TAAL-WIJZER - Taalbeleid OLO

TAAL-WIJZER
Bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
VOORWOORD
Beste student,
‘Elke leraar is een taalleraar’ wordt weleens gezegd. Taal is immers het
vehikel, het (transport)middel bij uitstek om kennis en inzichten, dromen en
verlangens te communiceren.
Daarom willen we jou met dit kleinood helpen om niet alleen onderwijzer,
maar ook taalwijzer te worden. Een goede taalbeheersing (op
bachelorniveau) is immers ook een belangrijke voorwaarde om met succes
hoger onderwijs door te maken.
Je vindt in dit bundeltje achtereenvolgens een lees-wijzer die je helpt
om doelgericht en efficiënt (studie)teksten te lezen, tips om gericht te
luisteren bij het maken van notities, een kijkwijzer voor mondelinge
teksten en een kijkwijzer voor schriftelijke teksten. Die maken
duidelijk wat de bouwstenen zijn van een mondelinge of schriftelijke
presentatie en bieden inzicht in de criteria die docenten gebruiken bij de
begeleiding en beoordeling ervan.
Een belangrijke verwachting in hoger onderwijs is ook dat je woorden
kunt gebruiken op cognitief-abstract niveau. Vandaar de lijst Academisch
Nederlands waaruit je hier een paar voorbeelden vindt en een selectie
instructiewoorden die vaak opduiken in examenvragen.
Omdat taal naast een inhoudelijke, ook een formele kant heeft, voegen
we nog de APA-normen toe voor correct citeren en tien tips voor formeel
mailverkeer in de opleiding. Die maken ook deel uit van de Leerlijn
Schrijven waar je elders instructie over krijgt.
We hopen dat je aan de hand van deze acht instrumenten je kans op slagen
in deze boeiende en gevarieerde, maar daardoor ook complexe opleiding,
kunt verhogen.
De werkgroep Taalbeleid
2
LEES-WIJZER
FASE 1 - VOOR het lezen (cf. oriënteren)
WAT?
LEESDOEL BEPALEN
Waarom lees ik deze tekst?
Voorbereiding op een les aan de
hogeschool, op een discussie,
achtergrondinfo opzoeken, studeren …
VOORKENNIS OPROEPEN
Wat weet ik inhoudelijk al, maar ook:
ken ik de verwachting van de docent?
HYPOTHESE VORMEN
Waarover kan de tekst gaan?
Voorspellingen doen.
SNELLEZEN
Dit is oriënterend lezen, skimmen, de
eerste verkenning.
HOE?
• Ik lees de doelen zoals geformuleerd in
de cursus.
• Ik lees de ECTS-fiche.
• Ik lees het voorwoord van de cursus.
• Ik heb genoteerd wat beklemtoond
wordt in de lessen.
• Ik ga na welk soort examen volgt.
• Ik bedenk wat ik al weet over het
onderwerp van de tekst in relatie met
de doelen (en noteer kort).
• Ik stel me vragen over wat in de tekst
aan bod zou kunnen komen.
• Ik maak daarbij onder andere gebruik
van de inhoudstafel.
• Ik lees de titel, tussentitels, de
inleidende en de slotalinea van een
hoofdstuk. Ik bekijk de illustraties.
• Ik herken alinea’s en paragrafen.
• Ik lees de vetgedrukte sleutelwoorden.
3
FASE 2 - TIJDENS het lezen
(cf. grondig doornemen)
WAT?
VOORSTELLINGSVERMOGEN
ACTIVEREN
HOE?
• Ik zie, zo mogelijk, voor me wat ik lees.
Wat stel ik me voor bij het lezen?
VISUALISEREN / GEBRUIKMAKEN
VAN ZGN. ‘ORGANIZERS’
• Ik duid signaal- en verbindingswoorden
aan.
Hoe bereid ik m’n schema, synthese
zichtbaar voor?
• Ik markeer sleutel- en kernwoorden.
