ETHIEK REGLEMENT Faculteit der Psychologie en Pedagogiek Vrije Universiteit Amsterdam Vaste Commissie Wetenschap en Ethiek Faculteit der Psychologie en Pedagogiek Van der Boechorststraat 1 1081 BT Amsterdam Voorzitter: Prof. Christian Olivers Secretariaat: Steef Lowik Email: [email protected] Versie: juni 2014 Gebaseerd op: Ethiek Reglement, Faculteit Psychologie en Pedagogiek, VU Amsterdam, 2005; Richtlijnen ethiek psychologisch onderzoek en richtlijnen hygienisch werken psychofysiologisch onderzoek. Afdeling Psychologie, Faculteit Maatschappij- en 2 Gedragswetenschappen, Universiteit van Amsterdam. Maart 2003. Diverse stukken (zie literatuurlijst). ACHTERGROND In de Nederlandse wetgeving is de ethische toetsing van medisch wetenschappelijk onderzoek bij mensen formeel vastgelegd. Veel van het onderzoek dat plaatsvindt binnen de psychologie en pedagogiek valt echter niet onder de gehanteerde definitie van medisch wetenschappelijk onderzoek en wordt daarom ook niet getoetst door medisch ethische commissies onder toezicht van de CCMO (Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek). Bovendien is een eenduidige interpretatie en daarmee de praktische uitwerking van de WMO (Wet Mensgebonden Onderzoek) notoir lastig. Er is echter in toenemende mate de behoefte en verwachting dat ook psychologisch en pedagogisch onderzoek eerst een formele ethische toetsing ondergaat. Een wettelijke formalisering hiervan zal mogelijk in de nabije toekomst plaatsvinden. Tot die tijd hanteert de Faculteit der Psychologie en Pedagogiek in ieder geval onderstaande richtlijnen. Onderzoek binnen de Faculteit wordt desgevraagd aan de hand van deze richtlijnen getoetst door de Vaste Commissie Wetenschap en Ethiek (VCWE). 3 1. ETHISCHE UITGANGSPUNTEN BIJ HET DOEN VAN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK MET MENSEN 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 2. Het onderzoek wordt waar relevant opgezet en uitgevoerd in lijn met de Nederlandse wetgeving, de APA Ethics Code, de NIP Beroepscode voor Psychologen, de KNAW code voor wetenschappelijke integriteit en de VSNU code voor wetenschapsbeoefening. Relevante literatuur staat op de website van de VCWE. Registratie van persoonsgegevens vindt plaats in lijn met de Nederlandse wetgeving en de VSNU Gedragscode Persoonsgegevens. Indien de verschillende regelgevingen en richtlijnen zoals hierboven genoemd met elkaar in strijd zijn binnen de context van het onderzoek, wordt de volgende APA richtlijn gevolgd: De onderzoeker maakt de aard van de strijdigheid kenbaar en transparant, en neemt vervolgens in redelijkheid te verwachten stappen om haar op te lossen, met inachtneming van de fundamentele rechten van de mens. (APA Ethics Code Introduction, article 1.02). Bij de voorbereiding van onderzoek wordt de aanvaardbaarheid van het onderzoek beoordeeld in het licht van de geldende ethische uitgangspunten, zoals uitgewerkt in deel 2. Onderzoekers zijn tevens verantwoordelijk voor een ethisch verantwoorde werkwijze bij het onderzoek dat onder hun supervisie of verantwoordelijkheid door anderen wordt uitgevoerd. Onderzoekers en hun assistenten voeren alleen die taken uit waarvoor zij op passende wijze zijn opgeleid en voorbereid. Bij onderzoek buiten de werkplek van de onderzoeker zorgt de onderzoeker er voor dat, voorafgaand aan de uitvoering van het onderzoek, toestemming wordt verkregen van de gastinstellingen of andere relevante organisaties. Hierbij geldt dat het onderzoek voldoet aan de eisen gesteld binnen de Faculteit en de gastinstelling. De publieke ruimte valt hier in principe niet onder. Bij on-line onderzoek in binnen- of buitenland (bijvoorbeeld via websites zoals Mechanical Turk, Crowdflower, Qualtrics) kan de VCWE enkel uitspraken doen of het onderzoek voldoet aan de eigen richtlijnen van de faculteit. De onderzoeker dient zelf in te schatten of waar mogelijk zich ervan te vergewissen dat aan de richtlijnen ter plaatse wordt voldaan, en zo maatregelen te nemen om er voor te zorgen dat de respondenten tot de beoogde populatie behoren (bijvoorbeeld door dit duidelijk aan te geven in de informed consent). Onderzoekers nemen maatregelen die er toe leiden dat de rechten en het welzijn van de proefpersonen en andere personen die met het onderzoek te maken hebben niet geschonden worden. Wanneer onderzoek plaatsvindt bij proefpersonen met specifieke problemen, oriënteren de onderzoekers zich op deze problemen alvorens het onderzoek uit te voeren. Hierbij treden zij in overleg met deskundigen op het gebied van deze problematiek. TOEPASSING VAN DE ETHISCHE UITGANGSPUNTEN 4 2.1 Persoonsgegevens Persoonsgegeven: Elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Bij onderzoek met proefpersonen krijgt de onderzoeker vaak de beschikking over persoonsgegevens. Onderzoekers dienen op gepaste wijze met persoonsgegevens om te gaan en zich daarbij te houden aan de Nederlandse wetgeving (zie literatuursectie op de VCWE webpagina). De privacy van de proefpersoon dient te worden gerespecteerd; persoonlijke gegevens dienen als vertrouwelijk te worden beschouwd. Persoonlijke gegevens die tot de identificatie van de proefpersoon kunnen leiden worden losgekoppeld van de onderzoeksgegevens bewaard. Onderzoekers gebruiken persoonsgegevens voor de doelstelling(en) waar zij voor verzameld zijn, zoals vooraf door de onderzoeker geformuleerd en aan de deelnemer kenbaar