aanvragen. Daarom is er het voornemen de mogelijkheden van een verkorte aanvraagprocedure bij een hernieuwde aanvraag nader te verduidelijken in een Verzamelbrief. Daarbij staat voorop dat de eisen aan de vaststelling van het recht op bijstand niet versoepelen. Bij het verrekenen van inkomsten uit deeltijdwerk met aanvullende bijstand speelt de toepassing van de loonheffingskorting een rol. Bijstandsgerechtigden die werken zijn verplicht om de loonheffingskorting te laten toepassen bij de werkgever. Gemeenten hebben aangegeven dat dit niet altijd gebeurt. Werkgevers kunnen betrokken worden om juiste toepassing van loonheffingskorting te stimuleren. De staatssecretaris is aan het verkennen op welke manieren dit het meest effectief gedaan kan worden. Gemeenten geven verder aan dat de samenhang tussen de bijstandswetgeving en de fiscale wetgeving complex en bewerkelijk is. Gemeenten zien een oplossingsrichting in brutering van de bijstand in plaats van de huidige systematiek van netto inkomenswaarborg. De bewindsvrouw is daarom met gemeenten in gesprek over de gevolgen van dit voorstel. Uit verkennende gesprekken is gebleken dat brutering de uitvoering eenvoudiger en efficiënter kan maken. Keerzijde is dat het loslaten van de netto inkomenswaarborg een randvoorwaarde is voor brutering. Dit kan effect hebben op het besteedbaar inkomen van bijstandsgerechtigden. Kamerstukken II 2014/15, 28 719, nr. 90 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3035 Wetgeving Volwassenenreclassering Aanpak jihadisme Brief van de Staatssecretaris van VenJ (18-11-2014) over een verkenning naar het stelsel van de volwassenenreclassering. – In het onderzoek dat door Significant is uitgevoerd, zijn alternatieven voor het huidige stelsel van de volwassenenreclassering verkend. Het onderzoeksrapport geeft geen aanleiding voor een ingrijpende verandering. Weliswaar zijn verbeteringen mogelijk, maar tegelijkertijd wordt geconstateerd dat de huidige situatie met (op dit moment) drie reclasseringsorganisaties overwegend naar tevredenheid functioneert. Bij een eventuele stelselwijziging biedt een stelsel waarbij de uitvoering van reclasseringstaken bij één organisatie is geconcentreerd volgens het onderzoek meer kansen om verbeteringen ten opzichte van de huidige situatie te realiseren dan een vorm van (gecontroleerde) marktwerking met meerdere aanbieders. Echter, een transitie naar één reclasseringsorganisatie betekent een grote veranderopgave met relatief beperkte efficiencywinst. Bovendien acht de bewindsman een scenario waarbij de uitvoering van reclasseringstaken in handen komt van één private monopolist niet wenselijk. Gegeven deze overwegingen wordt er voor gekozen voorlopig het bestaande stelsel te handhaven met – op dit moment drie – gesubsidieerde reclasseringsorganisaties. Het binnen het bestaande stelsel accommoderen van een nieuwe partij is denkbaar, mits het geen risico vormt voor de kwaliteit en continuïteit van de dienstverlening en het niet ten koste gaat van de samenwerking binnen de keten. Tegen deze achtergrond is het Openbaar Ministerie, de Dienst Justitiële Inrichtingen en de huidige reclasseringsorganisaties gevraagd hun zienswijze te geven op het plan van Info-Excellente, de partij die verzocht heeft om een reclasseringserkenning. Daarnaast is de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) gevraagd hierover te adviseren. Deze reacties zullen worden betrokken bij de definitieve beslissing op de aanvraag van Info-Excellente. Het eindrapport ‘Verkenning stelselvarianten reclassering’ is als bijlage bij deze brief te vinden. Brief van de Ministers van VenJ en SZW (12-11-2014) over de voortgang van de uitvoering van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (Kamerstuk 29 754, nr. 253). – Een dergelijke voortgangsrapportage wordt in de komende periode bij ieder Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) toegezonden. In deze brief wordt tevens ingegaan op de toezeggingen met betrekking tot wetgeving, bestemmingsvisa, de organisatie Hizb-ut Tahrir (HuT) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De uitvoering van het Actieprogramma is in volle gang. De onderstaande actiepunten uit het Actieprogramma worden prioritair uitgevoerd: • De Nationale Politie is geprepareerd voor het direct en adequaat handelen bij een terroristische aanslag, door het aanpakken van de dreiging van opkomende terrorisme in Nederland, veroorzaakt door personen die deelnemen of steun geven aan de jihad. Dit onder andere doordat er een Nationale Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (NSGBO) is ingericht die stand-by staat. • De Kmar is vertegenwoordigd in het NSGBO van de politie en heeft daarnaast een Landelijke Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (LSGBO) ingericht ten behoeve van de aanpak van jihadisme. • In het kader van voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme wordt geïntensiveerd ingezet op de financiële aanpak van jihadisten. Zo wordt momenteel binnen de Financial Intelligence Unit gericht capaciteit ingezet op de financiële aanpak van jihadisten en is bij het Functioneel Parket een officier van justitie vrijgemaakt om terrorismefinanciering aan te pakken. • Het ontvangen, verwerken en doorgeven van meldingen met betrekking tot extremisme is belegd bij de stichting NL Confidential middels de inzet van haar meldpunt Meld Misdaad Anoniem. Daarmee is maatregel 23a (Nationaal Meldpunt Extremisme) de facto gerealiseerd. Burgers en professionals kunnen hier terecht met anonieme meldingen over alle vormen van extremisme. Het Meldpunt geeft de meldingen door aan de juiste instanties of verwijst de melder indien de melding niet anoniem Kamerstukken II 2014/15, 29 270, nr. 93 3036 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 kan worden gedaan. • Het OM vordert met het intensiveren en coördineren van de strafrechtelijk aanpak van (dreigend) terrorisme. Zeven extra officieren van justitie worden aangesteld vanwege