• Ik noteer in de marge, met het leesdoel
voor ogen, de (mogelijke examen-)
vragen waarvan het antwoord in de
alinea staat.
• Ik noteer in de marge de aard van
verbanden tussen alinea’s (inleiding,
tegenstelling, oorzaak/gevolg, reden,
opsomming, conclusie …) en andere
hoofdstukken, cursussen.
SELF-MONITORING
Hoe controleer ik mezelf?
• Ik vraag me af of ik (nog) begrijp wat ik
lees; is dat niet zo, dan lees ik het fragment opnieuw of ik leid de betekenis af
uit de context, analyseer (essentiële)
woorden, raadpleeg een woordenboek …
• Ik pas mijn leestempo aan de moeilijkheidsgraad van de tekst aan.
• Ik parafraseer de tekst (ook op
bachelorniveau).
• Ik vraag me af of wat ik begrijp nog
strookt met hoe ik de tekst tot nu toe
interpreteerde.
4
FASE 3 - NA het lezen
(cf. onder andere herhalen)
WAT?
CONTROLEREN
HOE?
• Ik controleer of ik de verbanden en
sleutelwoorden die ik heb genoteerd in
fase 2, nog gepast vind.
• Ik ga na of ik een antwoord heb
gevonden op mijn vragen uit fase 1.
Zo niet, zoek ik op in de tekst.
• Ik vergelijk met mijn notities, slides,
essentiële bijlagen uit de cursus …
• Ik ga na of ik de doelen (fase 1) bereikt
heb en of ik de vragen uit de cursus kan
beantwoorden.
SCHEMA, SAMENVATTING MAKEN
• Ik vraag me af of een samenvatting
nodig is.
• Ik verwerk mijn notities uit fase 2 tot
een ruimer, alomvattend schema.
REPRODUCEREN / INTEGREREN
• Ik reconstrueer de inhoud van de tekst
(met behulp van mijn vragen, mijn
schema).
• Ik stel mijn (mogelijk gebrekkige,
eenzijdige) voorkennis bij.
• Ik vorm me een eigen mening (nadat
ik dus de tekst begrepen heb zoals
bedoeld door de auteur).
Noot: Hoe sneller ik fase 3 na fase 2 uitvoer
hoe groter mijn rendement.
• Ik denk na over toepassingen,
voorbeelden …
5
8 TIPS VOOR GOEDE NOTITIES
In het hoger onderwijs wordt verwacht dat je als student goed oplet en luistert. In veel
hoorcolleges is de interactie beperkt en moet je vooral terugvallen op je luister- en
noteervaardigheid. Door te noteren verwerk je de stof en blijf je alert. Deze tips kunnen
je helpen.
2. situeer je notities
3. leg verbanden
4. structureer je notities
5. noteer in je
eigen woorden
1. gebruik
afkortingen
en
symbolen
6. schrap fouten en laat
witruimte als je iets te
kort hebt
7. duid aan wat belangrijk is
6
8. werk op aparte bladen en
nummer je notities
CHECKLIST NOTEREN
1. Gebruik afkortingen en symbolen.
Breng structuur aan door kaders, te onderstrepen of met kleur.
Daardoor, zodat, want, daaruit volgt ...
Bijvoorbeeld,
ter illustratie, zoals …
Tot slot, we concluderen dat, kortom ...
Dit is typische
examenstof ...
2. Situeer je notities. Noteer de naam en de datum van het hoorcollege. Zo kun je
sneller aan de slag bij het blokken.
3. Leg verbanden met andere hoofdstukken, vakken, met het beroep,
de actualiteit, wat je al weet...
In tegenstelling tot, daar staat tegenover …
Dit is vergelijkbaar met, denk aan, er zijn enkele overeenkomsten ...
4. Structureer je notities = de leerstof beter verwerken met duidelijke en overzichtelijke notities als resultaat. De docent helpt je hierbij met de inhoudsopgave,
de dia’s of mondeling.