gemaakt, of doelstellingen die daarmee verenigbaar zijn. Onderzoekers geven geen persoonsgegevens door aan derden, zonder toestemming van de proefpersoon. Het doorgeven van persoonsgegevens aan derden mag alleen plaatsvinden ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek en met schriftelijke toestemming van de proefpersoon zelf. Indien de onderzoeker over langere tijd een systematische database met direct identificeerbare persoonsgegevens beheert, dient de onderzoeker te verifiëren of de database geregistreerd dient te worden bij het College Bescherming Persoonsgegevens, conform de Nederlandse wetgeving (er zijn bepaalde uitzonderingen voor wetenschappelijk gebruik - zie literatuursectie). Onderzoekers dienen passende technische en organisatorische maatregelen te nemen om het verlies van gegevens of onrechtmatige inzage of verwerking tegen te gaan. Denk hierbij aan beveiliging d.m.v. afsluitbare kasten, wachtwoorden, versleuteling, maar ook aan registratie van wie toegang heeft tot de gegevens. Naar verwachting komt er in de loop van 2014 een algemene VU richtlijn die stelt dat bovenstaande en andere punten dienen te worden vastgelegd in een zg. Data Management plan inclusief een Privacy Protocol. 2.2 Proefpersonen werving en informed consent 1. 2. Proefpersonen zijn mensen die vanwege een onderzoek in hun handelen of denken beïnvloed (zouden kunnen) worden. Groepen mensen die louter geobserveerd worden in publieke ruimtes zijn geen proefpersonen. Voorafgaand aan de uitvoering van het onderzoek informeren onderzoekers de proefpersonen en/of hun wettelijke vertegenwoordigers over wat zij kunnen verwachten tijdens het onderzoek. Deze informatie wordt de proefpersoon zo mogelijk schriftelijk in de vorm van een informatiebrief of –folder overhandigd. De informatiebrief of –folder voldoet aan de richtlijnen van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek 5 3. 4. 5. 6. 7. 8. (Handleiding voor de toetsing van medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen, 2002, zie website). Proefpersonen worden in begrijpelijke taal over het doel en de werkwijze van het onderzoek geïnformeerd. Bij proefpersonen die niet kunnen lezen, is de richtlijn onder 2.2 ad 5 van toepassing. Onderzoekers informeren toekomstige proefpersonen over het feit dat hun deelname vrijwillig is en dat zij zonder opgaaf van redenen kunnen weigeren mee te doen aan onderzoek of kunnen ophouden met deelname. Onderzoekers informeren proefpersonen over belangrijke factoren die hun bereidheid tot deelname mogelijk kunnen beïnvloeden (zoals risico’s, ongemakken, nadelige gevolgen, of beperkingen in vertrouwelijkheid) en zij leggen andere aspecten uit waarnaar de toekomstige proefpersonen vragen. Onderzoekers informeren de proefpersoon over de wijze van terugrapportage en de aard van de persoonlijke onderzoeksresultaten die worden teruggerapporteerd. De proefpersoon krijgt voldoende gelegenheid de informatie door te lezen, vragen te stellen aan de onderzoeker en deelname te overdenken. Op basis van de informatie in de informatiebrief of –folder en de informatie mondeling verschaft door de onderzoeker wordt de proefpersoon om toestemming gevraagd. Hiervan wordt uitgegaan van actief informed consent. Bij actief informed consent voert de deelnemer een handeling uit om zijn deelname kenbaar te maken. Dit is bij voorkeur een ondertekening van een formulier, maar mag ook digitaal, bijvoorbeeld via een tick box, een knopdruk, of een klik op een link. Zolang het op basis van informatie is. Bij passief informed consent dient de deelnemer een handeling uit te voeren om aan te geven dat hij of zij niet mee wil doen. Passief informed consent is onwenselijk, ten eerste omdat niet duidelijk is of de deelnemer de informatie ontvangen heeft, ten tweede omdat de deelnemer om welke reden dan ook niet in staat geweest kan zijn tot handelen. Dit kan leiden tot inbreuk op de autonomie van de persoon. Er zijn echter omstandigheden waarbij passief informed consent te billijken is. Te denken valt aan omstandigheden waarbij actief informed consent (of überhaupt consent) van ouders schadelijk kan zijn voor het kind, bijvoorbeeld in situaties van misbruik. Te denken valt ook aan situaties waarbij actief informed consent niet of zeer moeilijk te verkrijgen valt, bijvoorbeeld actief consent van de ouders bij anoniem on-line onderzoek onder jongeren. De VCWE sluit passief consent daarom niet categorisch uit. De onderzoeker dient echter overtuigend aan te tonen dat het belang van het onderzoek afweegt tegen de nadelen van passief consent. Er kan in geval van bepaald soort onderzoek naar groepen afgeweken worden van individueel informed consent, zie sectie 2.4 “Onderzoek naar groepen”. Kinderen (<18 jaar) en personen die onbekwaam zijn tot oordelen mogen alleen bij het onderzoek betrokken worden als er geen alternatieven zijn voor het verkrijgen van gegevens en als het onderzoek gericht is op het verkrijgen van wetenschappelijk inzicht of een betere behandeling van deze proefpersonen. Bovendien moet de voorwaarde gesteld worden dat de belasting voor de proefpersonen minimaal is. Onderzoekers verschaffen waar mogelijk een voor de situatie passende uitleg. In al deze gevallen is 6 9. 10. 11. 