Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Directie Jeugdbeleid Postadres: Postbus 20350 2500 EJ Den Haag Bezoekadres: Parnassusplein 5 2511 VX Den Haag Telefoon 070 - 340 78 90 Internetadres: www.minvws.nl september 2003 Over dossiervorming, inzage en verstrekken van cliëntgegevens Omgang met c l i ë nt ge ge ve n s in de jeugdzorg DJB-03-033 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Over dossiervorming, inzage en verstrekken van cliëntgegevens Den Haag, september 2003 mr. Lydia Janssen, Adviesbureau Van Montfoort in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Inhoud Voorwoord 5 Leeswijzer 6 Doel van dit boekje 9 1 Cliëntgegevens en wettelijke regelingen 11 2 Zorgaanbieders en Bureau jeugdzorg 17 2.1 Dossier 17 2.2 Inzagerecht 19 2.3 Geheimhoudingsplicht 22 2.4 Geheimhouding en kinderbescherming 26 3 4 5 6 3 Uitwisseling van cliëntgegevens binnen Bureau jeugdzorg 31 3.1 Toegang tot het cliëntdossier 31 3.2 Verstrekken van cliëntgegevens aan andere afdelingen 32 3.3 ‘Dubbelfuncties’ 33 3.4 AMK 33 3.5 Jeugdreclassering 34 Advies- en Meldpunt Kindermishandeling 39 4.1 Gegevensverwerking 40 4.2 Cliëntgegevens bij advies en melding 40 4.3 Informatie over cliënten verstrekken aan anderen 42 4.4 Bewaartermijn van dossiers 43 Jeugdreclassering 47 5.1 Geheimhoudingsplicht 47 5.2 Rapportage aan OM, rechter en Raad 48 5.3 Afstemmen van begeleiding of toezicht 48 5.4 Melding AMK 48 Raad voor de Kinderbescherming 51 6.1 Informatie aan cliënt 51 6.2 Inzagerecht 51 6.3 Bewaren van dossiers 53 6.4 Melden aan de Raad 53 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 6.5 Verstrekken van cliëntgegevens in verband met de taken van de Raad 54 6.6 Identiteit melders en informanten 54 6.7 Informatie aan ouders van weggelopen kinderen 56 6.8 Verstrekken van cliëntgegevens op grond van de Wet openbaarheid van bestuur 7 8 9 10 Jeugdgezondheidszorg 59 7.1 Dossier 59 7.2 Inzagerecht 61 7.3 Beroepsgeheim 63 Onderwijs 69 8.1 Geheimhouding 69 8.2 Beroep op overmacht 70 8.3 Geheimhouding ten opzichte van de ouders 71 8.4 Meldplicht seksueel misbruik of seksuele intimidatie 71 Leerplicht 75 9.1 Schoolverzuim 75 9.2 Positie leerplichtambtenaar 75 9.3 Verstrekken van leerlinggegevens aan anderen 76 (Jeugd)politie 81 10.1 81 10.2 11 12 Gesloten verstrekkingensysteem Gegevensverstrekking aan anderen die niet in de wet worden genoemd 82 10.3 Melding AMK 82 10.4 Cliëntvolgsysteem jeugdcriminaliteit 82 Overmacht en melding AMK 87 11.1 Conflict van plichten 87 11.2 Melding en informatie aan het AMK 88 Cliëntgegevens in netwerken 93 12.1 Randvoorwaarden 93 12.2 Regels voor het uitwisselen van cliëntgegevens 94 Literatuurlijst 4 56 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 96 Voorwoord Als medewerker van het bureau jeugdzorg, heb ik medische gegevens van mijn cliënt nodig, zodat ik een goed indicatiebesluit kan nemen. kan ik deze gegevens bij de huisarts opvragen? en welke gegevens over mijn cliënt mag ik aan de huisarts verstrekken? De leerkracht van mijn cliënt belt mij, medewerker bij een aanbieder van jeugdzorg, met de vraag of de hulpverlening ook in gaat op de concentratieproblemen van cliënt op school. mag ik deze gegevens zomaar verstrekken? Dit zijn vragen waar u regelmatig mee wordt geconfronteerd. Ik hoor uit de praktijk dat medewerkers moeite hebben om te beoordelen welke gegevens over hun cliënt ze wel uit mogen wisselen en welke niet. Vaak is men wel op de hoogte van de van toepassing zijnde wetgeving (de regeling in de Wet op de jeugdzorg en de Wet bescherming persoonsgegevens), maar weet men niet precies wat op basis van deze wetgeving wel en niet mag. En omdat het niet helemaal duidelijk is kiest men voor de ‘veilige weg’ door de gegevens dan maar niet te verstrekken. Je kunt je afvragen of dit voor de cliënt ook altijd het beste is. Kan met andere woorden op die manier goed hulp worden geboden? Daarom heb ik besloten tot deze informatieve en praktische brochure. De brochure maakt duidelijk welke gegevens medewerkers in de jeugdzorg en aanpalende sectoren met elkaar mogen uitwisselen en onder welke omstandigheden. Ik hoop dat deze brochure u de gewenste duidelijkheid verschaft waardoor u een goede afweging kunt maken tussen de privacybelangen van uw cliënt en de noodzaak van gegevensverstrekking voor een goede hulpverlening. mw drs Clémence Ross – Van Dorp Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 5 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Leeswijzer 1 Doel van deze brochure Deze brochure geeft praktische informatie over de omgang met persoonlijke gegevens van jeugdige cliënten. Omdat de regelgeving over cliëntgegevens per sector verschilt, wordt in ieder hoofdstuk een andere sector besproken: jeugdzorg, medische zorg, jeugdpolitie, enzovoort. De hoofdstukken zijn zo geschreven dat ze afzonderlijk te lezen zijn. 2 Zorgaanbieders en Bureau jeugdzorg De zorgaanbieders en Bureau jeugdzorg, inclusief de jeugdbescherming, vallen onder de Wet op de jeugdzorg. In dit hoofdstuk worden de regels besproken die deze wet geeft over: dossiervorming, inzage, en geheimhoudingsplicht. NB: Omdat de regels over privacy en beroepsgeheim uit de Wet op de jeugdzorg voor de vrijwillige jeugdzorg én voor de jeugdbescherming gelden, bevat deze brochure geen specifiek hoofdstuk over de regeling voor de jeugdbescherming. Wel wordt in de tekst van hoofdstuk 2 en 3 op een aantal plaatsen specifiek ingegaan op de jeugdbescherming. 3 Uitwisseling cliëntgegevens binnen Bureau jeugdzorg Dit hoofdstuk kan worden gezien als een verdere uitwerking van hoofdstuk 2. Het gaat specifiek in op de vraag hoe de regels van de Wet op de jeugdzorg moeten worden toegepast als medewerkers binnen Bureau jeugdzorg cliëntgegevens uitwisselen. 4 Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Het AMK heeft vanwege de bijzondere taken ruimere bevoegdheden om zonder toestemming of medeweten van de cliënt, gegevens in te winnen, vast te leggen of te verstrekken. Deze bijzondere bevoegdheden, die alleen mogen worden gebruikt als openheid in de richting van de cliënt niet mogelijk is, worden in dit hoofdstuk beschreven. 5 Jeugdreclassering Net als het AMK maakt de jeugdreclassering deel uit van Bureau jeugdzorg. In verband met de specifieke strafrechtelijke taken worden er bij de jeugdreclassering bijzonder privacygevoelige gegevens vastgelegd. Over de omgang met deze gegevens gaat hoofdstuk 5. 6 Raad voor de Kinderbescherming De Raad voor de Kinderbescherming moet haar omgang met cliëntgegevens vooral baseren op de Wet op de jeugdzorg. Aan de orde komen: dossiervorming, inzage, verstrekken van cliëntgegevens en meldingen aan de Raad. 6 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 7 (Jeugd)gezondheidszorg Werkers in de jeugdgezondheidszorg vallen onder de bepalingen van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo): medewerkers in: de huisartsenpraktijk, het consultatiebureau, de wijkverpleging, de jeugdgezondheidszorg, het RIAGG, de psychiatrische kliniek, enzovoort. De regels over dossiervorming, inzage, en beroepsgeheim die voor deze medisch hulpverleners gelden, worden in dit hoofdstuk besproken. 8 Onderwijs Dit hoofdstuk over het onderwijs beperkt zich tot de vraag in welke gevallen docenten en intern begeleiders vertrouwelijke informatie mogen verstrekken over hun leerlingen aan beroepskrachten van buiten de school. 9 Leerplicht Dit hoofdstuk beschrijft de positie van de leerplichtambtenaar en zijn mogelijkheden om in verband met schoolverzuim informatie over leerlingen in te winnen en te verstrekken aan anderen. 10 (Jeugd)politie Welke mogelijkheden heeft de politie, gelet op de Wet Politieregisters, om aan anderen van buiten de politieorganisatie gegevens te verstrekken uit een politiedossier? . Het antwoord op deze vraag wordt gegeven in dit tiende hoofdstuk. 11 Overmacht en meldingen AMK Dit hoofdstuk beschrijft in welke gevallen een werker een beroep kan doen op overmacht om daarmee zijn geheimhoudingsplicht of beroepsgeheim te doorbreken. Ook de mogelijkheid voor ‘geheimhouders’ om een melding te doen aan het AMK komt aan de orde. 12 Cliëntgegevens in netwerken In het laatste hoofdstuk van dit boekje worden enige randvoorwaarden en spelregels beschreven voor de omgang met cliëntgegevens in netwerken en andere vormen van overleg met beroepskrachten van buiten de eigen instelling. 7 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 8 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Doel van dit boekje De omgang met persoonlijke gegevens van cliënten is voor werkers in de jeugdzorg vaak ‘lastig’. Want de wettelijke regels hierover beperken de vrije uitwisseling van cliëntgegevens. Dat is ook precies de bedoeling. Een cliënt moet er van op aan kunnen dat er zorgvuldig wordt omgegaan met wat hij aan een hulpverlener vertelt en dat er in principe niets buiten hem om gebeurt. Dat werkt drempelverlagend: cliënten zullen eerder om hulp vragen en ook eerder bereid zijn hun zorgen open op tafel te leggen als ze kunnen rekenen op geheimhouding en er op mogen vertrouwen dat de hulpverlener niets buiten hem om doet. In die zin is een zorgvuldige omgang met cliëntgegevens een voorwaarde voor een toegankelijke jeugdzorg. Vertrouwelijkheid en openheid naar de cliënt vormen dus belangrijke aspecten van de beroepshouding. Maar soms is het voor effectieve jeugdzorg noodzakelijk dat hulpverleners cliëntgegevens aan elkaar uitwisselen omdat alleen op die manier goede hulp kan worden geboden. Over de spanning tussen geheimhouding en het verstrekken van cliëntgegevens gaat deze brochure. Per sector, zoals jeugdzorg vallend onder de Wet op de jeugdzorg, jeugdgezondheidszorg, onderwijs, leerplicht en jeugdpolitie, worden de wettelijke regels over de omgang met cliëntgegevens beschreven. Daarbij wordt vooral aandacht besteed aan de voorwaarden die gelden voor het verstrekken van cliëntgegevens aan anderen van buiten de eigen instelling. Op die manier wordt per beroepsgroep antwoord gegeven op de volgende twee kernvragen: - welke regels gelden er in mijn beroepsgroep voor de omgang met cliëntgegevens? - aan wie mag ik cliëntgegevens verstrekken en welke voorwaarden gelden daarvoor? In het boekje zijn, cursief gedrukt, voorbeelden opgenomen over de omgang met cliëntgegevens. Doel ervan is de tekst dicht bij de praktijk van alledag te brengen. Deze voorbeelden zijn uiteraard niet bedoeld om de enig juiste handelwijze te beschrijven, wel geven ze een beeld van een correcte toepassing van de omgang met cliëntgegevens. 