SAMENVATTING UITSPRAAK

Commissie van Beroep
VO
SAMENVATTING
105865 - Beroep tegen overplaatsing; VO
De werkneemster, onderwijsassistent, wordt in verband met formatie-problemen overgeplaatst. Zij
voert aan dat er sprake is van willekeur.
De noodzaak tot het verminderen van formatie staat vast. De werkgever heeft binnen de categorie
onderwijsassistenten voor overplaatsing van de werkneemster gekozen omdat de omvang van haar
aanstelling nagenoeg overeenkomt met de omvang van de in de categorie onderwijsassistenten af te
vloeien formatie. Dit voorkomt dat de werkgever een van de andere onderwijsassistenten, die
werkzaam zijn in een volledige betrekkingsomvang, zijn functie als gevolg van overplaatsing op twee
locaties zou moeten gaan uitoefenen. Daar komt bij dat de werkneemster niet inzetbaar is als
onderwijsassistent in het technisch onderwijs.
De werkgever heeft in redelijkheid dit belang kunnen laten prevaleren boven het door de werkneemster
gestelde belang dat zij haar werkzaamheden voor beide werkgevers op dezelfde wijze als voorheen
wenst te combineren. Beroep ongegrond.
UITSPRAAK
in het geding tussen:
mevrouw A, wonende te B, appellante, hierna te noemen A
gemachtigde: de heer mr. C
en
het College van Bestuur van de D, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij brief van 19 juni 2013, aangevuld op 27 juni 2013 heeft A beroep ingesteld bij de Commissie tegen
de mededeling in een e-mail van de directeur van het B College dat A voor het schooljaar 2013-2014
op de lijst met boventalligen zou worden geplaatst. Bij beroepschrift met bijlagen van 23 juli 2013,
ingekomen op 24 juli 2013 en aangevuld op
8 oktober 2013, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever van 8 juli 2013 om
haar van het B College in B over te plaatsen naar het E in F.
De werkgever heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 16 september 2013.
Op verzoek van partijen is de mondelinge behandeling van het beroep enkele keren aangehouden
teneinde partijen in de gelegenheid te stellen hun geschil in onderling overleg op te lossen. Na een
nieuw aanhoudingsverzoek op 8 november 2013 is geen verder uitstel meer verleend. De mondelinge
behandeling van het beroep vond plaats op 17 december 2013 te Utrecht.
Ter zitting van de Commissie heeft A te kennen gegeven dat zij ermee instemt dat de Commissie zich
uitsluitend uitspreekt over het beroep tegen de overplaatsingsbeslissing van de werkgever van 8 juli
2013.
A verscheen in persoon en werd bijgestaan door haar gemachtigde.
105865 /uitspraak d.d.12 februari 2014
Pagina 1 van 4
Commissie van Beroep
VO
De werkgever werd vertegenwoordigd door de heer G, directeur B College, en de heer mr. I,
bedrijfsjurist.
Beide partijen hebben een pleitnotitie overgelegd.
2.
DE FEITEN
A, is sinds 1 augustus 2005 werkzaam bij D in een vast dienstverband, laatstelijk als
onderwijsassistent met een betrekkingsomvang van 0,5262 fte. Op de arbeidsverhouding is van
toepassing de cao vo.
Behalve bij deze werkgever is A al een aantal jaren gedurende enkele dagdelen werkzaam bij de
gemeente B. De totale omvang van de twee dienstverbanden overschrijdt de omvang van een
normbetrekking in het voortgezet onderwijs.
3.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
A stelt dat de werkgever niet heeft onderbouwd dat er voor het schooljaar 2013-2014 een tekort aan
formatie voor de school is. Ook is niet duidelijk waarom juist A boventallig is verklaard en niet een van
de andere onderwijsassistenten. Op die manier is de beslissing willekeurig genomen. Vanwege haar
andere baan is het voor A erg belangrijk dat zij haar werk op het B College met de overeengekomen
arbeidstijden kan behouden. Met name op donderdag dreigen er problemen rondom de arbeidstijden
van A. Uit de beslissing van de werkgever blijkt niet dat de werkgever rekening heeft gehouden met
het belang van A dat zij haar werk bij de gemeente B ongestoord kan voortzetten.
De werkgever stelt daartegenover dat A werkzaam is op basis van een bestuursaanstelling en daarom
op alle onder het bevoegd gezag vallende scholen kan worden ingezet. Vanwege een krimpend aantal
leerlingen moet het B College bezuinigingen doorvoeren, onder meer in de personele sfeer. In de
categorie onderwijsassistenten dient ruim een halve formatieplaats te verdwijnen, hetgeen nagenoeg
overeenkomt met de betrekkingsomvang van A. Voorts is het niet goed mogelijk de functies van de
andere twee onderwijsassistenten in omvang te verlagen omdat zij beiden werkzaam zijn op
afdelingen, waar de veiligheid van het (technisch) onderwijs meebrengt dat zij niet minder kunnen
worden ingezet. A gaat er wat betreft reistijd wel op achteruit, maar niet onredelijk veel en bovendien
vergoedt de werkgever de reiskosten. Mogelijk passen de roosters van de twee banen niet meer goed,
maar dat was op het B College ook niet gegarandeerd en had daar dus ook kunnen gebeuren, aldus
de werkgever.