En, ook, verder, bovendien ...
Ten eerste, ten tweede, ten derde …
5. Noteer in je eigen woorden, zo verwerk je de stof al. Volg de hoofdlijnen, details
hoef je niet altijd te noteren (zie dia’s of syllabus). Grafieken kun je desnoods snel
overschetsen om er opmerkingen bij te schrijven. Bijkomende informatie of voorbeelden die jou aanspreken en helpen om de stof bevattelijk te maken, kun je wel noteren.
6. Schrap fouten en laat witruimte als je iets te kort hebt. Je bespaart tijd en kunt
achteraf nog aanvullen.
Onduidelijk, onverstaanbaar, vraag ...
7. Duid aan wat belangrijk is om snel de kern van het college te zien.
Ik onderstreep, ik vat samen, tot slot, onthoud dit goed, de conclusie is …
8. Werk op aparte bladen en nummer je notities. Noteren en markeren in je
cursus werkt niet. Het leidt je af van wat de docent zegt of toont en doet je de leerstof niet verwerken. Notities tonen dan tijdens het studeren wat écht belangrijk is.
Meer info:
De Wachter, L., e.a. (2011). Taal@hoger onderwijs. Praktische richtlijnen en oefeningen.
Leuven/Den Haag: Acco
Opgenhaffen, T. (2013). Leren.Hoe?Zo!. Tielt: Lannoo Campus.
7
KIJKWIJZER
MONDELINGE TEKSTEN
TITEL
DUIDING
INHOUD
1. Ik heb een duidelijke boodschap.
Ik maak duidelijk dat ik nagedacht heb
over WAT ik presenteer; ik heb een doel
voor ogen en laat dat ook blijken.
2. Ik geef correcte en relevante
informatie.
Wat ik zeg, is juist en doet ter zake, heeft
met het onderwerp te maken.
CORRECT TAALGEBRUIK
3. Ik spreek de standaardtaal.
Ik gebruik geen tussentaal of dialect.
Concreet: ik articuleer de begin-h (bv. niet:
‘ebt, g’ad) en de slotmedeklinker (niet: da’,
wa’, nie’, mè [i.p.v. ‘met’], goe), ik gebruik
de lidwoorden en de voornaamwoorden
correct, ik vermijd verkleinwoorden op -ke
(niet: boekske, stukske, efkes).
4. Ik hanteer een correcte woordkeuze
en zinsbouw.
Mijn woordkeuze is gepast en juist; mijn
zinnen zijn volledig en goed gebouwd.
5. Ik articuleer correct.
Ik praat niet binnensmonds en spreek de
[r/R] en de [s] correct uit.
STRUCTUUR
6. Ik zorg voor een passende start en
afronding.
8
Ik weet gepast de aandacht van de luisteraar te trekken en maak die luisterbereid
(bv. met een anekdotische inleiding, een
grapje, een filmpje). Ik leid het onderwerp
gepast in en breek de presentatie niet
bruusk af.
7. Ik maak de structuur duidelijk.
(o.a. door vooruit te blikken, samen te
vatten, gebaren …)
Ik verhelder de structuur door aan te
geven wat ik al gezegd heb en/of nog
zal zeggen, door essentiële informatie
te herhalen, door te parafraseren, door
signaalwoorden te gebruiken (ten eerste,
vervolgens, ten slotte, dus…), door gebaren… Kortom: ik bied de luisteraar
houvast zodat die kan volgen.
8. Ik hou me aan de voorziene timing.
Ik hou me aan de opgelegde spreektijd.
EXPRESSIE
9. Ik hou oogcontact.
Ik maak oogcontact en spreid dat over het
publiek; ik kijk m.a.w. niet boven de luisteraars en kijk ook niet steeds dezelfde
luisteraar(s) aan.
10. Ik ondersteun de tekst op een
expressieve manier met
lichaamstaal.