12. informed consent nodig van wettelijke vertegenwoordigers (zie ook 2.2 ad 6). In geval van onderzoek bij kinderen jonger dan 12 jaar wordt het toestemmingsformulier ondertekend door de wettelijke vertegenwoordiger van het kind. In geval van onderzoek bij kinderen van 12 jaar en ouder wordt het toestemmingsformulier ondertekend door zowel het kind als de wettelijke vertegenwoordiger. Vanaf 18 jaar is geen toestemming meer nodig van de wettelijke vertegenwoordiger. In principe is ondertekening door één ouder voldoende, tenzij vanwege de aard van het onderzoek redelijkerwijs toestemming van twee ouders verwacht mag worden. In het geval van wilsonbekwame proefpersonen moet toestemming worden verkregen van de wettelijke vertegenwoordiger van de persoon, ongeacht de leeftijd van de proefpersoon. Tevens verkrijgen onderzoekers waar mogelijk toestemming van de proefpersoon zelf. In geval van onderzoek met kinderen of jongeren in groepsverband, zie paragraaf 2.4. Wanneer onderzoekers onderzoek uitvoeren met proefpersonen die op een of andere wijze van hen afhankelijk zijn, zoals psychologiestudenten, nemen zij voorzorgsmaatregelen om de toekomstige proefpersonen te beschermen tegen nadelige consequenties van het voortijdige beëindigen of weigeren van deelname. Wanneer proefpersoonschap een vereiste is van de opleiding of een mogelijkheid is om studiepunten te behalen, wordt de toekomstige proefpersoon de keuze uit alternatieven geboden. Indien studenten zich op principiële gronden niet beschikbaar willen stellen als proefpersoon wordt de mogelijkheid geboden tot een alternatief studieonderdeel. Noot: In het huidige SONA credit systeem is bovenstaand het geval. Wanneer om proefpersonen te werven professionele diensten (bijvoorbeeld behandeling of onderwijs) worden aangeboden als tegenprestatie voor deelname aan onderzoek, maken onderzoekers de aard van de diensten duidelijk en de mogelijke risico’s, verplichtingen en beperkingen bijbehorende bij deze diensten. Onderzoekers bieden geen excessieve of ongepaste financiële of andere beloningen aan om proefpersonen te werven. 2.3 Onderzoeksprocedures 1. 2. 3. 4. Onderzoekers houden zich bij het uitvoeren van het onderzoek aan de Nederlandse wetgeving (zie literatuursectie op de website). Onderzoekers gebruiken methoden en/of nemen maatregelen die het risico op psychische of lichamelijke schade zoveel mogelijk beperken. Bij een verhoogd risico op psychische of lichamelijke schade wordt het onderzoek voorgelegd aan de METC. Een verhoogd risico betekent hier een risico hoger dan men op basis van het dagelijks leven redelijkerwijs kan verwachten. Onderzoekers hanteren geen methoden die de proefpersonen aantasten in hun waardigheid of verder in het privé-leven van de proefpersonen doordringen dan nodig is voor het gestelde doel. Onderzoekers zorgen ervoor dat zij alle afspraken die zij zijn overeengekomen met proefpersonen nakomen. Dit geldt voor de afspraken 7 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. zoals vastgelegd in de informatiebrief of –folder en mondelinge afspraken gemaakt voor, tijdens of na het onderzoek. Onderzoekers voeren geen onderzoek uit dat misleiding met zich meebrengt, tenzij het gebruik van misleiding gerechtvaardigd wordt door de te verwachten wetenschappelijke, didactische of toegepaste waarde van de studie. Misleiding vindt alleen dan plaats als even effectieve procedures waarbij geen misleiding plaatsvindt niet mogelijk zijn. De onderzoeker dient dit aan te tonen. Proefpersonen worden niet misleid over eventuele risico’s en ongemakken die deelname aan het onderzoek met zich meebrengt. Elke vorm van misleiding die een wezenlijk kenmerk van het ontwerp en de uitvoering van een onderzoek is, moet zo snel mogelijk aan proefpersonen uitgelegd worden. Dit gebeurt bij voorkeur bij het einde van hun deelname, maar niet later dan bij het einde van het onderzoek. Onderzoekers informeren proefpersonen, voorafgaand aan het onderzoek, welke persoonlijke onderzoeksgegevens zij na het onderzoek zullen krijgen. Onderzoekers geven proefpersonen desgevraagd inzage in alle bij hen verzamelde gegevens, voor zover deze niet inmiddels volledig geanonimiseerd is, of voor zover daar geen persoonlijk identificeerbare informatie bij vrij komt die verwijst naar andere deelnemers aan het onderzoek dan zij zelf. Onderzoekers rapporteren proefpersonen hierover op een heldere, begrijpelijke wijze en trachten voor de hand liggende misvattingen die proefpersonen na afloop van het onderzoek zouden kunnen hebben te corrigeren. Onderzoekers geven proefpersonen de mogelijkheid tot het verkrijgen van informatie over de aard, resultaten en conclusies van het onderzoek. Dit betreft een algemene onderzoeksrapportage waarbij geen individuele gegevens worden vrijgegeven. De verslaggeving vindt plaats op een voor de proefpersonen heldere en begrijpelijke wijze. Als wetenschappelijke of menselijke waarden het vertragen of achterhouden van informatie rechtvaardigen, nemen onderzoekers passende maatregelen om het daaruit voortvloeiende risico van schade zoveel mogelijk te beperken. Onderzoekers informeren de proefpersonen hierover, voorafgaand aan het onderzoek. De privacy van de proefpersoon dient te worden gerespecteerd; persoonlijke gegevens dienen als vertrouwelijk te worden beschouwd. Persoonlijke gegevens worden losgekoppeld van onderzoeksgegevens bewaard en beschermd tegen oneigenlijk gebruik (zie ook sectie 2.1). Onderzoekers dragen er zorg voor dat de presentatie van onderzoeksgegevens, in welke vorm dan ook, geanonimiseerd gebeurt. Gegevens uit het onderzoek worden doorgaans bewaard tot nadat het doel waarvoor de gegevens zijn verzameld is bereikt en de rapportage is afgesloten. De onderzoeker en het hoofd van de onderzoeksafdeling dienen zorg te dragen voor een veilige opslag van de gegevens. Hierbij geldt opnieuw dat persoonlijk identificerende gegevens apart worden gehouden van de onderzoeksgegevens. Indien een proefpersoon bezwaar maakt tegen het gebruik van zijn of haar gegevens worden deze terstond vernietigd, indien gegevens nog niet zijn gebruikt in publicaties. Indien gegevens wel zijn gebruikt in publicaties en de onderzoeker hierdoor aan de eis tot replicatie moet voldoen, worden de identificerende persoonsgegevens vernietigd en de data geanonimiseerd. De (geanonimiseerde) 8 12. 