9 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 10 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 1 Cliëntgegevens en wettelijke regelingen 12 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 1 Cliëntgegevens en wettelijke regelingen In dit eerste hoofdstuk gaan we kort in op de begrippen ‘persoonsgegevens’, ‘cliëntgegevens’ en ‘cliënt’. Ook de verhouding tussen de Wet bescherming persoonsgegevens en de regeling in bijzondere wetten zoals de Wet op de jeugdzorg en de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst komt aan de orde. Persoonsgegevens Persoonsgegevens zijn alle gegevens die direct of indirect zijn te herleiden tot een bepaalde persoon, bijvoorbeeld: naam, adres, aantekeningen over een intakegesprek, over verleende zorg, of over de schoolopleiding. Al deze informatie valt onder het begrip ‘persoonsgegevens’. Cliëntgegevens In deze brochure gebruiken we de term ‘cliëntgegevens’ om aan te geven dat we het alleen over de persoonsgegevens van cliënten hebben (en bijvoorbeeld niet over persoonsgegevens van personeelsleden). Cliënt Onder een ‘cliënt’ verstaan we de jeugdige, zijn (stief)ouders of anderen die de jeugdige als behorend tot hun gezin verzorgen en opvoeden. Wet bescherming persoonsgegevens De Wet bescherming persoonsgegevens geeft algemene regels voor een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens. Deze wet is ook van toepassing op cliëntgegevens binnen de jeugdzorg. Extra zorgvuldigheid vraagt de wet bij de omgang met bijzondere persoonsgegevens zoals medische gegevens en strafrechtelijke gegevens. Wet op de jeugdzorg, Wet geneeskundige behandelovereenkomst Binnen de jeugdzorg geldt voor de meeste werkers niet alleen het algemene kader van de Wet bescherming persoonsgegevens maar ook, en op de eerste plaats, de regels over cliëntgegevens en geheimhouding uit de Wet op de jeugdzorg. Medisch hulpverleners, zoals de jeugdarts, de jeugdpsychiater of de verpleegkundige, zijn op de eerste plaats gebonden aan de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst. De regels uit deze wetten gaan als speciale bepalingen vóór de algemene regels van de Wet bescherming persoonsgegevens. 13 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 14 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 2 Zorgaanbieders en Bureau jeugdzorg 16 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 2 Zorgaanbieders en Bureau jeugdzorg Voor de zorgaanbieders die onder de Wet op de jeugdzorg vallen en voor de Bureaus jeugdzorg gelden de privacyregels uit de Wet op de jeugdzorg. Deze wet geeft o.a. voorschriften over dossiervorming, inzagerecht en geheimhoudingsplicht. De regels hierover worden in dit hoofdstuk besproken. De hieronder beschreven regels zijn van toepassing op de vrijwillige jeugdzorg én op de jeugdbescherming. De tekst van dit hoofdstuk geldt dus ook in geval van bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling. NB1: Als we in dit hoofdstuk de term ‘jeugdzorg’ gebruiken, wordt gedoeld op die vormen van jeugdzorg die onder de Wet op de jeugdzorg vallen: zorgaanbieders en bureaus jeugdzorg. Onderwijs, medische zorg, maatschappelijk werk vallen daar niet onder. NB2: Vanwege de bijzondere positie van de jeugdbescherming, als gedwongen vorm van jeugdzorg, staan we in de laatste paragraaf (2.4) van dit hoofdstuk expliciet stil bij jeugdbescherming en geheimhouding. 2.1 Dossier In principe legt de werker al vanaf het eerste contact met de cliënt gegevens over hem vast. Het dossier bestaat uit algemene persoonsgegevens (zoals naam, adres en dergelijke) en uit gegevens in verband met de verleende zorg. Het dossier kan ook gegevens bevatten die de werker, met instemming van de cliënt, van anderen heeft opgevraagd of die hij via rapportages heeft ontvangen. Contactjournaal Ook het contactjournaal behoort tot het dossier. In het contactjournaal legt de werker feitelijk vast met wie hij over de cliënt heeft gesproken en tot welke uitkomsten dit overleg heeft geleid. Het contactjournaal behoort tot het dossier. Persoonlijke werkaantekeningen Persoonlijke werkaantekeningen, waarin de werker zijn persoonlijke (doorgaans zeer voorlopige) indrukken en waarnemingen vastlegt, bij wijze van geheugensteun, behoren niet tot het dossier en worden apart van het dossier bewaard. Ze dienen als geheugensteun en zijn voor strikt persoonlijk gebruik. 17 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Verstrekt de werker mondeling of schriftelijk gegevens uit zijn persoonlijke werkaantekeningen aan een ander, dan vallen deze gegevens vanaf dat moment onder het dossier en zijn ze dus ook ter inzage voor de cliënt. Persoonlijke werkaantekeningen mogen geen schaduwdossier worden. Het gaat echt alleen om persoonlijke indrukken en overwegingen die te subjectief of te voorlopig zijn om vastgelegd te worden in het dossier. Zo gauw dit wel mogelijk is, worden de persoonlijke werkaantekeningen samengevat in het dossier, of worden de werkaantekeningen vernietigd omdat ze niet meer relevant zijn. Bij de overdracht van een dossier, bekijkt de werker welke werkaantekeningen zich lenen voor opname in het dossier. De overige werkaantekeningen vernietigt hij. NB: Zou de werker zijn persoonlijke werkaantekeningen met het dossier meesturen, dan behoren ze vanaf dat moment tot het dossier, de werker verstrekt zijn werkaantekeningen dan immers aan een ander. Informatie aan de cliënt De werker moet de cliënt laten weten dat er gegevens over hem worden vastgelegd en om welk type gegevens het gaat. Daarnaast moet de cliënt gewezen worden op zijn rechten: inzage, correctie en vernietiging. In de meeste gevallen beschikt het bureau of de instelling over een folder die de cliënt met een toelichting meteen bij het eerste contact ontvangt. Bewaartermijn In principe worden de gegevens in het dossier tien jaar bewaard, te rekenen vanaf het moment dat de gegevens zijn vastgelegd. De gegevens worden langer bewaard als dit voor een zorgvuldige hulpverlening noodzakelijk is. In de praktijk wordt de termijn van tien jaar vaak gerekend vanaf het moment dat de behandeling is afgesloten. Bewaartermijn jeugdbescherming en AMK Voor dossiers van de jeugdbescherming en van het AMK geldt een andere bewaartermijn. In principe worden de dossiers daar bewaard tot het jongste kind uit het gezin waarmee de jeugdbescherming of het AMK bemoeienis heeft gehad 18 jaar is geworden. Vernietigingsrecht Een cliënt (of als hij nog geen 12 jaar oud is, zijn ouder die gezag over hem uitoefent) heeft het recht om te verzoeken om de vernietiging van (een deel van) zijn dossier. Maakt de cliënt gebruik van dit recht, dan wordt (een deel van) het dossier binnen drie maanden na het verzoek vernietigd. Daarmee wordt dan de bewaartermijn van tien jaar bekort. 18 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Vernietiging weigeren Vernietiging kan worden geweigerd als het bewaren van de gegevens van ‘aanmerkelijk belang is voor een ander dan de jeugdige’, bijvoorbeeld voor zijn broers of zussen. Daarnaast moet vernietiging worden geweigerd als deze vernietiging in strijd is met de wet. Zo zijn, zoals hierboven bleek, de jeugdbescherming en het AMK verplicht de dossiers te bewaren tot het jongste kind van het gezin 18 jaar is. Zou een cliënt om eerdere vernietiging vragen, dan moeten AMK en jeugdbescherming de gevraagde vernietiging weigeren omdat deze vernietiging in strijd is met de wet. 2.2 Inzagerecht De cliënt heeft recht op inzage in zijn dossier. Omdat het contactjournaal tot het dossier behoort, is ook dit ter inzage. De persoonlijke werkaantekeningen behoren niet tot het dossier en zijn dus niet ter inzage (tenzij de werker zijn werkaantekeningen schriftelijk of mondeling aan een ander heeft verstrekt). Inzage kan in het algemeen worden geweigerd voor zover de privacy van een derde wordt geschaad en dit privacybelang ‘zwaarwegend’ is. Op grond van deze bepaling kan bijvoorbeeld persoonlijke informatie uit het dossier over de moeder afgeschermd worden voor de (gescheiden) vader. Ook is het mogelijk om informatie af te schermen die bijvoorbeeld een docent heeft verstrekt. Afschrift Het recht op inzage betekent dat de cliënt ook recht heeft op een kopie van (delen uit) het dossier. Voor het verstrekken van een kopie mag een redelijke vergoeding worden gevraagd. Jeugdigen tot 12 jaar Is de cliënt nog geen 12 jaar oud, dan oefenen de ouders die het gezag over hun kind hebben het inzagerecht voor hun kind uit. Is er één ouder met gezag en één ouder zonder gezag, dan oefent alleen de gezagsouder het inzagerecht uit. Inzage aan ouders met gezag kan de werker alleen weigeren: - indien de belangen van de jeugdige kunnen worden geschaad, bijvoorbeeld in geval van een vermoeden van kindermishandeling - voor zover de privacy van een ander wordt geschaad en dit privacybelang zwaarwegend is. Jeugdigen van 12 tot 16 jaar Is de jeugdige tussen de 12 en 16 jaar oud dan hebben de ouders met gezag en de jeugdige beiden inzagerecht. 