FORENSISCH- PSYCHIATRISCHE DIAGNOSTIEK

NEDERLANDS JURISTENBLAD
FORENSISCHPSYCHIATRISCHE
DIAGNOSTIEK
• Massaliteit en kwaliteit van
juridisch onderwijs
• Gemeentezorg en privacyzorgen
• Besluitbevoegdheid is geen
bevelsbevoegdheid
• De Hoge Raad is geen rotaryclub
P. 2976-3045 JAARGANG 89 5 DECEMBER 2014
10304694
10304694
42
2975-2975_NJB42_CVR.indd 2975
01-12-14 14:16
De Raad van State is onafhankelijk adviseur van de regering
voor wetgeving en bestuur en hoogste algemene bestuursrechter. De Raad is ook adviseur van de Tweede Kamer
voor initiatiefwetgeving.
De advisering is opgedragen aan de Afdeling advisering,
de bestuursrechtspraak aan de Afdeling bestuursrechtspraak.
●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●
Binnen de Raad van State ontstaan, ten behoeve van zowel zijn
adviserende als zijn rechtsprekende taak, met enige regelmaat vacatures. Thans is behoefte aan vervulling
van vacatures binnen de Afdeling advisering, in het bijzonder met het oog op het versterken van de
volgende specifieke deskundigheden:
1. het recht van de Europese Unie;
2. (internationale) financieel-economische kennis en ervaring;
3. kennis en ervaring op het terrein van de gezondheidszorg/volksgezondheid.
De Afdeling advisering moet breed zijn samengesteld naar deskundigheid, maatschappelijke ervaring en
politieke achtergrond. Voor de leden geldt dat kennis van de constitutionele en bestuurlijke verhoudingen
onontbeerlijk is. Daarnaast moeten zij in staat zijn te werken in een juridische omgeving.
Met het oog op deze vacatures wil de Raad
beschikken over een overzicht van personen die
in aanmerking zouden kunnen komen voor de
benoeming tot
Staatsraad
(m/v)
De Raad van State stelt het op prijs niet alleen
te kunnen beschikken over een lijst van personen
die zelf voor een benoeming in aanmerking
willen komen, maar zou ook geattendeerd willen
worden op personen die de aandacht verdienen
bij het voorbereiden van een aanbeveling voor
de benoeming tot staatsraad.
OMVANG BE NOEMING
Afhankelijk van de gevraagde specifieke deskundigheid gaat het om een benoeming van ten minste
3 dagen per week (0,6 fte) of ten minste 4 dagen
per week (0,8 fte).
Bezoldiging vindt plaats volgens wettelijk besluit.
Informatie over de functie kunt u inwinnen
bij de secretaris van de Raad, mr. H.H.C. Visser,
telefoon 070 - 426 42 76.
I N F O R M AT I E
Informatie over benoemingsvereisten en
benoemingsprocedure en meer algemene informatie
over de Raad van State en over de kwaliteiten die
de Raad van belang acht voor de vervulling van
de taak van adviseur zijn te vinden op
www.raadvanstate.nl onder: ‘Over de Raad van
State’ en dan doorklikken naar ‘Organisatie’, in
het bijzonder ‘Samenstelling’ waar wordt verwezen
naar de 'Notitie kwaliteiten waarmee rekening
moet worden gehouden bij werving en selectie
van staatsraden en staatsraden in buitengewone
dienst'. In die notitie zijn de kwaliteiten geformuleerd
die binnen de Raad voor de taken van de Raad,
respectievelijk de Afdeling advisering en de Afdeling
bestuursrechtspraak aanwezig moeten zijn, alsmede
de persoonlijke kwaliteiten waarover de staatsraden
moeten beschikken.
REACTIES
Reacties op de vacatures worden graag binnen
drie weken na het verschijnen van deze publicatie
tegemoetgezien. U kunt deze richten aan:
Raad van State
T.a.v. mr. J.P.H. Donner, vice-president
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
Op de enveloppe vermeldt u ‘persoonlijk en
vertrouwelijk’. Uw gegevens worden vertrouwelijk
behandeld.
Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie wordt
niet op prijs gesteld.
Inhoud
Vooraf 2155
2979
Prof. mr. P.J. Wattel
(Monsieur) Ruling
Wetenschap 2156
MONSIEUR RULING
2980
Prof. mr. dr. E.G.C. Rassin
Prof. dr. H.L.G.J. Merckelbach
Forensisch-psychiatrische
diagnostiek
Hoog tijd om er een echt
vak van te maken
Focus 2157
zou in haar TEGENDEEL
verkeren. LUXEMBURG
2987
2993
Mr. dr. J. Nouwt
Gemeentezorg en
privacyzorgen
Opinie 2159
2998
Prof. dr. J.G. Brouwer
Prof. mr. A. E. Schilder
Een besluitbevoegdheid is geen
bevelsbevoegdheid
Opinie 2160
3000
Prof. dr. M.A. Loth
De Hoge Raad is geen rotaryclub
Rubrieken
2161-2176 Rechtspraak
2177 Boeken
2178-2187 Tijdschriften
2188-2199 Wetgeving
2200-2202 Nieuws
2203 Universitair nieuws
2204 Personalia
2205 Agenda
afgegeven rulings beoogde
RECHTSZEKERHEID
Prof. dr. H.C.G. Spoormans
Over massaliteit en
kwaliteit van juridisch onderwijs
Focus 2158
De met de duizenden door
3001
3020
3021
3029
3039
3042
3044
3044
zou door die miljarden
echter wel nóg veel
RIJKER worden
Pagina 2979
De Hoge Raad gaat er aan
voorbij dat er tussen de
FEITELIJKE handhaving van
de openbare orde in artikel 172
Gemw en de REGULIERE,
BESTUURSRECHTELIJKE
HANDHAVING van de
openbare orde door middel van
besluiten een WEZENLIJK
VERSCHIL bestaat
Pagina 2998
Het GEBREK aan
CONSENSUS over hoe
DIAGNOSE en DELICT met
elkaar samenhangen is debet
aan de tegenstrijdige conclusies
die FORENSISCHE
EXPERTS debiteren over
toerekeningsvatbaarheid
Pagina 2983
Omslag: Rorschach inktvlekken tests
© Marmaduke St. John / Alamy
Door de VRIJE TOEGANG
tot gezondheidszorg te waarborgen kan het MEDISCH
BEROEPSGEHEIM juist
bijdragen aan VEILIGHEID
in de samenleving in plaats van
dat het die veiligheid zou
Pagina 2997
belemmeren
De functie van PRESIDENT
van de HOGE RAAD is niet
meer het ‘eerbare CORVEE’
waarover Jensma spreekt, maar
is geprofessionaliseerd tot een
BESTUURSFUNCTIE op
Pagina 3000
NIVEAU
De RECHTBANK zal
STERKER dan voorheen, op
basis van het dossier, de inhoud
van de GELOOFWAARDIGHEIDSBEOORDELING van
het bestuursorgaan TOETSEN
Pagina 3040
Alle OPLEIDINGEN staan
voor de TAAK om zo veel
mogelijk STUDENTEN in een
zo kort mogelijke TIJD bij
teruglopende MIDDELEN de
EINDSTREEP te laten
Pagina 2987
behalen
Bij de RECHTBANKEN
werden meer dan de HELFT
van de NORMSTELLINGEN
voor de DUUR van rechtszaken
niet gehaald, bij de HOVEN
nog MINDER Pagina 3041
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak †
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken,
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail [email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10, [email protected]
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Specialisatie & Permanente Educatie Civiele Cassatie (leerlijn 3)
De complete leergang “Civiele Cassatieadvocatuur” bestrijkt vijf cursusblokken:
Meer informatie?
www.paoleiden.nl/scc2015
[email protected]
Juridisch PAO
Opleidingen
Symposia
Cursussen
Incompany
www.paoleiden.nl
Vooraf
2155
(Monsieur) Ruling
42
De Europese Commissie heeft de tax ruling ontdekt als crypto-staatssteun. Tax rulings zijn comfort letters van de fiscus. Belastingwetgeving is
complex en onzeker in haar effecten. Rulings geven een
internationaal concern zekerheid over de wets- toepassing;
over de berekening van de belastbare winst, met name die
op transacties met concernonderdelen in andere landen. Als
de ruling strookt met de belastingwet en de OECD-regels
voor transfer pricing van grensoverschrijdende intraconcerndienstverlening, is daar niets op tegen. Maar of dat zo is, is
niet makkelijk te beoordelen. Transfer pricing (‘TP’) is door de
globalisering van de economie en van concerns een kabbalistisch mandarijnenspecialisme geworden. Het gaat om honderden miljarden en om de vraag waar die belast moeten
worden. Met name de VS zitten multinationals al decennia
agressief achter de broek om export van belastinggrondslag
naar lager belastende jurisdicties tegen te gaan.
Maar een (klein) land kan ook het omgekeerde doen:
juist een zeer bescheiden marge aan zichzelf toerekenen
(resulterend in lage effectieve belastingdruk), om makkelijk verplaatsbare economische activiteit uit hoogbelastende landen aan te trekken (zoals concernfinanciering en
uitbating van intellectuele eigendom) die anders weg zou
blijven. Uit de LuxLeaks-affaire blijkt dat in Luxemburg 22
jaar lang één ambtenaar (‘Monsieur Ruling’) duizenden
concernvriendelijke rulings afgaf. De voorgelegde structuren keurde hij vaak nog dezelfde dag mondeling goed. Op
de vraag van de Wall Street Journal – na zijn pensionering
vorig jaar – hoe hij al die complexe financierings- en
royaltystructuren zo snel beoordeelde, likte hij aan zijn
duim en stak die in de lucht: “There was no way to verify
it”. Hij werkte hard en was geliefd (een Luxemburgse
belastingadviseur: “he deserves a medal”) en trots op zijn
werk: “The work I did definitely benefited the country,
though maybe not in terms of reputation.” Luxemburg is
er inderdaad het per capita rijkste EU-land mee geworden.
Geen wonder dat Monsieur Ruling “didn’t get any pressure
from above” en “never had any problems with Juncker.”
De Commissie onderzoekt de Luxemburgse rulings,
maar ook Ierse en een Nederlandse. Als zij afwijken van
de OECD benchmark voor transfer pricing, dan rijst de verdenking van staatssteun, die mogelijk ongedaan gemaakt
moet worden. Zij heeft ter zake van vier grote multinationals formele onderzoeken geopend:
Bij Amazon gaat het om de royaltybetalingen door
diens Luxemburgse dochter Amazon EU Sàrl aan diens
eveneens Luxemburgse Amazon Europe Holding Technologies SCS, die niet aan de Luxemburgse winstbelasting is
onderworpen. Van de bij Amazon EU binnenstromende
Europese concernwinst blijft door die aftrekbare royaltybetalingen aan die niet-belaste SCS weinig belastbare
winst over. “As a result, most European profits of Amazon
are recorded in Luxembourg but are not taxed in Luxembourg”, aldus de Commissie, die nu de royalty’s onderzoekt. Zijn die te hoog en in zoverre niet aftrekbaar, dan
moet die belastingaftrek ongedaan gemaakt worden.
Bij Apple gaat het om de Ierse Apple Operations Europe
(AOE) en Apple Sales International (ASI). AOE produceert
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
computers en levert groepsdiensten. ASI koopt Apple-producten in van derden die in opdracht van Apple produceren;
zij verkoopt door aan groepsvennootschappen. Hoewel opgericht naar Iers recht, worden AOE en ASI door Ierland als buitenlands belastingplichtig beschouwd zonder vast te stellen
waar zij dan wél zijn gevestigd. AOE heeft in 1991 met de Ierse fiscus kennelijk een bepaald belastbare-winstniveau
onderhandeld, van waaruit teruggeredeneerd is naar een
(dus) niet-onderbouwde winstberekening: 65% winstopslag
op de kostprijs van transacties met groepsvennootschappen.
Boven een bepaald kostprijsniveau was de winstopslag
slechts 20% “in order not to prohibit the expansion of the
Irish operations”. Vanaf 2007 zijn de percentages lager, en
evenmin onderbouwd. ASI heeft in 1991 een winstopslag
van 12,5% op intraconcern-transacties afgesproken en vanaf
2007 tussen 8% en 18%. De Commissie valt er over dat geen
enkele bedrijfseconomische analyse aan deze winstberekening ten grondslag lijkt te liggen, zodat het op toeval berust
als de belastbare winst (en daarmee de belasting) strookt
met de transactiewinst en de belasting die bij vergelijkbare
transacties tussen ongelieerde partijen zou resulteren.
Starbucks betreft de Nederlandse Starbucks Manufacturing BV (SMBV), een koffiebranderij met 100 werknemers.
SMBV betrekt bonen bij een Zwitserse groepsvennootschap
en levert de gebrande en verpakte koffie meteen aan andere groepsvennootschappen. De ruling gaat ervan uit dat zij
een toll manufacturer (loonproducent) is. Een toll manufacturer loopt nauwelijks voorraad- en debiteurenrisico, en er
kan dus maar een klein deel van de concernwinst aan toegerekend worden. SMBV rapporteerde 9%-12% van haar
operationele kosten als belastbare winst in Nederland. De
Commissie betwijfelt of SMBV wel een toll manufacturer is
en of haar niet meer winst moet worden toegerekend (met
als gevolg meer belastingheffing), nu ook SMBV zelf enige
voorraad op haar balans had.
Fiat Finance and Trading (FFT) tenslotte is een groepsfinancieringsvennootschap in Luxemburg met 20 werknemers die geld inleent van derden en van groepsvennootschappen, en uitleent aan andere groepsvennootschappen.
Zij rapporteert op die financieringsactiviteiten een belastbare marge van € 2,4 tot 2,8 mln, gebaseerd op een rendement
op haar eigen vermogen bepaald op een risicoloze rente plus
een opslag. De Commissie betwijfelt deze winstbepaling, met
name het gefixeerde maximum en de lage opslag.
Als een gedetailleerde analyse van functions performed, assets used, en risks assumed volgens de OECD transfer pricing guidelines ontbreekt, en in plaats daarvan de
natte duim is gehanteerd, gaat de Commissie van staatssteun uit. Dan moeten in Luxemburg, waar die natte duim
kennelijk wel eens vigeerde, over de afgelopen tien jaren
mogelijk miljarden belastingvoordeel worden teruggevorderd van de betrokken multinationals, mét rente. De met
de duizenden door Monsieur Ruling afgegeven rulings
beoogde rechtszekerheid zou daarmee in haar tegendeel
verkeren. Maar Luxemburg zou door die miljarden wel
nóg veel rijker worden.
Peter Wattel
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
2979
Wetenschap
2156
Forensisch-psychiatrische
diagnostiek
Hoog tijd om er een echt vak van te maken
Eric Rassin & Harald Merckelbach1
Bij de beantwoording van de derde en vierde hoofdvraag uit artikel 350 Sv laat de rechter zich bijstaan
door gedragsdeskundigen. Het gaat dan om forensisch psychiaters en psychologen, die via hun Pro Justitia
rapportages de rechter voorlichten over de symptomen en vervolgens de (on)toerekeningsvatbaarheid van de
verdachte. Maar in de diagnostiek van deze deskundigen gaat het nodige mis. In deze bijdrage wordt dit type
voorlichting van een paar kritische kanttekeningen voorzien. Ook mogelijke oplossingen voor de problemen
die worden gesignaleerd worden besproken.
D
e forensische psychiatrie is al langere tijd onderwerp van discussie. Zo werd in dit tijdschrift nog
onlangs betoogd dat strafrechtelijke sancties bij
voorkeur een voorlopig karakter behoren te dragen, omdat
de psychiatrische inzichten waarop zulke sancties zijn
gestoeld, nu eenmaal traag rijpen.2 Stel bijvoorbeeld dat
een verdachte van een levensdelict een vrijheidsstraf krijgt
opgelegd, terwijl later blijkt dat het delict in een psychotische toestand werd gepleegd. Dan, zo zeggen de auteurs
van het artikel, zou het strafrecht de flexibiliteit moeten
kunnen opbrengen om de straf in te ruilen voor een behandeling. Ook menen zij dat het Nederlandse strafrecht een
uitgangspunt hanteert dat juist voor de categorie van psychiatrische verdachten problematisch is. De auteurs doelen
daarbij op het principe dat volwassen verdachten voor toerekeningsvatbaar worden gehouden totdat er duidelijke
blijken van het tegendeel zijn. De boodschap van deze
auteurs en andere auteurs uit hun kring is dat de rechter
beter naar de psychiater moet luisteren. Dat is een stichtende boodschap, maar het veronderstelt dat de psychiater
over solide kennis kan beschikken. Maar beschikt hij3 daar
ook over? Wij hebben daar zo onze twijfels over en leggen
hieronder uit waar die vandaan komen.
Psychiatrische diagnostiek in het algemeen
Zoals in veel andere westerse landen, laten ook in Nederland psychiaters zich bij het stellen van hun diagnosen
veelal leiden door de Amerikaanse Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, kortweg de DSM-5.4 Dit
boek catalogiseert een paar honderd breed erkende psychiatrische stoornissen. Het biedt daartoe de nomenclatuur – zoals ‘post traumatische stressstoornis’, ‘antisociale
2980
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
persoonlijkheidsstoornis’ en ‘obsessief-compulsieve stoornis’ - en de criteria waaraan een patiënt moet voldoen, wil
hij in aanmerking komen voor een van de diagnostische
labels uit de DSM-5.
Het voordeel van het volgen van deze nomenclatuur
is dat het in beginsel consensus over diagnosen mogelijk
maakt. Zoiets bevordert de kennisaccumulatie voor dokters
en wetenschappers. Maar de DSM-5 beschermt niet tegen
diagnostische missers. Zo komt het wel voor dat een patient die last heeft van nachtmerries, aanvankelijk de diagnose posttraumatische stressstoornis krijgt, terwijl later toch
blijkt dat er sprake is van een obsessief-compulsieve stoornis.5 Om een ander voorbeeld te geven: er bestaat een aanzienlijke kans dat als de ene psychiater met de DSM-5 in de
hand een antisociale persoonlijkheidsstoornis vaststelt bij
de verdachte, een andere psychiater het daar – eveneens
met de DSM-5 in de hand - niet mee eens is. Een van de
twee kan hoogstens gelijk hebben, terwijl tenminste één
expert een diagnostische fout maakt.6
Wij kennen de precieze onzekerheidsmarge van psychiatrische diagnosen niet, maar stellen ons zo voor dat missers hier in de regel niet zo erg zijn. De patiënt die fout is
gediagnosticeerd, zal een onwerkzame behandeling krijgen,
de klachten zullen aanhouden en de diagnose zal uiteindelijk worden ingewisseld tegen een betere met dito behandeling. Het wordt pas ernstig als de behandeling danig invasief
is, hetgeen bij psychiatrische en psychotherapeutische interventies vaak niet – maar soms wel7 – aan de hand is.
Diagnostische missers zijn één ding, maar hoe ze
zoveel mogelijk zijn te voorkomen, is een andere kwestie.
Voor psychologen geldt dat fouten worden vermeden door
het gebruik van gevalideerde meetinstrumenten, waarbij
Is het normaal of getuigt het
van een verontrustend gebrek
aan creativiteit om in Figuur 1
een vlinder te zien?
Niemand die het weet
Figuur 1. Voorbeeld van een inktvlek vergelijkbaar met die uit de
Rorschachtest.
te denken valt aan vragenlijsten en tests. Van psychologen
mag derhalve worden verwacht dat ze hun diagnostische
conclusies trekken op grond van instrumenten die aantoonbaar meten wat ze beogen te meten. Foutloze tests
bestaan niet, maar de foutenmarge moet wel binnen de
perken blijven. Het is inmiddels vele malen aangetoond
dat het gebruik van goede tests psychologen tot betere
diagnostiek in staat stelt dan professionele ervaring, mensenkennis en vrijblijvende gesprekken met de patiënt of
de verdachte.8 Ter illustratie: psychologen kunnen zich
hetzij op tests, hetzij op hun klinische intuïtie verlaten
om te voorspellen of iemand in de toekomst gewelddadig
wordt; op elke 1000 voorspellingen die ze aldus doen, zullen de tests zo’n 90 geweldsincidenten meer correct voorspellen dan intuïtie.9
Het aantal psychologische tests dat op de markt is,
valt nauwelijks nog te tellen, maar ze zijn niet allemaal
even goed gevalideerd. In de praktijk worden dus ook
slechte tests gebruikt. Een berucht voorbeeld is de Rorschach-test. Deze test, ook wel de inktvlekkentest
genoemd, bestaat eruit dat de geteste persoon een verhaal vertelt over wat hij ziet in abstracte inktvlekken. Dat
verhaal wordt achteraf door de psycholoog of psychiater
geïnterpreteerd. De validiteit van deze test is kwestieus
omdat niet duidelijk is welke verhalen waarop zouden
duiden. Is het normaal of getuigt het van een verontrustend gebrek aan creativiteit om in Figuur 1 een vlinder te
zien? Niemand die het weet. Toch wordt de Rorschach-test
op ruime schaal gebruikt, ook ten behoeve van pro Justitia-rapportages. De experts die deze test hanteren, geloven dat de verhalen inzicht bieden in verborgen motieven waarover de testpersoon in een vraaggesprek niet
zomaar zou uitweiden. De kracht van de Rorschach-test
zou dus zijn dat hij informatie uit de testpersoon haalt,
die anders ontoegankelijk zou blijven.10 Dat is op zichzelf
geen gekke gedachte, maar ondertussen blijkt dat het
gebruik van de Rorschach-test niets toevoegt aan de kwaliteit van de diagnose; de foutenmarge van de test ligt
ergens tussen 20 en 70%.11
Waar psychologen zich beschermen tegen fouten
door gebruik te maken van goede tests, geldt voor psychiaters paradoxaal genoeg dat zij zich zelden verlaten op
tests. Psychiatrische diagnosen worden doorgaans gesteld
op grond van gesprekken, ook wel diepte-interviews
genoemd. Deze aanpak – zelfs als hij gestuurd wordt door
de DSM-5 nomenclatuur – levert vaak een gebrekkige
overeenstemming op tussen psychiaters die moeten oordelen over een en dezelfde persoon.12 Consensus is al helemaal ver te zoeken als psychiaters op grond van hun diagnoses een oordeel moeten vellen over
toerekeningsvatbaarheid. In een Amerikaans onderzoek
werden 483 rapporten over 165 verdachten met elkaar
vergeleken om te bezien hoe vaak experts tot eenzelfde
oordeel kwamen. Overeenstemming over de toerekeningsvatbaarheid bleek er maar voor 55% van de verdachten te
zijn.13 Dat percentage stemt tot nadenken.
Auteurs
5. J.F. Lipinski & H.G. Pope, ‘Do “flashbacks”
cal prediction: A meta-analysis’, Psychologi-
gezonde mensen geven is ‘psychose’. Zie
1. Prof. mr. dr. E.G.C. Rassin is verbonden
represent obsessional imagery?’, Compre-
cal Assessment, 2000/12, p. 19-30.
voor een overzicht: W.M. Grove & R.C. Bar-
aan de Erasmus Universiteit Rotterdam;
hensive Psychiatry, 1994/35, p. 245-247.
9. Zie voor meer voorbeelden: S. Aegisdot-
den (1999), ‘Protecting the integrity of the
[email protected]. Prof. dr. H.L.G.J. Merckel-
6. Technisch gesproken: de interbeoorde-
tir, M.J. White, P.M. Spengler, A.S. Mauger-
legal system. The admissibility of testimony
bach is verbonden aan de Maastricht Univer-
laarsbetrouwbaarheid voor deze DSM-5
man et al., ‘The meta-analysis of clinical
from mental health experts under Daubert/
sity; [email protected].
categorie is armoedig (kappa = 0.21); zie
judgment project’, The Counseling Psycho-
Kumho analysis’, Psychology, Public Policy,
voor een overzicht: S. Vanheule, M.
logist, 2006/34, p. 341-382.
and Law, 1999/5, p. 224-242; zie voorts:
Noten
Desmet, R. Meganck, R. Insleger, J. Willem-
10. H.N. Garb, J.M. Wood, S.O. Lilienfeld &
G. Ben-Shakhar, M. Bar-Hillel, Y. Bilu & G.
2. A. Loonen, P. van Panhuis & R. Meester,
sen, M. de Schryver & I. Devisch, ‘Reliability
M.T. Nezworski, ‘Roots of the Rorschach
Shefler, ‘Seek and ye shall find: Test results
‘Belangrijke beperkingen van de gerechtelij-
in psychiatric diagnosis with the DSM: Old
controversy’, Clinical Psychology Review,
are what you hypothesize they are’, Journal
ke onderzoeksmethode’, NJB 2014/721,
wine in new barrels’, Psychotherapy and
2005/25, p. 97-118; S.O. Lilienfeld, J.M.
of Behavioral Decision Making, 1998/11,
afl. 14, p. 902-908.
Psychosomatics, 2014/83, p. 313-314.
Wood & H.N. Garb, ‘Why questionable
p. 235-249.
3. We doelen hier en elders met ‘hij’ op
7. S.O. Lilienfeld, Psychological treatments
psychological tests remain popular’, The
12. S. Vanheule et al, 2014.
mannen en vrouwen.
that cause harm. Perspectives on Psycholo-
Scientific Review of Alternative Medicine,
13. W.N. Gowensmith, D.C. Murrie & M.T.
4. American Psychiatric Association, Diagnos-
gical Science, 2007/2, p. 53-70.
2006/10, p. 6-15.
Boccaccini, ‘How reliable are forensic evalu-
tic and Statistical Manual of Mental Disor-
8. W.M. Grove, D.H. Zald, B.S. Lebow, B. E.
11. Een telkens terugkerende diagnose die
ations of legal sanity?’, Law and Human
ders, fifth edition, Washington: APA 2013.
Snitz & C. Nelson, ‘Clinical versus mechani-
Rorschach-experts aan de verhalen van
Behavior, 2013/37, p. 98-106.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
2981
Wetenschap
We hebben wel een idee over waarom het met die
consensus zo droevig gesteld is. Wie zijn oordeel stoelt op
gesprekken met een patiënt of verdachte, zet de deur
open voor cognitieve illusies, variërend van confirmatiebias (wie overtuigd is van de ziekte van een patiënt, zal alle
ambigue informatie interpreteren vanuit die overtuiging)
tot pathologiebias (‘daar komt er weer een, die zal ook wel
weer een antisociale persoonlijkheidsstoornis hebben’).14
Foutenbronnen in de forensischpsychiatrische diagnostiek
Het kan niet anders dan dat de forensisch-psychiatrische
diagnostiek geplaagd wordt door een aanzienlijke foutenmarge, iets wat door beoefenaren van dat vak ook wel
wordt erkend.15 Want vergeleken met een gewone psychiater, moet de forensisch psychiater werken onder omstandigheden waarin fouten goed gedijen. Om te beginnen:
waar patiënten in de regel naar de psychiater gaan om
beter te worden, geldt voor forensische patiënten dat ze
vaak niet gemotiveerd zijn en er ook geen belang bij hebben om mee te werken aan forensisch-psychiatrische diagnostiek. Een deel van hen zal niet eens vrijwillig naar de
psychiater zijn gekomen. Ook zullen forensische patiënten
zich nogal eens beter of juist slechter willen voordoen dan
dat zij er in werkelijkheid aan toe zijn. Psychiaters blijken,
net als ieder ander, notoir slecht te zijn in het doorzien
van veinzen.16 In de psychologie is er inmiddels een aantal
tests ontworpen om veinzen te detecteren.17 Onze indruk
is dat zulke tests slechts sporadisch worden ingezet bij de
forensisch-psychiatrische diagnostiek. Om redenen die we
eerder hebben uiteengezet, zijn in dat veld nog steeds
experts op de been die een voorkeur hebben voor de Rorschach-test, als zij willen nagaan of de verdachte zijn
klachten op een onwaarachtige manier presenteert.18 Het
percentage forensische patiënten – verdachten en gedetineerden – dat klachten veinst, wordt ondertussen geschat
op enkele tientallen procenten.19 We mogen dus aannemen dat de meerderheid van hen onder de radar van de
forensisch-psychiatrische diagnostiek vliegt.
Dan is er ook deze foutenbron: de forensisch psychiater die zich moet uitspreken over toerekeningsvatbaarheid, beoordeelt niet de huidige toestand van de verdachte, maar die ten tijde van het delict. Tussen het delict en
het forensisch-psychiatrisch onderzoek kunnen weken,
maanden, of zelfs jaren verstrijken. De forensisch psychiater moet dus retrospectieve diagnostiek bedrijven, maar
hoe dat in zijn werk gaat, blijft in nevelen gehuld.20
Er bestaan in ieder geval geen tests die terug in de
tijd kijken. Dit probleem denken experts in de praktijk op
te lossen door vooral diagnosen te stellen die een aura
Vergeleken met een gewone
psychiater, moet de forensisch
psychiater werken onder
omstandigheden waarin
fouten goed gedijen
2982
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
van permanentie hebben. Denk aan de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Dat klinkt stabiel, en suggereert dat
wie er vandaag aan lijdt, daar hoogstwaarschijnlijk een
jaar geleden ook al aan leed. Maar die intuïtieve vanzelfsprekendheid gaat er ten eerste aan voorbij dat zo’n diagnose – zoals gezegd – weinig solide is en ten tweede dat
ook een persoonlijkheidsstoornis – net als de persoonlijkheid - wel degelijk veranderlijk is.21
Een volgende foutenbron: de forensisch psychiater
moet niet alleen in zijn tijdmachine stappen en een diagnose terug in de tijd stellen, maar hij moet ook nog eens
de rechter voorlichten over de oorzakelijke samenhang
tussen diagnose en delict. Een verdachte is immers niet
strafbaar indien hij het delict heeft gepleegd onder
invloed van een ‘gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke
stoornis van zijn geestvermogens’ (artikel 39 Sr). Wat is
‘onder invloed van’? De beroepsgroep van forensisch psychologen en psychiaters verkeert daarover in dubio. Terwijl sommigen een psychiatrische diagnose zo relevant
vinden dat zij liberalere standaards voor ontoerekeningsvatbaarheid adviseren,22 weten anderen het zo net nog
niet. In die laatste categorie valt de forensische expert
Brand: ‘Of iemand een stoornis heeft, is absoluut niet relevant. Van de honderd schizofrenen plegen er misschien
vijf een delict. Bovendien is een schizofreen die op het
ene moment een parfum jat, omdat hij denkt daarmee de
duivel te kunnen verdrijven, op een ander moment prima
in staat om bewust te frauderen met zijn telefoonrekening’.23 Het gebrek aan consensus over hoe diagnose en
delict met elkaar samenhangen zal zeker debet zijn aan
de tegenstrijdige conclusies die forensische experts debiteren over toerekeningsvatbaarheid.24
14. R.S. Nickerson, ‘Confirmation bias: A
domein. Neem dit voorbeeld: een forensisch
ubiquitous phenomenon in many guises’,
psychiater stelt vast dat de verdachte leed
Review of General Psychology, 1998/2, p.
aan een posttraumatische stressstoornis ten
175-220; D.L. Rosenhan, ‘On being sane in
tijde van het delict. Maar hoe kan de expert
insane places’, Science, 1973/179, p. 250-
uitsluiten dat deze stoornis het gevolg is
258; D. Faust & J. Ziskin, The expert wit-
van het delict waarmee de verdachte ook
ness in psychology and psychiatry, Science,
zichzelf heeft getraumatiseerd? En hoe valt
1988/241, p. 31-35.
uit te sluiten dat de stoornis het gevolg is
15. Loonen et al, 2014 a.w.
van detentie?
16. E. Rassin, Het Spinoza-effect: Goedge-
21. E. Rassin, Niemand is uniek, behalve ik:
lovigheid en de zoektocht naar de waar-
Hoe je persoonlijkheid voortdurend veran-
heid. Schiedam: Scriptum 2013.
dert, Amsterdam: Bert Bakker 2010.
17. H. Merckelbach, De leugenmachine:
22. Loonen et al., 2014; p. 906: ‘Dit heeft
Over fantasten, patiënten en echte boeven.
als consequentie dat in ieder geval statis-
Amsterdam: Contact 2011.
tisch bezien onder de plegers van levensde-
18. R. Hoogerwerf, W. van Kordelaar, J.
licten vaker mensen met dit soort psychi-
Pauw, T. Verheugt & I. van Woudenberg,
sche stoornissen worden aangetroffen dan
Best practice ambulant: Forensisch psycho-
hun frequentie van voorkomen is binnen de
logisch onderzoek en rapportage in het
algemene bevolking. Dit maakt de stelling
strafrecht voor volwassenen. Almere: Plan-
dat iedere delinquent toerekeningsvatbaar
tijn Casparie 2007.
is zolang het tegendeel niet is bewezen,
19. I.J.M. Niesten, L. Nentjes, H. Merckel-
onhoudbaar.’ De globale strekking van deze
bach & D.P. Bernstein (in druk), ‘Antisocial
zin snappen we, maar de finesses vinden
features and faking bad: A critical note’,
we bepaald raadselachtig.
International Journal of Law and Psychiatry.
23. D. van der Neut, ‘Moordenaar of pati-
20. In jargon heet dit probleem dat van ‘de
ent?’ Psychologie Magazine, juli-augustus
postdictie van diagnostische status’ en het
2003, p. 15-17, citaat p. 17.
duikt voortdurend op in het forensische
24. Gowensmith et al., 2013.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
2983
Wetenschap
Bij forensisch-psychiatrische diagnose draait het
trouwens niet meer ‘alleen maar’ om de aanwezigheid van
een stoornis en de oorzakelijke samenhang met het delict.
De diagnosticus wordt ook geacht de vraag naar de kans
op herhaling te beantwoorden.25 Het voorspellen van toekomstig gedrag (risicotaxatie in casu) is niet onmogelijk,
maar wel moeilijk, zeker als dat moet gebeuren binnen de
contouren van het strafrecht. Niettemin dicteert het systeem dat mede op grond van deze taaie kwestie het vervolgtraject voor de verdachte wordt bepaald. Beschikbare
tests om recidive te voorspellen, zoals de Psychopathic
Checklist (PCL-R), presteren matig26 en een van de redenen
daarvoor is dat ze getroebleerd worden door de zogenaamde ‘allegiance bias’: forensische experts die op verzoek van de verdediging rapporteren schatten de risico’s
lager in dan experts die op verzoek van het Openbaar
Ministerie rapporteren.27 Maar een matige test is nog
altijd beter dan geen test. Hoe een forensisch psychiater
op grond van een diepte-interview tot een inschatting van
het recidive-risico kan komen, snappen we niet. Wij
betwijfelen ook of de psychiater wel de geëigende deskundige is om de vraag naar zulke risico’s te beantwoorden.
Uit ervaring weten we in ieder geval wel dat psychiaters
zich in hun pro Justitia-rapportages nogal eens uitspreken
over recidiverisico’s.
ten’.29 Maar wat heeft de persoon(lijkheidsstructuur) van
de verdachte er überhaupt mee te maken? Justitie behoort
toch blind te zijn en te oordelen zonder aanzien des persoons? Terzijde zij opgemerkt dat een deel van de hier
genoemde problematiek ook speelt in civiele procedures
(BOPZ) waarbij psychiatrische en psychologische diagnostiek een rol speelt.
Een andere, maar gerelateerde weeffout is de manier
waarop met ontkennende verdachten wordt omgegaan.
Forensisch psychiater Van Marle zegt er dit over: ‘The problem with this examination is that no discussion about
the crime in question can take place because the person
claims to know nothing about it. In order to be able to
provide the judge with proper advice, it is advisable to
assume that the person being examined committed the
crime in question’.30 De forensisch psycholoog Koenraadt
en zijn collega’s vallen Van Marle bij, zij het dat ze de kwestie nogal omfloerst formuleren: ‘The assessment does
however need to consider the significance of the offence
(if proven) within the detainee’s personality structure or
life story. In the case of a defendant who denies the charges this is a delicate matter, which is difficult if not
impossible to discuss with him, so the psychologist will
Weeffouten
Zo’n diagnostische conclusie
Tot zover hebben we enkele foutenbronnen in de praktijk
van de forensisch-psychiatrische diagnostiek belicht. Maar
die praktijk stuit ook op een paar weeffouten in het
Nederlandse strafprocesrecht. Het gaat om problemen die
allicht juridisch te rijmen zijn, maar als relatieve buitenstaanders vinden wij ze tenminste opmerkelijk. Het springende punt daarbij is dit: de antwoorden op de vraag naar
psychiatrische stoornis, causaliteit ten opzichte van het
delict, en recidiverisico worden door de forensisch psychiater gebundeld in één advies over toerekeningsvatbaarheid. Het advies wordt door de rechter gebruikt om de
sanctie te bepalen. Maar aangezien de rechter dat advies
ook al kent op het moment dat hij de schuldvraag beantwoordt, kan niet worden uitgesloten dat het advies doorwerkt in de beantwoording van de prealabele schuldvraag.
Stel dat de rechter op weg is om overtuigd te raken van de
schuld van de verdachte en dan het pro Justitia-rapport
openslaat. In het rapport wordt geconcludeerd dat de verdachte een ernstige persoonlijkheidsstoornis heeft met
gemengde antisociale, ontwijkende en passief-agressieve
trekken. Zo’n diagnostische conclusie kan zomaar het laatste stukje overtuiging opleveren.28 Het risico van diagnostische vervuiling zou vermeden moeten worden. Maar
prospectieve bevuiling – rechterlijke overtuiging die
gevoed wordt door een aan een pro Justitia-rapport ontleend recidiverisico – is helemaal kwestieus. Het komt er
dan in essentie op neer dat de verdachte mede wordt veroordeeld vanwege mogelijk toekomstige criminaliteit.
Sommige forensisch psychologen blijven laconiek
onder de problemen die we hier schetsen: ‘De onderzoeker
ontkomt er nagenoeg niet aan om met het beschrijven
van de persoon(lijkheidsstructuur) van de verdachte toch
een bijdrage te leveren aan de overtuiging van de rechter,
die immers, wil hij tot een veroordeling komen, het ten
laste gelegde wettig en overtuigend bewezen moet ach-
2984
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
kan zomaar het laatste stukje
overtuiging opleveren
need to formulate a few hypotheses and develop them in
the course of the assessment and in the report. He will
therefore need to stick to the facts described in the case
file’.31 Hoe dan ook, de praktijk die hier wordt beschreven
is in regelrechte strijd met de presumptie van onschuld.
Geldt die presumptie even niet tijdens opname in het Pieter Baan Centrum of tijdens het ambulante psychiatrische
onderzoek van de verdachte?
Behalve dat de uit bovenstaande citaten blijkende
presumptie van schuld vreemd aandoet, kan zij makkelijk
leiden tot overdiagnostiek. Stel dat de verdachte Kees B.
ontkent tijdens zijn verblijf in het Pieter Baan Centrum en
voor het overige een rustige bewoner is van het observatiecentrum. Idealiter zouden de forensisch deskundigen
dan een beroep doen op artikel 37 lid 3 Sr: onder deze
omstandigheden is geen zinnig rapport te schrijven. Voor
de deskundige die uitgaat van B.’s schuld, ligt dat anders:
B. is passief-agressief, antisociaal, psychopaat, en zijn ontkenning maakt deel uit van de psychiatrische problematiek, want die geeft blijk van ontwijkende persoonlijkheidskenmerken.32
Oplossingen
In het voorgaande is betoogd dat forensisch-psychiatrische diagnosen met grote problemen zijn omgeven. Diagnostiek is sowieso al moeilijk en de forensische context
wakkert fouten alleen maar aan. Sommige van de door
ons gesignaleerde problemen zijn wellicht onoplosbaar,
maar andere zijn te repareren. Een drastisch voorstel is
om het instituut van de ontoerekeningsvatbaarheid af te
schaffen. De mens wordt daarmee de kleinste voor het
strafrecht relevante eenheid. We maken niet langer onderscheid tussen een mens en zijn zieke geest. Elk individu
dat zich niet aan de regels houdt, wordt bestraft, zelfs als
de regeloverschrijding is toe te schrijven aan een ziekte.33
Dat lijkt weinig humaan. Toch is onze huidige praktijk
niet veel beter. Om te beginnen is het aantal daders dat
tbs krijgt opgelegd slechts een fractie van het aantal gedetineerden. Over de periode 1997-2009 werd in de categorie
van levensdelicten en brandstichting bij 6% van de gevallen een tbs opgelegd.34 Het ‘tbs-probleem’ is daarmee
bescheiden, maar gaat wel hand in hand met een jaarlijkse productie van duizenden pro Justitia-rapportages.35
Bovendien is het nog maar de vraag of daders tegenwoordig ontoerekeningsvatbaar worden verklaard op
grond van humanitaire beginselen. Er zijn nu eenmaal
meerdere strafdoelen, zoals vergelding, specifieke preventie (recidivepreventie), generieke preventie (voorbeeld stellen), onschadelijkmaking, herstel van de morele balans en
rehabilitatie.36 Van al deze strafdoelen zijn alleen de eerste
twee relevant voor tbs. Voor de onschadelijkmaking maakt
het bijvoorbeeld niet uit of de dader wordt opgesloten in
een gevangenis of een tbs-kliniek. Voor vergelding geldt
echter dat het discutabel is om te willen vergelden als de
dader ziek is. Voor de specifieke preventie geldt dat het
systeem er blijkbaar vanuit gaat dat ontoerekeningsvatbare daders niet leren van straf. In de huidige praktijk ligt
de nadruk inderdaad sterk op deze overweging. Denk aan
het gevaarscriterium uit artikel 37a Sr. Daders worden veroordeeld tot tbs in plaats van gevangenisstraf, niet uit
humaan oogpunt, maar uit angst dat ze weer in de fout
zullen gaan.37 Waarmee we dit willen zeggen: het instituut
van ontoerekeningsvatbaarheid is niet alleen klein in termen van aantallen tbs-ers, maar ook in verhouding tot de
strafdoelen.
Een ander voorstel is om wettelijk vast te stellen
voor welke delicten daders veroordeeld worden tot tbs.
Net zoals je voor inbraak een maximale gevangenisstraf
kunt hanteren, zou je aan bijvoorbeeld daders van serieverkrachting standaard een tbs kunnen opleggen. Daarmee wordt de forensisch-psychiatrische diagnose goeddeels overbodig. Veel van de hierboven gesignaleerde
problemen zouden dan verdwijnen. Hoewel het aanvanke-
Diagnostiek is sowieso al moeilijk
en de forensische context wakkert
fouten alleen maar aan
lijk wellicht vreemd lijkt om bij de strafbaarstelling tevens
een toerekeningsvatbaarheidsdefinitie op te nemen, geldt
ook hier dat de praktijk daar nu al toe neigt. Zo bepaalt
artikel 37a lid 1 sub 1 dat tbs alleen mogelijk is in geval
van delicten waarop minstens vier jaar gevangenisstraf
staat, of voor specifiek omschreven delicten. Verder blijkt
uit onderzoek dat plegers van bepaalde misdrijven eerder
in aanmerking komen voor een tbs dan plegers van andere misdrijven: in de meeste gevallen gaat het om (bedreiging met en poging tot) levensdelicten (32%), (poging tot)
geweldsdelicten (31%), zedendelicten (16%) en brandstichting (7%).38 Dat is een opvallend kleine selectie uit alle
definities die zijn te vinden in het Wetboek van Strafrecht.
Een vergelijkbare selectie tekent zich overigens af voor de
erbij horende psychiatrische diagnosen. Meestal ‘blijkt’ er
sprake van een persoonlijkheidsstoornis (39%), een psychotische stoornis (17%), een stemmingsstoornis (12%),
en/of een parafilie (5%). Daarom: ons voorstel om bepaalde delicten wettelijk te pareren met ontoerekeningsvatbaarheid is slechts een codificatie van de bestaande praktijk, maar dan wel een die problematische diagnostiek
overbodig maakt.
Een variant is om gevangenisstraf en tbs te verweven. Je zou bijvoorbeeld daders die veroordeeld worden tot
minstens vier jaar gevangenisstraf, in hun laatste jaar
standaard aan een ‘tbs-achtige’ behandeling kunnen
onderwerpen, zodat hun terugkeer in de maatschappij
soepel zal verlopen. Vreemd voorstel? De huidige praktijk,
waarin daders nogal eens worden veroordeeld tot een
combinatie van gevangenisstraf en tbs is niet minder
vreemd. Moeten daders, die deels ontoerekeningsvatbaar
zijn, eerst behandeld worden om vervolgens optimaal te
kunnen ‘leren’ van hun straf? Of moeten ze eerst worden
gestraft, ondanks dat ze deels ontoerekeningsvatbaar zijn?
In de praktijk is gekozen voor dat laatste.
We geven toe: onze verbetervoorstellen zijn dras-
25. www.nifpnet.nl.
29. F. Koenraadt & S.J. Steenstra (red.),
citaat: p. 117.
36. J.M. De Keijser, R. van der Leeden &
26. S. Fazel, J.P. Singh, H. Doll & M. Grann,
Forensische psychologie: Rapportage en
32. En zo is het ook gegaan: P.J. van Kop-
J.L. Jackson, ‘From Moral Theory to Penal
‘Use of risk assessment instruments to pre-
behandeling in het straf(proces)recht. Arn-
pen, De Schiedammer parkmoord: Een
Attitudes and Back: A Theoretically Integra-
dict violence and antisocial behaviour in 73
hem: Gouda Quint 1995, citaat: p. 84.
rechtspsychologische reconstructie. Nijme-
ted Modeling Approach’, Behavioral Scien-
samples involving 24827 people: Systematic
30. H. Van Marle, ‘The Dutch medico-legal
gen: Ars Aequi 2003.
ces and the Law, 2002/20, p. 317-335.
review and meta-analysis’, British Medical
health system in forensic psychiatry’, in: E.
33. F. Frenkel, ‘Toerekeningsvatbaarheid:
37. M.J.F. van der Wolf, TBS: Veroordeeld
Journal, 2012, DOI: 10.1136/bmj.e4692.
Blaauw, M. Hoeve, H. van Marle & L. Sheri-
Een schijnprobleem’, De Psycholoog,
tot vooroordeel: Een visie na analyse van
27. D.C. Murrie, M.T. Boccaccini, L.A.
dan (red.), Mentally disordered offenders:
1989/24, p. 499-503.Strafdoelen
historische fundamenten van recente knel-
Guarnera & K. Rufino (in druk), ‘Are foren-
International perspectives on assessment
34. E.M.H. van Dijk, Daling oplegging tbs
punten, het systeem en buitenlandse alter-
sic experts biased by the side that retained
and treatment, Den Haag: Elsevier 2002, p.
met dwangverpleging. Memorandum 2011-
natieven, Oisterwijk: Wolf Legal Publishers
them?’, Psychological Science.
145-170, citaat: p. 157.
1, Den Haag: WODC 2011.
2012.
28. E. Rassin, ‘Oneigenlijke beïnvloeding,
31. F. Koenraadt, A. Mooij & J. van Mul-
35. W.F. Kordelaar & G.R.C. Veurink, ‘De
38. B.A. Blansjaar, M.M. Beukers & W.F.
onmogelijke onderzoeksopdrachten, ont-
bregt (red.), The mental condition in crimi-
indicatiestelling voor gedragsdeskundige
van Kordelaar (red.), Stoornis en delict:
kennende verdachten en onscherpe diagno-
nal law: Forensic psychiatry and psycholo-
expertise’, in: H. van Marle & P. Mevis
Handboek psychiatrische en psychologische
sen: Enkele TBS-gerelateerde problemen’,
gical assessment in a residential setting,
(red.). Gedragskundige rapportage in het
rapportage in strafzaken, Utrecht: De Tijd-
De Psycholoog, 2005/40, p. 378-384.
Amsterdam: Dutch university press 2007,
strafrecht, p. 125-135, Lisse: Kluwer 2008.
stroom 2008.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
2985
Wetenschap
Het is nog maar de vraag of daders tegenwoordig
ontoerekeningsvatbaar worden verklaard op grond van
humanitaire beginselen
tisch, maar ze zijn minder drastisch dan het voorstel van
Loonen en collega’s om de forensisch-psychiatrische foutenmarge te compenseren met herroepbare veroordelingen. Dat schept, zoals ook door anderen is opgemerkt,
een grote rechtsonzekerheid.39 Een minder vergaand
voorstel, dat wellicht zonder al te veel wetgeving zou kunnen worden geïmplementeerd, is gelegen in de manier
waarop forensisch psychiaters en psychologen met elkaar
samenwerken. Artikel 37 lid 2 Sr luidt: ‘De rechter geeft
een last als bedoeld in het eerste lid slechts nadat hij zich
een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend
advies heeft doen overleggen van ten minste twee
gedragsdeskundigen van verschillende disciplines - waaronder een psychiater - die de betrokkene hebben onderzocht. Zodanig advies dient door de gedragsdeskundigen
gezamenlijk dan wel door ieder van hen afzonderlijk te
zijn uitgebracht. Indien dit advies eerder dan een jaar
voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend,
kan de rechter hiervan slechts gebruik maken met
instemming van het openbaar ministerie en de verdachte’. In de praktijk is er veelal een werkverdeling tussen de
forensisch psychiater en de forensisch psycholoog, waarbij de eerste de vraag naar de psychiatrische stoornis
beantwoordt en de tweede het recidiverisico bepaalt. Uiteindelijk komen beiden in overleg tot één conclusie en
één advies. Deze benadering, die schijnconsensus in de
hand werkt, zou kunnen worden vervangen door een
waarbij psychiater en psycholoog onafhankelijk van
elkaar alle relevante vragen beantwoorden. Waarschijnlijk
blijkt dan dat ze het in niet veel meer dan de helft van de
gevallen met elkaar eens zijn,40 wat voor de rechter relevant is om te weten en als uitgangspunt kan dienen voor
vergaande protocollering van de forensisch-psychiatrische diagnostiek. Wat dat betreft kan de forensisch psychiater, die in artikel 37 Sr onterecht wordt aangeduid als
gedragskundige (hij is immers geneeskundige) en in het
algemeen een hogere vergoeding ontvangt voor een Pro
Justitia-rapportage dan een forensisch psycholoog, nog
wat leren van de psychologische literatuur over tests en
die over cognitieve biases.41
Toontje lager
Wanneer is iemand een echte expert? De vakliteratuur
zegt daar het volgende over: de expert weet verschillende
gevallen die aan zijn oordeel zijn onderworpen te onderscheiden en hij doet dat op een consistente manier. Stel
dat een dokter vier patiënten met vier verschillende aandoeningen ziet. En stel voorts dat deze patiënten in eenzelfde toestand na een half jaar de dokter nogmaals consulteren. Dan kan de dokter als expert gelden indien hij
vier verschillende ziektebeelden weet te discrimineren en
daarbij geen inconsistenties begaat. In jargon: zijn
Cochran-Weiss-Shanteau (CWS)-index is hoog, omdat hij
verschillende diagnosen goed discrimineert en dat ook
nog eens consistent doet (CWS = discriminatie/inconsistentie).42 Wij vermoeden dat de CWS-index van forensisch
psychiaters laag is. Dat vermoeden is gebaseerd op de analyse waar de lezer hierboven kennis van heeft kunnen
nemen en op de ruiterlijke erkenning van die inconsistenties door forensisch psychiaters zelf.43 Sommigen van hen
leggen die inconsistenties uit als een vorm van vertraagd
inzicht en zij zouden graag zien dat het strafrecht – via
een stelsel van herroepbare veroordelingen – daarmee
rekening houdt. Dat lijkt ons een mal voorstel, want dan
moet het strafprocesrecht zich aanpassen aan de armoedige kwaliteit van de forensisch-psychiatrische diagnostiek.
Verstandiger is het om de forensisch-psychiatrische diagnostiek een minder voorname plaats te geven. Dat kan
door het stelsel van straf en tbs met elkaar te combineren.
En als dat niet mogelijk is, dan moet de forensisch-psychiatrische diagnostiek gedisciplineerd worden via protocollen zodat inconsistenties en daarmee rechtsongelijkheid
worden vermeden.
39. W. van Hattum, ‘Sancties zonder houd-
40. Gowensmith et al., 2013.
Applied Cognitive Psychology, 2014/28, p.
logen en hun invloed op de strafrechtsprak-
baarheidsdatum: Reactie op ‘Belangrijke
41. D. Kahneman, Ons feilbare denken.
447-457.
tijk, Amsterdam: De Arbeiderspers 2001.
beperkingen van de gerechtelijke onder-
Amsterdam: Business contact 2011.
43. Loonen et al., 2014; en zie ook: W.
zoeksmethode’’. NJB 2014/1227, afl. 25,
42. D.J. Weiss & J. Shanteau, ‘Who’s the
Derks, Het oordeel van Hippias: Over de
p. 1675-1680.
best? A relativistic view of expertise’,
deskundigheid van psychiaters en psycho-
2986
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
Focus
2157
Over massaliteit en
kwaliteit van juridisch
onderwijs
Huub Spoormans1
De universiteit zien we niet graag als een fabriek. Toch is dat volgens de auteur wel de werkelijkheid. Hoe is
deze ‘onderwijsfabriek’ ontstaan, welke gevolgen heeft dat gehad voor het onderwijs aan de universiteiten en
hoe ziet het er voor de toekomst uit? Zolang we niet over de mogelijkheden en middelen beschikken als een
Oxbridge, Harvard of Yale, zullen we op een fabrieksmatige werkwijze zijn aangewezen. Dat betekent dat we
de inrichting van ons onderwijs ook moeten baseren op de sterke punten van deze werkwijze: arbeidsdeling
en differentiatie. Mensen moeten worden ingezet waar ze relatief het best tot hun recht komen.
Inleiding
De discussie over juridisch onderwijs, over de vraag wat de
opleiding voorstelt of voor zou moeten stellen, is zo oud
als de rechtsgeleerdheid zelf.2 Heel lang stond die discussie in het teken van de relatie van opleiding tot de
beroepspraktijk. Het ging en gaat vooral over de vraag of
juristen in hun opleiding voldoende zijn voorbereid op
hun werkzaamheden als jurist.3 In de loop van de twintigste eeuw ontstond een discussie over doel en inhoud van
een juridisch curriculum. Het recht werd alsmaar omvangrijker. Dat geldt voor de traditionele vakken uit privaatrecht, staatsrecht en strafrecht, maar ook voor de nieuwe
vakken als administratief recht, de proliferatie van functionele rechtsgebieden, en de opkomst van het Europese
recht. Moesten al deze terreinen een plaats vinden in het
curriculum? De opleiding was van oudsher een soort ‘libe-
ral arts’ opleiding avant la lettre, met veel aandacht voor
geschiedenis, staathuishoudkunde, staatsleer en filosofie.
