de oosterpoort kleine zaal | programma dinsdag 11 maart, 20.15 uur harry, heine in holland marc pantus bas-bariton rudolf jansen piano arnon grunberg spreker (op video) Programma Alphons Diepenbrock 1862-1921 Es war ein alter König Introductie en kort videofragment van Arnon Grunberg Victor Schmidt-Ernsthausen 1863-1931 Dichters Klage Heine · Memoiren, fragment 1 Gerrit Jan van Eijken 1832-1879 Childe Harold Es war ein alter König König Harald Harfagar Heine · Memoiren, fragment 2 Leander Schlegel 1844-1913 Der arme Peter (piano solo) Heine · Memoiren, fragment 3 Bertha Frensel 1874-1953 Ein Fichtenbaum Marius Brandts Buys 1840-1911 Du liebst mich nicht Hugo Nolthenius 1848-1929 Ich habe dich geliebt pauze Bart Visman 1962 Zahnweh Kort gesprek met Arnon Grunberg over Heine Richard Hol 1825-1904 4 Liederen opus 66 Mit deinen blauen Augen Wenn du mir vorüberwandelst Ach, ich sehne mich nach Tränen Spätherbstnebel Heine · Memoiren, fragment 4 Leander Schlegel 1844-1913 Du bist wie eine Blume Wo ich bin, mich rings umdunkelt Sie haben heut’ abend Gesellschaft Heine · Memoiren, fragment 5 Richard Hol Altes Lied Henriette Bosmans 1895-1952 Im Mondenglanze ruht das Meer Das macht den Menschen glücklich MARC PANTUS · BAS-BARITON Bas-bariton Marc Pantus studeerde aanvankelijk theatervormgeving aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam waar hij afstudeerde aan de afdeling audiovisuele vormgeving. Nog tijdens deze studie begon hij zijn zangstudie bij Udo Reinemann aan het Utrechts Conservatorium en vervolgde deze studie bij Meinard Kraak aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, waar hij deel uitmaakte van de Operastudio. Op het gebied van het lied is Marc Pantus opgeleid door gerenommeerde docenten als Elly Ameling, Rudolf Jansen, Robert Holl, Roger Vignoles, Graham Johnson en Wolfram Rieger. Aan het Steans Institute in de Verenigde Staten volgde hij lessen bij onder anderen Christa Ludwig, Elisabeth Söderström, Thomas Allen en Barbara Bonney. Op dit moment wordt hij gecoacht door onder anderen Margreet Honig. Hij gaf vele jaren liedrecitals voor de Vereniging Vrienden van het Lied en maakte diverse onorthodoxe producties waarin het genre lied centraal stond. Voor het ensemble Frommermann maakte hij de voorstelling FrommerFranz, een hommage aan Franz Schubert, welke door de Volkskrant met 5 sterren werd bekroond. Met zijn eigen operagezelschap i piccoli olandesi bracht Marc een serie succesvolle komische barokopera’s ten gehore. Voor DGG werkte hij mee aan de opname van de Mattheus Passie (Jezus) in een hertaling van Jan Rot met het Residentie Orkest. Verder is hij onder meer te horen op cd-opnamen van Mozarts Clemenza di Tito en Galliards Pan & Syrinx, beide met Musica ad Rhenum. Verder trad Marc Pantus op met onder meer het Rotterdams Philharmonisch Orkest, het Residentie Orkest, het Schönberg en het Asko Ensemble, de Nederlandse Bachvereniging, The Royal Philharmonic Orchestra en de Bochumer Symphoniker, onder leiding van dirigenten als Edo de Waart, Kenneth Montgomery, Reinbert de Leeuw, Paul McCreesh, Jos van Veldhoven en Jan Willem de Vriend. RUDOLF JANSEN · PIANO Rudolf Jansen studeerde piano, orgel en clavecimbel aan het Amsterdams Conservatorium bij Nelly Wagenaar, zijn vader Simon C. Jansen en bij Gustav Leonhardt en studeerde af bij Felix de Nobel. In 1965 won hij de Toonkunst Jubileumprijs en in 1966 de Zilveren Vriendenkrans van het Concertgebouw. Rudolf Jansen heeft zich vooral gericht op liedbegeleiding en kamermuziek. Tournees