19 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Inzage aan de jeugdige wordt geweigerd: - indien de jeugdige volgens de werker ‘niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake’. Bijvoorbeeld bij een geestelijk gehandicapte jeugdige, bij een jeugdige die in zijn ontwikkeling wat achter loopt op leeftijdgenootjes of in geval van een wel erg zwaar probleem voor een jeugdige van die leeftijd. In dit soort gevallen hebben alleen de ouders inzagerecht. voor zover de privacy van een derde wordt geschaad en dit privacybelang zwaarwegend is. Inzage aan de ouders met gezag wordt geweigerd: - indien de belangen van de jeugdige kunnen worden geschaad voor zover de privacy van een ander wordt geschaad en dit privacybelang zwaarwegend is. Jeugdigen van 16 jaar en ouder Is de jeugdige 16 jaar of ouder dan oefent alleen hij zelf het inzagerecht uit. Inzage kan hem worden geweigerd: voor zover de privacy van een ander wordt geschaad en dit privacybelang zwaarwegend is. Bij een jeugdige vanaf 16 jaar is inzage door de ouders alleen mogelijk op basis van toestemming van de jeugdige. Op deze regel geldt één uitzondering. Is de jeugdige van 16 jaar of ouder volgens de werker ‘niet in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake’ dan oefenen de ouders die gezag over hem uitoefenen het inzagerecht voor hem uit. Ouder/voogd De wet gebruikt bij het inzagerecht niet de term ‘ouders’ maar ‘wettelijk vertegenwoordiger’. Daarmee wordt gedoeld op degene die het gezag over de jeugdige heeft. In veel gevallen zijn dat de ouders, of is dat één van de ouders. Oefent geen van beide ouders gezag uit, dan wordt het gezag uitgeoefend door een voogd. Hij is dan de wettelijk vertegenwoordiger van de jeugdige. Een voogd kan een natuurlijk persoon zijn, zoals een tante of een meerderjarige broer van de jeugdige, maar de voogdij kan ook worden uitgeoefend door Bureau jeugdzorg (afdeling voogdij). Erkenner Een man die een kind erkend heeft, is daarmee de juridische vader van het kind. Dit betekent echter niet dat hij ook automatisch gezag over het kind uitoefent. Alleen als de erkenner gezag over het kind heeft, heeft hij recht op inzage. Stiefouder Als een ouder met gezag opnieuw is getrouwd, betekent dit niet automatisch dat deze stiefouder nu ook gezag heeft. Hij oefent geen gezag uit, tenzij de rechter in een rechterlijke uitspraak gezamenlijk gezag heeft toegewezen aan de ouder met gezag en de nieuwe partner. Oefent de stiefouder geen gezag uit, dan heeft hij dus ook geen inzagerecht 20 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Pleegouders Typerend voor pleegouders is dat zij de jeugdige wel opvoeden maar in lang niet alle gevallen het gezag over hem uitoefenen. Als pleegouders geen gezag hebben, bijvoorbeeld bij een vrijwillige plaatsing door de ouders, of in geval van een ondertoezichtstelling, zijn zij niet de wettelijk vertegenwoordiger en hebben ze dus niet zondermeer inzagerecht. Is de jeugdige 12 jaar of ouder dan moeten zij hem toestemming vragen voor inzage in het dossier. Is de jeugdige jonger, dan vragen de pleegouders toestemming aan degene die het gezag uitoefent. Toestemming van degene die het gezag uitoefent is eveneens nodig als de jeugdige 12 jaar of ouder is, maar niet in staat is tot ‘een redelijke beoordeling van zijn belangen ter zake’. Kunnen de pleegouders geen toestemming aan de jeugdige vragen, omdat hij nog geen 12 jaar is, of omdat hij ouder is ‘maar nog niet in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake’, dan moeten de pleegouders zich voor inzage dus wenden tot degene die het gezag uitoefent, de wettelijk vertegenwoordiger. Wie dat is, is afhankelijk van de gezagssituatie: a Ondertoezichtstelling. Is een ondertoezichtgestelde jeugdige uit huis geplaatst in een pleeggezin dan hebben de ouders, of heeft een ouder het gezag. De pleegouders moeten de ouder met gezag dus toestemming vragen voor de inzage. Is dit contact niet gewenst of verloopt dit moeizaam, dan kunnen de pleegouders de gezinsvoogd inschakelen om via hem toestemming voor de inzage te krijgen. De gezinsvoogd heeft zelf geen gezag en kan dus geen toestemming geven. Wel kan hij bemiddelen in de richting van de ouder met gezag en hij kan desnoods ook een aanwijzing op dit punt aan de ouder met gezag geven. b Voogdij. Is het gezag in handen van Bureau jeugdzorg, na een ontheffing of ontzetting, dan moeten de pleegouders zich tot Bureau jeugdzorg wenden om toestemming te krijgen voor de inzage. Meestal lopen de contacten tussen Bureau jeugdzorg en de pleegouders via de medewerker die als voogd optreedt. c Wel gezag. Oefenen de pleegouders zelf het gezag uit, dan hebben zij als wettelijk vertegenwoordiger inzagerecht. Hebben de pleegouders geen toestemming voor inzage van de jeugdige of, als hij nog geen 12 jaar oud is, van zijn wettelijk vertegenwoordiger, dan mogen zij alleen die informatie inzien die over hen zelf gaat, of die zij zelf hebben verstrekt. De informatie in het dossier die specifiek over de pleegouders gaat, wordt vaak voor de ouders afgeschermd om de privacy van de pleegouders te beschermen. Mieke (15 jr) vraagt om inzage in haar dossier bij Bureau jeugdzorg. De werker gaat in op dit verzoek maar vraagt zich af wat ze moet doen met de zeer persoonlijke gegevens over het verleden van Mieke’s moeder. Ze belt de moeder van Mieke die haar laat weten dat ze deze informatie voorlopig nog voor Mieke 21 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg verborgen wil houden. De werker schermt deze informatie daarom af voordat ze Mieke inzage geeft. De vader van Mike (7 jr), die gezag over zijn zoon uitoefent, vraagt bij Bureau jeugdzorg om inzage in het dossier van zijn zoon. De werker aarzelt. Vader is erg opvliegend en heeft zijn emoties slecht in de hand. De relatie tussen vader en Mike is mede daardoor bijzonder gespannen. Uiteraard staat daarover informatie in het dossier. De werker vreest dat de situatie thuis voor Mike nog weer onveiliger wordt als vader de informatie uit het dossier heeft gelezen. In overleg met de teamleider besluit de werker dat vader, in het belang van Mike, op dit moment geen inzage in het dossier krijgt. Wel biedt de werker een gesprek aan met vader om over de problemen van Mike en de geboden hulpverlening te spreken. De ouders van Nurdin (17 jr) willen weten wat er toch aan de hand is met hun zoon. Ze maken zich oprechte zorgen. Nurdin wil thuis niets kwijt over zijn problemen of over de hulp die hij krijgt. Vader en moeder richten zich tot de werker en verzoeken om inzage in het dossier van hun zoon. De werker legt uit dat dit alleen mogelijk is met toestemming van hun zoon. Hij belooft dit met hem te bespreken. Een week later laat de werker de ouders weten dat Nurdin geen toestemming geeft voor inzage. Wel is Nurdin bereid om in aanwezigheid van de werker met zijn ouders over zijn problemen en de geboden hulp te praten. NB: Zou Nurdin niet met zijn ouders over zijn problemen hebben willen praten, dan hadden de werker en de ouders van Nurdin dit moeten accepteren. 2.3 Geheimhoudingsplicht Uitgangspunt van de geheimhoudingsplicht van de werker in de jeugdzorg is dat de werker geen informatie geeft over de cliënt zonder zijn uitdrukkelijke toestemming. Is de cliënt nog geen 12 jaar, dan moeten de ouders die gezag over hem uitoefenen namens hem toestemming geven. Een cliënt vanaf 12 jaar geeft zelf toestemming, tenzij hij ‘niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake’. In dat geval moeten de ouders met gezag weer toestemming geven. Mondeling of schriftelijk De cliënt kan mondeling of schriftelijk toestemming geven, want de wet stelt geen nadere eisen op dit punt. In de meeste gevallen werken instellingen met schriftelijke verklaringen. Zou een cliënt, bijvoorbeeld telefonisch, mondeling toestemming geven, dan doet de werker er goed aan deze mondeling gegeven toestemming vast te leggen in het dossier door er een aantekening van te maken. 22 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Akkoordverklaring vooraf Een cliënt kan alleen toestemming voor het verstrekken van informatie geven als hij voldoende is geïnformeerd. Voordat hem om toestemming wordt gevraagd moet hij dus weten welke informatie de werker over hem gaat verstrekken en aan wie hij deze informatie gaat geven. Een algemene akkoordverklaring die de cliënt aan het begin van het hulpverleningstraject moet tekenen en waarmee hij instemt met iedere gegevensverstrekking, staat hiermee op gespannen voet. Een ondertekende akkoordverklaring kan eigenlijk alleen als ‘toestemming ’ worden gezien als de verklaring zo specifiek mogelijk is: de verklaring moet de functionarissen noemen aan wie gegevens zullen worden verstrekt en moet ook beschrijven om welk type informatie het dan zal gaan. NB: Een schriftelijk of mondeling gegeven toestemming kan door de cliënt op ieder moment worden ingetrokken. Vanaf dat moment kan de werker alleen nog informatie verstrekken in geval van de drie hieronder genoemde uitzonderingen. Uitzonderingen De geheimhoudingsplicht in de jeugdzorg is niet absoluut. In grote lijnen gelden er drie uitzonderingen. Vooral de derde uitzondering maakt het voor werkers mogelijk om met andere beroepskrachten binnen de jeugdzorg te overleggen, als zij ook bij de cliënt betrokken zijn. 1 Wettelijke plicht Als er een wettelijke plicht bestaat om gegevens te verstrekken geldt de geheimhoudingsplicht (natuurlijk) niet. Te denken valt aan stukken aan de kinderrechter of aan de Raad voor de Kinderbescherming (zie hierover ook paragraaf 2.4). Ook de informatieverstrekking aan de inspectie Jeugdzorg gebeurt op basis van een wettelijke plicht. 