13. 14. onderzoeksgegevens zelf worden tenminste 5 jaar na publicatie bewaard, in overeenstemming met internationale richtlijnen in de wetenschap. Indien besloten wordt data niet te publiceren kan deze eerder vernietigd worden. Wanneer data wordt opgevraagd door andere wetenschappers of deskundigen zorgen onderzoekers ervoor dat de privacy van de proefpersonen beschermd wordt. Databases worden geanonimiseerd voordat gegevens gedeeld worden met andere deskundigen. Indien persoonlijk identificerende gegevens van proefpersonen worden uitgewisseld, dient de onderzoeker hier eerst schriftelijke toestemming van de proefpersoon voor te verkrijgen (zie sectie 2.1). Met inachtneming van de overige punten in deze richtlijnen geldt dat informed consent niet vereist is wanneer het onderzoek betrekking heeft op volledig geanonimiseerde databestanden of veldobservaties zonder manipulaties. Onderzoekers dienen toestemming te verkrijgen van proefpersonen om van de van hen gemaakte beeld- en geluidsopnamen (foto, video, audio) of op andere wijze verzamelde gedragsregistraties gebruik te maken in onderzoek. Dit tenzij het onderzoek enkel veldobservaties in publieke ruimten betreft en wanneer niet wordt verwacht dat de registratie op een dusdanige manier gebruikt zal worden dat dit tot persoonlijke identificatie zal leiden. Onderzoekers dienen daarbij apart toestemming te vragen (evt. via een zg. opt-out) voor het gebruik van beeld- en geluidsopnamen voor presentaties en onderwijsdoeleinden. 2.4 Onderzoek naar groepen Psychologisch of pedagogisch onderzoek kan betrekking hebben op groepsprocessen, danwel op het effect van een verandering in een situatie op een grote groep personen. Voorbeelden hiervan zijn onderzoek naar algemene interacties tussen kinderen in de klas (los van de individuele leerlingen), naar het effect van een door leraren toegepaste methode bij leerlingen of kinderen in voor- of buitenschoolse situaties, naar de effecten van een management-techniek op productiviteit op de werkvloer, het effect van bepaalde bewegwijzering op verkeersgedrag, of het effect van het straatbeeld op winkelgedrag. Bij het bestuderen van groepen personen is het niet altijd mogelijk of wenselijk (beïnvloeding) om informed consent te verkrijgen van ieder individu, terwijl onderzoeksgegevens niet op een andere manier verkregen kunnen worden. In zulke gevallen kan de onderzoeker een uitzondering van individuele informed consent aanvragen om toch gegevens te verzamelen en gebruiken, onder een aantal condities: 1. Bij louter observatie van gedrag in de publieke ruimte (bijv. winkelstraat, metrostation, campus) is geen informed consent nodig, zolang geen persoonsgegevens verzameld worden en de onderzoeksgegevens niet terug te voeren zijn naar specifieke individuen. Merk op dat geluids- of beeldopnamen (camera’s) wel tot een individuele persoon te herleiden zouden kunnen zijn. Deze mogen daarom alleen gebruikt worden als individuen onherkenbaar zijn of onherkenbaar gemaakt worden. 2. In andere gevallen wordt informed consent verkregen van de relevante instantie of autoriteit, bijvoorbeeld de directie van de instelling waar gemeten wordt, het bedrijf, of de gemeente. In het geval van scholen, en afhankelijk van de aard van het onderzoek, kan het zijn dat toestemming verkregen moet worden van de Medezeggenschapsraad (Wet 9 3. 4. 5. 6. Medezeggenschap Onderwijs 2006, zie www.infowms.nl). Dit is enkel het geval als het onderzoek van invloed is op de punten genoemd onder Artikel 10 van de wet (“Instemmingsrecht medezeggenschapsraad”). Het onderzoek betreft observatieonderzoek in de dagelijkse setting van de onderzochte groep, waarbij de individuele levenssfeer of autonomie niet wordt beperkt of aangetast. Indien het effect van een werkwijze wordt bestudeerd, betreft dit een werkwijze die door de instelling zelf is opgezet en wordt uitgevoerd, danwel door de instelling is geaccordeerd en met hun toestemming en onder hun toezicht wordt uitgevoerd. De interventies/werkwijzen en observaties worden zoveel mogelijk aangekondigd aan relevante groepen (inclusief ouders), tenzij dit het doel van het onderzoek in gevaar brengt. De onderzoeker dient het belang van het onthouden van een dergelijke aankondiging aan te tonen. Interventies/werkwijzen vinden plaats op groepsniveau en zijn niet gericht op specifieke individuen. Het effect van een interventie kan uiteraard wel per persoon verschillen. Een maatregel kan bijvoorbeeld voor de hele klas gelden, maar het gedrag van sommige kinderen meer veranderen dan van anderen. Rapportage over de onderzoeksresultaten vindt louter plaats op groepsniveau. Dit geldt ook voor de terugrapportage naar het instituut waar het onderzoek plaatsvond. Groepen kunnen hier ook subgroepen zijn, zolang de gegevens niet traceerbaar zijn naar individuen. 