Expressie wil zeggen ‘uit-drukking’,
‘uit-ing’: wat mij ‘in-nerlijk’, van binnen
bezighoudt en drijft, dien ik te ‘ver-uitwendigen’. Ik kan dat laten zien via een
open, positieve en actieve houding, door
(gepast) de ruimte te gebruiken, door mijn
mimiek (= gezichtsexpressie) en pantomimiek (= gebaren).
11. Ik hanteer een passend tempo.
Ik praat niet te vlug en niet te traag. Ik
zorg voor een gepaste afwisseling qua spreeksnelheid.
12. Ik gebruik mijn stem op een
expressieve manier.
Ik vermijd monotonie, ‘eentonigheid’. Ik
varieer gepast mijn spreekmelodie (hooglaag) en de geluidssterkte (hard-zacht).
Heesheid is geen aspect van beoordeling,
maar wel een belangrijk aandachtspunt!
13. Ik adem en pauzeer op de juiste
momenten.
Ik heb m’n ademhaling onder controle en
pauzeer niet (ongepast) tussentijds of
begin niet te snel aan een volgende zin.
14. Ik integreer vloeiend en gepast
media.
(voorwerpen, geluids- en
beeldmateriaal)
Als ik extra middelen (media) gebruik, doe
ik dat gepast, zonder de sfeer te breken,
de vaart uit de presentatie te halen, de
inhoud te doorkruisen, én vloeiend, d.w.z.
met ‘technisch meesterschap’.
9
STIJL/REGISTER
10
15. Ik stem mijn taalgebruik af op het
publiek.
Ik pas m’n woordgebruik aan het ‘niveau’
van m’n publiek aan: ik hou rekening met
de voorkennis van de luisteraars en vermijd nodeloos jargon (=vaktaal).
16. Ik gebruik heldere en gevarieerde
zinsconstructies.
Ik vermijd stereotiepe zinsbouw en wissel
gepast kortere en langere zinnen af.
17. Ik gebruik geen stopwoordjes.
Ik gebruik niet steeds dezelfde (loper-)
woorden (naar … toe, doen, kijken, gaan …)
en hoed me voor stopwoordjes als uh, ja,
eigenlijk, feitelijk, zeg maar …
18. Ik kom persoonlijk en origineel uit
de hoek.
Originaliteit en een opvallende, persoonlijke stijl kunnen een meerwaarde zijn,
maar vormen geen basisvoorwaarde voor
een positieve beoordeling.
KIJKWIJZER
SCHRIFTELIJKE TEKSTEN
TITEL
DUIDING
INHOUD
1. Ik heb een duidelijke boodschap.
Ik maak duidelijk dat ik heb nagedacht
over WAT ik precies schrijf, ik heb een
doel voor ogen en laat dat ook blijken.
2. Ik geef correcte en relevante
informatie.
Wat ik noteer, is juist en doet ter zake,
heeft met het onderwerp te maken.
CORRECT TAALGEBRUIK
3. Ik gebruik de standaardtaal.
Ik gebruik geen sms-taal, tussentaal of
dialect.
4. Ik hanteer een correcte woordkeuze en zinsbouw.
Mijn woordkeuze is gepast en juist; de
zinnen zijn volledig en goed gebouwd
(bv. wat betreft de getalsovereenkomst
ond./pv, de volgorde binnen de werkwoordelijke eindgroep …)
5. Ik spel correct en verzorg de
interpunctie.
Ik respecteer de spellingregels en vergeet geen komma’s, punten,
aanhalingstekens …
STRUCTUUR
6. Ik zorg voor een wervende
inleiding en een passend slot.
Ik weet gepast de interesse van de
lezer te wekken (bv. met een treffende
anekdote, een stelling, een grap, een
vraag …) en rond m’n tekst mooi af (met
een samenvatting, een aanbeveling, een
retorische vraag, een citaat …)
7. Ik maak de structuur duidelijk.
Ik verhelder de structuur via doordachte
alinea’s en door signaalwoorden te
gebruiken (bv. op de eerste plaats, ten
tweede, vervolgens, ten slotte, enerzijds,
anderzijds, onder andere, daarom ...).