De rechtenopleiding leidde niet op tot rechtskunde, maar
tot rechtsgeleerdheid. Was er in het programma wel
genoeg ruimte voor de behandeling van het snel groeiende positieve recht? Over welke (juridische) kennis en vaardigheden dient een afgestudeerde jurist eigenlijk te
beschikken?4
Intussen worden de universiteiten vanaf 1968 overspoeld door grote aantallen nieuwe studenten. De schaalvergroting heeft verregaande consequenties gehad voor de
organisatie en het functioneren van de academie in het
algemeen en voor de juridische opleidingen in het bijzonder. De juridische faculteiten staan voor een duivels dilemma: enerzijds vergt academisch onderwijs intensieve begeleiding, maar anderzijds staan alle opleidingen om te
Auteur
Noten
Nederlandse Juristen-Vereniging deel 1, De
legd, Utrecht: VSNU 1991, p. 28 e.v.; K.
1. Prof. dr. H.C.G. Spoormans is hoogleraar
2. Vergelijk J.H.A. Lokin & C.J.H. Jansen,
juridische opleiding, Zwolle: W.E.J. Tjeenk
Schuyt, ‘Academische vorming en scholing in
metajuridica aan de Open Universiteit. De
Tussen droom en daad, De Nederlandse
Willink 1972, p.13-65; S.C.J.J. Kortmann, De
het wetenschappelijk onderwijs’, in: idem:
auteur heeft een eerdere versie van dit arti-
Juristen-Vereniging 1870-1995, Zwolle:
juridische opleiding, pre- en postdoctoraal,
Steunberen van de samenleving, Sociologi-
kel gepresenteerd tijdens de 2011 Annual
W.E.J. Tjeenk Willink 1995.
NJB 1990, p. 587-592; VSNU-visitatiecom-
sche essays, Amsterdam: Amsterdam Univer-
Meeting of the Law and Society Association
3. Vergelijk M. Ashmann, Over meesters in
missie rechtsgeleerdheid (1991), Rapport
sity Press 2006, p. 214-241; Eindrapport
te San Francisco onder de titel ‘The transfor-
de rechten en priesters van het recht, Feit en
waarin de visitatiecommissie rechtsgeleerd-
Commissie Academisering, Faculteit rechts-
mation of legal education in the Netherlands,
fictie in hun opleiding, Den Haag: BJu 2012,
heid haar bevindingen ten aanzien van het
wetenschappen, commissie onder voorzitter-
1960-2010’. Hij bedankt Pauline Wester-
p. 67 e.v.; C.J.M. Schuyt, ‘Juridische beroep-
onderwijs binnen de studierichtingen Neder-
schap van prof. mr. dr. M. Adams, Tilburg:
man, Maurice Adams en Alex Jettinghoff
suitoefening en de eisen die aan een univer-
lands recht, notarieel recht en fiscaal recht,
Universiteit van Tilburg 2010; Carel Stolker,
voor hun commentaar op een eerdere versie.
sitaire juridische opleiding gesteld kunnen
alsmede binnen de internationaal-juridische-,
‘Over de toekomst van het juridisch onder-
worden’, Strafblad, 2011/9, afl. 4, p. 18 e.v.
juridisch-politiek-wetenschappelijke- en de
wijs’, Ars Aequi, 2013, afl. 1, p. 72-82.
4. H.F.M. Crombag, ‘Notities over de juridi-
juridisch bestuurswetenschappelijke richting
sche opleiding’, in Handelingen 1972 der
en binnen het vrij doctoraal heeft vastge-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
2987
Focus
overleven voor de taak om zoveel mogelijk studenten in een
zo kort mogelijke tijd bij teruglopende middelen de eindstreep te laten behalen. Dat is de kern van de discussie over
de ‘onderwijsfabriek’. In deze bijdrage beschrijf ik 1. hoe de
‘onderwijsfabriek’ is ontstaan, 2. wat de kenmerken ervan
zijn en 3. welke gevolgen dit heeft voor het onderwijs.
Massaliteit
De grote instroom dateert van de jaren 1970, toen de universiteiten overstroomd werden door de generatie van de
baby-boomers. Grote aantallen studenten leidden tot een
andere inrichting van het onderwijs en tot de instelling
van nieuwe categorieën van wetenschappelijk personeel.
Ook de financiering van de universiteiten en de bestuursstructuur ondergingen grote veranderingen. In opdracht
van de International Council of the Future of the University, schreef een groep wetenschappers onder leiding van
de socioloog Edward Shils in 1983 een rapport over de
invloed van massificatie op het academisch onderwijs en
onderzoek. Zijn conclusie luidde destijds dat ‘the sheer
increase in size in both student body and teaching staff
has rendered it difficult to maintain the kinds of relations
among students and teachers and among colleagues
which are necessary for a university to maintain a high
morale in its devotion to the advancement of learning
through teaching and research’.5 Wellicht dat sommige
instellingen die over veel middelen beschikken, zoals
Oxbridge, Harvard of Yale, de traditionele onderwijsvormen kunnen handhaven, waarbij studenten en stafleden
in direct en persoonlijk contact met elkaar verkeren. Maar
de meeste opleidingen, en de opleidingen Nederlands
recht in het bijzonder, staan voor de opgave die tot uiting
komt in de titel van het jongste visitatierapport rechtsgeleerdheid: ‘Kwaliteit ondanks massaliteit’.6
Om welke aantallen gaat het? Het aantal ingeschreven rechtenstudenten nam tussen 1900 en 2012 toe van
ruim 500 tot meer dan 42 000, inclusief HBO-Rechten. De
grootste groei vond plaats tussen 1960 en 1990.7 In 1960
stonden ruim 3000 studenten ingeschreven, in 1990 bijna
32 000.8 Er kwamen enkele opleidingen bij,9 maar de
meeste studenten werden opgevangen binnen de bestaande faculteiten. De groei van de studentenaantallen leidde
dus tot de groei van de faculteiten. Vanaf 1990 stabiliseert
de situatie en nemen de aantallen zelfs iets af, maar na
2000 neemt het aantal studenten weer toe (zie figuur 1).
Figuur 1: Ingeschreven studenten rechtsgeleerdheid
1900-2012
35000
komt het aantal ingeschreven rechtenstudenten op ruim
42 000 in 2011. Al in de jaren negentig hadden HBO studenten de rechtenstudie ontdekt,10 maar sedert 2002 hebben havisten een directe toegang tot het juridische
domein via HBO-Rechten. In 2012 volgt een op de vier
instromers in de rechtenopleidingen een HBO opleiding
(zie figuur 2). Van deze HBO-alumni wil overigens meer
dan 75% via schakelprogramma’s doorstuderen aan een
universiteit.11
Figuur 2: Instroom rechtenstudenten 2002-201212
12000
10000
8000
6000
4000
2000
0
2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
instroom wo
instroom hbo
instroom totaal
De toename van het aantal ingeschreven studenten
leidde aanvankelijk niet direct tot een evenredige toename van het aantal afgestudeerden. Het aantal afgestudeerden verdubbelde tussen 1982 en 1987, maar bedroeg in
het laatstgenoemde jaar nog geen duizend. In 1988 schoot
het aantal diploma-uitreikingen omhoog en behaalden
ongeveer 3500 studenten hun bul. In het midden van de
jaren negentig was het aantal juristen in opleiding bijna
even groot als het aantal werkzame juristen.13 In figuur 3
staat de groei van het aantal studenten dat na 2002 een
master (inclusief doctoraal), een wo bachelor en hbobachelor (beide LLB genaamd) behaalde.
Figuur 3: aantallen afgegeven diploma’s
rechtenonderwijs 2002-201114
6000
5000
4000
3000
1000
30000
25000
1000
20000
15000
0
10000
2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
5000
master of doct
0
wo bachelor
hbo bachelor
1900 1910 1920 1930 1940 1950 1960 1970 1980 1990 2000 2010
Figuur 1 bevat enkel informatie over de wo opleidingen.
De grote groei na 2002 komt vooral op rekening van de
nieuwe opleiding HBO-Rechten. Inclusief HBO-rechten
2988
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
De enorme groei van de studentenaantallen heeft
enerzijds te maken met de naoorlogse geboortegolf en
anderzijds met het bewuste beleid van de overheid om de
universiteiten open te stellen voor grotere groepen men-
Figuur 4: Fte WP (exclusief promovendi) tussen 1999 en
201321
1800
1600
1400
1200
1000
800
600
400
200
99
20
00
20
01
20
02
20
03
20
04
20
05
20
06
20
07
20
08
20
09
20
10
20
11
20
11
20
13
0
19
sen (WWO 1960). De toegangsdrempel werd verlaagd (ook
de HBS-abituriënten kregen toegang tot de rechtenopleiding in 1967) en iedereen kreeg een kans: geen selectie
aan de poort. In 1960 bestond de studentenpopulatie voor
meer dan 80 percent uit gymnasiasten, in 1971 slechts
voor een kwart.15 Opvallend is de toename van het aantal
vrouwen onder de rechtenstudenten. In 1900 was slechts
een op de vijftig studenten vrouw. In 1982 is 37% van de
studenten vrouw en dat percentage stijgt geleidelijk tot
bijna 60 percent in 2009.16 De gemeenschap van de rechtenstudenten wordt steeds groter en ook steeds gedifferentieerder.
Door de grote studentenaantallen ontstond behoefte
aan meer personeel bij de juridische faculteiten. Volgens
Roos telde de wetenschappelijke staf in 1959 193 leden en
in 1970 475.17 De visitatiecommissie onderwijs Rechtsgeleerdheid uit 2002 telde 1376 stafleden.18 De grotere aantallen hadden gevolgen voor kwaliteit en de onderlinge
verhoudingen binnen de staf. In 1959 waren drie van de
vijf leden van de wetenschappelijke staf hoogleraar of lector. De uitbreiding van de staf verliep in eerste instantie
via het aantrekken van tijdelijke assistenten zonder academische kwalificaties.19 In de jaren tachtig en negentig ontstond een beweging om de staf te professionaliseren en
de verschillende functies te ordenen. In 2002 bestond de
wetenschappelijke staf uit een breed scala van verschillende soorten medewerkers, hoogleraar, UHD, UD, onderzoeker, docent, postdoc of AIO, ieder met een eigen functieprofiel en inschaling. In 1999 is slechts 13% van de
academische staf hoogleraar.20 Dat aandeel stijgt weliswaar tot 22% in 2012, maar die stijging is tevens het
gevolg van een afname van de totale omvang van het WP
van 1645 (1999) naar 1347 fte (2012) (zie figuur 4). Het
aantal studenten per fte WP neemt toe van 16,7 in 1999
tot 22 in 2012. Vermoedelijk is de werkdruk hier en daar
gestegen.
hgl
uhd
ud
ovwp
Gevolgen voor organisatie en
gezagsverhoudingen
De grote aantallen studenten en medewerkers hadden ook
gevolgen voor de organisatie en de gezagsverhoudingen op
de universiteit. Door het grote getal ontstond het probleem
van de vele handen en de onderlinge afstemming. Van oudsher waren de universiteiten en de afzonderlijke docenten
autonoom. De leerstoelhouders bestuurden zichzelf en de
overheid betaalde de rekening. Toen, als gevolg van de grote
instroom van studenten, de kosten begonnen te stijgen, probeerde de overheid de kosten te beheersen en efficiency te
bevorderen. Om de universiteiten gereed te maken voor de
toekomst kregen de universiteiten in 1960 zelfstandigheid
en de rijksuniversiteiten een eigen rechtspersoonlijkheid. De
overheid stuurde via de bekostiging. De overheid heeft weliswaar pogingen ondernomen om de curricula te hervormen,
de cursusduur te verkorten en de positie van de junior staf
te veranderen, maar dat leidde niet tot de gewenste resultaten. Met de WUB in 1971 wijzigde de overheid de gezagsverhoudingen ingrijpend. De eenheid van de organisatie werd
5. E. Shils, The Academic Ethic, The Report
op draaitabellen die ik van de VSNU mocht
Juridisch Onderwijs.
16. Bron: draaitabellen VSNU.
of a Study Group of the International Coun-
ontvangen. Bij ingeschreven rechtenstuden-
13. Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid,
17. Roos, a.w., p. 24.
cil on the Future of the University, Chicago:
ten gaat het niet alleen om de hoofdin-
Rapport waarin de visitatiecommissie
18. Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid,
University of Chigago Press 1983, p. 12.
schrijvingen, zoals vermeld op de VSNU
rechtsgeleerdheid haar bevindingen ten
1996-2001, onder auspiciën van de VSNU
Voor het juridisch onderwijs komt Gold-
website, maar om alle inschrijvingen.
aanzien van het onderwijs aan de opleidin-
conform het protocol ‘Onderwijsvisitatie op
smith tot dezelfde conclusie, zie. A. Gold-
9. Tilburg, Maastricht en de Open Universi-
gen Nederlands recht, notarieel recht, fis-
Maat’, Quality Assurance Netherlands Uni-
smith, ‘Standing at Crossroads: Law
teit.
caal recht, de juridisch-bestuursweten-
versities, Utrecht: QANU 2004.
Schools, Universities, Markets and the Futu-
10. Eind jaren negentig had een van elke
schappelijke opleidingen, de
19. Vergelijk H. Daalder, ‘The Netherlands:
re of Legal Scholarship’, in: F. Cownie (ed.),
tien afgestudeerde juristen eerder een
juridisch-politiekwetenschappelijke oplei-
universities between the ‘new democracy’
The Law School – Global Issues, Local
HBO-diploma behaald, zo blijkt uit de
ding, de internationaal-juridische opleidin-
and the ‘new management’’, in: H. Daalder
Questions, Aldershot: Dartmouth 1999,
draaitabellen van de VSNU.
gen, recht & economie in bedrijf & maat-
& E. Shils, Universities, Politicians and
p. 62-101.
11. S. de Rooij, De Hbo-jurist: kans of
schappij, recht, bestuur & management en
Bureaucrats, Europe and the United States,
6. J.W. Zwemmer & J.E. Bosch-Boesjes,
bedreiging? De positionering van de hbo-
de vrije doctoraalopleidingen heeft vastge-
Cambridge: Cambridge University Press
Kwaliteit ondanks massaliteit, State of the
jurist in de wereld van de klassieke juridi-
legd. Utrecht: VSNU 1997, p. 10.
1982, p. 179.
Art rechtsgeleerdheid, Utrecht: QANU
sche beroepen (diss. Heerlen), Nijmegen:
14. Gegevens ontleend aan statistieken van
20. Promovendi heb ik niet gerekend tot de
2012.
WLP 2012, p. 200.
VSNU (www.vsnu.nl/feiten-en-cijfers.html)
academische staf. De gegevens zijn ont-
7. N.H.M. Roos, Juristerij in Nederland,
12. Bron: draaitabellen VSNU en gegevens
en HBO-Raad (www.vereniginghogescho-
leend aan de feiten en cijfers van de VSNU:
Sociale ontwikkelingen in de opleiding en
van de HBO-Raad (www.hbo-raad.nl), met
len.nl/vereniging-hogescholen/feiten-en-
www.vsnu.nl/f_c_personeel.html.
de beroepen van juristen, Deventer: Kluwer
uitzondering van de studentenaantallen van
cijfers/cat_view/60-feiten-en-cijfers/63-
21. Gegevens voor het HOOP-gebied
1981, p. 13.
de Open Universiteit (vanwege een andere
onderwijs).
Recht, ontleend aan www.vsnu.nl/f_c_per-
8. De gegevens vanaf 1982 zijn gebaseerd
inschrijfsystematiek) en de opleiding Hoger
15. Roos, a.w., p. 14.
soneel_downloads.html.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
2989
Focus
versterkt door een centralisatie van het bestuur in handen
van het CvB. Tegelijk werd de universiteit gedemocratiseerd
door alle geledingen van de universitaire gemeenschap te
betrekken bij het besluitvormingsproces. Besluiten zouden
genomen worden door alle professoren, wetenschappelijke
en niet-wetenschappelijke medewerkers en studenten gezamenlijk. De faculteiten, vroeger een ontmoetingsplaats voor
hoogleraren die een discipline deelden, werden organisatieeenheden, waar regels worden vastgesteld inzake onderwijs
en onderzoek. Maar de eigenlijke besluitvorming en uitvoering lag in de handen van raden, vakgroepen en talrijke commissies. Alle betrokkenen konden deelnemen, maar niemand was uiteindelijk verantwoordelijk.22 De
massa-universiteit bleek een complex geheel van instituties
binnen instituties binnen instituties (faculteiten, vakgroepen en commissies). De verliezers in dit proces waren de
professoren: vroeger waren zij de universiteit, nu werden zij
werknemers van de universiteit.23
Door de wassende stroom van studenten, in combinatie met een stijging van het prijspeil, stegen de kosten
gigantisch.24 Er is sinds 1960 van alles geprobeerd om de
kosten te beheersen, de efficiency te vergroten, de rendementen te verhogen en de kwaliteit te handhaven. Om de
paar jaar werd de bekostigingssystematiek bijgesteld.25 De
algemene lijn van de ontwikkeling is dat er een scheiding
ontstond tussen bekostiging van onderwijs en onderzoek,26
en dat in beide gevallen de financiering meer afhankelijk
wordt gesteld van verwachte, later van gebleken prestaties.
De omslag van financiering van behoefte naar verdeling
van beschikbare middelen, werd gekocht met een grotere
(financiële) zelfstandigheid voor de universiteiten. De universiteiten werden eigenaar van hun eigen gebouwen, en
daarmee ook van de zorg voor die gebouwen en alle activiteiten die daarbinnen plaatsvinden.
De groei en de verzelfstandiging van de universiteiten
betekenen een steeds zwaardere bestuurslast, mede gelet
op de teruglopende bekostiging. Hoe moeten al die studenten opgeleid worden en al dat onderzoek verricht, zonder
verlies van kwaliteit en rendement? De steeds scherpere
concurrentie om onderzoeksmiddelen leidde ertoe dat
hoogleraren zich meer concentreerden op onderzoek en
dat het onderwijs werd overgelaten aan jonge docenten.
De rijksbijdrage per student daalde voortdurend tussen 1981 en 2013. In 2001 is de rijksbijdrage gedaald tot
70% van het niveau van het bedrag in 198127 en in 2013
tot 68% van het niveau in 2000.28 In 1996 besliste de
minister dat de universiteiten meer bestuurskracht vereisen om de kwaliteit en studeerbaarheid van onderwijsprogramma’s te garanderen (MUB). Met name de faculteiten
kregen meer bevoegdheden en de decaan werd integraal
verantwoordelijk voor bestuur en beheer. De universiteitsen de faculteitsraad verloren hun bestuurlijke verantwoor-
De verliezers in dit proces waren de
professoren: vroeger waren zij de
universiteit, nu werden zij
werknemers van de universiteit
2990
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
delijkheid en medebestuur werd inspraak. De Modernisering van het Universitair Bestuur maakte de instelling
onafhankelijker van de overheid, maar tegelijk meer hiërarchisch. De macht lag niet meer bij de hoogleraren, niet
meer bij de medewerkers en studenten, maar bij van
hogerhand benoemde bestuurders. De vroegere autonomie van afzonderlijke docenten werd aanvankelijk vervangen door de autonomie van raden of commissies, en later
door de autonomie van het instellingsbestuur.
Gevolgen voor het onderwijs
Hoe moesten de faculteiten de wassende stroom studenten
verwerken met steeds minder middelen per student en
extra taken op het gebied van onderzoek? De collegezalen
werden alsmaar voller. Tentamens werden massale en
schriftelijke aangelegenheden, vaak bestaande uit meerkeuzevragen, afgenomen in grote hallen, en verzorgd door
teams van docenten. Dit in tegenstelling tot de traditionele
mondelinge tentamens die werden afgenomen door de
betreffende leerstoelhouder. Niet alleen de afstand tussen
studenten en stafleden werd groter,29 maar ook tussen de
stafleden onderling. Vóór 1969 waren hoogleraren en lectoren zelf verantwoordelijk voor het nemen en uitvoeren van
besluiten. Maar na 1970, toen het aantal stafleden begon te
groeien en de onderlinge (gezags)verhoudingen niet altijd
helder waren, raakten de relaties binnen de staf soms verstoord. Sommige stafleden wierpen zich op voor hervorming van het curriculum, terwijl anderen, vooral hoogleraren, zich terugtrokken op hun vakgebied. Dit leidde
geregeld tot conflicten over onderwijs en examinering.30 De
invoering van de universitaire functieprofielen heeft duidelijkheid gegeven over taken en verantwoordelijkheden van
afzonderlijke functionarissen.
Massaliteit blijkt in onderwijsland niet bevorderlijk
voor de rendementen. Er zijn geen exacte cijfers bekend van
de rendementen vóór 1960, maar Roos heeft de rendementen gereconstrueerd voor de periode 1947 tot 1980. Volgens
zijn berekeningen was in de jaren vijftig gemiddeld 90% van
alle rechtenstudenten binnen vijf jaar (de nominale studieduur) afgestudeerd.31 De visitatiecommissie rechtsgeleerdheid constateerde in 2004 dat minder dan 20% hun studie
succesvol afsloten binnen dezelfde vijf jaren, dat is op dat
moment de nominale studieduur plus één jaar.32 Er kunnen
tal van redenen zijn waarom studenten vertraging oplopen
of uitvallen. Tijdens een conferentie over juridisch onderwijs
in Europa (Trier 2007) klaagden de aanwezige docenten vooral over gebrek aan motivatie bij studenten, met uitzondering
van landen waar rechtenstudenten aan de poort geselecteerd worden, namelijk Groot-Brittannië en Finland.33
De relatief lage rendementen en de kwaliteit van het
onderwijs waren de belangrijkste onderwerpen in de rapporten van de visitatiecommissies, ingesteld toen de overheid het toezicht op het onderwijs had toevertrouwd aan de
samenwerkende universiteiten en, later, aan de NVAO. De
commissie Storme stelde in 1997 dat de kwaliteit van het
onderwijs onder druk stond vanwege de massale toestroom
van studenten en de achterblijvende financiële middelen,
die ertoe leiden dat er een te zwaar beroep gedaan werd op
de onderwijscapaciteit van de staf: ‘Hierdoor kan met name
de ontwikkeling van essentiële vaardigheden in kleine
intensief begeleide onderwijsgroepen in gevaar komen’.34
Ook de commissie Zwemmer wees in 2012 de grote aantal-
len studenten in relatie tot de beschikbare middelen aan
als belangrijkste oorzaak van de lage rendementen: ‘alleen
al doordat de binding tussen student en opleiding daardoor geringer wordt.’35
De visitatiecommissies hebben een enorme impact
gehad op het juridische onderwijs. Zij konden daarbij aansluiten op een ontwikkeling die al in de jaren zeventig
begonnen was, namelijk de bureaucratisering van het
onderwijsproces. Om de grote aantallen in goede banen te
laten leiden, werd het onderwijs opgedeeld in losse cursussen die elk met een tentamen diende te worden afgesloten.
Cursussen en tentamens werden uitgevoerd door teams
van docenten. Om dit alles logistiek te verwerken ontstonden overal onderwijsbureaus, die zorg droegen voor de
organisatie en afhandeling. De rechten en plichten van studenten werden nauwgezet geregeld (o.a. in het examenreglement) en vastgelegd in een studentenstatuut. De kroon
op de bureaucratisering is het moderne systeem van de
Kwaliteitszorg.
In elk systeem van grootschalig onderwijs zijn bureaucratisering en kwaliteitszorg onvermijdelijk. Zonder strikte
regels, kennis van en inzicht in het onderwijsproces is voor
niemand duidelijk welke prestaties geleverd worden. Echter,
de vastlegging tot in detail van de verplichte tentamenstof
in combinatie met kennisgerichte toetsing (gemakkelijker
en betrouwbaarder bij grote aantallen) leidde in de context
van massaliteit tot een algehele verschoolsing. De rationele
student (‘Wat moeten we kennen voor de toets?’) studeert
vlak vóór de toets op basis van uittreksels en proeftentamens.36 Tot afgrijzen van hun docenten zeggen universitaire studenten tegenwoordig dat zij ‘naar school gaan’.
Toen de visitatiecommissies langs kwamen was de
onderwijsfabriek al een feit. Zoals gezegd, de commissies
hebben een grote invloed gehad op het onderwijs. Ze hebben, zo schrijft de voorlaatste commissie, de opleidingen
‘meer gestructureerd en genormeerd’. De commissie mocht
constateren dat doorgaans eerder vastgestelde tekortkomingen in de volgende ronde opgeheven waren.37 Tot in
het detail bemoeiden de commissies zich met het onderwijs, de examinering en de interne organisatie van een
faculteit. Zij hoeden de identiteit van de opleiding (hoe zien
de contouren van een goede opleiding er uit?), zij bieden
een referentiekader aan alle zusterfaculteiten (welke soort
van toetsen zijn acceptabel en welke niet?), zij fungeren als
stok achter de deur voor interne disciplinering (‘we moeten
dit wel doen om problemen met een volgende commissie
te voorkomen’). De rode draad door alle rapporten is: hoe
slagen wij er in zoveel mogelijk studenten van een aanvaardbare kwaliteit door te laten stromen tegen aanvaardbare kosten?
De visitatiecommissies kiezen voor een duidelijke
afbakening. De opleiding is geen beroepsopleiding, maar
bereidt de studenten voor op een praktijk als jurist, waarbij
voor sommige beroepen een voortgezette praktijkopleiding
vereist is. ‘Terecht’, schreef de commissie de Haan in 1991,
‘wordt aan behoorlijk diepgaand juridisch inzicht en probleemoplossingsvermogen in alle faculteiten meer waarde
gehecht dan aan een zo breed mogelijke kennis. Nog maar
enkele tientallen jaren geleden was de doelstelling veel
explicieter gericht op de meningsvorming over het recht,
de theoretische, historische en maatschappelijke achtergronden alsmede de maatschappelijke werking met het
doel een bijdrage te leveren tot maatschappelijke rechtvaardigheid.’38 In navolging van de commissie de Haan hebben
alle volgende commissies vastgehouden aan de idee dat de
kern van de juridische opleiding bestaat uit de systematische behandeling van de hoofdvakken van het positieve
recht, aangevuld met een zekere training in juridische vaardigheden en een beperkte mate van specialisatie. Om het
concreet te maken berekende de commissie Storme in 1997
hoeveel tijd de faculteiten besteedden aan de hoofdvakken.
Dat bleek ongeveer de helft te zijn van het totale programma, hetgeen de commissie als voldoende beoordeelde.39 Uit
een virtuele rondgang langs de examenregelingen van alle
faculteiten in 2012 is mij gebleken, dat bijna alle faculteiten intussen meer studiepunten aan de hoofdvakken besteden in de bachelor dan in 1996 in de gehele ongedeelde
opleiding! Sinds de jaren negentig zoeken de faculteiten de
samenhang met de praktijk door in veel vakken de leerstukken te verbinden met de behandeling en oplossing van
casus. Daardoor wordt of lijkt de theorie gericht op de praktijk. Rechtsgeleerdheid wordt rechtskunde: de (gedegen)
kennis van rechtsregels en hun (dogmatisch) correcte toepassing in specifieke gevallen.40
22. In een studie over HRM bij wetenschaps-
p. 39 e.v.
terwijl alumni van later datum doorgaans
37. Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
organisaties constateren Fruytier en Timmer-
25. Vergelijk B. Jongbloed & C. Salerno, De
spreken over de stad waar zij zijn afgestu-
(2004), p. 8. In dezelfde zin spreekt de Com-
huis: ‘Voor de oplossing van functionerings-
Bekostiging van het Universitaire Onderwijs
deerd.
missie Storme in een terugblik op de vorige
problemen geldt het DELLE-principe: “durch
en Onderzoek in Nederland: Modellen,
30. Daalder, a.w., p. 200.
visitatie. Zie: Onderwijsvisitatie Rechtsge-
einfach liegen lassen erledigen”’. B. Fruytier
Thema’s en Trends, Achtergrondstudie voor
31. Roos, a.w., p. 27.
leerdheid (1997), a.w., p. 8.
& V. Timmerhuis, Mensen in onderzoek, Het
de AWT, Enschede: CHEPS 2003.
32. Onderwijsvisitatie 2004, p 11.
38. Onderwijsvisitatie 1991, a.w., p.28.
mobiliseren van human resources in weten-
26. Pas in de WWO van 1960 kregen de
33. Vergelijk Baldus, Finkenauer & Ruefner,
39. Idem, p. 33.
schapsorganisaties, Assen: Van Gorcum
universiteiten tot taak onderzoek te verrich-
Juristenausbildung in Europa zwischen Tradi-
40. Vergelijk F. Ranieri, Juristen für Europa,
1995, p. 3.
ten. Onderzoek was eerder een vast onder-
tion und Reform, Tübingen: Mohr Siebeck
Vorraussetzungen und Hindernisse für ein
23. A. C. van Wageningen, De staat van de
deel van de werkzaamheden, de ‘weten-
2008, p. 223.
‘europäisches’ juristisches Ausbildungsmo-
universiteit, Enschede: CHEPS 2003, p. 168.
schapsbeoefening’, maar integraal
34. Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerdheid
dell, Münster Studies in Comparative Law,
24. J. L.T. Blank & T. K. Niaoukanis, Producti-
verbonden met het onderwijs.
(1997), a.w., p. 7.
Berlin: LIT Verlag 2006. Overigens consta-
viteitstrends in het wetenschappelijk onder-
27. Idem, p. 5.
35. J.W. Zwemmer & J.E. Bosch-Boesjes,
teert Ranieri in een overzicht dat de meeste
wijs, Een empirisch onderzoek naar het
28. Volgens mededeling van de VSNU op de
a.w., p. 15.
juridische opleidingen op het Europese conti-
effect van regulering op de productiviteits-
website in 2013.
36. Vergelijk o.a. C.J.J.M. Stolker, ‘Waarom
nent zich steeds meer richten op praktische
ontwikkeling tussen 1982 en 2009, Centrum
29. Dit komt tot uitdrukking in het feit dat
kent rechten een uittrekselcultuur?’, in: A.G.
problemen en gevallen.
voor Innovaties en Publieke Sector Efficiëntie
alumni van vóór 1970 spreken over de
Castermans et al. (red.), Ex libris Hans Nieu-
Studies, Delft: Technische Universiteit 2011,
hoogleraar bij wie ze zijn afgestudeerd,
wenhuis, Deventer: Kluwer 2009, p. 81 e.v.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
2991
Focus
Academisch vorming vereist
persoonlijke interactie in een
open discussie
Deze aanpak leidde tot kritiek dat de rechtenstudie
niet langer een academische, maar een beroepsopleiding
was geworden. In 2000 klaagde Freek Bruinsma over ‘De
ondraaglijke lichtheid van de rechtenstudie’.41 In soortgelijke zin heeft ook Kinneging gesteld dat de huidige opleiding teveel gericht is op de beroepspraktijk en te weinig op
academische vorming.42 Zij kregen bijval uit onverdachte
hoek, namelijk vanuit de beroepspraktijk. De deken van de
Advocatenorde noemde de bestaande opleiding ‘flinterdun’
en Margreeth Ashmann, rechter en voorheen betrokken bij
het opleidingsinstituut voor de rechterlijke macht, stelde
dat de faculteiten niet waar maken wat zij pretenderen.43
Een lastig probleem
De vraag is: hoe moet je 400 mensen in een collegezaal
academisch vormen? Om nog maar te zwijgen van de 300
die er niet zijn omdat ze even iets anders te doen hebben.
Dat kan helemaal niet. Academisch vorming vereist, ik
verwijs naar de eerder geciteerde Edward Shils, persoonlijke interactie in een open discussie.
In de Verenigde Staten heeft de American Bar Association (ABA), in een debat over afstandsonderwijs, in haar
Standards and Procedures vastgelegd dat de vorming van
juristen tenminste drie competenties vereist. De eerste is
een goede kennis van het geldende recht, regels en voorschriften. De tweede competentie is bekwaamheid in de
kunst van het argumenteren. Een goede jurist is geoefend
in het bouwen, toetsen en weerleggen van redeneringen.
Dat wordt niet geleerd uit boeken, maar in de confrontatie met docenten en andere studenten.44 Argumenteren is
de kern van de juristerij. De derde competentie is de
bekwaamheid om recht en regelgeving te kunnen plaatsen in een context. De rechtsgevolgen van een handeling
hangen niet alleen af van de rechtsregels, maar ook van
de context. Het reflecteren op recht in context valt niet te
leren uit het bestuderen van boeken, aldus de ABA. En,
zou ik daaraan toe willen voegen, evenmin uit hoorcolleges. Recht in samenhang te leren begrijpen vereist discussie, het systematisch wegen van argumenten en het
beoordelen van omstandigheden. Ook dat vereist interactie en terugkoppeling in een open gesprek.45
Daar is vast niemand tegen, maar de tegenwerping
ligt voor de hand. Dat kunnen wij ons helemaal niet permitteren bij het huidige onderwijsbeleid (dat selectie aan
de poort verbiedt) en de huidige financiering (stijgende
kosten, dalende opbrengsten). Wij hebben al onze (beperkte) docentcapaciteit nodig om studenten tenminste de
grote lijnen van de hoofdvakken bij te brengen. En daar
zit een knelpunt. Wij zetten docenten vooral in op de taak
om kennis over te brengen. Elk juridisch curriculum
bestaat voor een belangrijk deel uit kennisoverdracht,46
maar er zijn nog andere mogelijkheden om kennis over te
brengen dan de inzet van gepromoveerde onderzoekers.
Afstandsuniversiteiten, in Nederland en elders, maken
succesvol gebruik van zelf instruerende leermaterialen. In
het leermateriaal (gedrukt of digitaal) wordt de student
bij de hand genomen en langs de leerdoelen geleid; door
zelftoetsen en verwerkingsopdrachten met terugkoppeling kan de student zijn vorderingen zelf volgen. Het
gebruik van dergelijke leermaterialen ontlast het onderwijs, dat in het teken kan staan van verdieping, verbreding en debat in kleine groepen.47
Veel mensen willen de universiteit niet zien als een
fabriek. Zolang we echter niet over de mogelijkheden en
middelen beschikken als Oxbridge, Harvard of Yale, dan
zullen we moeten leven met een onderwijsfabriek. Dat is
geen schande en veroordeelt ons niet tot een plaats aan
de lopende band. Het betekent wel dat we bij de inrichting van ons onderwijs moeten uitgaan van de sterke punten van de fabrieksmatige werkwijze: arbeidsdeling en differentiatie. Mensen moeten worden ingezet waar ze
relatief het best tot hun recht komen. Administratieve en
organisatorische taken moeten niet door wetenschappelijk personeel verricht worden en de overdracht van basiskennis hoeft niet altijd door gerenommeerde onderzoekers te gebeuren. Ervaren onderzoekers hebben vooral
meerwaarde bij het leren argumenteren, het evalueren of
het in context plaatsen van recht.
41. ‘De ondraaglijke lichtheid van de rech-
Scholten, Deventer: Kluwer 2010.
VS gangbare socratische methode. Deze
45. Onder een ‘open gesprek’ versta ik
tenstudie’, NJB 2002, p. 1371-4. Zijn kritiek
43. M. van Kleef, ‘De zorgen van Willem
methode van het ondervragen oefent stu-
onderwijs dat niet van te voren is ingevuld
heeft hij diverse malen herhaald, o.a. in ‘De
Bekkers’, Mr. 2010, afl. 3, p. 21; Margreeth
denten in het wegen en weerleggen van
(‘vandaag de pagina’s 48 tot 84 uit het
verborgen agenda van de rechtenstudie’, in
Ahsmann, ‘Het civiel effect biedt niet wat
argumenten. Zie Rule 306 in 2013-2014
leerboek’), maar een gesprek dat in principe
W.J.M. Bekkers, R.H. Koning & N.J. Vette
het pretendeert, Over de aansluiting van de
ABA Standards and Rules of procedures for
alle kanten op kan gaan.
(red.), Rechten in Utrecht, Deventer: Klu-
universitaire opleiding op de togaberoepen’,
Approval of Law Schools, Hoofdstuk 3
46. Vergelijk F. Nievelstein, Learning law,
wer 2002, p.143-170.
NJB 2011/28, p. 66-70. Overigens gaf ook
Legal Education, 25 november voor het
Expertise differences and the effect of
42. Zie D. Jongsma & J. van Rijn van Alk-
de visitatiecommissie Storme in 1997 aan
laatst geraadpleegd op www.americanbar.
instructional support (diss. Heerlen), 2009.
emade, ‘We kweken een Mexicaans leger
‘niet tevreden (te zijn) over de mate waarin
org/groups/legal_education/resources/
47. Vergelijk W.G. Bowen, M.M. Chingos,
met alleen maar generaals en officieren en
programma’s het kritisch en onafhankelijk
standards.html. Zie ook R. H. Woods,
K.A. Lack & T.I. Nygren, ‘Interactive Lear-
bijna geen manschappen’, interview met
denken van studenten bevorderen (…)
‘Order in the virtual classroom – a Closer
ning Online at Public Universities: Evidence
prof. dr. A.A.M. Kinneging, AA 56
Kritisch en onafhankelijk denken kan men
Look at American Law Schools in Cyber-
from a Six-Campus Randomized Trial’, in:
2007/10, p. 770-776, en A.M. Kinneging,
leren door actieve werkvormen te hanteren
space: Constructing Multiple Instructional
Journal of Policy Analysis and Manage-
‘Over de (opleiding tot een) goede jurist’,
en studenten te dwingen hieraan mee te
for effective Internet-based legal Educati-
ment, 2013, in te zien onder wileyonlineli-
in: A. Ellian, T.J.M. Slootweg & C.E. Smith
werken’, Onderwijsvisitatie Rechtsgeleerd-
on’, 2001, nr. 3 The Journal of Information,
brary.com/journal/pam DOI:10.1002/
(red.), Recht, beslissing en geweten.
heid 1997, a.w., p.31.
Law and Technology (JILT) (http://elj.war-
pam.21728.
Beschouwingen naar aanleiding van Paul
44. Daarbij wordt verwezen naar de in de
wick.ac.uk/jilt).
2992
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
Focus
2158
Gemeentezorg en
privacyzorgen
Sjaak Nouwt1
‘As we speak’ worden allerlei zorgtaken gedecentraliseerd naar gemeenten. Dat leidt tot nieuwe behoeften aan
informatie-uitwisseling. In oktober 2013 is een juridisch kader gepubliceerd voor de informatie-uitwisseling
binnen veiligheidshuizen.2 Dat rapport gaat nogal ‘creatief om met de huidige privacyregels’.3 Gemeenten
dreigen daardoor op het verkeerde been te worden gezet. Daarom hierbij enkele juridische kanttekeningen
bij deze creativiteit vanuit het perspectief van de zorgprofessional.
Inleiding
Nederland telt momenteel een kleine vijftig veiligheidshuizen. Deze veiligheidshuizen zijn voortgekomen uit het
Grote Steden Beleid van de jaren negentig. Dit leidde in
1997 tot de zogeheten Justitie in de Buurt (JIB) kantoren.
Veiligheidshuizen zijn netwerksamenwerkingsverbanden,
bestaande uit partners uit de strafrechtketen, de zorgketen, gemeentelijke partners en bestuur. Het doel van de
samenwerking is het terugdringen van overlast, huiselijk
geweld en criminaliteit. De ketenpartners signaleren problemen, bedenken oplossingen en voeren die samen uit.
Zij doen dat vooral op het gebied van jeugdcriminaliteit,
huiselijk geweld, veelplegers en nazorg voor (ex-)gedetineerden. Bij de samenwerking spelen zowel strafrecht en
zorgverlening een rol. Organisaties die participeren in de
veiligheidshuizen zijn: gemeenten, politie, Openbaar
Ministerie, Raad voor de Kinderbescherming, reclasseringsorganisaties en welzijnsorganisaties.4
In oktober 2013 is een juridisch kader gepubliceerd
voor de informatie-uitwisseling binnen veiligheidshuizen, onder het motto ‘een nieuwe kijk op privacy’. Het is
echter juridisch gezien een zeer discutabel rapport, aangezien het nogal wat juridische fouten bevat. Dit klemt te
meer omdat dit kader ook met enige regelmaat wordt
gepropageerd als ‘grondslag voor het delen van informatie op de meest zorgvuldige wijze’ binnen gemeenten en
regio’s, zoals binnen een OGGz netwerk (Openbare Geestelijke Gezondheidszorg), sociale wijkteams, Advies- en
Meldpunten voor Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) of Centra voor Jeugd en Gezin in samenhang met de Zorg Advies Teams. Aldus wordt dit juridisch
kader in een brede maatschappelijke context onder de
aandacht gebracht en dreigt het te worden omarmd in
het kader van de decentralisatie van de zorg naar
gemeenten. Over de privacy bij die decentralisatie van
jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning, werk en
inkomen en zorg voor langdurig zieken en ouderen
maken ook Eerste Kamerleden zich grote zorgen.5 Zorgen
die groter lijken te worden wanneer gemeenten ook nog
(vrijwillige) ‘dorpsondersteuners’ gaan inzetten. Redenen
genoeg om nader in te gaan op de juridische onjuistheden die het rapport bevat.
Een andere, maar foute, kijk op privacy
Het bewuste rapport bestaat uit twee delen. Het eerste
deel geeft een zeer informatief en vrij compleet overzicht
van actuele maatschappelijke ontwikkelingen en aan
gemeenten opgedragen taken op het terrein van zorg, welzijn, jeugd en criminaliteit. Het tweede deel bevat ‘een
nieuw juridisch handelingskader’. Hieronder volgen enkele kanttekeningen bij dat tweede deel vanuit het perspectief van de uitwisseling van medische persoonsgegevens.
Auteur
Samenwerken aan Zorg en Veiligheid. Naar
maart 2013. Op internet: http://tilburg.
(SP) in de Eerste Kamer tijdens het debat
1. Mr. dr. J. Nouwt is werkzaam als adviseur
een handelingskader gegevensdeling.
veiligheidshuis.org/files/
over privacy en het toezicht op de inlichtin-
gezondheidsrecht bij de artsenfederatie
Werkdocument 1 oktober 2013. Het docu-
Nieuwsbrief+leertuin+mrt+2013.pdf.
gen- en veiligheidsdiensten, waarin zij bijval
KNMG en zelfstandig privacy adviseur.
ment is beschikbaar als ‘Opbrengst Leertuin
4. Bron: Ministerie van Veiligheid en Justitie,
ontving van D66 en VVD. Zie het steno-
Deze bijdrage is op persoonlijke titel
Privacy Tilburg’ via www.veiligheidshuizen.
Veiligheidshuizen – Achtergrond. Op inter-
gram van de plenaire vergadering van 23
geschreven.
nl/toolbox/informatie-uitwisseling-en-pri-
net: www.veiligheidshuizen.nl/
september 2014 (ongecorrigeerd) op: www.
vacy (laatst bezocht op 25 november
achtergrond#w (laatst bezocht op 25
eerstekamer.nl/stenogram/20140923/
Noten
2014).
november 2014).
stenogram (laatst bezocht op 25 november
2. J.J.A. van Boven & P.J. Gunst, Grondslag
3. Nieuwsbrief Leertuin Zorg en Veiligheid,
5. Zie bijv. het betoog van mw. Gerkens
2014).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
2993
Focus
Met het beroep op ‘menselijke waardigheid’ ondermijnt het
rapport hier de grondrechten van burgers op persoonlijke
levenssfeer, privé-leven, de bescherming van persoonsgegevens
en het zelf beschikkingsrecht
Menselijke waardigheid6
De ‘menselijke waardigheid’ is de ‘bril’ waardoor in het rapport naar de problematiek van de betreffende cliënten
wordt gekeken. Het dwingt én legitimeert om zorg en
steun te bieden aan een burger die daartoe zelf – om wat
voor reden dan ook – niet (meer) in staat is, opdat die
weer zoveel en zo goed mogelijk kan participeren in de
samenleving en wel met een zo groot mogelijke zelfstandigheid. Dat geeft hem vrijheid en autonomie (vaak aangeduid als ‘eigen kracht’) en daarmee kan hij ‘het stuur van
zijn eigen leven weer in eigen handen nemen’. Maar dan
moeten we dit doel voor ogen hebben en dit noopt tot het
delen van gegevens tussen de verschillende disciplines!
Met het beroep op ‘menselijke waardigheid’ ondermijnt het rapport hier echter de grondrechten van burgers op persoonlijke levenssfeer, privé-leven, de bescherming van persoonsgegevens en het zelfbeschikkingsrecht.
Het rapport ziet menselijke waardigheid en human dignity primair als titel voor de staat en hulpverleners om te
beschermen. Daarin gaat het soms veel te ver, en lijkt het
af en toe te vergeten dat we naar elkaar toe ook de plicht
hebben de persoonlijke autonomie van mensen te respecteren, beschermen en bevorderen. Die nuance ontbreekt
in het rapport.
Verenigbare doelen7
In het kader van doelbinding besteedt het rapport terecht
aandacht aan artikel 9 Wbp.8 Dit artikel bepaalt dat persoonsgegevens verder mogen worden verwerkt op een wijze die verenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn
verkregen. Dit wordt het ‘verenigbaar gebruik’ genoemd.
Volgens het rapport is duidelijk al beargumenteerd dat de
problematiek van de cliënten op de verschillende leefgebieden zich tot elkaar verhouden als ‘communicerende
vaten’. Daarmee zou de verenigbaarheid van de doelen om
gegevens te delen tussen de verschillende domeinen
betreffende de cliënt afdoende zijn aangetoond.
Het rapport gaat hier echter wel erg gemakkelijk
voorbij aan lid 4 van artikel 9 Wbp, dat met name voor
zorgprofessionals met een medisch beroepsgeheim van
belang is: ‘verwerking van persoonsgegevens blijft achterwege voor zover een geheimhoudingsplicht daaraan in de
weg staat’. Dit betekent kortweg dat een zorgaanbieder die
informatie over een patiënt aan een derde wil verstrekken, aan toetsing aan de Wbp in het geheel niet toekomt
zolang die informatie valt onder zijn beroepsgeheim en er
geen beroep kan worden gedaan op een van de uitzonderingen op het beroepsgeheim. Eerst wanneer een uitzondering kan worden gemaakt op de geheimhoudingsplicht
komt men pas toe aan de vraag of sprake is van ‘verenigbaar gebruik’.
2994
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
Nakomen wettelijke verplichting9
Het rapport stelt de vraag welke grondslagen als bedoeld in
artikel 8 van de Wbp mogelijkheden bieden, bijvoorbeeld
voor zorgprofessionals, om gegevens aan anderen te verstrekken. Volgens het rapport biedt artikel 8 sub c Wbp een
grondslag voor de voorgestane verstrekking van gegevens
tussen de diverse betrokken professionals bij een cliënt.
Deze grondslag staat het verstrekken van persoonsgegevens toe indien dit noodzakelijk is om een wettelijk verplichting na te komen. Als argument wordt in het rapport
aangevoerd dat een gemeente wettelijke verantwoordelijkheden heeft om te zorgen voor kwetsbare burgers. Om deze
publiekrechtelijke taken met betrekking tot deze burgers
ook daadwerkelijk te kunnen uitoefenen, is het noodzakelijk om te kunnen beschikken over relevante gegevens. Dat
vereist samenwerking met en tussen uiteenlopende partijen als gemeentelijke diensten, politie, Openbaar Ministerie,
Gevangeniswezen, Bureau Halt, Reclassering, welzijnswerk,
jongerenwerk, Bureau Jeugdzorg, GG&GD, verschillende
andere (geestelijke) gezondheidsinstellingen, lokaal en regionaal onderwijs, woningcorporaties, enz., aldus het rapport.
De verwerkingsgrond van artikel 8 sub c staat de
gegevensverwerking toe als die ‘noodzakelijk is om een
wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is’. Het rapport stelt ten onrechte dat die wettelijke verplichting bestaat uit de wettelijke
verantwoordelijkheid die gemeenten hebben om te zorgen voor kwetsbare burgers. Daarmee wordt voorbij
gegaan aan het feit dat, aldus de toelichting op de Wbp,
een beroep op onderdeel c slechts mogelijk is als de
gemeente is onderworpen aan de nakoming van een wettelijke verplichting die strekt tot het vastleggen of bewaren van persoonsgegevens of het verstrekken ervan aan
derden en dus niet op het hebben van een willekeurige
andere wettelijke verplichting.10
Verstrekking van medische gegevens aan een
woningcorporatie11
De Wbp stelt in de tweede laag van de wet12 extra zorgvuldigheidseisen aan het verwerken van ‘bijzondere persoonsgegevens’. Zo geldt er een algemeen verbod op het
verwerken van persoonsgegevens over iemands gezondheid (artikel 16 Wbp). Er zijn echter uitzonderingen op dat
verbod mogelijk, bijvoorbeeld indien de verwerking
geschiedt door hulpverleners, instellingen of voorzieningen voor gezondheidszorg of maatschappelijke dienstverlening, voor zover dat noodzakelijk is met het oog op een
goede behandeling of verzorging, dan wel wanneer het
voor het beheer van de instelling of beroepspraktijk noodzakelijk is (artikel 21 Wbp).
Binnen samenwerkingsverbanden worden gegevens uitgewisseld tussen hulpverleners uit de gezondheidszorg met
© Shutterstock
derde partijen buiten de gezondheidszorg, zoals een
woningcorporatie. Volgens het rapport is een woningcorporatie te beschouwen als een organisatie die maatschappelijke dienstverlening biedt waardoor deze organisatie
past binnen de criteria van artikel 21 Wbp en waaraan
dus gegevens over iemands gezondheid mogen worden
verstrekt!
Voor de laatste stelling geeft het rapport twee argu-
menten. Het eerste is dat woningcorporaties de laatste
jaren een andere rol hebben gekregen in het maatschappelijke krachtenveld waardoor zij nu een actieve bijdrage
leveren aan de bestrijding van de sociale problematiek.
Het tweede argument is dat het rapport via een ‘omtrekkende beweging’, zoals de opstellers zeggen, de woningcorporatie beschouwt als een partij die betrokken is bij
de ‘zorg aan cliënten’.
Schreuders, ‘Een model van de Wet
6. Zie p. 59-60 van het rapport.
9. Zie p. 61 van het rapport.
11. Zie p. 63-64 van het rapport.
bescherming persoonsgegevens; over
7. Zie p. 60 van het rapport.
10. Bron: T.F.M. Hooghiemstra & S. Nouwt,
12. Hfdst. 2, par. 2 van de Wbp: ‘De ver-
gelaagdheid en restbepalingen’, Privacy &
8. Wet bescherming persoonsgegevens
Commentaar Wet bescherming persoonsge-
werking van bijzondere persoonsgegevens’.
Informatie 1998, afl. 2, p. 52-59.
(hierna: Wbp).
gevens. Den Haag: Sdu, 2014, p. 52.
Zie over de gelaagdheid van de Wbp: E.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
2995
Focus
Hier bevat het rapport echter een denkfout, die ook
wordt gemaakt bij de interpretatie van artikel 8 sub d
Wbp. Het feit dat een woningcorporatie – volgens het
rapport – wordt beschouwd als een organisatie die maatschappelijke dienstverlening biedt en daarom op grond
van artikel 21 Wbp persoonsgegevens over iemands
gezondheid zou mogen verwerken – hetgeen men overigens ernstig kan betwijfelen – betekent nog niet dat
zorgprofessionals daarom zonder toestemming van de
cliënt verplicht zouden zijn om gezondheidsgegevens te
verstrekken aan een woningcorporatie. Het hebben van
een grondslag om persoonsgegevens te mogen vastleggen, betekent immers niet dat er ook een plicht bestaat
voor anderen om die gegevens aan een woningcorporatie
te verstrekken. Ook voor deze situatie geldt artikel 9 lid
4 Wbp (geheimhoudingsplicht). Bovendien is het nog
maar de vraag of er binnen de woningcorporatie iemand
is die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift, dan wel krachtens overeenkomst, tot geheimhouding van gezondheidsgegevens is verplicht. Alleen die
personen mogen namelijk over gezondheidsgegevens
beschikken (artikel 21 lid 2 Wbp).
Het hebben van een grondslag om
persoonsgegevens te mogen
vastleggen, betekent niet dat er ook
een plicht bestaat voor anderen om
die gegevens aan een
woningcorporatie te verstrekken
Rechtstreeks betrokken, maar waarbij?13
Het rapport gaat ook in op de regels uit de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO oftewel: boek
7, titel 7, afdeling 5 van het Burgerlijk Wetboek). Over artikel 7:457 lid 2 BW zegt het rapport onder andere dat dit
artikel bepaalt dat géén toestemming nodig is om gegevens uit te wisselen tussen hen die ‘rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst’.
Volgens het rapport levert dit geen beperking op om
informatie te delen met organisaties buiten de gezondheidszorg. Het rapport stelt dat deze tekst is geformuleerd
in een periode dat de gezondheidszorg vooral uit één op
één relaties tussen hulpverleners en patiënten/cliënten
bestond. De huidige tijd van zorgverlening kenmerkt zich
door grote veranderingen in visie en organisatie van zorg,
waarvan in de periode dat de WGBO werd geconcipieerd
bepaald geen sprake was. Nu wordt er multidisciplinair in
ketens samengewerkt, ‘vroegsignalering’ wordt als ‘noodzakelijke zorg’ gezien en het recht op zorg is een belangrijk uitgangspunt voor het handelen.
Hier bevat het rapport een wel zeer ruime interpretatie van artikel 7:457 lid 2 BW. Zo stelt het onder andere:
2996
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
‘De WGBO gaat er zonder meer van uit dát gegevens worden uitgewisseld tussen professionals die betrokken zijn bij
de cliënt; deze hobbel is dus genomen!’. In het rapport
wordt hier wel erg gemakkelijk miskend dat de WGBO
doelt op rechtstreekse betrokkenheid ‘bij de uitvoering
van de behandelingsovereenkomst’ en niet op een of
andere vorm van ‘betrokkenheid bij de cliënt’. Bovendien
gaat het rapport voorbij aan het vereiste dat verstrekking
van gegevens aan anderen die rechtstreeks bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst zijn betrokken
uitsluitend is toegestaan voor zover die gegevens ‘noodzakelijk zijn voor de door hen in dat kader te verrichten
werkzaamheden’. Dit betekent dus dat niet iedereen die
rechtstreeks is betrokken bij het uitvoeren van een behandelingsovereenkomst altijd over alle gegevens mag
beschikken.
Verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de
zorg14
Het rapport leent vervolgens te onpas argumenten uit het
document ‘Handreiking verantwoordelijkheidsverdeling
bij samenwerken in de zorg’.15 Zo wijst het rapport er op
dat de koepels in de gezondheidszorg in die Handreiking
zouden zijn overeengekomen dat er in geval van samenwerking tussen professionals gegevens over cliënten dienen te worden uitgewisseld.
Hier verwijst het rapport naar aandachtspunt 4 uit
de Handreiking: ‘Een zorgverlener die deelneemt in een
samenwerkingstraject vergewist zich ervan dat hij/zij
beschikt over relevante gegevens van collega’s en informeert collega’s over gegevens en bevindingen die zij nodig
hebben om verantwoorde zorg te kunnen verlenen.’ Het
rapport noemt dit aandachtspunt als argument voor het
mogen uitwisselen van gegevens tussen zorgprofessionals
en willekeurige anderen die betrokken zijn bij een
gemeentelijk samenwerkingsverband. Er wordt hierbij
echter over het hoofd gezien dat het betreffende aandachtspunt uit de handreiking betrekking heeft op de uitwisseling van gegevens tussen collega-zorgverleners, met
het oog op het bieden van verantwoorde gezondheidszorg.
In het rapport wordt de reikwijdte van dit aandachtspunt
hiermee wel erg gemakkelijk uitgebreid tot samenwerkingsverbanden zoals binnen Veiligheidshuizen. Het is
een voorbeeld van het buiten de relevante context ‘selectief shoppen’ met argumenten, zoals we dat wel vaker in
het rapport tegenkomen.
Alleen toestemming vragen als het antwoord positief
zal zijn?16
Aan het eind van het rapport wordt beschreven hoe volgens de opstellers van het uitgangspunt ‘toestemming
vragen’ moet worden overgestapt op het uitgangspunt ‘in
kennis stellen’. Het rapport stelt dat het vragen om toestemming moet worden gereserveerd ‘voor díe situaties
waarin professionals van te voren weten dat zij het antwoord van de betrokken burger zullen accepteren en respecteren’. Dit impliceert dat er niet om toestemming voor
gegevensverstrekking hoeft te worden gevraagd als de
professional het antwoord ‘Nee’ niet zal accepteren. In het
rapport wordt vervolgens voorgesteld om het vragen om
toestemming te vervangen door ‘het transparantie-beginsel’ zoals bedoeld in artikel 33 en 34 Wbp. Daarbij wordt
evenwel miskend dat artikel 33 en 34 Wbp zien op situaties waarin burgers dienen te worden geïnformeerd voordat persoonsgegevens over hen worden vastgelegd. Deze
artikelen spelen dus een rol in een heel andere context
dan het rapport hier suggereert.
Het maatschappelijk belang
van een ieder op vrije toegang
tot gezondheidszorg staat op
Tot besluit
het spel
In de praktijk blijkt dat zorgprofessionals, mede op basis
van het hier besproken rapport over samenwerking aan
zorg en veiligheid, steeds meer druk ervaren om hun
medisch beroepsgeheim te doorbreken. Daardoor wordt
niet alleen het individuele belang van de gezondheid en
privacy van de burger ondermijnd, maar – zo mogelijk
nog belangrijker – ook het algemeen maatschappelijk
belang van een vrije toegang voor een ieder tot gezondheidszorg. Voorop staat dat die vrije toegang tot gezondheidszorg gevaar loopt wanneer burgers niet meer kunnen vertrouwen op geheimhouding van gevoelige
medische informatie door hun zorgverlener. Door die vrije
toegang te waarborgen kan het medisch beroepsgeheim
juist bijdragen aan veiligheid in de samenleving in plaats
van dat het die veiligheid zou belemmeren.
In hun rapport schetsen de opstellers een in hun
ogen wenselijke situatie (een Utopia) en een maatschappelijke behoefte om persoonsgegevens te kunnen opvragen, waarbij de juridische kaders geweld wordt aangedaan.
Artsen en andere zorgprofessionals ervaren intussen de
druk in diverse samenwerkingsverbanden om hun
beroepsgeheim te doorbreken ‘omdat de juristen zeggen
dat het mag’. Dit leidt niet alleen tot verwarring onder
zorgprofessionals, maar ook tot tuchtrechtelijke, civielrechtelijke en zelfs strafrechtelijke aansprakelijkheidsrisi-
co’s vanwege schending van het medisch beroepsgeheim.
En niet te vergeten de rechten van de burgers. Volledig
terecht wees het College bescherming persoonsgegevens
er in juli 2014 op dat er geen sprake kan zijn van een
‘lerende praktijk’ in het sociale domein. Gemeenten dienen van meet af aan bestaande wet- en regelgeving na te
leven.17 Gelukkig zijn er ook Veiligheidshuizen die wel
zorgvuldig met persoonsgegevens van burgers omgaan.18
Dit artikel is mede bedoeld om er op te attenderen
dat soms met ondeugdelijke juridische argumenten de privacy van burgers wordt ondermijnd. Dit strekt zich mede
uit tot de decentrale zorg die gemeenten gaan leveren in
het kader van jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning,
werk en inkomen, alsmede zorg aan langdurig zieken en
ouderen. Het maatschappelijk belang van een ieder op
vrije toegang tot gezondheidszorg staat op het spel. Overheden en veldpartijen in de zorg zouden daarom samen
werkbare afspraken moeten maken over het delen van
medische gegevens. Het CBP heeft al gewaarschuwd dat ze
haar toezichthoudende bevoegdheden zal inzetten als
gemeenten zich niet aan de privacyregels houden.19 En een
gewaarschuwde gemeente telt voor twee.
13. Zie p. 66 van het rapport.
zorg-2010.htm (laatst bezocht op 25
gedecentraliseerd sociaal domein.’ Beleids-
den_bosch#.VEojo5ocR8w (laatst bezocht
14. Zie p. 70 van het rapport.
november 2014).
visie met richtlijnen voor het zorgvuldig
op 25 november 2014). Daar is ook het
15. KNMG, V&VN, KNOV, KNGF, KNMP,
16. Zie p. 72 van het rapport.
omgaan met persoonsgegevens in de
privacyreglement te vinden.
NIP, NVZ, NFU, GGZ Nederland, NPCF,
17. College bescherming persoonsgege-
gemeentelijke praktijk in het kader van de
19. College bescherming persoonsgege-
Handreiking verantwoordelijkheidsverde-
vens, ‘Gemeenten mogen bij decentralisatie
decentralisaties. Bijlage bij de kamerbrief
vens, Brief aan de Minister van Binnenland-
ling bij samenwerking in de zorg. Utrecht:
privacywetgeving niet negeren. Privacytoe-
van de Minister van Binnenlandse Zaken en
se Zaken en Koninkrijksrelaties inzake ‘Zorg-
26 januari 2010. Op internet: http://knmg.
zichthouder reageert op kabinetsvisie Priva-
Koninkrijksrelaties, d.d. 27 mei 2014.
vuldige gegevensuitwisseling over sectoren
artsennet.nl/Publicaties/KNMGpublica-
cy in het sociaal domein.’ Persbericht 1 juli
18. Zie Veiligheidshuis ’s-Hertogenbosch
heen in het kader van decentralisaties in het
tie/72200/Handreiking-verantwoordelijk-
2014. Zie ook: ‘Zorgvuldig en bewust;
e.o. Op internet: http://www.veiligheids-
sociaal domein’. Den Haag: 3 juni 2014,
heidsverdeling-bij-samenwerking-in-de-
Gegevensverwerking en Privacy in een
huizen.nl/veiligheidshuizen/veiligheidshuis_
z2014-00393.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
2997
Opinie
2159
Een besluitbevoegdheid is
geen bevelsbevoegdheid
Jan Brouwer & Jon Schilder1
M
et veel belangstelling namen wij kennis van het
artikel van Nan & Rogier2 waarin zij het arrest
van de strafkamer van Hoge Raad van 10 december 2013, nr. 13/01184 op goede gronden bekritiseren.
Voor de lezer roepen we nog even in herinnering
waarover deze zaak gaat. Op grond van artikel 2.9 van de
Amsterdamse APV kan de burgemeester aan iemand die
zich in een overlastgebied schuldig maakt aan met name
genoemde strafbare feiten een verwijderingsbevel geven.
Wanneer een man een namens de burgemeester door een
politieagent opgelegd verwijderingsbevel negeert, wordt
hij door het OM vervolgd ter zake van overtreding van
artikel 184 Sr: het opzettelijk niet voldoen aan een krachtens wettelijk voorschrift bevoegd gegeven ambtelijk
bevel. Uit een uitspraak van de Hoge Raad van 29 januari
2008 (NJ 2008/206 en AB 2008/147) volgt evenwel dat het
negeren van een bevel dat is gedaan krachtens een nietuitdrukkelijk toegekende bevelsbevoegdheid – en dat is
het geval in de Amsterdamse APV – niet het misdrijf van
artikel 184 Sr kan opleveren. Verrassenderwijs ziet de
Hoge Raad in de uitdrukkelijk toegekende bevelsbevoegdheid van artikel 172 lid 3 Gemw de wettelijke grondslag
van het bevel. Bij de vaststelling van de ‘Mandaatregeling
verwijderingsbevelen’ zou de burgemeester zijn bevelsbevoegdheid reeds hebben uitgeoefend.
Volgens Nan & Rogier gaat het om een onhoudbare
constructie. Wij onderschrijven hun mening, maar wensen
aan de lange lijst van redenen nog een – niet onbelangrijk – argument toe te voegen: de Hoge Raad gaat er aan
voorbij dat er tussen de feitelijke handhaving van de openbare orde in artikel 172 Gemw en de reguliere, bestuursrechtelijke handhaving van de openbare orde door middel
van besluiten een wezenlijk verschil bestaat. Een bevoegdheid tot het nemen van een besluit dient te worden onderscheiden van die tot het nemen van een bevel.
Een bevelsbevoegdheid maakt onderdeel uit van het
instrumentarium van de burgemeester om de openbare
orde feitelijk te handhaven. De feitelijke handhaving
wordt in artikel 5:23 Awb de onmiddellijke handhaving
genoemd. Het is vooral met behulp van deze handhavingsmodaliteit dat de burgemeester voor orde en rust
zorgt. Zij kan van alles inhouden: van surveillance tot
gebruik van geweld. Vanzelfsprekend speelt de onder hem
ressorterende politie hierbij een essentiële rol.
Om die politie ter wille te kunnen zijn, beschikt de
burgemeester over verschillende, hem door de formele
2998
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
wetgever toegekende bevelsbevoegdheden. De meest
bekende zijn de lichte bevelsbevoegdheid (artikel 172 lid 3
Gemw) en de noodbevelsbevoegdheid (artikel 175 Gemw).
Maar er zijn er meer, bijvoorbeeld die in de Wet veiligheidsregio’s en de Wet openbare manifestaties. Met behulp
van een bevelsbevoegdheid kan de burgemeester tijdelijk
de inhoud van het recht voor een persoon dan wel een
groep van personen wijzigen. Die verandering heeft ten
doel de feitelijke handhaving van de openbare orde door
de politie te faciliteren.
Dat de burgemeester een bevelsbevoegdheid slechts
tijdelijk en op incidentele basis kan inzetten, is bevestigd
in de rechtspraak (zie: HR 23 april 1996, NJ 1996, 514 en
ABRS 14 mei 1996, RAwb 1996, 108 m.nt. De Jong, JB 1996,
196 m.nt. BvM). Een bevel is weliswaar een wettelijk voorschrift, maar het is de raad die binnen de gemeentelijke
bevoegdheidsverdeling over de gewone bevoegdheid tot
regelgeving beschikt.
De politie beschikt ook zelf over bevelsbevoegdheden. Die in artikel 3 Politiewet is de bekendste, maar zeker
niet de enige. In 2008 besliste de Hoge Raad dat deze
impliciete bevelsbevoegdheid – zij wordt uit de taakomschrijving van de politie afgeleid – onvoldoende grondslag
vormt om de niet-naleving van een zodanig bevel te kunnen kwalificeren als een misdrijf in de zin van artikel 184
lid 1 Sr. Daarvoor is sindsdien een uitdrukkelijk toegekende bevelsbevoegdheid noodzakelijk.
Een bevel is een verlegenheidsoplossing in een dringende situatie. Om die reden bepaalt artikel 5:23 Awb dat
de Algemene wet bestuursrecht hierop niet onverkort van
toepassing is indien zij strekt tot de onmiddellijke handhaving van de openbare orde. Dat is alleszins begrijpelijk,
gerechtvaardigd en noodzakelijk. Zouden we aan een bevel
dezelfde eisen stellen als aan een besluit, dan zou de handhaving van de openbare orde spaaklopen. Met een bevel
dient de burgemeester of de politie immers acuut op te
treden tegen een (dreigende) verstoring van de openbare
Een bevel is een
verlegenheidsoplossing in een
dringende situatie
orde. Van het op papier zetten van een bevel, van een
zienswijzegesprek, van een begunstigingstermijn, van het
aangeven wie welke norm overtreedt of gaat overtreden,
kan – anders dan bij besluiten – vaak geen sprake zijn.
Gelet op dit ingrijpende en bijzondere karakter van
het bevel, moeten we veronderstellen dat het toekennen
van een bevelsbevoegdheid in een verordening in strijd is
met de bovengrens. De formele wetgever moet geacht
worden een dergelijk handhavingsinstrument uitputtend
te hebben geregeld. De gemeenteraad kan eenvoudigweg
niet een dergelijke bevelsbevoegdheid in het leven roepen.
Spreekt de raad abusievelijk toch van een bevelsbevoegdheid – zoals in het Amsterdamse geval – dan gaat het
gewoon om het toekennen van een bevoegdheid tot het
nemen van een besluit inhoudende een gebiedsontzegging waarop de eisen van de Algemene wet bestuursrecht
onverkort van toepassing zijn.
Dit betekent dat het – anders dan de Hoge Raad veronderstelt – in artikel 2.9 APV niet gaat om een bevelsbevoegdheid die inwisselbaar is met de lichte bevelsbevoegdheid in artikel 172 lid 3 Gemw. Het gaat om twee
principieel van elkaar te onderscheiden handhavingsmodaliteiten. De vermeende bevelsbevoegdheid in de APV
betreft een reguliere bevoegdheid om door middel van
besluiten de orde te handhaven. De burgemeester kan
simpelweg in zijn mandaatsbesluit niet de bevelsbevoegdheid van artikel 172 lid 3 Gemw op het oog hebben gehad.
De Hoge Raad geeft er al in zijn arrest van 2005 (HR
11 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS9222) blijk van het
verschil tussen de feitelijke en de bestuursrechtelijke
handhaving niet helder voor ogen te hebben. Dat valt om
verschillende redenen goed te begrijpen. Bijvoorbeeld
omdat burgemeesters tegenwoordig een bevel – met
name het lichte bevel en het noodbevel – regelmatig in de
besluitvorm gieten. Hierdoor lijkt het alsof het om een
normale bevoegdheid gaat (zie L.D. Ruigrok, Onmiddellijke
handhaving van de openbare orde of bestuursdwang?
(diss. Groningen), Groningen: BJu 2012). Om echter van
het belang van het onderscheid doordrongen te geraken,
is het nuttig zich te realiseren dat verreweg de meeste
bevelen dagelijks vormloos worden gegeven door de onder
de burgemeester vallende politie.
Het veronachtzamen van het onderscheid feitelijke
en bestuursrechtelijke handhaving leidt tot onwenselijk
gevolgen in de gemeentepraktijk. Men is als gevolg hiervan gaan veronderstellen dat de taak van de burgemeester in artikel 172 lid 1 Gemw – ‘De burgemeester is belast
Het veronachtzamen van het
onderscheid feitelijke en
bestuursrechtelijke handhaving
leidt tot onwenselijk gevolgen in de
gemeentepraktijk
met de handhaving van de openbare orde’ – betrekking
heeft op de integrale handhaving van de openbare orde.
De bepaling zou er dan toe verplichten om elke bevoegdheid die samenhangt met de orde in het openbaar aan de
burgemeester toe te kennen (zie bv. Rb. Rotterdam 23 april
2013, nr. 11/197974-11, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ8887, AB
2014/436 m.nt. Brouwer/Schilder). Quod non!
De portefeuille van de burgemeester zou uitpuilen
als we die gedachte consequent zouden doorvoeren. Hij
zou belast worden met de uitvoering van tal van verordeningen waarvan de toepassing nu aan het college is: de
Hondenverordening, de Reclameverordening, de Havenverordening, de Parkeerverordening enz., enz. Dat wil niet
zeggen dat de burgemeester nooit dient te worden belast
met de bestuursrechtelijke handhaving van de openbare
orde. Het opleggen van een gebiedsontzegging is zozeer
verweven met de feitelijke handhaving van de openbare
orde dat het ondenkbaar is die bevoegdheid niet aan de
burgemeester toe te vertrouwen.
Terug naar het arrest van 10 december 2013. Een
enkeling beweert dat de Hoge Raad hierin de intentie had
om de effecten van zijn voor het eerst in 2008 gestelde eis
inzake de uitdrukkelijke toegekende bevelsbevoegdheid te
mitigeren. Los van de vraag of dit daadwerkelijk de bedoeling is geweest, geldt wat ons betreft in deze zaak: niet elk
doel heiligt het middel.
Auteurs
raar Staats- en bestuursrecht aan de Vrije
1. Prof. dr. J.G. Brouwer is hoogleraar Alge-
Universiteit Amsterdam.
mene rechtswetenschap aan de Faculteit
rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit
Noten
Groningen. Prof. mr. A.E. Schilder is hoogle-
2. NJB 2014/1725, afl. 33, p. 2297
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
2999
2160
Opinie
De Hoge Raad is geen
rotaryclub
Marc Loth1
F
olkert Jensma opent zijn column van 15 november
met de zin ‘even zeuren over de nieuwe president
van de Hoge Raad der Nederlanden’. Wat is precies
zijn klacht? Hij lijkt te betreuren dat de vorige president
niet is herbenoemd tot zijn 70e jaar. Voorts maakt hij
bezwaar tegen de interne afspraak dat een president voor
zes jaar wordt benoemd. Ten slotte tekent hij aan dat de
nieuwe president in zijn beroepsleven hoofdzakelijk fiscaal adviseur was bij PwC. ‘Er is dus best ruimte voor een
vraagteken’, zo luidt zijn conclusie, daarbij wijselijk in het
midden latend wat zijn vraag precies is. Ik ben een trouwe
fan van de columns van Jensma, maar mag ik op mijn
beurt even zeuren over deze column? De functie van president van de Hoge Raad is niet meer het ‘eerbare corvee’
waarover Jensma spreekt, maar is geprofessionaliseerd tot
een bestuursfunctie op niveau. Daarom is het anciënniteitsbeginsel ingeruild voor een selectie op basis van competenties, is de duur van de benoeming beperkt, en kunnen jongere raadsheren met een maatschappelijke
achtergrond doorstromen naar bestuursfuncties. De Hoge
Raad ontwikkelt zich in rap tempo tot een professionele
rechtsprekende organisatie. Hoezo rotaryclub?
Aan onze hoogste rechter worden tegenwoordig
hogere eisen gesteld. Vroeger kon de Hoge Raad zich wentelen in de deftigheid die passend werd geacht voor onze
hoogste nationale rechter. Nu is de Hoge Raad veel meer
een spin in het web van hoogste nationale rechters en
supranationale rechters, zoals het Europese Hof voor de
Rechten van de Mens en het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het dagelijkse werk van de Hoge Raad is daardoor drastisch veranderd. De zaken worden steeds complexer en vertonen steeds vaker raakvlakken met
meerdere rechtsordes. Om zijn werk naar behoren te kunnen doen ontwikkelt de Hoge Raad zijn rechtspraak in
samenhang met de andere supranationale rechters en de
andere hoogste rechters in Europa. Om deze internationalisering vorm te geven wordt de Hoge Raad selectiever in
de keuze van de zaken en de aandacht die hij daaraan
3000
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
geeft. Het was al langer mogelijk om standaardzaken met
een standaardmotivering af te doen. Sinds kort is daar de
mogelijkheid bijgekomen om zaken die kansloos zijn of
waarmee geen belang is gediend, te selecteren aan de
poort. Omgekeerd kunnen zaken die vroeger veel te lang
in de feitenrechtspraak bleven hangen, nu door de feitenrechter sneller aan het oordeel van de Hoge Raad worden
onderworpen. Kortom, er ontstaan verschillende zaakstromen, die intern een zwaar beroep doen op de organisatie
van de werkprocessen. Bovendien vraagt de toenemende
complexiteit van de zaken een strakkere organisatie van
het kennismanagement.
In zijn installatierede benadrukte de nieuwe president Maarten Feteris dat de rechtspraak, ook die van de
Hoge Raad, dienstbaar is aan de samenleving. Dat vraagt
een afdoening op niveau binnen een redelijke termijn.
Tegen de geschetste achtergrond betekent dit dat de Hoge
Raad zijn interne werkprocessen goed op orde moet hebben. Een beetje meer sturing, kortom, en een beetje minder deftigheid. De leiding van de Hoge Raad is zich al langer bewust van de noodzaak meer te communiceren met
de samenleving. ‘Gesloten als een oester’, zoals Jensma
schrijft, is de Hoge Raad al enige tijd niet meer, mede
dankzij de inspanningen van de vorige president Corstens. Maar de Hoge Raad heeft tevens als ambitie het
werkaanbod en de interne werkprocessen beter op elkaar
te laten aansluiten, in het streven de samenleving beter te
bedienen. De nieuwe president Feteris heeft tijdens zijn
installatierede die ambitie helder verwoord. De Hoge Raad
en zijn nieuwe president verdienen het op hun prestaties
te worden afgerekend. Zij verdienen het niet om te worden achtervolgd door verouderde beeldvorming en onduidelijke vraagtekens.
Auteur
raadsheer in de Hoge Raad der Nederlan-
1. Prof. dr. M.A. Loth is hoogleraar privaat-
den.
recht in Tilburg en was van 2009 tot 2014
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
band worden gebracht met blootstelling aan
huidige medische klachten niet van levens-
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
asbest. Alle klagers startten een schadever-
bedreigende aard zijn, behandelt het Hof
goedingsprocedure bij de nationale constitu-
niet onder artikel 2, maar artikel 8 EVRM. Als
EHRM
3001
tionele rechter, maar deze verklaarde hen
beperking ratione temporis geldt in beide
Hoge Raad (civiele kamer)
3002
niet-ontvankelijk onder verwijzing naar de
gevallen 23 januari 1967, het moment waar-
Hoge Raad (strafkamer)
3005
reguliere civiele procedure.
op het EVRM voor Malta in werking trad. Het
Afd. bestuursrechtspraak RvS
3011
Centrale Raad van Beroep
3013
Hof behandelt de klachten onder artikel 2 en
B. Procedure
8 EVRM samen.
Klagers dienen op 23 september 2011 vijf
Onder verwijzing naar de beschikbare infor-
verzoekschriften in bij het Hof. Zij stellen dat
matie en documenten stelt het Hof daarbij
Europees Hof voor de
Rechten van de Mens
de overheid heeft nagelaten hen (of hun
voorop niet te twijfelen aan het arbeidsle-
familielid) te beschermen tegen de risico’s
den van (het familielid van) de klagers, daar-
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
van blootstelling aan asbest. Ze beroepen
onder begrepen hun blootstelling aan
kers van de Universiteit Leiden, de VU
zich hierbij op de artikelen 2, 3, 8 en 13
asbest. Het Hof merkt vervolgens op dat de
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
EVRM.
Maltese autoriteiten impliciet erkennen dat
zij rond 1987 bekend raakten met de geva-
de bewerking is verzorgd door mw. mr. dr.
F.M.J. den Houdijker (Universiteit Leiden). Alle
C. Uitspraak van het Hof
ren van asbest. Zij stellen immers vanaf dat
uitspraken van het EHRM staan op www.
(Vijfde Kamer: Villiger (President), Nußberger,
jaar wetgeving te hebben ingevoerd om
echr.coe.int; een selectie verschijnt uiteinde-
Zupančič, Power-Forde, De Gaetano, Potocki
werknemers tegen de gevaren van de stof te
lijk in Reports of Judgments and Decisions. De
en Jäderblom)
beschermen. Ten aanzien van de overleden
uitspraken van kamers van het EHRM wor-
Het Hof verwerpt eerst het niet-ontvankelijk-
werknemer, die slechts tot 1974 op de werf
den drie maanden na de uitspraakdatum
heidsverweer van de Maltese autoriteiten,
van de MDC werkzaam was, is evenwel nodig
definitief, tenzij er intern appel wordt inge-
inhoudende dat klagers de nationale rechts-
te bezien of de Maltese autoriteiten nog eer-
steld bij de Grote Kamer van het Hof.
middelen niet hebben uitgeput door geen
der bekend waren met de bedoelde gevaren.
reguliere civiele procedure te starten. Het
Het Hof overweegt in dit verband dat de
Hof stelt hierbij voorop dat er in geval van
datering van de ILO Asbestos Recommendati-
schending van de artikelen 2 en 3 EVRM en
on en de bijbehorende Asbestos Convention
in voorkomende gevallen ook artikel 8 EVRM,
- 1986 - niet doorslaggevend is. Dergelijke
24 juli 2014, appl. nrs. 60908/11, 62110/11,
een rechtsmiddel voorhanden moet zijn dat
instrumenten zijn immers het resultaat van
62129/11, 62312/11 en 62338/11
voorziet in vergoeding van materiële én
langdurige voorbereidingen en (moeizame)
immateriële schade. Via de reguliere civiele
onderhandelingen. De vraag of de Maltese
Art. 2 en 8 EVRM. Blootstelling werknemers
procedure waarnaar de nationale autoriteiten
autoriteiten begin jaren zeventig van de
staatsbedrijf aan asbest. Schending
verwijzen, kan geen immateriële schadever-
vorige eeuw van de risico’s van asbest op de
positieve verplichtingen door ondanks
goeding worden gevorderd. Hoewel het Hof
hoogte waren, beantwoordt het Hof uitein-
bekendheid met risico’s sinds begin 1970,
in sommige gevallen een samenstel van
delijk bevestigend. Dit onder verwijzing naar
eerst begin 2000 gerichte wetgeving op te
beschikbare nationale rechtsmiddelen als
de door klagers overgelegde en door de auto-
stellen en onderwijl geen toereikende prak-
voldoende effectief beschouwt, oordeelt het
riteiten onvoldoende weersproken lijst met
tische maatregelen te treffen en evenmin te
dat het ook gelet op de specifieke omstandig-
publicaties van objectief wetenschappelijk
voorzien in adequate voorlichting.
heden van dit geval niet van klagers
onderzoek omtrent de gevaren van asbest
gevraagd kan worden om eerst een - mogelijk
alsook andere publicaties, die soms terug-
langdurige - civiele procedure te voeren om
gaan tot 1930. Gelet op de reeds genoemde
pas daarna een constitutionele procedure te
verklaring van de autoriteiten dat zij vanaf
mogen voeren (waarin wel immateriële scha-
1987 wetgeving in het leven hebben geroe-
de kan worden vergoed).
pen, concludeert het Hof dat zij dus lange
A. Feiten
Ook ten aanzien van de klacht onder artikel
tijd geen actie hebben ondernomen. Over de
Van de in totaal 21 klagers zijn achttien kla-
2 EVRM spelen een aantal ontvankelijkheids-
betreffende wetgeving is het Hof zeer kri-
gers voormalig werknemers en drie klagers
vragen. De Maltese overheid betwist het
tisch en het stelt vast dat specifieke asbest-
familieleden van een in 2006 overleden voor-
directe verband tussen de medische klach-
wetgeving niet eerder dan in 2003 en 2006
malig werknemer van het staatsbedrijf de
ten van (het familielid van) de klagers en het
tot stand is gekomen. De betreffende werk-
Malta Drydocks Corporation (MDC). Alle kla-
werk voor de MDC. Het Hof roept de positie-
nemers waren toen evenwel al aan het einde
gers stellen dat de werknemers van de MDC
ve verplichtingen van staten onder artikel 2
van hun werkzame leven. De autoriteiten
tijdens hun werkzaamheden voor het bedrijf
EVRM in herinnering en benadrukt dat deze
hebben al met al nagelaten adequate wet- en
vanaf 1950/1960 tot begin 2000 voortdurend
gelden in de context van elke, publieke of
regelgeving op te stellen. Nu de praktische
en intensief zijn blootgesteld aan asbest. De
private, activiteit waarin het recht op leven
maatregelen enkel bestonden uit het
overleden werknemer stierf aan een kwaad-
in het geding is. Hieronder valt ook een zaak
(gesteld) distribueren van naar op nationaal
aardige vorm van kanker (mesothelioom) die
als onderhavige waarin sprake is van bloot-
niveau reeds is gebleken ongeschikte mas-
in verband wordt gebracht met blootstelling
stelling aan asbest in een staatsbedrijf.
kers, het erop lijkt dat nooit informatie is
aan asbest. De nog levende werknemers ver-
Onder verwijzing naar de doodsoorzaak van
verzameld of onderzoek is gedaan naar de
tonen op één na allen ziekteverschijnselen
de in 2006 overleden werknemer oordeelt
asbestsituatie bij de MDC en de werknemers
(onder andere pleuraverdikkingen, verdikkin-
het Hof dat zijn familieleden ontvankelijk
nimmer in algemene zin zijn gewezen op de
gen in het longvlies en longfibrose, litteken-
zijn in hun klacht onder artikel 2 EVRM. De
gevaren van asbest, heeft de Maltese over-
weefsel op de longen) die eveneens in ver-
klachten van de overige werknemers, wiens
heid haar positieve verplichtingen onder de
2161
(EVRM art. 2, 3, 8, 13, 35)
Brincat e.a. vs, Malta
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3001
Rechtspraak
artikelen 2 en 8 EVRM geschonden.
fend toezicht. Het oordeel van het hof dat
ge) Verzekeringskamer. Daargelaten de ver-
De klachten onder de procedurele compo-
AFM niet onrechtmatig heeft gehandeld,
schillen die voortvloeien uit de onderschei-
nent van artikel 2 EVRM, alsook artikel 3
geeft geen blijk van een onjuiste rechtsop-
denlijk van toepassing (geweest) zijnde
EVRM en artikel 13 juncto artikelen 2, 3 en 8
vatting en is niet onbegrijpelijk.
specifieke regelgeving en daargelaten de
beperking van aansprakelijkheid die onder
EVRM worden om verschillende redenen
niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij verklaart
(BW art. 6:162; Wft art. 4.19, 4.20)
het huidige recht voortvloeit uit, kort gezegd,
de Wet aansprakelijkheidsbeperking DNB en
het Hof ook de klacht niet-ontvankelijk
omtrent de overdracht van asbest door de
A, adv. mr. J. van der Beek, vs. AFM,
AFM van 7 juni 2012, Stb. 2012, 265, bestaat
werknemers aan hun familieleden. De fami-
adv. mr. J.W.H. van Wijk.
er geen grond om over de (mogelijke) aansprakelijkheid van een wettelijke toezicht-
lieleden van de nog levende werknemers hadden hiertoe zelf een verzoekschrift moeten
Feiten en procesverloop
houder als AFM in algemene zin (onder oud
indienen en de familieleden van de overle-
Op 26 juni 2008 heeft A met DSB een deposi-
recht) anders te oordelen. Derhalve kan van
den werknemer hadden deze klacht beter
to-overeenkomst gesloten met een renteper-
het volgende worden uitgegaan. Voor de
moeten uitwerken.
centage van 7,5% en een looptijd van tien
beantwoording van de vraag of het toezicht,
jaar. Zij heeft € 500.000 op de depositoreke-
zoals dat in de desbetreffende periode door
D. Slotsom
ning gestort. Haar vorderingen op DSB droe-
de toezichthouder is uitgeoefend, voldoet
Het Hof oordeelt unaniem dat sprake is van
gen het karakter van een achtergestelde vor-
aan de eisen die aan een behoorlijk en zorg-
een schending van (de materiële component
dering. Vóór het sluiten van de overeenkomst
vuldig toezicht moeten worden gesteld, komt
van) artikel 2 EVRM jegens de familieleden
heeft A kennisgenomen van een brochure
het aan op alle omstandigheden van het
van de overleden werknemer en eveneens
van DSB die onder meer vermeldt:
geval. Daarbij zijn de volgende gezichtspun-
unaniem dat sprake is van een schending
‘Wat betekent achtergesteld deposito? (...)
ten van belang. Een stelsel van (financieel)
van artikel 8 EVRM jegens de overige werkne-
Achtergesteld betekent dat de terugbetaling
gedragstoezicht bestaat in belangrijke mate
mers. Het Hof kent alle klagers een (in hoog-
aan het einde van de looptijd achtergesteld is
in controle op de naleving van wettelijke nor-
te verschillende) immateriële schadevergoe-
bij de overige concurrente crediteuren van
men, in het bijzonder die met betrekking tot
ding toe. Ook kent het Hof per verzoekschrift
DSB. Dit houdt in dat andere crediteuren
de solvabiliteit van de aan toezicht onderwor-
en daarmee per groep klagers een materiële
eerst worden terugbetaald. In de regel zult u
pene, bij welk toezicht de toezichthouder de
schadevergoeding toe.
hier niets van merken. Slechts in het uitzon-
eigen verantwoordelijkheid van de aan toe-
derlijke geval van een onverhoopt faillisse-
zicht onderworpene voor de bedrijfsvoering
ment van DSB wordt u als achtergesteld cre-
tot uitgangspunt heeft te nemen. Bij de uit-
Hoge Raad (civiele kamer)
diteur hiermee geconfronteerd. Daarnaast
oefening van zijn toezicht en het al of niet
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
valt het achtergesteld deposito niet onder de
gebruiken van de hem in dat verband toeko-
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
Collectieve Garantieregeling.’
mende wettelijke bevoegdheden komt de toe-
van Justitie van het Caribische deel van het
Vrijwel dezelfde informatie stond in de depo-
zichthouder een aanzienlijke beleids- en
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
sito-overeenkomst, in een begeleidende brief
beoordelingsvrijheid toe. Indien de aan toe-
zien op www.rechtspraak.nl.
daarbij en op de website van DSB. In het der-
zicht onderworpene zijn wettelijke verplich-
de kwartaal van 2008 heeft AFM de informa-
tingen niet nakomt of naar het oordeel van
tieverstrekking van DSB met betrekking tot
de toezichthouder niet op bevredigende wij-
deposito’s met achterstelling onderzocht.
ze voldoet aan de aanwijzingen die deze
Eind november 2008 heeft AFM erop aange-
noodzakelijk heeft geacht, is het in beginsel
21 november 2014, nr. 13/03364
drongen dat DSB in haar informatieverstrek-
aan het inzicht van de toezichthouder over-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
king explicieter en prominenter de gevolgen
gelaten of hij daaraan gevolgen zal verbin-
Spapens, C.E. Drion, M.V. Polak, T.H. Tanja-
zou benoemen die de achterstelling in geval
den en, zo ja, welke. Deze beleids- en beoorde-
van den Broek; A-G mr. J. Wuisman)
van faillissement zou hebben. DSB heeft hier-
lingsvrijheid brengt een terughoudende
ECLI:NL:HR:2014:3349
aan gehoor gegeven. Op 19 oktober 2009 is
toetsing door de rechter mee. Het gaat niet
DSB in staat van faillissement verklaard.
erom of, achteraf oordelend, een andere
Onrechtmatige overheidsdaad. Financieel
In dit geding heeft A een verklaring voor
beslissing beter was geweest en of daardoor
toezicht. Een consument sluit met DSB een
recht gevorderd dat AFM als toezichthouder
schade aan derden door een uiteindelijke
deposito-overeenkomst met achterstelling.
op DSB onrechtmatig jegens A heeft gehan-
deconfiture van de aan toezicht onderworpe-
DSB gaat failliet. De consument acht AFM
deld en aansprakelijk is voor de schade die A
ne had kunnen worden voorkomen, maar of
aansprakelijk wegens falend toezicht. HR:
daardoor heeft geleden. De rechtbank heeft
in de omstandigheden en met de kennis van
1. Behoorlijk en zorgvuldig toezicht. Voor-
bij tussenvonnis overwogen dat AFM
toen de toezichthouder in redelijkheid tot de
opstelling: zie hoofdtekst. Aanzienlijke
onrechtmatig heeft gehandeld en tussentijds
desbetreffende beslissing heeft kunnen
beleids- en beoordelingsvrijheid van de toe-
hoger beroep opengesteld. Het hof heeft de
komen. Het toezicht dient mede ertoe het
zichthouder. Terughoudende rechterlijke
vordering van A alsnog afgewezen.
vermogensbelang van de (toekomstige) cliën-
2162
ten, welk belang de toezichthouder uit de
toetsing. Door de toezichthouder in de
afweging te betrekken belangen. Doelma-
Hoge Raad
aard van zijn toezicht kent of behoort te ken-
tigheid, proportionaliteit, subsidiariteit,
Bij de beoordeling van de klachten wordt het
nen, zo goed mogelijk te beschermen tegen
nadelige gevolgen. Toezichthoudersdilem-
volgende vooropgesteld. In HR 13 oktober
het gevaar van deconfiture van de aan toe-
ma. Tijdige en adequate maatregelen met
2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2077, NJ 2008/527
zicht onderworpene. De toezichthouder
het oog op het zoveel mogelijk voorkomen
(Vie d’Or) heeft de Hoge Raad geoordeeld
behoort bij de uitoefening van het toezicht
van een deconfiture. Toezicht op effectivi-
over de (mogelijke) aansprakelijkheid van
en zijn oordeel omtrent de noodzakelijkheid
teit van de maatregel. Voordien uitgeoe-
een wettelijke toezichthouder, de (toenmali-
en effectiviteit van de in dat kader al of niet
3002
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
Rechtspraak
te treffen maatregelen dit belang - naast de
houdersdilemma, en dat AFM in dat licht
delingsvrijheid die een toezichthouder toe-
belangen van de aan toezicht onderworpene
niet onrechtmatig heeft gehandeld, ook niet
komt en de daarmee verband houdende
en de belangen van maatschappelijke aard -
indien AFM in de relevante periode aandacht
terughoudende toetsing door de rechter,
in zijn afweging te betrekken. Bij die afwe-
aan de deposito’s met achterstelling zou heb-
geeft dit oordeel geen blijk van miskenning
ging spelen ook eisen van doelmatigheid,
ben geschonken, maar zij DSB dan toch niet
van de in het onderhavige geval toepasselijke
evenredigheid, proportionaliteit en subsidia-
verplicht zou hebben concrete mededelingen
maatstaf van een behoorlijk en zorgvuldig
riteit, alsmede de eventuele nadelige gevol-
te doen over haar situatie. Met dat oordeel
toezicht. De ernst van een overtreding door
gen van de te treffen maatregel een rol. Bij
geeft het hof, gezien hetgeen hiervoor is
de aan toezicht onderworpene van voor-
dit laatste verdient opmerking dat de toe-
overwogen, geen blijk van een onjuiste
schriften op de naleving waarvan een toe-
zichthouder voor het ‘toezichthoudersdilem-
rechtsopvatting, gelet op de terughoudende
zichthouder dient toe te zien, kan een rele-
ma’ kan komen te staan, waarbij de belangen
toetsing door de rechter van de aanzienlijke
vante omstandigheid vormen in het kader
van de cliënten enerzijds gediend zijn met
beleids- en beoordelingsvrijheid die een
van de beantwoording van de vraag of een
maatregelen ter onverkorte naleving van de
financieel toezichthouder toekomt. Het oor-
toezichthouder ten opzichte van derden
toepasselijke normen, maar die maatregelen
deel is ook niet onbegrijpelijk. Het hof heeft
onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof heeft
anderzijds de continuïteit van de bedrijfsvoe-
voorts geoordeeld dat het het belang van A
daarbij niet over het hoofd gezien dat ook
ring van de aan toezicht onderworpene in
bij het verkrijgen van informatie omtrent de
andere omstandigheden daarbij in ogen-
gevaar brengen, hetgeen het belang van de
situatie waarin DSB zich bevond ten tijde
schouw dienen te worden genomen. Het oor-
cliënten kan schaden. Bij de beoordeling van
van het sluiten van de deposito-overeen-
deel dat geen sprake is van een onmiskenba-
deze belangenafweging zal de rechter onder
komst in juni 2008, heeft meegewogen, maar
re overtreding geeft voorts geen blijk van
meer moeten betrekken in hoeverre de toe-
dat het uiteindelijk het risico van het aldus
een onjuiste rechtsopvatting omtrent het in
zichthouder zelf ertoe heeft bijgedragen dat
in gevaar brengen van het voortbestaan van
de art. 4.19 en 4.20 Wft bepaalde en is niet
dit dilemma ontstond, bijvoorbeeld doordat
DSB zwaarder heeft laten wegen, aangezien
onbegrijpelijk.
deze ongunstige ontwikkelingen van structu-
vele anderen ernstig in hun belangen zou-
Volgt verwerping.
rele aard op hun beloop heeft gelaten. De
den worden getroffen indien dit risico zich
De A-G bespreekt de regeling van het financi-
enkele omstandigheid dat het toezicht van
zou realiseren. Dat oordeel getuigt niet van
eel toezicht onder 2.2.1-2.2.3 en de aansprake-
de toezichthouder niet heeft kunnen voorko-
een onjuiste rechtsopvatting en is in het
lijkheid van de toezichthouder onder 2.3.1-
men dat cliënten schade lijden als gevolg van
licht van de, gezien het toezichthoudersdi-
2.3.2.
een deconfiture van de aan toezicht onder-
lemma, aangewezen terughoudende toet-
worpene is onvoldoende om de uitoefening
sing, geenszins onbegrijpelijk. Daarbij wordt
van dat toezicht ten opzichte van die cliën-
in aanmerking genomen dat, naar hierna zal
ten als onrechtmatig aan te merken. Het toe-
blijken, de klacht tegen het oordeel dat van
zicht kan niet garanderen dat een deconfitu-
een onmiskenbare overtreding van de art.
21 november 2014, nr. 13/04294
re wordt voorkomen. Niettemin dient de
4:19 en 4:20 Wft geen sprake was, faalt en
(Mrs. E.J. Numann, G. Snijders, G. de Groot,
toezichthouder zijn toezichthoudende
dat in cassatie niet is bestreden dat het fail-
M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek;
bevoegdheden zodanig uit te oefenen dat het
lissement van DSB toen nog niet (direct) in
A-G mr. P. Vlas)
risico van een uiteindelijke deconfiture van
zicht was.
ECLI:NL:HR:2014:3350
de aan toezicht onderworpene zo gering
Art. 4:19 lid 2 Wft houdt, kort gezegd, in dat
mogelijk blijft. Dat houdt ook in dat de toe-
een financiële onderneming verplicht is cor-
Schadevaring. Verjaring. Samenloop. Een
zichthouder niet ermee kan volstaan eerst
recte, duidelijke en niet misleidende informa-
onderaannemer brengt vanaf een drijvend
dan maatregelen te treffen indien sprake is
tie over haar financiële producten te ver-
ponton beschoeiingspalen aan in een rivier
van een onmiddellijk dreigend gevaar voor
strekken. Art. 4:20 lid 1 Wft houdt onder
en beschadigt daarbij een hoogspannings-
deconfiture van de aan toezicht onderworpe-
meer de verplichting voor een financiële-
kabel. De kabelbeheerder vordert schadever-
ne, maar dat hij tijdig en adequaat die maat-
dienstverlener in om de consument of cliënt
goeding van de hoofdaannemer op de
regelen treft die met het oog op het zoveel
voorafgaand aan het sluiten van een over-
grond dat deze zich er niet van heeft verge-
mogelijk voorkomen van een deconfiture in
eenkomst inzake een financieel product
wist waar zich kabels bevonden en onvol-
de gegeven omstandigheden in redelijkheid
informatie te verschaffen, voor zover dit
doende erop heeft toegezien dat de onder-
van hem kunnen worden gevergd. Treft de
redelijkerwijs relevant is voor een adequate
aannemer rekening hield met de
toezichthouder enigerlei maatregel, dan
beoordeling van dat product. De art. 4:19 en
aanwezigheid van kabels. Geldt de kortere
dient hij nauwlettend erop toe te zien dat
4:20 Wft, voor zover hier van belang, richten
verjaringstermijn van Boek 8? HR: De aan-
deze maatregel het beoogde effect heeft en,
zich niet tot AFM, maar bevatten normen
wezigheid van het ponton speelt geen rol in
zo dit niet het geval blijkt te zijn, behoort hij
waaraan de aanbieder van financiële produc-
de schadeveroorzaking die aan de vordering
een meer effectieve maatregel te nemen. De
ten jegens de consument of de cliënt moet
ten grondslag is gelegd. Van samenloop als
beoordeling van de keuze van de toezicht-
voldoen. Dat neemt niet weg dat die normen,
bedoeld in HR 15 juni 2007,
houder tot het treffen of achterwege laten
indien geschonden, een rol kunnen spelen
ECLI:NL:HR:2007:BA1414, NJ 2007/621
van een bepaalde maatregel dient dan ook
bij de beantwoording van de vraag of AFM
(Zwartemeer) is geen sprake.
mede te geschieden met inachtneming van
als toezichthouder onrechtmatig handelt
het geheel van het voordien uitgeoefende
jegens een consument of cliënt, als bedoeld
toezicht en de in dat kader reeds getroffen
in die bepalingen. Het hof heeft dat tot uit-
maatregelen en gebleken effecten.
drukking gebracht door te oordelen dat geen
Liander, adv. mr. H.J.W. Alt, vs. KWS,
Het hof heeft tot uitgangspunt genomen dat
sprake was van een onmiskenbare overtre-
adv. mr. B.T.M. van der Wiel.
AFM beoordelingsvrijheid toekwam in ver-
ding van het bepaalde in de art. 4:19 en 4:20
band met het zich hier voordoende toezicht-
Wft. Gezien de aanzienlijke beleids- en beoor-
2163
(BW art. 3:310, 8:1793)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3003
Rechtspraak
Feiten en procesverloop
schade, veroorzaakt door een voorval als
vergoeding van een ‘onrendabele top’ van
In 2000 heeft de provincie Noord-Holland
bedoeld in art. 8:1793 BW.
€ 3,5 miljoen. De rechtbank heeft, overeen-
KWS opgedragen de oever van de Vecht te
Volgt vernietiging en verwijzing.
komstig het advies van de deskundigen,
Weesp te beschoeien. KWS heeft de opdracht
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent
€ 75 000 als vergoeding van de onrendabele
uitbesteed aan A. A heeft vanaf een drijvend
dat de aangevoerde grondslag voor de aan-
top toegekend, maar voor het overige een
ponton beschoeiingspalen in de Vecht aange-
sprakelijkheid van de hoofdaannemer niet
vergoeding niet op haar plaats geacht.
bracht. In cassatie moet ervan worden uitge-
los kan worden gezien van de schadevaring
gaan dat A hierbij te lange beschoeiingspalen
(2.7).
heeft gebruikt en dat daardoor een door
Liander beheerde ondergrondse hoogspanningskabel is beschadigd.
Hoge Raad
Een onteigende wordt eerst dan volledig
2164
In dit geding heeft Liander schadevergoeding
schadeloos gesteld, indien hij zowel wat vermogen als wat inkomen betreft in een gelijke
of gelijkwaardige positie blijft (vgl. HR 16
gevorderd, stellende dat KWS haar jegens
21 november 2014, nr. 13/04422
maart 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0220, NJ
Liander bestaande zorgplicht heeft geschon-
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
1989/798 (Van Rijswijk vs. Amsterdam)). Een
den door zich er niet van te vergewissen
Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T.
onteigende die als gevolg van de onteigening
waar zich ondergrondse kabels bevonden en
Heisterkamp, T.H. Tanja-van den Broek;
redelijkerwijs een vervangende onroerende
onvoldoende erop toe te zien dat A met de
A-G mr. J.C. van Oven)
zaak moet kopen en deze moet aanpassen
aanwezigheid van kabels rekening hield. KWS
ECLI:NL:HR:2014:3351
teneinde een gebruiksgenot te verkrijgen dat
heeft een beroep gedaan op verjaring als
vergelijkbaar is met het genot dat hij van de
bedoeld in art. 8:1793 BW (verjaringstermijn
Onteigening. Onrendabele top. Bedrijfsver-
onteigende zaak had, lijdt schade die als ont-
van twee jaren). De rechtbank heeft dit
plaatsing. Door onteigening moet een
eigeningsschade behoort te worden vergoed
beroep gehonoreerd en de vordering afgewe-
exploitant van een glastuinbouwbedrijf
indien hij daarin meer geld moet steken dan
zen. Het hof heeft het vonnis van de recht-
zijn bedrijf elders voortzetten. HR: Een ont-
de vervangende onroerende zaak na de aan-
bank bekrachtigd.
eigende die als gevolg van de onteigening
passing waard is. Die schade bestaat uit het-
redelijkerwijs een vervangende onroerende
geen de vervangende onroerende zaak na de
Hoge Raad
zaak moet kopen en deze moet aanpassen
aanpassing minder waard is in het vrije com-
De verjaringsregeling van art. 8:1793 BW, die
teneinde een gebruiksgenot te verkrijgen
merciële verkeer dan het in totaal voor de
betrekking heeft op rechtsvorderingen tot
dat vergelijkbaar is met het genot dat hij
aankoop en aanpassing bestede bedrag (vgl.
vergoeding van schade door ‘een voorval als
van de onteigende zaak had, lijdt schade
HR 30 oktober 1957, NJ 1957/639 (Hoogezand
bedoeld in afdeling 1 van titel 11’ van Boek 8
die als onteigeningsschade behoort te wor-
vs. Fikkers) en HR 9 juli 2010,
BW – hierna: een schadevaring – en die
den vergoed indien hij daarin meer geld
ECLI:NL:HR:2010:BL6267, NJ 2010/632 (Soest
strekt ter bescherming van de aansprakelijk
moet steken dan de vervangende onroeren-
vs. Islamitische Stichting)). Anders dan de
gestelde persoon, kan in een geval van
de zaak na de aanpassing waard is. Er
rechtbank oordeelde, bestaat geen grond
samenloop van onrechtmatige daad en scha-
bestaat geen grond anders te oordelen inge-
anders te oordelen ingeval de onteigende
devaring niet worden ontgaan door de vorde-
val de onteigende zaak en de vervangende
zaak en de vervangende zaak bedrijfsmatig
ring te baseren op onrechtmatige daad, zodat
zaak bedrijfsmatig gebruikt worden en
gebruikt worden en aldus bijdragen aan het
de wettelijke regeling inzake aanvaring in
aldus bijdragen aan het rendement (de
rendement (de winst) van de onderneming
zoverre exclusief van toepassing is (HR 15
winst) van de onderneming van de ontei-
van de onteigende. Haar oordeel dat de stich-
juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1414, NJ
gende.
tingskosten (de kosten van aanschaf en aanpassing) in dat geval moeten worden gezien
2007/621 (Zwartemeer)). Het oordeel van het
hof dat in deze zaak sprake is van een scha-
(Ow art. 40)
als investering in een productiemiddel waarmee rendement wordt behaald en waarmee
devaring, is in cassatie niet bestreden. De vordering die Liander tegen KWS heeft ingesteld,
A, adv. mr. J.F. de Groot, vs. de gemeente
de stichtingskosten worden ‘terugverdiend’, is
stoelt evenwel op verwijten van andere aard
Westland, adv. mr. J.A.M.A. Sluysmans.
in strijd met art. 40 Ow, omdat zulks tot
gevolg zou hebben dat de onteigende de hier-
dan die welke verband houden met het
gebruik van schepen (en daarmee gelijkge-
Feiten en procesverloop
voor bedoelde onteigeningsschade ten laste
stelde voorwerpen). Zou A niet hebben geko-
Ten name en ten behoeve van de gemeente
van zijn eigen winst moet dragen. De kosten
zen voor het gebruik van het ponton, maar
is vervroegd de onteigening uitgesproken
van aanpassing van het vervangend object,
de werkzaamheden vanaf de wal hebben uit-
van percelen van A. Op de onteigende perce-
voor zover zij de marktwaarde daarvan niet
gevoerd, dan zouden de verwijten aan het
len exploiteerde A een glastuinbouwbedrijf
verhogen en in die zin ‘onrendabel’ zijn, moe-
adres van KWS niet anders hebben geluid. In
(teelt van pot- en kuipplanten). Ter bepaling
ten derhalve als vermogensschade ten gevol-
zoverre heeft het hof miskend dat de aanwe-
van de vermogens- en inkomensschade is de
ge van de onteigening worden vergoed door
zigheid van het ponton geen rol speelt in de
rechtbank, in het voetspoor van de deskundi-
de onteigenaar.
schadeveroorzaking die aan de vordering ten
gen, ervan uitgegaan dat A in staat gesteld
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
grondslag is gelegd, die immers niet betreft
moet worden een vervangend glastuinbouw-
komstig de conclusie van de A-G.
een oorzaak aan boord van een binnenschip.
bedrijf te verwerven teneinde haar bedrijf te
De A-G bespreekt onder 3.4 het principe van
Van samenloop van rechtsvorderingen tegen
kunnen voortzetten. De schadeloosstelling is
de vergoeding van de onrendabele top en zet
dezelfde persoon als bedoeld in het hiervoor
begroot op basis van aankoop van een
onder 3.8 uiteen dat het principe ook geldt bij
vermelde arrest is dus geen sprake. De door
bestaand glastuinbouwbedrijf en aanpassing
bedrijfsverplaatsing.
Liander jegens KWF ingestelde rechtsvorde-
daarvan aan de bedrijfsvoering van A. Als
ring kan dan ook niet worden aangemerkt
onderdeel van de vergoeding voor vermo-
als een rechtsvordering tot vergoeding van
gensschade heeft A aanspraak gemaakt op
3004
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
Rechtspraak
2165
zaak na deugdelijke inbreng van beide partij-
gebruik als zodanig te worden aangemerkt,
en heeft beslist.
en dienen de gebezigde bewijsmiddelen de
benodigde indicaties te verschaffen over de
21 november 2014, nr. 14/00268
aard en ernst van het toegebrachte letsel, de
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens,
C.E. Drion, G. Snijders; A-G mr. E.M.
Hoge Raad (strafkamer)
eventuele noodzaak en aard van medisch
Wesseling-van Gent)
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
ingrijpen en het ontbreken van uitzicht op
ECLI:NL:HR:2014:3352
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
(volledig) herstel. Blijkens de aangifte van
straf(proces)recht Radboud Universiteit
[betrokkene 1] […] en de daarbij behorende
Nijmegen.
foto’s, is in haar rechterlies net boven haar
Hoor en wederhoor. Procesreglement.
vagina een tatoeage bevattende de naam
Hoofdzaak. Incident. In een zaak die voor
arrest in het (schorsings)incident staat,
wijst het hof eindarrest in de hoofdzaak.