de jihaddossiers; twee bij het landelijk parket en vijf in Den Haag, Rotterdam, Amsterdam, Utrecht, Arnhem. • Het expertcentrum maatschappelijke spanningen en radicalisering zal praktische ondersteuning gaan bieden aan gemeenten en professionals bij hun aanpak van radicalisering en het vroegtijdig signaleren van zorgwekkende ontwikkelingen en maatschappelijke spanningen (per 1 januari 2015 operationeel als onderdeel van de Expertise-unit Sociale Stabiliteit). • Gemeenten die met radicaliseringsproblematiek worstelen, zijn met rijksgelden ondersteund om hun lokale preventieve aanpak verder uit te bouwen, bijvoorbeeld met het versterken en trainen van netwerken van sleutelfiguren. • Ook scholen die kampen met vragen en signalen worden gesteund. Het Ministerie van OCW heeft, met de NCTV, trainers beschikbaar gesteld om de deskundigheid van bestuurders en docenten te vergroten; er zijn vertrouwens-inspecteurs getraind; en alle beschikbare informatie en instrumenten zijn beschikbaar gesteld via de relevante onderwijsportalen. • Er worden intensieve overleggen gevoerd met maatschappelijke organisaties en sleutelfiguren, om hen te ondersteunen bij het bieden van tegengeluid en de weerbaarheid in eigen kring te versterken. Waar sleutelfiguren worden bedreigd, worden beveiligingsmaatregelen getroffen. De aangekondigde wetsvoorstellen gaan zo mogelijk nog dit jaar in consultatie. Twee voorstellen koersen hierop af: het wetsvoorstel tot wijziging van de ‘Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek in verband met de selectieve woningtoewijzing op grond van overlast gevend, crimineel, extremistisch of radicaal gedrag’ en de ‘wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met intrekking van het Nederlanderschap ter bescherming van de nationale veiligheid’. Voor de andere wetsvoorstellen geldt de plan- Wetgeving ning om ze, waar mogelijk gebundeld, in het voorjaar van 2015 in consultatie te brengen. Voor deze wetsvoorstellen geldt dat zorgvuldige vormgeving noopt tot iets meer voorbereidingstijd. Uitreis met jihadistische intenties met gebruik van een Nederlandse identiteitskaart wordt onmogelijk gemaakt. Daartoe wordt een wetsvoorstel voorbereid dat voorziet in het opleggen van een uitreisverbod voor personen aan wie een paspoort is geweigerd of waarvan het paspoort vervallen is verklaard. Ontbinding of een verbod van een organisatie als de Hizb-ut Tahrir is op dit moment niet aan de orde. Het meest recente dreigingsbeeld (DTN37) (Kamerstuk 29 754, nr. 270) bevestigt nogmaals de dreiging die uitgaat van het mondiale jihadisme en de noodzaak van een nationale en internationale integrale aanpak van jihadisme. Kamerstukken II 2014/15, 29 754, nr. 271 Onschuldpresumptie Brief van de Minister van VenJ (1411-2014) met een reactie op de opmerkingen van de Commissie Meijers over de ontwerprichtlijn inzake de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij het proces aanwezig te zijn (2013/0407) en over het door Nederland tijdens de onderhandelingen ingenomen standpunt ten aanzien van het hanteren van feitelijke en juridische aannames (presumptions of fact and law). In de brief wordt tevens uiteengezet brief tevens uiteen zou zetten hoe het vermoeden van onschuld zich verhoudt tot de aanpak van veelplegers in het verkeer. – De regering betreurt het dat in de brief van de Commissie Meijers een beeld wordt geschetst van zowel de stand van zaken van de onderhandelingen als van de Nederlandse opstelling, dat op essentiële onderdelen niet juist, dan wel onvolledig, is. Er is nog geenszins sprake van een beslissend moment in de onderhandelingen, waarvan is afgesproken dat de Kamer daarover wordt geïnformeerd. In het voorgestelde tweede lid van artikel 5 is neergelegd dat onder bepaalde omstandigheden, op grond van vermoedens van een zeker gewicht, de bewijslast zou kunnen verschuiven naar de verdediging. Voortbordurend op dit tekstvoorstel van de Europese Commissie is tijdens de onderhandelingen in de raadswerkgroep aan de orde gekomen dat hier niet zozeer sprake is van een ‘verschuiving van de bewijslast’, maar van ‘het hanteren van feitelijke en juridische aannames’. Hierover bestaat vaste en genuanceerde jurisprudentie van het EHRM. Een voorbeeld van het hanteren van een zodanige aanname betreft het systeem van kentekenaansprakelijkheid, zoals dat in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wet Mulder) wordt gehanteerd. In de brief van 6 oktober 2014 geeft de Commissie Meijers aan kennis te hebben genomen van de herziene tekst van het richtlijnvoorstel (dat overigens enkel een voorzet van het Italiaanse voorzitterschap was), neergelegd in een raadsdocument van 22 september 2014, en uit kritiek op de daarin opgenomen formulering van artikel 5, dat ziet op de bewijslast en het hanteren van feitelijke en juridische aannames in het strafproces. Die kritiek houdt, kort samengevat, in dat de JBZ-Raad een ontoelaatbare uitzondering zou maken op de hoofdregel dat de bewijslast in strafzaken op het openbaar ministerie rust, door in alle strafzaken het gebruik van feitelijke en juridische aannames toe te staan, waarbij voor lichte strafbare feiten geldt dat deze aannames niet weerlegbaar zijn. Dat betekent dat een verdachte zich niet meer mag verweren tegen bewijs tegen hem. Volgens de Commissie Meijers lijkt het erop dat Nederland deze voorstellen tot ‘omkering van de bewijslast’ heeft gedaan. De brief van de Commissie Meijers behelst slechts een zeer beperkte weergave van dat tekstvoorstel, die een onvolledig, zo niet onjuist, beeld schetst van het Nederlandse standpunt. Nederland heeft getracht zo dicht mogelijk bij de jurisprudentie van het EHRM te blijven en heeft een primair en een secundair tekstvoorstel ingediend. Primair is voorgesteld dat artikel 5, tweede lid, zou bepalen dat het gebruik van feitelijke en juridische aannames is toegestaan binnen redelijke grenzen, waarbij rekening dient te worden gehouden met hetgeen in het geding is en onder de