2 Ouders van jeugdigen tot 16 jaar In principe delen ouders met gezag in het geheim. Een werker mag dus met de ouders, als zij gezag uitoefenen, over hun kind en over de hulpverlening spreken. Maar de werker geeft geen (of niet alle) informatie als informatieverstrekking het belang van de jeugdige kan schaden. Dit kan bijvoorbeeld ook het geval zijn als de jeugdige zich hardnekkig verzet tegen informatieverstrekking. Ouders van jeugdigen vanaf 16 jaar Bij een jeugdige vanaf 16 jaar geldt de geheimhoudingsplicht ook tegenover de ouders. De werker mag de ouders alleen informeren met toestemming van de jeugdige. Een uitzondering geldt voor een jeugdige die ‘niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake’. Dan geldt weer de regel dat de ouders die gezag uitoefenen, delen in het geheim tenzij de belangen van de jeugdige daardoor geschaad kunnen worden. 23 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Ouder/voogd Ook bij de regels over de geheimhoudingsplicht geldt dat de wet niet de term ‘ouders’ gebruikt maar ‘wettelijk vertegenwoordiger’. Degene die gezag over de jeugdige uitoefent, deelt in het geheim. Vaak zullen dit de ouders zijn, soms is er maar één gezagsouder en in weer andere gevallen oefent een voogd het gezag uit. Zo benoemt de rechter bijvoorbeeld een voogd als beide ouders zijn overleden, vaak wordt in zo’n geval een familielid benoemd. Na een ontheffing of een ontzetting wordt de voogdij bijna altijd toegewezen aan Bureau jeugdzorg (afdeling voogdij). Pleegouders Pleegouders delen niet zondermeer in het geheim zoals ouders dat doen. Voor het verstrekken van informatie aan de pleegouders is de toestemming nodig van de jeugdige, of als de jeugdige nog geen 12 jaar oud is, van degene die het gezag uitoefent. Toestemming aan de wettelijk vertegenwoordiger moet eveneens worden gevraagd als de jeugdige 12 jaar of ouder is maar niet in staat is tot ‘een redelijke waardering van zijn belangen ter zake’. Aan wie de pleegouders toestemming moeten vragen, is afhankelijk van de gezagsregeling. a Gezag bij de ouders. Oefenen de ouders het gezag uit, dan moeten de ouders toestemming geven. Is er één ouder met gezag en één ouder zonder gezag, dan moet toestemming worden gevraagd aan de ouder die het gezag uitoefent. b Jeugdige onder toezicht gesteld. Is de jeugdige onder toezicht gesteld dan berust het gezag bij de ouders. De pleegouders moeten hen dus toestemming vragen. Is er geen contact of loopt het contact moeizaam dan kunnen de pleegouders zich tot de gezinsvoogd wenden om te bemiddelen tussen hen en de ouders. De gezinsvoogd heeft zelf geen gezag, hij kan dus geen toestemming geven. c Voogdij. Is er een voogd dan moet hij toestemming geven. Berust de voogdij bij Bureau jeugdzorg, dan wenden de pleegouders zich meestal tot de medewerker die als voogd/contactpersoon van de jeugdige optreedt. d Pleegouders hebben zelf gezag. Oefenen de pleegouders zelf het gezag uit, dan delen zij als wettelijk vertegenwoordiger in het geheim. 24 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Informatierecht ouder zonder gezag In verband met de positie van de ouders wijzen we op het recht op informatie van de ouder zonder gezag. Een ouder zonder gezag heeft geen recht op inzage in het dossier en deelt evenmin in het beroepsgeheim. Maar hij heeft wel een wettelijk recht op informatie van beroepskrachten die met zijn kind te maken hebben, zoals bijvoorbeeld een werker in de jeugdzorg. De informatie wordt alleen op verzoek verstrekt, er is dus geen spontane informatieplicht. Het gaat om ‘belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen’ (art. 1:377c Burgerlijk Wetboek). Te denken valt aan medische uitslagen, schoolresultaten, schoolkeuze en informatie over de ontwikkeling. De werker kan het geven van informatie alleen weigeren als hij de informatie ook niet aan de gezagsouder zou geven, of als het geven van informatie in strijd is met het belang van de jeugdige. NB: Voor het verstrekken van informatie aan de ouder zonder gezag hoeft de werker géén toestemming te vragen aan de gezagsouder of aan de jeugdige. 3 Andere werkers in de jeugdzorg Een derde en laatste uitzondering op de geheimhoudingsplicht geldt voor andere beroepskrachten in de jeugdzorg. Deze uitzondering maakt het mogelijk dat medewerkers die rechtstreeks betrokken zijn bij een cliënt met elkaar overleggen, ook als de jeugdige of de ouders daarvoor geen toestemming geven. Cliëntgegevens mogen namelijk worden verstrekt aan andere beroepskrachten: – van wie de medewerking nodig is voor de toegang of uitvoering van de jeugdzorg, of die – zijn betrokken bij de voorbereiding of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel. De werker verstrekt aan deze collega-werkers in de jeugdzorg alleen die informatie die noodzakelijk is voor de taak die zij uitvoeren. Deze uitzondering maakt het bijvoorbeeld mogelijk dat: – een medewerker van Bureau jeugdzorg informatie over een cliënt doorgeeft aan een instelling waar hem jeugdzorg zal worden geboden, – een medewerker van een zorgaanbieder Bureau jeugdzorg informeert over de geboden jeugdzorg, – twee medewerkers van verschillende zorgaanbieders met elkaar overleggen over een gezamenlijke cliënt. – een werker uit de vrijwillige jeugdzorg overlegt met de gezinsvoogd van zijn cliënt. Vrijwillige en gedwongen zorg Bij deze derde uitzondering moet onderscheid worden gemaakt tussen vrijwillige en gedwongen zorg of begeleiding. Ook al is het formeel mogelijk dat cliëntgegevens zonder toestemming van de cliënt, aan andere, rechtstreeks betrokken beroepskrachten in de jeugdzorg worden verstrekt, bij vrijwillige hulp zal in beginsel toch toestemming van de 25 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg cliënt moeten worden gevraagd voor deze gegevensverstrekking. Betreft het gedwongen zorg of begeleiding, bijvoorbeeld in het kader van een ondertoezichtstelling of van jeugdreclassering, dan is toestemming niet noodzakelijk (zie hierover ook paragraaf 2.4). NB: In hoofdstuk 3 van dit boekje wordt uitgebreid ingegaan op de uitwisseling van cliëntgegevens binnen Bureau jeugdzorg. Geheimhoudingsplicht / verschoningsrecht De geheimhoudingsplicht van werkers in de jeugdzorg betekent niet automatisch dat zij ook verschoningsrecht hebben. Verschoningsrecht wil zeggen dat een beroepskracht, in verband met zijn geheimhoudingsplicht, tijdens een rechtszaak niet verplicht kan worden om een getuigenis over zijn cliënt af te leggen. Het medisch beroepsgeheim omvat altijd ook een verschoningsrecht. De medisch hulpverlener kan dus niet verplicht worden om tijdens een rechtszaak een verklaring af te leggen over zijn cliënt. Of een jeugdwerker zich met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht ook zou kunnen ‘verschonen’ is niet duidelijk. Dit kan per situatie verschillend zijn. Uiteindelijk beslist de rechter per geval over het verschoningsrecht van een beroepskracht met een geheimhoudingsplicht. 2.4 Geheimhouding en kinderbescherming Zoals in de Inleiding van dit hoofdstuk al gezegd, de wetgever maakt voor de regels over dossiervorming, inzage en beroepsgeheim geen verschil tussen vrijwillige hulp en gedwongen hulp, bijvoorbeeld in het kader van een ondertoezichtstelling of een andere kinderbeschermingsmaatregel. De regels die in dit hoofdstuk beschreven staan, gelden dus ook voor de kinderbescherming. Specifiek voor de kinderbescherming is echter dat de gezinsvoogd stukken toezendt over zijn cliënt aan de kinderrechter en aan de Raad voor de Kinderbescherming zonder toestemming van de cliënt of zijn ouders. Toestemming voor deze uitwisseling van cliëntgegevens past ook niet in het gedwongen karakter van de hulpverlening. Stelt de gezinsvoogd dus bijvoorbeeld een verzoekschrift verlenging ondertoezichtstelling, een verslag over de ondertoezichtstelling of een verzoekschrift uithuisplaatsing op, dan vraagt hij hiervoor geen toestemming aan de cliënt of zijn ouders. Positie belanghebbenden Echter, in het kader van een zorgvuldige werkwijze, bespreekt de gezinsvoogd de stukken die hij naar de kinderrechter en de Raad toezendt wel van te voren met de ‘belanghebbenden’. Belanghebbend zijn in ieder geval de jeugdige zelf (vanaf 12 jaar) en de ouders voor zover zij gezag uitoefenen over hun kind. Raakt de inhoud van de stukken ook de belangen van pleegouders, van een ouder zonder gezag, of bijvoorbeeld van de verwekker, dan zijn 26 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg zij ook belanghebbenden en wordt de tekst ook van te voren met hen besproken. De gezinsvoogd geeft in zijn verslag of verzoekschrift aan met welke belanghebbenden hij de inhoud besproken heeft en of zij bezwaren tegen de inhoud van het stuk aan hem kenbaar hebben gemaakt. Voorbereiding of uitvoering kinderbeschermingsmaatregel Zoals in paragraaf 2.3 ook al bleek, kunnen werkers in de jeugdzorg cliëntgegevens uitwisselen als dit noodzakelijk is: – voor de toegang en de uitvoering van de jeugdzorg of, – voor de voorbereiding of uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel. Deze uitzondering op de geheimhoudingsplicht geeft zeker in de kinderbescherming de mogelijkheid om zonder toestemming van de cliënt gegevens over hem uit te wisselen met beroepskrachten binnen de jeugdzorg die ook rechtstreeks met de cliënt te maken hebben. Dit maakt bijvoorbeeld overleg mogelijk tussen de gezinsvoogd en hulpverleners die feitelijk jeugdzorg bieden aan de jeugdige zoals de mentor die de jeugdige begeleidt bij een kamertraining, of de groepswerker in de instelling waar de jeugdige verblijft. NB: Al hoeft er voor deze vorm van gegevensuitwisseling geen toestemming te worden gevraagd, in het kader van een zorgvuldige en open werkwijze geldt wel als uitgangspunt dat de cliënt bij voorkeur van tevoren en anders achteraf over de uitwisseling wordt geïnformeerd. Gezinsvoogd Als de rechter een ondertoezichtstelling oplegt, behouden de ouders het gezag. De gezinsvoogd die door Bureau jeugdzorg wordt aangewezen, heeft tot taak de ouders en de jeugdige hulp en steun te bieden. Hij heeft echter géén gezag over de jeugdige. Binnen de jeugdzorg kan hij op grond van de hierboven genoemde mogelijkheid cliëntgegevens opvragen en uitwisselen met andere werkers in de jeugdzorg. Maar zou hij informatie van buiten de jeugdzorg willen hebben, bijvoorbeeld van de huisarts van de jeugdige, van het maatschappelijk werk, van het RIAGG, van de jeugdarts of van de school, dan heeft hij daarvoor de toestemming nodig van de ouders. Zij hebben immers het gezag en moeten voor verstrekking van informatie over hun kind toestemming verlenen. De gezinsvoogd heeft geen eigen bevoegdheden om deze informatie, van buiten de jeugdzorg, buiten de ouders om op te vragen, tenzij er sprake is van een overmachtsituatie, zie paragraaf 11.1. Overmacht Zoals hierboven bleek, biedt de geheimhoudingsplicht in de Wet op de jeugdzorg veel mogelijkheden tot overleg binnen de jeugdzorg. Toch is het denkbaar dat een werker door zijn geheimhoudingsplicht in de knel komt. Daarom kan een werker in noodgevallen zijn zwijgplicht doorbreken met een beroep op overmacht. Voor de regels die gelden voor een beroep op overmacht verwijzen we naar paragaaf 11.1. 