2166
‘Mellie’ gezet. Ter terechtzitting in hoger
beroep […] heeft [betrokkene 1], als getuige,
verklaard dat zij deze tatoeage niet wilde.
HR: Het hof heeft in strijd met het beginsel
van hoor en wederhoor beslist en (moge-
18 november 2014, nr. 12/03218
Voorts heeft zij verklaard dat zij geen geld
lijk) bovendien in strijd met het procesre-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van den
had om de tatoeage te laten verwijderen en
glement.
Brink)
daarom een andere tatoeage over die van de
(Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben, strek-
verdachte heeft laten zetten. Zij heeft tot slot
kende tot verwerping; adv. mr. G.A. Jansen
verklaard dat het aanbrengen van de tatoea-
en mr. Th.O.M. Dieben, beiden Amsterdam)
ge door de verdachte zeer pijnlijk is geweest.
ECLI:NL:HR:2014:3289
Blijkens de aangifte van [betrokkene 2] […] en
(EVRM art. 6; Rv art. 19)
De man, adv. mr. H.J.W. Alt, vs. de vrouw,
de daarbij behorende foto’s zijn op zijn
niet verschenen.
(Sr art. 82, 302)
Procesverloop
lichaam boven de linker en de rechter tepel
de namen Kevin, respectievelijk Melvin geta-
In dit geding heeft de vrouw gevorderd dat
Zwaar lichamelijk letsel door aanbrengen
toeëerd. [betrokkene 2] heeft verklaard dat
de man zal worden bevolen de gemeenschap-
tatoeages, art. 82 jo. 302 Sr: art. 82 Sr laat de
hij, toen hij merkte dat Melvin een naald
pelijke woning van partijen te ontruimen en
rechter de vrijheid om ook buiten de in
pakte die wordt gebruikt voor het zetten van
medewerking te verlenen aan de verkoop
deze bepaling genoemde gevallen het licha-
tatoeages, zei dat hij moest stoppen. […] Vol-
ervan. De voorzieningenrechter heeft de vor-
melijk letsel als zwaar te beschouwen
gens de aangever is hij vastgebonden en is
deringen toegewezen. De man is in hoger
indien dat voldoende belangrijk is om naar
hij tegen zijn zin getatoeëerd. De tatoeages
beroep gegaan, heeft van grieven gediend en
gewoon spraakgebruik als zodanig te wor-
zijn waarschijnlijk blijvend. Het hof over-
heeft bij incidentele vordering schorsing
den aangeduid. Dit brengt mee dat de
weegt ten aanzien van de genoemde tatoea-
gevorderd van de uitvoerbaarverklaring bij
beantwoording van de vraag of zeker letsel
ges dat deze zijn aangebracht op een bij uit-
voorraad van het vonnis van de voorzienin-
als zwaar lichamelijk letsel moet worden
stek gevoelige plaats van het menselijk
genrechter. Het hof heeft het vonnis van de
aangemerkt, in belangrijke mate is voorbe-
lichaam, te weten de liesstreek respectievelijk
voorzieningenrechter bekrachtigd.
houden aan de rechter die over de feiten
de streek rond de tepel. Het hof overweegt
oordeelt, en dat zijn oordeel dienaangaande
voorts dat de tatoeages in beide gevallen
Hoge Raad
in cassatie slechts in beperkte mate kan
tegen de zin van de aangevers zijn geplaatst
Blijkens het roljournaal stond de zaak, nadat
worden getoetst. In casu kon het hof aanne-
en zonder (medisch) ingrijpen blijvend zul-
de vrouw een antwoordconclusie in het inci-
men dat de tegen de wil van de slachtoffers
len zijn. Daarenboven is naar het oordeel van
dent had genomen, voor fourneren in het
aangebrachte tatoeages zwaar lichamelijk
het hof het toebrengen van een tatoeage
incident en vervolgens, nadat de vrouw op
letsel in de zin van art. 302 Sr opleveren.
tegen de zin van de persoon op wiens
lichaam de tatoeage wordt aangebracht een
die datum daarvoor had gefourneerd, voor
arrest in het incident. Het hof heeft geen
Inleiding:
onwelgevallige verandering van diens
arrest gewezen in het incident, maar eindar-
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
lichaam. Gelet op het vorenoverwogene die-
rest in de hoofdzaak. Aldus heeft het hof in
gezegd – (feit 1) aan [betrokkene 1] opzette-
nen naar het oordeel van het hof - anders
strijd met het beginsel van hoor en weder-
lijk wederrechtelijk zwaar lichamelijk letsel
dan door de raadsvrouw betoogd - de boven
hoor beslist, nu de man erop mocht rekenen
(een tattoo (‘Mellie’)), heeft toegebracht, door
beschreven aan beide aangevers toegebrachte
dat hij zich in de hoofdzaak nog kon uitla-
deze tattoo opzettelijk in de lies van [betrok-
tatoeages alle gekwalificeerd te worden als
ten. Indien het hof de antwoordconclusie
kene 1] aan te brengen; (feit 3) aan [betrokke-
zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel
van de vrouw heeft aangemerkt als memorie
ne 2] opzettelijk wederrechtelijk zwaar licha-
302 [Sr]. Het hof wil aannemen dat naar de
van antwoord in de hoofdzaak, heeft het
melijk letsel (meerdere tattoos), heeft
thans geldende stand van de techniek het
bovendien in strijd met art. 2.24 van het
toegebracht, door deze tattoos opzettelijk
verwijderen van een tatoeage - relatief - pijn-
Landelijk procesreglement voor civiele dag-
boven de linkertepel (‘Kevin’) en boven de
loos is en dat - na verwijdering - de kans
vaardingszaken bij de gerechtshoven gehan-
rechtertepel (‘Melvin’) aan te brengen.
bestaat op volledig herstel, maar zulks doet
deld door de man niet de gelegenheid te
Het Hof heeft onder het opschrift ‘zwaar
aan het oordeel van het hof dat in casu spra-
geven zich uit te laten over de vraag of hij
lichamelijk letsel’ onder meer overwogen: ‘De
ke is van zwaar lichamelijk letsel niet af. Het
pleidooi wenste dan wel nog een akte wilde
tekst van artikel 82 [Sr] laat de rechter de
hof neemt hierbij in aanmerking dat zeker-
nemen.
vrijheid om buiten de in deze wetsbepaling
heid van volledig herstel kennelijk niet kan
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
genoemde gevallen lichamelijk letsel als
worden geboden en dat de behandeling niet
komstig de conclusie van de A-G.
“zwaar” te kwalificeren. Volgens vaste juris-
volledig pijnloos is.’
De A-G citeert onder 2.6 uit een brief van het
prudentie moet het betreffende letsel vol-
Art. 82 Sr luidt: ‘1. Onder zwaar lichamelijk
hof, onder meer inhoudende dat het hof de
doende ernstig zijn om naar gewoon spraak-
letsel worden begrepen: ziekte die geen uit-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3005
Rechtspraak
zicht op volkomen genezing overlaat, voort-
2167
gesprek op MSN. Ik zei dat ik foto’s had gekregen van [betrokkene 2]. Ik stuurde de foto’s
durende ongeschiktheid tot uitoefening van
zijn ambts- of beroepsbezigheden, en afdrij-
18 november 2014, nr. 13/05888
van [betrokkene 2] die ik van [betrokkene 2]
ving of dood van de vrucht van een vrouw. 2.
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van den
op mijn telefoon had gekregen door naar
Onder zwaar lichamelijk letsel wordt mede
Brink)
[betrokkene 1]. Ik stuurde die foto’s door via
begrepen storing van de verstandelijke ver-
(Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld,
MSN. […] U vraagt mij wat ik kan vertellen
mogens die langer dan vier weken geduurd
strekkende tot verwerping; adv. mr. R.A.
over de site www.photobucket.com. Waar-
heeft.’
Korver, Amsterdam)
schijnlijk zullen daar ook nog wel foto’s van
Het middel klaagt over de motivering van de
ECLI:NL:HR:2014:3291
[betrokkene 2] op staan. Die foto’s heb ik op
photobucket ge-upload. Er kan een week of
bewezenverklaring van feit 1 en feit 3, voor
zover inhoudende dat de verdachte (telkens)
(Sr art. 240b)
langer of korter zitten tussen het moment
dat ik die naaktfoto’s heb gekregen en het
het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft
Verspreiden van kinderporno, art. 240b Sr:
moment dat ze naar photobucket gingen.’ Uit
deze bepaling strekt niet slechts tot
de verklaring van [betrokkene 1]: ‘Met [ver-
Hoge Raad, onder meer:
bescherming tegen verspreiding van vast-
dachte] heb ik wel eens gepraat op MSN. Ik
2.4. Bij de beoordeling van het middel moet
gelegde seksuele gedragingen die schade-
heb foto’s gekregen van [verdachte]. Dit
het volgende worden vooropgesteld.
lijk zijn voor de jeugdige omdat het tot die
waren twee foto’s, van [betrokkene 2] borsten
Art. 82 Sr bevat een opsomming van de
gedraging brengen al schadelijk is of van-
en van haar vagina. […] [verdachte] heeft het
gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moe-
wege de publicatie ervan, de ratio van de
via MSN in een bestand naar mij toege-
ten worden aangemerkt. Die bepaling laat de
strafbaarstelling is ook gelegen in de
stuurd.’ Uit de verklaring van [betrokkene 2]:
rechter evenwel de vrijheid om ook buiten
bescherming tegen gedrag dat kan worden
‘Ik ben geboren op [geboortedatum] 1992 […].
die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar
gebruikt om kinderen aan te moedigen of
[Verdachte] en ik hadden vaak via MSN con-
te beschouwen indien dat voldoende belang-
te verleiden deel te nemen aan seksueel
tact met elkaar. Ook via de webcam. Ik liet op
rijk is om naar gewoon spraakgebruik als
gedrag en gedrag dat deel kan gaan uitma-
de webcam ook mijn borsten zien aan [ver-
zodanig te worden aangeduid.
ken van een subcultuur die seksueel mis-
dachte]. Op een dag vroeg [verdachte] of ik
Dit brengt mee dat de beantwoording van de
bruik van kinderen bevordert.
mijn vagina wilde laten zien, ik heb dat toen
toegebracht.
meerdere malen laten zien. […] Op 4 april
vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk
letsel moet worden aangemerkt, in belangrij-
Inleiding:
2009 kreeg ik via Hyves van een jongen die
ke mate is voorbehouden aan de rechter die
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
bij mij op school zit, genaamd [betrokkene 3],
over de feiten oordeelt, en dat zijn oordeel
gezegd - ‘meermalen een afbeelding van een
te horen dat hij bepaalde foto’s van mij had
dienaangaande in cassatie slechts in beperk-
seksuele gedraging, te weten het gedeeltelijk
gekregen. Via MSN hoorde ik dezelfde dag
te mate kan worden getoetst. Zo zal de cassa-
naakt poseren van een persoon die de leef-
van [betrokkene 4] dat hij ook bepaalde foto’s
tierechter kunnen ingrijpen indien uit de
tijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, waar-
van mij had gekregen. […].’
bestreden beslissing niets blijkt omtrent de
bij door het camerastandpunt van die per-
De raadsman heeft bepleit dat het nooit de
aard van het letsel, de eventuele noodzaak en
soon nadrukkelijk de ontblote vagina of de
bedoeling kan zijn geweest van de wetgever
aard van medisch ingrijpen en het uitzicht
ontblote borsten in beeld zijn gebracht, bij
om het handelen van de verdachte - dat tech-
op (volledig) herstel (vgl. HR 16 mei 2000,
welke vorenbedoelde afbeeldingen een per-
nisch gezien wel voldoet aan de delictsom-
ECLI:NL:HR:2000:AA5802, NJ 2000/510).
soon die kennelijk de leeftijd van achttien
schrijving - aan te merken als een overtre-
2.5. Het Hof heeft geoordeeld dat de door de
jaar nog niet had bereikt, was betrokken of
ding van art. 240b Sr. Blijkens de
verdachte tegen de wil van de slachtoffers
schijnbaar was betrokken, (telkens) heeft ver-
wetsgeschiedenis is het beschermd belang en
aangebrachte tatoeages zwaar lichamelijk
spreid’. Het hof heeft het bewezenverklaarde
strekking van het artikel gelegen in het
letsel in de zin van art. 302 Sr opleveren.
gekwalificeerd als ‘een afbeelding van een
tegengaan van seksueel misbruik van jeugdi-
Mede gelet op de door het Hof als gevoelige
seksuele gedraging, waarbij iemand die ken-
gen en de exploitatie daarvan, aldus de
plaatsen aangemerkte delen van het lichaam
nelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet
raadsman.
waarop de tatoeages zijn geplaatst, en in aan-
heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is
Het hof heeft ten aanzien van de kwalificatie
merking genomen dat de tatoeages zonder
betrokken, verspreiden, meermalen gepleegd’
onder meer het volgende overwogen: ‘Uit de
medisch ingrijpen blijvend zullen zijn, geeft
(art. 240b Sr).
wetsgeschiedenis van art. 240b [Sr] volgt dat
dat oordeel niet blijk van een onjuiste rechts-
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt onder
bij de toepassing van artikel 240b Sr. als uit-
opvatting. Dat oordeel is evenmin onbegrij-
meer het volgende. Uit de verklaring van ver-
gangspunt geldt dat het gaat om een gedra-
pelijk, ook niet in het licht van hetgeen door
dachte zelf: ‘Via Hyves ben ik in contact geko-
ging die - als ze wordt vastgelegd - schadelijk
de raadsman is aangevoerd, inhoudende dat
men met [betrokkene 2]. Via MSN voerde wij
is voor de jeugdige, óf omdat het tot die
naar de thans geldende stand van de tech-
gesprekken. Rond maart/april dit jaar heeft
gedraging brengen al schadelijk is, óf vanwe-
niek het verwijderen van een tatoeage rela-
[betrokkene 2] mij foto’s gestuurd via MMS.
ge de publicatie ervan. De ratio van de straf-
tief pijnloos is en dat na verwijdering de
Via de telefoon heb ik die foto’s van [betrok-
baarstelling is niet langer louter gelegen in
kans bestaat op volledig herstel.
kene 2] gekregen. Ik kan deze foto’s alleen
de bescherming van de afgebeelde jeugdige,
2.6. Het middel faalt.
bekijken via mijn computer. Die kan je dan
maar ook in de “bescherming tegen gedrag
via een link bekijken. Ik kreeg een foto van
dat kan worden gebruikt om kinderen aan te
haar met een BH uit, en één foto van haar
moedigen of te verleiden om deel te nemen
privégedeelte, haar vagina. […] Toen [betrok-
aan seksueel gedrag en gedrag dat deel kan
kene 2] haar shirt omhoog deed heb ik deze
gaan uitmaken van een subcultuur die seksu-
via printscreen gedaan en op photobucket
eel misbruik van kinderen bevordert.” Naar
geplaatst. […] Ik had met [betrokkene 1] een
het oordeel van het hof bestaat het
3006
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
Rechtspraak
beschermd belang dat artikel 240b Sr. dient
de praktijk op juiste en verantwoorde wijze
16 of 17 jaar zijn betrokken. Dat onderscheid
aldus uit méér dan hetgeen door de raads-
wordt toegepast. In de Aanwijzing kinderpor-
zal wel gemaakt worden bij de vaststelling en
man is genoemd. Het handelen van de ver-
nografie van het College van procureurs-
vormgeving van het vervolgingsbeleid. Dat
dachte druist in tegen het hierboven weerge-
generaal wordt rekening gehouden met ver-
beleid wordt vastgelegd in de aanwijzing kin-
geven belang dat artikel 240b Sr. beoogt te
schillende vormen van kinderporno. Daarin
derpornografie en is daardoor kenbaar. Deze
beschermen. Ook overigens is het hof van
zal bij voorbeeld ook aandacht kunnen wor-
handelwijze dient de rechtszekerheid en is
oordeel dat de zedenwetgeving met betrek-
den besteed aan gevallen waarin de minder-
daarmee geenszins in strijd.’ (Kamerstukken
king tot minderjarigen er mede toe strekt de
jarige op geen enkele wijze in haar of zijn
II 2000/01, 27745, 6, p. 15-16).
minderjarige te beschermen ook tegen verlei-
belangen is geschaad. Men kan daarbij den-
dingen die van henzelf uitgaan. Het hof ver-
ken aan gevallen in de privésfeer, waarin een
Hoge Raad, onder meer:
werpt het verweer.’
oudere minderjarige ermee instemt dat een
3.5. Mede gelet op de hiervoor weergegeven
Het middel klaagt dat het Hof het bewezen-
leeftijdgenoot voor eigen of beider bezit kin-
wetsgeschiedenis heeft het Hof het bewezen-
verklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd
derporno vervaardigt. Ik meen dat justitieel
verklaarde handelen van de verdachte terecht
als - kort gezegd - het verspreiden van kin-
optreden in dergelijke gevallen in de regel
gekwalificeerd als - kort gezegd - het versprei-
derporno als bedoeld in art. 240b Sr.
achterwege kan blijven.’ (Kamerstukken II
den van kinderporno in de zin van art. 240b
2000/01, 27745, 3, p. 5-6).
Sr.
Wetsgeschiedenis:
De nota naar aanleiding van het verslag bij
3.6. Het middel faalt.
De memorie van toelichting bij het wetsvoor-
genoemd wetsvoorstel houdt - voor zover
stel dat heeft geleid tot de Wet van 13 juli
hier van belang - in: ‘Wat betreft de voorge-
2002 (Stb. 2002, 388), op grond waarvan art.
stelde verhoging van de leeftijdsgrens naar
240b, eerste lid, Sr is komen te luiden als
18 jaar merk ik op dat het bij de strafbaar-
hiervoor weergegeven, houdt - voor zover
stelling van kinderporno anders dan bij
18 november 2014, nr. 12/05245
hier van belang - het volgende in: ‘Voorge-
ontucht niet alleen gaat om het voorkomen
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
steld wordt de verhoging van de leeftijds-
van schade aan het kind dat bij de vervaardi-
Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma, V. van den
grens van toepassing te doen zijn op alle in
ging van kinderporno betrokken is geweest
Brink)
artikel 240b Sr. genoemde gedragingen. Dat
als gevolg van die vervaardiging, maar ook
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
betekent dat ook de vervaardiging en het
om het voorkomen van schade aan dat kind
kende tot vernietiging en tot terugwijzing
bezit (voor eigen gebruik) van een afbeelding
en kinderen in het algemeen door het in
dan wel verwijzing; adv. mr. S.F.W. van ’t
van een seksuele gedraging waarbij een per-
omloop brengen van dat beeldmateriaal. De
Hullenaar, Arnhem)
soon van 16 of 17 jaar is betrokken of schijn-
instemming van een 16- of 17-jarige met de
ECLI:NL:HR:2014:3288
baar is betrokken, strafbaar worden. De NOVA
vervaardiging en de verspreiding van kinder-
is van oordeel dat de voorgestelde verhoging
porno neemt de schadelijke effecten ervan
beperkt zou moeten blijven tot commerciële
niet weg. Bij de bestrijding van seksuele uit-
seksuele uitbuiting. Ik meen dat het niet
buiting van kinderen en kinderpornografie is
Salduz-recht om een raadsman te raadple-
wenselijk is om wat de verhoging van de leef-
aanvaard uitgangspunt dat de leeftijdsgrens
gen indien verdachte niet is aangehouden?
tijdsgrens tot 18 jaar betreft een differentia-
van een kind wordt gesteld op 18 jaar. Voor
De Hoge Raad merkt op dat de vraag of en
tie aan te brengen tussen commerciële en
een effectieve aanpak van uitbuiting van kin-
onder welke voorwaarden bepaalde algeme-
niet commerciële kinderpornografie. De in
deren en kinderpornografie in de praktijk is
ne categorieën van niet aangehouden en
artikel 240b omschreven gedragingen kun-
het wenselijk om uit te gaan van een heldere
niet als jeugdigen aan te merken verdach-
nen ook schadelijk zijn voor minderjarigen
bepaling die alle vormen van kinderporno
ten recht hebben op bijstand van een advo-
van 16 en 17 jaar in een niet commerciële
kan omvatten. Zoals ik reeds naar voren heb
caat met betrekking tot een politieverhoor,
context. Het huidige artikel 240b maakt
gebracht zijn er gevallen denkbaar waarin
in de eerste plaats door de wetgever onder
thans geen verschil tussen verschillende vor-
strafrechtelijk optreden achterwege kan blij-
ogen zal moeten worden gezien.
men van kinderporno. Uit een oogpunt van
ven. Ik denk daarbij bij voorbeeld aan de ver-
Opzet op niet voldoen aan informatieplicht
eenvoud van wetgeving is het wenselijk om
vaardiging van kinderporno waarbij een 16-
aangaande samenwonen, Wet werk en bij-
de voorgestelde verhoging over de gehele
of 17-jarige is betrokken, met diens
stand: de enkele overweging dat het Hof
linie door te voeren. De opsporings- en ver-
instemming en voor diens eigen gebruik. Als
‘niet aannemelijk’ acht dat de verdachte
volgingspraktijk heeft behoefte aan een een-
uit het strafrechtelijke onderzoek komt vast
‘niet wist dat zij de samenwoning (...) moest
duidige bepaling. Tegen het strafbaar stellen
te staan dat het daarbij is gebleven, is er geen
melden en dat dit van belang was voor de
van het vervaardigen en bezit van kinderpor-
noodzaak voor strafrechtelijk optreden. Ik
verlening van de bijstand of voortzetting
no ten aanzien van 16- of 17-jarigen zou kun-
acht het juridisch aanvaardbaar dat zulks
daarvan’ is onvoldoende om bewezen te ver-
nen worden ingebracht dat het hebben van
wordt verzekerd door een zorgvuldige en
klaren dat de verdachte daadwerkelijk over
seks met een minderjarige vanaf 16 jaar in
evenwichtige toepassing van het opportuni-
deze wetenschap beschikte.
de regel niet strafbaar is. Maar daartegen kan
teitsbeginsel. (...) Voor strafrechtelijk optre-
worden aangevoerd dat niet alle seks met
den tegen echte kinderporno is ook nu niet
Inleiding:
een minderjarige van die leeftijd straffeloos
doorslaggevend of een kind seksueel is mis-
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
is. Indien de dader en de minderjarige een
bruikt voor de vervaardiging. Een kind in een
gezegd – ‘in strijd met een verdachte krach-
bijzondere band met elkaar hebben (ouder-
seksueel getinte pose kan ook kinderporno
tens wettelijk voorschrift opgelegde verplich-
kind, docent-leerling), is seks tussen hen wel
opleveren. In artikel 240b Sr. zelf wordt geen
ting, te weten de Wet werk en bijstand, opzet-
strafbaar. Ik meen dat een evenwichtig en
onderscheid gemaakt tussen commerciële en
telijk heeft nagelaten de benodigde gegevens
zorgvuldig gebruik van het opportuniteitsbe-
niet commerciële kinderporno, wanneer het
aan de gemeente Nijmegen, dan wel aan het
ginsel kan waarborgen dat deze bepaling in
gaat om kinderporno waarbij kinderen van
bestuur van die gemeente te verstrekken,
2168
(EVRM art. 6; WWB art. 3)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3007
Rechtspraak
immers heeft verdachte niet aan genoemde
redenen als door het EHRM bedoeld, zal hem
dat zij de samenwoning met [betrokkene 1]
instantie gemeld - zakelijk weergegeven - dat
binnen de grenzen van het redelijke de gele-
moest melden en dat dit van belang was
verdachte heeft samengewoond met [betrok-
genheid moeten worden geboden dat recht
voor verlening van de bijstand of voortzet-
kene 1] op het adres [a-straat] 14 te Nijme-
te verwezenlijken.
ting daarvan.’
gen, terwijl dit feit kan strekken tot bevoor-
2.6. Het voorgaande ziet zowel op aangehou-
De raadsvrouwe voert met betrekking tot het
deling van zichzelf en/of een ander, (zulks)
den strafrechtelijk volwassenen als op aange-
tenlastegelegde opzet onder meer aan: ‘Kan
terwijl verdachte wist, dat die gegevens van
houden strafrechtelijk jeugdigen. Opmerking
wel voorwaardelijk opzet worden bewezen?
belang waren voor de vaststelling van ver-
verdient dat voor aangehouden jeugdige ver-
Zowel de advocaat-generaal bij het hof als de
dachtes recht op een verstrekking, dan wel
dachten geldt dat zij tevens recht hebben op
advocaat generaal bij de Hoge Raad hebben
voor de hoogte en/of de duur van die ver-
bijstand door een raadsman of een andere
in dit verband terecht gewezen op het feit
strekking.’
vertrouwenspersoon tijdens het verhoor door
dat de vragen van de gemeente een kwalifi-
de politie.’
catief oordeel behelsden, namelijk de vraag:
Inleiding eerste middel:
3.4. Blijkens de bestreden uitspraak moet
“bent u gaan samenwonen”? behelst een
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in
ervan worden uitgegaan dat de verdachte
vraag waarop cliënte naar eer en geweten
hoger beroep bepleit dat verdachte van de
niet was aangehouden toen zij in het kader
“nee” heeft kunnen antwoorden. De vraag
haar tenlastegelegde feiten dient te worden
van het verhoor door de als sociaal recher-
zou volgens de conclusie van mr Jörg beho-
vrijgesproken. De raadsvrouw heeft hierbij
cheur werkzame verbalisanten de door het
ren te zijn: “verblijft er regelmatig iemand bij
een Salduz-verweer gevoerd. De verklaring
Hof tot het bewijs gebezigde, hiervoor in 2.2
u”?. In het geval [verdachte] deze vraag met
van de (op dat moment niet aangehouden)
sub 2 weergegeven verklaring heeft afgelegd.
ja beantwoordt, dan had (allereerst door haar
verdachte moet van het bewijs worden uitge-
3.5. Het Hof heeft, kennelijk mede naar aan-
te horen) nader onderzoek gedaan moeten
sloten nu, kort gezegd, verdachte een zodani-
leiding van de behandeling van de zaak ter
worden of dat regelmatige verblijf de kwalifi-
ge verstandelijke beperking heeft dat zij voor
terechtzitting in aanwezigheid van de ver-
catie “samenwonen” rechtvaardigt.
aanvang van haar verhoor had dienen te wor-
dachte, geoordeeld dat niet aannemelijk is
In de beleving van [verdachte] was er niet
den gewezen op het recht op rechtsbijstand.
geworden dat bij de verdachte sprake is van
sprake van samenwoning omdat:
Het hof overweegt: ‘Of een meerderjarige ver-
een in dit verband relevante verstandelijke
- de portemonnees gescheiden bleven (“hij
dachte met een verstandelijke beperking het
beperking. Dat oordeel, dat zozeer is verwe-
betaalde niets”, aldus verklaring van cliënte
recht toekomt om een advocaat te consulte-
ven met waarderingen van feitelijke aard dat
op de zitting van de Politierechter, “Ik verzorg
ren voorafgaand aan het eerste verhoor en
het in cassatie slechts in beperkte mate kan
de drie kinderen en betaal alles zelf”, verkla-
op dit recht gewezen dient te worden, kan
worden getoetst, is niet onbegrijpelijk.
ring zitting Gerechtshof), zij de was niet voor
hier in het midden blijven nu het hof het
Opmerking verdient dat de vraag of en onder
hem deed en dat ze ook bang was om de stap
niet aannemelijk acht geworden dat bij ver-
welke voorwaarden bepaalde algemene cate-
te zetten te gaan samenwonen.
dachte sprake is van een zodanige beperking.
gorieën van niet aangehouden en niet als
- En hij niet de hele tijd bij haar verbleef: “we
Het verweer wordt verworpen.’
jeugdigen aan te merken verdachten recht
zien elkaar drie of vier keer per week. In de
Het middel klaagt dat het hof de verklaring
hebben op bijstand van een advocaat met
weekeinde slaapt [betrokkene 1] bij ons.”
van de verdachte niet van het bewijs heeft
betrekking tot een politieverhoor, in de eer-
Bij de beoordeling van voorwaardelijk opzet,
uitgesloten.
ste plaats door de wetgever onder ogen zal
meer in het bijzonder bij beantwoording van
moeten worden gezien.
de vraag of cliënte willens en wetens de aan-
Hoge Raad, eerste middel
onder meer:
3.6. Het middel faalt.
merkelijke kans op de koop toe heeft geno-
3.3. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30
Inleiding tweede middel:
teneinde te beletten dat haar situatie anders/
juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3079, NJ
Het hof heeft ten aanzien van de (bovenver-
juist zou worden ingeschat, speelt de per-
2009/349 het volgende overwogen:
melde) bewezenverklaring onder meer over-
soonlijkheid van cliënte een grote rol. Haar
‘2.5. De Hoge Raad leidt uit de rechtspraak
wogen: ‘Het hof acht bewezen dat verdachte
verstandelijke vermogens zijn beperkt en zij
van het EHRM af dat een verdachte die door
en [betrokkene 1] in de tenlastegelegde peri-
heeft niets voor niets woonbegeleiding en
de politie is aangehouden, aan art. 6 EVRM
ode hebben samengewoond. Verdachte heeft
ondersteuning met het invullen van formu-
een aanspraak op rechtsbijstand kan ontle-
tegenover de sociale recherche en de politie-
lieren etc. gehad. Ook speelt een rol dat naar
nen die inhoudt dat hem de gelegenheid
rechter verklaard dat [betrokkene 1] 3 à 4
aanleiding van een melding in 2004 en 2005
wordt geboden om voorafgaand aan het ver-
dagen en nachten per week bij haar en de
er nog een onderzoek heeft plaatsgevonden
hoor door de politie aangaande zijn betrok-
kinderen sliep. Daarnaast verbleef hij ook de
door rapporteur [betrokkene 5]. De situatie
kenheid bij een strafbaar feit een advocaat te
weekenden bij verdachte. [betrokkene 1]
van de “buurman” ([betrokkene 1]), ze woon-
raadplegen. Uit de rechtspraak van het EHRM
heeft grotendeels in gelijke zin verklaard. In
den toen beiden op de [b-straat] 11e straat, is
kan echter niet worden afgeleid dat de ver-
de toekenningsbeschikking van 13 juni 1995
toen nog eens helemaal bekeken en doorge-
dachte recht heeft op de aanwezigheid van
van de Gemeente Nijmegen wordt aan ver-
licht. De conclusie was (zie pag. 47): dat er
een advocaat bij het politieverhoor.
dachte onder andere kenbaar gemaakt dat:
een LAT relatie was, weliswaar met bijzondere
Het vorenoverwogene brengt mee dat de
verdachte van al datgene wat van belang is
kanten (huisvesting dicht bij elkaar, geboorte
aangehouden verdachte vóór de aanvang van
voor de verlening van bijstand of voortzet-
kind), maar dat er onvoldoende bewijslast en
het eerste verhoor dient te worden gewezen
ting daarvan mededeling doet; verdachte wij-
indicaties waren om ze als samenwonend te
op zijn recht op raadpleging van een advo-
zigingen in haar financiële, woon- en gezins-
beschouwen. Ook dit maakte dat cliënte zich
caat. Behoudens in het geval dat hij uitdruk-
situatie dadelijk moet doorgeven. Verdachte
er niet van bewust is geweest na verhuizing
kelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval
heeft aan die inlichtingenplicht niet voldaan.
naar de [a-straat] het verblijf van [betrokkene
ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat
Het hof acht niet aannemelijk dat voor ver-
1] meerdere malen bij haar op haar adres als
recht, dan wel bij het bestaan van dwingende
dachte niet duidelijk was en dat zij niet wist
wijziging in haar gezinssituatie te melden
3008
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
men dat zij de formulieren onjuist invulde
Rechtspraak
aan de gemeente (als zulks al het geval is
verzoek. Het eerste middel klaagt over de
(meermalen) verzocht om een betrouwbaar-
geweest). Ik verzoek u derhalve cliënte vrij
door het hof gehanteerde maatstaf bij de
heidsonderzoek en om in dit kader te benoe-
spreken van het ten laste gelegde.’
afwijzing van het verzoek en het tweede mid-
men als getuige-deskundige klinisch psycho-
Het middel behelst de klacht dat het bewe-
del over de motivering van die afwijzing. De
loog prof. dr. R.A.R. Bullens. Dit verzoek is
zenverklaarde opzet niet uit de door het hof
Hoge Raad bespreekt de middelen gezamen-
door de rechtbank steeds afgewezen. De
gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid.
lijk.
rechtbank heeft TTZ op 25/07/2012 deze
De appelschriftuur van de raadsman van de
afwijzing gemotiveerd als volgt: “Het is aan
Hoge Raad, tweede middel
onder meer:
verdachte houdt omtrent het verzoek onder
de rechtbank om zich in het licht van het
meer in: ‘C. Ik ben voornemens de navolgen-
gehele dossier een oordeel te vormen over de
4.3. Mede gelet op hetgeen door de verdedi-
de getuige-deskundige ter zitting te doen
betrouwbaarheid van de verklaring van
ging is aangevoerd is ontoereikend gemoti-
horen: prof. dr. R.A.R. Bullens, klinisch psy-
[betrokkene 2]. Er zijn geen bijzondere
veerd het oordeel van het Hof dat de ver-
choloog (...) Daarnaast heeft de rechtbank als
omstandigheden gesteld of gebleken die
dachte wist dat zij in de bewezenverklaring
bewijs gebruikt de verklaringen van getuige
nopen tot nader onderzoek van deze verkla-
vermelde periode ‘heeft samengewoond’ in
[betrokkene 2], afgelegd bij de politie en bij
ring door een deskundige. De rechtbank ziet
die zin dat die samenwoning moet worden
de rechter-commissaris en is de rechtbank
vooralsnog geen aanleiding te bepalen dat
aangemerkt als een gegeven dat van belang
ongemotiveerd althans onvoldoende gemoti-
[betrokkene 2] als getuige ter zitting moet
is voor de vaststelling van verdachtes recht
veerd voorbijgegaan aan een (herhaald) ver-
worden gehoord. De verdediging heeft
op een verstrekking, dan wel voor de hoogte
zoek van de verdediging om een betrouw-
[betrokkene 2] kunnen ondervragen bij de
en de duur van die verstrekking. De bewezen-
baarheidsonderzoek door prof. dr. Bullens te
rechter-commissaris zodat verdachte niet in
verklaring is dus niet naar de eis der wet met
gelasten naar de verklaringen van [betrokke-
zijn verdediging wordt geschaad.” Tijdens de
redenen omkleed. De enkele overweging dat
ne 2]. Nu de rechtbank de verklaringen van
inhoudelijke behandeling van de zaak op
het Hof ‘niet aannemelijk’ acht dat de ver-
[betrokkene 2] voor het bewijs heeft gebruikt,
22/08/2012 heeft de verdediging het verzoek
dachte ‘niet wist dat zij de samenwoning (...)
ondanks de uitdrukkelijke betwisting hiervan
herhaald en daarbij het navolgende aange-
moest melden en dat dit van belang was
door cliënt, de persoon van de getuige (zoals
voerd: “Uit de verklaringen van getuige
voor de verlening van de bijstand of voort-
deze is gebleken uit de opmerkingen
[betrokkene 2] bij de politie en bij de RC zou
zetting daarvan’ is onvoldoende om bewezen
gemaakt door de persoonlijk begeleidster
kunnen worden afgeleid dat cl getuige
te verklaren dat de verdachte daadwerkelijk
van de getuige), de omstandigheden waarin
[betrokkene 2] informatie heeft verschaft die
over de hiervoor bedoelde wetenschap
zij zich bevond ten tijde van de verhoren, en
duidt op zijn betrokkenheid bij het aan hem
beschikte.
de betekenis die aan haar verklaring toekomt
TLL feit, in ieder geval dat hij concrete weten-
4.4. Het middel is terecht voorgesteld.
in de bewijsconstructie heeft cliënt er belang
schap heeft gehad van de reden waarom
Volgt vernietiging en verwijzing.
bij dat een betrouwbaarheidsonderzoek
[betrokkene 1] naar Alphen a/d Rijn zou gaan
wordt gelast. Nu cliënt zich in voorlopige
en wat er in de woning van haar tante stond
hechtenis bevindt zal ondergetekende de
te gebeuren. Zoals blijkt uit het voorgaande
rechter-commissaris op de voet van art. 411a
betwist cl dit onderdeel van de verklaring
Sv reeds verzoeken om de getuige-deskundi-
van [betrokkene 2]. Op de vorige zitting is
18 november 2014, nr. 13/03696
ge te benoemen.’
aan de orde geweest een verzoek van de ver-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
De raadsman van de verdachte heeft voor-
dediging tot het instellen van een betrouw-
Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan)
meld verzoek ter terechtzitting van het hof
baarheidsonderzoek door prof. dr. R.A.R. Bul-
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
van 21 februari 2013 waarop de zaak pro for-
lens aan de verklaringen van getuige
kende tot vernietiging en terugwijzing;
ma is behandeld en - in vrijwel identieke
[betrokkene 2]. Gewezen is op de opmerkin-
adv. mr. A.W. Syrier, Utrecht)
bewoordingen - ter terechtzitting van het hof
gen gemaakt door de persoonlijk begeleid-
ECLI:NL:HR:2014:3302
van 11 juli 2013 nader toegelicht. De op
ster, [betrokkene 6], gemaakt tijdens het ver-
laatstgenoemde terechtzitting overgelegde
hoor bij de RC. [betrokkene 6] is ambulant
pleitnotities houden het volgende in: ‘Bij
ondersteuner van mensen met een verstan-
vonnis van de rechtbank Den Haag d.d.
delijke beperking. [betrokkene 6] heeft een
Is sprake van een bij appelschriftuur
05/09/2012 werd cl veroordeeld terzake het
HBO-opleiding inrichtingswerk afgerond en
gedaan verzoek tot het doen oproepen van
medeplegen poging gekwalificeerde doodslag
is tien jaar werkzaam in haar functie. [betrok-
een getuige-deskundige of van een verzoek
op 10/02/2012, onder meer tot een gevange-
kene 2] wordt sinds een jaar door haar bege-
dat ertoe strekt een deskundige een onder-
nisstraf voor de duur van vier jaren. Het
leid. [betrokkene 6] schat het IQ van [betrok-
zoek te laten instellen? In casu gaat het vol-
appel richt zich m.n. tegen de bewezenverkla-
kene 2] op 70. [betrokkene 2] heeft moeite
gens de Hoge Raad om het laatste, dat wil
ring van het TLL feit, in het bijzonder tegen
met dingen als tijdslijnen, is niet goed in het
zeggen om een verzoek aan de rechter als
het oordeel van de rechtbank dat sprake is
besef van chronologie en is in ernstige mate
bedoeld in art. 328 jo. art. 330 Sv om
geweest van een nauwe en bewuste samen-
beïnvloedbaar. Vastgesteld moet worden dat
gebruik te maken van de in art. 316 lid 1 Sv
werking tussen medeverdachte [betrokkene
[betrokkene 2] consequent innerlijk tegen-
omschreven bevoegdheid, zodat daarop het
1] en cl. De rechtbank heeft als bewijs
strijdig verklaart. Dat zij niet of nauwelijks in
noodzaakcriterium van toepassing is. A-G:
gebruikt: [opsomming van verklaringen van
staat is om te reproduceren wat de bron van
anders.
getuigen [betrokkene 1], [betrokkene 2],
de haar bekende informatie is; moeilijk kan
[betrokkene 3], [betrokkene 5]. VERZOEK TOT
aangeven of zij put uit eigen wetenschap dan
Inleiding:
BENOEMING GETUIGE-DESKUNDIGE[:] Ten
wel dat informatie veeleer resultaat is van
De middelen klagen over de door het hof ter
aanzien van de door de rechtbank voor het
gissingen en het trekken van conclusies. Ook
terechtzitting gegeven beslissing tot afwij-
bewijs gebruikte verklaringen van getuige
blijkt uit het dossier dat de politie [betrokke-
zing van een door de verdediging gedaan
[betrokkene 2] heeft cl reeds in eerste aanleg
ne 2] informatie heeft gegeven over de feiten
2169
(Sv art. 316, 328, 330)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3009
Rechtspraak
waarvan cl werd verdacht. Thans is niet meer
samenwerking tussen cl en medeverdachte
overeenkomstig art. 418, tweede lid, Sv, ter
duidelijk welke informatie dit is geweest. Ten
[betrokkene 1] gericht op een poging gekwa-
terechtzitting in eerste aanleg dan wel daar-
tijde van het verhoor bij de politie ging het
lificeerde doodslag. De verdediging ziet geen
aan voorafgaand bij de rechter-commissaris
niet goed met [betrokkene 2]. Bij haar moe-
meerwaarde in het horen van getuige
is gehoord, dient bij de beoordeling van het
der was borstkanker geconstateerd (p. 125).
[betrokkene 2] TTZ van Uw hof. Als gezegd:
ter terechtzitting van het Hof van 11 juli
Zij verdacht haar partner, haar steun en toe-
voor een beoordeling van de betrouwbaar-
2013 gehandhaafde verzoek de deskundige
verlaat ervan dat hij vreemd zou gaan met
heid van de verklaringen van getuige [betrok-
prof. dr. R.A.R. Bullens te horen, overeenkom-
[betrokkene 1]. [betrokkene 2] voelde zich
kene 2] is specifieke deskundigheid vereist,
stig art. 418, eerste lid, Sv jo. art. 288, eerste
onder druk gezet door de politie: “Ze waren
een en ander gelet op de bijzondere omstan-
lid onder c, Sv, het criterium van het verdedi-
onaardig en zeiden lelijke dingen. Ze waren
digheden als hiervoor reeds genoemd. De
gingsbelang te worden gehanteerd. Vgl. ook
heel boos.” Het verzoek om benoeming van
verzochte deskundige beschikt over de ver-
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496 r.o.
Bullens als getuige-deskundige werd door Uw
eiste deskundigheid, zoals blijkt uit aange-
2.42.
Rechtbank afgewezen. Voorzover bij de afwij-
hecht stuk afkomstig van www.ruudbullens.
12. Gelet op het citaat in de toelichting op
zing heeft meegespeeld de opmerking van de
nl. Tenslotte verzoekt cl uw hof om hetgeen
het eerste (en tweede) middel richt de klacht
OvJ dat “te ver (gaat) om een getuige aan een
namens hem m.b.t. getuige-deskundige Bul-
zich tegen de afwijzing van het verzoek ter
dergelijk proces te onderwerpen” is wellicht
lens naar voren werd gebracht tijdens de zit-
terechtzitting. ’s Hofs motivering van de
enige verduidelijking op zijn plaats. Bullens
ting van Uw hof d.d. 21/02/2013 als alhier
afwijzing van het verzoek prof. dr. R.A.R. Bul-
analyseert het dossier en neemt kennis van
herhaald en ingelast te beschouwen.’
lens als deskundige te horen, zoals hierboven
eventuele opnamen van verhoren voorzover
Het hof heeft het verzoek ter terechtzitting
opgenomen onder 8, houdt in dat het Hof
beschikbaar. Het onderzoek vormt geen enke-
van 11 juli 2013 afgewezen.
gelet op art. 316 Sv het noodzaakcriterium
van toepassing acht. In het licht van hetgeen
le belasting voor een getuige. Aan de hand
van de beschikbare informatie wijst Bullens
Hoge Raad, onder meer:
hierboven onder 11 is opgemerkt is dat ech-
op feiten en omstandigheden die van belang
3.3. Het Hof heeft het door de raadsman bij
ter niet de juiste maatstaf. Het eerste middel
zijn voor een oordeel over de betrouwbaar-
appelschriftuur en nadien ter terechtzitting
is derhalve terecht voorgesteld.
heid van een getuigenverklaring. Bullens
herhaalde verzoek klaarblijkelijk opgevat
11. Het tweede middel klaagt erover dat het
pleegt in zijn rapportages argumenten pro
– niet als een verzoek tot het doen oproepen
Hof ‘het verzoek van de verdediging om
en contra te noemen die in gedragsweten-
van de getuige-deskundige, maar - als een
oproeping van een deskundige heeft verwor-
schappelijk opzicht geacht worden betrek-
verzoek dat ertoe strekt de deskundige Bul-
pen op gronden die deze verwerping niet
king te hebben op de betrouwbaarheid van
lens een ‘onderzoek’ te laten instellen naar de
kunnen dragen, althans de afwijzing van het
getuigenverklaringen.” Bij schriftuur houden-
betrouwbaarheid van de verklaringen van de
verzoek onbegrijpelijk, althans ontoereikend,
de grieven tegen het vonnis van de recht-
getuige [betrokkene 2]. Die uitleg is, in het
althans onvoldoende heeft gemotiveerd.’. De
bank werd wederom verzocht om een
licht van de bewoordingen waarin dit ver-
motivering houdt naast het onjuiste criteri-
betrouwbaarheidsonderzoek door genoemde
zoek is gesteld, niet onbegrijpelijk. Het door
um niets anders in dan dat de verdediging in
getuige-deskundige. Het criterium van het
de raadsman gedane verzoek is een verzoek
de gelegenheid wordt gesteld om al hetgeen
verdedigingsbelang is dan ook van toepas-
aan de rechter als bedoeld in art. 328 in ver-
in te brengen wat zij in het belang van de
sing. De verdediging persisteert bij het ver-
binding met art. 330 Sv om gebruik te maken
verdediging acht kan inbrengen. Dat maakt
zoek. Gelet op de persoon van de getuige, de
van de in art. 316, eerste lid, Sv omschreven
dat die motivering ook niet enig aankno-
omstandigheden waarin zij zich ten tijde van
bevoegdheid. Maatstaf bij de beoordeling van
pingspunt bevat om te begrijpen dat een ver-
de verhoren bevond en de wijze waarop de
dergelijke verzoeken is of de noodzaak van
dedigingsbelang ontbreekt. Vgl. HR 1 juli
verhoren (m.n. het politieverhoor) hebben
hetgeen wordt verzocht, is gebleken. Het Hof
2014, ECLI:NL:HR:2014:1496 r.o. 2.76. Dat
plaatsgevonden, is een betrouwbaarheidson-
heeft bij zijn beslissingen tot afwijzing van
klemt te meer nu de door de deskundige op
derzoek geïndiceerd. De genoemde bijzonde-
voornoemd verzoek dus de juiste maatstaf
betrouwbaarheid te toetsen verklaring van
re omstandigheden brengen met zich mee
toegepast. In aanmerking genomen voorts
de getuige [betrokkene 2] als bewijsmiddel 6
dat specifieke deskundigheid is vereist om
dat in de motivering van de afwijzingen
in het bestreden arrest is gebruikt en dat
een oordeel te kunnen geven omtrent de
besloten ligt dat het Hof zich voldoende
bewijsmiddel op onderdelen zelfstandig
betrouwbaarheid van de verklaringen van
ingelicht achtte, is zijn beslissing ook zonder
inhoud geeft aan de rol van verdachte.
getuige [betrokkene 2]. Er kan slechts worden
nadere motivering niet onbegrijpelijk.
12. Dat na afwijzing van het verzoek ter zit-
afgezien van een betrouwbaarheidsonder-
3.4. Beide middelen falen.
ting het criterium voor afwijzing van het
herhaalde verzoek in het bestreden arrest de
zoek, indien de verklaringen van [betrokkene
2] bij de politie en bij de RC van het bewijs
A-G Vegter, onder meer:
gebleken noodzaak terecht als criterium is
worden uitgesloten. Slechts in dat geval is de
11. Namens verdachte is op 7 september
gebruikt, maakt het voorgaande niet anders.
verdediging door de afwijzing van het ver-
2012 hoger beroep ingesteld tegen het von-
Die noodzaak wordt in het arrest ook niet
zoek redelijkerwijs niet in haar belangen
nis van de Rechtbank van 5 september 2012.
zodanig toegelicht dat daarin alsnog enig
geschaad. Daarbij dient nog te worden ver-
Bij appelschriftuur van 12 september 2012
aanknopingspunt valt te lezen om te begrij-
meld dat de verklaringen van getuige
heeft de raadsman van de verdachte gemoti-
pen dat (ook) een verdedigingsbelang ont-
[betrokkene 2] een prominente plaats inne-
veerd verzocht prof. dr. R.A.R. Bullens, kli-
breekt.
men in de bewijsconstructie. Immers, uit
nisch psycholoog, als deskundige op te roe-
13. De middelen slagen. Ambtshalve heb ik
geen van de andere gebezigde bewijsmidde-
pen. De opgave van de verzochte deskundige
geen gronden aangetroffen die tot vernieti-
len kan rechtstreeks volgen dat cl concrete
is derhalve overeenkomstig art. 410, eerste
ging van de bestreden uitspraak zouden
wetenschap heeft gehad van de plannen van
lid, Sv – binnen 14 dagen na het instellen
behoren te leiden.
medeverdachte [betrokkene 1] en dat er dus
van het hoger beroep – tijdig gedaan. Nu de
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van
sprake was van een nauwe en bewuste
deskundige prof. dr. R.A.R. Bullens niet reeds,
de bestreden uitspraak en terugwijzing van
3010
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
Rechtspraak
de zaak naar het Hof, teneinde deze op het
oordeling ingestelde cassatieberoep is bij
1. (…)
bestaande beroep opnieuw te berechten en
arrest van de Hoge Raad van 18 februari
Ingevolge artikel 11.45, eerste lid, [van de Wet
af te doen.
2014, nr. 13/02464, niet-ontvankelijk ver-
milieubeheer] zijn de geluidproductiepla-
klaard. Daardoor is het arrest van het Hof
fonds voor de wegen of spoorwegen, bedoeld
onherroepelijk geworden. Het middel kan
in artikel 11.44, de over de door de minister
daarom niet tot cassatie leiden.
aangewezen referentieperiode door hem
2170
berekende heersende geluidproducties op de
daartoe door hem aangegeven referentiepun-
18 november 2014, nr. 12/05934
(Mrs. A.J.A van Dorst, J. de Hullu en V. van
Raad van State
ten, vermeerderd met 1,5 dB.
den Brink)
Deze rubriek wordt verzorgd door
(…)
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee,
mr. B. Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries
4. De minister betoogt dat de rechtbank, door
strekkende tot verwerping; adv. mr. J.S. Nan,
werkzaam bij de directie bestuursrechtspraak
te overwegen dat met het in beroep bestre-
Dordrecht)
van de Raad van State. Volledige versies
den besluit ten onrechte de werkruimte van
ECLI:NL:HR:2014:3293
van deze uitspraken zijn te vinden op
1,5 dB, die is vervat in artikel 11.45 van de
www.raadvanstate.nl.
Wet milieubeheer, wordt benut voor een toename van de geluidproductie en die ruimte
(Sv art. 359)
Strafmotivering: het is niet toegestaan de
2171
niet structureel mag worden gebruikt, een
norm heeft gehanteerd die geen grondslag
vindt in deze wet. (…)
motivering van de oplegging van een
gevangenisstraf mede te doen steunen op
29 oktober 2014, nr. 201311526/1/A3
4.1. Zoals de rechtbank heeft overwogen,
een wegens een andere strafbaar feit uitge-
(Mrs. Van Kreveld, Kramer, Van de Gronden)
volgt uit het akoestisch onderzoek van 20
sproken veroordeling die nog niet onher-
ECLI:NL:RVS:2014:3877
november 2012 dat als gevolg van de verhoging van de maximumsnelheid van 80 km/h
roepelijk is.
Wijziging maximumsnelheid A13. Recht-
naar 100 km/h langs de A13 in 2012 en in
Hoge Raad, onder meer:
bank uitgegaan van onjuiste uitleg geluids-
2015 op alle referentiepunten de geluidpro-
2.1. Het middel klaagt over de strafmotive-
norm Wet milieubeheer.
ductie valt binnen de zogenoemde werkruimte van 1,5 dB en dat in 2012 op bepaal-
ring.
2.2. De verdachte is ter zake van ‘opzettelijk
(Wm art. 11:22, 11:45; Besluit geluid milieu-
de referentiepunten die werkruimte tot op
handelen in strijd met een in artikel 3 onder
beheer art. 29)
0,1 dB zou worden benut.
4.2. Uit artikel 11.45, eerste lid, van de Wet
B van de Opiumwet gegeven verbod’ en ‘diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen
Uitspraak op het hoger beroep van: de Minis-
milieubeheer volgt dat geluidproductiepla-
goed onder zijn bereik heeft gebracht door
ter van Infrastructuur en Milieu, appellant,
fonds worden vastgesteld doordat de minis-
middel van verbreking’ veroordeeld tot een
vs. de uitspraak van Rechtbank Rotterdam
ter de heersende geluidproducties in een
gevangenisstraf van acht weken. De strafop-
van 21 november 2013 in de zaken nrs.
door hem aangewezen referentieperiode op
legging is onder meer als volgt gemotiveerd:
13/343, 13/116 en 13/2280 in het geding tus-
de daartoe door hem aangegeven referentie-
‘Ten aanzien van de persoon van verdachte
sen: 1. (…) de gemeente Rotterdam (…), 2. de
punten berekent en de uitkomsten met 1,5
heeft het hof in het bijzonder gelet op:
vereniging Vereniging Milieudefensie (…) en
dB verhoogt. Slechts in de memorie van toe-
- de omstandigheid dat hij blijkens een hem
3. de vereniging Vereniging tegen Milieube-
lichting (Kamerstukken II 2009/10, 32252, 3,
betreffend uittreksel uit de Justitiële Docu-
derf in en om het Nieuwe Waterweggebied
p. 24-26) wordt die 1,5 dB als ‘werkruimte’
mentatie d.d. 18 oktober 2012, eerder door
(…) en de stichting Stichting Gezond Over-
aangeduid, in de wet zelf niet. Uit artikel
een strafrechter is veroordeeld (...)’
schie (…) en de minister.