11
8. Ik respecteer de regels die horen bij
de geselecteerde tekstsoort.
Ik pas m’n schrijfstijl aan de soort tekst
aan: zakelijk; niet-fictioneel >< fictioneel,
verzonnen; informatief; demonstratief;
persuasief; evocatief …
9. Ik respecteer de gevraagde omvang
van de tekst.
Ik hou me aan de opgelegde omvang van
de tekst.
LAY-OUT
10. Ik schrijf/presenteer net en verzorgd.
Ik werk verzorgd. (o.a. handschrift, papierkeuze, mapje)
11. Ik gebruik typografische
middelen op een consequente/
passende manier.
Ik zorg voor een heldere vormgeving van
m’n tekst. (o.a. bladspiegel,
lettertype, inspringen, paginering)
12. Ik vermeld bronnen en citeer
correct.
Ik plagieer en ‘steel’ niet. Ik vermeld eerlijk en correct waar ik m’n mosterd haal.
13. Ik gebruik illustraties op een
gepaste manier.
Als ik illustraties (tekeningen, foto’s,
grafieken …) gebruik, doe ik dat gepast,
zonder de leesbaarheid en de inhoudelijke samenhang van de tekst geweld aan
te doen, én op een ‘technisch’ verantwoorde wijze.
STIJL/REGISTER
12
14. Ik stem mijn taalgebruik af op de lezer.
Ik pas m’n woordgebruik aan het ‘niveau’
van m’n publiek aan: ik hou rekening met
de voorkennis van de lezer, vermijd nodeloos jargon (=vaktaal) en/of (ondoorgrondelijke) afkortingen.
15. Ik gebruik heldere en gevarieerde zinsconstructies.
Ik vermijd stereotiepe zinsbouw (niet
altijd het onderwerp voorop bv.), wissel
gepast kortere en langere zinnen af ...
16. Ik varieer mijn woordgebruik
doelmatig.
Ik gebruik niet steeds dezelfde (loper-)
woorden, maar synoniemen, gevarieerde
zegswijzen …
17. Ik kom persoonlijk en origineel uit de hoek.
Originaliteit en een opvallende, persoonlijke stijl kunnen een meerwaarde zijn,
maar vormen geen basisvoorwaarde voor
een positieve beoordeling.
LIJST ACADEMISCH
NEDERLANDS
Via https://sites.google.com/site/lijstacademischnederlands/home vind je een
uitgebreide lijst woorden op academisch niveau zoals ze in lessen en cursussen
voorkomen. Je krijgt per lemma twee voorbeeldzinnen.
Er wordt van jou verwacht dat je bij mondelinge en schriftelijke examens
gebruik kunt maken van deze specifieke woordenschat.
Om je een idee te geven vind je hier al een paar illustraties:
alternatief (het)
andere (even goede) mogelijkheid; een van de mogelijkheden bij een multiplechoicevraag
Als alternatief voor het examen kun je
een vervangtaak maken.
medium (mv. media)
(hulp- of communicatie)middel
E-mail is een zeer snel en efficiënt
medium.
Kom jij met de auto naar de hogeschool?
Waarom kies je niet voor een ecologisch
alternatief: de tram of de fiets bijvoorbeeld.
Bij lichaamsexpressie gebruik je het
lichaam als medium, bij muziek kan dat
o.a. een muziekinstrument zijn.
significant
veelbetekenend, belangrijk door zijn
betekenis
Er is een significant verschil tussen zijn
verbaal (VIQ 110) en zijn performaal IQ
(PIQ 90).
Het risico van bijwerkingen is significant
hoger als de patiënt ouder is dan 65.