27 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Melding AMK Iedereen kan een redelijk vermoeden van kindermishandeling melden bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Dit geldt ook voor functionarissen met een geheimhoudingsplicht. Zij kunnen zonodig een melding doen zonder medeweten of instemming van de jeugdige of de ouders. Voor een melding aan het AMK verwijzen we naar paragraaf 11.2. De gezinsvoogd van Selma (14 jr) wil weten hoe de hulpverlening aan Selma verloopt. Daarom deelt hij Selma en haar moeder mee dat hij contact op zal nemen met de medewerker van de zorgaanbieder die hulp aan Selma biedt. Selma en haar moeder zien dat niet zo zitten. De gezinsvoogd maakt duidelijk dat hij deze informatie echt nodig heeft en dat hij ondanks de bezwaren van moeder en dochter toch contact op zal nemen. Vervolgens belt hij de betreffende hulpverlener. Nadat deze laatste heeft gecontroleerd of zijn gesprekspartner werkelijk de gezinsvoogd van Selma is, verstrekt hij de gevraagde informatie. De gezinsvoogd bespreekt in zijn volgende contact met Selma en haar moeder de uitkomsten van het overleg met de hulpverlener. Een gescheiden vader richt zich tot Bureau jeugdzorg met een verzoek om inzage in het dossier van zijn zoon Bas (7 jr). De vader wil namelijk weten hoe het met zijn zoon gaat. De vader oefent geen gezag over zijn zoon uit, het gezag is in handen van de moeder van Bas. De werker legt de vader uit dat hij hem, zonder toestemming van de moeder, het dossier niet ter inzage kan geven. Wel heeft de vader een informatierecht. Dit betekent dat de hulpverlener hem desgevraagd moet vertellen hoe het met Bas gaat en hoe de hulpverlening verloopt. De pleegouders van Jorien (6 jr) hebben meer informatie nodig over de hulp die Jorien bij een aanbieder van jeugdzorg wordt geboden, daarom nemen ze contact met haar hulpverlener op. De medewerker legt hen uit dat hij hen alleen met instemming van de ouders informatie over Jorien kan geven, omdat zij als pleegouders geen beroepskrachten in de jeugdzorg zijn. De pleegouders, die de ouders van Jorien nauwelijks kennen, wenden zich tot de gezinsvoogd. Zij legt contact met de ouders die vervolgens toestemming geven voor het verstrekken van informatie aan de pleegouders. NB: Zouden de ouders geen toestemming verlenen, dan mag de hulpverlener in principe geen informatie aan de pleegouders verstrekken, tenzij er sprake is van overmacht, zie daarover paragraaf 11.1. 28 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 3 Uitwisseling van cliëntgegevens binnen Bureau jeugdzorg 30 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 3 Uitwisseling van cliëntgegevens binnen Bureau jeugdzorg Het vorige hoofdstuk beschreef de regels die de Wet op de jeugdzorg geeft over de omgang met cliëntgegevens. Deze regels gelden voor de zorgaanbieders en voor de Bureaus jeugdzorg. In dit hoofdstuk gaat het ook weer over de verstrekking van cliëntgegevens op grond van de Wet op de jeugdzorg. Maar nu spitsen we de bespreking toe op de uitwisseling van cliëntgegevens binnen Bureau jeugdzorg. NB: Ook in dit hoofdstuk wordt de term ‘jeugdzorg’ uitsluitend gebruikt voor die vormen van jeugdzorg die onder de Wet op de jeugdzorg vallen. Bijzonder aan Bureau jeugdzorg is dat binnen dit bureau zeer verschillende taken en functies worden uitgevoerd: indicatie, uitoefenen van (gezins)voogdij, jeugdreclassering, AMK, casemanagement, nazorg, enzovoort. Deze functies worden binnen één bureau uitgevoerd om de geboden zorg goed op elkaar af te kunnen stemmen. Daarbij wisselen de medewerkers die bij dezelfde cliënt betrokken zijn, vaak ook cliëntgegevens uit. Dit dient echter met de nodige zorgvuldigheid te gebeuren, want zeker bij zo’n grote instelling met zeer verschillende taken bestaat de kans dat cliëntgegevens in teveel handen terechtkomen. Over een zorgvuldige uitwisseling van cliëntgegevens binnen Bureau jeugdzorg gaat dit hoofdstuk. NB: Dit hoofdstuk beperkt zich tot de omgang met cliëntgegevens binnen bureau jeugdzorg. De algemene regels die gelden voor bureau jeugdzorg en de zorgaanbieders, bijvoorbeeld over inzagerecht, dossiervorming en geheimhouding, staan in hoofdstuk 2. 3.1 Toegang tot het cliëntdossier Directe toegang tot het cliëntdossier hebben alleen medewerkers van het onderdeel van Bureau jeugdzorg dat betrokken is bij de cliënt. Bovendien hebben deze medewerkers uitsluitend toegang tot de gegevens als dat voor de uitvoering van de taak noodzakelijk is. Te denken valt vooral aan de medewerker die de zorg verleent en degene die hem feitelijk vervangt. Ook de teamleider heeft doorgaans toegang tot de cliëntendossiers, voor zover het om cliënten gaat van medewerkers waarvoor hij de verantwoordelijkheid heeft. Medewerkers van andere afdelingen of onderdelen van Bureau jeugdzorg hebben géén rechtstreekse toegang tot het cliëntdossier. 31 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 3.2 Verstrekken van cliëntgegevens aan andere afdelingen Basis voor de verstrekking van cliëntgegevens binnen Bureau jeugdzorg is de regeling in de Wet op de jeugdzorg. Een medewerker van Bureau jeugdzorg kan dus niet zomaar cliëntgegevens verstrekken aan collega’s van andere afdelingen, want ook voor deze verstrekkingen gelden de wettelijke regels die in het vorige hoofdstuk uitvoerig werden beschreven. Toestemming Uitgangspunt is dat cliëntgegevens alleen kunnen worden verstrekt met toestemming van de cliënt. Is de cliënt jonger dan 12 jaar, dan moet toestemming worden gevraagd aan de ouders die het gezag over hem uitoefenen. De toestemming van de ouder met gezag moet eveneens worden gevraagd als de jeugdige 12 jaar of ouder is maar niet in staat is ‘tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake’. Te denken valt bijvoorbeeld aan een geestelijk gehandicapte jeugdige of aan een jeugdige die wat achter is in zijn ontwikkeling. Zonder toestemming Om de uitvoering van jeugdzorg mogelijk te maken, geldt op het uitgangspunt van toestemming een uitzondering. Een werker in de jeugdzorg mag ook zonder toestemming cliëntgegevens verstrekken aan een beroepskracht in de jeugdzorg: – van wie de medewerking nodig is voor de toegang of de uitvoering van de jeugdzorg, of – die is betrokken bij de voorbereiding of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel. Dit betekent dat de medewerker van Bureau jeugdzorg informatie aan een collega van een andere afdeling kan verstrekken als deze collega jeugdzorg gaat uitvoeren, of als hij betrokken is bij de toegang tot de jeugdzorg van deze cliënt. Zo kan het intaketeam bijvoorbeeld cliëntgegevens verstrekken aan de zorgaanbieder van de cliënt, of aan de casemanager. Deze gegevensverstrekking heeft onder andere tot doel dat de cliënt ‘zijn verhaal’ maar één keer hoeft te doen. De medewerker van Bureau jeugdzorg kan eveneens informatie verstrekken aan de afdeling (gezins)voogdij als dat nodig is voor de voorbereiding of uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel. Voor deze gegevensverstrekking aan rechtstreeks betrokken beroepskrachten in de jeugdzorg geldt als voorwaarde dat de medewerker alleen die gegevens aan zijn collega verstrekt die hij nodig heeft voor zijn taak. 32 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Vrijwillige of gedwongen hulp Bij gegevensverstrekking aan een collega moet onderscheid worden gemaakt tussen vrijwillige hulp en gedwongen hulp. In geval van vrijwillige hulp is in beginsel toch toestemming van de cliënt nodig voor de gegevensverstrekking of – uitwisseling. Gaat het om gedwongen hulp, bijvoorbeeld in het kader van een ondertoezichtstelling of van jeugdreclassering, dan kunnen de gegevens ook zonder toestemming van de cliënt worden verstrekt. Wel moet de cliënt door de werker, liefst vooraf en anders in ieder geval achteraf, worden geïnformeerd over de gegevensverstrekking. 3.3 ‘Dubbelfuncties’ Met name in de intaketeams kan het voorkomen dat een medewerker een ‘dubbelfunctie’ heeft. Hij heeft al eens eerder zorg verleend aan de cliënt en hij maakt nu deel uit van het intaketeam dat moet beoordelen op welke zorg de cliënt is aangewezen. In veel gevallen is het voor de cliënt en voor het bureau efficiënt en effectief als de intake mede wordt gedaan door een werker die al informatie over de cliënt heeft. Het voorkomt ook dat de cliënt zijn verhaal ‘voor de zoveelste keer’ moet doen. Bij dit soort ‘dubbelfuncties’ moet de werker wel bedacht zijn op zijn geheimhoudingsplicht. Zonder toestemming van de cliënt staat het hem niet vrij om met de overige leden van het intaketeam te spreken over de eerder verleende zorg. Bovendien zal hij zijn eerdere ervaringen betrekken bij de beslissingen die in de intake moeten worden genomen. Een medewerker die in een andere rol al eerder bij de cliënt betrokken was, moet dus toestemming aan de cliënt vragen om de eerdere informatie met zijn collega’s te bespreken. In veel gevallen zal de cliënt die toestemming van harte geven. Maakt de cliënt bezwaar, dan is het verstandig dat deze medewerker zich laat vervangen door een collega die geen ‘verleden’ met de cliënt heeft. 