2.5 Handelen van onderzoekers 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Onderzoekers verzinnen geen data, laten geen relevante data weg en vervalsen geen resultaten bij het openbaar maken van de onderzoeksresultaten. Onderzoekers tonen aan hoe ze de data hebben verworven, of en hoe ze data hebben geselecteerd (bijv. bij meerdere afhankelijke variabelen), welke opschoningstechnieken zij hebben gebruikt, en hoe ze de data hebben geanalyseerd. Naar verwachting komt er in de loop van 2014 een algemene VU richtlijn die stelt dat bovenstaande en andere punten dienen te worden vastgelegd in een zg. Data Management plan. Als onderzoekers belangrijke fouten ontdekken in data die zij gepubliceerd hebben, nemen zij gepaste maatregelen om zulke fouten te herstellen met een correctie, herroeping, erratum, of een andere geschikte publicatievorm. Onderzoekers presenteren geen substantiële delen of elementen uit andermans werk of data als zijnde van henzelf, ook niet als zij het andere werk of de databron af en toe citeren. Onderzoekers nemen uitsluitend verantwoordelijkheid voor dat werk dat zij werkelijk hebben uitgevoerd of waaraan zij bijgedragen hebben. Alleen in dat geval kunnen zij als auteur genoemd worden en alleen op dat werk kunnen zij bogen. Het eerste auteurschap en medeauteurschap geven de wetenschappelijke of professionele bijdragen van de betrokken personen weer, ongeacht hun relatieve status. Het binnenhalen van een subsidie middels een onderzoeksvoorstel kan beschouwd worden als belangrijke bijdrage, omdat 10 8. 9. 10. het a) in de aanvraag de ideeën staan voor het onderzoek, en b) het de financiering is die het onderzoek mogelijk heeft gemaakt. Louter bezit van een institutionele positie, zoals programma/groepleider, rechtvaardigt geen auteurschap. Kleine bijdragen tot het onderzoek of tot het schrijven van publicaties worden gepast erkend, bijvoorbeeld in voetnoten of in een inleiding. De faculteit volgt verder de richtlijnen voor auteurschap zoals die voor de medische tijdschriften is vastgelegd (http://www.icmje.org/recommendations/browse/roles-andresponsibilities/defining-the-role-of-authors-and-contributors.html): The ICMJE recommends that authorship be based on the following 4 criteria: i. Substantial contributions to the conception or design of the work; or the acquisition, analysis, or interpretation of data for the work; AND ii. Drafting the work or revising it critically for important intellectual content; AND iii. Final approval of the version to be published; AND iv. Agreement to be accountable for all aspects of the work in ensuring that questions related to the accuracy or integrity of any part of the work are appropriately investigated and resolved. Een promovendus/promovenda wordt gewoonlijk als eerste auteur vermeld bij elk artikel dat substantieel gebaseerd is op het dissertatieonderzoek van de promovendus/promovenda, indien de publicatie plaatsvindt binnen de promotietijd of korte tijd na de promotie. Onderzoekers publiceren geen data die al eerder zijn gepubliceerd, als originele data. Dit sluit het herpubliceren van data wanneer dat uitdrukkelijk wordt aangegeven niet uit. Onderzoekers die publicaties of onderzoeksvoorstellen ter beoordeling voorgelegd krijgen respecteren de vertrouwelijkheid en de eigendomsrechten van dergelijke informatie van degenen die het materiaal geproduceerd dan wel voorgelegd hebben. 11 3. ROL VASTE COMMISSIE WETENSCHAP EN ETHIEK (VCWE) 3.1 Doelstelling 1. 2. 3. 4. 5. De VCWE heeft als doel het waarborgen dat wetenschappelijk onderzoek met mensen op een ethisch verantwoorde manier wordt uitgevoerd. De VCWE heeft als taak: 1) ethische toetsing van voorgenomen onderzoek, 2) beoordeling van klachten, en 3) bevorderen van ethisch handelen van onderzoekers. De wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek is primair de verantwoordelijkheid van de onderzoeker. De VCWE hanteert echter als uitgangspunt dat zinloos onderzoek op proefpersonen per definitie onethisch is. Daarom kijkt de VCWE ook naar de belangrijkste kenmerken van wetenschappelijke kwaliteit. Als het onderzoeksvoorstel reeds elders wetenschappelijk getoetst is volgt doorgaans slechts een lichte toetsing. Toetsing door de VCWE is niet verplicht. De beoordeling door de VCWE heeft ook geen wettelijke status (in tegenstelling tot een beoordeling van een METC). De VCWE heeft als functie deze beoordeling te faciliteren, d.w.z. de VCWE biedt de mogelijkheid om onderzoek door anderen dan de betrokken onderzoekers te laten beoordelen, maar kan nimmer verantwoordelijk worden gehouden voor de consequenties van het onderzoek. Toetsing door de VCWE moet derhalve worden beschouwd als een dienst. Wel wordt van alle onderzoekers binnen de Faculteit verwacht dat zij zorgvuldig handelen, volgens de richtlijnen zoals in dit regelement genoemd. Indiening bij de VCWE vormt hierbij binnen de faculteit de beste, en daarmee geprefereerde controle. De VCWE geeft uiteindelijk een advies aan de onderzoeker (en indien van toepassing de begeleider/projectleider of begeleidend docent) of het voorgestelde onderzoek voldoet aan de richtlijnen. Het onderzoek en de ethische consequenties blijven de verantwoordelijkheid van de onderzoeker. 