voorwaar- de dat de rechten van de verdediging gerespecteerd worden. In een bijbehorende overweging zou daarbij nader worden uitgelegd dat lidstaten gehouden zijn daarbij een redelijke belangenafweging toe te passen en gebonden zijn aan het proportionaliteitsvereiste. Dit door Nederland geprefereerde tekstvoorstel heeft het Italiaanse voorzitterschap niet overgenomen. Als terugvaloptie had Nederland voorgesteld dat de tekst van het tweede lid erin zou voorzien dat het gebruik van feitelijke en juridische aannames binnen redelijke grenzen is toegestaan, waarbij die aannames in beginsel weerlegbaar zijn en alleen gehanteerd mogen wanneer de rechten van de verdediging gerespecteerd worden. In een bijbehorende overweging zou in die constructie nader worden uiteengezet dat lidstaten ten aanzien van lichte strafbare feiten (minor offences) zoals lichte verkeersovertredingen – die niet kunnen leiden tot een strafblad – kunnen bepalen dat de aannames niet weerlegbaar zijn. Ook in dit secundaire tekstvoorstel betreft het mitsdien geen algehele, ongeclausuleerde uitzondering voor lichte strafbare feiten, maar een uitzondering die aan strikte voorwaarden is gebonden. Het Nederlandse standpunt, zoals hiervoor weergegeven, sluit aan bij het Nederlandse rechtssysteem en is ook conform de algemene uitgangspunten die Nederland bij de onderhandelingen over deze richtlijn hanteert. In het meest recente onderhandelingsdocument van 11 november 2014 bepaalt het tweede lid van artikel 5 dat lidstaten binnen redelijke grenzen aannames van feitelijke of juridische aard mogen hanteren, waarbij deze aannames weerlegbaar zijn en hoe dan ook alleen gehanteerd mogen worden wanneer deze de rechten van de verdediging respecteren. Kamerstukken II 2014/15, 32 317, nr. 255 Terugkeerrichtlijn Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 19-11-2014) tussen de vaste cie. voor Immigratie & Asiel/ JBZ en de Staatssecretaris van VenJ over de kabinetsreactie op de evaluatierapporten over de Europese terugkeerrichtlijn. – De staatssecretaris stelt dat de strafbaarstelling van niet-naleving NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3037 Nieuws 2200 Implementatie Procedure- en Opvangrichtlijn Op 19 november 2014 is het voorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ter implementatie van de herziene Procedure- en Opvangrichtlijn aangeboden aan de Staten-Generaal. De richtlijnen nopen op verschillende punten tot aanpassing van de Nederlandse wet- en regelgeving en tevens tot enkele aanpassingen in de uitvoeringspraktijk. Daartoe strekt dit wetsvoorstel. D e Procedurerichtlijn stelt normen voor de procedure voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming. De richtlijn is een herschikking van de eerdere Procedurerichtlijn, en bevat op een aantal punten verdergaande harmonisatie. De belangrijkste onderdelen van de richtlijn zijn: - Niet-ontvankelijk en (kennelijk) ongegrond verklaren: de richtlijn biedt de mogelijkheid om in bij de richtlijn bepaalde gevallen aanvragen niet-ontvankelijk of (kennelijk) ongegrond te verklaren en verbindt hier gevolgen aan ten aanzien van het al dan niet verlenen van schorsende werking aan het instellen van beroep. - Rechtsbescherming: op het punt van rechtsbescherming verplicht de richtlijn tot verschillende wijzigingen in het nationale stelsel. Allereerst wordt een volledig en ex nunc onderzoek van zowel de feiten als juridische gronden voorgeschreven bij de rechterlijke toetsing in eerste aanleg. Ten tweede zal het systeem van schorsende werking en voorlopige voorzieningen moeten worden herzien. Verder biedt de richtlijn de mogelijkheid om een maximale beslistermijn voor rechters vast te leggen in de nationale regelgeving. - Grensprocedure: in de richtlijn worden inhoudelijke criteria neergelegd voor het mogen toepassen van een grensprocedure. - Waarborgen minderjarigen en andere kwetsbare asielzoekers: in de richtlijn zijn enkele waarborgen voor minderjarige vreemdelingen opgenomen. De belangrijkste elementen zijn: kindvriendelijk horen, aanwezigheid van een raadsman bij het gehoor en het toetsen aan het belang van het kind bij overdracht aan een veilig derde land. - Toegang tot de asielprocedure: om een goede toegang tot de asielprocedure te waarborgen, bevat de richtlijn een aantal gedetailleerde bepalingen omtrent de informatieverstrekking aan en registratie van vreemdelingen die te kennen hebben gegeven asiel te willen aanvragen, ook indien een vreemdeling zich hiervoor tot niet-bevoegde autoriteiten wendt. - Persoonlijk onderhoud: de richtlijn bevat enkele bepalingen die zien op het persoonlijk onderhoud en de verslaglegging daarvan. - Beslistermijnen: de richtlijn kent een aantal dwingende beslistermijnen die zullen moeten worden neergelegd in de Nederlandse wetgeving. Overigens wijken deze termijnen alleen op onderdelen af van de thans in Nederland geldende termijnen. Ter implementatie van deze richtlijn bevat het wetsvoorstel de volgende maatregelen: a. invoering van het niet in behandeling nemen, de niet-ontvankelijkheid, de kennelijke ongegrondheid en de introductie van de bevoegdheid tot het buiten behandeling stellen; b. invoering van een volledig en ex nunc onderzoek bij rechterlijke toetsing; c. wijziging van de gronden waarop schorsende werking bij beroep in eerste aanleg kan worden onthouden; en d. enkele ondergeschikte wijzigingen. Afdoeningswijzen Met de invoering van de bevoegdheid voor de Minister van VenJ om aanvragen niet-ontvankelijk te verklaren, kennelijk ongegrond te verklaren of (tijdelijk) buiten behandeling te stellen, wordt formeel aangesloten bij het stelsel van de richtlijn. In de praktijk zal een vaste toetsingsvolgorde worden gehanteerd, waarbij alle verschillende elementen van een asielaanvraag worden bekeken. Allereerst zal worden bezien of de aanvraag in behandeling zal worden genomen, dan wel niet in behandeling hoeft te worden genomen omdat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor behandeling