3.4 AMK De manier waarop het AMK cliëntgegevens verwerkt moet zo worden georganiseerd dat het AMK over eigen cliëntdossiers beschikt, die alleen kunnen worden ingezien en bewerkt door medewerkers van het AMK. Het voorschrift van aparte cliëntdossiers voor het AMK heeft te maken met de bijzonder privacygevoelige informatie waarover het AMK beschikt. Maar ook al zijn er aparte cliëntdossiers, verstrekking van cliëntgegevens door het AMK aan andere medewerkers van Bureau jeugdzorg is mogelijk. Voorwaarde is dat deze andere medewerkers de cliëntgegevens nodig hebben voor het uitoefenen van hun taak. Dus als bijvoorbeeld het intaketeam of de gezinsvoogdij het noodzakelijk vindt om te weten of de cliënt ook bekend is bij het AMK, kan het AMK deze informatie aan de collega’s verstrekken. 33 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Daarbij ziet het AMK er op toe dat alleen die gegevens worden verstrekt die de collega echt nodig heeft voor zijn taak. Omgekeerd heeft het AMK de mogelijkheid om, bijvoorbeeld in het kader van een onderzoek naar een vermoeden van kindermishandeling, cliëntgegevens op te vragen bij andere onderdelen van Bureau jeugdzorg. Ook daarvoor geldt dat alleen die gegevens worden verstrekt die het AMK nodig heeft. De specifieke regels over de omgang met cliëntgegevens bij het AMK staan in hoofdstuk 4. 3.5 Jeugdreclassering De jeugdreclassering is ondergebracht bij Bureau jeugdzorg om, als dat nodig is, verschillende vormen van jeugdzorg in te kunnen zetten en goed op elkaar af te stemmen. De taken van de jeugdreclassering bevinden zich vooral in het strafrecht. Daardoor beschikt de jeugdreclassering over zeer gevoelige cliëntgegevens waar, op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens, extra zorgvuldig mee om moet worden gegaan. Uitgangspunt is dat de jeugdreclassering met eigen cliëntdossiers werkt die uitsluitend mogen ingezien en bewerkt door de medewerkers van de jeugdreclassering. Aan collega’s van andere afdelingen worden cliëntgegevens verstrekt voor zover dit noodzakelijk is voor de taakuitoefening. Dit geldt ook omgekeerd. De overige medewerkers van Bureau jeugdzorg verstrekken de jeugdreclassering cliëntgegevens als dit voor een goede uitoefening van de reclasseringstaken noodzakelijk is. Zo kunnen er bijvoorbeeld cliëntgegevens worden uitgewisseld om de begeleiding van de jeugdige af te stemmen op andere vormen van jeugdzorg die hem geboden worden. Voor de verstrekking van de gegevens geldt dat: - de medewerker van de jeugdreclassering alleen die gegevens verstrekt die noodzakelijk zijn voor de taakuitoefening, - de jeugdige en zijn ouders over de informatieverstrekking worden geïnformeerd. Voor meer informatie over de verstrekking van cliëntgegevens door de jeugdreclassering verwijzen we naar hoofdstuk 5. Een medewerker van Bureau jeugdzorg heeft vastgesteld op welke vormen van vrijwillige zorg Bob (9 jr) is aangewezen.Hij bespreekt zijn bevindingen met de ouders van Bob en overlegt tijdens dit gesprek ook met hen welke informatie hij door zal sturen aan de zorgaanbieder. Een intake medewerker van Bureau jeugdzorg vermoedt kindermishandeling bij een cliënt waarmee hij nu tweemaal gesproken heeft. Daarom vraagt hij aan een collega van het AMK of de cliënt daar bekend is. De medewerker van het AMK geeft aan dat het AMK de cliënt kent en dat er momenteel een onderzoek in verband met een melding loopt. Omdat de intake medewerker niet meer informatie nodig heeft, beperkt het AMK zich tot deze mededeling.. 34 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Een hulpverlener van een zorgaanbieder vindt het noodzakelijk voor de hulpverlening aan Patricia (15) om overleg te voeren met haar gezinsvoogd. Patricia verschijnt namelijk niet op de begeleidingsuren en onttrekt zich ook verder aan de geboden zorg. De hulpverlener vraagt geen toestemming van Patricia (13) voor zijn contact met de gezinsvoogd, maar schrijft haar wel een briefje. In dit briefje laat hij haar weten dat hij haar gezinsvoogd zal informeren over haar weigerachtige houding. 35 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 36 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 4 Advies- en Meldpunt kindermishandeling 38 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 4 Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Dit vierde hoofdstuk schetst de regels voor de omgang met cliëntgegevens die voor het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling gelden. Ook al maakt het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) deel uit van Bureau jeugdzorg, toch gelden voor het AMK speciale regels voor de omgang met cliëntgegevens. Deze regels zijn te vinden in de Wet op de jeugdzorg en in een algemene maatregel van bestuur die de kwaliteit en de werkwijze in de jeugdzorg nader regelt (Besluit kwaliteit en werkwijze Bureau jeugdzorg). Het komt er op neer dat het AMK voor de omgang met cliëntgegevens niet afhankelijk is van de toestemming van de ouders die het gezag uitoefenen of de jeugdige. Is het voor de bestrijding van kindermishandeling noodzakelijk dat kan het AMK ook zonder toestemming cliëntgegevens opvragen of aan anderen verstrekken. Eigen dossiers Vanwege het gevoelige karakter van de cliëntgegevens van het AMK houdt het AMK eigen cliëntdossiers bij, die uitsluitend beschikbaar en toegankelijk zijn voor het werk van het AMK. Medewerkers van andere afdelingen van Bureau jeugdzorg hebben dus geen toegang tot deze cliëntgegevens en mogen deze gegevens ook niet gebruiken voor andere doeleinden dan de bestrijding van kindermishandeling. Positie vertrouwensarts Gelet op een uitspraak van de Hoge Raad valt ook de vertrouwensarts van het AMK onder de regelgeving zoals in dit hoofdstuk besproken. Hij zal in de meeste gevallen niet gebonden zijn aan zijn medisch beroepsgeheim omdat hij geen behandelrelatie heeft met de cliënt of zijn ouders. Wel geldt voor de vertrouwensarts, net als voor alle andere medewerkers van het AMK, dat hij zorgvuldig om moet gaan met vertrouwelijke cliëntgegevens. Dit wil zeggen dat hij gegevens over cliënten alleen doorgeeft aan anderen voor zover de wet dit toestaat en verstrekking noodzakelijk is. Openheid Voordat we de regeling voor het AMK beschrijven, wijzen we op een belangrijk uitgangspunt: Ook het AMK werkt in zo groot mogelijke openheid en op zo kort mogelijke termijn richting cliënten. Alleen als volledige openheid niet mogelijk is, kan het AMK gebruik 39 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg maken van de in de wet geboden mogelijkheden om zonder toestemming of medeweten cliëntgegevens vast te leggen en te verstrekken aan anderen. Zo gauw de situatie of het onderzoek het toelaat, wordt de cliënt alsnog zo volledig mogelijk geïnformeerd. 4.1 Gegevensverwerking Normaal gesproken geldt als regel dat een instelling geen cliëntgegevens vastlegt, bewerkt of aan anderen verstrekt, zonder toestemming van de cliënt. Voor het AMK geldt dit uitgangspunt niet absoluut. Als het voor de taak van het AMK noodzakelijk is, mogen medewerkers van het AMK cliëntgegevens inwinnen, vastleggen, bewerken of verstrekken zonder toestemming of medeweten van de cliënt. Gaat het om ´bijzondere´ (extra privacygevoelige) gegevens, zoals medische of strafrechtelijke gegevens, dan is verwerking zonder toestemming of medeweten alleen mogelijk als er een vermoeden is van kindermishandeling. Dit betekent dat het AMK bij een vermoeden van kindermishandeling informatie kan opvragen bij derden en ook cliëntgegevens aan anderen kan verstrekken zonder dat de cliënt hiervan op de hoogte is, ook bijvoorbeeld als het gaat om medische gegevens of strafrechtelijke gegevens*. Gegevens afkomstig van anderen Krijgt het AMK cliëntgegevens van anderen, bijvoorbeeld van een melder of informant, dan wordt de cliënt daarover zo spoedig mogelijk geïnformeerd. De cliënt moet het dus horen als er een melding over hem is binnengekomen, of als er informatie over hem is ingewonnen. Dat hoeft echter niet onmiddellijk te gebeuren. Als termijn geldt maximaal vier weken nadat de gegevens zijn vastgelegd. Deze termijn kan telkens met ten hoogste twee weken worden verlengd als dit noodzakelijk is om een vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken of een situatie van kindermishandeling te stoppen. N B: De verlenging is niet onbeperkt: als uitgangspunt geldt openheid op zo kort mogelijke termijn. Iedere twee weken moet opnieuw de vraag worden gesteld of het al mogelijk is de cliënt op de hoogte te stellen. 