13
INSTRUCTIETAAL EN
EXAMENVRAGEN
1. Definiëren:
een begripsbepaling geven (= een omschrijving van de kenmerken van een begrip zodat
het niet met een ander verward kan worden).
Technisch: een definitie begint met dezelfde woordsoort als het begrip waarnaar
gevraagd wordt, met een hyperoniem [= een overkoepelend begrip]. Pas op het einde
kan een voorbeeld het gedefinieerde begrip illustreren.
Donnez la définition: un mot transparent.
NB Bij wiskunde is de betekenis van ‘definiëren’ strikter. (Het houdt bv. niet in: het
geven van kenmerken.)
2. Vergelijken:
gelijkenissen én verschillen onderzoeken/vaststellen.
Vergelijk de stappen van de onderzoekscyclus met de stappen van de ontwerpcyclus.
Vergelijk zoogdieren met vogels (wat betreft ...).
3. Verklaren/uitleggen:
duidelijk maken hoe iets in elkaar zit.
Leg uit/Verklaar hoe een fiets werkt.
Leg uit/Verklaar hoe de Eerste Wereldoorlog is ontstaan.
Leg uit hoe je kinderen inductief tot een basisinzicht in het verloop van de
geschiedenis kunt brengen binnen het geheel van wereldoriëntatie.
4. (Be)argumenteren (cf. 5):
argumenten (goede redenen, bewijsgronden) geven om tot een conclusie te komen.
Argumenteer/toon aan waarom deze tekst al dan niet geschikt is.
5. Aantonen:
laten zien met voorbeelden.
Toon aan dat deze tekst geschikt is voor expressief lezen.
Toon aan dat een werkwoord verschillende valenties kan hebben.
14
6. Weerleggen:
met argumenten aantonen dat een stelling niet klopt.
Weerleg volgende stelling: ‘Leren lezen is in eerste instantie een kwestie van goed
kijken.’
7. Beschrijven:
noteren wat je met je zintuigen hebt waargenomen. (Een proces kun je ook beschrijven
omdat je verschillen, een evolutie waarneemt.)
Beschrijf de opstelling van de proef …….
Beschrijf de taalontwikkeling bij een kind tussen 0 en 6 jaar.
8. Becommentariëren:
commentaar geven, duiding geven (aan de hand van bepaalde criteria, invalshoeken,
gezichtspunten uit de cursus, lessen …). Het is dus meer dan beschrijven.
Becommentarieer volgende stelling:…
9. Beoordelen/evalueren:
na studie van voor- en nadelen, analyse en synthese van de standpunten, een persoonlijke mening, een persoonlijk waardeoordeel formuleren.
Beoordeel/evalueer deze nieuwe methode Frans in het licht van een mogelijke aankoop
voor je basisschool.
10. Interpreteren:
duidelijk maken hoe jij begrijpt wat de betekenis is van … in het licht van de context, de
theorie … Verklaren zodat blijkt dat je voldoende inzicht hebt in …
Interpreteer regel 6 en 7 van deze tekst.
Hoe interpreteer je het gedrag van Jonas in de geschetste context?
11. Schematiseren:
in een schema zetten, een (getekende) voorstelling maken met kernbegrippen om een
verschijnsel, gebeurtenis, handeling, proces, theoretisch kader, overzichtelijk te maken.
Een opsomming van de kernbegrippen is niet voldoende. Gebruik een structuur om de
relaties te verduidelijken: bv. een stamboom, een tabel, een pijlenvoorstelling …
Schematiseer de bloedsomloop.
15
Bibliografische
referenties (APA)
Er zijn verschillende manieren om bronnen te noteren. In de Arteveldehogeschool maken
we referenties volgens de APA-norm. Hieronder vind je voorbeeldreferenties van de
meest gebruikte informatiebronnen.
Meer voorbeelden vind je op de website:
www.arteveldehogeschool.be/mediatheken/informatievaardig
Boek: standaardreferentie
Meijer, S. (2010). De basisschool: een handboek voor ouders en professionals.