van het verzoek om internationale bescherming op grond van de Dublinverordening. Indien dit het geval is, zal de aanvraag niet in behandeling worden genomen en zal de verdere procedure voor overdracht worden gevolgd conform de Dublinverordening. Indien dit niet het geval is, zal worden bezien of de aanvraag ontvankelijk is. De aanvraag kan op verschillende gronden niet-ontvankelijk worden verklaard en het is afhankelijk van de aard van de grond in welke mate er onderzoek dient plaats te vinden. Indien de aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard, zal dit in de regel worden gedaan, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om hier niet toe over te gaan. Indien de aanvraag ontvankelijk wordt geacht, wordt bezien of de aanvraag gegrond, ongegrond of kennelijk ongegrond is. Een aanvraag kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond wanneer er in redelijkheid geen twijfel mogelijk is over de ongegrondheid van de aanvraag. De richtlijn geeft tien gronden waarop een aanvraag kennelijk ongegrond kan worden verklaard. Het gaat hier bijvoorbeeld om vreemdelingen die afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst, de minister hebben misleid omtrent – onder meer – hun identiteit, zichzelf evident tegenspreken, slechts irrelevante informatie NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3039 Nieuws verstrekken of louter een aanvraag indienen om terugkeerhandelingen te verijdelen. Aanvragen die niet-ontvankelijk zijn verklaard of als kennelijk ongegrond zijn afgewezen, hebben dezelfde gevolgen als een ‘normale’ inhoudelijke afwijzende beschikking met betrekking tot het verblijfsrecht (niet langer rechtmatig verblijf en vertrekplicht). Ten aanzien van de rechterlijke bescherming is er echter een belangrijk verschil: indien de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard of is afgewezen als kennelijk ongegrond, heeft de instelling van het beroep geen schorsende werking. De bevoegdheid tot buiten behandeling stellen vindt zijn grondslag in artikel 28 van de procedurerichtlijn. Het buiten behandeling stellen van een aanvraag is aan de orde wanneer er nog geen definitieve beslissing kan worden genomen, maar de behandeling van de aanvraag ook niet kan worden voortgezet. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer de asielzoeker in een vroeg stadium van de procedure vertrekt of niet meer op komt dagen bij gehoren, maar zijn aanvraag niet intrekt. Ook in geval van een buiten behandeling stellen geldt dat het instellen van beroep geen schorsende werking heeft en de vreemdeling conform het geldende systeem een voorlopige voorziening zal moeten aanvragen, indien hij de uitkomst van de procedure in Nederland wil afwachten. Integrale geloofwaardigheidstoets De implementatie van de Procedurerichtlijn is ook aanleiding om over te gaan op een nieuwe wijze van motivering van de beoordeling van de geloofwaardigheid. Daarbij zal een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling centraal staan. Uitgangspunt van een integrale geloofwaardigheidsafweging zal zijn dat door de IND alle relevante omstandigheden van het geval worden bekeken en gewogen. Van belang daarbij is dat de geloofwaardigheidselementen gerelateerd worden aan het specifieke onderdeel van het vluchtrelaas 3040 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 waarmee ze verband houden. Het leerstuk van de ‘positieve overtuigingskracht’ komt hiermee als zodanig te vervallen. Volledig en ex nunc onderzoek De richtlijn verplicht tot een volledig en ex nunc onderzoek van zowel de feiten als juridische gronden voorgeschreven bij de rechterlijke toetsing in eerste aanleg. In het Nederlandse stelsel is traditioneel sprake van een gemengd stelsel bij rechterlijke toetsing, waarbij bepaalde elementen van de asielaanvraag vol werden getoetst, zoals de kwalificatievraag en bewijsbare feiten, terwijl andere elementen terughoudend werden getoetst, zoals de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Voor een belangrijk deel zal deze nieuwe wijze van toetsing binnen de rechterlijke macht vorm moeten krijgen. Artikel 46, eerste lid, van de richtlijn bepaalt kort gezegd dat de lidstaten ervoor zorgen dat voor verzoekers een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie openstaat tegen een beslissing inzake hun verzoek om internationale bescherming. Teneinde een daadwerkelijk rechtsmiddel te bieden zorgen lidstaten ervoor dat er een volledig en ex nunc onderzoek van zowel de feitelijke als juridische gronden met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek van de behoefte aan internationale bescherming, plaatsvindt ten minste in beroepsprocedures voor een rechterlijke instantie van eerste aanleg (artikel 46, derde lid). In de wettekst is de tekst van artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn nauwgezet gevolgd. De intensiteit van de toetsing van bepaalde elementen van de beschikking, die nu marginaal worden getoetst, zal toenemen. Dit is met name van belang voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Op dit punt zal de rechtbank sterker dan voorheen, op basis van het dossier, de inhoud van de geloofwaardigheidsbeoordeling van het bestuursorgaan toetsen. De toetsing van de rechtbank blijft wel verbonden met de beschikking van het bestuursorgaan; het moet derhalve gaan om een toetsing van de beslissing van het bestuursorgaan en niet om een eigen beoordeling van de rechter. Daarbij moet de rechter bij de beoordeling van het beroep rekening houden met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd en wijzigingen van beleid die na het bestreden besluit zijn bekendgemaakt (de zogenoemde ex nunc-toetsing). Op grond van de Procedurerichtlijn is de verplichting tot een volledig en ex nunc onderzoek beperkt tot de rechter in eerste aanleg. In hoger beroep is dus geen volledig en ex nunc onderzoek noodzakelijk. Het kabinet acht het niet wenselijk om op nationaal niveau anders te beschikken. Opvangrichtlijn