leidden hem wereldwijd langs beroemde zalen en festivals, met artiesten als Elly Ameling, Robert Holl, Olaf Bär, Christiane Oelze, Barbara Bonney, HansPeter Blochwitz en Brigitte Fassbänder. Rudolf Jansen maakte meer dan 120 plaaten cd-opnamen voor onder andere Philips, DGG, EMI, CBS, BMG, RCA, Hyperion, Berlin Classics, Etcetera en Erato, waarvan er vele werden onderscheiden. In de jaren negentig voltooide hij projecten gewijd aan de liederen van Grieg, drie cd’s (NMClassics) met het complete liedoeuvre van Alphons Diepenbrock en een cassette met acht cd’s met opnamen van alle liederen met piano van Richard Strauss, met bariton Andreas Schmidt en sopraan Juliane Banse. Rudolf Jansen was jarenlang docent aan het Amsterdams Conservatorium en aan de Musikhochschule van Nürnberg/Augsburg. Hij geeft geregeld masterclasses over de hele wereld. ARNON GRUNBERG · SPREKER Arnon Yasha Yves Grunberg is geboren in Amsterdam in 1971 en werd op zeventienjarige leeftijd van school gestuurd. Op zijn negentiende begon hij een uitgeverij gespecialiseerd in nietArische, Duitse literatuur. Zijn eerste roman, Blauwe maandagen, werd een bestseller in heel Europa, won de Anton Wachterprijs voor het beste debuut en werd vertaald in dertien talen. Hij was toen slechts 23 jaar oud. In 1997 verscheen Figuranten. Grunbergs derde roman, Fantoompijn (2000) werd bekroond met de AKO Literatuurprijs. Op verzoek van uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep en de gemeente Rotterdam schreef Grunberg een moderne versie van Erasmus’ Lof der Zotheid. Het resultaat, De Mensheid zij geprezen, Lof der zotheid 2001, won een jaar na veschijning de Gouden Uil. Onder het pseudoniem Marek van der Jagt verscheen de roman De geschiedenis van mijn kaalheid. Opnieuw werd Arnon Grunberg bekroond met de Anton Wachterprijs, en daarmee is hij de enige auteur die deze prijs tweemaal ontving. Voor De geschiedenis van mijn kaalheid ontving hij in Duitsland de Aspekte- Preis. In 2002 schreef Grunberg, wederom onder het pseudoniem Marek van der Jagt, de roman Gstaad 95 -98. Datzelfde jaar won hij de Duitse NRW Literatuurprijs voor zijn gehele in het Duits vertaalde oeuvre, inclusief het werk van Marek van der Jagt. De asielzoeker (2003) werd met lof ontvangen en bekroond met zowel de Ferdinand Bordewijkprijs als de AKO Literatuurprijs. De in september 2004 verschenen roman De joodse messias werd genomineerd voor de Gouden Uil en de AKO Literatuurprijs. In 2006 verscheen Tirza, dat bekroond werd met de Gouden Uil 2007 en de Libris Literatuurprijs 2007, en tevens werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs. Tegenwoordig woont en werkt Arnon Grunberg in New York. Zijn oeuvre is in meer dan twintig landen verschenen. Toelichting Harry Voordat Heine Heinrich heette, heette hij Harry. Bij zijn protestantse doop koos hij de namen Christian Johann Heinrich maar, zo schrijft hij in zijn Memoires: ‘Harry werd ik genoemd in de familie en bij vrienden en buren. Ik hoor mezelf ook nu nog heel graag bij die naam noemen, hoewel ik er ook veel narigheid aan te danken heb...’ Het was in de jaren tachtig van de vorige eeuw toen ik voor het eerst iemand over Heine hoorde vertellen. Thomas Mohr, destijds mijn klasgenoot op de Gerrit Rietveld Academie, vertelde met zo veel genot en plezier over zijn autobiografische werk dat ik me toen heb voorgenomen het ook te gaan lezen. Ik heb dat pas veel later gedaan, maar het was waar. De vrolijkheid, intelligentie, schoonheid en tragiek in zijn Memoiren en Geständnisse waren en zijn onweerstaanbaar. Dankzij Arnon Grunberg kunnen we daar nu ook naar luisteren. Ook de muziek is mij aangedragen. Een van de projecten tijdens mijn studie aan het Koninklijk Conservatorium was gewijd aan liederen op gedichten van Heine. Meinard Kraak, destijds mijn leraar, liet mij een lied van Richard Hol zingen. Zijn Altes Lied greep mij en iedereen die het hoorde direct aan. Het is een van de hoogtepunten op dit programma, met daarop de mooiste zettingen van bekende en onbekende Nederlandse componisten die ik in de loop der jaren ben tegengekomen. Een nieuw geschreven lied van Bart Visman met als tekst het volledige laatste hoofdstuk van Ideeën, het boek Le Grand geeft het compositorische estafettestokje door. En zoals anderen aan mij de liefde voor Heine hebben doorgegeven, geef ik die nu aan u door, in de hoop dat u hetzelfde zult doen. Marc Pantus zanger en regisseur initiatiefnemer van Harry - Heine in Holland NEDERLANDSE LIEDKUNST De hoeveelheid componisten die teksten van Heinrich Heine heeft getoonzet is overweldigend. Toonaangevende componisten zoals Schubert, Schumann, Liszt en Brahms, maar ook menig vergeten componist van wie de naam allang verbleekt is. Het is niet meer dan logisch dat ook Nederlandse toondichters zich door zijn teksten lieten inspireren, temeer daar de meeste musici in de negentiende eeuw hun vorming in Duitsland kregen en het culturele leven sterk op Duitsland was gericht. De bundeling van deze door Nederlandse musici getoonzette liedteksten van Heine laat goed een vergelijking toe met de dikwijls bekende en geliefde liedzettingen van ‘de’ beroemde componisten. De verzameling liederen op dit programma op teksten van Heinrich Heine biedt een verrassend overzicht van Nederlandse liedkunst. Het is bijzonder om nu eens te zien, en vooral te horen, wat één dichter aan inspiratie heeft losgemaakt bij Nederlandse componisten, waarbij weer eens blijkt hoe rijk de Nederlandse liedkunst eigenlijk is. Heines teksten hebben vele componisten aangesproken. Maar dan ook zeer vele! Het vereist enige onbevangenheid om de bekende teksten en liederen ook in volkomen andere klankgewaden te gaan waarderen. Zo is de tekst van het lied Du bist wie eine Blume nota bene zo’n 430 keer getoonzet en het lied Ein Fichtenbaum meer dan 210 keer. Van Ein alter König zijn zo’n 145 verklankingen bekend. Dat geeft in ieder geval aan dat Heines teksten door geheel Europa inspiratie gaven aan componisten als: Grieg, Gernsheim, Thalberg, Heller, Franz, Sterndale Bennett, Cornelius en Rubinstein. De Nederlandse zangkunst in de negentiende eeuw kent uiteraard verschillende gezichten: de componisten en de vocalisten. Nederlandse vocalisten hebben in de loop van de jaren in hoog aanzien gestaan. Een vroege naam is die van de legendarische zanger Willem Pasques de Chavonnes Vrugt. Later waren zangers als Jacques Urlus, Anton Sistermans, Julia Culp, Tilly Koenen, Aaltje Noordewier en Anton van Rooy artiesten die over de gehele wereld vermaard waren en groot aanzien genoten. Nederlandse componisten hebben zich gelukkig niet alleen door de Nederlandse taal- en dichtkunst laten inspireren. De bekende en internationaal beroemde dichters zoals Heine, Von Liliencron, Rilke, Goethe, Mörike, Müller, Rückert, Geibel, Novalis en vele anderen hebben ook talrijke Nederlandse componisten geïnspireerd. (Sommige componisten, zij het slechts enkele, zoals Bernard Zweers, hebben principieel alleen Nederlandse teksten getoonzet.) Behalve gevoel voor taal duidt dat ook op de