achtergronddocument

Van begin en eind: productie en depositie in de Metaaltijden
Vanaf de jaren ’90 van de 20e eeuw is het biografisch perspectief, zoals geïnspireerd door
Kopytoff (1986), Gosden (1999; Gosden & Marshall 1999), binnen de archeologie vaak op
de voorgrond getreden. Bij dit in essentie antropologisch perspectief wordt getracht een
verhaallijn op te stellen waarin de verschillende (mogelijke) levensstadia (van objecten,
architectuur etc.) de aandacht krijgen, en waarbij het stellen van de juiste vragen die
inzicht bieden in de bandbreedte van mogelijke vormen (welke opties zijn mogelijk in
deze ‘levensfase’), centraal staat. In de woorden van Kopytoff (1986, 66-67):
‘In doing the biography of a thing, one would ask questions similar to those one asks about people:
What, sociologically, are the biographical possibilities inherent in its “status” and in the period
and culture, and how are these possibilities realized? Where does the thing come from and who
made it? What has been its career so far, and what do people consider to be an ideal career for
such things? What are the recognized “ages” or periods in the thing’s “life,” and what are the
cultural markers for them? How does the thing’s use change with its age, and what happens to it
when it reaches the end of its usefulness?’
In de Nederlandse archeologie heeft de biografische benadering met name wortel
geschoten in studies gericht op de cultuurlandschappelijke schaal (Hiddink, Kolen &
Spek 2001; Kolen 2005; Kolen & Witte 2006; Vervloet et al. 2010). Dit is opmerkelijk,
aangezien er fundamentele problemen zijn bij toepassing van Kopytoff’s benadering op
landschappen (wie bepaalt een ‘start- of eindpunt’ van landschap?) en er een hoog risico
is dat ‘culturele biografie’ verwordt tot een buzzword voor wat adequater
bewoningsgeschiedenis zou moeten heten. Daarmee komt het biografisch perspectief
ver af te staan van de valide en waardevolle toepassingwijze die Kopytoff oorspronkelijk
voorzag. Dankbaarder is daarom de toepassing van het biografisch perspectief in
studies van het huis (Gerritsen 2003) of materiële cultuur (Fontijn 2003; Van Gijn 2010;
Raemaekers et al. 2011) dat beter aansluit bij de analogie van de menselijke levensloop
(geboorte/productie, levensloop/gebruik, overlijden/depositie).
Aangezien het meeste archeologische (veld)onderzoek zich richt op de locaties waarin
materiële cultuur wordt gebruikt (nederzettingsonderzoek), raken de twee andere
biografische ankerpunten ‘de start’ en het ‘einde’ onderbelicht. Zelden vragen opgravers
van nederzettingsterreinen zich af ‘waar in het cultuurlandschap’ de productie van
houten, metalen of keramische objecten plaats vond. Niet alleen zijn productieplaatsen
1
slecht bekend, ook productiewijzen van objecten uit de Metaaltijden verdienen meer
aandacht. Welke keuzes worden er gemaakt in selecties van grondstoffen en voor
productie gebruikte werktuigen? Welke variatiebreedte in welke deelaspecten van
objecten was wenselijk of toegestaan? Hoe verhouden zich lokale varianten tot
geïmporteerde goederen?
Onderzoek van graven kan ons uiteraard veel leren over de ‘depositiefase’ van objecten
(en de levensloop die zij daaraan voorafgaand kenden), maar dit soort onderzoek is tot
nu toe vooral toegepast op neolithische graven (Wentink et al. 2011, maar zie Fontijn &
Van der Vaart 2013). Ook depositielocaties in zowel de nattere landschapsdelen als
binnen de nederzettingen zijn informatieve contexten, maar deze worden helaas zelden
aangetroffen en nog minder vanuit een biografisch perspectief geanalyseerd. Op welke
wijzen en in welke staat werd er aan het einde van een ‘levensloop’ afstand gedaan van
objecten?
Om deze omissies te verhelpen, en nieuwe aandacht te richten op de cruciale en
informatieve fasen aan het begin en aan einde van de levensloop van objecten, is het
thema van de Metaaltijdendag 2014 “Van
Van begin en eind: productie en depositie in de
Metaaltijden”.