11.45, eerste lid, noch uit de memorie van
2.3. Het door het Hof genoemde uittreksel
(...)
toelichting volgt dat de verhoging met 1,5 dB
slechts tijdelijk mag zijn en niet het gevolg
uit de Justitiële Documentatie van 18 oktober
2012 vermeldt een veroordeling tot een
Bij besluit van 26 juni 2012 heeft de minis-
mag zijn van verhoging van de maximum-
gevangenisstraf van vijf jaren door de Recht-
ter, (…) een maximumsnelheid ingesteld van
snelheid. In de memorie van toelichting
bank Breda bij vonnis van 21 juli 2011, welke
100 km/h (…) op de A13 (…).
wordt uiteengezet waarom het nodig is
veroordeling ten tijde van het bestreden
Bij besluit van 26 november 2012 heeft de
geacht in die verhoging met 1,5 dB als werk-
arrest niet onherroepelijk was. Aan het mid-
minister (…) daartegen gemaakte bezwaren
ruimte te voorzien. Maar daaruit vloeit niet
del - dat hierover terecht klaagt - is evenwel
ongegrond verklaard.
voort dat de verhoging met 1,5 dB slechts
het belang komen te ontvallen. Dat berust op
Bij uitspraak van 21 november 2013 heeft de
mag worden benut voor de in de memorie
het volgende. Voormelde straf is door de
rechtbank (…) daartegen ingestelde beroepen
van toelichting vermelde gevallen.
Rechtbank opgelegd ter zake van 1. ‘medeple-
gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, (…)
Ook uit andere wettelijke bepalingen volgt
gen van poging tot moord’ alsmede 2. ‘dief-
en bepaald dat de minister binnen 12 weken
niet dat de verhoging van de berekende heer-
stal door twee of meer personen’ en ‘mede-
na verzending van de uitspraak een nieuw
sende geluidproducties met 1,5 dB slechts
plegen van mishandeling’. Tegen deze
besluit op die bezwaren dient te nemen met
tijdelijk mag zijn en niet het gevolg mag zijn
veroordeling is door de verdachte hoger
inachtneming van de uitspraak. (…)
van verhoging van de maximumsnelheid. Uit
beroep ingesteld. Het Gerechtshof ’s-Herto-
De minister heeft in navolging van de uit-
artikel 11.22, vierde lid, volgt dat in het ver-
genbosch heeft hem - met vernietiging van
spraak van de rechtbank bij besluit van 24
slag over de geluidproductieplafonds in ieder
genoemd vonnis - bij arrest van 7 mei 2013
februari 2014 opnieuw op de (…) gemaakte
geval moet worden vermeld op welk weg- of
ter zake van voormelde feiten wederom ver-
bezwaren beslist en het besluit van 26 juni
baanvak de berekende geluidproductie op 0,5
oordeeld tot een gevangenisstraf van vijf
2012 herroepen.
dB of minder onder het geldende geluidpro-
jaren. Het door de verdachte tegen deze ver-
(…)
ductieplafond ligt. Uit artikel 29, tweede lid,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3011
Rechtspraak
van het Besluit geluid milieubeheer volgt
2013 en de uitspraak van 21 februari 2014
geweest als wel voorafgaand aan de Markt-
verder dat in dat geval in het verslag een
in zaak nr. 12/194 in het geding tussen:
verordening was getoetst en dat echte stand-
prognose moet worden opgenomen van het
[wederpartij] en het college.
werkers daardoor een grotere kans zouden
jaar waarin het geluidproductieplafond volle-
(…)
hebben gehad om in aanmerking te komen
voor een standplaats. Het is echter niet vast
dig zal zijn benut. In het derde lid is daarop
bepaald dat in het verslag dat de prognose
2. [wederpartij] heeft zich ingeschreven voor
te stellen dat [wederpartij] bij een loting met
bevat of in het daaropvolgende verslag wordt
de maandelijkse loting voor toelating tot een
een kleinere groep standwerkers alle door
opgenomen op welke wijze de beheerder
standwerkersplaats op de Utrechtse markten
hem aangevraagde plaatsen toegewezen zou
voornemens is te voorkomen dat het geluid-
Vredenburg en Zamenhofdreef met het arti-
krijgen. De loting vond namelijk geautomati-
productieplafond zal worden overschreden,
kel meubelolie. [wederpartij] heeft herhaalde-
seerd plaats zonder rekening te houden met
indien blijkt dat het geluidproductieplafond
lijk aan deze loting deelgenomen. (…) Het
de uitslag van eerdere lotingen. Daardoor
volledig benut zal zijn voor de laatste dag
college heeft bij besluit van 5 oktober 2009
vond per loting een objectieve toewijzing
van het vijfde kalenderjaar na het jaar van
[wederpartij] geen standwerkersplaats toege-
met onafhankelijke kansen plaats. Gelet daar-
toezending van het verslag. Uit de memorie
wezen voor de maand november 2009. Bij
op is het mogelijk dat, ook als wel vooraf-
van toelichting (p. 24-27) blijkt dat deze ver-
besluit van 2 november 2009 heeft het colle-
gaande toetsing had plaatsgevonden, aan
plichtingen slechts bedoeld zijn als signaal
ge [wederpartij] geen standwerkersplaats als
[wederpartij] geen standwerkersplaatsen zou-
om de beheerder ervan bewust te maken dat
toegewezen voor de maand december 2009.
den zijn toegewezen. Bovendien is [wederpar-
het geluidproductieplafond op een bepaald
De door [wederpartij] hiertegen gemaakte
tij] enkele keren gewaarschuwd dat hij niet
weggedeelte zal worden overschreden en
bezwaren zijn bij besluit van 25 november
voldeed aan de definitie van standwerker,
hem te verplichten na te denken over maat-
2009 ongegrond verklaard, waarna [weder-
aldus het college.
regelen waarmee die overschrijding wordt
partij] beroep bij de rechtbank heeft inge-
(…)
voorkomen.
steld. (…)
8. Het college betoogt primair dat de recht-
De minister betoogt derhalve terecht dat het
3. De rechtbank heeft bij uitspraak van 7 juli
bank heeft miskend dat (…) causaal verband
oordeel van de rechtbank, dat de 1,5 dB zoge-
2011 het beroep van [wederpartij] gegrond
ontbreekt tussen de gestelde schade en de
noemde werkruimte slechts tijdelijk mag
verklaard, het besluit van 25 november 2009
onrechtmatige besluiten. (…)
worden gebruikt en niet mag worden
vernietigd en bepaald dat het college geen
(…)
gebruikt voor het nemen van een verkeersbe-
nieuw besluit over de toewijzing in het verle-
8.2. (…) Naar het oordeel van de Afdeling
sluit als thans in geding, berust op een
den hoefde te nemen. Daartoe heeft zij over-
heeft de rechtbank terecht overwogen dat
onjuiste uitleg van de Wet milieubeheer.
wogen dat het Standwerkersreglement tot
aannemelijk is dat [wederpartij], als het colle-
(…)
doel heeft dat de daartoe aangewezen plaat-
ge wel vooraf had getoetst of de inschrijvers
6. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 is
sen op de Utrechtse markten alleen door
als standwerkers konden worden aange-
overwogen, is het hoger beroep gegrond nu
standwerkers worden ingenomen. Eerst
merkt, een aanmerkelijk grotere kans zou
de uitspraak van de rechtbank wat betreft
nadat een inschrijver is ingeloot en zijn
hebben gehad te worden ingeloot. Ter zitting
het oordeel over de zogenaamde werkruimte
standwerkersplaats heeft ingenomen, toetst
bij de Afdeling heeft het college dit desge-
op een onjuiste uitleg van de wet berust. Nu
het college of de ingelotene voldoet aan de in
vraagd bevestigd. Derhalve staat de schade
de uitspraak voor het overige niet langer
de definitie van standwerker opgenomen ele-
die [wederpartij] stelt te hebben geleden, te
wordt aangevochten, is er geen aanleiding
menten. Indien alsdan blijkt dat deze daar-
weten de waarde van een verlies van een
tot gehele of gedeeltelijke vernietiging daar-
aan niet voldoet, wordt hij niet toegelaten tot
kans op inloten en inkomensverwerving, dan
van.
de volgende loting. Hierdoor is het mogelijk
ook in zodanig verband met de onrechtmati-
(…)
dat door de loting een standwerkersplaats
ge lotingsbesluiten, dat tenminste een
wordt toegewezen aan iemand die achteraf
gedeelte van de mogelijke inkomensderving
blijkt geen standwerker te zijn. Het besluit
als een gevolg van de onrechtmatige beslui-
van 25 november 2009 is daarom in strijd
ten aan het college moet worden toegere-
met de Marktverordening en het Standwer-
kend. De rechtbank is derhalve terecht tot
5 november 2014, nr. 201403012/1/A3
kersreglement, aldus de rechtbank. Tegen
het oordeel gekomen dat met het verlies van
(Mrs. Van Kreveld, Vermeulen, Michiels)
deze uitspraak is geen hoger beroep inge-
deze kans op inkomensverwerving het cau-
ECLI:NL:RVS:2014:3988
steld.
saal verband is gegeven. Het betoog faalt.
4. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft
(…)
2172
Onrechtmatige loting door B&W voor toela-
[wederpartij] bij brief van 28 oktober 2011
ting tot standwerkersplaats op markten.
het college verzocht (…) de schade als gevolg
Ten minste een deel van mogelijke inkom-
van deze onrechtmatige besluiten te vergoe-
stenderving in verband met kleinere kans
den.
op inloting moet als gevolg van lotingsbe-
5. (…) Het college heeft (…) het verzoek om
12 november 2014, nr. 201406757/1/A3
sluiten aan B&W worden toegerekend.
vergoeding van schade als gevolg van de
(Mrs. Slump, Lubberdink, Vermeulen)
onder 4 bedoelde onrechtmatige besluiten
ECLI:NL:RVS:2014:4117
2173
(Marktverordening Utrecht 2009;
afgewezen. Daaraan heeft het college ten
Standwerkersreglement Utrecht 2009)
grondslag gelegd dat er onvoldoende causaal
Burgemeester mag bij besluit omtrent eve-
verband bestaat tussen de door [wederpartij]
nementenvergunning voor Sinterklaasin-
Uitspraak op het hoger beroep van: het colle-
gestelde schade in de vorm van omzetder-
tocht niet beoordelen of Zwarte Piet in
ge van burgemeester en wethouders van
ving en de onrechtmatige besluiten. Welis-
strijd is met artikel 8 EVRM en artikel 1
Utrecht, appellant, vs. de tussenuitspraak
waar is aannemelijk dat de groep standwer-
Grondwet. Ondanks twijfels over belang-
van Rechtbank Midden-Nederland van 5 juli
kers waaruit geloot wordt, kleiner zou zijn
hebbendheid appellanten ziet Afdeling aan-
3012
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
Rechtspraak
leiding om rechtmatigheid vergunningver-
een volgende intocht, en dat de eisers die de
het EVRM en artikel 1 van de Grondwet. De
lening te beoordelen.
afgegeven vergunning hebben aangevochten
mogelijke schending van die bepalingen
zich dan ongetwijfeld zullen hebben georga-
vloeit niet rechtstreeks voort uit de verlening
(EVRM art. 8; Gw art. 1; Awb art. 1:2; APV
niseerd in een of meer rechtspersonen die,
van de evenementenvergunning door de bur-
Amsterdam)
gelet op artikel 1:2, derde lid van de Awb, en
gemeester, maar kan slechts worden bewerk-
de bestendige jurisprudentie van de Afdeling
stelligd door het handelen van de organisato-
Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. de
daarover, wel als belanghebbenden zullen
ren of uitvoerders van het evenement.
burgemeester van Amsterdam, 2. [de Stich-
moeten worden aangemerkt, zodat deze zelf-
Toetsing door lokale autoriteiten aan die
ting Pietengilde en anderen], 3. [appellant
de kwestie alsdan aan de bestuursrechter
bepalingen in een zodanig geval zou boven-
sub 3A en anderen], vs. de uitspraak van
voorgelegd zal kunnen worden zonder dat de
dien niet sporen met het Nederlandse grond-
Rechtbank Amsterdam van 3 juli 2014 in
ontvankelijkheidsvraag nog aan de orde is.
wettelijk stelsel, waaruit volgt dat lokale
zaak nr. 13/6350 in het geding tussen:
(…)
autoriteiten aan de uitoefening van hun
[appellant sub 3A en anderen] en de burge-
15. De rechtbank heeft ten onrechte geoor-
bevoegdheden geen inhoudelijke beoorde-
meester.
deeld dat de burgemeester bij zijn beoorde-
ling van de gebezigde uitingen ten grondslag
(…)
ling van de aanvraag om een evenementen-
mogen leggen. De vraag of de figuur van
vergunning voor de intocht van Sinterklaas
‘Zwarte Piet’ daadwerkelijk in strijd is met
5. (…) Naar het oordeel van de Afdeling kan
moest betrekken of de verlening van die ver-
grond- of verdragsrechten kan niettemin aan
betwijfeld worden of de Stichting Pietengilde
gunning, vanwege het - door de aanwezig-
een rechter worden voorgelegd, via een civie-
kan worden aangemerkt als belanghebbende,
heid van de figuur van ‘Zwarte Piet’ - moge-
le procedure of in het kader van een straf-
nu zij eerst op 30 juli 2014 is opgericht en
lijk stigmatiserende en discriminatoire
rechtelijke procedure.
derhalve nadat de burgemeester zijn besluit
karakter van de intocht, strijd zou opleveren
Dit betekent dat de burgemeester niet
van 30 oktober 2013 had genomen en nadat
met artikel 8 van het EVRM.
bevoegd is de vraag te beantwoorden of de
de rechtbank uitspraak had gedaan. Evenzeer
De burgemeester mag zijn openbare orde-
figuur van ‘Zwarte Piet’ bij de vergunde
is voor twijfel vatbaar of [degenen], die geza-
bevoegdheden immers alleen gebruiken in
intocht een schending van artikel 8 van het
menlijk met de Stichting Pietengilde hoger
het kader van de openbare orde, waarmee
EVRM of artikel 1 van de Grondwet oplevert.
beroep hebben ingesteld, als belanghebben-
gedoeld wordt op het ordelijk verloop van
Hieruit volgt dat ook de Afdeling bestuurs-
den kunnen worden aangemerkt. Weliswaar
het gemeenschapsleven ter plaatse. De in de
rechtspraak die vraag niet mag en dus niet
hebben zij te kennen gegeven de figuur van
APV opgenomen gronden om een evenemen-
zal beantwoorden, hoe onbevredigend dit
‘Zwarte Piet’ te hebben vertolkt en dat te wil-
tenvergunning te kunnen weigeren houden
voor partijen ook moge zijn.
len blijven doen, maar dat betekent op zich-
alle verband met ‘openbare orde’ en ‘veilig-
(…)
zelf nog niet dat daarmee op voorhand dui-
heid’. Nu de reikwijdte van het begrip ‘open-
delijk is dat zij een voldoende objectief,
bare orde’ beperkt is en geen betrekking
actueel, eigen en persoonlijk belang hebben
heeft op de inhoud van eventuele uitingen,
Centrale Raad van Beroep
dat hen in voldoende mate onderscheidt van
valt onder de bevoegdheid van de burge-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
vele anderen die de figuur van ‘Zwarte Piet’
meester tot handhaving van de openbare
van der Ham, vice-president van de Centrale
willen behouden en vertolken.
orde en het toezicht op openbare samenkom-
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
Voorts kan naar het oordeel van de Afdeling
sten en vermakelijkheden niet het voorko-
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
ook betwijfeld worden of de door de recht-
men van stigmatisering, ongelijke behande-
Raad van Beroep.
bank ontvankelijk geachte eisers, (…) als
ling of discriminatie. De belangen die de
belanghebbenden kunnen worden aange-
door [appellant sub 3A] en anderen aange-
merkt, nu evenmin op voorhand duidelijk is
haalde grond- en verdragsrechten beogen te
dat zij zich in voldoende mate onderscheiden
beschermen zijn derhalve niet zo nauw ver-
van vele anderen die menen dat Zwarte Piet
weven met de belangen die deze weigerings-
19 november 2014, nr. 13/1862 TW,
geen onderdeel zou mogen vormen van de
gronden beogen te beschermen, dat de bur-
(Mrs. Van den Hurk, Rottier, Greebe)
Sinterklaasintocht.
gemeester in het kader van de handhaving
ECLI:NL:CRVB:2014:3806
In deze zaak hebben de navolgende omstan-
van de openbare orde met die belangen reke-
digheden tezamen de Afdeling evenwel doen
ning diende te houden.
Bestuurlijke boete. Boeterapport onderdeel
besluiten de rechtmatigheid van de verle-
In gevallen waarin de toepassing van een
van voornemenbrief. Functiescheiding tus-
ning van de evenementenvergunning voor
bevoegdheid een schending van een een
sen opsteller voornemenbrief en beslisser
de Sinterklaasintocht in Amsterdam in 2013
ieder verbindende verdragsbepaling oplevert,
tot oplegger boete.
te beoordelen. Ten eerste stelt de Afdeling
dient dat onder omstandigheden gevolgen te
vast dat deze zaak een zaaksoverstijgend
hebben voor de toepassing van die bevoegd-
maatschappelijk en juridisch belang heeft,
heid op grond van het nationale recht. Een
waaronder het belang van eenduidige toe-
dergelijke situatie doet zich hier echter niet
Overwegingen
passing van wet- en regelgeving door bestuur
voor. De evenementenvergunning bevat
3.1. Appellant is in hoger beroep opgekomen
en rechter. (…) Voorts is van belang dat alle
slechts de toestemming een evenement te
tegen de vernietiging van het bestreden
partijen ter zitting desgevraagd te kennen
organiseren in de openbare ruimte en geen
besluit voor zover dat ziet op de periode van
hebben gegeven in deze zaak een oordeel te
toestemming aan derden, in dit geval de
1 juli 2009 tot 1 september 2011. Hij heeft
wensen als hiervoor aangegeven. Ten slotte is
organisatoren of uitvoerders van het evene-
betoogd dat een boeterapport vormvrij is en
van belang dat de Stichting Pietengilde, gelet
ment, om daarbij inbreuk te maken op de
de brief van 10 oktober 2011 voldoet aan de
op haar statutaire doelstelling, zonder meer
rechten die [appellant sub 3A] en anderen
eisen die op grond van artikel 5:48, tweede
belanghebbende zal zijn bij een besluit over
stellen te hebben op basis van artikel 8 van
lid, van de Awb aan een boeterapport worden
2174
(Awb art. 5:48, 5:53, 10:3)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3013
Rechtspraak
gesteld. Voorts heeft het UWV bestreden dat
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat in
u geen gebruik wilt maken van de mogelijk-
het voornemen tot boeteoplegging in deze
het onderhavige geval sprake is geweest van
heid om te reageren. (…)’
zaak door dezelfde medewerker van het UWV
een overtreding waarvoor een bestuurlijke
4.5. Appellant heeft ter zitting uiteengezet
is opgesteld als de medewerker die het
boete kon worden opgelegd van meer dan
dat in situaties waarin zijn medewerkers bij
besluit tot boeteoplegging heeft opgesteld.
€ 340, zodat de in artikel 5:53 van de Awb
raadpleging van de systemen kunnen vast-
De medewerker die over het besluit tot boe-
beschreven, zogenoemde ‘verzwaarde’ proce-
stellen dat de inlichtingenplicht is geschon-
teoplegging beslist, beoordeelt op basis van
dure van toepassing was. Dat betekende dat
den en met betrekking tot de niet gemelde
het dossier en de reactie van betrokkene of
op appellant de verplichting rustte om van
gegevens en de duur van de schending geen
er, gelet op de feiten en omstandigheden van
de door betrokkene gepleegde overtreding
nader onderzoek nodig is, een opdracht aan
het geval, sprake is van verwijtbaarheid en,
een rapport als bedoeld in artikel 5:48, eerste
een inspecteur van de afdeling handhaving
indien door betrokkene aangevoerd, ook of er
lid, van de Awb op te maken en om betrokke-
om een zogenoemd rapport werknemersfrau-
sprake is van een dringende reden om af te
ne in de gelegenheid te stellen, met inacht-
de op te stellen doorgaans achterwege zal
zien van boeteoplegging. Pas in deze fase kan
neming van de daarvoor in artikel 5:50 van
blijven. Er wordt dan volstaan met het opne-
volgens het UWV een definitieve beoordeling
de Awb gegeven regeling, haar zienswijze
men van de voor oplegging van een boete
plaatsvinden, omdat dan pas de zienswijze
naar voren te brengen op het voornemen
verzamelde gegevens in een brief als aange-
van betrokkene bij de beoordeling kan plaats-
van appellant om haar een boete op te leg-
haald in 4.4.
vinden. Dan vindt de uiteindelijke toets aan
gen.
4.6. Appellant wordt gevolgd in zijn opvatting
het evenredigheidsbeginsel in volle omvang
4.4. De brief van 10 oktober 2011, die als
dat een op grond van artikel 5:53, eerste en
plaats. Ten slotte heeft het UWV betoogd dat
onderwerp heeft ‘voornemen om een boete
tweede lid, van de Awb verplicht boeterapport
in het geval van betrokkene niet is gehan-
op te leggen’, luidt, voor zover voor de beoor-
onderdeel kan zijn van een door appellant
deld in strijd met de artikelen 5:50, eerste lid,
deling in hoger beroep van belang, als volgt:
aan een (vermeende) overtreder te verzenden
aanhef en onder a, en 5:51, eerste lid, van de
‘(…) Uw partner ontving een WAO-uitkering
brief. De wetgever heeft aan de vorm van het
Awb.
met toeslag. Bij de bepaling van de hoogte
rapport geen eisen gesteld, zodat appellant
3.2. Betrokkene heeft in haar verweerschrift
van de toeslag is rekening gehouden met het
ervoor kan kiezen het opmaken van een
een nadere toelichting gegeven op haar per-
feit dat u partners bent. Daarom zijn ook op
afzonderlijk schriftelijk stuk als het in artikel
soonlijke omstandigheden en die van haar
u de voorschriften van de Toeslagenwet van
5:48, eerste lid, van de Awb bedoelde rapport
echtgenoot.
toepassing.
van de overtreding achterwege te laten. In
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Op 7 oktober 2011 hebben wij telefonisch
artikel 5:48, tweede lid, van de Awb zijn met
4.1. Voor een weergave van de toepasselijke
contact met u opgenomen over de inhoud
betrekking tot de inhoud van een rapport,
wettelijke bepalingen wordt verwezen naar
van deze brief.
ook als dit onderdeel uitmaakt van een aan
de overwegingen 8 tot en met 12 van de aan-
Zolang uw partner recht heeft op een uitke-
een overtreder gerichte brief, wel eisen opge-
gevallen uitspraak. Toegevoegd wordt dat op
ring met toeslag bent u verplicht om direct
nomen. Deze eisen volgen uit de functie die
grond van artikel 10:3, vierde lid, van de Awb
aan UWV uit eigen beweging alle feiten en/of
een boeterapport heeft, namelijk aan de over-
mandaat van de bevoegdheid tot het opleg-
omstandigheden mee te delen, waarvan het
treder duidelijk maken wat het bestuursor-
gen van een bestuurlijke boete niet wordt
u redelijkerwijs duidelijk is dat deze van
gaan hem verwijt, zodat hij weet tegen welke
verleend aan degene die van de overtreding
invloed kunnen zijn op het recht, de hoogte
beschuldiging hij zich moet verweren.
een rapport of proces-verbaal heeft opge-
of de duur van de uitkering. Deze verplich-
4.7. De brief van 10 oktober 2011 maakt vol-
maakt, indien artikel 5:53 van de Awb van
ting bent u niet nagekomen omdat u uw ver-
doende duidelijk dat appellant betrokkene
toepassing is. Het op 1 juli 2009 in werking
diensten sinds 1 mei 2006 niet spontaan en
aanmerkt als overtreder en haar het verwijt
getreden artikel IV, eerste lid, van de Vierde
binnen 7 dagen heeft gemeld. Wij hebben
maakt dat zij het voorschrift heeft overtre-
tranche Awb luidt als volgt: Indien een
daarom het voornemen u een boete op te
den dat zij als echtgenoot van de ontvanger
bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens
leggen.
van een uitkering op grond van de TW aan
een overtreding die plaatsvond voor het tijd-
Op grond van de wet zijn wij verplicht om
appellant onverwijld en uit eigen beweging
stip van inwerkingtreding van deze wet, blijft
een boete op te leggen als wordt vastgesteld
alle feiten en omstandigheden moet meede-
het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van
dat u niet aan de mededelingsverplichting
len waarvan haar redelijkerwijs duidelijk
toepassing.
heeft voldaan.
moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op
4.2. Aan betrokkene is schending van de
Wij zijn van plan u een boete op te leggen
het recht op toeslag of de hoogte van het
inlichtingenplicht verweten in een periode
van € 2 210. De hoogte van de boete wordt
bedrag dat door appellant aan toeslag aan de
die zowel voor 1 juli 2009 ligt als daarna. De
als volgt bepaald:
echtgenoot van betrokkene wordt betaald.
artikelen 14a tot en met 14g van de TW, zoals
Het bruto-bedrag waarover de boete wordt
Voor een adequate verdediging tegen het ver-
deze tot 1 juli 2009 golden, bevatten met
berekend is € 22 060,74. De boete wordt vast-
wijt dat de inlichtingenplicht is geschonden
betrekking tot de procedure van boeteopleg-
gesteld op 10% van dit bedrag. Het bedrag
is niet noodzakelijk dat appellant het overtre-
ging een aantal eigen regels. Met ingang van
wordt per € 10 naar boven afgerond. In uw
den wetsartikel met name noemt. Volstaan
1 juli 2009 zijn onder meer de procedurele
situatie levert dit een basis-boetebedrag op
kan worden met een omschrijving van het
voorschriften in de TW vervallen en is de
van € 2 210. (…)
overtreden voorschrift zoals appellant heeft
procedure van boeteoplegging bepaald door
Voordat de boete definitief wordt opgelegd
opgenomen in de brief van 10 oktober 2011.
de in Afdeling 5.4.2 van de Awb neergelegde
heeft u de mogelijkheid om telefonisch of
4.8. Op grond van artikel 5:48, tweede lid,
regels. Appellant was ten tijde van de boe-
schriftelijk te reageren op de voorgenomen
aanhef en onder b, van de Awb bevat een
teoplegging aan betrokkene gehouden toe-
boete-oplegging. Ook bestaat de mogelijk-
boeterapport zo nodig (onder meer) een aan-
passing te geven aan de met de artikelen
heid tot een persoonlijk gesprek. (…)
duiding van het tijdstip waarop de overtre-
5:48 tot en met 5:53 van de Awb gegeven
Als wij voor 24 oktober 2011 geen reactie van
ding is geconstateerd. In een geval als van
voorschriften.
u hebben ontvangen, gaan wij er vanuit dat
betrokkene, waarin sprake is van een vanaf
3014
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
Rechtspraak
de aanvang van de werkzaamheden voortdu-
4.10. Het verzuim met betrekking tot het niet
van de boete zou hebben gehandeld in strijd
rende verplichting om opgave te doen van
vermelden van de einddatum van de overtre-
met de artikelen 5:50, eerste lid, aanhef en
(een wijziging van) daaruit genoten inkom-
ding in de brief van 10 oktober 2011 is for-
onder a, en 5:51, eerste lid, van de Awb. Met
sten, moet dit vereiste zo worden uitgelegd
meel van aard. Er is geen aanleiding om aan
de brief van 10 oktober 2011 heeft appellant
dat appellant is gehouden melding te maken
dit gebrek consequenties voor het bestreden
het boeterapport gecombineerd met de uit-
van de periode waarin als gevolg van schen-
besluit te verbinden. De periode waarover
nodiging aan betrokkene om telefonisch of
ding van de inlichtingenplicht onverschul-
betrokkene overtreding van de inlichtingen-
schriftelijk op de voorgenomen boeteopleg-
digd aan uitkering is betaald. Dat betekent
plicht wordt verweten was al bekend en
ging te reageren. Betrokkene heeft met een
dat bij een voortdurende overtreding als hier
betrokkene is door het onvermeld laten van
brief van 26 oktober 2011 haar zienswijze
aan de orde niet kan worden volstaan met
de einddatum van de overtreding niet
gegeven. Het besluit van 28 oktober 2011, dat
het in een boeterapport, al dan niet in de
geschaad in haar verdediging. In dat verband
ervan blijk geeft dat appellant kennis heeft
vorm van een brief, vermelden van het
is van belang dat een medewerker van appel-
genomen van de op die dag ontvangen brief
moment waarop de schending van de inlich-
lant voorafgaand aan de verzending van de
van betrokkene, is ruimschoots binnen de
tingenplicht is aangevangen, maar ook moet
brief van 10 oktober 2011 op 7 oktober 2011
termijn van artikel 5:51, eerste lid, van de
worden vermeld het moment waarop de
telefonisch met betrokkene en haar echtge-
Awb genomen.
overtreding van de inlichtingenplicht is
noot over de intrekking en terugvordering
geëindigd. Het boeterapport mag bij de
van de TW-uitkering en over de boete-aan-
belanghebbende die ervan wordt beschuldigd
zegging heeft gesproken. Daarbij is verder
een met een strafrechtelijke sanctie bedreig-
van belang dat aan de echtgenoot van
de overtreding te hebben begaan, geen enke-
betrokkene bij besluit van 7 oktober 2011 al
24 november 2014, nr. 13/646 MAW
le twijfel laten bestaan over welke overtre-
was kenbaar gemaakt dat het terugvorde-
(Mrs. Kraan, Bangma, Van Brussel)
ding die belanghebbende volgens het UWV
ringsbedrag van € 22 060,74 betrekking had
ECLI:NL:CRVB:2014:3762
precies heeft begaan en wat het UWV ten
op de periode van 1 mei 2006 tot en met 31
aanzien van de overtreder heeft vastgesteld.
augustus 2011. Uit de brief van betrokkene
De Minister van Defensie mag geen onder-
Aangezien appellant een overtreder zoveel
van 26 oktober 2011 blijkt ten slotte dat het
scheid op basis van de woonsituatie van de
informatie moet verstrekken dat hij in staat
haar precies duidelijk is geweest welke over-
militair maken bij de tegemoetkoming in
is zich adequaat tegen de beschuldiging te
treding appellant haar voorhield en waarte-
de reiskosten voor niet-dagelijks reizen. Dit
verweren, is de gehele door appellant aange-
gen zij zich moest verdedigen.
onderscheid is in strijd met art. 26 IVBPR
nomen periode van de overtreding van
4.11. Vervolgens moet worden onderzocht of
en art. 1 Gw.
belang. De hoogte van de boete is immers
de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat
gerelateerd aan het bedrag dat als gevolg van
aan de boeteoplegging, voor zover de boete
(IVBPR art. 26; IVBPR art. 26; Verplaatsings-
de overtreding van de inlichtingenplicht
betrekking heeft op de overtreding vanaf 1
kostenbesluit militairen)
onverschuldigd is betaald.
juli 2009, de andere door haar genoemde
4.9. Volgens appellant is, zoals blijkt uit de
gebreken kleven. In dit verband is het volgen-
brief van 10 oktober 2011, de overtreding
de van belang.
aangevangen zeven dagen na de start van de
4.12. Betrokkene heeft in beroep terecht erop
Overwegingen
werkzaamheden van betrokkene als huishou-
gewezen dat uit artikel 10:3, vierde lid, van de
4.1.1. Op grond van artikel 1, eerste lid, aan-
delijke hulp op 1 mei 2006. Daarmee is de
Awb voortvloeit dat de medewerker van
hef en onder h, van het VKBM, wordt onder
begindatum gegeven van de periode waarin
appellant aan wie mandaat is verleend tot
‘eigen huishouding’ verstaan: het zelfstandig
betrokkene de inlichtingenplicht heeft
het opleggen van een boete niet dezelfde kan
bewonen van woonruimte, anders dan bij de
geschonden. Uit de brief van 10 oktober 2011
zijn als degene die van de overtreding een
eigen, stief- of pleegouders van de militair of
valt niet af te leiden tot welke datum de over-
rapport of proces-verbaal heeft opgemaakt.
van zijn echtgenote, voorzien van eigen meu-
treding heeft voortgeduurd. Bij de stukken
Appellant heeft aan deze zogenoemde func-
bilair en stoffering.
die appellant op verzoek van de Raad heeft
tiescheiding uitvoering gegeven. De brief van
4.1.2. Ingevolge artikel 20, aanhef en onder a,
verstrekt, bevindt zich een berekening van
10 oktober 2011, bevattende het boeterap-
van het VKBM heeft de militair aanspraak op
het in de brief genoemde benadelingsbedrag
port, is opgesteld en ondertekend door A.
een tegemoetkoming in de kosten van het
van € 22 060,74. Uit die berekening, die een
Smit, handhavingsdeskundige van appellant.
niet dagelijks reizen over de afstand tussen
bijlage is geweest bij het besluit van appel-
Het besluit van 28 oktober 2011, waarbij aan
de woning en de plaats van tewerkstelling,
lant om dit bedrag aan onverschuldigde TW-
betrokkene de boete is opgelegd, is opgesteld
indien hij een eigen huishouding voert en
uitkering van de echtgenoot van betrokkene
door T.J. Klok-Timmermans, een andere hand-
niet dagelijks reist, van vier maal per periode
terug te vorderen, volgt dat in de visie van
havingsdeskundige werkzaam bij appellant.
van vier weken, indien de plaats van tewerk-
appellant van een overtreding van de inlich-
Onjuist is dus het oordeel van de rechtbank
stelling in Nederland, België of Duitsland en
tingenplicht sprake is geweest tot 1 septem-
dat rapport en boetebeslissing van dezelfde
de woning in Nederland, België of Duitsland
ber 2011, de datum met ingang waarvan de
medewerker afkomstig zijn. Dat de opsteller
is gelegen.
betaling van de TW-uitkering aan de echtge-
van de brief van 10 oktober 2011 en de boe-
4.1.3. Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef
noot van betrokkene was gestaakt op grond
teoplegger onder dezelfde functiebenaming
en onder b, van de Regeling huisvesting en
van via de Belastingdienst verkregen en bij
werkzaam zijn op een afdeling handhaving
voeding militairen (Regeling) is van het beta-
de werkgever van betrokkene geverifieerde
van appellant, is onvoldoende om te oordelen
len van de bijdrage voor huisvesting en voe-
gegevens. Deze einddatum van de overtre-
dat appellant de door de wetgever voorge-
ding vrijgesteld de militair die niet dagelijks
ding had deel moeten uitmaken van de brief
schreven functiescheiding heeft genegeerd.
reist tussen de plaats van tewerkstelling en
van 10 oktober 2011, nu die brief volgens
4.13. De rechtbank wordt evenmin gevolgd in
zijn woning voor de periode dat aanspraak
appellant als boeterapport heeft te gelden.
haar oordeel dat appellant bij het opleggen
bestaat op een tegemoetkoming in de kosten
2175
(….)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3015
Rechtspraak
van het reizen, bedoeld in artikel 20 van het
vaardiging meer vormt voor deze ongelijke
ten toepassing?
VKBM.
behandeling.
5.7. In de zaak van betrokkene is sprake van
4.1.4. De in artikel 20 van het VKBM neerge-
4.2.4. De minister heeft er nog op gewezen
toepassing door het UWV van ‘more strin-
legde aanspraak op een tegemoetkoming in
dat - zoals ook de rechtbank van belang heeft
gent criminal laws’, op overtredingen die van-
de reiskosten bij niet dagelijks reizen, geldt
geacht - de keuze om de aanspraak op de
uit het Nederlandse sociaal zekerheidsrecht
uitsluitend voor militairen die een eigen
tegemoetkoming afhankelijk te maken van
bezien als ‘continuing offences’ (voortduren-
huishouding voeren. Voor de militair die
het voeren van een eigen huishouding, tot
de overtredingen) moeten worden gekwalifi-
geen eigen huishouding voert geldt op grond
stand is gekomen na overleg en instemming
ceerd zoals gedefinieerd in de rechtspraak
van artikel 21, aanhef en onder a, van het
met de vakcentrales. Deze totstandkoming
over artikel 7, eerste lid, van het EVRM
VKBM, een aanspraak op een tegemoetko-
doet echter niet af aan het oordeel dat geen
(EHRM 17 september 2009, Scoppola vs. Ita-
ming in de reiskosten, die beperkt is tot een-
rechtvaardiging bestaat voor de ongelijkheid
lie, nr. 10249/03, r.o. 109; 27 februari 2001,
maal per twee weken. De vrijstelling van
in behandeling. Ook de omstandigheid dat
Ecer en Zeyrek v. Turkije, nr. 29295/95 en
betaling van een bijdrage voor huisvesting
reeds geruime tijd met de vakcentrales wordt
29363, r.o. 33 e.v.; Rohlena, r.o. 32). Het nu
en voeding is afhankelijk van de in artikel 20
onderhandeld over aanpassing van de regels,
geldende Boetebesluit socialezekerheidswet-
VKBM neergelegde aanspraak.
kan aan dit oordeel niet afdoen.
ten neemt immers de in artikel 27a, eerste
4.2.1. Het geding in hoger beroep spitst zich
4.3. Gelet op hetgeen onder 4.2.2 tot en met
en vijfde lid, van de WW neergelegde boete-
toe op de vraag of het verschil in tegemoet-
4.2.3 is overwogen, oordeelt de Raad dat de in
maxima (100% van of, bij recidive, 150% van
koming in de reiskosten, al naar gelang de
artikel 20 VKBM neergelegde eis van het voe-
het benadelingsbedrag) tot uitgangspunt.
woonsituatie, een verboden ongelijke behan-
ren van een eigen huishouding wegens strijd
Toepassing van dat uitgangspunt zou er in
deling vormt als bedoeld in artikel 26 van
met artikel 26 IVBPR en artikel 1 van de
situaties, waarin de overtreding is begonnen
het Internationaal Verdrag inzake burger-
Grondwet buiten toepassing moet worden
voor 1 januari 2013 en geëindigd is na 31
rechten en politieke rechten (IVBPR) en arti-
gelaten. De minister had artikel 20 van de
januari 2013, toe leiden dat het bruto bedrag
kel 1 van de Grondwet. De minister heeft
VKBM in zoverre niet aan de bestreden
aan onverschuldigd betaalde uitkering van
zich op het standpunt gesteld dat voldoende
besluiten ten grondslag mogen leggen.
voor 1 januari 2013 mede aan de op te leg-
rechtvaardiging bestaat voor deze ongelijke
4.4. Dit betekent dat de hoger beroepen sla-
gen boete ten grondslag wordt gelegd. Het
behandeling.
gen en de aangevallen uitspraken voor ver-
onverkort hanteren van de op 1 januari 2013
4.2.2. De minister heeft gewezen op de zoge-
nietiging in aanmerking komen. De overige
(waar het de Beleidsregel boete werknemer
noemde besparingsdoelstelling, namelijk dat
beroepsgronden kunnen daarom buiten
2013 betreft: op 10 december 2013 met
een militair zonder eigen huishouding min-
bespreking blijven. Doende wat de rechtbank
terugwerkende kracht tot 1 januari 2013) in
der behoefte heeft om naar huis te reizen.
zou behoren te doen, zal de Raad het beroep
werking getreden bepalingen over de hoogte
Hierin ziet de Raad geen redelijke en objec-
tegen de bestreden besluiten gegrond verkla-
van de boete betekent voor deze overtreders
tieve rechtvaardiging voor het genoemde ver-
ren en die besluiten vernietigen. De Raad ziet
dat een veel zwaarder sanctiestelsel op hun
schil, aangezien reiskosten worden gemaakt
vervolgens aanleiding om zelf in de zaak te
handelen en nalaten van voor 1 januari 2013
ongeacht de woonsituatie. Militairen die om
voorzien en te bepalen dat appellanten aan-
wordt toegepast. Het UWV heeft zich beroe-
andere redenen dan het voeren van een
spraak hebben op tegemoetkoming in de
pen op het arrest Rohlena. Dat arrest betreft
eigen huishouding naar huis reizen, komen
reiskosten op de voet van artikel 20, aanhef
een situatie waarin het mishandelen van de
door dit verschil in behandeling niet in aan-
en onder a, van het VKBM voor de periode
partner voor een wetswijziging en het (voort-
merking voor de tegemoetkoming bedoeld in
van 15 juni 2012 (de datum van het verlaten
gezette) mishandelen van de partner na die
artikel 20 VKBM en voor de daaraan gekop-
van de oude woning) tot 18 juli 2013 (de
wetswijziging onder de door die wetswijzi-
pelde vrijstellingen bedoeld in artikel 12, eer-
datum van het betrekken van de nieuwbouw-
ging geschapen nieuwe delictsomschrijving
ste lid, aanhef en onder b van de Regeling.
woning).
(huiselijk geweld) zijn gebracht, waarop één
(ondeelbare) sanctie is gesteld. Bij het nieuwe
4.2.3. Namens de minister is voorts naar
voren gebracht dat het onderscheid historisch verklaarbaar is, vanuit het destijds alge-
2176
delict huiselijk geweld hoort volgens het Tsjechische recht een hogere gevangenisstraf
dan bij geweldpleging. Anders dan in de zaak
meen bestaande verschil tussen oudere militairen met een eigen gezinshuishouding, die
24 november 2014, nr. 14/1949 WW
Rohlena, die op 9 september 2013 overigens
vaker van de kazerne naar huis reisden dan
(Mrs. Van den Hurk, Rottier, Lenos)
is verwezen naar de Grote Kamer van het
jongere militairen zonder gezin. Daarbij is
ECLI:NL:CRVB:2014:3754
EHRM, is het handelen of nalaten in strijd
met de inlichtingenverplichting verricht vóór
desgevraagd ter zitting van de Raad erkend
dat dit onderscheid niet meer goed aansluit
Overgangsrecht Wet aanscherping handha-
de wijziging van de regelgeving niet nodig
bij de huidige situatie, waarin ook bij militai-
ving en sanctiebeleid SZW-regelgeving.
om tot een straf- en beboetbaar feit na de
ren zonder eigen (gezins)huishouding meer
Geen wettelijk gefixeerde boete. Uitgangs-
wijziging van de regelgeving - in dit geval per
en meer behoefte bestaat om naar huis te
punten bij beoordeling evenredigheid van
1 januari 2013 - te komen. Het handelen of
reizen, ongeacht of dit een eigen huishou-
de bestuurlijke boete.
nalaten in strijd met de inlichtingenverplichting voor en na 1 januari 2013 kan - los van
ding betreft in de zin van het VKBM. De verschillen zijn ook in zoverre kleiner geworden,
(WW art. 27a; Boetebesluit socialezekerheids-
elkaar - bestraft worden met een boete naar
dat onder de eigen huishouding steeds meer
wetten; Awb art. 5:46)
het dan geldende sanctieregime. Het toepassen van het zwaardere sanctiestelsel zoals
eenpersoonshuishoudens zijn gaan vallen.
De Raad is van oordeel dat de hier bedoelde
(….)
dat geldt na 1 januari 2013 op handelen of
nalaten verricht voor 1 januari 2013 is in die
veranderingen in woon- en leefsituatie en in
reisgedrag dermate ingrijpend zijn, dat de
Overwegingen
situatie in strijd met artikel 7, eerste lid,
historische achtergrond thans geen recht-
Artikel XXV, tweede lid, Wet aanscherping bui-
tweede zin, van het EVRM en artikel 15, eer-
3016
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
Rechtspraak
ste lid, tweede zin, van het IVBPR.
UWV verkeerde toen de voornemenbrief aan
niet alleen uit de toen geldende wettekst
5.8. De in artikel XXV, tweede lid, van de Wet
betrokkene werd verzonden. De juistheid van
maar ook uit de geschiedenis van de tot-
aanscherping getroffen ‘inkeerregeling’ leidt
de door de werkgevers over betrokkene aan
standkoming van de Vierde tranche Awb. De
niet tot een ander oordeel. Uit de parlemen-
het UWV verstrekte informatie is bovendien
memorie van toelichting vermeldt hierover:
taire stukken blijkt dat deze regeling is
niet betwist. Deze beroepsgrond van betrok-
‘Artikel 5.4.1.7 Awb ziet op de hoogte van de
bedoeld als een stimulans voor de overtreder
kene slaagt dus niet.
op te leggen bestuurlijke boete. Er zijn twee
om gedurende een maand na invoering van
Wettelijk vastgestelde boete?
mogelijkheden:
het zwaardere boeteregime een afweging te
6.3. Voor de beoordeling van de hoogte van
- de wet geeft het maximumbedrag aan van
maken en door het beëindigen van de over-
de boete moet eerst worden vastgesteld of
de op te leggen bestuurlijke boete, of
treding te profiteren van het gunstiger oude
onder oud en nieuw recht al dan niet sprake
- de wet geeft een vast bedrag aan.
boeteregime (Kamerstukken II 2011/12,
is van een wettelijk vastgestelde boete. Arti-
De wet geeft het maximumbedrag aan
33207, 3, p. 58). Dat doet er evenwel niet aan
kel 5:46 van de Awb bepaalt hierover:
Bepalingen die een maximum bedrag geven,
af dat in gevallen die niet onder deze over-
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete
hoeven uiteraard niet te worden gewijzigd.
gangsregeling vallen, het zwaardere sanctie-
bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt
Voorbeeld: artikel 27a, eerste lid, Werkloos-
stelsel zoals dat geldt na 1 januari 2013 op
het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af
heidswet
handelen of nalaten verricht voor 1 januari
op de ernst van de overtreding en de mate
(…)
2013 wordt toegepast. Deze regeling is daar-
waarin deze aan de overtreder kan worden
Indien een maximumbedrag is gegeven,
om niet voldoende om de strijd met de inter-
verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij
moet het bestuursorgaan in overeenstem-
nationale bepalingen genoemd in 5.6 op te
zo nodig rekening met de omstandigheden
ming met artikel 5.4.1.7, tweede lid voor elke
heffen.
waaronder de overtreding is gepleegd.
overtreding de hoogte van de boete vaststel-
5.9. Conclusie is dat artikel XXV, tweede lid,
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete
len op basis van het evenredigheidsbeginsel.
van de Wet aanscherping, voor zover dat arti-
bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt
De hoogte van de boete moet dan worden
kel er toe leidt dat een handelen of nalaten
het bestuursorgaan niettemin een lagere
afgestemd op de ernst van de overtreding en
wegens strijd met de inlichtingenverplich-
bestuurlijke boete op indien de overtreder
de mate waarin zij aan de overtreder kan
ting voor 1 januari 2013 met het strengere
aannemelijk maakt dat de vastgestelde
worden verweten. Zo nodig moet rekening
boeteregime, zoals dat geldt vanaf 1 januari
bestuurlijke boete wegens bijzondere
worden gehouden met de omstandigheden
2013, wordt bestraft, buiten toepassing moet
omstandigheden te hoog is.
waaronder de overtreding is gepleegd.’
worden gelaten. In het licht van deze conclu-
In de memorie van toelichting is over het
(Kamerstukken II 2006/07, 31124, 3, p. 37).
sie behoeft hetgeen het UWV overigens op
derde lid onder meer opgemerkt:
6.6. Uit de geschiedenis van de totstandko-
dit punt heeft aangevoerd geen bespreking
‘Het derde lid ziet op de situatie waarin de
ming van de Wet aanscherping blijkt niet dat
meer. Het oude wettelijk uitgangspunt: 10%
wet voor iedere overtreding exact voor-
de wetgever in sociale zekerheidszaken van
van het benadelingsbedrag en ook de oude
schrijft hoe hoog de bestuurlijke boete moet
het stelsel van een bij wettelijk voorschrift
bepalingen over maximum- en minimum-
zijn (…). In dat geval heeft de wetgever zelf de
vastgelegd maximumbedrag heeft willen
boetebedragen blijven dus van betekenis
afweging gemaakt, welke boete voor een
afstappen. De memorie van toelichting ver-
voor de toetsing van de hoogte van op te leg-
bepaalde overtreding als evenredig moet
meldt hierover:
gen boeten voor zover deze zien op handelen
worden beschouwd. Bestuur en rechter heb-
‘UWV, SVB en gemeenten hebben op dit
of nalaten in strijd met de inlichtingenver-
ben dan in beginsel geen vrijheid meer om
moment de wettelijke bevoegdheid om in
plichting voor 1 januari 2013. Het hoger
een andere boete op te leggen.’ (Kamerstuk-
individuele gevallen de mate van verwijt-
beroep van het UWV tegen de aangevallen
ken II, 2003/04, 29702, 3, p. 142).
baarheid (naast de ernst van de overtreding)
uitspraak slaagt dus niet.
6.4. Uit de teksten van artikel 27a van de WW
mee te wegen bij het vaststellen van de sanc-
Nader besluit
van voor en na 1 januari 2013 volgt niet dat
tie. Het wetsvoorstel verandert dat niet. Het
6.1. Bestreden besluit 2 wordt, gelet op de
er sprake is van een wettelijk vastgestelde
bepalen van verminderde verwijtbaarheid
artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet
boete. In beide teksten gaat het om een ten
gebeurt op grond van beleidsregels en veror-
bestuursrecht (Awb) mede in de beoordeling
hoogste op te leggen bedrag. Over de hoogte
deningen. […] Los van de verwijtbaarheid kan
betrokken. De beroepsgronden van betrokke-
van de bestuurlijke boete worden bij algeme-
de overtreder in omstandigheden verkeren
ne zien alleen op het buiten beschouwing
ne maatregel van bestuur nadere regels
die het opleggen van de zwaarste sanctie
laten van zijn verklaring over de problemen
gesteld. Zowel uit de oude als uit de nieuwe
onredelijk en onbillijk maken. (…)
met de website van het Uwv wegens het niet
tekst van dat artikel volgt dat een lager boe-
Prudentie en professionaliteit van het beoor-
in de voornemenbrief geven van de cautie en
tebedrag dan het wettelijk maximumbedrag
delend orgaan vormen hierbij het kader van
op de hoogte van de boete.
kan worden opgelegd. Artikel 27a, achtste lid,
de afwegingen. Het is vooral aan gemeenten
6.2. De stelling van betrokkene dat het UWV
van de WW geeft het UWV bovendien vanaf
en uitvoeringsorganen om hier goed mee om
zichzelf een bewijsvoordeel heeft verschaft
1 januari 2013 een discretionaire bevoegd-
te gaan. (…)
wegens het niet geven van de cautie in de
heid om de bestuurlijke boete te verlagen
Waar het gaat om de verwijtbaarheid zullen
voornemenbrief, wordt niet gevolgd. Die stel-
indien sprake is van verminderde verwijt-
criteria worden opgenomen die in ieder geval
ling ziet er aan voorbij dat het bewijsmateri-
baarheid. Deze discretionaire bevoegdheid is
leiden tot verminderde verwijtbaarheid. Hier-
aal dat het UWV heeft gebruikt, is gebaseerd
in het nu geldende Boetebesluit socialeze-
mee wordt ruimte gelaten voor de uitvoering
op informatie, die onafhankelijk van de wil
kerheidswetten niet beperkt. Daarin is alleen
om in concrete situaties rekening te houden
van betrokkene van zijn werkgevers is verkre-
een drietal situaties genoemd waarin in
met overige omstandigheden in het indivi-
gen. Wat betrokkene in reactie op de voorne-
ieder geval verminderde verwijtbaarheid
duele geval die behoren te leiden tot een
menbrief heeft verklaard, bevat geen infor-
wordt aangenomen.
lagere bestuurlijke boete als gevolg van ver-
matie die het UWV in een gunstiger
6.5. Dat vóór 1 januari 2013 geen sprake was
minderde verwijtbaarheid. Dit sluit aan bij
bewijspositie heeft gebracht dan waarin het
van een wettelijk vastgestelde boete blijkt
de gangbare praktijk bij de uitvoering.’
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3017
Rechtspraak
(Kamerstukken II 2011/12, 33207, 3, p. 12, 13
Het bestuursorgaan kan omwille van de
eerd als een verwijtbare overtreding van de
en 33).
rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vast-
inlichtingenplicht die resulteert in onver-
Voor zover in deze memorie van toelichting
stellen en toepassen inzake het al dan niet
schuldigde betaling van uitkering. De wetge-
wordt verwezen naar in beleidsregels van
opleggen van een boete en het bepalen van
ver heeft daarbij tot uitgangspunt genomen:
bestuursorganen vast te leggen regels over
de hoogte daarvan. Bij de toepassing van dat
‘Fraude mag niet lonen: helemaal terugbeta-
verminderde verwijtbaarheid en daaraan te
beleid dient het bestuursorgaan in elk voor-
len van onterechte uitkeringen’. Een verho-
verbinden gevolgen voor de hoogte van de
komend geval te beoordelen of die toepas-
ging van bestuurlijke boeten in de sociale
boete, zal deze wetgever daarmee geen wette-
sing strookt met de zojuist genoemde eisen
zekerheid is voorgesteld naar in beginsel 100
lijk vastgestelde boete kunnen hebben
en, zo dat niet het geval is, de boete in aan-
procent van het benadelingsbedrag. Redenge-
beoogd. In zoverre het op te stellen beleidsre-
vulling of in afwijking van dat beleid vast-
vend voor de wetgever is geweest dat het des-
gels betreft kan immers niet worden gezegd
stellen op een bedrag dat passend en gebo-
tijds bestaande sanctiestelsel ‘onvoldoende
dat de hoogte van de boete bij wettelijk voor-
den is. De rechter toetst zonder
ontmoedigende werking heeft op de catego-
schrift is vastgesteld.
terughoudendheid of het besluit van het
rie doelbewuste en calculerende fraudeurs’.