3.2 Samenstelling 1. 2. 3. 4. De VCWE wordt gevormd door acht leden, waarvan één de voorzitter. Daarbij is er een ambtelijk secretaris. Gelet op de wetenschappelijke, morele en maatschappelijke aspecten van de beoordeling, wordt de raad zodanig samengesteld dat de commissie in elk geval een afspiegeling vormt van de verschillende typen onderzoek die aan de faculteit verricht worden. In de praktijk is er van elke afdeling een afgevaardigde. Elk voorstel wordt door twee à drie leden van de VCWE beoordeeld. Ingewikkelde casussen worden door de commissie als geheel besproken. Benoeming geschiedt door het Faculteitsbestuur op voordracht van de commissie. De zittingsduur van alle leden is vier jaar. De commissie draagt zelf haar leden voor aan het Faculteitsbestuur en bepaalt zelf hoe de keuze van voorzitter, secretaris en de voordracht van de leden tot stand zal komen. 12 3.3 Werkwijze 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. De commissie gaat bij uitvoering in haar taken uit van de in dit document uitgewerkte ethische uitgangspunten. Deze uitgangspunten zijn openbaar voor alle personeelsleden en voor de proefpersonen die bij het onderzoek betrokken worden (ondermeer via de afdelingshoofden en publicatie op de facultaire website). Alle personeelsleden dienen zich aan de uitgangspunten te houden. De commissie richt zich op alle onderzoek waarbij proefpersonen betrokken zijn en dat geheel of gedeeltelijk in of door (medewerkers en gastmedewerkers van) de Faculteit Psychologie en Pedagogiek van de Vrije Universiteit wordt uitgevoerd. Onderzoek dat door of in opdracht van medewerkers van de faculteit aan een andere instelling wordt uitgevoerd dient ook aan de ethische richtlijnen aldaar te voldoen. De commissie stelt zelf haar werkwijze vast. De voltallige commissie komt minimaal eens in de twee maanden bijeen. De commissie legt haar werkwijze neer in een procedure die ter goedkeuring aan het Faculteitsbestuur en het afdelingshoofdenoverleg wordt voorgelegd. Zie Sectie 4 voor de procedure. Indien een commissielid zelf betrokken is bij een aanvraag dan zal deze aanvraag niet door hem- of haarzelf, of iemand van zijn/haar afdeling beoordeeld worden. Indien de aanvraag tijdens de vergadering besproken wordt zal het commissielid zich uit de ruimte verwijderen. Hetzelfde geldt voor de voorzitter: Als zij of hij een aanvraag indient zal hij of zij noch de rol van beoordelaar, noch de rol van voorzitter vervullen t.a.v. dat voorstel. Het voorzitterschap wordt dan overgedragen aan een commissielid en de voorzitter verwijdert zich uit de ruimte. De commissie stuurt binnen een week na ontvangst van een aanvraag een ontvangstbevestiging. Binnen uiterlijk 8 weken na ontvangst zal zij de aanvragen van het oordeel met betrekking tot de aanvraag op de hoogte stellen. Eventuele vertraging wordt tijdig naar de aanvrager gecommuniceerd. De commissie dient ondersteuning te krijgen van een ambtelijke secretaris, welke ondermeer zorg draagt voor de administratie van de te beoordelen stukken en die het eindadvies doorstuurt naar de indiener van het onderzoeksvoorstel. De commissie kan andere experts raadplegen bij de beoordelingen van de aanvragen. Het is de verantwoordelijkheid van de hoofdonderzoeker, projectleider, of begeleidend docent om aan de hand van dit reglement te bepalen of onderzoek dat onder hun verantwoordelijkheid valt aan de (medisch)ethische commissie moet worden voorgelegd. Klachten kunnen betrekking hebben op onderzoek met proefpersonen en op overig onderzoek. Iedereen die meent dat een personeelslid van de Faculteit niet handelt in overeenstemming met de Ethische uitgangspunten bij het doen van wetenschappelijk psychologisch of pedagogisch onderzoek, kan zich met een schriftelijke, gemotiveerde klacht richten tot de VCWE. Alvorens te besluiten hoort de VCWE het personeelslid tegen wie de klacht is ingediend. De commissie deelt haar oordeel in schriftelijke vorm mee aan de klager en degene over wie is geklaagd; een afschrift wordt verzonden aan 13 10. 11. het Afdelingshoofd en aan het Faculteitsbestuur. Als de commissie Ethiek de klacht gegrond vindt, kan zij het afdelingsbestuur adviseren met betrekking tot het al dan niet voortzetten van het gewraakte project. De commissie draagt er zorg voor dat de ethische richtlijnen van de Faculteit der Psychologie en Pedagogiek verkrijgbaar zijn via de ambtelijk secretaris en via de webpagina van de Vaste Commissie der Wetenschappen. Onderzoek dat getoetst moet worden door METC dient bij METC te worden ingediend, volgens hun richtlijnen. Onderzoekers kunnen wel aan de VCWE een educated guess vragen of onderzoek naar de METC moet (zie beeordelingsprocedure hieronder). De VCWE kan tevens een oordeel over de wetenschappelijke kwaliteit uitspreken als de METC hierom vraagt. Onderzoek dat door de METC is goedgekeurd hoeft niet door de VCWE getoetst te worden. Onderzoek dat door de METC als WMO-plichtig wordt beschouwd, maar niet door de METC is goedgekeurd, kan niet aan de VCWE voorgelegd worden (METC mandaat gaat altijd boven dat van de VCWE). 