De Opvangrichtlijn ziet op de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Illegaal verblijvende vreemdelingen, waaronder uitgeprocedeerde asielzoekers vallen buiten de reikwijdte van de richtlijn. De implementatie van de Opvangrichtlijn heeft met name gevolgen voor de bewaring. Materieel is er sprake van een grote mate van overlap tussen het Nederlandse systeem en het systeem van de Opvangrichtlijn, in de formele vormgeving is er echter sprake van grote verschillen op het punt van bewaring tussen de Opvangrichtlijn en de Vw 2000. De wettelijke vormgeving van de inbewaringstelling in de nationale wetgeving wordt met dit voorstel aangepast aan de systematiek en terminologie van de Opvangrichtlijn. Daarnaast wordt verheldering aangebracht in de samenhang tussen toegangsweigering, grensdetentie, verlenen van beperkte toegang en inbewaringstelling bij het verlenen van beperkte toegang. Kamerstukken II 2014/15, 34 088, nrs. 1 - 4 Nieuws 2201 Grondwet-wiki Om te weten te komen welke wijzigingen burgers graag zouden willen in de Grondwet, hebben Leidse en Tilburgse onderzoekers Staatsrecht een interactieve site ontwikkeld. Die werkt volgens de methode van Wikipedia: burgers zelf direct de oorspronkelijke teksten van de Grondwet laten wijzigen. Er gelden wel spelregels. L eidse en Tilburgse onderzoekers gaan uitzoeken wat Nederlanders zouden willen wijzigen aan de Grondwet. Tot augustus 2015 kan iedereen meeschrijven aan Grondwetswijzigingen in de Grondwet-wiki. Het experiment maakt gebruik van de kracht van het wisdom of the crowds-concept: auteurs kunnen op elkaar reageren en ook teksten van elkaar wijzigen of schrappen. Als voldoende gemotiveerde mensen meedoen en er zo voldoende ‘volume’ ontstaat, levert het experiment een realistische kijk van Nederlanders op de Grondwet op. Dat is een realistische aanname: als maar genoeg mensen schatten hoeveel knikkers er in een bak zitten of hoe zwaar een ham is, komt het gemiddelde van de schattingen verbijsterend dicht bij de echte hoeveelheid/het echte gewicht. Het wordt gedaan in het kader van de viering van tweehonderd jaar Nederlandse Grondwet. Het experiment met de Grondwetwiki duurt tot 24 augustus 2015. Bron: www.leidenuniv.nl 2202 Duur rechtszaken nog altijd niet binnen de normen De duur van rechtszaken is in 2013 niet verkort. In 2013 werden bij de rechtbanken meer dan de helft van de normstellingen nog niet gehaald en bij de gerechtshoven was dat nog minder. Met name in strafzaken en handelsconflicten loopt de duur van rechtszaken zelfs licht op. D e duur van rechtszaken is sinds 2009 verbeterd. Die verbetering stagneerde echter in 2012 en 2013. De organisatorische belasting om de regionale herindeling tot stand te brengen, is mede van invloed geweest op deze uitkomsten. Ook hebben (nieuwe) processuele eisen invloed op de duur van een rechtszaak, zoals de verplichte aanwezigheid van ouders bij de zitting in een kinderstrafzaak. Het zijn zeker niet de enige verklaringen, aangezien de verschillen tussen gerechten in de duur van rechtszaken sterk uiteen liepen. De rechtszaken bij de kantonrechter en de familie-rechtszaken in eerste aanleg en in hoger beroep, voldeden het vaakst aan de normen. De verschillen tussen rechtbanken in de duur van kantonzaken zijn nog groot. De bestuursrechtelijke rechtszaken bij de rechtbanken zijn in de afgelopen jaren steeds korter gaan duren, maar zijn nog niet voldoende verkort om binnen de normstellingen uit te komen. De verschillen tussen rechtbanken in de duur ervan zijn nog steeds groot. De meeste rechtbanken haalden minder dan de helft van de normstellingen voor de duur van handelszaken. Ook bleken de verschillen tussen rechtbanken in de duur van deze zaken groot. Bij geen van de gerechtshoven werden voldoende handelszaken binnen de normtijd afgedaan om aan de normstellingen te kunnen voldoen. De behandeling van strafzaken is in 2013 zowel bij de rechtbanken als bij de gerechtshoven wat langer gaan duren. De gestelde normen worden bij de meeste rechtbanken geregeld nog niet gehaald. Bij de gerechtshoven werd aan vrijwel geen van de normstellingen voor de verschillende strafrechtelijke zaakstypen voldaan. De volgende rechtbanken voldeden in 2013 het vaakst (ongeveer tweederde) aan de doorlooptijdnormen: Den Haag, Noord-Holland, MiddenNederland en Overijssel. De gerechtshoven hebben het meeste moeite te voldoen aan de normstellingen voor de duur van rechtszaken. Zelfs bij het best presterende hof, ‘s-Hertogenbosch, is aan nog geen kwart van de normstellingen voldaan. Bron: Kengetallen Rechtspraak 2013 (www.rechtspraak.nl) NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3041 2203 Universitair Nieuws Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon. Oraties Op 28 november 2014 aanvaardde prof. Arjan Blokland met het uitspreken van zijn oratie zijn benoeming als hoogleraar Criminology and criminal justice aan de Universiteit Leiden. Crimineel gedrag piekt tijdens de adolescentie. Toch is meer dan 80% van de jaarlijks in Nederland geregistreerde verdachten geen adolescent meer maar volwassen. Twintigers die in aanraking komen met justitie zijn gemiddeld nog 15 jaar crimineel actief, dertigers worden gemiddeld nog over een periode van tien jaar veroordeeld. Criminologisch levenslooponderzoek probeert de oorzaken en mechanismen achter volwassen crimineel gedrag te ontrafelen. In zijn oratie ging Blokland in op recente ontwikkelingen in het criminologisch levenslooponderzoek naar het stoppen met crimineel gedrag. Hierbij constateerde hij dat, anders dan wel wordt beweerd, het nog niet te laat is om tijdens de volwassenheid in te grijpen in de criminele carrière. Ook constateerde hij dat Nederlandse criminologen in een unieke positie verkeren om onderzoek te doen naar de oorzaken van volwassen criminaliteit en dat, met name in een periode van verharding van de strafrechtspraktijk, verkregen kennis omtrent deze oorzaken kan bijdragen aan het efficiënter vormgeven van