6.7. Uit 6.3 tot en met 6.6, in onderling ver-
bestuursorgaan met betrekking tot de boete
Volgens de wetgever moet echter ook worden
band en samenhang bezien, volgt dat er geen
voldoet aan deze eisen, en dus leidt tot een
voorkomen dat de aanscherping van bestuur-
toereikende basis is om te oordelen dat nu
evenredige sanctie. Dat is niet anders wan-
lijke boeten leidt tot een onbalans tussen
wel sprake is van een wettelijk vastgestelde
neer in hoger beroep het bestuursorgaan het
bestuursrechtelijke en strafrechtelijke afdoe-
boete. Dat betekent dat ook onder de werking
standpunt heeft ingenomen dat de door de
ning (Kamerstukken II 2011/12, 33207, p. 4, 5,
van de Wet aanscherping op te leggen boetes
rechtbank met toepassing van artikel 8:72a
6 en 13).
op het terrein van de sociale zekerheid volle-
van de Awb opgelegde boete geen evenredige
7.4. Het vanaf 1 januari 2013 in het sociale
dig moeten worden getoetst met inachtne-
boete is en de proportionaliteit van die boete
zekerheidsrecht gecreëerde boeteregime
ming van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb.
ter beoordeling aan de hogerberoepsrechter
vraagt om een indringender toets aan het
Dat in de nota van toelichting bij het Besluit
heeft voorgelegd. De hoogte van die boete
evenredigheidsbeginsel, omdat de voor de
aanscherping handhaving en sanctiebeleid
ligt dan ter volle toetsing voor. Deze heeft
hoogte van de boete aan het benadelingsbe-
SZW-regelgeving bij artikel 2 van het Boete-
dan zijn oordeel over de door de rechtbank
drag te relateren percentages sterk zijn ver-
besluit socialezekerheidswetten te lezen is
opgelegde boete te vormen met inachtne-
hoogd en per die datum het tot dan gelden-
dat de bestuurlijke boete in beginsel op de
ming van de voor hem aannemelijk gewor-
de maximumboetebedrag van € 2 269 is
hoogte van het benadelingsbedrag wordt
den omstandigheden over de ernst van de
vervallen. In dit verband is ook het volgende
vastgesteld, dat de ernst van de overtreding
overtreding, de mate waarin deze aan de
van belang.
hierbij aan dat bedrag is gerelateerd, en dat
overtreder kan worden verweten en de
7.5. Voor strafrechtelijke beboeting van frau-
artikel 5:46, tweede lid, van de Awb niet van
omstandigheden waarin de overtreder op dat
de met socialezekerheidsuitkeringen en
toepassing is, leidt niet tot een ander oor-
moment verkeert. Dat kan ertoe leiden dat
-toeslagen op grond van artikel 227a of arti-
deel. Die interpretatie van de lagere wetgever
met toepassing van de artikelen 8:69, tweede
kel 227b van het Wetboek van Strafrecht is
is niet te rijmen met de in 6.6 weergegeven
en derde lid, 8:72a en 8:113, eerste lid, van de
het kunnen aantonen van opzet essentieel.
toelichting. Die wetgever heeft klaarblijkelijk
Awb de boete anders wordt vastgesteld dan
Het opzettelijk niet naar waarheid gegevens
met artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit
de rechtbank heeft gedaan. Hierbij moet nog
verstrekken of het opzettelijk nalaten tijdig
socialezekerheidswetten willen bepalen dat
worden aangetekend dat het opleggen van
gegevens te verstrekken wordt als misdrijf
het aspect ernst van de overtreding van de
een hogere boete aan de belanghebbende
gekwalificeerd en met veel zwaardere straf-
inlichtingenverplichting voortaan een boete
dan bij primair boetebesluit of bij beslissing
fen bedreigd dan wanneer het gaat om over-
van 100% van het benadelingsbedrag en, bij
op bezwaar door het bestuursorgaan is vast-
tredingen die strafbaar zijn gesteld in artikel
recidive, 150% van dat bedrag rechtvaardigt.
gesteld, wegens het verbod van reformatio in
447c of artikel 447d van het Wetboek van
Door echter met artikel 27, achtste lid, van de
peius niet mogelijk is, tenzij, zoals in de WW,
Strafrecht (verstrekken van onware gegevens
WW in combinatie met artikel 2a van het
een bevoegdheid om van dat verbod ten
voor uitkering of nalaten tijdig gegevens te
Boetebesluit socialezekerheidswetten
nadele van de werknemer af te wijken is toe-
verstrekken). Daarvoor geldt het vereiste van
bestuursorganen wel beleidsvrijheid te laten
gekend.
opzet niet. Voor de genoemde opzetdelicten
om het aspect verwijtbaarheid nader in
7.2. Uit de in 7.1 genoemde uitspraak blijkt
is bestraffing mogelijk met een geldboete
beleidsregels te regelen, kan immers niet
dat het éénmalig niet opzettelijk doen van
van de vijfde categorie en voor de andere
worden gezegd dat de wet voor een overtre-
een onjuiste opgave, in combinatie met
delicten is dat een geldboete van de derde
ding van de inlichtingenverplichting ‘exact
onder andere het niet adequaat door het
categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid,
voorschrijft hoe hoog de bestuurlijke boete
UWV reageren op wel verstrekte gegevens,
van het Wetboek van Strafrecht.
moet zijn’.
factoren waren die van invloed zijn geweest
7.6. Bij bestuursrechtelijke beboeting van
Evenredigheid: algemeen
op de hoogte van de door de Raad in die zaak
fraude met toeslagen in het kader van inko-
7.1. Bij de beoordeling van de evenredigheid
vastgestelde boete. In latere uitspraken heeft
mensafhankelijke regelingen wordt onder-
van de boete wordt voorop gesteld dat vol-
de Raad tot uitdrukking gebracht dat aspec-
scheid gemaakt tussen verzuimen en vergrij-
gens vaste rechtspraak (zie onder meer CRvB
ten als duur van de overtreding, omvang en
pen. Volgens de artikelen 40 en 41 van de
27 mei 2010, ECLI:NL:CRVB: 2010:BM5914)
aard van niet gemelde werkzaamheden of
Algemene wet inkomensafhankelijke regelin-
het bestuursorgaan de hoogte van de boete
inkomsten, eerste overtreding of recidive,
gen wordt inlichtingenverzuim bestraft tot
moet afstemmen op de ernst van de overtre-
alsmede persoonlijke omstandigheden waar-
een in artikel 40, eerste lid, van die wet
ding en de mate waarin deze aan de overtre-
onder de draagkracht van de overtreder, daar-
genoemd maximumbedrag. Bij opzet of gro-
der kan worden verweten en daarbij zo nodig
op ook van invloed kunnen zijn.
ve schuld wordt het niet, onjuist of onvolle-
rekening moet houden met de omstandighe-
7.3. De wetgever heeft bij de Wet aanscher-
dig verstrekken van gegevens of inlichtingen
den waaronder de overtreding is gepleegd.
ping het begrip uitkeringsfraude gedefini-
bestraft met een boete van ten hoogste 100
3018
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
Rechtspraak
procent van het bedrag dat van de belang-
tus 2014. Als in plaats van strafvervolging
verplichting in die periode dan in beginsel
hebbende in verband met dat verzuim is of
een bestuurlijke boete wordt opgelegd, kan
zou moeten vastgesteld op een kwart van
zou zijn teruggevorderd, mits de Belasting-
het UWV geen hogere boete opleggen dan de
€ 6 741,11, dus € 1 685,27.
dienst/Toeslagen de aanwezigheid van opzet
maximale geldboete die de strafrechter op
8.4. De bedragen van € 313,75 en € 1.685,27
of grove schuld stelt en bewijst. Bij recidive is
grond van artikel 23, vierde lid, van het Wet-
samen genomen en afgerond op een veel-
dat 150 procent van het daar bedoelde
boek van Strafrecht zou hebben kunnen
voud van € 10 resulteren in een totaal
bedrag. In het fiscale boeterecht worden de
opleggen.
bedrag van € 2 000.
begrippen opzet en grove schuld niet anders
7.9. Voor de vraag of een boete in verband
De in dit geding aan de Raad gebleken ver-
uitgelegd dan in het strafrecht.
met de draagkracht van de overtreder moet
wijtbaarheid van betrokkene, de omstandig-
7.7. Gelet op wat in 7.3 tot en met 7.6 is over-
worden gematigd wordt hier volstaan met te
heden waaronder hij zijn overtredingen heeft
wogen ligt het in de rede om alleen ten aan-
verwijzen naar de rechtsoverwegingen 3.4.1
begaan en zijn persoonlijke omstandigheden
zien van overtreders, aan wie vanaf 1 januari
tot en met 3.4.3 van het arrest van de Hoge
geven geen aanleiding om van een lager
2013 opzettelijk handelen of opzettelijk nala-
Raad van 28 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:685
bedrag dan € 2 000 uit te gaan. Wat de
ten in strijd met de inlichtingenverplichting
en, voor zover van toepassing, naar de in 5.5
omstandigheden betreft waaronder die over-
kan worden verweten, 100% van het benade-
vermelde bestendige gedragslijn van het
tredingen zijn begaan is van belang dat
lingsbedrag in artikel 2 van Boetebesluit
UWV van 10 december 2013 over verlaging
betrokkene ter zitting nadrukkelijk heeft
socialezekerheidswetten als uitgangspunt te
van de boete wegens financiële omstandig-
gewezen op de informatie vermeld op de
nemen bij de afstemming op het aspect van
heden.
door hem geraadpleegde webpagina ‘Uw per-
de verwijtbaarheid. Alleen indien opzet kan
Wat is in dit geval een evenredige sanctie?
soonlijke omgeving bij UWV: BekijkSVSpecifi-
worden aangetoond is er sprake van een zo
8.1. Vooraf moet worden vastgesteld wat de
catie’ over zijn loongegevens en dienstver-
zware verwijtbaarheid, dat deze in het kader
voor de boeteoplegging in aanmerking te
banden. Die informatie kan tot geen verdere
van de evenredigheidstoets het opleggen van
nemen bedragen zijn die vóór en vanaf 1
actie van betrokkene aanleiding hebben gege-
het maximumbedrag in beginsel zou kunnen
januari 2013 onverschuldigd aan uitkering
ven in verband met de zinsnede ‘Kloppen de
rechtvaardigen. Is er geen sprake van opzet
zijn betaald. Over de periode van 1 augustus
gegevens? Dan hoeft u verder niets te doen’
maar wel van grove schuld bij overtreders,
2012 tot en met 31 december 2012 gaat het
toen betrokkene constateerde dat die gege-
dan is de verwijtbaarheid minder groot en is
om een bedrag van € 6 275. Gelet op het in
vens al op die webpagina van het UWV ston-
75% van dat bedrag een passend uitgangs-
4.3 weergegeven standpunt van het UWV is
den vermeld. Anderzijds gaat het om vier
punt. Is er geen sprake van opzet en ook niet
vanaf 1 januari 2013 voor de boeteoplegging
urenwijzigingen die onverwijld aan het UWV
van grove schuld, dan is 50% van het benade-
alleen nog van belang wat tot en met 26
hadden moeten worden gemeld. De informa-
lingsbedrag een passend uitgangspunt bij de
maart 2013 onverschuldigd aan uitkering is
tie die betrokkene bij het toekenningsbesluit
afstemming op het aspect verwijtbaarheid
betaald. Dat is € 6 741,11.
van 14 mei 2012 door het UWV is verstrekt
van overtreders. In geval van recidive is
8.2. Het UWV heeft verminderde verwijtbaar-
over de manier waarop hij via Mijn UWV wij-
nuancering op het aspect van de verwijtbaar-
heid aangenomen in verband met het uit
zigingen in zijn situatie of in zijn inkomen
heid evenzeer noodzakelijk. De dan verweten
eigen beweging alsnog verstrekken van juiste
meteen moest doorgeven, zijn niet voor mis-
gedragingen zullen dan weer opnieuw op de
informatie, voordat de overtreding van de
verstand vatbaar. Betrokkene heeft deson-
aanwezigheid van opzet of grove schuld bij
inlichtingenverplichting is geconstateerd. Op
danks pas op 22 november 2012 en in janua-
de overtreder moeten worden beoordeeld. Bij
grond van artikel 2, eerste lid, (oud) van het
ri 2013 vergeefs geprobeerd het
de afstemming op het aspect van verwijt-
Boetebesluit sociale zekerheidswetten en
wijzigingsformulier op Mijn UWV in te vul-
baarheid zal ten slotte moeten worden
artikel 6, eerste en tweede lid, aanhef en
len en het verder daarbij gelaten. Betrokkene
bezien of, en zo ja, op grond van een van de
onder b, van de Beleidsregel boete werkne-
heeft tot 27 maart 2013 geen nadere actie
criteria genoemd in artikel 2a van het Boete-
mer 2010, wordt de boete dan in beginsel
ondernomen zelfs toen hij na raadpleging
besluit socialezekerheidswetten of om een
vastgesteld op 10% van € 3 137,50 (de helft
van de betreffende webpagina te veel (vanaf
andere reden sprake is van verminderde ver-
van het basis boetebedrag van € 6 275). Dat
11 februari 2012: ten onrechte) WW-uitkering
wijtbaarheid. Dan is de mate van verwijtbaar-
is € 313,75 wegens overtreding van de inlich-
bleef ontvangen.
heid beperkt en 25% van het benadelingsbe-
tingenverplichting tot 1 januari 2013. De
8.5. Conclusie uit 8.1 tot en met 8.4 is dan
drag een passend uitgangspunt bij de
noodzaak van een indringender toets (zie
ook dat het hoger beroep van betrokkene
afstemming op het aspect verwijtbaarheid.
7.4) doet zich hier nog niet gelden.
slaagt voor zover de rechtbank het bedrag
7.8. Van de uitgangspunten, genoemd in 7.7
8.3. In verband met de overtreding van de
van de boete niet zelf heeft vastgesteld en
voor de afstemming op het aspect verwijt-
inlichtingenverplichting in de periode van 1
het UWV opdracht heeft gegeven om met
baarheid, moet worden afgeweken, indien de
januari 2013 tot en met 26 maart 2013 geldt
inachtneming van haar uitspraak het concre-
omstandigheden van het geval dit nodig
dat de artikelen 2, 2a, tweede lid, aanhef en
te bedrag van de boete aan betrokkene mee
maken. Zo zal het UWV bij voorbeeld op
onder c, van het Boetebesluit socialezeker-
te delen. Het beroep tegen bestreden besluit
grond van artikel 5:46, vierde lid, van de Awb
heidswetten en 6, onder 4, van de Beleidsre-
2 slaagt eveneens. Dat beroep zal gegrond
geen boete kunnen opleggen bij een benade-
gel boete werknemer 2013 van toepassing
worden verklaard en bestreden besluit 2 zal
lingsbedrag lager dan € 40 en bij een benade-
zijn. Voor deze periode geldt bovendien dat
wegens strijd met artikel 5:46, tweede lid, van
lingsbedrag tussen € 40 en € 150 geen hoge-
geen opzet of grove schuld is aangetoond.
de Awb worden vernietigd. Met toepassing
re boete kunnen opleggen dan
Uit wat is overwogen in 7.7 en 8.1, in onder-
van artikel 8:72a van de Awb zal een boete
voorgeschreven in onderdeel 2 van de in 5.5
linge samenhang bezien, volgt dan dat de
worden opgelegd van € 2 000 aangezien deze
vermelde bestendige gedragslijn van 4 augus-
boete voor overtreding van de inlichtingen-
hier passend en geboden is.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3019
2177
Boeken
Het Openbaar Ministerie
verandert
Dit boek bevat de
preadviezen van
2014 voor de
Nederlands-Vlaamse Vereniging voor
Strafrecht. In de
tweede helft van
de jaren negentig
van de twintigste eeuw werd duidelijk dat de Belgische strafrechtsbedeling te kampen had met een legitimiteitscrisis. Gezien de centrale positie
die het in de strafrechtsbedeling
inneemt, wekt het geen verwondering dat het openbaar ministerie in
bijzondere mate werd getroffen door
deze crisis. Die vaststelling vormt de
basis voor twee decennia (geplande)
hervormingen die niet alleen betrekking hebben op de interne organisatie en het functioneren van de onderscheiden geledingen van het
openbaar ministerie, maar ook op de
beleidsmatige en beheersmatige verhouding tussen dit orgaan en de
minister van Justitie. Tevens werd de
mogelijkheid voor het openbaar
ministerie om strafzaken via een
minnelijke schikking af te handelen
drastisch uitgebreid. In het eerste
preadvies (Van Daele) worden deze
hervormingen grondig geanalyseerd.
Hierbij wordt ook uitdrukkelijk aandacht besteed aan aspecten die tot
nog toe in het hervormingsproces
niet of nauwelijks aan de orde waren,
zoals de afhandeling van strafzaken
op het niveau van de politie, de verhouding tussen het openbaar ministerie en de onderzoeksrechter en de
vraag in welke mate de vervolgingsbeslissing vatbaar dient te zijn voor
een rechterlijke toetsing.
Voor het (Nederlandse) OM zijn veranderingsprocessen geen vreemd
verschijnsel. De ontwikkelingen die
samenhangen met de herziening van
de gerechtelijke kaart zijn nog niet
volledig verwerkt, of nieuwe reorganisaties dienen zich aan. De overkoepelende kaders hiervoor zijn thans
het ‘programma versterking prestaties strafrechtsketen’ en ‘OM2020’.
Met het eerstgenoemde programma
moet het functioneren van de gehele
strafrechtspleging worden versneld
en versterkt. De ZSM-werkwijze en de
buitengerechtelijke afdoening van
strafzaken door middel van een strafbeschikking zijn voor het OM de
3020
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
belangrijkste instrumenten waarmee
de beoogde versnelling moet worden
bereikt. In het beleidsplan ‘OM2020’
zijn de contouren geschetst voor de
toekomstige organisatie van het OM.
In het verband van ‘werkomgevingen’
zullen de verschillende categorieën
strafbare feiten binnen het OM worden afgedaan. In het tweede preadvies (De Meijer en Simmelink) staan
de actuele ontwikkelingen ten aanzien van de organisatie en de taken
van het OM centraal.
M.E. de Meijer, J.B.H.M. Simmelink,
D. Van Daele
Wolf Legal Publishers 2014, 290 p., € 39,95
ISBN 978 94 6240 161 7
De faillissementscurator als
pseudo-ondernemer
De voortzetting van de onderneming
vanuit faillissementsrechtelijk en
ondernemingsrechtelijk perspectief
bezien
De curator is bevoegd om een failliete onderneming gedurende een zekere tijd voort te zetten. Het onderzoek
naar een mogelijke voortzetting is
één van de eerste taken die de faillissementscurator onderneemt, aangezien de voortzetting bij uitstek het
middel is om een groter boedelactief
te verkrijgen of om de onderneming,
ten behoeve van een doorstart, going
concern te verkopen. De curator lijkt
zich gedurende de voorzetting te
gedragen als een ondernemer. Dat
kan vergaande juridische consequenties hebben.
In dit boek wordt ingegaan op de
faillissementsrechtelijke en ondernemingsrechtelijke aspecten van de
voortzetting. De auteur behandelt
onder meer het algemene kader van
de voortzetting, de instrumenten die
de curator ten dienste staan om de
onderneming voort te zetten (zoals
de afkoelingsperiode, het boedelkrediet en het leerstuk van de wederkerige overeenkomsten) en het onderhanden werk, alsmede cessie- of
verpandingsverboden die daarop
betrekking kunnen hebben.
De auteur gaat verder in op de positie die de curator binnen de vennootschap inneemt en de gevolgen die
het faillissement heeft op de corporate governance binnen de vennootschap.
Mr. Bob Rikkert
Vijfentwintig jaar IVRK en
de Nederlandse Rechter
Beschouwingen over de toepassing
van het Internationale Verdrag voor
de Rechten van het Kind in de
Nederlandse Rechtspraak
Vijfentwintig jaar geleden werd het Internationaal Verdrag voor de
Rechten van het Kind
(IVRK) unaniem door de
Algemene Vergadering
van de Verenigde Naties
aangenomen. Het IVRK
is inmiddels door bijna alle staten van
de wereld aanvaard en is niet meer
weg te denken uit de nationale rechtspraktijk. Het wordt bij het maken en
handhaven van regels door de wetgever en de uitvoerende macht toegepast en er wordt voor de rechter
steeds vaker een beroep op gedaan.
De in dit boek opgenomen artikelen
gaan over de manier waarop de
Nederlandse rechter het IVRK toepast.
Aan bod komen onder meer de criteria voor doorwerking van het IVRK, de
inconsistentie die de Nederlandse
rechtspraak soms vertoont bij het toepassen van het IVRK en de invloed
van het Europees Hof voor de Rechten
van de Mens en het Europees Comité
voor Sociale Rechten op de nationale
rechtspraak over kinderrechten. Dit
boek is geschreven voor praktijkjuristen en gevorderde studenten. Het
beoogt een heldere momentopname
van de praktische toepassing van het
IVRK in Nederland te verschaffen.
Gerrit Jan Pulles
Wolf Legal Publishers 2014, 97 p., € 12,95
ISBN 978 94 6240 153 2
Krediet financiering van
bedrijfsovernames
In dit boek worden de juridische
beginselen en regels met betrekking
tot krediet financiering van bedrijfsovernames beschreven en uitgelegd.
Er wordt ingegaan op de belangrijkste
stadia van een financieringstransactie
en het opstellen van een kredietovereenkomst. Onder meer wordt behandeld het vestigen van zekerheidsrechten, het vennootschappelijk belang
van de kredietnemer en doel-overschrijding, vertegenwoordiging en volmacht, de actio pauliana alsook aspecten van internationaal privaatrecht.
Mr. dr. Rik Mellenbergh
Celsus juridische uitgeverij 2014, x + 136 p., € 29,50
Ars Aequi Libri 2014, 314 p., € 39,50
ISBN 978 90 8863 149 8
ISBN 978 90 6916 784 8
Tijdschriften
2178
Burgerlijk (proces)recht
Juridisch up to Date
Nr. 21, 20 november 2014
Mr. F.F.A. Smetsers
Waar liggen de grenzen van de
boekhoudplicht van artikel 2:10 lid
1 BW?
– In art. 2:10 BW is de zogenaamde
boekhoudplicht opgenomen. Op
grond van dit artikel is het bestuur
van een vennootschap verplicht om
een deugdelijke administratie te voeren. De grenzen van deze plicht zijn
echter niet duidelijk. Schr. bespreekt
de eisen van de boekhoudplicht, de
gevolgen van schending van deze
plicht en gaat aan de hand van onder
meer een recent arrest van de Hoge
Raad (10 oktober 2014) nader in op
de grenzen ervan. In zijn uitspraak
van 10 oktober 2014 oordeelde de
Hoge Raad dat de grenzen en eisen
van de boekhoudplicht mede worden
bepaald op basis van de specifieke
omstandigheden (aard en omvang
van de onderneming) en de werkzaamheden van de onderneming.
Volgens schr. is met deze uitspraak
duidelijk geworden dat bij het bepalen van de norm waaraan een boekhouding in een specifiek geval moet
voldoen, gekeken moet worden naar
het doel van het voeren van die
boekhouding en de omvang van de
onderneming. Dit betekent dat de
reikwijdte van de boekhoudplicht
per geval moet worden bepaald.
Recht der Werkelijkheid
35e jrg. nr. 2, augustus 2014
M. Kunst
Simulatie onder slachtoffers van
schokkende gebeurtenissen.
Een pleidooi voor onafhankelijk
onderzoek naar de echtheid
van psychische klachten in
schadevergoedingsprocedures
– In deze bijdrage
staat schr. stil bij de
mogelijkheid dat
slachtoffers hun
psychische klachten
stimuleren om aanspraak te kunnen
maken op enige
vorm van schadevergoeding. Hierbij
kunnen vier vormen worden onderscheiden: 1. Het compleet verzinnen
van klachten, 2. Het gedeeltelijk verzinnen of overdrijven van klachten,
3. Het ten onrechte toeschrijven van
reeds bestaande klachten aan een
schokkende gebeurtenis, en 4. Het
rapporteren van klachten die reeds
over zijn. De kosten die met dergelijke frauduleuze gedragingen gepaard
kunnen gaan, zijn enorm.
Tijdschrift voor de
Ondernemingsrecht Praktijk
Nr. 7, november 2014
S. Brijs, R. Lindemans, M.W.F. Bosters
Class actions: bespreking van de
nieuwe Belgische wet en de
implicaties hiervan voor
Nederlandse partijen
– (België) Recent is de Wet van 28
maart 2014 met betrekking tot de
rechtsvordering tot collectief herstel
ingevoerd. Hiermee is de wettelijke
regeling van class actions een feit in
de Belgische rechtsorde. De regeling
volgt op de regeling op Europees
niveau. Op 1 september 2014 is de
regeling in werking getreden. In
Nederland kan een collectieve actie
worden ingesteld ex art. 3:305a BW
en ook door een rechtsvordering ten
behoeve van een groep via de Wet
Collectieve Afwikkeling Massaschade
ex art. 7:907 BW en 1013 Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering
(WCAM) kan een vaststellingsovereenkomst strekkende tot vergoeding
van schade in een massaschadegeval
verbindend worden verklaard. In België werd geopteerd om één geïntegreerde regelgeving uit te werken die
toelaat dat de partijen hun geschil
collectief schikken en vervolgens ook
de schade collectief afwikkelen. De
rechtbank biedt daarbij toezicht. In
deze bijdrage wordt ingegaan op de
opzet van de Belgische wet, het toepassingsgebied en de procedure. Ook
wordt beschreven hoe Nederlandse
partijen in Belgische class actions
kunnen deelnemen. De Belgische wet
kent ook de mogelijkheid om een
akkoord te sluiten met een groepsvertegenwoordiger ter regeling van
het geschil.
M.A.J. Hartman
Een onoverdraagbaarheidsbeding
bindt in beginsel alleen contractspartijen. Maar maakt het een
vordering tevens onverpandbaar?
– Op 21 maart 2014 heeft de Hoge
Raad het arrest Coface/Intergamma
gewezen waarin is bepaald dat een
onoverdraagbaarheidsbeding in
beginsel alleen werkt tussen partijen
en niet aan derden kan worden
tegengeworpen, behoudens objectieve aanwijzigingen dat derdenwerking
is overeengekomen. De uitspraak
gaat verder op het arrest Oryx/Van
Eesteren. Het onoverdraagbaarheidsbeding kan door partijen op twee
verschillende manieren worden overeengekomen: met verbintenisrechtelijke werking of met goederenrechtelijke werking. In het geval het
onoverdraagbaarheidsbeding verbintenisrechtelijke werking heeft, bindt
het slechts contractspartijen en leidt
schending van het beding slechts tot
wanprestatie ex art. 6:74 BW jegens
de contractuele partij. In het geval
aan het beding goederenrechtelijke
werking kan worden toegekend, kan
het beding ook aan derden worden
tegengeworpen. De Hoge Raad heeft
geoordeeld dat de bedoelingen van
partijen bepalend zijn voor de vraag
of een onoverdraagbaarheidsbeding
goederenrechtelijke werking heeft. In
beginsel heeft het beding slechts verbintenisrechtelijke werking, tenzij
het voor derden kenbaar was dat partijen de bedoeling hadden goederenrechtelijke werking overeen te
komen. Ten behoeve van de financieringspraktijk is het van belang dat in
de algemene voorwaarden expliciet
wordt opgenomen dat een goederenrechtelijk onoverdraagbaarheidsbeding niet in de weg staat aan de overdracht of verpanding van de
vordering ten behoeve van de financiering van de onderneming.
WPNR
145e jrg. nr. 7039, 15 november 2014
Mr. B.M. Katan
Toerekening van kennis aan
rechtspersonen: een vuistregel
voor ‘standaardgevallen
– Wanneer geldt de kennis van een
functionaris als kennis van de rechtspersoon waar die functionaris voor
werkt? Vaak volstaat het om de functie en betrokkenheid van de functionaris met de relevante kennis te
beoordelen. Een weging van alle
omstandigheden van het geval blijft
in standaardgevallen achterwege.
Mr. dr. M.M.G.B. van Drunen,
mr. dr. E.E. Dijkhorst
Levering en hypotheek:
risico faillissement koper bij
niet-inschrijven hypotheekakte op
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3021
Tijdschriften
dezelfde dag als leveringsakte
– Wie is gerechtigd tot de gelden op
de kwaliteitsrekening als de hypotheekakte op een latere dag wordt
ingeschreven dan de leveringsakte
en de koper/hypotheekgever op die
latere dag failleert? Schrs. zijn van
mening dat na de totstandkoming
van de overdracht de verkoper
gerechtigd is tot de koopprijs.
Mr. dr. J.G. Gräler
Mede-eigendom, mandeligheid en
erfdienstbaarheden: enkele notities
over het Zwitserse zakenrecht
– Het Zwitserse Zivilgesetzbuch is
(onder andere) voor wat betreft het
zakenrecht per 1 januari 2012 fors
gewijzigd. Schr. onderwerpt een aantal van die wijzigingen met betrekking tot erfdienstbaarheden en medeeigendom aan een beschouwing.
WPNR
145e jrg. nr. 7040, 22 november 2014
Prof. mr. A.I.M. van Mierlo
Storm in de polder van
herverpanding?
– Door de meeste schrijvers wordt
aangenomen dat een pandrecht op
een vordering zich ook uitstrekt tot
de accessoria van die vordering. Het
Hof Den Bosch komt in een op 2 september 2014 in kort geding gewezen
arrest tot een andersluidende
mening.
Prof. dr. S. Perrick
Verdeling van een
gemeenschappelijk goed gedurende
de vereffening van de gemeenschap
– Schr. besteedt in deze bijdrage aandacht aan de vraag of, en zo ja wanneer, de deelgenoten in een gemeenschap gedurende het tijdvak dat de
gemeenschap (formeel) wordt vereffend overeenkomstig afd. 4.6.3
bevoegd zijn over te gaan tot een
partiële verdeling van één of meer
gemeenschappelijke goederen. Verdeling van een goed gedurende de vereffening van de gemeenschap is
mogelijk met medewerking van de
vereffenaars of machtiging van de
kantonrechter. Erfgenamen/vereffenaars zijn niet tot medewerking
bevoegd.
Mr. A. van Meurs
Een drag along: statutair,
contractueel of een combinatie via
de ‘drietrapsregeling’ op grond van
art. 2:192 BW? (II, slot)
– In dit tweede deel staat een alternatief voor een statutaire drag along
3022
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
centraal, aangeduid als ‘drietrapsregeling’. In deze bijdrage wordt een
tussenvorm bezien: een combinatie
van een statutaire en een contractuele regeling, waarbij met behulp van
art. 2:192 BW een brug wordt geslagen tussen het vennootschapsrechtelijke en het contractuele circuit.
Prof. mr. I.J.F.A. van Vijfeijken,
mr. H.F. van der Weerd-van Joolingen
De turboverdeling in de
inkomstenbelasting, een vervolg
– In aflevering 7015 van het WPNR
bespraken schrs. de inkomstenbelastinggevolgen van de turboverdeling.
Dit artikel heeft aanleiding gegeven
tot Kamervragen. In deze bijdrage
gaan schrs. in op de reactie van de
staatssecretaris.
2179
Fiscaal recht
Weekblad Fiscaal Recht
143e jrg. nr. 7073, 20 november 2014
Prof. dr. S.A. Stevens, M.M.F.J. van
Bakel MSc, WFR 2014/1460
Modern (fiscaal) toezicht op algemeen nut beogende instellingen
– De roep om de transparantie en de verantwoording door algemeen nut beogende
instellingen aan te
scherpen, is steeds
sterker hoorbaar. Het
kabinet en de filantropische sector hebben als gezamenlijke doelstelling geformuleerd de
transparantie van Algemeen Nut
Beogende Instellingen (ANBI’s) te vergroten en het publieksvertrouwen te
versterken. Deze doelstelling heeft
onder meer geleid tot de invoering
van een tweetal informatieverplichtingen waaraan ANBI’s en ex-ANBI’s
per 1 januari 2014 moeten voldoen.
Daarnaast is aangekondigd dat een
validatiestelsel filantropie wordt
ingevoerd dat bestaat uit een
gedragscode, een keurmerkstelsel en
een centraal informatiepunt. Een van
de discussiepunten is welke rol de
Belastingdienst speelt en in de toekomst gaat spelen in het toezicht op
anbi’s. In dit artikel becommentariëren schrs. de recent ingevoerde transparantiemaatregelen voor ANBI’s en
schetsen zij de contouren van een
wenselijke invulling van een modern
fiscaal toezicht op ANBI’s. Hierbij
wordt het advies van de Commissie
De Jong over het validatiestelsel
filantropie als vertrekpunt genomen.
Mr. dr. M.M.W.D. Merkx,
mr. J. Verbaan, WFR 2014/1474
Herzien?!
– In dit artikel staan schrs. stil bij de
Nederlandse herzieningsregels voor
diensten, niet-investeringsgoederen
en investeringsgoederen. Zij concluderen dat de regeling op diverse punten aanpassing behoeft, omdat deze
niet in overeenstemming is met de
BTW-richtlijn. Zo menen zij dat de
herziening in het eerste jaar, die in
Nederland op twee verschillende tijdstippen plaatsvindt (tijdstip ingebruikname en einde boekjaar ingebruikname), niet in alle gevallen een
resultaat geeft dat in overeenstemming is met de BTW-richtlijn. Ten
aanzien van de herzieningsregeling
voor investeringsgoederen concluderen zij dat op grond van de BTWrichtlijn in het eerste jaar een partiële en tijdsevenredige herziening
verplicht is, daar waar de Nederlandse BTW-regelgeving uitgaat van een
herziening voor het geheel en geen
rekening houdt met het feit dat een
investeringsgoed slechts gedurende
een deel van het boekjaar is gebruikt.
Tot slot plaatsen schrs. serieuze
vraagtekens bij het leegstand-arrest
van de Hoge Raad van 13 juni 2014.
N. van ‘t Hof, WFR 2014/1483
De capital gains tax, inflatie en het
effect op de aandelenmarkt
– Dit artikel betoogt en laat zien dat
de capital gains tax een negatief
effect heeft op het aantal transacties
op de aandelenmarkt in twintig
OESO-landen en dat dit effect wordt
versterkt door inflatie. Dit effect is
met name waarneembaar als er
wordt gekeken naar de relatief kleinere bedrijven, die vaker in eigendom zijn van binnenlandse investeerders. Deze relatie is volgens schr.
nog niet eerder aangetoond.
2180
Gezondheidsrecht
Recht der Werkelijkheid
35e jrg. nr. 2, augustus 2014
H. Wyers, D. van Tol
Tijdschriften
Scripts, de voertuigen van kennis
– Wat weten artsen van de regelgeving betreffende euthanasie, continue sedatie en schriftelijke wilsverklaringen? Kennen zij de vereisten
waar ze aan moeten voldoen? Hoe
interpreteren zij de regelingen? Dit
waren vragen die staatssecretaris
Bussenmaker in 2010 liet onderzoeken door een groep waarvan schrs.
deel uitmaakten. De antwoorden op
deze vragen geven een indicatie van
de effectiviteit van de diverse regelingen. Kennis van de regelgeving is
immers een van de noodzakelijke
voorwaarden voor de effectiviteit
ervan.
Grensoverschrijdende omzetting na
de arresten Cartesio en Vale
– Anders dan voor grensoverschrijdende fusie, bestaat er in de Europese Unie geen geharmoniseerde regeling voor grensoverschrijdende
omzetting. De arresten Cartesio en
Vale maken duidelijk dat deze rechtshandeling wel tot de mogelijkheden
behoort. In deze bijdrage wordt
onderzocht welke omzettingsmogelijkheden bestaan en welke procedurele regels daarbij moeten worden
gevolgd. Daarbij komt tevens het in
Nederland in januari 2014 gepubliceerde voorontwerp inzake grensoverschrijdende omzetting aan de
orde.
2181
Tijdschrift voor de
Ondernemingsrecht Praktijk
Handels- & economisch recht
SEW Tijdschrift voor
Europees en economisch
recht
62e jrg. nr. 11, november 2014
Dr. U. Jaremba LLM MA,
mr. M. Shahid LLM
De samenloop van het
kapitaalverkeer en de vrijheid
van vestiging: een duidelijke
afbakening tussen de vrijheden
op het gebied van de fiscale
behandeling van dividenden?
– De inhoud van het vrije verkeer
van kapitaal (art. 63 VWEU) en het
vestigingsrecht (art. 49 VWEU) kunnen elkaar aanzienlijk overlappen.
De kwestie van samenloop van beide
vrijheden is tegenwoordig een van de
meest relevante aspecten betreffende
de regels van de interne markt. Het
antwoord op de vraag of er een duidelijke afbakening tussen deze vrijheden bestaat is cruciaal in de context van derdelandensituaties, dat
wil zeggen situaties waarin vennootschappen uit derde landen betrokken
zijn. In deze bijdrage wordt de kwestie van de ontwikkeling van de rechtspraak van het Hof van Justitie
omtrent de samenloop van bovengenoemde vrijheden besproken. Schrs.
behandelen deze kwestie aan de
hand van een analyse van de jurisprudentie van het Hof die betrekking
heeft op voornamelijk, maar niet uitsluitend, de kwestie van de fiscale
behandeling van dividenden.
Mr. M.A. Verbrugh
Nr. 7, november 2014
T.S. Janssen, W.A. Vader
Zorgplichten in de
ondernemingsrechtpraktijk
– In de ondernemingsrechtpraktijk
is er ook sprake van (bijzondere)
zorgplichten. Bijvoorbeeld de enquêtebeschikking inzake Cancun Holding van de Hoge Raad van 4 april
2014 is een goed voorbeeld van een
(bijzondere) zorgplicht. De Hoge
Raad overwoog inzake Cancun Holding dat de algemene verplichting
van bestuurders van een joint venture-vennootschap om jegens de aandeelhouders de nodige zorgvuldigheid te betrachten een bijzondere
zorgplicht met zich kan brengen met
betrekking tot de positie van een
aandeelhouder wiens belang is verwaterd of (verder) dreigt te verwateren. In deze bijdrage wordt het
begrip zorgplicht nader geduid. De
uit maatschappelijke betamelijkheid
en redelijkheid en billijkheid voortvloeiende zorgplichten onderscheiden zich naar de omstandigheden
waarin een zorgplicht wordt aangenomen. Zowel de maatschappelijke
betamelijkheid als de redelijkheid en
billijkheid zijn bron van het ongeschreven recht en zijn beide maatgevend bij de vaststelling wat onder de
gegeven omstandigheden van het
geval rechtens is. Of een zorgplicht
nu uit redelijkheid en billijkheid of
uit maatschappelijke betamelijkheid
voortvloeit verschilt niet wezenlijk.
De bijzondere omstandigheden van
het geval nopen tot een zorgplicht
die ertoe strekt dat iemand zich de
gerechtvaardigde belangen van een
ander moet aantrekken. Het gebruik
van het begrip bijzondere zorgplicht
blijkt volgens schrs. zonder toegevoegde waarde nu het de bijzondere
omstandigheden zijn die tot een
zorgplicht nopen.
WPNR
145e jrg. nr. 7039, 15 november 2014
Mr. A. van Meurs
Een drag along: statutair,
contractueel of een combinatie via
de ‘drietrapsregeling’ op grond van
art. 2:192 BW? (I)
– Een meerderheidsaandeelhouder
die zijn aandelen wenst over te dragen kan doorgaans de hoogste prijs
krijgen, indien een 100% aandelenbelang kan worden aangeboden. Hierdoor is het voor hem van belang om
de minderheidsaandeelhouder te
kunnen verplichten de aandelen mee
te leveren op het moment dat hij zijn
belang wenst over te dragen. Om dit
te bewerkstelligen kan een drag
along-regeling worden overeengekomen. In dit eerste deel worden de
(on)mogelijkheden van een statutaire drag along nader bekeken, waarbij
de in de parlementaire geschiedenis
bij de Wet Flex-bv gestelde objectiviteitseis centraal staat.
2182
Jeugd-, relatie- & erfrecht
FJR
36e jrg. nr. 11, november 2014
Mr. R. Heerkens, FJR 2014/68
De juridische implicaties van
ectogenese voor het toekomstige
kind en zijn ouders
– Op het terrein van
de kunstmatige
voortplanting wordt
grote vooruitgang
geboekt. Een van de
nieuwste ontwikkelingen betreft ectogenese. Deze nieuwe
voortplantingstechniek moet in de
toekomst beschikbaar worden voor
humane toepassing. In deze bijdrage
worden de juridische consequenties
van toepassing van ectogenese voor
zowel het toekomstige kind als voor
de genetische ouders en wensouders
nader beschouwd. Tot slot worden
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3023
Tijdschriften
aanbevelingen geformuleerd.
Mr. K. Haar, FJR 2014/69
Verhuizingsproblematiek na
echtscheiding: Klassieke
uitgangspunten houdbaar?
– Schr. heeft onderzoek verricht naar
verhuizingszaken na (echt)scheiding.
In dit artikel presenteert zij de meest
opvallende resultaten van haar analyse van de relevante jurisprudentie
sinds de invoering van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en
zorgvuldige scheiding. Twee zeer
casuïstische ‘typische verhuizingszaken’ worden geschetst en de klassieke
uitgangspunten van de belangenafweging worden kritisch tegen het
licht gehouden.
Mr. K. Blankman, FJR 2014/71
Kroniek Bescherming van
meerderjarigen
– In deze kroniek aandacht voor
jurisprudentie die betrekking heeft
op de bescherming van wilsonbekwame meerderjarigen. De uitspraken
zijn van eind 2012 of van recenter
datum en gaan in de meeste gevallen
over onderdelen van de curatele, het
beschermingsbewind of het mentorschap. De wijziging van de titels 16,
19 en 20 boek 1 BW per 1 januari
2014 heeft direct al geleid tot enkele
interessante uitspraken.
2183
Internationaal privaatrecht
Rechtskundig Weekblad
78e jrg. nr. 11, 15 november 2014
J. Verhellen
Het nieuwe Belgische Consulair
Wetboek doorgelicht
– (België) Op 15 juni 2014 is het Consulair Wetboek in werking getreden.
Deze inwerkingtreding betekent meteen het einde van een hele reeks
oude consulaire wetten. Onderstaande bijdrage maakt een eerste globale
doorlichting van dit nieuwe wetboek.
Na een kort overzicht van enkele consulaire termen gaat de bijdrage in op
de verschillende bevoegdheden van
de consulaire posten inzake burgerlijke stand, notariaat, nationaliteit en
legalisatie. Daarna volgt een bespreking van de verschillende registers
(register burgerlijke stand, notarieel
repertorium en consulair bevolkingsregister) en van de consulaire attes-
3024
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
ten, waaronder het attest van geen
huwelijksbeletsel.
2184
Rechtspleging & procesrecht
Recht der Werkelijkheid
35e jrg. nr. 2, augustus 2014
S. Taal
Understanding knowledge sharing
between judges. A quantitative
analysis
– Over the last two decades, knowledge management has become a
much-discussed and widely used
management term. In the judicial
field, knowledge management has
received fairly moderate attention. In
the scholarly literature, the focus lies
primarily on the development and
implementation of (legal) knowledge
management systems. In the literature, less attention has been given to
the related process of knowledge sharing between judges. This is unfortunate, because knowledge sharing
between judges is the first and most
basic step of making individually
held knowledge accessible and usable
for others. In order to explore which
factors influence the knowledge sharing behavior of judges, a research
model has been developed. This
model will be quantitatively tested
on the basis of survey responses
from judges. One of the main goals
of this research is to gain a better
understanding on how to create an
environment in which judges both
want to actively donate and collect
knowledge.
2185
Sociaal Recht
ArbeidsRecht
21e jrg. nr. 11, november 2014
Themanummer: WWZ
– De Wet werk en
zekerheid (WWZ) is
verschenen in het
Staatsblad. Daarmee
staat in grote lijnen
vast welke veranderingen WWZ voor de
praktijk gaat beteke-
nen. Weliswaar is de reparatiewet
nog in behandeling en moeten een
aantal uitvoeringsbesluiten nog worden genomen, maar de arbeidsrechtjurist kan zich voorbereiden op de
wijzigingen die per 1 januari 2015 en
per 1 juli 2015 in werking treden. Dit
themanummer hoopt daarbij een
helpende hand te bieden.
Mr. E.M. Hoogeveen,
ArbeidsRecht 2014/48
De opzegging met instemming, de
beëindigingsovereenkomst en de
bedenktermijn: nieuwe wegen vol
valkuilen
– De Wet werk en zekerheid (WWZ)
introduceert naast de bekende ontslagroutes een nieuwe route voor
beëindiging van de arbeidsovereenkomst: de opzegging met instemming van de werknemer. De werknemer krijgt daarbij het recht om de
gegeven instemming binnen veertien dagen te herroepen. Een gelijke
bedenktermijn van veertien dagen
gaat gelden voor de werknemer die
een beëindigingsovereenkomst heeft
gesloten. In deze bijdrage worden de
verschillen tussen de opzegging met
instemming en de beëindigingsovereenkomst besproken en worden de
diverse problemen waar de praktijk
tegenaan kan lopen onder de loep
genomen.
Mr. D.J.B. de Wolff,
ArbeidsRecht 2014/49
De (opvolgende) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
– Deze bijdrage belicht de wijzigingen van de bepalingen over de
(opvolgende) arbeidsovereenkomst
voor bepaalde tijd per 1 juli 2015 als
gevolg van de Wet werk en zekerheid
(WWZ).
Mr. E.C. van Fenema, mr. T. Ridder,
ArbeidsRecht 2014/50
Opzegging op de a- en b- grond
volgens de WWZ
– De Wet werk en zekerheid (WWZ)
voorziet in een ontslagroute die
afhankelijk is van de ontslaggrond.
Voortaan moet een werkgever zich
voor ontslag vanwege bedrijfseconomische redenen of langdurige ziekte
(in de meeste gevallen) verplicht tot
het UWV wenden. In deze bijdrage
wordt nader ingegaan op de nieuwe
criteria voor ontslag op deze gronden
en de procedure bij het UWV. Ook
wordt kort stilgestaan bij de (voordelen van de) alternatieve route via de
ontslagcommissie.
Tijdschriften
Mr. A.J. Swelheim,
ArbeidsRecht 2014/51
Draait de redelijke grond de
ontbindingsprocedure op slot?
– Over de in art. 7:669 BW opgenomen redelijke grond is al veel
geschreven. Gezaghebbende schrs. als
Duk en Sagel zijn van oordeel dat de
ambtelijke opsomming van art. 7:669
lid 3 BW ontbinding een stuk moeilijker maakt. In deze bijdrage wordt
onder meer dat oordeel besproken.
Mr. N. Jansen, ArbeidsRecht 2014/52
Houdt de WWZ voldoende rekening
met de contractuele grondslag van
het cao-recht?
– Het cao-recht is complex; het is
gevestigd op een contractuele bodem
maar heeft institutionele trekken.
Vakbonden zijn ledenorganisaties en
kunnen alleen leden aan de cao binden, maar niettemin worden zij in de
onderhandelingen over cao’s soms
geacht op te komen voor de belangen
van alle werkenden. In de Wet werk
en zekerheid (WWZ) lijkt de regering
zich onvoldoende rekenschap te hebben gegeven van de contractuele
grondslag van de cao. De WWZ maakt
het mogelijk dat bij cao alternatieve
selectiecriteria bij bedrijfseconomisch ontslag worden vastgesteld.
Het is echter maar de vraag of het
cao-recht voldoende waarborgt dat
alle werknemers in een onderneming
zonder meer onder de werking van
zo’n cao kunnen worden gebracht.
Naar de mening van schr. is dat niet
het geval. Dat zou betekenen dat de
poging van de regering om bij
bedrijfseconomisch ontslag meer
maatwerk te kunnen leveren voor de
praktijk weinig oplevert.
Mr. E.S. de Bock,
ArbeidsRecht 2014/53
De statutair bestuurder onder Werk
en zekerheid
– George Orwell leerde al “all animals are equal, but some animals are
more equal than others”. Van oudsher bekleedt de bestuurder van een
vennootschap in arbeidsrechtelijke
zin een uitzonderingspositie, zij het
veelal in de voor de bestuurder
ongunstige zin. Onder de Wet werk
en zekerheid (WWZ) wordt het aantal
uitzonderingen op de wettelijke regel
voor bestuurders uitgebreid, en ook
wordt de categorie bestuurders waarvoor de uitzonderingen gelden vergroot. Dit artikel beschrijft de bijzonderheden ten aanzien van statutair
bestuurders onder de WWZ en gaat
ook in op de gevolgen voor de (ontslag)bescherming van de bestuurder
onder de WWZ.
Mr. T.M.J. Wegener-Belinfante,
ArbeidsRecht 2014/54
De transitievergoeding: een
praktijkgericht overzicht
– Per 1 juli 2015 geldt een nieuw
stelsel van ontslagvergoedingen. De
meest voorkomende nieuwe vergoeding wordt de transitievergoeding.
Uitgangspunt is immers dat – in
beginsel – iedere werknemer na 24
maanden dienstverband bij een
onvrijwillig einde van zijn arbeidsovereenkomst recht heeft op deze
vergoeding. De regeling van art.
7:673-673d BW kent echter veel voorwaarden en uitzonderingen. Dit artikel biedt een overzicht. Daarnaast
worden enkele aanbevelingen
gedaan: hoe kunnen werkgevers en
werknemers zich op de komst van de
transitievergoeding voorbereiden?
Mr. dr. A. van Zanten-Baris,
ArbeidsRecht 2014/55
De billijke vergoeding in volle
omvang
– In deze bijdrage wordt onderzocht
of in het huidige ontslagvergoedingenrecht aanknopingspunten kunnen worden gevonden om te voorkomen dat de billijke vergoeding zoals
die wordt geïntroduceerd met de
WWZ ook weer decennialang verwordt tot een tombola met bijbehorende onzekerheden voor de rechtspraktijk.
Mr. P.A. Charbon,
ArbeidsRecht 2014/56
Vernietiging opzegging, herstel
arbeidsovereenkomst of billijke
vergoeding door de rechter (7:681,
682 en 682a BW)
– De mogelijkheid tot buitengerechtelijke vernietiging is met ingang van
1 juli 2015 verleden tijd. Wanneer
een werkgever de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en de werknemer daartegen wil opkomen, moet
hij naar de rechter met een verzoek
om vernietiging van de opzegging ex
art. 7:681 BW of herstel van de
arbeidsovereenkomst ex art. 7:682
BW. Beide artikelen voorzien ook in
de mogelijkheid om, in plaats van
vernietiging of herstel, een billijke
vergoeding te vragen.
Mr. C.P.R.M. Dekker,
ArbeidsRecht 2014/57
Het nieuwe arbeidsprocesrecht;
pensioenschade onvermijdelijk?
– Herstel van de arbeidsovereenkomst betekent ook dat het deelnemerschap in de pensioenregeling
moet worden hersteld. Herstel van
het deelnemerschap leidt feitelijk tot
een voortgezette deelneming in de
pensioenregeling vanaf de datum
van beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Als de werknemer tijdens
het hoger beroep tegen de beëindiging van de arbeidsovereenkomst
komt te overlijden of dermate
arbeidsongeschikt wordt dat herstel
niet meer mogelijk is, kan een uitspraak dat de arbeidsovereenkomst
ten onrechte is beëindigd voor de
nabestaanden of de werknemer
nodig zijn om een schade vergoedingsactie jegens de werkgever te
kunnen starten.
Mr. O. van der Kind,
ArbeidsRecht 2014/58
Ontslag op staande voet onder de
Wwz
– De Wet werk en zekerheid (WWZ)
brengt geen verandering in de
bevoegdheid tot onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst
wegens een dringende reden, het
ontslag op staande voet. Art. 7:677
BW is wat de formele voorschriften
van het ontslag betreft aangepast,
maar zonder dat een materiële wijziging is beoogd en de artt. 7:678 en
art. 7:679 BW zijn ongewijzigd gebleven. Wel is in art. 7:677 BW de regeling van de gevolgen van een ontslag
op staande voet, in de vorm van vergoedingen, veranderd. De nieuwe
regeling leidt echter niet tot substantieel andere uitkomsten. De arbeidsrechtjurist die nu denkt dat er weinig met de invoering van de WWZ
verandert ten aanzien van het ontslag op staande voet kan bedrogen
uitkomen. De na een ontslag op
staande voet eventueel te nemen
acties kunnen – en soms: zullen –
afwijken van die onder het huidige
recht.
Mr. drs. K.G.F. van der Kraats,
ArbeidsRecht 2014/59
Bewijzen vermoeit de waarheid,
althans de procedure?
Toepasselijkheid van het bewijsrecht in het kader van de WWZ
– Vooralsnog kan binnen het
arbeidsrecht uitsluitend een verzoek
tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij verzoekschrift worden
ingediend. Alle andere arbeidsrechte-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3025
Tijdschriften
lijke kwesties kunnen uitsluitend bij
dagvaarding aan de kantonrechter
worden voorgelegd. In het kader van
de Wet werk en zekerheid (WWZ) verandert dit; de dagvaardingsprocedure
maakt baan voor de verzoekschriftprocedure. In dit artikel wordt stilgestaan bij de vraag waarom de wetgever hiervoor heeft gekozen, welke
kritiek dat heeft opgeroepen en welke betekenis dat (kan) hebben voor
de toepasselijkheid van het bewijsrecht.
Mr. dr. J.P.H. Zwemmer,
ArbeidsRecht 2014/60
Uitzenden, payrolling,
schijnzelfstandigen en de Wet
werk en zekerheid
– In de memorie van toelichting bij
de Wet werk en zekerheid (WWZ)
wordt medegedeeld dat het kabinet
en sociale partners willen voorkomen dat driehoeksrelaties, waaronder payrolling, oneigenlijk worden
gebruikt. Gewezen wordt op de in het
Sociaal Akkoord van 11 april 2013
opgenomen afspraak dat relaties in
alle gevallen transparant worden
gemaakt, zodat geen misverstand
bestaat over de positie van de werknemer, en naar de afspraak dat de
speciale ontslagregels die nu bij payrolling gelden, worden aangepast. Uit
wat in het Sociaal Akkoord en in de
memorie van toelichting bij de WWZ
wordt medegedeeld over payrolling
kan worden afgeleid dat het kabinet
en sociale partners een plaats zien
voor de payrollconstructie binnen de
bestaande arbeidsrechtelijke ordening als maar duidelijk is voor de
werknemer dat het payrollbedrijf zijn
werkgever is en wanneer zijn ontslagbescherming gelijkwaardig is aan die
van de werknemers die rechtstreeks
in dienst zijn bij de opdrachtgever.
Hiertegen zijn bezwaren aan te voeren.
Mr. E.T. Visser, mr. R.M.R. Ngalle,
ArbeidsRecht 2014/61
WWZ en gelijke behandeling
– Eén van de doelstellingen van de
Wet werk en zekerheid (WWZ) is volgens de considerans het bevorderen
van rechtsgelijkheid. Vooroordelen
moeten worden weggenomen en
leeftijdsdiscriminatie moet worden
bestreden. Bron van inspiratie lijkt
het recht op gelijke behandeling bij
de arbeid te zijn geweest. In dit artikel wordt besproken of de WWZ recht
doet aan de verplichtingen die vol-
3026
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
gen uit de gelijke behandelingsregelgeving.
Mr. M. Meijer, ArbeidsRecht 2014/62
Invulling van het begrip
zwaarwegende bedrijfs- of
dienstbelangen in de WWZ
– Per 1 januari 2015 is een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd alleen geldig wanneer de werkgever daarvoor
een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang heeft, én dat zwaarwegende
belang in de arbeidsovereenkomst
wordt benoemd. Wanneer van zo’n
zwaarwegend belang sprake is, moet
volgens de minister in de rechtspraak worden uitgemaakt. In dit
artikel wordt uiteengezet hoe de
rechtspraak tot nu toe aankeek tegen
een concurrentiebeding in kortlopende arbeidsovereenkomsten en worden voorspellingen gedaan welke
betekenis deze rechtspraak heeft
voor de nieuwe regeling.