14 4. INDIENINGS- EN BEOORDELINGSPROCEDURE Indiening Indiening geschiedt via de online VCWE portal: http://www.psy.vu.nl/nl/over-de-faculteit/facultaire-commissies/vaste-commissiewetenschap-en-ethiek/index.asp Hiertoe dient de aanvrager geregistreerd te staan als gebruiker. Studenten zonder doctorsgraad kunnen niet aanvragen. Bij aanvragen door PhD studenten dient de begeleider/hoofdonderzoeker ook genoemd te worden en dus als gebruiker geregistreerd te zijn in het systeem. De online indieningsprocedure bestaat uit een aantal stappen waarin informatie gevraagd wordt over: - Het eventuele medische karakter (WMO-plichtig?) - Risico en belasting - Informatievoorziening aan de proefpersoon - Gegevensopslag - Onderzoeksprotocol Appendix I bevat de vragen die gesteld worden. De portal onthoudt een aanvraag, zodat bij een revisie niet alles opnieuw ingevuld hoeft te worden. Bij de aanvraag dienen waar mogelijk en nodig de volgende documenten toegevoegd te worden: 1. Aanvraagformulier ethische toetsing, inclusief onderzoeksprotocol 2. Wervingsmateriaal proefpersonen (o.a. informatiefolders, advertentieteksten) 3. Toestemmingsformulier deelnemer (informed consent). De proefpersooninformatie en het informed consent dienen te voldoen aan de richtlijnen gesteld in de handleiding voor de toetsing van medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen. 4. Bij kinderen of wilsonbekwamen: Toestemmingsformulier ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger(s) 5. Niet-WMO-plichtig verklaring van de METC (alleen bij onderzoek met een mogelijk medisch karakter) 6. Informatie verzekering, indien noodzakelijk (standaard onderzoek aan de faculteit valt onder de VU aansprakelijkheidsverzekering). Beoordeling Appendix II bevat het beoordelingsformulier dat de VCWE als richtsnoer hanteert bij de toetsing. Onderstaand stroomdiagram vat de criteria en procedure samen. 15 16 Stap 1: Technische check. Na indiening vindt een technische check plaats door de ambtelijk secretaris. Is de aanvraag compleet, is de hoofdonderzoeker genoemd, etc. Stap 2: Gaat het om een amendement of kleine revisie? In dat geval volstaat een lichte toetsing door een commissielid, veelal de voorzitter. Zoniet, dan wordt het voorstel beoordeeld door tenminste twee comissielden Stap 3: Gaat het om medisch-wetenschappelijk onderzoek? Zoja, dan valt het onderzoek onder de WMO (Wet Mensgebonden Onderzoek) en moet het langs de METC. De WMO is moeilijk te duiden, zoals ook uit verschillende juridische stukken en beleidsstukken van de CCMO blijkt. Bovendien is de METC de enige instantie die kan verklaren dat een bepaald type onderzoek al dan niet WMO-plichtig is. De CCMO probeert in 2014 samen met de ethische toetsingscommissies meer duidelijkheid te verschaffen over wat nu wel en wat nu niet naar de METC moet. In de tussentijd hanteert de VCWE de volgende criteria, waarbij nadrukkelijk de opmerking dat dit richtlijnen zijn. De VCWE behoudt te allen tijde het recht om bij twijfel door te verwijzen naar de METC. Een onderzoeksvoorstel dient in eerste instantie voorgelegd te worden aan de METC indien aan één van de volgende criteria wordt voldaan: 1. Het betreft een medisch-wetenschappelijke vraagstelling. Het onderzoek gebruikt proefpersonen met als doel het beantwoorden van een vraag op het gebied van ziekte. Hieronder vallen ook psychiatrische ziektes zoals depressie en schizofrenie. Merk op dat niet noodzakelijk elk onderzoek met patiënten een medischwetenschappelijk doel heeft. Een voorbeeld binnen de psychologie is het bestuderen van casussen met een specifieke neurologische beschadiging als proxy voor een cognitief model. 2. Het betreft een medisch risico. Er is sprake van medisch risico als er een gerede of voorzienbare kans is op lichamelijke en/of psychische schade. Er wordt onderscheid gemaakt tussen lichamelijke en/of psychische schade en licht lichamelijk en/of psychisch ongemak. Dat laatste kan een legitiem onderdeel zijn van het onderzoek, maar blijft beperkt tot de duur van de onderzoekssessie. Een voorbeeld is het toedienen van een lichte pijnprikkel of het tijdelijk opvoeren van de sociale druk. De kans op schade is nadrukkelijk vergroot voor, maar niet beperkt tot, patiënten, d.w.z. mensen met een reeds bestaande lichamelijke of psychische ziekte, omdat zij extra kwetsbaar kunnen zijn. Volwassen wilsonbekwamen (bijv. Alzheimer, mentaal gehandicapt, buiten bewustzijn) zijn eveneens kwetsbaar, waardoor er een verhoogd risico op lichamelijke of psychische schade kan zijn. Andersom geldt echter niet noodzakelijk dat elke patiëntengroep ook daadwerkelijk kwetsbaar is in de context van het onderzoek, en dat onderzoek bij patiënten dus noodzakelijk tot verhoogd risico leidt. Aandoeningen/beperkingen die bijvoorbeeld in het verleden vastgesteld zijn, niet tot wilsonbekwaamheid leiden, nu goed onder controle zijn, en waarmee nu verder goed en gezond te leven is, leiden niet noodzakelijk een verhoogd risico. Een voorbeeld is onderzoek naar een nieuwe leesmethode in de klas bij dyslexie, of een nieuwe opvoedingsmethode bij ADHD. Een ander voorbeeld is onderzoek naar hoe paralympische sporters bewegen met hun rolstoel. Een laatste voorbeeld is hoe mensen met diabetes afbeeldingen van alledaagse voedsel producten waarnemen. Met de juiste voorzorgsmaatregelen is er bij dit soort vragen weinig tot geen risico. Studies met patiënten worden dus niet altijd categorisch naar de METC verwezen. 17 Tenslotte gaat het hier om geselecteerde patiënten. Een toevallige patiënt die in de sample voorkomt (en daar dus niet op is geselecteerd) kan wel een risico kan vormen. Dit dient echter bij de exclusie-criteria ondervangen te worden. 