interventies. Promoties Diplomatiek onderhandelen Diplomatiek onderhandelen is een moeilijk te begrijpen en te beheersen proces. Toch is het onderhandelen tussen staten en in internationale organisaties van levensbelang voor het functioneren van het internationale 3042 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 bestel. Het Handvest van de Verenigde Naties noemt onderhandelen dan ook als het eerste instrument bij het vreedzaam oplossen van conflicten. De wetenschap is nog altijd op zoek naar methoden om de uitkomst van een onderhandeling te verklaren uit de processen waaruit zij is voortgekomen. Dit proefschrift van Paul Meerts benadert het diplomatiek onderhandelingsproces van verschillende kanten en tracht daarmee aan de hand van gevalstudies in verleden en heden de essentie en de evolutie van het proces beter in beeld te krijgen. Een goed begrip daarvan zal, zo wordt gehoopt, bijdragen tot een effectiever gebruik van het diplomatieke geven en nemen, om daarmee geweldsgebruik terug te dringen. Dat neemt niet weg dat onderhandelen een belangenstrijd blijft, het is een vorm van oorlog met vreedzame middelen. Diplomatiek onderhandelen wordt daarbij gedefinieerd als ‘een uitwisseling van concessies en compensaties in de context van de internationale orde zoals deze door de soevereine staten aanvaard wordt’. Daarbij wordt met het begrip ‘diplomatiek’ het onderhandelen tussen staten en in en door internationale organisaties bedoeld; dit om aan te geven dat het in deze studie niet om commerciële of andere niet-statelijke onderhandelingen gaat. In deze studie gaat het om onderhandelen in een internationale context, waarbij soevereine eenheden trachten tot onderlinge overeenkomsten te komen. Om onderhandelingsprocessen te vergemakkelijken hebben staten internationale regimes tot stand gebracht en internationale organisaties opgericht waarbinnen de onderhandelingsprocessen gekanaliseerd kunnen worden en die hen in staat stellen nakoming van overeenkomsten af te dwingen. Hoe positief de rol van internationale afspraken en internationale organisaties ook is, er zitten ook zeker nadelen aan vast. Kernpunt van dit boek is de stelling dat onderhandelen tussen staten pas een werkelijk alternatief voor oorlogvoering kan zijn, als het kan worden gevoerd binnen een kader van regels en procedures om het onderhandelingsproces in goede banen te leiden en gebrek aan vertrouwen tussen partijen te verminderen. Daarin ligt het belang van internationale regi- mes die de concrete vorm kunnen aannemen van internationale organisaties, met de potentie de uitvoering van genomen besluiten af te dwingen. Uit de voortdurende pogingen de internationale betrekkingen beter te organiseren blijkt dat de diplomatie allang tot dit inzicht is gekomen. Het blijkt echter al even duidelijk uit het falen van onderhandelingen als middel tot conflictbeheersing in gebieden waar een overkoepelende onderhandelingsstructuur ontbreekt, zoals nu in het Midden-Oosten. Meerts promoveerde op 4 november 2014 aan de Universiteit Leiden. Zijn promotores waren prof. dr. A. van Staden en prof. dr. I.W. Zartman. P.W. Meerts Diplomatic negotiation Essence and evolution (Nog) geen commerciële uitgave Vrijheid van godsdienst Vrijheid van godsdienst is een controversieel recht in de moderne democratische samenleving, zoals de Nederlandse. Rond de uitoefening van godsdienstvrijheid doen zich allerlei conflicten voor als gevolg van spanningen tussen individu en religieuze gemeenschap, tussen individu en staat, en tussen religieuze gemeenschap en staat. In zijn dissertatie behandelt Henk Post een aantal actuele kwesties, waarbij christelijke, joodse of islamitische gelovigen zijn betrokken. De vraag is steeds welke ruimte een gelovige of groep van gelovigen krijgt om zijn/haar religieuze identiteit te uiten in gedrag, kleding en acceptatie van anderen. Iedere individuele persoon heeft recht op vrijheid van godsdienst of levensovertuiging en daarbij hebben alle burgers gelijke vrijheidsrechten. In onze moderne, uiterst pluriforme maatschappij doen zich dan ook onvermijdelijk conflicten voor bij de uitoefening van deze rechten. Regelmatig moet de rechter een uitspraak doen, en de overheid als wetgever beïnvloedt de realisatiemogelijkheden. Onze democratie moet iets waarmaken dat op het eerste gezicht onmogelijk lijkt, namelijk dat burgers met sterk uiteenlopende overtuigin- Universitair Nieuws gen, normen en levensstijlen op een vreedzame wijze met elkaar samenleven op basis van een gezamenlijk goedgekeurde rechtsorde binnen het gebied van de staat. Het spanningsveld rond de uitoefening van de vrijheid van godsdienst maakt duidelijk dat democratie en rechtsstaat niet los verkrijgbaar zijn. Het feit dat de waarborgen van het recht op vrijheid van godsdienst democratisch tot stand zijn gekomen, betekent dat we ze niet buiten toepassing kunnen verklaren als ze niet conformeren met onze mening over wat fatsoenlijk, behoorlijk of normaal is. Het onderzoek van Post laat bovendien zien dat uitingen van religie niet een speelbal mogen zijn van de politiek, de publieke opinie of bepaalde antigodsdienstige sentimenten. Dat geldt heel in het bijzonder omdat een grondrecht in het geding is. Post stelt aan de orde of uit de casus een gewijzigd zedelijk en levensbeschouwelijk beoordelingspatroon blijkt. Het antwoord is bevestigend. Essentieel is dat tot een vijftig jaar geleden Nederland een gezamenlijk, voor de Nederlandse samenleving kenmerkend waarden- en normenpatroon kende. Sedertdien heeft een ontwikkeling plaatsgevonden naar een variëteit van beoordelingspatronen die deels religieus en deels seculier van aard zijn. Of een bepaald soort gedrag moet worden beschouwd als primair behorend tot een religieuze praktijk die bescherming verdient, dan wel tot een seculiere (bijvoorbeeld politieke of educatieve) praktijk, is afhankelijk van het gekozen of aangehangen beoordelingspatroon. Dit impliceert dat voor elke casus op het terrein van de