Tijdschrift Arbeidsrecht
Praktijk
Nr. 7, november 2014
W.L. Roozendaal
Geen verlenging wegens
zwangerschap, wat nu?
– Empirisch onderzoek van de Commissie Gelijke Behandeling (CGB)
toont dat veel zwangere werkneemsters geconfronteerd zijn met discriminatie. 44% van het aantal zwangere vrouwen met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zegt
vanwege zwangerschap geen verlenging te hebben gekregen. Door het
College voor de Rechten van de Mens
is recent een gestage stroom uitspraken gewezen waarin sprake was van
weigering van verlenging van een
arbeidsovereenkomst voor bepaalde
tijd wegens zwangerschap. Weigering
is in strijd met het verbod op discriminatie op grond van geslacht. De
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft maatregelen aangekondigd om de handhaving van
het verbod te verbeteren. In deze bijdrage staat de vraag centraal welke
sancties naar huidig recht mogelijk
zijn op het niet verlengen van een
overeenkomst voor bepaalde tijd
wegens zwangerschap. Schr. concludeert dat het gebruik van de handhavingsregels tekort schiet. Sommige
rechters blijken huiverig om schadevergoeding toe te kennen. Rechtshulpverleners kunnen vaker voor
reële executie kiezen naast het vorderen van een verlengingsaanbod. Er
is bewustwording nodig bij werkgevers. Maar ook pleit schr. voor verscherpte handhavingsmogelijkheden
in de wet.
E. van Vliet
Wet werk en zekerheid in het
bijzonder onderwijs: begin van
een nieuw tijdperk
– De Wet werk en zekerheid (WWZ)
die op 10 juni 2014 door de Eerste
Kamer is aangenomen bevat ingrijpende wijzigingen op het terrein van
flexibele arbeid, het ontslagrecht en
de Werkloosheidswet. De wijzigingen
betreffende flexibele arbeid treden
op 1 januari 2015 in werking. De wijzigingen met betrekking tot het ontslagrecht op 1 juli 2015 en de wijzigingen in de WW op 1 januari 2016.
In deze bijdrage gaat schr. in op de
onderwijsspecifieke gevolgen en
complicaties van de WWZ. Met name
voor het bijzonder onderwijs kent de
WWZ ingrijpende gevolgen, omdat
het bijzonder onderwijs wordt geconfronteerd met een preventieve ontslagtoets vanwege het wegvallen van
de uitzondering die op grond van het
Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 (BBA) van toepassing is. Afschaffing van de verplichte
aansluiting bij een commissie van
beroep als bekostigingsvoorwaarde
en de mogelijkheid tot het instellen
van een onderwijsontslagcommissie
bij ontslag dat verband houdt met de
uit de godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag voortvloeiende identiteit van de school. Met
name de gewijzigde ketenregeling,
ontslagrecht en WW voor het bijzonder onderwijs worden behandeld.
J.M. Wisseborn
Werk aan loonbeslag
– Werkgevers zijn wettelijk verplicht
om aan loonbeslagen mee te werken.
Het loonbeslag betreft een executoriaal beslag onder derden. Het beslag
richt zich op het vorderingsrecht van
de werknemer (de aanspraak op
loon) op diens werkgever, de derde.
Ook strekt het beslag zich uit tot een
ten tijde van het beslag reeds
bestaande rechtsverhouding. Loon in
december valt ook onder het in juli
gelegde loonbeslag als de arbeidsverhouding toen al bestond. Het doorlopende karakter van het loonbeslag is
niet aan de orde bij een bankbeslag.
Niet alleen het loon wordt getroffen,
Tijdschriften
ook andere vorderingen dan loon vallen er onder, zoals een vergoeding bij
beëindiging van de arbeidsovereenkomst, bonussen, gratificaties, vakantiegeld en een dertiende maand.
Onkostenvergoedingen vallen buiten
het beslag, tenzij er sprake is van verkapt loon. De werkgever moet goed
opletten bij een loonbeslag om te
voorkomen dat hij zelf aansprakelijk
wordt. Direct vanaf het moment van
beslaglegging mag de werkgever
geen betalingen meer doen aan de
werknemer. Wanneer hij dat toch
doet, gelden deze niet tegenover de
beslaglegger. De werkgever doet er
goed aan de werknemer te wijzen op
zijn rechten en het belang van een
juiste berekening van de beslagvrije
voet.
2186
Straf (proces)recht,
penitentiair recht &
criminologie
Delikt en Delinkwent
44e jrg. nr. 9, november 2014
S.M.A. Lestrade, C.R.J.J. Rijken,
DD 2014/64
Mensenhandel en uitbuiting nader
bepaald
– In dit artikel komt
zowel de relatie tussen mensenhandel
en uitbuiting als de
invulling van het
begrip uitbuiting
aan de orde voor
zover het uitbuiting
buiten de seksindustrie (of ‘overige
uitbuiting’) betreft. Rekening houdend met de wetsgeschiedenis, de
internationale verplichtingen en de
bestaande jurisprudentie komen
schrs. tot een nadere definiëring van
uitbuiting in relatie tot mensenhandel. Het verdient naar hun mening
de voorkeur om deze definitie op te
nemen in de wet en expliciet strafbaar te stellen. Dit zorgt ervoor dat
de reikwijdte van het delict mensenhandel beperkt blijft tot waar het de
wetgever om te doen was: het tegengaan van uitbuitingssituaties. Het
biedt duidelijkheid voor de rechtspraktijk en komt bovendien beter
tegemoet aan internationale verplichtingen.
Justitiële Verkenningen
40e jrg. nr. 5, november 2014
Themanummer: Europa en zijn
Roma
– In dit themanummer gaat het om
zigeurs in Europa. Klaus-Michael
Bogdal geeft in zijn artikel Hoe Europa zijn zigeuners uitvond. Over een
schaduwzijde van de moderniteit
een chronologische schets van de
historische fasen van buitensluiting
van de Roma-volkeren in Europa. Het
is een volk zonder kennis van de
eigen herkomst en een volk dat niet
streefde naar natievorming. De eigen
cultuur van de Roma wordt geschetst
en de sociale positionering tijdens de
overgang naar de Europese moderniteit. Het proces van uitsluiting
bereikte tijdens WOII een dieptepunt
dat laat is erkend. Het proces van uitsluiting bestaat nog steeds. In zijn
bijdrage Duitsland en de zigeuners:
van uitsluiting tot Endlösung der
Zigeunerfrage, 1407-1945 schetst
Marnix Croes de geschiedenis van de
vervolging van zigeuners in Europa.
Daarbij is de focus in het bijzonder
op Duitsland gericht, omdat het feit
dat Hitler-Duitsland de zigeuners
deporteerde en ombracht voor andere vooral Zuid-Europese regimes het
signaal is geweest om hetzelfde te
doen. In het artikel De taal van
Roma en Sinti stelt Peter Bakker dat
de taal van de Roma en Sinti, het
Romanes, uit India komt. Het is een
minderheidstaal met een grote vitaliteit. De taal heeft een grote betekenis voor de eigen identiteit en is op
Europees niveau erkend als minderheidstaal. De waardering voor de taal
staat ook in verband met de erkenning van Roma en Sinti als etnische
minderheden. Peter Vermeersch stelt
in Een kansloze minderheid in de
marge? De sociaaleconomische en
politieke positie van aroma in Europa dat het problematische beeld van
Roma-armoede en -uitsluiting blijft
bestaan. Er bestaan initiatieven om
Roma bij nationale en Europese
beleidsvorming en bij de Europese
civil society te betrekken. Voor
betering van de situatie zijn nieuwe
vormen van Roma-participatie,
krachtdadiger implementatie van
Europese beleidsinitiatieven en sterker nationaal en plaatselijk sociaal
beleid meer dan nodig. Volgens Peter
Jorna is het discours over Roma en
Sinti sterk gepolitiseerd en normatief geladen, zoals zij uiteenzetten in
hun artikel Tussen eigenheid en
aanpassing. Over cultuur en integratie van Nederlandse Roma en
Sinti. De cultuur van deze groepen
wordt vaak gezien als een obstakel
voor participatie en integratie.
Getracht wordt een uitweg uit de
impasse van deze discussie te vinden
mede aan de hand van familiewaarden, man-vrouwverhoudingen, normen over wat onrein is, eer/respect
en de eigen rechtspraak. Huub van
Baar bespreekt in Participatie, veiligheid en beeldvorming van Romaminderheden. Een kritische reflectie op het Nederlandse beleid hoe
het Nederlandse beleid inhoudt dat
de verantwoordelijkheid voor integratie en participatie in de eerste
plaats bij de Roma zelf wordt gelegd.
Daarbij is er geen adequate politieke
en beleidsmatige infrastructuur om
participatie te faciliteren en de vertrouwensbreuk tussen overheid en
Roma echt te herstellen. Nederland
moet zijn bestuursstijl heroverwegen. Roma moeten worden betrokken
bij beleids- en besluitvorming en het
beïnvloeden van de beeldvorming.
Sancties
Nr. 5, oktober 2014
E. Thoonen, W. Duijst,
Sancties 2014/40
Overlijden onder zorg van de
politie; zorgplicht overheid en
Nederlandse praktijk
– Doodgaan onder
zorg en verantwoordelijkheid van de politie
roept vragen op.
Direct na het overlijden komt de vraag
naar voren of de zorg
voldoende is geweest.
Had het overlijden kunnen (en misschien moeten) worden voorkomen?
Die vraag stelt zich niet alleen de
politieagent en arrestantenverzorger,
maar ook de betrokken arts en daarnaast wordt de Staat als eindverantwoordelijke voor de gedetineerde
geconfronteerd met die vraag. Het
stellen van deze vraag is niet alleen
in het individuele geval van belang
maar ook vanuit preventief oogpunt.
Met het oog op dit preventieve doel
worden in dit artikel de volgende
kernvragen centraal gesteld: Voldoet
Nederland aan de zorgplicht die de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3027
Tijdschriften
overheid heeft op grond van de jurisprudentie van het EHRM inzake art.
2 EVRM en de normering van het
Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of
bestraffingen (CPT)? Zijn structurele
verbeterpunten aan te wijzen in de
wijze waarop de overheid die zorgplicht heeft vormgegeven? Om deze
vragen te kunnen beantwoorden met
empirische gegevens hebben schrs.
een
dossieronderzoek verricht naar overlijdensgevallen onder verantwoordelijkheid van de politie in de periode
2005-2010.
H.J. Mulder, D.M. de Bruyn, Th. Rinne,
E. Bulten, Sancties 2014/41
Forensische indicatiestelling:
naar een professioneel consistente
praktijk
– In het Nederlandse strafrecht is
veel en gedifferentieerde ruimte om
inhoud te geven aan de speciale preventie, gericht op resocialisatie als
onderdeel van een strafrechtelijke
sanctie. Alle activiteiten binnen deze
sanctiedoelstelling wordt forensische
zorg genoemd. Het omvat geestelijke
gezondheidszorg, verslavingszorg en
verstandelijk gehandicaptenzorg.
Deze zorg is een onderdeel is van een
(voorwaardelijke) straf of maatregel
of dan wel een andere strafrechtelijke titel. Om uitvoering te geven aan
het realiseren van de zorg is een
indicatiestelling nodig. Hierin wordt
de zorgbehoefte en de beveiligingsnoodzaak van de justitiabele vastgesteld. De indicatiestelling dient onafhankelijk van het zorgaanbod en de
zorginkoop plaats te vinden, zodat de
zorgbehoefte objectief wordt vastgesteld.
P.W. van der Kruijs, Sancties 2014/42
De voorwaardelijke
invrijheidstelling in de praktijk
– De wetgever besliste in 2007 tot
‘herinvoering’ van de voorwaardelijke
invrijheidstelling (VI). De nieuwe
regeling trad op 1 juli 2008 in werking en verving de vervroegde invrijheidstelling die in 1986 was ingevoerd. Voor 1986 was de invrijheidstelling ook al voorwaardelijk, maar
omdat de praktijk was dat de invrijheidstelling feitelijk vrijwel altijd
3028
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
werd toegepast en van de mogelijkheid tot herroeping uiterst spaarzaam gebruik werd gemaakt werd
met de regeling van 1986 aangesloten bij de bestaande praktijk. Een
vordering tot afstel en uitstel van VI
(bij het gerechtshof te Arnhem) was
in de periode 1986-2008 wettelijk wel
mogelijk, maar daarvan werd nauwelijks gebruikgemaakt. Herroeping
was uitgesloten omdat de invrijheidstelling niet onder voorwaarden
geschiedde. Over deze regeling uit
1986 ontstond al omstreeks de eeuwwisseling onvrede en dat resulteerde
uiteindelijk in de ‘herinvoering’ van
de voorwaardelijke invrijheidstelling,
zo is de regeling te vinden in de artt.
15 en volgende van het Wetboek van
Strafrecht. Het toepassingsbereik van
de VI werd beperkt. Deze bijdrage
vormt een verkenning vanuit de
praktijk naar het functioneren van
de huidige regeling van de VI en is
geïnspireerd door eigen ervaringen.
2187
Vreemdelingenrecht
A&MR
5e jrg. nr. 8-9, november 2014
Dr. mr. S.W.E. Rutten
De strijd tegen huwelijksdwang
– Als onderdeel van de
strijd tegen gedwongen huwelijken heeft
de wetgever strafrechtelijke en civielrechtelijke regelgeving tot
stand gebracht. Rechtvaardigt de problematiek van gedwongen huwelijken in
Nederland deze maatregelen? Had de
wetgever niet meer rekening moeten
houden met de kritiek die tijdens de
consultatieronde is geuit, om spanning met mensenrechten en Europese recht te voorkomen?
Mr. dr. A.M. Reneman
Migration Law Clinic biedt steun
in zaken voor EHRM en Hof van
Justitie
– Sinds 1 oktober 2013 voorziet de
Migration Law Clinic – opgezet door
de Sectie Migratierecht van de VU –
advocaten, non-gouvernementele
organisaties en andere spelers binnen het migratierecht van advies
over Europeesrechtelijke vraagstukken. Hoe gaat de Migration Clinic te
werk, en hoe kunnen geïnteresseerden een adviesaanvraag indienen?
Mr. M.E. Wijnkoop
Is traumabeleid nu Unierecht?
– Bij de zogenoemde ‘herschikking
asielgronden’ werden de nationale
beschermingsgronden, waaronder
die wegens klemmende redenen van
humanitaire aard, geschrapt. Als
reden hiervoor werd verwezen naar
de ontwikkelingen in het Europese
recht. Er waren grote zorgen of daardoor geen ‘beschermingsgaten’ zouden vallen. Inmiddels is in het beleid
opgenomen dat het traumabeleid
onder art. 29 lid 1 Vw 2000 valt. Maar
het kan nog steeds twee kanten op:
óf de beschermingsgrond sneeuwt
onder, óf de Europese inkadering
leidt leidt tot méér bescherming.
Mr. I. Larbi-Ostendorf, dr. D.E. Comijs
Visumvertegenwoordiging
– In ruim zeventig landen waar
Nederland geen consulaat heeft, laat
het de aanvragen voor een Schengenvisum kort verblijf afhandelen door
een ander land. Dat is efficiënt en
past in het streven naar verdergaande Europese samenwerking. Maar het
roept ook enkele juridische vragen
op, vooral omdat rechtsmiddelen
alleen in dat andere land kunnen
worden ingesteld.
Mr. R. Bruin
Kroniek toelatingsgronden asiel
– In deze kroniek aandacht voor Eritrea en Syrië, Irak en het hervestigingsbeleid met betrekking tot Syriers, voor (uitgeprocedeerde)
asielzoekers uit Somalië, de Afghaanse tolk en ontwikkelingen op het
gebied van staatloosheid.
Dr. mr. T. de Lange
Kroniek arbeidsmigratie
– In deze vierde kroniek over de
regulering van arbeidsmigratie
behandelt schr. een aantal ontwikkelingen vanaf oktober 2012 tot en met
oktober 2014. Aan bod komen Europees arbeidsmigratierecht, nationaal
arbeidsmigratierecht en de rechtspositie van arbeidsmigranten.
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale
Kamerstukken is opgenomen op de
NJB-site www.njb.nl
Staatsblad
Executieveiling via internet
Inwerkingtreding
2188 - Besluit tot vaststelling van het
tijdstip van inwerkingtreding van de
Wet van 1 oktober 2014 tot wijziging
van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering en het Burgerlijk
Wetboek in verband met het transparanter en voor een breder publiek
toegankelijk maken van de executoriale verkoop van onroerende zaken
(Stb. 2014, 352)
– De wet treedt in werking met
ingang van 01-01-2015.
Inwerkingtredingsbesluit van 11-11-2014, Stb. 2014, 432
Recht op informatie in
strafprocedures
2189 - Wet tot implementatie van
richtlijn nr. 2012/13/EU van het
Europees Parlement en de Raad van
22 mei 2012 betreffende het recht op
informatie in strafprocedures (PbEU
L 142)
– Een verdachte die is aangehouden
en overgebracht naar het politiebureau moet zo snel mogelijk en in
ieder geval voor zijn eerste verhoor
een schriftelijke mededeling van zijn
rechten ontvangen, in een voor hem
begrijpelijke taal. Dat volgt uit de
onderhavige wet. De richtlijn onderscheidt drie vormen van informatie:
a) informatie over strafvorderlijke
rechten die de verdachte toekomen
in een strafprocedure;
b) informatie over het strafbare feit
waarvan de verdachte wordt verdacht
en de tenlastelegging;
c) informatie die in het strafdossier
is vervat.
Daarnaast bevat de richtlijn een
bepaling die personen die zijn aangehouden met een Europees aanhoudingsbevel, het recht geeft schriftelijk te worden geïnformeerd over hun
rechten in de overleveringsprocedure. Nederland voldoet al grotendeels
aan de eisen die de richtlijn stelt, de
implementatie gaat over het informeren van de verdachte over rechten
die hem reeds toekomen. Nederland
moet de richtlijn voor 2 juni 2014
hebben omgezet.
Wetboek van Strafvordering
De wet introduceert een nieuw art.
27 c Sv, dat een verdachte de volgende rechten toekent:
1. bij zijn staandehouding of aanhouding moet hem worden verteld voor
welk strafbaar feit hij als verdachte is
aangemerkt.
2. Buiten gevallen van staandehouding of aanhouding ontvangt hij
deze mededeling uiterlijk voorafgaand aan het eerste verhoor.
3. De niet-aangehouden verdachte
wordt voorafgaand aan zijn eerste
verhoor, mededeling gedaan van het
recht op rechtsbijstand en van het
recht op vertolking en vertaling.
4. De aangehouden verdachte krijgt
direct na zijn aanhouding en in ieder
geval voorafgaand aan zijn eerste
verhoor een schriftelijk mededeling,
waarin hij wordt gewezen op:
• het recht om te weten van welk
strafbaar feit hij wordt verdacht;
• het recht op rechtsbijstand, vertaling en vertolking;
• het recht om te zwijgen;
• het recht op kennisneming van de
processtukken;
• de termijn waarbinnen hij voor de
rechter-commissaris wordt geleid;
• de mogelijkheden om opheffing of
schorsing van de voorlopige hechtenis te vragen;
• andere, bij AMvB vastgestelde rechten.
5. Een verdachte die weinig Nederlands kent, krijgt de mededeling van
zijn rechten in een voor hem begrijpelijke taal.
6. In het proces-verbaal wordt melding gemaakt van de mededeling
van rechten.
Overleveringswet
Aan art. 17 van de Overleveringswet
wordt een lid toegevoegd, dat vastlegt dat de opgeëiste persoon die is
aangehouden, direct een schriftelijk
mededeling ontvangt van:
• het recht een afschrift van het
Europees aanhoudingsbevel te ontvangen;
• het recht op bijstand van een raadsman;
• het recht op vertolking en vertaling;
• het recht om gehoord te worden.
De opgeëiste persoon die het Nederlandse onvoldoende beheerst, ontvangt de mededeling van zijn rechten in een voor hem begrijpelijke
taal.
Inwerkingtreding m.i.v. 01-01-2015.
Wet van 05-11-2014, Stb. 2014, 433 (Kamerstukken
33 871) en besluit van 18-11-2014, Stb. 2014, 434
Besluit recht op informatie
2190 - Besluit houdende regels inzake de schriftelijke mededeling van
rechten ten behoeve van aangehouden verdachten (Besluit mededeling
van rechten in strafzaken)
– De richtlijn is geïmplementeerd in
het in met name het ingevoegde artikel 27c Sv. Artikel 27c, derde lid, Sv
bepaalt dat een verdachte die is aangehouden onverwijld na zijn aanhouding doch in ieder geval voorafgaand
aan zijn eerste verhoor schriftelijk
mededeling wordt gedaan van de
rechten, bedoeld in de onderdelen a
tot en met g. Onderdeel g verwijst
naar de rechten genoemd in het
onderhavige besluit. De reden om een
deel van de rechten niet in artikel 27c,
derde lid, Sv zelf aan te wijzen, maar
in dit besluit heeft louter een wetstechnische reden. De in dit besluit
aangewezen rechten zijn namelijk –
anders dan de rechten die in artikel
27c, derde lid, Sv zijn genoemd – in
het Nederlandse recht niet op het
niveau van de wet geregeld.
Inwerkingtreding m.i.v. 01-01-2015.
Besluit van 18-11-2014, Stb. 2014, 434
Tijdelijke bankenheffing
Vervallenverklaring
2191 - Besluit tot vaststelling van het
tijdstip van het vervallen van de artikelen 1 tot en met 10 van de Tijdelijke wet resolutieheffing 2014 en de
inwerkingtreding van artikel 12 van
die wet
– Dit besluit regelt het vervallen van
de artikelen die zien op de heffing
van de resolutieheffing 2014 (i.e. het
gehele inhoudelijke deel van de wet)
met ingang van 01-01-2015, aangezien deze heffing inmiddels volledig
is afgerond.
Besluit van 12-11-2014, Stb. 2014, 436
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3029
Wetgeving
Afschaffing geschriftenbescherming
Inwerkingtreding
2192 - Besluit tot vaststelling van het
tijdstip van inwerkingtreding van de
Wet tot wijziging van de Auteurswet
in verband met afschaffing van de
bescherming van geschriften zonder
oorspronkelijk karakter of persoonlijk stempel van de maker (Stb. 2014,
428)
– De wet treedt in werking met
ingang van 01-01-2015.
Inwerkingtredingsbesluit van 12-11-2014, Stb. 2014, 437
• de kwaliteit van de jeugdhulp
• certificering
• professionalisering
• de gesloten jeugdhulp
• de verwijsindex
• het burgerservicenummer
• beleidsinformatie.
Voorts worden enkele amvb’s gewijzigd, waaronder het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, op basis waarvan
regels worden gesteld over het
advies- en meldpunt huiselijk geweld
en kindermishandeling.
Inwerkingtreding op verschillende
tijdstippen.
Besluit van 05-11-2014, Stb. 2014, 441
Subsidiëring Nidos
Jeugwet e.a.
2193 - Besluit houdende regels
omtrent de verstrekking van subsidie
aan een rechtspersoon die is aanvaard door Onze Minister van Veiligheid en Justitie ten behoeve van de
uitvoering van de taken, bedoeld in
de artikelen 241, 256 en 302 van
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek,
ten aanzien van vreemdelingen
(Besluit subsidie rechtspersonen
voor voogdij en gezinsvoogdij vreemdelingen 2015)
– Dit besluit regelt dat de Stichting
Nidos gesubsidieerd blijft worden
vanuit het Rijk (en niet door de
gemeenten).
Inwerkingtreding m.i.v. 01-01-2015.
Inwerkingtreding
2195 - Besluit houdende vaststelling
van het tijdstip van inwerkingtreding
van de Jeugdwet, de Invoeringswet
Jeugdwet en enkele andere wetten
die daarmee verband houden, alsmede van het Besluit Jeugdwet
– De Jeugdwet en het Besluit Jeugdwet treden in werking m.i.v. 01-012015, voor zover zij nog in werking
waren getreden.
Inwerkingtredingsbesluit van 14-11-2014, Stb. 2014, 443
Strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt
Besluit van 10-11-2014, Stb. 2014, 440
Besluit Jeugdwet
2194 - Besluit houdende regels ter
uitvoering van de Jeugdwet (Besluit
Jeugdwet)
– De Jeugdwet decentraliseert de
bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor jeugdhulp en de
uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
In het belang van jeugdigen en hun
ouders en in het belang van een goede uitvoering van de wet en gezien
de verantwoordelijkheid van het Rijk
voor het jeugdstelsel, is in de wet de
bevoegdheid opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur (amvb)
nadere regels te (kunnen) stellen. Dit
Besluit Jeugdwet strekt tot invulling
van deze bevoegdheid en bevat
onder meer nadere regels over de
volgende onderwerpen:
• de toegang tot de jeugdhulp
3030
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
2196 - Wet tot wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van
illegale hennepteelt
– De wet vormt een onderdeel van
een pakket maatregelen om de
bestrijding van de illegale hennepteelt verder te intensiveren en te
optimaliseren. Gelet op de ontwikkelingen met betrekking tot de illegale
hennepteelt en de ervaringen die
met het huidige strafrechtelijke
instrumentarium zijn opgedaan,
wordt het gerechtvaardigd geacht
ook de voorbereiding of bevordering
van over¬tredingen van de Opiumwet met betrekking tot lijst-II-middelen als zelfstandig delict in de Opiumwet op te nemen. Van deze
verruiming van de strafrechtelijke
aansprakelijkheid wordt ook een preventief effect verwacht, namelijk dat
mensen kritischer zijn bij het aannemen van opdrachten tot levering van
goederen en het verstrekken van
diensten of het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van ruimten
in gevallen dat daartoe aanleiding
bestaat. De opsomming van de
gedragingen in het nieuwe artikel
11a van de Opiumwet vormen de
juridische inkadering van een complex van handelingen die rond illegale teelt van hennep plaatsvinden,
maar overigens niet tot deze drug
beperkt hoeven te blijven. De strafbaarheid ontstaat doordat betrokkene weet dat een en ander bestemd is
om de overtredingen van artikel 11,
derde of vijfde lid, van de Opiumwet
te plegen, maar ook in de gevallen
waarin betrokkene ernstige redenen
heeft om zulks te vermoeden. De
keuze voor de vormgeving van het
nieuwe artikel 11a van de Opiumwet
– waarin naast de opzetvariant ook
een culpavariant is opgenomen – is
mede ingegeven door de aard van de
gedragingen waarop de strafbaarstelling ziet. Bij en rond de illegale hennepteelt is er per definitie sprake van
schimmige vormen van samenwerking. Dit brengt mee dat niet steeds
met scherpte te onderscheiden zal
zijn of er sprake is van opzet dan wel
culpa, terwijl dit onderscheid er voor
het lakenswaardige van de gedraging
niet toe hoeft te doen. Het kabinet
acht het wenselijk dat ook in gevallen van verwijtbare of wellicht gefingeerde naïviteit strafrechtelijk kan
worden opgetreden en verwacht dan
ook met deze strafbaarstelling een
effectiever optreden tegen dergelijk
gedrag.
Inwerkingtreding op een bij kb te
bepalen tijdstip.
Wet van 12-11-2014, Stb. 2014, 444 (Kamerstukken
32 842)
Nieuwe
wetsvoorstellen
Single European Sky
2197 - Wetsvoorstel (17-11-2014) tot
wijziging van de Wet luchtvaart ter
implementatie van Verordening (EU)
nr. 390/2013 en Verordening (EU) nr.
391/2013 inzake heffingen en prestaties in het kader van luchtvaartnavigatiediensten alsmede Verordening
Wetgeving
(EU) nr. 996/2010 inzake noodplanverplichtingen in het kader van
ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart
– Ten eerste regelt het wetsvoorstel
de uitvoering van twee verordeningen op het gebied van luchtvaartnavigatie. De verordeningen maken
deel uit van het pakket van Single
European Sky verordeningen waarmee het gemeenschappelijk Europees luchtruim geregeld wordt.
Vervanging van de vergoedingenverordening was nodig teneinde het
communautair heffingensysteem te
optimaliseren. Zo moet de verordening onder andere bijdragen aan
de verbetering van de kosten- en
operationele efficiëntie van luchtvaartnavigatiediensten. Voorts is de
verordening gericht op de bevordering van een optimaal gebruik van
het luchtruim. De nieuwe prestatieverordening richt zich op de verbetering van de prestaties van de luchtverkeersdienstverleners. Op lange
termijn wordt met het Single European Sky project (SES) beoogd de
capaciteit van het luchtruim te verdrievoudigen, de veiligheid met een
factor 10 te verbeteren, het milieueffect per vlucht met 10% te verminderen en de luchtverkeersleidingkosten
met 50% te verminderen teneinde de
op lange termijn te verwachte verdubbeling van het verkeer te accommoderen. Hoewel beide verordeningen rechtstreeks doorwerken in de
Nederlandse rechtsorde vergt de uitvoering aanpassing van de nationale
regelgeving.
Daarnaast is van de gelegenheid
gebruik gemaakt de uitvoering van
een onderdeel van de Verordening
inzake onderzoek en preventie van
ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart nader in te vullen. Dat
betreft het wettelijk verankeren van
het toezicht op de uitvoering van de
noodplanverplichting door de luchtvaartmaatschappijen. In dat kader
wordt in Hoofdstuk van 11 van de
Wet luchtvaart een bestuursdwang
bevoegdheid en de bevoegdheid tot
het opleggen van een bestuurlijke
boete opgenomen met betrekking
tot het vaststellen van noodplannen
door de luchtvaartmaatschappijen.
Kamerstukken II 2014/15, 34 084, nrs 1-4
2199
Vervolgstukken
Concentratie van de Europese betalingsbevelprocedure
Nota n.a.v. het verslag (19-11-2014)
en nota van wijziging (19-11-2014)
over het wetsvoorstel tot wijziging
van de Uitvoeringswet verordening
Europese betalingsbevelprocedure in
verband met de concentratie van de
Europese betalingsbevelprocedure.
Kamerstukken II 2014/15, 32 834, nrs. 6-7
Modernisering verlof en
arbeidstijden
Voorlopig verslag (19-11-2014) over
het wetsvoorstel tot modernisering
regelingen voor verlof en arbeidstijden.
Kamerstukken I 2014/15, 32 855, B
Winstuitkering
medisch-specialistische
zorgaanbieders
Nadere memorie van antwoord
(21-11-2014) bij het wetsvoorstel tot
wijziging van de Wet cliëntenrechten
zorg en enkele andere wetten om het
mogelijk te maken dat aanbieders
van medisch-specialistische zorg,
mits zij aan een aantal voorwaarden
voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders
medisch-specialistische zorg).
Kamerstukken I 2014/15, 33 168, E
Splitsing arrondissement
Oost-Nederland
Brief van de Minister van VenJ
(24-11-2014) over de wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke
indeling, de Wet op de rechterlijke
organisatie en enige andere wetten
in verband met de vorming van de
arrondissementen Gelderland en
Overijssel.
– Brief ter aanbieding van de ‘HGKmonitor Rechtbanken Gelderland en
Overijssel’.
regelingen en enkele andere wetten
in verband met de afschaffing van de
plusregio’s.
– Brief inzake het Ontwerpbesluit
houdende de wijziging van het
Besluit personenvervoer 2000 en
andere besluiten in verband met de
Wet afschaffing plusregio’s.
Kamerstukken I 2014/15, 33 659, G-H
Elektronische detentie
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(24-11-2014) over het wetsvoorstel
tot wijziging van de Penitentiaire
beginselenwet en het Wetboek van
Strafrecht in verband met de herijking van de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende
sancties en de invoering van elektronische detentie.
– Brief inzake de aanbieding van het
WODC-rapport ‘Terugval in recidive’.
Kamerstukken I 2014/15, 33 745, F
Verhoging griffierechten
Tweede nota van wijziging (24-112014) over het wetsvoorstel tot
wijziging van de Algemene wet
bestuursrecht, de Wet griffierechten
burgerlijke zaken en de Wet op het
hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek in verband met aanpassing van griffierechten.
Kamerstukken II 2014/15, 33 757, nr. 8
Opheffing limitering
stakingsrecht
Memorie van antwoord bij (19-112014) en eindverslag over (25-112014) het wetsvoorstel houdende
goedkeuring van het voornemen tot
intrekking van het voorbehoud bij
artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van
het op 16 december 1966 te New
York tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake economische,
sociale en culturele rechten (Trb.
1969, 100) en van het voornemen tot
intrekking van het voorbehoud bij
artikel 6, vierde lid, van het op 18
oktober 1961 te Turijn tot stand
gekomen Europees Sociaal Handvest
(Trb. 1962, 3 en Trb. 1963, 90).
Kamerstukken I 2014/15, 33 782, B-C
Kamerstukken I 2014/15, 33 451, C
Langdurig toezicht
Afschaffing plusregio’s
Memorie van antwoord bij (21-112014) en brief van de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Milieu (21-112014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke
Voorlopig verslag (18-11-2014) over
het wetsvoorstel tot wijziging van
het Wetboek van Strafrecht en Wetboek van Strafvordering in verband
met het laten vervallen van de maximale duur van de voorwaardelijke
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3031
Wetgeving
beëindiging van de verpleging van
overheidswege, het verlengen van de
proeftijden van de voorwaardelijke
invrijheidsstelling en de invoering
van een langdurige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel voor ter beschikking gestelden
en zeden- en geweldsdelinquenten
(langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking).
Kamerstukken I 2014/15, 33 816, B
Onderwijstoezicht
Brief van het Presidium (19-11-2014)
over het initiatiefwetsvoorstel van
het lid Bisschop tot wijziging van de
Wet op het primair onderwijs, de Wet
primair onderwijs BES, de Wet op de
expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet
onderwijs BES en de Wet op het
onderwijstoezicht in verband met
een doeltreffender regeling van het
onderwijstoezicht.
– Brief over een adviesaanvraag aan
de Onderwijsraad inzake het wetsvoorstel.
Kamerstukken II 2014/15, 33 862, nr. 8
Verzamelwet pensioenen
2014
Verslag van een schriftelijk overleg
(17-11-2014) over het wetsvoorstel
tot wijziging van de Pensioenwet, de
Wet verplichte beroepspensioenregeling en enkele andere wetten in
verband met het van toepassing worden van de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen op De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële
Markten en in verband met enkele
andere wijzigingen (Verzamelwet
pensioenen 2014).
Kamerstukken II 2014/15, 33 863, nr. 32
elektronisch te kunnen verstrekken
in plaats van uitsluitend op schrift.
Vennootschapsbelasting
overheidsbedrijven
Kamerstukken I 2014/15, 33 947, B
Nota n.a.v. het verslag (25-11-2014)
over het wetsvoorstel tot wijziging
van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten
in verband met de modernisering
van de vennootschapsbelastingplicht
voor overheidsondernemingen (Wet
modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen).
Financieel toezicht
Memorie van antwoord (24-11-2014)
bij het wetsvoorstel tot wijziging van
de Wet bekostiging financieel toezicht in verband met de afschaffing
van de overheidsbijdrage, de invoering van Europees bankentoezicht en
de bestemming van door de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche Bank opgelegde dwangsommen en boetes.
Kamerstukken I 2014/15, 33 957, C
Omgevingswet
Brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu (14-11-2014) en brief
van het Presidium (19-11-2014) over
het wetsvoorstel houdende regels
over het beschermen en benutten
van de fysieke leefomgeving
(Omgevingswet).
– Brief met een reactie op het verzoek van de Kamer, over de wijze van
overnemen door de minister van het
advies Raad van State ten aanzien
van de Omgevingswet (nr. 7) en brief
over een onderzoek naar de Omgevingswet (nr. 8).
Kamerstukken II 2014/15, 33 962, nrs. 7-8
Beperking gemeenschap van
goederen
Verslag (21-11-2014) over het initiatiefwetsvoorstel van de leden Berndsen-Jansen, Recourt en Van Oosten
tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te
beperken.
Kamerstukken II 2014/15, 33 987, nr. 7
Opkomstdrempel en
horizonbepaling referendum
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel
(04-11-2014) tot wijziging van de Wet
raadgevend referendum houdende
opneming van twee bepalingen: een
opkomstdrempel en een horizonbepaling.
Kamerstukken I 2014/15, 33 934, A
Elektronische vispas
Memorie van antwoord (21-11-2014)
bij het wetsvoorstel tot wijziging van
de Visserijwet 1963 om de mogelijkheid op te nemen om gegevens van
de schriftelijke toestemming voor
sportvisserij op de binnenwateren
3032
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
Belastingwet 2015
Verslag van een wetgevingsoverleg
(19-11-2014) en brief van de
Staatssecretaris van Financiën (1811-2014) over het wetsvoorstel tot
wijziging van enkele belastingwetten
en enige andere wetten (Belastingplan 2015).
– Brief met een chronologisch overzicht van de belangrijkste wijzigingen in dit, inmiddels aangenomen,
wetsvoorstel t.o.v. het oorspronkelijke
wetsvoorstel (B).
Kamerstukken II en I 2014/15, 34 002, nr. 76 en B
Kamerstukken II 2014/15, 34 003, nr. 6
Rijkssanctiewet
Nota n.a.v. het verslag (20-11-2014)
en nota n.a.v. het verslag van de Staten van Curaçao (20-11-2014) over
het voorstel van rijkswet houdende
bepalingen omtrent de toepassing in
Aruba, Curaçao en Sint Maarten van
beperkende maatregelen met het
oog op de handhaving of het herstel
van de internationale vrede en veiligheid of de bevordering van de internationale rechtsorde dan wel de
bestrijding van terrorisme, vastgesteld in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie
(Rijkssanctiewet).
Kamerstukken II 2014/15, 34 009, nrs. 7-8
Aanvallen op
informatiesystemen
Verslag (25-11-2014) over het wetsvoorstel tot implementatie van de
richtlijn 2013/40/EU van het Europees parlement en de Raad over aanvallen op informatiesystemen en ter
vervanging van Kaderbesluit
2005/222/JBZ van de Raad (PbEU L
218/8).
Kamerstukken II 2014/15, 34 034, nr. 4
Windenergie op zee
Verslag (20-11-2014) over het wetsvoorstel houdende regels omtrent
windenergie op zee (Wet windenergie
op zee).
Kamerstukken II 2014/15, 34 058, nr. 5
Wetgeving
2199
Nota’s,
rapporten &
verslagen
Staatloze kinderen
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(12-11-2014) met een kabinetsreactie
op aanbeveling 5 uit het ACVZ-advies
‘Geen land te bekennen’.
– Aanbeveling 5 luidt: ‘Laat de eis
van wettig verblijf voor het optierecht van hier te lande geboren staatloze kinderen vallen’. Staatloos in
Nederland geboren kinderen zijn kinderen van staatloze ouders of kinderen van ouders die om een andere
reden hun nationaliteit niet aan het
kind hebben doorgegeven. De ACVZ
beveelt aan om ten aanzien van
staatloos in Nederland geboren kinderen alleen als voorwaarde te stellen dat er sprake moet zijn van ‘habitual residence’ van drie jaar, in plaats
van wettig en feitelijk verblijf. De
ACVZ leidt dit af uit artikel 1, het Verdrag tot beperking der staatloosheid.
Op basis van artikel 6, eerste lid,
onder b, van de rijkswet op het
Nederlanderschap kunnen staatloos
in Nederland geboren kinderen na
tenminste drie jaar onafgebroken
verblijf op basis van een verblijfsvergunning, opteren voor de Nederlandse nationaliteit. De voorwaarde van
drie jaar legaal verblijf wordt gesteld
vanwege het belang van een geïntegreerd vreemdelingenbeleid: wie hier
rechtens niet mag zijn, kan ook in
het kader van het nationaliteitsrecht
geen rechten opbouwen. In de systematiek van de rijkswet op het Nederlanderschap moet de verlening van
de Nederlandse nationaliteit vooraf
worden gegaan door de verlening
van verblijfsrecht. Enerzijds erkent
het kabinet in reactie op het advies
van de Commissie dat op Nederland
een bijzondere verantwoordelijkheid
rust ten aanzien van het opheffen
van de staatloosheid van staatloze,
hier in Nederland geboren kinderen
die alhier stabiel en feitelijk verblijven. Anderzijds is uitgangspunt van
dit kabinet dat het frustreren van
vertrek of het zich onttrekken aan
toezicht door de ouders niet mag leiden tot toekenning van rechten.
Bovendien kan het verlenen van de
Nederlandse nationaliteit aan het
kind er toe leiden dat ouders verblijf
krijgen bij hun Nederlandse kind (op
grond van artikel 8 EVRM en/of de
uitspraak van het Europees Hof in de
zaak Zambrano tegen België). Een en
ander afwegend is de staatssecretaris
voornemens om deze aanbeveling als
volgt in te vullen. In de rijkswet op
het Nederlanderschap (RWN) zal een
aparte optiegrond worden opgenomen naast de bestaande optiegrond
onder artikel 6, eerste lid, onderdeel
b, waarin aan staatloze, in Nederland
geboren kinderen een optierecht
wordt gegeven, mits is voldaan aan
de volgende voorwaarden:
1. Het staatloze kind heeft vijf jaar
feitelijk hoofdverblijf;
2. Een van de ouders van het staatloze kind kan de staatloosheid van
het kind niet door eigen handelen
opheffen; en
3. Het verblijf van het staatloze kind
is stabiel, hetgeen betekent dat de
ouders van het staatloze kind het
vertrek niet hebben gefrustreerd en
zich niet hebben onttrokken aan het
toezicht van IND, DT&V, COA of
de Vreemdelingenpolitie (in het
kader van de meldplicht).
Wettig verblijvende, in Nederland
geboren staatloze vreemdelingen
kunnen gebruik maken van het
bestaande optierecht. Illegaal verblijvende staatloze, in Nederland geboren kinderen dienen met hun ouders
te vertrekken naar het land van herkomst of het land van eerder verblijf
van de ouders. Voor deze vreemdelingen is na zorgvuldige bestuurlijke
beoordeling en beoordeling door de
rechter vast komen te staan dat zij
geen aanspraak op verblijf hebben in
Nederland. Slechts indien aan de
bovengenoemde drie voorwaarden is
voldaan is de nieuwe optiegrond
van toepassing.
Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1917
Starbucks en staatssteun
Brief van de Staatssecretaris van
Financiën (14-11-2014) waarin wordt
ingegaan op de publicatie van het
openingsbesluit van de Europese
Commissie inzake de formele onderzoeksprocedure naar vermeende
staatssteun bij Starbucks Manufacturing BV.
– De Europese Commissie heeft de
niet-vertrouwelijke versie van het
openingsbesluit in de Starbucks-procedure gepubliceerd op haar website.
In dit openingsbesluit legt de Commissie uit dat zij de Advance Pricing
Agreement (APA) tussen Starbucks
Manufacturing BV en de Nederlandse
belastingdienst onderzoekt in verband met mogelijke staatssteun. De
bewindsman heeft er vertrouwen in
dat dit onderzoek uiteindelijk zal
uitwijzen dat er geen sprake is van
staatssteun. De Starbucks-procedure
betreft een APA, waarin een zakelijke,
arm’s length-beloning wordt overeengekomen voor de activiteiten die
voor het Starbucks concern worden
uitgeoefend door Starbucks Manufacturing BV in Nederland. Voor de
bepaling van deze zogenoemde verrekenprijzen geldt als uitgangspunt
dat de beloning voor de uitgeoefende
functie, gelopen risico’s en gebruikte
activa niet mag verschillen van de
beloning van vergelijkbare onafhankelijke ondernemingen (=het arm’s
length-beginsel). Voor de berekening
van de arm’s length-beloning kunnen
verschillende methoden gebruikt
worden, die nader uitgewerkt zijn in
OESO-richtlijnen. In het openingsbesluit geeft de Commissie aan haar
twijfels over een drietal elementen
van de APA te hebben die ze verder
wil onderzoeken. Als eerste twijfelt
de Commissie over de kwalificatie
van Starbucks Manufacturing als
loonproducent met laag risico tijdens
het sluiten van de APA. Daarnaast
twijfelt de Commissie of de Nederlandse Belastingdienst terecht een
tweetal correcties van de belastingadviseur op de kosten-grondslag heeft
aanvaard in verband met de kwalificatie van Starbucks Manufacturing
BV als loonproducent. Los van de
juistheid van deze correcties is de
Commissie in ieder geval van
mening dat een van de correcties
overbodig is, omdat de correcties hetzelfde doel dienen. Tot slot twijfelt de
Commissie of de belastingdienst
terecht de berekening van de royalty’s door Starbucks Manufacturing
BV heeft aanvaard. Volgens de Commissie geeft die berekening geen
weerspiegeling van de waarde van
de intellectuele eigendomsrechten,
omdat de royalty’s afhangen van het
verschil tussen de in de Starbucks
Manufacturing BV APA vastgestelde
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3033
Wetgeving
vergoeding en de boekhoudkundige
winst voor belastingen voor de
betaling van de royalty. Op basis van
deze twijfels vermoedt de Commissie
dat de APA met Starbucks het arm’s
length-beginsel niet eerbiedigt. De
Commissie is daarom van mening
dat de Nederlandse overheid Starbucks Manufacturing BV mogelijk
een selectief voordeel verleent dat
kwalificeert als staatssteun. Volgens
de staatssecretaris is het arm’s
length-beginsel in de Nederlandse
wetgeving zorgvuldig uitgewerkt in
artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 en het verrekenprijs-besluit, volledig in lijn
met de internationale standaard van
artikel 9 van het OESO Modelverdrag.
De Nederlandse Belastingdienst past
het erkende arm’s lengthbeginsel,
zoals nader toegelicht in de OESOrichtlijnen en nader uitgewerkt in
het Nederlandse verrekenprijsbesluit,
onverkort toe.
nen van de EU-wetgevingsagenda.
Over de exacte inhoud van de wetgevingsagenda tijdens het Nederlandse
EU-voorzitterschap kan op dit
moment geen helderheid worden
verschaft. De inhoudelijke contouren
van de EU-agenda voor de komende
jaren worden bepaald door de Strategische Agenda die de Europese Raad
in juni 2014 heeft vastgesteld en de
politieke richtsnoeren die Commissie-voorzitter Juncker in diezelfde
maand aan het EP heeft gepresenteerd. De concretisering van de EUagenda wordt echter pas zichtbaar
bij de presentatie van het eerste jaarlijkse werkprogramma van de Juncker-Commissie, waarvan het concept
naar waarschijnlijkheid in december
2014 het licht zal zien. De wetgevingsinitiatieven die uiteindelijk in
dat programma staan zullen voor
een groot deel de legislatieve agenda
tijdens het Nederlandse voorzitterschap bepalen.
Kamerstukken II 2014/15, 21 501-07, nr. 1200
Kamerstukken II 2014/15, 21 501-20, nr. 923
Nederlands voorzitterschap
Beklagrecht gedetineerden
Brief van de Minister van BuZa (3110-2014) over het vaststellen van de
inhoudelijke prioriteiten voor (de
agenda van) het EU-voorzitterschap
2016 alsmede de invulling van deze
periode van een half jaar, waarin
Nederland het Raadsvoorzitterschap
bekleedt.
– Van 1 januari tot en met 30 juni
2016 zal Nederland voor de twaalfde
keer het voorzitterschap bekleden
van de Raad van de Europese Unie;
het eerste sinds de inwerkingtreding
van het Verdrag van Lissabon. Het
voorzitterschap van de Raad biedt
ons land een goede gelegenheid
onderwerpen die Nederland belangrijk acht onder de aandacht van
collega-lidstaten te brengen en op de
publieke én politieke agenda te
plaatsen. Tegelijkertijd is het van
belang te realiseren dat het voorzitterschap met het Verdrag van Lissabon vooral een dienende rol heeft
gekregen; de voorzitter van de Raad
opereert in de context van het werkprogramma van de Europese Commissie en is verantwoordelijk voor de
aansturing van het Europese wetgevingsproces en het leiden van de
onderhandelingen met het Europees
parlement (EP). Het Nederlandse
voorzitterschap zal dan ook goeddeels in het teken staan van het die-
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(17-11-2014) over het beklagrecht
van gedetineerden, het aantal isolatieplaatsingen in verband met het
weigeren van plaatsing in een meerpersoonscel (MPC) en de verslavingszorg binnen het gevangeniswezen.
– Artikel 60 van de Penitentiaire
beginselenwet bepaalt dat de gedetineerde beklag kan doen over ‘een
hem betreffende door of namens de
directeur genomen beslissing’.
Omdat het beeld lijkt te bestaan dat
veel wordt geklaagd over bagatelzaken, is een quick scan uitgevoerd
naar de aard van de klachten die worden ingediend. Uit deze quick scan
blijkt dat over het algemeen wordt
geklaagd over zaken waarvoor het
beklagrecht is bedoeld. Zo worden
vaak klachten ingediend over beslissingen omtrent verlof, overplaatsing
of gedwongen medicatie. Daarnaast
wordt echter ook geklaagd over niet
beklagwaardige en daarom niet- ontvankelijke zaken. Deze zaken kosten
tijd en aan de afhandeling ervan zijn
kosten verbonden. Om het aantal
klachten dat wordt ingediend terug
te dringen, zijn daarom de afgelopen
jaren verschillende maatregelen
getroffen. Zo is motiverende bejegening de afgelopen jaren in het gevangeniswezen geïntroduceerd als de
3034
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
gangbare wijze waarop met gedetineerden wordt omgegaan. Indien er
toch grieven ontstaan, dan is het
zaak om in een vroeg stadium
te bemiddelen. Hierin hebben in de
eerste plaats de commissies van
toezicht (CvT’s) een belangrijke rol.
Bij toerbeurt is elk lid maandcommissaris (MC). De MC verzamelt grieven en klachten van de gedetineerden en probeert deze in een vroeg
stadium op te lossen voordat een
klacht formeel wordt ingediend.
Ondanks bemiddeling door de MC,
de medewerker van DJI of de directeurvan de inrichting, blijft er nog
een aanzienlijk aantal klachten over
dat formeel wordt ingediend en dus
moet worden behandeld door de
beklagcommissie. Om te voorkomen
dat niet-ontvankelijke klachten toch
in behandeling worden genomen, is
het van belang dat zowel de CvT’s als
de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) – die
de beroepszaken behandelt – scherp
letten op het handhaven van de ontvankelijkheidsdrempel.
Afzondering kan plaatsvinden als
disciplinaire straf na verwijtbaar en
ongeoorloofd gedrag of als ordemaatregel, een maatregel die in de meeste
gevallen wordt opgelegd ter bescherming van een gedetineerden in een
(psychische) crisissituatie. DJI registreert hoeveel beschikkingen worden
uitgevoerd waarin de plaatsing in
afzondering wordt bevolen en in
hoeveel gevallen de plaatsing in
afzondering als straf- dan wel als
ordemaatregel wordt opgelegd. Op
dit moment kan nog niet inzichtelijk
worden gemaakt worden in welke cel
de gedetineerde vervolgens wordt
geplaatst. Het streven is er op gericht
om het registratiesysteem van DJI
zodanig in te richten dat daarover in
2015 wel informatie beschikbaar is.
PI’s leveren binnen de mogelijkheden
van de detentie-omgeving een bijdrage aan verslavingszorg. De detentieperiode biedt een unieke gelegenheid om verslaafden te bereiken en
te behandelen bijwie dat in de vrije
maatschappij moeilijk lukt. Niet de
PI’s maar daarin gespecialiseerde
partners (verslavingszorg) zijn evenwel het beste in staat de benodigde
zorg op maat te bieden. Het is in dat
licht van belang dat PI’s aansluiting
vinden bij partners in de verslavingszorg en deze partners faciliteren. Alle
Wetgeving
afzonderlijke PI’s zullen daarom
afspraken maken met de verslavingszorginstellingen in hun regio. De
ambities van het gevangeniswezen
zijn uitgewerkt in een agenda met
maatregelen die de verslavingszorg
verder moeten verbeteren. Van alle
PI’s wordt verwacht dat zij op 1 februari 2015 een plan hebben opgesteld
waarin is aangeven hoe deze maatregelen zullen worden uitgevoerd.
Kamerstukken II 2014/15, 24 587, nr. 607
Beloningsverschillen
Brief van de Minister van SZW (1711-2014) met de uitkomsten van een
update van het CBS onderzoek ‘Gelijk
loon voor gelijk werk?’ uit 2010.
– Als bijlage is het desbetreffend
onderzoek over beloningsverschillen
tussen mannen en vrouwen bij de
overheid en in het bedrijfsleven
in 2012 te vinden. De belangrijkste
uitkomst van dit onderzoek is de
gestage afname van de zogenaamde
loonkloof bij de overheid. Bedroeg
het ongecorrigeerde beloningsverschil bij de overheid in 2008 nog 16
procent, in 2012 is dat afgenomen
tot 11 procent. Als rekening wordt
gehouden met bepaalde achtergrondkenmerken zoals leeftijd,
arbeidsduur en opleidingsniveau dan
nam het (gecorrigeerde) beloningsverschil bij de overheid af van 7 procent in 2008 naar 4 procent in 2012.
In het bedrijfsleven is het beloningsverschil vrijwel onveranderd gebleven. Het gecorrigeerde beloningsverschil nam af van 9 procent in 2008
naar 8 procent in 2012. Het gecorrigeerde beloningsverschil kan niet
nader worden verklaard. Dit betekent
niet dat er sprake is van beloningsdiscriminatie maar dit valt ook niet
uit te sluiten. Een interessante ontwikkeling is dat jonge vrouwen bij de
overheid meer verdienen dan hun
mannelijke collega’s. Bovendien slaat
het loonverschil bij de overheid pas
op latere leeftijd om van positief
naar negatief; in 2008 lag het
0mslagpunt bij de leeftijd van 33
jaar, in 2012 verdienen vrouwen
bij de overheid pas bij 39 jaar minder
dan hun mannelijke leeftijdsgenoten.
Ook in het bedrijfsleven is een verandering zichtbaar, maar hier ligt het
omslagpunt rond de leeftijd van 25
jaar. Naast het onderzoek door het
CBS naar beloningsverschillen tussen
mannen en vrouwen, is het College
voor de Rechten van de Mens gestart
met soortgelijk onderzoek bij hogescholen en in de verzekeringsbranche. De resultaten van dit onderzoek
komen volgend jaar beschikbaar.
Kamerstukken II 2014/15, 27 099, nr. 22
Tijdelijk werk en bijstand
Brief van de Staatssecretaris van SZW
(11-11-2014) waarin een agenda
wordt gepresenteerd om zowel tijdelijk als deeltijdwerk vanuit de bijstand gemakkelijker en aantrekkelijker te maken.