4.2 Cliëntgegevens bij advies en melding Advies Ieder die een vermoeden heeft van kindermishandeling, kan advies vragen aan het AMK, bijvoorbeeld over signalen die wijzen op kindermishandeling of over de wijze waarop de vermoedens met de ouders besproken kunnen worden. Als er advies wordt gevraagd, hoeft de adviesvrager geen persoonsgegevens te verstrekken over het kind of de ouders. Het AMK komt dan namelijk (nog) niet in actie. Want bij een adviesaanvraag blijft de verantwoordelijkheid voor het al dan niet in gang zetten van hulpverlening bij de adviesvrager. * 40 Naar aanleiding van het opvragen door het AMK van strafrechtelijke gegevens wijzen we er op dat het AMK geen toegang heeft tot het Justitieel Documentatie Register (JDR) Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg In geval van een adviesvraag legt het AMK geen cliëntgegevens vast van de jeugdige of van zijn gezinsleden. Melding Wordt er bij het AMK een melding gedaan van een vermoeden van kindermishandeling, dan ligt de zaak anders. Vanaf het moment van de melding is het AMK mede verantwoordelijk voor het verrichten van onderzoek en het in gang zetten van hulpverlening. Daarom wordt de melder dringend verzocht de persoonsgegevens van de jeugdige en zijn ouders te verstrekken, voor zover deze informatie bij hem bekend is. Anders kan het AMK immers weinig doen. Het AMK legt deze gegevens vast in een cliëntdossier. Anonimiteit t.o.v. de cliënt De melder verstrekt aan het AMK eveneens zijn eigen naam en adres. In principe worden deze gegevens ook bekend gemaakt aan de jeugdige en zijn ouders. Zij horen dus wie het vermoeden van kindermishandeling heeft gemeld. Een zelfde regel geldt voor informanten. Dit zijn betrokkenen aan wie het AMK in het kader van een onderzoek naar kindermishandeling informatie vraagt, zoals de docent, de jeugdarts, de politie, enzovoort. In beginsel laat het AMK de ouders weten welke informanten zijn geraadpleegd en welke informatie is gegeven. In sommige gevallen kunnen melder en informant echter anoniem blijven ten opzichte van het gezin. Wat dit betreft wordt onderscheid gemaakt tussen beroepskrachten en andere melders of informanten. 1 Beroepskrachten Beroepskrachten die een hulpverlenende of pedagogische relatie hebben met de jeugdige of zijn gezin, zoals de jeugdarts, de gezinsvoogd en de docent, worden gestimuleerd om hun vermoedens zelf met de ouders te bespreken. Is dat niet mogelijk, dan maakt het AMK in principe de naam van de beroepskracht aan de cliënt en zijn ouders bekend. Beroepskrachten kunnen echter in twee gevallen anoniem blijven: – als de vertrouwensrelatie met het gezin waartoe het kind behoort, verstoord zou kunnen worden door bekendmaking van de identiteit, of – als bekendmaking van hun identiteit een bedreiging zou kunnen vormen voor het kind, voor andere leden van het gezin, of voor de beroepskracht of zijn medewerkers zelf. 2 Andere personen Als een ander, zoals een buurman of een familielid, een melding doet of informatie geeft, moet het AMK hem om toestemming vragen voor bekendmaking van zijn identiteit. Geeft hij geen toestemming dan moet het AMK zijn identiteit afschermen voor de cliënt. 41 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Let op: – Als de identiteit niet bekend wordt gemaakt, geldt dat voor iedereen. Dus niet alleen voor de cliënt, dit om te voorkomen dat de cliënt via een ander de identiteit van de melder of informant kan achterhalen. – Anonimiteit ten opzichte van het AMK is in principe niet mogelijk. Anonieme meldingen worden niet in behandeling genomen, tenzij de melding wijst op een ernstige bedreiging voor de jeugdige. Informatie afschermen in het dossier Valt een melder of informant onder de genoemde uitzonderingen, dan kan hij dus anoniem blijven ten opzichte van het gezin. Is eenmaal anonimiteit gegarandeerd dan betekent dit dat het AMK er voor moet zorgen dat de ouders de identiteit van de melder of informant ook niet via inzage in het dossier kunnen achterhalen. Vraagt een ouder om inzage in het dossier dan moeten de gegevens over anonieme melders en informanten dus eerst afgeschermd worden voordat inzage kan worden verleend. Dit is alleen mogelijk als er in het dossier nauwkeurig wordt bijgehouden of aan een melder of informant anonimiteit is toegezegd. Ook al is het dossier op dit punt goed bijgehouden, het zal altijd enige tijd kosten om deze informatie en andere privacygevoelige informatie over derden af te schermen. Daarom kan nooit onmiddellijk worden voldaan aan een verzoek om inzage. Een termijn van één a twee weken voor het ‘klaar’ maken van het dossier zal in de meeste gevallen redelijk zijn. Persoonsgegevens opvragen bij gba Als het AMK een melding binnen krijgt, zal de melder soms niet beschikken over de exacte gegevens van de cliënt, zoals de juiste spelling van de naam, het adres of de gezagsregeling. In geval van een vermoeden van kindermishandeling kan het AMK deze algemene persoonsgegevens opvragen bij de gemeentelijke basisadministratie (gba). De gba is verplicht deze gegevens te verstrekken. 4.3 Informatie over cliënten verstrekken aan anderen Het AMK heeft onder meer tot taak om te bezien welke stappen er moeten worden gezet naar aanleiding van een melding. Uit de aard van die taak heeft het AMK de bevoegdheid om, zonodig zonder toestemming van de cliënt, gegevens te verstrekken aan andere instellingen. Politie Geeft de ernst van de melding daar aanleiding toe, dan kan het AMK cliëntgegevens verstrekken aan de politie of aan het OM, zodat een strafrechtelijke vervolging kan worden ingezet. Vanzelfsprekend mag alleen die informatie worden verstrek die noodzakelijk is voor een goede taakuitoefening van politie en justitie. 42 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Is de cliënt van tevoren niet geïnformeerd over de gegevensverstrekking, dan moet het AMK hem daarover achteraf zo spoedig mogelijk informeren, uiterlijk binnen vier weken met de mogelijkheid van verlenging met telkens twee weken. Raad voor de Kinderbescherming Verstrekt het AMK aan de Raad voor de Kinderbescherming cliëntgegevens omdat in een bepaalde zaak een kinderbeschermingsmaatregel moet worden overwogen, dan stelt het AMK de cliënt daarvan op de hoogte, uiterlijk op de dag dat ook de Raad wordt geïnformeerd. Alleen als de mededeling dat de Raad is ingeschakeld een duidelijke bedreiging voor het kind zou betekenen, mag het AMK de informatie aan de ouders achterwege laten. In dat geval geeft het AMK in de informatie aan de Raad duidelijk aan dat de cliënt (nog) niet is geïnformeerd. In gang zetten van hulpverlening Ook voor het in gang zetten van hulpverlening is het vaak nodig dat het AMK cliëntgegevens verstrekt. Als het om vrijwillige hulpverlening gaat, geldt als uitgangspunt dat dit alleen gebeurt met toestemming van de cliënt. 4.4 Bewaartermijn van dossiers Normaal gesproken geldt binnen de jeugdzorg voor dossiers een bewaartermijn van tien jaar. Voor het AMK (en voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen) geldt een andere bewaartermijn. Cliëntgegevens worden bewaard tot het jongste kind uit het gezin waarmee het AMK bemoeienis heeft gehad meerderjarig is geworden als aannemelijk is dat het bewaren van het dossier een bijdrage kan leveren aan het stoppen van kindermishandeling. Tijdens een onderzoek doet het AMK navraag bij de docent van Brian (6 jr). De docent maakt zich zorgen over de opvoedingssituatie van de jongen. De identiteit van de docent, wordt op zijn uitdrukkelijk verzoek niet bekend gemaakt omdat hij vreest dat het kind anders van school zal worden gehaald. Na een onderzoek naar aanleiding van een melding komt het AMK tot de conclusie dat Jennifer (12) en haar ouders voldoende gemotiveerd zijn voor vrijwillige hulpverlening bij het RIAGG. Het AMK overlegt met de ouders en met Jennifer welke informatie hij door zal geven aan het RIAGG en legt vervolgens contact met deze instelling.. 43 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg De vertrouwensarts van het AMK stuit op lichamelijke signalen die wijzen op een ernstige en structurele vorm van kindermishandeling bij Peter (9 jr). De vertrouwensarts, die het kind in het kader van het onderzoek zelf heeft gezien, legt haar observaties vast. Na overleg binnen het AMK wordt besloten om de zaak zo snel mogelijk door te geven aan de Raad zodat de procedure voor een kinderbeschermingsmaatregel in gang kan worden gezet. Ook het verslag van de vertrouwensarts wordt doorgegeven aan de Raad.Op de dag dat het AMK de zaak doorgeeft aan de Raad informeert het AMK ook de ouders. 44 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Jeugdreclassering 5 45 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 46 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 5 Jeugdreclassering Dit hoofdstuk gaat over de omgang met cliëntgegevens door de jeugdreclassering. De jeugdreclassering maakt onderdeel uit van bureau jeugdzorg. De jeugdreclassering heeft met name taken in het strafrecht, zoals: het uitvoeren van door de rechter opgelegde maatregelen tot hulp en steun, het bieden van toezicht en begeleiding in opdracht van de Raad voor de Kinderbescherming of van de Officier van Justitie, het bieden van begeleiding tijdens een taakstraf, bij nachtdetentie, of tijdens een proefverlof en het verlenen van nazorg. De jeugdreclassering werkt nauw samen met de partners in de strafrechtketen: politie, Raad voor de Kinderbescherming, Openbaar Ministerie (volwassen) reclassering en de justitiële jeugdinrichtingen. De uitvoering van de (vooral strafrechtelijke) taken van de jeugdreclassering wordt niet zozeer geregeld in de Wet op de jeugdzorg maar vooral in het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Omdat de jeugdreclassering beschikt over zeer privacygevoelige, strafrechtelijke gegevens van de cliënten, moet de omgang met de cliëntgegevens binnen Bureau jeugdzorg zo georganiseerd worden dat de jeugdreclassering beschikt over eigen cliëntdossiers die alleen door de medewerkers van deze afdeling kunnen worden bewerkt en ingezien. 5.1 Geheimhoudingsplicht In principe heeft ook de medewerker van de jeugdreclassering een geheimhoudingsplicht. Dit betekent dat hij zonder toestemming van zijn cliënt geen persoonlijke gegevens over hem aan anderen verstrekt. Maar vanwege het gedwongen karakter van de begeleiding, geldt deze geheimhoudingsplicht niet als de medewerkers cliëntgegevens verstrekken aan justitiële autoriteiten en aan partners in de strafrechtketen. Deze gegevensverstrekking is dus ook mogelijk als de cliënt daarvoor geen toestemming geeft. Het doel van de verstrekking is: – rapportage aan justitiële autoriteiten en aan de Raad, of – afstemmen van de begeleiding of het toezicht met anderen die zorg of begeleiding aan de jeugdige bieden. 