internationale oriëntering die Nederlandse musici meestal hadden, omdat ze dikwijls in het buitenland en vaak in Duitsland hun opleiding hadden genoten. De dominantie van de Duitse cultuur in met name de negentiende eeuw, maar ook het besef dat het Nederlandse taalgebied relatief klein is en de verspreiding van een nationale liedkunst in de weg kan staan, verklaart de enorme hoeveelheid aan Duitse poëzie die vertegenwoordigd is in de Nederlandse liedkunst. Daarin is het Frans of het Engels, althans in de negentiende eeuw, bijna niet vertegenwoordigd. Bij kerkliedachtige teksten komt uiteraard wel vaak Latijn voor. De oogst aan Nederlandse liederen uit de periode 1850-1950 is rijk, maar helaas moeten we constateren dat alle pogingen ten spijt van wat bijvoorbeeld Willem Noske en met hem allerlei avontuurlijke zangers en instrumentalisten hebben gedaan om meer bekendheid te geven aan deze vruchten van vaderlandse bodem nog steeds niet tot een breed concertpubliek is doorgedrongen. Kennelijk vraagt het nogal wat moed om met ‘nationaal’ repertoire te komen, of wil het publiek toch het liefst maar steeds uit dezelfde bron drinken. De thematische keuze in dit programma legt echter op onmiskenbare wijze getuigenis af van de schoonheid en de rijkdom van de Nederlandse liedkunst af. Om dat te ontdekken is niet eens een heel specifieke thematiek nodig. Gezien Heines verblijf in Nederland is deze thematiek echter wel heel uitdagend. Frits Zwart directeur Nederlands Muziek Instituut Liedteksten Alphons Diepenbrock VICTOR SCHMIDT-ERNSTHAUSEN Es war ein alter König Es war ein alter König, Sein Herz war schwer, sein Haupt war grau; Der arme alte König, Er nahm eine junge Frau. Es war ein schöner Page, Blond war sein Haupt, leicht war sein Sinn; Er trug die seidne Schleppe Der jungen Königin. Kennst du das alte Liedchen? Es klingt so süß, es klingt so trüb! Sie mußten beide sterben, Sie hatten sich viel zu lieb. Dichters Klage Wenn ich an deinem Hause Des Morgens vorübergeh, So freuts mich, du liebe Kleine, Wenn ich dich am Fenster seh. Mit deinen schwarzbraunen Augen Siehst du mich forschend an: Wer bist du, und was fehlt dir, Du fremder, kranker Mann? »Ich bin ein deutscher Dichter, Bekannt im deutschen Land; Nennt man die besten Namen, So wird auch der meine genannt. Und was mir fehlt, du Kleine, Fehlt manchem im deutschen Land; Und nennt man die schlimmsten Schmerzen, So wird auch der meine genannt.« Ich gab meinem Volk seine Lieder, Doch mein’ hat es nicht begehrt, Da brach mein Herze darnieder Und hat sich von ihm gekehrt. Introductie en kort videofragment van Arnon Grunberg Heine · Memoiren, fragment 1 GERRIT JAN VAN EIJKEN Childe Harold Eine starke, schwarze Barke Segelt trauervoll dahin. Die vermummten und verstummten Leichenhüter sitzen drin. Toter Dichter, stille liegt er, Mit entblößtem Angesicht; Seine blauen Augen schauen Immer noch zum Himmelslicht. Aus der Tiefe klingts, als riefe Eine kranke Nixenbraut, Und die Wellen, sie zerschellen An dem Kahn, wie Klagelaut. Es war ein alter König Es war ein alter König, Sein Herz war schwer, sein Haupt war grau; Der arme alte König, Er nahm eine junge Frau. Es war ein schöner Page, Blond war sein Haupt, leicht war sein Sinn; Er trug die seidne Schleppe Der jungen Königin. Kennst du das alte Liedchen? Es klingt so süß, es klingt so trüb! Sie mußten beide sterben, Sie hatten sich viel zu lieb. König Harald Harfagar Der König Harald Harfagar Sitzt unten in Meeresgründen, Bei seiner schönen Wasserfee; Die Jahre kommen und