– Zoveel mogelijk mensen moeten
regulier werk kunnen verrichten vanuit de bijstand, ook als dat tijdelijk of
in deeltijd is in een flexibele arbeidsmarkt. Voorop blijft staan dat volledige uitstroom wenselijk is, maar tijdelijk en deeltijdwerk kunnen hiertoe
een opstap zijn. Gemeenten kunnen
hier nog meer dan nu gebruik van
maken. Zij lopen in de praktijk tegen
een aantal punten aan. Het gaat
daarbij voor een deel om zaken waar
zij zelf soms meer beleidsruimte hebben dan hun bekend is. Daarnaast
gaat het om een punt dat met een
beperkte aanpassing van wet- en
regelgeving opgepakt kan worden.
Ten eerste wil de staatssecretaris de
kennis bij gemeenten versterken
over mogelijkheden die zij kunnen
inzetten bij tijdelijk en deeltijdwerk
vanuit de bijstand. Het gaat dan om
de zoektermijn voor personen jonger
dan 27 jaar bij een hernieuwde aanvraag, om het al dan niet beëindigen
van de bijstand bij korte tijdelijke
dienstverbanden, het inrichten van
een verkorte aanvraagprocedure bij
hernieuwde aanvraag en over het
toepassen van de loonheffingskorting bij werk met aanvullende bijstand. Het is in beginsel mogelijk om
deze suggesties binnen de bestaande
wetgeving op te pakken. Hierover
zullen gemeenten via een volgende
verzamelbrief worden geïnformeerd.
Andere punten vergen wetswijziging
en behoeven derhalve verdere uitwerking. Het betreft een aanpassing
van de inkomstenvrijlating voor
inkomsten uit arbeid om tijdelijk
werk met deze financiële prikkel
optimaal te bevorderen. Korte tijdelijke dienstverbanden kunnen leiden
tot herhaaldelijke uit- en instroom in
de bijstand. Gemeenten ervaren hierdoor extra administratieve lasten en
voor bijstandsgerechtigden levert het
onwenselijke situaties op als steeds
opnieuw aanvraag moet worden
gedaan. Daardoor is het wenselijk om
maatwerk te kunnen leveren om
gedurende een periode inkomsten te
blijven verrekenen met de uitkering,
na uitstroom een korte aanvraagprocedure te kunnen garanderen en de
zoektermijn voor jongeren flexibel
toe te passen bij hernieuwde aanvraag. Gemeenten zijn in beginsel op
basis van de wet vrij om een aanvraagprocedure in te richten. Echter
zij hebben aangegeven behoefte te
hebben aan duidelijke informatie
met betrekking tot de beleidsruimte
bij het inrichten van de aanvraagprocedure bij hernieuwde aanvragen.
Daarom is er het voornemen de
mogelijkheden van een verkorte aanvraagprocedure bij een hernieuwde
aanvraag nader te verduidelijken in
een Verzamelbrief. Daarbij staat voorop dat de eisen aan de vaststelling
van het recht op bijstand niet versoepelen. Bij het verrekenen van inkomsten uit deeltijdwerk met aanvullende bijstand speelt de toepassing van
de loonheffingskorting een rol.
Bijstandsgerechtigden die werken
zijn verplicht om de loonheffingskorting te laten toepassen bij de werkgever. Gemeenten hebben aangegeven
dat dit niet altijd gebeurt. Werkgevers kunnen betrokken worden om
juiste toepassing van loonheffingskorting te stimuleren. De staatssecretaris is aan het verkennen op welke
manieren dit het meest effectief
gedaan kan worden. Gemeenten
geven verder aan dat de samenhang
tussen de bijstandswetgeving en de
fiscale wetgeving complex en bewerkelijk is. Gemeenten zien een oplossingsrichting in brutering van de bijstand in plaats van de huidige
systematiek van netto inkomenswaarborg. De bewindsvrouw is daarom met gemeenten in gesprek over
de gevolgen van dit voorstel. Uit verkennende gesprekken is gebleken dat
brutering de uitvoering eenvoudiger
en efficiënter kan maken. Keerzijde is
dat het loslaten van de netto inkomenswaarborg een randvoorwaarde
is voor brutering. Dit kan effect hebben op het besteedbaar inkomen van
bijstandsgerechtigden.
Kamerstukken II 2014/15, 28 719, nr. 90
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3035
Wetgeving
Volwassenenreclassering
Aanpak jihadisme
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(18-11-2014) over een verkenning
naar het stelsel van de volwassenenreclassering.
– In het onderzoek dat door Significant is uitgevoerd, zijn alternatieven voor het huidige stelsel van de
volwassenenreclassering verkend.
Het onderzoeksrapport geeft geen
aanleiding voor een ingrijpende verandering. Weliswaar zijn verbeteringen mogelijk, maar tegelijkertijd
wordt geconstateerd dat de huidige
situatie met (op dit moment) drie
reclasseringsorganisaties overwegend naar tevredenheid functioneert.
Bij een eventuele stelselwijziging
biedt een stelsel waarbij de uitvoering van reclasseringstaken bij één
organisatie is geconcentreerd volgens het onderzoek meer kansen om
verbeteringen ten opzichte van de
huidige situatie te realiseren dan een
vorm van (gecontroleerde) marktwerking met meerdere aanbieders.
Echter, een transitie naar één reclasseringsorganisatie betekent een grote veranderopgave met relatief
beperkte efficiencywinst. Bovendien
acht de bewindsman een scenario
waarbij de uitvoering van reclasseringstaken in handen komt van één
private monopolist niet wenselijk.
Gegeven deze overwegingen wordt er
voor gekozen voorlopig het bestaande stelsel te handhaven met – op dit
moment drie – gesubsidieerde reclasseringsorganisaties. Het binnen het
bestaande stelsel accommoderen van
een nieuwe partij is denkbaar, mits
het geen risico vormt voor de kwaliteit en continuïteit van de dienstverlening en het niet ten koste gaat van
de samenwerking binnen de keten.
Tegen deze achtergrond is het Openbaar Ministerie, de Dienst Justitiële
Inrichtingen en de huidige reclasseringsorganisaties gevraagd hun
zienswijze te geven op het plan van
Info-Excellente, de partij die verzocht
heeft om een reclasseringserkenning.
Daarnaast is de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) gevraagd hierover te adviseren. Deze reacties zullen worden
betrokken bij de definitieve beslissing op de aanvraag van Info-Excellente. Het eindrapport ‘Verkenning
stelselvarianten reclassering’ is als
bijlage bij deze brief te vinden.
Brief van de Ministers van VenJ en
SZW (12-11-2014) over de voortgang
van de uitvoering van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme
(Kamerstuk 29 754, nr. 253).
– Een dergelijke voortgangsrapportage wordt in de komende periode bij
ieder Dreigingsbeeld Terrorisme
Nederland (DTN) toegezonden. In
deze brief wordt tevens ingegaan op
de toezeggingen met betrekking tot
wetgeving, bestemmingsvisa, de
organisatie Hizb-ut Tahrir (HuT) en
de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De uitvoering van het
Actieprogramma is in volle gang. De
onderstaande actiepunten uit het
Actieprogramma worden prioritair
uitgevoerd:
• De Nationale Politie is geprepareerd
voor het direct en adequaat handelen bij een terroristische aanslag,
door het aanpakken van de dreiging
van opkomende terrorisme in Nederland, veroorzaakt door personen die
deelnemen of steun geven aan de
jihad. Dit onder andere doordat er
een Nationale Staf Grootschalig en
Bijzonder Optreden (NSGBO) is ingericht die stand-by staat.
• De Kmar is vertegenwoordigd in
het NSGBO van de politie en heeft
daarnaast een Landelijke Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden
(LSGBO) ingericht ten behoeve van
de aanpak van jihadisme.
• In het kader van voorkoming van
witwassen en financieren van terrorisme wordt geïntensiveerd ingezet
op de financiële aanpak van jihadisten. Zo wordt momenteel binnen de
Financial Intelligence Unit gericht
capaciteit ingezet op de financiële
aanpak van jihadisten en is bij het
Functioneel Parket een officier van
justitie vrijgemaakt om terrorismefinanciering aan te pakken.
• Het ontvangen, verwerken en doorgeven van meldingen met betrekking tot extremisme is belegd bij de
stichting NL Confidential middels
de inzet van haar meldpunt Meld
Misdaad Anoniem. Daarmee is maatregel 23a (Nationaal Meldpunt Extremisme) de facto gerealiseerd. Burgers
en professionals kunnen hier terecht
met anonieme meldingen over alle
vormen van extremisme. Het Meldpunt geeft de meldingen door aan de
juiste instanties of verwijst de melder indien de melding niet anoniem
Kamerstukken II 2014/15, 29 270, nr. 93
3036
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
kan worden gedaan.
• Het OM vordert met het intensiveren en coördineren van de strafrechtelijk aanpak van (dreigend) terrorisme. Zeven extra officieren van justitie worden aangesteld vanwege de
jihaddossiers; twee bij het landelijk
parket en vijf in Den Haag, Rotterdam, Amsterdam, Utrecht, Arnhem.
• Het expertcentrum maatschappelijke spanningen en radicalisering zal
praktische ondersteuning gaan bieden aan gemeenten en professionals bij hun aanpak van radicalisering en het vroegtijdig signaleren
van zorgwekkende ontwikkelingen
en maatschappelijke spanningen
(per 1 januari 2015 operationeel als
onderdeel van de Expertise-unit
Sociale Stabiliteit).
• Gemeenten die met radicaliseringsproblematiek worstelen, zijn met
rijksgelden ondersteund om hun
lokale preventieve aanpak verder uit
te bouwen, bijvoorbeeld met het versterken en trainen van netwerken
van sleutelfiguren.
• Ook scholen die kampen met vragen en signalen worden gesteund.
Het Ministerie van OCW heeft, met
de NCTV, trainers beschikbaar
gesteld om de deskundigheid van
bestuurders en docenten te vergroten; er zijn vertrouwens-inspecteurs
getraind; en alle beschikbare informatie en instrumenten zijn beschikbaar gesteld via de relevante onderwijsportalen.
• Er worden intensieve overleggen
gevoerd met maatschappelijke
organisaties en sleutelfiguren, om
hen te ondersteunen bij het bieden
van tegengeluid en de weerbaarheid
in eigen kring te versterken. Waar
sleutelfiguren worden bedreigd, worden beveiligingsmaatregelen
getroffen.
De aangekondigde wetsvoorstellen
gaan zo mogelijk nog dit jaar in consultatie. Twee voorstellen koersen
hierop af: het wetsvoorstel tot wijziging van de ‘Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek in
verband met de selectieve woningtoewijzing op grond van overlast
gevend, crimineel, extremistisch of
radicaal gedrag’ en de ‘wijziging van
de Rijkswet op het Nederlanderschap
in verband met intrekking van het
Nederlanderschap ter bescherming
van de nationale veiligheid’. Voor de
andere wetsvoorstellen geldt de plan-
Wetgeving
ning om ze, waar mogelijk gebundeld, in het voorjaar van 2015 in consultatie te brengen. Voor deze
wetsvoorstellen geldt dat zorgvuldige
vormgeving noopt tot iets meer
voorbereidingstijd. Uitreis met jihadistische intenties met gebruik van
een Nederlandse identiteitskaart
wordt onmogelijk gemaakt. Daartoe
wordt een wetsvoorstel voorbereid
dat voorziet in het opleggen van een
uitreisverbod voor personen aan wie
een paspoort is geweigerd of waarvan het paspoort vervallen is verklaard. Ontbinding of een verbod
van een organisatie als de Hizb-ut
Tahrir is op dit moment niet aan de
orde. Het meest recente dreigingsbeeld (DTN37) (Kamerstuk 29 754, nr.
270) bevestigt nogmaals de dreiging
die uitgaat van het mondiale jihadisme en de noodzaak van een nationale en internationale integrale aanpak
van jihadisme.
Kamerstukken II 2014/15, 29 754, nr. 271
Onschuldpresumptie
Brief van de Minister van VenJ (1411-2014) met een reactie op de
opmerkingen van de Commissie
Meijers over de ontwerprichtlijn
inzake de versterking van bepaalde
aspecten van het vermoeden van
onschuld en van het recht om in
strafprocedures bij het proces aanwezig te zijn (2013/0407) en over het
door Nederland tijdens de onderhandelingen ingenomen standpunt ten
aanzien van het hanteren van feitelijke en juridische aannames (presumptions of fact and law). In de
brief wordt tevens uiteengezet brief
tevens uiteen zou zetten hoe het vermoeden van onschuld zich verhoudt
tot de aanpak van veelplegers in het
verkeer.
– De regering betreurt het dat in de
brief van de Commissie Meijers een
beeld wordt geschetst van zowel de
stand van zaken van de onderhandelingen als van de Nederlandse opstelling, dat op essentiële onderdelen
niet juist, dan wel onvolledig, is. Er is
nog geenszins sprake van een beslissend moment in de onderhandelingen, waarvan is afgesproken dat de
Kamer daarover wordt geïnformeerd.
In het voorgestelde tweede lid van
artikel 5 is neergelegd dat onder
bepaalde omstandigheden, op grond
van vermoedens van een zeker
gewicht, de bewijslast zou kunnen
verschuiven naar de verdediging.
Voortbordurend op dit tekstvoorstel
van de Europese Commissie is tijdens de onderhandelingen in de
raadswerkgroep aan de orde gekomen dat hier niet zozeer sprake is
van een ‘verschuiving van de bewijslast’, maar van ‘het hanteren van
feitelijke en juridische aannames’.
Hierover bestaat vaste en genuanceerde jurisprudentie van het EHRM.
Een voorbeeld van het hanteren van
een zodanige aanname betreft het
systeem van kentekenaansprakelijkheid, zoals dat in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wet Mulder)
wordt gehanteerd. In de brief van 6
oktober 2014 geeft de Commissie
Meijers aan kennis te hebben genomen van de herziene tekst van het
richtlijnvoorstel (dat overigens enkel
een voorzet van het Italiaanse voorzitterschap was), neergelegd in een
raadsdocument van 22 september
2014, en uit kritiek op de daarin
opgenomen formulering van artikel
5, dat ziet op de bewijslast en het
hanteren van feitelijke en juridische
aannames in het strafproces. Die kritiek houdt, kort samengevat, in dat
de JBZ-Raad een ontoelaatbare uitzondering zou maken op de hoofdregel dat de bewijslast in strafzaken op
het openbaar ministerie rust, door in
alle strafzaken het gebruik van feitelijke en juridische aannames toe te
staan, waarbij voor lichte strafbare
feiten geldt dat deze aannames niet
weerlegbaar zijn. Dat betekent dat
een verdachte zich niet meer mag
verweren tegen bewijs tegen hem.
Volgens de Commissie Meijers lijkt
het erop dat Nederland deze voorstellen tot ‘omkering van de bewijslast’ heeft gedaan. De brief van de
Commissie Meijers behelst slechts
een zeer beperkte weergave van dat
tekstvoorstel, die een onvolledig, zo
niet onjuist, beeld schetst van het
Nederlandse standpunt. Nederland
heeft getracht zo dicht mogelijk bij
de jurisprudentie van het EHRM te
blijven en heeft een primair en een
secundair tekstvoorstel ingediend.
Primair is voorgesteld dat artikel 5,
tweede lid, zou bepalen dat het
gebruik van feitelijke en juridische
aannames is toegestaan binnen redelijke grenzen, waarbij rekening dient
te worden gehouden met hetgeen in
het geding is en onder de voorwaar-
de dat de rechten van de verdediging
gerespecteerd worden. In een bijbehorende overweging zou daarbij
nader worden uitgelegd dat lidstaten
gehouden zijn daarbij een redelijke
belangenafweging toe te passen en
gebonden zijn aan het proportionaliteitsvereiste. Dit door Nederland
geprefereerde tekstvoorstel heeft het
Italiaanse voorzitterschap niet overgenomen. Als terugvaloptie had
Nederland voorgesteld dat de tekst
van het tweede lid erin zou voorzien
dat het gebruik van feitelijke en juridische aannames binnen redelijke
grenzen is toegestaan, waarbij die
aannames in beginsel weerlegbaar
zijn en alleen gehanteerd mogen
wanneer de rechten van de verdediging gerespecteerd worden. In een
bijbehorende overweging zou in die
constructie nader worden uiteengezet dat lidstaten ten aanzien van
lichte strafbare feiten (minor offences) zoals lichte verkeersovertredingen – die niet kunnen leiden tot
een strafblad – kunnen bepalen dat
de aannames niet weerlegbaar zijn.
Ook in dit secundaire tekstvoorstel
betreft het mitsdien geen algehele,
ongeclausuleerde uitzondering voor
lichte strafbare feiten, maar een uitzondering die aan strikte voorwaarden is gebonden. Het Nederlandse
standpunt, zoals hiervoor weergegeven, sluit aan bij het Nederlandse
rechtssysteem en is ook conform de
algemene uitgangspunten die Nederland bij de onderhandelingen over
deze richtlijn hanteert. In het meest
recente onderhandelingsdocument
van 11 november 2014 bepaalt het
tweede lid van artikel 5 dat lidstaten
binnen redelijke grenzen aannames
van feitelijke of juridische aard
mogen hanteren, waarbij deze aannames weerlegbaar zijn en hoe dan ook
alleen gehanteerd mogen worden
wanneer deze de rechten van de verdediging respecteren.
Kamerstukken II 2014/15, 32 317, nr. 255
Terugkeerrichtlijn
Verslag van een schriftelijk overleg
(vastgesteld 19-11-2014) tussen de
vaste cie. voor Immigratie & Asiel/
JBZ en de Staatssecretaris van VenJ
over de kabinetsreactie op de evaluatierapporten over de Europese terugkeerrichtlijn.
– De staatssecretaris stelt dat de
strafbaarstelling van niet-naleving
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3037
Nieuws
2200
Implementatie Procedure- en
Opvangrichtlijn
Op 19 november 2014 is het voorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ter
implementatie van de herziene
Procedure- en Opvangrichtlijn aangeboden aan de Staten-Generaal.
De richtlijnen nopen op verschillende punten tot aanpassing van de
Nederlandse wet- en regelgeving en
tevens tot enkele aanpassingen in
de uitvoeringspraktijk. Daartoe
strekt dit wetsvoorstel.
D
e Procedurerichtlijn stelt
normen voor de procedure
voor de toekenning en
intrekking van internationale
bescherming. De richtlijn is een herschikking van de eerdere Procedurerichtlijn, en bevat op een aantal punten verdergaande harmonisatie. De
belangrijkste onderdelen van de
richtlijn zijn:
- Niet-ontvankelijk en (kennelijk)
ongegrond verklaren: de richtlijn
biedt de mogelijkheid om in bij de
richtlijn bepaalde gevallen aanvragen niet-ontvankelijk of (kennelijk)
ongegrond te verklaren en verbindt
hier gevolgen aan ten aanzien van
het al dan niet verlenen van schorsende werking aan het instellen van
beroep.
- Rechtsbescherming: op het punt
van rechtsbescherming verplicht de
richtlijn tot verschillende wijzigingen in het nationale stelsel. Allereerst wordt een volledig en ex nunc
onderzoek van zowel de feiten als
juridische gronden voorgeschreven
bij de rechterlijke toetsing in eerste
aanleg. Ten tweede zal het systeem
van schorsende werking en voorlopige voorzieningen moeten worden
herzien. Verder biedt de richtlijn de
mogelijkheid om een maximale
beslistermijn voor rechters vast te
leggen in de nationale regelgeving.
- Grensprocedure: in de richtlijn worden inhoudelijke criteria neergelegd
voor het mogen toepassen van een
grensprocedure.
- Waarborgen minderjarigen en andere kwetsbare asielzoekers: in de richtlijn zijn enkele waarborgen voor
minderjarige vreemdelingen opgenomen. De belangrijkste elementen
zijn: kindvriendelijk horen, aanwezigheid van een raadsman bij het
gehoor en het toetsen aan het belang
van het kind bij overdracht aan een
veilig derde land.
- Toegang tot de asielprocedure: om
een goede toegang tot de asielprocedure te waarborgen, bevat de richtlijn een aantal gedetailleerde
bepalingen omtrent de informatieverstrekking aan en registratie van
vreemdelingen die te kennen hebben
gegeven asiel te willen aanvragen,
ook indien een vreemdeling zich
hiervoor tot niet-bevoegde autoriteiten wendt.
- Persoonlijk onderhoud: de richtlijn
bevat enkele bepalingen die zien op
het persoonlijk onderhoud en de verslaglegging daarvan.
- Beslistermijnen: de richtlijn kent
een aantal dwingende beslistermijnen die zullen moeten worden neergelegd in de Nederlandse wetgeving.
Overigens wijken deze termijnen
alleen op onderdelen af van de thans
in Nederland geldende termijnen.
Ter implementatie van deze richtlijn
bevat het wetsvoorstel de volgende
maatregelen:
a. invoering van het niet in behandeling nemen, de niet-ontvankelijkheid,
de kennelijke ongegrondheid en de
introductie van de bevoegdheid tot
het buiten behandeling stellen;
b. invoering van een volledig en ex
nunc onderzoek bij rechterlijke toetsing;
c. wijziging van de gronden waarop
schorsende werking bij beroep in
eerste aanleg kan worden onthouden; en
d. enkele ondergeschikte wijzigingen.
Afdoeningswijzen
Met de invoering van de bevoegdheid voor de Minister van VenJ om
aanvragen niet-ontvankelijk te verklaren, kennelijk ongegrond te verklaren of (tijdelijk) buiten behandeling te stellen, wordt formeel
aangesloten bij het stelsel van de
richtlijn. In de praktijk zal een vaste
toetsingsvolgorde worden gehanteerd, waarbij alle verschillende elementen van een asielaanvraag worden bekeken. Allereerst zal worden
bezien of de aanvraag in behandeling
zal worden genomen, dan wel niet in
behandeling hoeft te worden genomen omdat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor behandeling
van het verzoek om internationale
bescherming op grond van de
Dublinverordening. Indien dit het
geval is, zal de aanvraag niet in
behandeling worden genomen en zal
de verdere procedure voor overdracht
worden gevolgd conform de Dublinverordening.
Indien dit niet het geval is, zal worden bezien of de aanvraag ontvankelijk is. De aanvraag kan op verschillende gronden niet-ontvankelijk
worden verklaard en het is afhankelijk van de aard van de grond in welke mate er onderzoek dient plaats te
vinden. Indien de aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard, zal
dit in de regel worden gedaan, tenzij
er zwaarwegende redenen zijn om
hier niet toe over te gaan.
Indien de aanvraag ontvankelijk
wordt geacht, wordt bezien of de aanvraag gegrond, ongegrond of kennelijk ongegrond is. Een aanvraag kan
worden afgewezen als kennelijk
ongegrond wanneer er in redelijkheid geen twijfel mogelijk is over de
ongegrondheid van de aanvraag. De
richtlijn geeft tien gronden waarop
een aanvraag kennelijk ongegrond
kan worden verklaard. Het gaat hier
bijvoorbeeld om vreemdelingen die
afkomstig zijn uit een veilig land van
herkomst, de minister hebben misleid omtrent – onder meer – hun
identiteit, zichzelf evident tegenspreken, slechts irrelevante informatie
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3039
Nieuws
verstrekken of louter een aanvraag
indienen om terugkeerhandelingen
te verijdelen. Aanvragen die niet-ontvankelijk zijn verklaard of als kennelijk ongegrond zijn afgewezen, hebben dezelfde gevolgen als een
‘normale’ inhoudelijke afwijzende
beschikking met betrekking tot het
verblijfsrecht (niet langer rechtmatig
verblijf en vertrekplicht). Ten aanzien
van de rechterlijke bescherming is er
echter een belangrijk verschil: indien
de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard of is afgewezen als kennelijk
ongegrond, heeft de instelling van
het beroep geen schorsende werking.
De bevoegdheid tot buiten behandeling stellen vindt zijn grondslag in
artikel 28 van de procedurerichtlijn.
Het buiten behandeling stellen van
een aanvraag is aan de orde wanneer
er nog geen definitieve beslissing kan
worden genomen, maar de behandeling van de aanvraag ook niet kan
worden voortgezet. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer de asielzoeker
in een vroeg stadium van de procedure vertrekt of niet meer op komt
dagen bij gehoren, maar zijn aanvraag
niet intrekt. Ook in geval van een buiten behandeling stellen geldt dat het
instellen van beroep geen schorsende
werking heeft en de vreemdeling conform het geldende systeem een voorlopige voorziening zal moeten aanvragen, indien hij de uitkomst van de
procedure in Nederland wil afwachten.
Integrale
geloofwaardigheidstoets
De implementatie van de Procedurerichtlijn is ook aanleiding om over te
gaan op een nieuwe wijze van motivering van de beoordeling van de
geloofwaardigheid. Daarbij zal een
integrale geloofwaardigheidsbeoordeling centraal staan. Uitgangspunt
van een integrale geloofwaardigheidsafweging zal zijn dat door de
IND alle relevante omstandigheden
van het geval worden bekeken en
gewogen. Van belang daarbij is dat
de geloofwaardigheidselementen
gerelateerd worden aan het specifieke onderdeel van het vluchtrelaas
3040
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
waarmee ze verband houden. Het
leerstuk van de ‘positieve overtuigingskracht’ komt hiermee als zodanig te vervallen.
Volledig en ex nunc
onderzoek
De richtlijn verplicht tot een volledig
en ex nunc onderzoek van zowel de
feiten als juridische gronden voorgeschreven bij de rechterlijke toetsing
in eerste aanleg. In het Nederlandse
stelsel is traditioneel sprake van een
gemengd stelsel bij rechterlijke toetsing, waarbij bepaalde elementen
van de asielaanvraag vol werden
getoetst, zoals de kwalificatievraag
en bewijsbare feiten, terwijl andere
elementen terughoudend werden
getoetst, zoals de beoordeling van de
geloofwaardigheid van het asielrelaas. Voor een belangrijk deel zal
deze nieuwe wijze van toetsing binnen de rechterlijke macht vorm moeten krijgen. Artikel 46, eerste lid, van
de richtlijn bepaalt kort gezegd dat
de lidstaten ervoor zorgen dat voor
verzoekers een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie
openstaat tegen een beslissing inzake hun verzoek om internationale
bescherming. Teneinde een daadwerkelijk rechtsmiddel te bieden zorgen
lidstaten ervoor dat er een volledig
en ex nunc onderzoek van zowel de
feitelijke als juridische gronden met
inbegrip van, indien van toepassing,
een onderzoek van de behoefte aan
internationale bescherming, plaatsvindt ten minste in beroepsprocedures voor een rechterlijke instantie
van eerste aanleg (artikel 46, derde
lid). In de wettekst is de tekst van
artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn nauwgezet gevolgd.
De intensiteit van de toetsing van
bepaalde elementen van de beschikking, die nu marginaal worden
getoetst, zal toenemen. Dit is met
name van belang voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van
het asielrelaas. Op dit punt zal de
rechtbank sterker dan voorheen, op
basis van het dossier, de inhoud van
de geloofwaardigheidsbeoordeling
van het bestuursorgaan toetsen. De
toetsing van de rechtbank blijft wel
verbonden met de beschikking van
het bestuursorgaan; het moet derhalve gaan om een toetsing van de
beslissing van het bestuursorgaan en
niet om een eigen beoordeling van
de rechter. Daarbij moet de rechter
bij de beoordeling van het beroep
rekening houden met feiten en
omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd en wijzigingen van beleid die na het bestreden besluit zijn bekendgemaakt (de
zogenoemde ex nunc-toetsing). Op
grond van de Procedurerichtlijn is de
verplichting tot een volledig en ex
nunc onderzoek beperkt tot de rechter in eerste aanleg. In hoger beroep
is dus geen volledig en ex nunc
onderzoek noodzakelijk. Het kabinet
acht het niet wenselijk om op nationaal niveau anders te beschikken.
Opvangrichtlijn
De Opvangrichtlijn ziet op de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Illegaal verblijvende vreemdelingen,
waaronder uitgeprocedeerde asielzoekers vallen buiten de reikwijdte van
de richtlijn. De implementatie van de
Opvangrichtlijn heeft met name
gevolgen voor de bewaring. Materieel
is er sprake van een grote mate van
overlap tussen het Nederlandse systeem en het systeem van de
Opvangrichtlijn, in de formele vormgeving is er echter sprake van grote
verschillen op het punt van bewaring
tussen de Opvangrichtlijn en de Vw
2000. De wettelijke vormgeving van
de inbewaringstelling in de nationale
wetgeving wordt met dit voorstel
aangepast aan de systematiek en terminologie van de Opvangrichtlijn.
Daarnaast wordt verheldering aangebracht in de samenhang tussen toegangsweigering, grensdetentie, verlenen van beperkte toegang en
inbewaringstelling bij het verlenen
van beperkte toegang.
Kamerstukken II 2014/15, 34 088,
nrs. 1 - 4
Nieuws
2201
Grondwet-wiki
Om te weten te komen welke wijzigingen burgers graag zouden willen
in de Grondwet, hebben Leidse en
Tilburgse onderzoekers Staatsrecht
een interactieve site ontwikkeld.
Die werkt volgens de methode van
Wikipedia: burgers zelf direct de
oorspronkelijke teksten van de
Grondwet laten wijzigen. Er gelden
wel spelregels.
L
eidse en Tilburgse onderzoekers gaan uitzoeken wat Nederlanders zouden willen wijzigen
aan de Grondwet. Tot augustus 2015
kan iedereen meeschrijven aan
Grondwetswijzigingen in de Grondwet-wiki. Het experiment maakt
gebruik van de kracht van het wisdom of the crowds-concept: auteurs
kunnen op elkaar reageren en ook
teksten van elkaar wijzigen of
schrappen. Als voldoende gemotiveerde mensen meedoen en er zo
voldoende ‘volume’ ontstaat, levert
het experiment een realistische kijk
van Nederlanders op de Grondwet op.
Dat is een realistische aanname: als
maar genoeg mensen schatten hoeveel knikkers er in een bak zitten of
hoe zwaar een ham is, komt het
gemiddelde van de schattingen verbijsterend dicht bij de echte hoeveelheid/het echte gewicht. Het wordt
gedaan in het kader van de viering
van tweehonderd jaar Nederlandse
Grondwet.
Het experiment met de Grondwetwiki duurt tot 24 augustus 2015.
Bron: www.leidenuniv.nl
2202
Duur rechtszaken nog altijd niet
binnen de normen
De duur van rechtszaken is in 2013
niet verkort. In 2013 werden bij de
rechtbanken meer dan de helft van
de normstellingen nog niet gehaald
en bij de gerechtshoven was dat nog
minder. Met name in strafzaken en
handelsconflicten loopt de duur
van rechtszaken zelfs licht op.
D
e duur van rechtszaken is
sinds 2009 verbeterd. Die
verbetering stagneerde echter in 2012 en 2013. De organisatorische belasting om de regionale herindeling tot stand te brengen, is
mede van invloed geweest op deze
uitkomsten. Ook hebben (nieuwe)
processuele eisen invloed op de duur
van een rechtszaak, zoals de verplichte aanwezigheid van ouders bij de
zitting in een kinderstrafzaak. Het
zijn zeker niet de enige verklaringen,
aangezien de verschillen tussen
gerechten in de duur van rechtszaken sterk uiteen liepen.
De rechtszaken bij de kantonrechter
en de familie-rechtszaken in eerste
aanleg en in hoger beroep, voldeden
het vaakst aan de normen. De verschillen tussen rechtbanken in de
duur van kantonzaken zijn nog
groot.
De bestuursrechtelijke rechtszaken
bij de rechtbanken zijn in de afgelopen jaren steeds korter gaan duren,
maar zijn nog niet voldoende verkort
om binnen de normstellingen uit te
komen. De verschillen tussen rechtbanken in de duur ervan zijn nog
steeds groot.
De meeste rechtbanken haalden
minder dan de helft van de normstellingen voor de duur van handelszaken. Ook bleken de verschillen tussen rechtbanken in de duur van deze
zaken groot.
Bij geen van de gerechtshoven werden voldoende handelszaken binnen
de normtijd afgedaan om aan de
normstellingen te kunnen voldoen.
De behandeling van strafzaken is in
2013 zowel bij de rechtbanken als bij
de gerechtshoven wat langer gaan
duren. De gestelde normen worden
bij de meeste rechtbanken geregeld
nog niet gehaald. Bij de gerechtshoven werd aan vrijwel geen van de
normstellingen voor de verschillende
strafrechtelijke zaakstypen voldaan.
De volgende rechtbanken voldeden
in 2013 het vaakst (ongeveer tweederde) aan de doorlooptijdnormen:
Den Haag, Noord-Holland, MiddenNederland en Overijssel.
De gerechtshoven hebben het meeste
moeite te voldoen aan de normstellingen voor de duur van rechtszaken.
Zelfs bij het best presterende hof,
‘s-Hertogenbosch, is aan nog geen
kwart van de normstellingen voldaan.
Bron: Kengetallen Rechtspraak 2013
(www.rechtspraak.nl)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3041
2203
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent
aangekondigd wordt in deze rubriek
dan kunt u het proefschrift en een
samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties
Op 28 november 2014 aanvaardde
prof. Arjan Blokland met het uitspreken van zijn oratie zijn benoeming als
hoogleraar Criminology and criminal
justice aan de Universiteit Leiden. Crimineel gedrag piekt tijdens de adolescentie. Toch is meer dan 80% van de
jaarlijks in Nederland geregistreerde
verdachten geen adolescent meer
maar volwassen. Twintigers die in
aanraking komen met justitie zijn
gemiddeld nog 15 jaar crimineel
actief, dertigers worden gemiddeld
nog over een periode van tien jaar
veroordeeld. Criminologisch levenslooponderzoek probeert de oorzaken
en mechanismen achter volwassen
crimineel gedrag te ontrafelen. In zijn
oratie ging Blokland in op recente
ontwikkelingen in het criminologisch
levenslooponderzoek naar het stoppen met crimineel gedrag. Hierbij
constateerde hij dat, anders dan wel
wordt beweerd, het nog niet te laat is
om tijdens de volwassenheid in te
grijpen in de criminele carrière. Ook
constateerde hij dat Nederlandse criminologen in een unieke positie verkeren om onderzoek te doen naar de
oorzaken van volwassen criminaliteit
en dat, met name in een periode van
verharding van de strafrechtspraktijk,
verkregen kennis omtrent deze oorzaken kan bijdragen aan het efficiënter
vormgeven van interventies.
Promoties
Diplomatiek onderhandelen
Diplomatiek onderhandelen is een
moeilijk te begrijpen en te beheersen
proces. Toch is het
onderhandelen tussen staten en in
internationale organisaties van levensbelang voor het
functioneren van het internationale
3042
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
bestel. Het Handvest van de Verenigde Naties noemt onderhandelen dan
ook als het eerste instrument bij het
vreedzaam oplossen van conflicten.
De wetenschap is nog altijd op zoek
naar methoden om de uitkomst van
een onderhandeling te verklaren uit
de processen waaruit zij is voortgekomen.
Dit proefschrift van Paul Meerts benadert het diplomatiek onderhandelingsproces van verschillende kanten
en tracht daarmee aan de hand van
gevalstudies in verleden en heden de
essentie en de evolutie van het proces
beter in beeld te krijgen. Een goed
begrip daarvan zal, zo wordt gehoopt,
bijdragen tot een effectiever gebruik
van het diplomatieke geven en
nemen, om daarmee geweldsgebruik
terug te dringen. Dat neemt niet weg
dat onderhandelen een belangenstrijd
blijft, het is een vorm van oorlog met
vreedzame middelen.
Diplomatiek onderhandelen wordt
daarbij gedefinieerd als ‘een uitwisseling van concessies en compensaties
in de context van de internationale
orde zoals deze door de soevereine
staten aanvaard wordt’. Daarbij wordt
met het begrip ‘diplomatiek’ het
onderhandelen tussen staten en in en
door internationale organisaties
bedoeld; dit om aan te geven dat het
in deze studie niet om commerciële of
andere niet-statelijke onderhandelingen gaat. In deze studie gaat het om
onderhandelen in een internationale
context, waarbij soevereine eenheden
trachten tot onderlinge overeenkomsten te komen. Om onderhandelingsprocessen te vergemakkelijken hebben staten internationale regimes tot
stand gebracht en internationale organisaties opgericht waarbinnen de
onderhandelingsprocessen gekanaliseerd kunnen worden en die hen in
staat stellen nakoming van overeenkomsten af te dwingen. Hoe positief
de rol van internationale afspraken en
internationale organisaties ook is, er
zitten ook zeker nadelen aan vast.
Kernpunt van dit boek is de stelling
dat onderhandelen tussen staten pas
een werkelijk alternatief voor oorlogvoering kan zijn, als het kan worden
gevoerd binnen een kader van regels
en procedures om het onderhandelingsproces in goede banen te leiden
en gebrek aan vertrouwen tussen
partijen te verminderen. Daarin ligt
het belang van internationale regi-
mes die de concrete vorm kunnen
aannemen van internationale organisaties, met de potentie de uitvoering
van genomen besluiten af te dwingen. Uit de voortdurende pogingen
de internationale betrekkingen beter
te organiseren blijkt dat de diplomatie allang tot dit inzicht is gekomen.
Het blijkt echter al even duidelijk uit
het falen van onderhandelingen als
middel tot conflictbeheersing in
gebieden waar een overkoepelende
onderhandelingsstructuur ontbreekt,
zoals nu in het Midden-Oosten.
Meerts promoveerde op 4 november
2014 aan de Universiteit Leiden. Zijn
promotores waren prof. dr. A. van
Staden en prof. dr. I.W. Zartman.
P.W. Meerts
Diplomatic negotiation
Essence and evolution
(Nog) geen commerciële uitgave
Vrijheid van godsdienst
Vrijheid van godsdienst is een controversieel recht in de
moderne democratische samenleving,
zoals de Nederlandse.
Rond de uitoefening
van godsdienstvrijheid doen zich allerlei conflicten
voor als gevolg van spanningen tussen individu en religieuze gemeenschap, tussen individu en staat, en
tussen religieuze gemeenschap en
staat. In zijn dissertatie behandelt
Henk Post een aantal actuele kwesties, waarbij christelijke, joodse of
islamitische gelovigen zijn betrokken. De vraag is steeds welke ruimte
een gelovige of groep van gelovigen
krijgt om zijn/haar religieuze identiteit te uiten in gedrag, kleding en
acceptatie van anderen.
Iedere individuele persoon heeft
recht op vrijheid van godsdienst of
levensovertuiging en daarbij hebben
alle burgers gelijke vrijheidsrechten.
In onze moderne, uiterst pluriforme
maatschappij doen zich dan ook
onvermijdelijk conflicten voor bij de
uitoefening van deze rechten. Regelmatig moet de rechter een uitspraak
doen, en de overheid als wetgever
beïnvloedt de realisatiemogelijkheden. Onze democratie moet iets waarmaken dat op het eerste gezicht
onmogelijk lijkt, namelijk dat burgers
met sterk uiteenlopende overtuigin-
Universitair Nieuws
gen, normen en levensstijlen op een
vreedzame wijze met elkaar samenleven op basis van een gezamenlijk
goedgekeurde rechtsorde binnen het
gebied van de staat. Het spanningsveld rond de uitoefening van de vrijheid van godsdienst maakt duidelijk
dat democratie en rechtsstaat niet los
verkrijgbaar zijn. Het feit dat de waarborgen van het recht op vrijheid van
godsdienst democratisch tot stand
zijn gekomen, betekent dat we ze niet
buiten toepassing kunnen verklaren
als ze niet conformeren met onze
mening over wat fatsoenlijk, behoorlijk of normaal is. Het onderzoek van
Post laat bovendien zien dat uitingen
van religie niet een speelbal mogen
zijn van de politiek, de publieke opinie of bepaalde antigodsdienstige
sentimenten. Dat geldt heel in het
bijzonder omdat een grondrecht in
het geding is.
Post stelt aan de orde of uit de casus
een gewijzigd zedelijk en levensbeschouwelijk beoordelingspatroon
blijkt. Het antwoord is bevestigend.
Essentieel is dat tot een vijftig jaar
geleden Nederland een gezamenlijk,
voor de Nederlandse samenleving
kenmerkend waarden- en normenpatroon kende. Sedertdien heeft een
ontwikkeling plaatsgevonden naar
een variëteit van beoordelingspatronen die deels religieus en deels seculier van aard zijn. Of een bepaald
soort gedrag moet worden
beschouwd als primair behorend tot
een religieuze praktijk die bescherming verdient, dan wel tot een seculiere (bijvoorbeeld politieke of educatieve) praktijk, is afhankelijk van het
gekozen of aangehangen beoordelingspatroon. Dit impliceert dat voor
elke casus op het terrein van de
godsdienstvrijheid geldt dat de uitkomst van wat men als een gerechtvaardigde oplossing beschouwt,
mede afhankelijk is van het specifieke heersende beoordelingspatroon.
De wijze waarop onze constitutionele
orde de vrijheid van godsdienst waarborgt, is dynamisch en complex. De
individuele persoon oefent dit recht
uit in een spanningsveld van rechten
en vrijheden. Dit is inherent aan het
samenleven in een democratische
samenleving met gelijke vrijheidsrechten voor iedereen. Men kan het
recht op vrijheid van godsdienst niet
claimen voor de eigen positie zonder
dat men dit recht aanvaardt van de
ander. Daarin ligt de spanning die
onze rechtsorde moet oplossen binnen het kader dat door zijn eigen
instellingen wordt bewaakt. In elk
rechtsconflict op het terrein van de
vrijheid van godsdienst is het cruciaal
dat het grondrecht een kern bevat die
absoluut is, ook al hangt het mede
van de context af wat deze kern is.
Uiteindelijk wordt deze kern bepaald
door het eerbiedigen van de waardigheid van de mens. De individuele persoon heeft als mens recht op bescherming van zijn levensovertuiging,
ongeacht welke inhoud deze overtuiging heeft, en uiteraard voor zover
deze overtuiging de rechten en vrijheden van andere burgers respecteert.
Post promoveerde op 19 november
2014 aan Tilburg University. Zijn promotor was prof. dr. E.M.H. Hirsch Ballin.
Dr. Henk A. Post
Vrijheid van godsdienst in een
democratische samenleving
Het recht van de individuele persoon
in een spanningsveld van rechten en
vrijheden
kant van de grondrechtenbescherming tegen elkaar afgewogen.
Zodoende wordt een bijdrage geleverd aan de discussie met betrekking
tot de vraag of de voorgestelde hackbevoegdheid zoals deze er nu ligt
moet worden aangenomen. Conclusie
van dit alles is dat de bevoegdheid
zoals deze nu is omschreven en
onderbouwd in het conceptwetsvoorstel onvoldoende verenigbaar is met
artikel 8 lid 2 EVRM. Niet enkel toont
het wetsvoorstel op generlei wijze
waar de noodzakelijkheid daadwerkelijk vandaan komt, ook moeten de
meeste essentiële waarborgen bij
nadere aanwijzing geregeld worden.
Dit laatste is zeer onwenselijk gezien
het gaat om één van de meest vergaande opsporingsbevoegdheden.
Rosalie Rijkhoff
Woensdag ge-hackt-dag, Een onderzoek naar de hackbevoegdheid uit
wetsvoorstel Computercriminaliteit
III in het licht van de grondrechtenbescherming van artikel 8 EVRM
Masterscriptie Strafrecht, Radboud Universiteit Nijmegen
Begeleidster: M.I. Fedorova
Boom Juridische uitgevers 2014, 478 p., € 79
Beoordeling: 8
ISBN 978 90 8974 999 4
De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl.
Scriptie
Scripties
Hackbevoegdheid
Centraal in deze afstudeerscriptie
van Rosalie Rijkhoff staat de hackbevoegdheid uit wetsvoorstel Computercriminaliteit III. Onderzocht wordt
in hoeverre deze bevoegdheid verenigbaar is met het recht op bescherming van het privéleven van artikel 8
EVRM. Het zwaartepunt ligt daarbij
op de beperkingsclausule van het
tweede lid van artikel 8 EVRM. Het
doel van deze scriptie is namelijk
nagaan of de noodzakelijkheid van
de hackbevoegdheid, zoals de
Memorie van Toelichting bij het
wetsvoorstel deze stelt, daadwerkelijk
aanwezig is en zo ja of deze noodzakelijkheid dusdanig groot is dat het
een inmenging op de bescherming
van de rechten van artikel 8 EVRM
rechtvaardigt. In de eerste plaats
wordt onderzocht hoe de Memorie
van Toelichting dit onderbouwt en
hoe hierover in de literatuur wordt
gedacht. Daarnaast worden aan de
hand van interviews de meningen
van de kant van de opsporing en de
De redactie biedt aan studenten de
mogelijkheid om met een korte
samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van
het document op het blog van het
NJB geplaatst (www.njblog.nl). De
redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische
teksten en innovatieve opvattingen
van studenten die tot nu toe nog te
weinig onder de aandacht komen
van de vele juristen die in ons land
werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd
voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het
NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien
van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer
(minimaal een acht) dat je voor de
scriptie hebt ontvangen en ook je
afstudeerrichting en de naam van
je scriptiebegeleider, naar het
redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of
e-mail: [email protected].
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3043
2204
Personalia
J.M. Polak 1922-2014
2205
Onze erevoorzitter is op 27 november 2014 overleden.
Jim Polak was van 1963 tot 1992
redacteur van het NJB. De laatste
zeventien van deze dertig jaren was
hij voorzitter van de redactie. Over
de “bezonnen bezieling” waarmee hij
het nogal anarchistische troepje
redacteuren met hun eigenzinnige
opvattingen bijeen wist te houden
schreef J.C.M. (Jan) Leijten een prachtig verhaal in het speciale nummer
‘Wetswaardigheden’ (afl. 45/46 van de
jaargang 1992) dat ter ere van het
afscheid van Jim Polak werd samengesteld. Door zijn samenbindende
kracht en vooral zijn humor wist hij
de scherpste kantjes van de menings-
verschillen af te slijpen zonder dat de
discussie daardoor werd afgevlakt.
J.M. Polak had een scherp oog voor
nieuwe ontwikkelingen en het blad
zinderde in zijn tijd dan ook van de
nieuwe projecten: specials, boekenreeks, NJB-Salons, nieuwe onderwerpen. En ook later als erevoorzitter
bleef hij onvermoeibaar ideeën aanreiken.
J.M. Polak was van 1958-1977 hoogleraar aan de Landbouwhogeschool te
Wageningen; van 1970-1972 RectorMagnificus aldaar en van 1977-1992
lid van de Raad van State.
Binnenkort wordt in dit blad een uitgebreid In Memoriam aan J.M Polak
gewijd.
wordt voorgesteld op twee studiedagen. De eerste studiedag legt de focus
op handelszaken, de tweede studiedag
op familiezaken, waardoor beide studiedagen een eigen focus en een
totaal verschillende aanpak krijgen.
deld rondom thema’s als fraude, toezicht en handhaving. Mogelijke
onderwerpen zijn het juridisch kader
bij interne onderzoeken, de gevolgen
van en compliance met nieuwe Europese wetgeving op het gebied van
marktmisbruik en EVRM-ontwikkelingen op het gebied van de
onschuldpresumptie en het zwijgrecht. Ook belangrijke ontwikkelingen op het gebied van nationale,
Europese en internationale regulering en baanbrekende rechterlijke
uitspraken passeren de revue. Het
doel van de bijeenkomsten is te voorzien in hoogwaardige juridische kennisoverdracht. De kwaliteit wordt
gewaarborgd door de expertise van
de sprekers. De opbrengsten van de
bijeenkomsten worden zoveel mogelijk ingezet voor onderzoek.
16 januari: “Financieel-economische
criminaliteit: gevolgen en implementatie van nieuwe wetgeving”. De Wet
versterking bestrijding financieeleconomische criminaliteit treedt binnenkort in werking. We lijken een
nieuwe fase in te gaan op het gebied
Agenda
12 01 en 27 04 2015
Studiemiddagen Europees
burgerlijk procesrecht
Het is intussen vijftien jaar geleden
sinds de Europese wetgever voor het
eerst verordeningen uitbracht die
betrekking hadden op de rechtspleging in burgerlijke en handelszaken.
Sindsdien zijn er zoveel instrumenten
bijgekomen dat men intussen van
een volwaardig Europees burgerlijk
procesrecht kan spreken. De materie
blijft echter voortdurend in evolutie.
Eén van de meest spraakmakende
ontwikkelingen is de nieuwe Brussel I
of ‘EEX’ verordening, die in werking
treedt op 10 januari 2015. De specialisten van de universiteiten van Antwerpen en Leuven hebben dit belangrijke moment aangegrepen om een
Handboek Europees burgerlijk procesrecht samen te stellen. Dit verzamelwerk beoogt deze vrij nieuwe materie
op een toegankelijke manier te ontsluiten voor de rechtspracticus en
biedt een praktisch inzicht in de werking van alle relevante Europese
instrumenten ter zake. Het handboek
3044
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
Tijd: maandag 12 januari en maandag 27 april van 12.00
tot 18.00 uur
Plaats: 12 januari KU Leuven (aula Zeger van Hee), De
Valk, Tiensestraat 41 te Leuven, en 27 april UAntwerpen,
Hof van LIere, Prinsstraat 13 te Antwerpen
Aanmelding: voor Leuven via: www.pvthemis.be of: law.
[email protected] (voor 5 januari 2015 aanmelden) en voor Antwerpen via: www.uantwerpen.be/cbr
of: [email protected] (voor 20 april 2015 aanmelden)
Inlichtingen: via: www.pvthemis.be of: www.uantwerpen.
be/cbr. Deelname kost € 145 voor één studiemiddag en
voor beide studiemiddagen € 210.
16 01 t/m 19 06 2015
Fraude, Compliance &
Onderneming bijeenkomsten
Vanaf januari 2015 organiseert de
aan de Universiteit van Amsterdam
verbonden expertisegroep FCO de
bijeenkomsten Fraude, Compliance
en Onderneming. Tijdens de bijeenkomsten worden actualiteiten behan-
Agenda
van handhaving en toezicht. Financieel-economisch ordeningsrecht
wordt strikter en zwaarder gehandhaafd. Hoe moet worden omgegaan
met de litigation risks? Hoe kan het
compliance risico worden beheerst?
Tijd: vrijdag 16 januari, vrijdag 20 februari, vrijdag 27
maart, vrijdag 17 april, vrijdag 15 mei en vrijdag 19 juni
van 9.15 tot 11.30 uur.
Plaats: Op (of in de buurt van) de Zuidas in Amsterdam
16 januari bij De Brauw Blackstone Westbroek, Claude
Debussylaan 80 te Amsterdam
Aanmelding: via: http://hsi.uva.nl/fco/inschrijven-enkosten/inschrijven-en-kosten.html of via: [email protected].
Inlichtingen: via: hsi.uva.nl/fco of via: infofco-fdr@uva.
nl. Deelname kost € 150. Er kan ook een ‘5-rittenkaart’
worden aangeschaft voor € 600 of een ‘10-rittenkaart’
voor € 1.000. Deelnemers die zijn verbonden aan de
locatie waar de betreffende bijeenkomst wordt gehouden,
betalen een gereduceerd tarief van € 120.
06 02 2015
IFR jaarsymposium
Het Instituut voor Financieel Recht
(IFR) van de Radboud Universiteit
organiseert het vijfde jaarlijkse symposium met als thema ‘Rechtsbescherming in de financiële sector’.
Rechtsbescherming in de financiële
sector trekt momenteel de aandacht.
Diverse actuele aspecten van dit thema worden belicht door vooraanstaande sprekers uit theorie en praktijk. De volgende onderwerpen
passeren tijdens het symposium de
revue: rechtsbescherming van banken tegenover de ECB, rechtsbescherming van het MKB tegenover de
afdeling bijzonder beheer van banken en, last but not least, het veelbesproken onderwerp rechtsbescherming bij toetsing van
beleidsbepalers.
Tijd: vrijdag 6 februari van 14.00 tot 17.45 uur
Plaats: Stibbe, Stibbetoren, Strawinskylaan 2001 te
Amsterdam
Aanmelding: via: www.symposia.cpo.nl.
Inlichtingen: via: www.ru.nl/cpo/symposia/vm/ifr-symposium. Deelname kost € 325. Leden van de VvFR betalen € 290. Er zijn 3 PO-punten NOvA en KNB te
behalen.
Agenda kort
04 en 05 12 2014
The treatment of psychopathy
12 12 2014
eHealth Law conference
17 12 2014
Jurisprudentielunch octrooirecht 2014
NJB 2014/1957, afl. 37, p. 2692
NJB 2014/1415, afl. 27, p. 1914
NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2837
04 en 05 12 2014
Legal responses to transnational and
international crimes
12 12 2014
Najaarsvergadering NVvP
19 12 2014
Staatsrechtconferentie 2014
NJb 2014/1902, afl. 36, p. 2622
NJB 2014/1902, afl. 36, p. 2622
12 12 2014
Privacy in het bestuursrecht
21 t/m 23 01 2015
Interaction between legal systems
NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2836
NJB 2014/1957, afl. 37, p. 2692
12 12 2014
Rechtsvinding en de evolutie van het
recht
12 01 en 27 04 2015
NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2837
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
12 12 2014
Procesrecht op de schop
16 01 t/m 19 06 2015
NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2836
09 12 2014
NGB-Extra
NJB 2014/1996, afl. 38, p. 2760
09 12 2014
Bijeenkomst Werkgroep Rechtsbijstand in Vreemdelingenzaken (WRV)
Studiemiddagen Europees burgerlijk
procesrecht
NJB 2014/2107, afl. 40, p. 2914
10 12 2014
Jaarvergadering Vereniging voor
Burgerlijk Recht
NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2837
Fraude, Compliance &
Onderneming bijeenkomsten
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2836
12 12 2014
Erfenisvakdag najaar 2014
29 01 2015
11 12 2014
GIS-lezing
NJB 2014/2107, afl. 40. p. 2914
De rechtspraak van morgen
NJB 2014/19567, afl. 37, p. 2692
15 12 2014
VU Symposium Grensdoden en
Mensenrechten
06 02 2015
IFR jaarsymposium
NJB 2014/1722, afl. 32, p. 2284
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3045
11 12 2014
Papieren werkelijkheid of effectief
geschut?
NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2836
NJB 2014/2154, afl. 41, p. 2974
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 5-12-2014 – AFL. 42
3045
Werken in het zenuwcentrum van de economie? Bekijk onze
vacatures voor juristen op werkenbijdnb.nl DNB zet je op scherp.