Amsterdam: SWP.
Boek: anoniem
Zo leer je kinderen schrijven. (2010). Groningen: Wolters-Noordhoff.
Boek: redactie
Oonk, W. (Red.). (2010). Reken-wiskunde in de praktijk: bovenbouw.
Groningen: Wolters-Noordhoff.
Boek: cursus
Missinne, J. (2012). Didactiek Nederlands en wiskunde 2: didactiek Nederlands 2
[Cursus]. Gent: Arteveldehogeschool Bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
Boek: handboek
Vandewalle, I. (2006). Pistache 1: manuel des enseignants. Brugge: Die Keure.
Boek: bijdrage in een boek
Schmidt, A. (1990). Drie ouwe ottertjes. In T. Van Buul (Red.), Als je goed om je heen
kijkt zie je dat alles gekleurd is (p. 109). Amsterdam: Querido.
Tijdschriftartikel
Faber, O., & Van Steenbergen, V. (2009). Erfgoededucatie. Praxisbulletin, 26 (6), 24-28.
Krantenartikel
Hancké, C. (2007, 12 september). Islamitische school begint morgen. De Standaard, p. 6.
Cd
Seresia, W., & Plagman, B. (2009), Kapitein Winokio danst: een swingend verhaal om op
te bewegen [Cd]. Tielt: Lannoo.
Internet
Anne Frank [Website]. (z.j.). Geraadpleegd op 5 oktober 2010, via
http://www.annefrank.org/nl
16
TIPS VOOR
E-MAILVERKEER
1. Gebruik je Arteveldemailadres
Voor alle communicatie gerelateerd aan de hogeschool en je stageschool gebruik je je
Arteveldemailadres. Je persoonlijke adres bewaar je voor privécommunicatie.
2. Gebruik een zakelijke stijl
Met een docent of stagementor heb je een zakelijke, professionele relatie. Kies in je
e-mailverkeer dan ook voor een aangepaste stijl. Een formele e-mail lijkt qua opbouw
en taalgebruik bijna volledig op een zakelijke brief.
3. Begin met de juiste aanspreking
Tref bij je aanspreking de juiste toon en kies voor een zakelijke aanhef zoals Geachte
([erg] formeel) of Beste (minder formeel). In onze opleiding hanteren we ‘mevrouw’ en
‘meneer’ als mondelinge aanspreking voor docenten en liefst ook voor mentoren. Het
spreekt voor zich dat je deze aanspreking ook gebruikt in e-mailverkeer.
Spreek de ontvanger van je bericht persoonlijk aan. Laat de Beste of Geachte dus
volgen door een naam, titel of ander zelfstandig naamwoord.
• WEL: Geachte heer Boulez, Geachte mevrouw Amelinckx, Beste mijnheer De
Maertelaere, Beste mevrouw Delrue, Beste stagebegeleider, Geachte directeur,
Beste docenten KBO, Beste meester Stefaan …
• (IETS) MINDER FORMEEL: Dag mevrouw, Dag meneer Decock, Dag juf Lieke …
• NIET: Hallo, Hoi, Beste, Geachte, Beste Mieke …
4. Je/jij of u?
Spreek een docent of stagementor niet aan met je of jij. Gebruik de u-vorm, tenzij de
ontvanger expliciet aangeeft dat je hem/haar met de voornaam mag aanspreken en met
je of jij. Omgekeerd gebruikt een docent wel de je-vorm, maar dit betekent niet dat je dit
als student ook kunt doen.
17
5. Maak duidelijk in welk verband je e-mailt
Bij het begin van je bericht leg je mogelijk eerst uit wie je bent. Vermeld altijd je naam,
leergroep en het opleidingsonderdeel waarop je vraag betrekking heeft. Een docent
geeft vaak meerdere vakken aan verschillende groepen en weet niet altijd meteen waar
hij de student moet plaatsen. (Dat blijkt meestal wel uit je afsluiting.)