Metaaltijden Uitdrukkelijk staat hierbij dus het biografisch perspectief toegepast op
materiële cultuur centraal, waarbij we de sprekers binnen het thematische blok zullen
vragen zich op bovenstaande vragen te richten. Hierbij is het dus zaak zich niet alleen
op die ene ‘ijzerproductieplaats’, ‘weeflocatie’ of ‘depositiekuil’ te richten, maar om zulke
specifieke aanknopingspunten te gebruiken om bredere interpretaties te bieden van de
(on)mogelijkheden om – analoog aan Kopytoff ’s streven – hieruit informatie te
destilleren die meer kan zeggen over hoe gemeenschappen in het verleden zelf de
verschillende levensfasen van objecten zagen.
2
Fontijn, D.R. 2003. Sacrificial Landscapes. Cultural biographies of persons, objects and 'natural' places
in the Bronze Age of the southern Netherlands, c. 2300-600BC, Leiden (PhD Thesis) (Analecta
Praehistorica Leidensia 33/34).
Fontijn, D.R. & S. van der Vaart 2013. Dismantled, transformed, and deposited – prehistoric bronze from
the centre of mound, in: D.R. Fontijn, S. van der Vaart & R. Jansen (eds.), Transformation
Through Destruction. A monumental and extraordinary Early Iron Age Hallstatt C barrow
from the ritual landscape of Oss/Zevenbergen, Leiden pp. 151-194.
Gerritsen, F. 1999. The cultural biography of Iron Age houses and the long-term transformation of
settlement patters in the southern Netherlands, in: C. Fabech & J. Ringtved (eds.), Settlement and
Landscape. Proceedings of a conference in Århus, Denmark, May 4-7 1998, Aarhus, 139-148.
Gijn, A. L. van 2010. Flint in Focus. Lithic Biographies in the Neolithic and Bronze Age, Leiden.
Gosden, C. & Y. Marshall 1999. The cultural biography of objects, World Archaeology 31.2, 169-178.
Hiddink, M., J. Kolen & T. Spek 2001. De biografie van het landschap. Ontwerp voor een interne
multidisciplinaire benadering van de landschapsgeschiedenis en het cultuurhistorisch erfgoed, in:
J.H.F. Bloemers, R. During, J.N.H. Elerie, H.A. Groenendijk, M. Hidding, T. Spek & M.H. Wijnen
(eds.), Bodemarchief in behoud en ontwikkeling; de conceptuele grondslagen, Den Haag, 7-109.
Kolen, J. 2005. De biografie van het landschap: drie essays over landschap, geschiedenis en erfgoed,
Amsterdam.
Kolen, J. & M. Witte 2006. A biographic approach to regions, and its value for spatial planning, in: W. van
der Knaap & A. van der Valk (eds.), Multiple landscape: Merging past and present. Selected
papers from the fifth International Workshop on Sustainable Land Use Planning, 7-9 June
2004, Wageningen pp. 125-145.
Kopytoff, I. 1986. The cultural biography of things: commodization as a process, in: A. Appaduria (ed.),
The social life of things, Cambridge, 64-01.
Raemaekers, D.C.M., J. Geuverink, M. Schepers, B.P. Tuin, E. van der Lagemaat & M. van der Wal 2011. A
biography in stone : typology, age, function and meaning of Early Neolithic perforated wedges
in the Netherlands, Groningen (Groningen Archaeological Studies 14).
Vervloet, J.A.J., R. van Beek & L.J. Keunen 2010. A biography of the cultural landscape in the eastern
Netherlands, in: T. Bloemers, H. Kars, A. van der Valk & M. Wijnen (eds.), The Cultural
Landscape & Heritage Paradox. Protection and Development of the Dutch
Archaeological-Historical Landscape and its European Dimension, Amsterdam, 131-148.
Wentink, K., A.L. van Gijn & D.R. Fontijn 2011. Changing contexts, changing meanings: Flint axes in
Middle and Late Neolithic communities in the northern Netherlands, in: V. Davis & M. Edmonds
(eds.), Stone Axe Studies III, Oxford, 399-408.
3