schwinden. Von Nixenzauber gebannt und gefeit, Er kann nicht leben, nicht sterben; Zweihundert Jahre dauert schon Sein seliges Verderben. Des Königs Haupt liegt auf dem Schoß Der holden Frau, und mit Schmachten Schaut er nach ihren Augen empor; Kann nicht genug sie betrachten. Sein goldnes Haar ward silbergrau, Es treten die Backenknochen Gespenstisch hervor aus dem gelben Gesicht, Der Leib ist welk und gebrochen. Manchmal aus seinem Liebestraum Wird er plötzlich aufgeschüttert, Denn droben stürmt so wild die Flut Und das gläserne Schloß erzittert. Manchmal ist ihm, als hört er im Wind Normannenruf erschallen; Er hebt die Arme mit freudiger Hast, Läßt traurig sie wieder fallen. Manchmal ist ihm, als hört er gar, Wie die Schiffer singen hier oben Und den König Harald Harfagar Im Heldenliede loben. Der König stöhnt und schluchzt und weint Alsdann aus Herzensgrunde. Schnell beugt sich hinab die Wasserfee Und küßt ihn mit lachendem Munde. Heine · Memoiren, fragment 2 LEANDER SCHLEGEL Der arme Peter (piano solo) Heine · Memoiren, fragment 3 BERTHA FRENSEL Ein Fichtenbaum Ein Fichtenbaum steht einsam Im Norden auf kahler Höh’; Ihn schläfert; mit weißer Decke Umhüllen ihn Eis und Schnee. Er träumt von einer Palme, Die, fern im Morgenland, Einsam und schweigend trauert Auf brennender Felsenwand. MARIUS BRANDTS BUYS Du liebst mich nicht Du liebst mich nicht, du liebst mich nicht, Das kümmert mich gar wenig; Schau’ ich dir nur in’s Angesicht, So bin ich froh wie’n König. Du hassest, hassest mich sogar, So spricht dein rotes Mündchen; Reich’ mir es nur zum Küssen dar, So tröst’ ich mich, mein Kindchen. HUGO NOLTHENIUS Ich habe dich geliebt Ich habe dich geliebt und liebe dich noch! Und fiele die Welt zusammen, Aus ihren Trümmern stiegen hoch Hervor meiner Liebe Flammen. BART VISMAN Zahnweh Sie war liebenswürdig, und Er liebte Sie; Er aber war nicht liebenswürdig, und Sie liebte Ihn nicht. (Altes Stück) »Und wegen dieser dummen Geschichte haben Sie sich totschießen wollen?« Madame, wenn ein Mensch sich totschießen will, so hat er dazu immer hinlängliche Gründe. Darauf können Sie sich verlassen. Aber ob er selbst diese Gründe kennt, das ist die Frage. Bis auf den letzten Augenblick spielen wir Komödie mit uns selber. Wir maskieren sogar unser Elend, und während wir an einer Brustwunde sterben, klagen wir über Zahnweh. Madame, Sie wissen gewiß ein Mittel gegen Zahnweh? Ich aber hatte Zahnweh im Herzen. Das ist ein schlimmstes Übel, und da hilft sehr gut das Füllen mit Blei und das Zahnpulver, das Barthold Schwarz erfunden hat. Wie ein Wurm nagte das Elend in meinem Herzen, und nagte – Der arme Chinese trägt keine Schuld, ich habe dieses Elend mit mir zur Welt gebracht. Es lag schon mit mir in der Wiege, und wenn meine Mutter mich wiegte, so wiegte sie es mit, und wenn sie mich in den Schlaf sang, so schlief es mit mir ein, und es erwachte, sobald ich wieder die Augen aufschlug. Als ich größer wurde, wuchs auch das Elend und wurde endlich ganz groß, und zersprengte mein — Wir wollen von andern Dingen sprechen, vom Jungfernkranz, von Maskenbällen, von Lust und Hochzeitfreude – lalarallala, lalarallala, lalaral la - la - la. Kapitel xx - Ideen, das Buch Le Grand Kort gesprek met Arnon Grunberg over Heine RICHARD HOL Mit deinen blauen Augen Mit deinen blauen Augen Siehst du mich lieblich an, Da wird mir so träumend zu Sinne, Daß ich nicht sprechen kann. An deine blauen Augen Gedenk’ ich allerwärts; – Ein Meer von blauen Gedanken Ergießt sich über mein Herz. Wenn du mir vorüberwandelst