godsdienstvrijheid geldt dat de uitkomst van wat men als een gerechtvaardigde oplossing beschouwt, mede afhankelijk is van het specifieke heersende beoordelingspatroon. De wijze waarop onze constitutionele orde de vrijheid van godsdienst waarborgt, is dynamisch en complex. De individuele persoon oefent dit recht uit in een spanningsveld van rechten en vrijheden. Dit is inherent aan het samenleven in een democratische samenleving met gelijke vrijheidsrechten voor iedereen. Men kan het recht op vrijheid van godsdienst niet claimen voor de eigen positie zonder dat men dit recht aanvaardt van de ander. Daarin ligt de spanning die onze rechtsorde moet oplossen binnen het kader dat door zijn eigen instellingen wordt bewaakt. In elk rechtsconflict op het terrein van de vrijheid van godsdienst is het cruciaal dat het grondrecht een kern bevat die absoluut is, ook al hangt het mede van de context af wat deze kern is. Uiteindelijk wordt deze kern bepaald door het eerbiedigen van de waardigheid van de mens. De individuele persoon heeft als mens recht op bescherming van zijn levensovertuiging, ongeacht welke inhoud deze overtuiging heeft, en uiteraard voor zover deze overtuiging de rechten en vrijheden van andere burgers respecteert. Post promoveerde op 19 november 2014 aan Tilburg University. Zijn promotor was prof. dr. E.M.H. Hirsch Ballin. Dr. Henk A. Post Vrijheid van godsdienst in een democratische samenleving Het recht van de individuele persoon in een spanningsveld van rechten en vrijheden kant van de grondrechtenbescherming tegen elkaar afgewogen. Zodoende wordt een bijdrage geleverd aan de discussie met betrekking tot de vraag of de voorgestelde hackbevoegdheid zoals deze er nu ligt moet worden aangenomen. Conclusie van dit alles is dat de bevoegdheid zoals deze nu is omschreven en onderbouwd in het conceptwetsvoorstel onvoldoende verenigbaar is met artikel 8 lid 2 EVRM. Niet enkel toont het wetsvoorstel op generlei wijze waar de noodzakelijkheid daadwerkelijk vandaan komt, ook moeten de meeste essentiële waarborgen bij nadere aanwijzing geregeld worden. Dit laatste is zeer onwenselijk gezien het gaat om één van de meest vergaande opsporingsbevoegdheden. Rosalie Rijkhoff Woensdag ge-hackt-dag, Een onderzoek naar de hackbevoegdheid uit wetsvoorstel Computercriminaliteit III in het licht van de grondrechtenbescherming van artikel 8 EVRM Masterscriptie Strafrecht, Radboud Universiteit Nijmegen Begeleidster: M.I. Fedorova Boom Juridische uitgevers 2014, 478 p., € 79 Beoordeling: 8 ISBN 978 90 8974 999 4 De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl. Scriptie Scripties Hackbevoegdheid Centraal in deze afstudeerscriptie van Rosalie Rijkhoff staat de hackbevoegdheid uit wetsvoorstel Computercriminaliteit III. Onderzocht wordt in hoeverre deze bevoegdheid verenigbaar is met het recht op bescherming van het privéleven van artikel 8 EVRM. Het zwaartepunt ligt daarbij op de beperkingsclausule van het tweede lid van artikel 8 EVRM. Het doel van deze scriptie is namelijk nagaan of de noodzakelijkheid van de hackbevoegdheid, zoals de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel deze stelt, daadwerkelijk aanwezig is en zo ja of deze noodzakelijkheid dusdanig groot is dat het een inmenging op de bescherming van de rechten van artikel 8 EVRM rechtvaardigt. In de eerste plaats wordt onderzocht hoe de Memorie van Toelichting dit onderbouwt en hoe hierover in de literatuur wordt gedacht. Daarnaast worden aan de hand van interviews de meningen van de kant van de opsporing en de De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail: [email protected]. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3043 2204 Personalia J.M. Polak 1922-2014 2205 Onze erevoorzitter is op 27 november 2014 overleden. Jim Polak was van 1963 tot 1992 redacteur van het NJB. De laatste zeventien van deze dertig jaren was hij voorzitter van de redactie. Over de “bezonnen bezieling” waarmee hij het nogal anarchistische troepje redacteuren met hun eigenzinnige opvattingen bijeen wist te houden schreef J.C.M. (Jan) Leijten een prachtig verhaal in het speciale nummer ‘Wetswaardigheden’ (afl. 45/46 van de jaargang 1992) dat ter ere van het afscheid van Jim Polak werd samengesteld. Door zijn samenbindende kracht en vooral zijn humor wist hij de scherpste kantjes van de menings- verschillen af te slijpen zonder dat de discussie daardoor werd afgevlakt. J.M. Polak had een scherp oog voor nieuwe ontwikkelingen en het blad zinderde in zijn tijd dan ook van de nieuwe projecten: specials, boekenreeks, NJB-Salons, nieuwe onderwerpen. En ook later als erevoorzitter bleef hij onvermoeibaar ideeën aanreiken. J.M. Polak was van 1958-1977 hoogleraar aan de Landbouwhogeschool te Wageningen; van 1970-1972 RectorMagnificus aldaar en van 1977-1992 lid van de Raad van State. Binnenkort wordt in dit blad een uitgebreid In Memoriam aan J.M Polak gewijd. wordt voorgesteld op twee studiedagen. De eerste studiedag legt de focus op handelszaken, de tweede studiedag op familiezaken, waardoor beide studiedagen een eigen focus en een totaal verschillende aanpak krijgen. deld rondom thema’s als fraude, toezicht en handhaving. Mogelijke onderwerpen zijn het juridisch kader bij interne onderzoeken, de gevolgen van en compliance met nieuwe Europese wetgeving op het gebied van marktmisbruik en EVRM-ontwikkelingen op het gebied van de onschuldpresumptie en het zwijgrecht. Ook belangrijke ontwikkelingen op het gebied van nationale, Europese en internationale regulering en baanbrekende rechterlijke uitspraken passeren de revue. Het doel van de bijeenkomsten is te voorzien in hoogwaardige juridische kennisoverdracht. De kwaliteit wordt gewaarborgd door de expertise van de sprekers. De opbrengsten van de bijeenkomsten worden zoveel mogelijk ingezet voor onderzoek. 