4.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
De bevoegdheid en de ontvankelijkheid
Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en het beroep is gericht tegen één van de
beslissingen, genoemd in artikel 52 lid 1 Wet op het voortgezet onderwijs als ook in artikel 19 cao vo,
en binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is de Commissie bevoegd van het beroep kennis
te nemen en is het beroep ontvankelijk.
De overplaatsing
105865 /uitspraak d.d.12 februari 2014
Pagina 2 van 4
Commissie van Beroep
VO
Artikel 17.2 cao vo bevat bepalingen over overplaatsing. Voor zover hier van belang bepaalt het artikel
dat overplaatsing in beginsel op vrijwillige basis plaatsvindt (lid 1). Voorts volgt uit het artikel dat, indien
overplaatsing op vrijwillige basis niet mogelijk blijkt, de werknemer onvrijwillig kan worden
overgeplaatst in geval van formatietekort op de instelling (lid 2 onder a). Ook bepaalt het artikel dat
overleg dient plaats te vinden over de voorwaarden waarop de overplaatsing wordt uitgevoerd en dat,
indien daarover geen overeenstemming kan worden bereikt, uit de beslissing van de werkgever dient
te blijken op welke wijze de werkgever de belangen van de werknemer en de belangen van de
organisatie tegen elkaar heeft afgewogen (lid 3).
Uit het gegeven dat A beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de werkgever om haar over te
plaatsen blijkt dat van vrijwillige overplaatsing als bedoeld in artikel 17.2 lid 1 cao vo geen sprake is.
De werkgever heeft naar het oordeel van de Commissie bij de mondelinge behandeling van het beroep
voldoende aannemelijk gemaakt dat er op het B College een financieel tekort bestaat dat ingrijpen in
de omvang van de formatie rechtvaardigt. A erkent dat ook.
Partijen hebben ondanks uitvoerig overleg met elkaar geen overeenstemming kunnen bereiken over
de overplaatsing en de voorwaarden voor de overplaatsing. De werkgever heeft binnen de categorie
onderwijsassistenten voor overplaatsing van A gekozen omdat de omvang van de aanstelling van A
nagenoeg overeenkomt met de omvang van de in de categorie onderwijsassistenten af te vloeien
formatie. Dit voorkomt dat de werkgever een van de andere onderwijsassistenten, beiden werkzaam in
een volledige betrekkingsomvang, zijn functie als gevolg van overplaatsing op twee locaties zou
moeten gaan uitoefenen. Daar komt bij dat A niet inzetbaar is als onderwijsassistent in het technisch
onderwijs. Naar het oordeel van de Commissie heeft de werkgever in redelijkheid dit belang kunnen
laten prevaleren boven het door A gestelde belang dat zij haar werkzaamheden voor beide werkgevers
op dezelfde wijze als voorheen wenst te combineren. Daarbij overweegt de Commissie dat de
werkgever ter zitting onweersproken heeft gesteld dat geenszins zou zijn verzekerd dat de werktijden
van A voor de werkgever ongewijzigd zouden blijven, ook in het geval er geen sprake zou zijn geweest
van overplaatsing. Uit de aard van de werkzaamheden van een onderwijsassistent vloeit voort dat de
werktijden voor het grootste deel bepaald worden door de momenten waarop het onderwijs wordt
gegeven. A zou zich dus hoe dan ook met haar andere werkgever moeten verstaan over haar
werktijden. In feite zijn er in de onderhavige situatie drie belanghebbenden: A en haar beide
werkgevers. Een oplossing in overleg tussen alle partijen zou de voorkeur verdienen. De Commissie
wil in dit kader niet onopgemerkt laten dat het overleg tussen A en de werkgever over de werktijden
nog niet is afgerond en dat de werkgever ter zitting heeft verklaard zoveel als mogelijk rekening te
willen houden met de andere baan van A.
Het bovenstaande brengt de Commissie tot het oordeel dat de werkgever bij afweging van de
betrokken belangen in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen A over te plaatsen van het B
College naar het E. De Commissie zal het beroep van A tegen die beslissing daarom ongegrond
verklaren.
5.
OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep ongegrond.
105865 /uitspraak d.d.12 februari 2014
Pagina 3 van 4
Commissie van Beroep
VO
Aldus gedaan te Utrecht op 12 februari 2014 door mr. L.C.J. Sprengers, voorzitter,
mr. C.H. Kemp-Randewijk, drs. A.M.M. Kooij-Blok, drs. K.A. Kool en mr. D.A.M. Schilperoord, leden, in
aanwezigheid van mr. M. Smulders, secretaris.
mr. L.C.J. Sprengers
voorzitter
105865 /uitspraak d.d.12 februari 2014
Pagina 4 van 4
mr. M. Smulders
secretaris