Wenn du mir vorüberwandelst, Und dein Kleid berührt mich nur, Jubelt dir mein Herz, und stürmisch Folgt es deiner schönen Spur. Dann drehst du dich um, und schaust mich Mit den großen Augen an, Und mein Herz ist so erschrocken, Daß es kaum dir folgen kann. Ach, ich sehne mich nach Tränen Ach, ich sehne mich nach Tränen, Liebestränen, schmerzenmild, Und ich fürchte, dieses Sehnen Wird am Ende noch erfüllt. Ach, der Liebe süßes Elend Und der Liebe bittre Lust Schleicht sich wieder, himmlisch quälend, In die kaum genes’ne Brust. Spätherbstnebel Spätherbstnebel, kalte Träume, Überfloren Berg und Tal, Sturm entblättert schon die Bäume, Und sie schaun gespenstisch kahl. Nur ein einz’ger, traurig schweigsam Einz’ger Baum steht unentlaubt, Feucht von Wehmutstränen gleichsam, Schüttelt er sein grünes Haupt. Ach, mein Herz gleicht dieser Wildniß, Und der Baum, den ich dort schau’ Sommergrün, das ist dein Bildniß, Vielgeliebte, schöne Frau. Heine · Memoiren, fragment 4 LEANDER SCHLEGEL Du bist wie eine Blume Du bist wie eine Blume, So hold und schön und rein; Ich schau’ dich an, und Wehmut Schleicht mir in’s Herz hinein. Mir ist, als ob ich die Hände Auf ’s Haupt dir legen sollt’, Betend, daß Gott dich erhalte So rein und schön und hold. Wo ich bin, mich rings umdunkelt Wo ich bin, mich rings umdunkelt Finsterniß so dumpf und dicht, Seit mir nicht mehr leuchtend funkelt, Liebste, deiner Augen Licht. Mir erloschen ist der süßen Liebessterne goldne Pracht, Abgrund gähnt zu meinen Füßen – Nimm mich auf, uralte Nacht! Sie haben heut’ abend Gesellschaft Sie haben heut Abend Gesellschaft, Und das Haus ist lichterfüllt. Dort oben am hellen Fenster Bewegt sich ein Schattenbild. Du schaust mich nicht, im Dunkeln Steh’ ich hier unten allein; Noch wen’ger kannst du schauen In mein dunkles Herz hinein. Mein dunkles Herze liebt dich, Es liebt dich und es bricht, Und bricht und zuckt und verblutet, Aber du siehst es nicht. Heine · Memoiren, fragment 5 RICHARD HOL HENRIETTE BOSMANS Altes Lied Du bist gestorben und weißt es nicht, Erloschen ist dein Augenlicht, Erblichen ist dein rotes Mündchen, Und du bist tot, mein totes Kindchen. In einer schaurigen Sommernacht Hab’ ich dich selber zu Grabe gebracht; Klaglieder die Nachtigallen sangen, Die Sterne sind mit zur Leiche gegangen. Der Zug, der zog den Wald vorbei, Dort widerhallte die Litanei; Die Tannen, in Trauermänteln vermummet, Sie haben Totengebete gebrummet. Am Weidensee vorüber ging’s, Die Elfen tanzten inmitten des Ring’s; Sie blieben plötzlich stehn und schienen Uns anzuschaun mit Beileidsmienen. Der Mond der stieg vom Himmel herab Und hielt eine Red an deinem Grab; Die Sterne weinten, die Vögel sangen Und in der Ferne die Glocken klangen. Im Mondenglanze ruht das Meer Im Mondenglanze ruht das Meer, Die Wogen murmeln leise; Mir wird das Herz so bang und schwer, Ich denk der alten Weise, Der alten Weise, die uns singt Von den verlor’nen Städten, Wo aus dem Meeresgrunde klingt Glockengeläut und Beten – Das Läuten und das Beten, wißt, Wird nicht den Städten frommen, Denn was einmal begraben ist, Das kann nicht wiederkommen. Das macht den Menschen glücklich Das macht den Menschen glücklich, Das macht den Menschen matt, Wenn er drei sehr schöne Geliebte Und nur zwei Beine hat. Der einen lauf ich des Morgens, Der andern des Abends nach; Die dritte kommt zu mir des Mittags Wohl unter mein eigenes Dach. Lebt wohl, ihr drei Geliebten, Ich hab zwei Beine nur, Ich will in ländlicher Stille Genießen die schöne Natur.
© Copyright 2024 ExpyDoc