Vul ook steeds het onderwerpveld boven de e-mail in. Formuleer het zo dat je
onderwerp meteen weergeeft waarover de e-mail handelt. Schrijf bv. liever ‘tijdstip
examen DT1’ dan ‘vraagje’.
• NIET: Zou u de slides die u gebruikt hebt in uw laatste les op Chamilo kunnen
zetten? Of: Ik zou graag weten welke taken ik moet inhalen voor uw vak.
• WEL: Mijn naam is Elke Desmet, uit leergroep OLO 1C. Ik volg bij u Didactische
thema’s 1, maar was afgelopen dinsdag afwezig door ziekte. Kunt u me vertellen
hoe ik de taak die de studenten in de les hebben gemaakt, kan inhalen?
6. Eindig met een gepaste afsluiter
Kies een slotformule die qua stijl aansluit bij je aanspreking. De meest gebruikelijke
slotgroet is Met vriendelijke groet(en). Wanneer je iemand om een gunst vraagt, is
een afsluiting als Alvast bedankt ook gepast. Onder je slotformule zet je je naam (met
leergroep!), en indien nodig je adres of telefoonnummer.
• WEL: Met vriendelijke groeten, Met vriendelijke groet, Alvast bedankt …
• NIET: salukes, groetjes, dag, MVG of m.v.g. …
7. Spelling
Zorg dat je bericht op alle vlakken verzorgd overkomt, want de snelheid van e-mail
verleidt tot slordigheid. Een e-mail vol spel- en tikfouten wekt ergernis op bij de lezer
en getuigt van weinig respect voor de ontvanger. Controleer dus je bericht op fouten,
eventueel met behulp van de spellingscontrole. Lees je e-mail zeker nog eens door vlak
voor je die verstuurt. Dit lijkt misschien vanzelfsprekend, maar in de praktijk zijn veel
e-mailers er te ongeduldig voor.
8. Leestekens en hoofdletters
Door de snelheid van de communicatie worden leestekens vaak vergeten of gebruikt
de schrijver enkel kleine letters in de e-mail. Dit getuigt van weinig respect voor
de ontvanger en komt slordig over. Lees je e-mail dus ook na op leestekens en
hoofdletters.
18
9. Afkortingen, smileys …
Je mag afkortingen gebruiken, maar doe het liever niet, tenzij het heel gebruikelijke
afkortingen zijn zoals TEC, olod, KBO1 … Door afkortingen wek je immers de indruk
dat je de e-mail niet zo belangrijk vindt en onvoldoende tijd wilt investeren in de
communicatie met de ontvanger. Vermijd als afsluiter mvg of m.v.g. die je vaak ziet bij
e-mailverkeer. Gebruik de voluit geschreven vorm.
Woorden fonetisch spellen (bv. ff voor effen: even) doe je niet in zakelijke e-mails.
Smileys kunnen gerust gebruikt worden in een informeel bericht naar een familielid of
vriend, maar niet in een formele e-mail.
10. Bijlagen versturen, een bericht forwarden
Als je een e-mail van iemand anders doorstuurt (bv. een e-mail van je mentor) of je
stuurt een document (bv. een taak) als bijlage mee, formuleer dan steeds een kort
bericht voor de ontvanger. Als je dit niet doet, komt dit zeer onbeleefd en kortaf over.
• NIET: Hierbij mijn taak, Zoals gevraagd, … (niets, enkel de bijlage), mvg …
• WEL: Geachte mevrouw De Latter
In de bijlage vindt u mijn taak voor Professionalisering 1.
Met vriendelijke groet
Katrien Mortier, OLO 1F
19
Werkgroep Taalbeleid Bachelor in het onderwijs: lager onderwijs
Campus Brusselsepoortstraat
Brusselsepoortstraat 93 - BE-9000 Gent
Tel. 09 234 81 00
[email protected]
www.arteveldehogeschool.be