16 januari: “Financieel-economische criminaliteit: gevolgen en implementatie van nieuwe wetgeving”. De Wet versterking bestrijding financieeleconomische criminaliteit treedt binnenkort in werking. We lijken een nieuwe fase in te gaan op het gebied Agenda 12 01 en 27 04 2015 Studiemiddagen Europees burgerlijk procesrecht Het is intussen vijftien jaar geleden sinds de Europese wetgever voor het eerst verordeningen uitbracht die betrekking hadden op de rechtspleging in burgerlijke en handelszaken. Sindsdien zijn er zoveel instrumenten bijgekomen dat men intussen van een volwaardig Europees burgerlijk procesrecht kan spreken. De materie blijft echter voortdurend in evolutie. Eén van de meest spraakmakende ontwikkelingen is de nieuwe Brussel I of ‘EEX’ verordening, die in werking treedt op 10 januari 2015. De specialisten van de universiteiten van Antwerpen en Leuven hebben dit belangrijke moment aangegrepen om een Handboek Europees burgerlijk procesrecht samen te stellen. Dit verzamelwerk beoogt deze vrij nieuwe materie op een toegankelijke manier te ontsluiten voor de rechtspracticus en biedt een praktisch inzicht in de werking van alle relevante Europese instrumenten ter zake. Het handboek 3044 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 Tijd: maandag 12 januari en maandag 27 april van 12.00 tot 18.00 uur Plaats: 12 januari KU Leuven (aula Zeger van Hee), De Valk, Tiensestraat 41 te Leuven, en 27 april UAntwerpen, Hof van LIere, Prinsstraat 13 te Antwerpen Aanmelding: voor Leuven via: www.pvthemis.be of: law. [email protected] (voor 5 januari 2015 aanmelden) en voor Antwerpen via: www.uantwerpen.be/cbr of: [email protected] (voor 20 april 2015 aanmelden) Inlichtingen: via: www.pvthemis.be of: www.uantwerpen. be/cbr. Deelname kost € 145 voor één studiemiddag en voor beide studiemiddagen € 210. 16 01 t/m 19 06 2015 Fraude, Compliance & Onderneming bijeenkomsten Vanaf januari 2015 organiseert de aan de Universiteit van Amsterdam verbonden expertisegroep FCO de bijeenkomsten Fraude, Compliance en Onderneming. Tijdens de bijeenkomsten worden actualiteiten behan- Agenda van handhaving en toezicht. Financieel-economisch ordeningsrecht wordt strikter en zwaarder gehandhaafd. Hoe moet worden omgegaan met de litigation risks? Hoe kan het compliance risico worden beheerst? Tijd: vrijdag 16 januari, vrijdag 20 februari, vrijdag 27 maart, vrijdag 17 april, vrijdag 15 mei en vrijdag 19 juni van 9.15 tot 11.30 uur. Plaats: Op (of in de buurt van) de Zuidas in Amsterdam 16 januari bij De Brauw Blackstone Westbroek, Claude Debussylaan 80 te Amsterdam Aanmelding: via: http://hsi.uva.nl/fco/inschrijven-enkosten/inschrijven-en-kosten.html of via: [email protected]. Inlichtingen: via: hsi.uva.nl/fco of via: infofco-fdr@uva. nl. Deelname kost € 150. Er kan ook een ‘5-rittenkaart’ worden aangeschaft voor € 600 of een ‘10-rittenkaart’ voor € 1.000. Deelnemers die zijn verbonden aan de locatie waar de betreffende bijeenkomst wordt gehouden, betalen een gereduceerd tarief van € 120. 06 02 2015 IFR jaarsymposium Het Instituut voor Financieel Recht (IFR) van de Radboud Universiteit organiseert het vijfde jaarlijkse symposium met als thema ‘Rechtsbescherming in de financiële sector’. Rechtsbescherming in de financiële sector trekt momenteel de aandacht. Diverse actuele aspecten van dit thema worden belicht door vooraanstaande sprekers uit theorie en praktijk. De volgende onderwerpen passeren tijdens het symposium de revue: rechtsbescherming van banken tegenover de ECB, rechtsbescherming van het MKB tegenover de afdeling bijzonder beheer van banken en, last but not least, het veelbesproken onderwerp rechtsbescherming bij toetsing van beleidsbepalers. Tijd: vrijdag 6 februari van 14.00 tot 17.45 uur Plaats: Stibbe, Stibbetoren, Strawinskylaan 2001 te Amsterdam Aanmelding: via: www.symposia.cpo.nl. Inlichtingen: via: www.ru.nl/cpo/symposia/vm/ifr-symposium. Deelname kost € 325. Leden van de VvFR betalen € 290. Er zijn 3 PO-punten NOvA en KNB te behalen. Agenda kort 04 en 05 12 2014 The treatment of psychopathy 12 12 2014 eHealth Law conference 17 12 2014 Jurisprudentielunch octrooirecht 2014 NJB 2014/1957, afl. 37, p. 2692 NJB 2014/1415, afl. 27, p. 1914 NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2837 04 en 05 12 2014 Legal responses to transnational and international crimes 12 12 2014 Najaarsvergadering NVvP 19 12 2014 Staatsrechtconferentie 2014 NJb 2014/1902, afl. 36, p. 2622 NJB 2014/1902, afl. 36, p. 2622 12 12 2014 Privacy in het bestuursrecht 21 t/m 23 01 2015 Interaction between legal systems NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2836 NJB 2014/1957, afl. 37, p. 2692 12 12 2014 Rechtsvinding en de evolutie van het recht 12 01 en 27 04 2015 NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2837 NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044 12 12 2014 Procesrecht op de schop 16 01 t/m 19 06 2015 NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2836 09 12 2014 NGB-Extra NJB 2014/1996, afl. 38, p. 2760 09 12 2014 Bijeenkomst Werkgroep Rechtsbijstand in Vreemdelingenzaken (WRV) Studiemiddagen Europees burgerlijk procesrecht NJB 2014/2107, afl. 40, p. 2914 10 12 2014 Jaarvergadering Vereniging voor Burgerlijk Recht NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2837 Fraude, Compliance & Onderneming bijeenkomsten NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044 NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2836 12 12 2014 Erfenisvakdag najaar 2014 29 01 2015 11 12 2014 GIS-lezing NJB 2014/2107, afl. 40. p. 2914 De rechtspraak van morgen NJB 2014/19567, afl. 37, p. 2692 15 12 2014 VU Symposium Grensdoden en Mensenrechten 06 02 2015 IFR jaarsymposium NJB 2014/1722, afl. 32, p. 2284 NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3045 11 12 2014 Papieren werkelijkheid of effectief geschut? NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2836 NJB 2014/2154, afl. 41, p. 2974 Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42 3045 Werken in het zenuwcentrum van de economie? Bekijk onze vacatures voor juristen op werkenbijdnb.nl DNB zet je op scherp.
© Copyright 2024 ExpyDoc