3. Er is sprake van medische handelingen. Dit zijn fysiek invasieve en/of BIG geregistreerde handelingen. http://wetten.overheid.nl/BWBR0006251/HoofdstukIV/Artikel36/geldigheidsdatum _06-06-2014. Denk aan het afnemen van bloed, weefsel, DNA, injecteren, het mensen stoffen laten innemen in meer dan de voor hun dagelijkse hoeveelheid, het mensen een medicijn of medische behandeling onthouden. Niet-invasieve methoden, zoals bijvoorbeeld het afnemen van speeksel, het meten van EEG, galvanic skin response, hartslag, en bloeddruk vallen hier niet onder. fMRI vooralsnog wel, als in VUmc getest wordt (Spinoza heeft haar eigen toetsingsprocedure). Stap 4. Ongeacht of onderzoek door de METC al dan niet als niet-WMO-plichtig is verklaard, en ongeacht de populatie, dient er gekeken te worden naar het risico op lichamelijke of psychische schade. Uitgangspunt is dat de deelnemer niet meer risico loopt dan in het dagelijks bestaan. Het risico dient bovendien in verhouding te staan tot het belang van het onderzoek. Dit is afhankelijk van twee aspecten: 1. De kwetsbaarheid van de deelnemers. Denk hierbij aan mensen met een aandoening of beperking, kinderen, ouderen, etc. 2. De lichamelijke en mentale belasting die het onderzoek bij de deelnemer veroorzaakt. Dit hangt af van de aard van de metingen, de taken die worden verlangd, en de duur van het onderzoek. Hoe kwetsbaarder de groep, hoe lager de geoorloofde belasting. Licht lichamelijk of psychisch ongemak binnen het kader van het onderzoek (beperkte tijdsduur, geen schade) valt hier niet onder en kan te billijken zijn als het belang van het onderzoek dit rechtvaardigt en de deelnemer ervan op de hoogte is. Stap 5. Is de belasting anderszins onredelijk? Zelfs als er geen verhoogd risico is kan de belasting alsnog onredelijk zijn. Bijvoorbeeld mensen urenlang zonder pauze aan een saaie taak onderwerpen. Hier speelt ook mee wat het onderzoek voor de deelnemer zelf oplevert. Denk hierbij aan een vergoeding, het aanleren van een bruikbare vaardigheid, kennis en inzicht, etc. Stap 6. Is de informatievoorziening in orde? Op basis van de richtlijnen genoemd in eerdere secties. Denk hierbij aan: Wordt de deelnemer correct en zo volledig mogelijk ingelicht? Is er sprake van informed consent, en is dit passief of actief? Wordt bij kinderen aan de ouders toestemming gevraagd? Als er sprake is van deceptie, is dit dan te verantwoorden? Stap 7. Is de registratie van gegevens in orde? Op basis van de richtlijnen genoemd in eerdere secties. Is er een data-management-plan en privacy protocol? Welke gegevens worden opgeslagen en hoe? Gebeurt dit op een veilige 18 manier? Worden deelnemers op beeld geregistreerd? Wordt informatie aan derden verstrekt? Stap 8. Is het belang van het onderzoek duidelijk? Onzinnig onderzoek is immers onethisch. Op basis van de richtlijnen genoemd in eerdere secties. Wat is het belang van de onderzoeksvraag? Wat zijn de condities? Zijn methoden en analyses adequaat? 19 5. LITERATUUR 5.1 Relevante wetgevingen Wet van 26 februari 1998, houdende regelen inzake medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen). Wet van 6 juli 2000, houdende regels inzake bescherming van persoonsgegevens (Wet bescherming persoonsgegevens). Wet van 3 december 1992, houdende medezeggenschap in het onderwijs, niet zijnde hoger onderwijs (Wet medezeggenschap Onderwijs). 5.2 Relevante handleidingen bij de wetgeving Handleiding voor verwerkers van persoonsgegevens: Wet bescherming persoonsgegevens (2002). Sauerwein en Linneman. Uitgever: Ministerie van Justitie. Verkrijgbaar via www.justitie.nl Handleiding voor de toetsing van medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (2002). Uitgever: centrale commissie mensgebonden onderzoek (CCMO). Verkrijgbaar via www.ccmo.nl CCMO-Notitie gedragswetenschappelijk onderzoek en de WMO: enkele conclusies. December 2001. CCMO-Notitie definitie medisch-wetenschappelijk onderzoek. November 2005. CCMO-Notitie psychologisch onderzoek en de WMO, 2008 (niet gepubliceerd) Dute, J.C.J. (2009) “De reikwijdte van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen”, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, 6 okt 2009 Van Veen, E-B, & Janssen, (Oktober 2008). “Toetsing op Maat: een onderzoek naar de beoordeling van wetenschappelijk onderzoek op de grens van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen”, MedLaw Consult rapport in opdracht van de Federatie van Medisch Wetenschappelijke Verenigingen (FEDERA) en COREON 5.3 Selectie overige geraadpleegde literatuur Gedragscode gezondheidsonderzoek, Stichting Federatie van Medisch Wetenschappelijke Verenigingen. Privacy bij wetenschappelijk onderzoek en statistiek. Kader voor gedragscode. Hooghiemstra, 2002. Verkrijgbaar via College Bescherming Persoonsgegevens, www.cpbweb.nl. Richtlijnen ethiek psychologisch onderzoek en richtlijnen hygienisch werken psychofysiologisch onderzoek. Afdeling Psychologie, Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen, Universiteit van Amsterdam. Maart 2003. American Psychological Association Ethics Code NIP Beroepscode voor Psychologen KNAW code voor wetenschappelijke integriteit VSNU code voor wetenschapsbeoefening VSNU Gedragscode Persoonsgegevens 5.4 Belangrijke adressen: 20 Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek www.ccmo.nl College Bescherming Persoonsgegevens www.cbpweb.nl 21
© Copyright 2024 ExpyDoc