47 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 5.2 Rapportage aan OM, rechter en Raad Omdat de begeleiding die de jeugdreclassering biedt in een strafrechtelijk kader wordt opgelegd, is de jeugdreclassering verplicht om over de begeleiding te rapporteren aan justitiële autoriteiten zoals het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht. Daarnaast dient de jeugdreclassering te rapporteren aan de Raad voor de Kinderbescherming. De medewerkers hebben voor deze rapportage geen toestemming nodig van de cliënt Wel moet de cliënt, in beginsel vooraf, worden geïnformeerd over de inhoud van de rapportage. 5.3 Afstemmen van begeleiding of toezicht Medewerkers van de jeugdreclassering mogen overleggen over hun cliënten met de ketenpartners in het strafrecht. Dit overleg is bedoeld om de begeleiding en het toezicht op een cliënt af te stemmen op andere vormen van begeleiding en toezicht. Deze ketenpartners zijn: het Openbaar Ministerie, de Raad voor de Kinderbescherming, de politie, de volwassenreclassering en de justitiële jeugdinrichtingen. Zo nodig kan voor dit doel ook overleg worden gevoerd met hulpverleners die in een gedwongen of vrijwillig kader andere vormen van zorg of begeleiding bieden aan de jeugdige. Te denken valt bijvoorbeeld aan afstemming van de hulpverleningsplannen van de jeugdreclassering met die van de verslavingszorg. Ook hier geldt weer dat de cliënt en zijn ouders, bij voorkeur van tevoren, geïnformeerd dienen te worden over het inwinnen of verstrekken van cliëntgegevens. 5.4 Melding AMK Iedereen kan een redelijk vermoeden van kindermishandeling melden aan het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Een dergelijke melding kan ook worden gedaan door een functionaris met een beroeps- of ambtsgeheim, zoals de medewerker van de jeugdreclassering. Voor informatie over meldingen aan het AMK, zie paragraaf 11.2. Een werker van de jeugdreclassering stelt een hulpverleningsplan op voor William (14 jaar). Hij wil dit plan goed afstemmen op de begeleiding van de verslavingszorg en van de vrijwillige hulp die William krijgt. Daarom deelt hij William en zijn vader mee dat hij contact zal leggen met de medisch hulpverlener van de verslavingszorg en met de werker die William vrijwillige jeugdzorg biedt. Vervolgens zoekt hij contact met deze begeleiders en wisselen ze die informatie over William uit die noodzakelijk is voor een goede afstemming van de hulp. 48 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Raad voor de Kinderbescherming 6 49 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 50 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 6 Raad voor de Kinderbescherming Dit hoofdstuk gaat over de omgang met cliëntgegevens door de Raad voor de Kinderbescherming. Voor de Raad gelden de Wet bescherming persoonsgegevens en de Wet Openbaarheid van bestuur. In de aanwijzing Normen 2000 (geactualiseerd in mei 2003) zijn deze wetten voor de Raad nader uitgewerkt. Normen 2000 bevat als bijlage een privacyreglement: ‘Reglement bescherming persoonsgegevens primair proces van de Raad voor de Kinderbescherming’. 6.1 Informatie aan cliënt Een cliënt van de Raad heeft er recht op te weten wat er met zijn persoonlijke gegevens gebeurt. Daarom moet een raadsmedewerker meteen in een eerste contact met de cliënt duidelijk maken dat hij de cliëntgegevens vastlegt en het doel daarvan uitleggen. Ontvangt de Raad cliëntgegevens buiten de cliënt om, bijvoorbeeld van Bureau jeugdzorg, of van een school, dan laat de Raad dit aan de cliënt weten op het moment dat ze deze gegevens vastlegt of op een andere manier gaat gebruiken. Op de regel dat de cliënt moet worden geïnformeerd over de verwerking van zijn gegevens geldt een aantal uitzonderingen. De Raad informeert de cliënt niet als: – hij al op de hoogte is, – dit noodzakelijk is voor het voorkomen van strafbare feiten, of voor het opsporen en vervolgen daarvan, – dit noodzakelijk is voor de bescherming van de belangen van de cliënt of voor de rechten en vrijheden van anderen. Op basis van deze uitzonderingen kan de Raad bijvoorbeeld besluiten om een cliënt niet te informeren over de gegevens die ze van een medewerker van Bureau jeugdzorg heeft gekregen als te vrezen valt dat deze medewerker dan door de ouders zal worden bedreigd. 6.2 Inzagerecht In principe heeft de cliënt inzage in zijn dossier. Recht op inzage betekent ook recht op een afschrift. 51 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Informatie over een derde Staat er informatie over een derde in het dossier dan moet de Raad eerst de mening van deze derde vragen over de inzage. Een ‘derde’ is een persoon waarover geen dossier bij de Raad bestaat, zoals bijvoorbeeld een buurman van een cliënt, een huisarts, enzovoort. In de praktijk vraagt de Raad meteen bij het afsluiten van het rapport aan een derde of hij het eens is met de wijze waarop hij in het rapport wordt genoemd en of hij bezwaar heeft tegen mogelijke inzage. Gaat hij akkoord, dan hoeft de Raad bij een verzoek om inzage de mening van de derde niet meer te peilen. Overigens, bezwaren van een derde kunnen aanleiding zijn om de cliënt wel inzage te geven maar bepaalde informatie over deze derde af te schermen. Inzage weigeren Behalve vanwege bezwaren van een derde kan de Raad inzage ook weigeren als dit noodzakelijk is; – voor het voorkomen of opsporen en vervolgen van strafbare feiten – voor de bescherming van de belangen van de cliënt of van de rechten en vrijheden van anderen. Op grond van deze uitzonderingen kan de Raad bijvoorbeeld besluiten om een geheim adres van de ene ouder af te schermen voor de andere ouder. Bezwaar Weigert de Raad (volledige) inzage, dan kan de cliënt schriftelijk bezwaar maken bij de Raad. Een derde kan bezwaar maken bij de Raad als er wel inzage is verstrekt terwijl deze derde zich daartegen heeft verzet. Correctie Stelt de cliënt vast dat de door de Raad vastgelegde gegevens niet juist zijn, dan kan hij de Raad verzoeken zijn cliëntgegevens te wijzigen. De Raad laat binnen vier weken weten of ze gehoor geeft aan dit correctieverzoek. Commentaar op concept rapport Terzijde wijzen we op het recht van een cliënt om commentaar te leveren op een concept van een raadsrapport. Stelt de Raad een onderzoek in, bijvoorbeeld in verband met een kinderbeschermingsmaatregel, dan mondt dit verzoek uit in een raadsrapport. Is het rapport afgerond, dan wordt het in concept eerst aan de cliënt aangeboden. Vervolgens krijgt hij een week de gelegenheid om zijn commentaar te geven. Wijst de cliënt op feitelijke onjuistheden dan wordt het rapport aangepast. Ander commentaar van de cliënt wordt achterin het rapport opgenomen, zodat de mening van de cliënt over het rapport voor de lezer duidelijk is. 52 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Positie ouders Is een cliënt nog geen 16 jaar oud dan oefenen zijn ouders die het gezag over hem uitoefenen het informatie- inzage- en correctierecht uit. Ook het recht om een conceptrapport van commentaar te voorzien wordt uitgeoefend door de ouders die het gezag hebben. 6.3 Bewaren van dossiers In het algemeen bewaart de Raad een dossier tot het jongste kind uit het gezin waarmee de Raad bemoeienis had 18 jaar is geworden. Daarna wordt het dossier vernietigd. Uitzonderingen Een adoptiedossier wordt onbeperkt bewaard, in verband met een mogelijke vraag van het adoptiefkind naar afstammingsgegevens. Een strafdossier wordt vernietigd als de betreffende jeugdige 21 jaar is geworden. 6.4 Melden aan de Raad Ieder heeft het recht een melding van een zorgelijke situatie waarin een jeugdige zich bevindt, te melden bij de Raad. In het Burgerlijk Wetboek is expliciet opgenomen dat ook functionarissen met een beroeps- of ambtsgeheim bevoegd zijn om een melding te doen aan de Raad, zonodig zonder instemming of medeweten van de ouders. Daarnaast hebben ‘geheimhouders’ ook het recht om, zonodig zonder toestemming van de cliënt of zijn ouders, informatie aan de Raad te verstrekken, voor zover deze informatie noodzakelijk is voor de taakuitoefening van de Raad. Taakverdeling Bureau jeugdzorg, AMK en Raad Bureau jeugdzorg en AMK hebben de intakefunctie van de Raad overgenomen. Het is de bedoeling dat zorgelijke situaties over jeugdigen worden gemeld bij Bureau jeugdzorg. Voor vermoedens van kindermishandeling kan een melding worden gedaan bij het AMK. Komen er toch meldingen terecht bij de Raad dan worden deze meldingen doorgegeven aan Bureau jeugdzorg of het AMK. Zou het gaan om een acute en ernstig bedreigende situatie voor de jeugdige dan neemt de Raad de zaak rechtstreeks in behandeling zodat een procedure voor een kinderbeschermingsmaatregel snel in gang kan worden gezet. Wordt een acute en ernstig bedreigende situatie voor de jeugdige gemeld bij AMK of Bureau jeugdzorg, dan wordt de zaak onmiddellijk, zonder onderzoek van AMK of Bureau jeugdzorg, in behandeling gegeven bij de Raad. 53 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 6.5 Verstrekken van cliëntgegevens in verband met de taken van de Raad De taken van de Raad maken het noodzakelijk dat de Raad cliëntgegevens aan andere instellingen verstrekt. Deze gegevensverstrekking is niet afhankelijk van de toestemming van de cliënt, wel moet de cliënt, bij voorkeur vooraf, worden geïnformeerd over de gegevensverstrekking. Instellingen waaraan de Raad kan rapporteren zijn: – Bureau jeugdzorg, waaronder (gezins)voogdij, jeugdreclassering en AMK – ministerie van Justitie, (kinder)rechter en Openbaar Ministerie – jeugdbeschermingsinstellingen zoals justitiële jeugdinrichtingen, voor zover ze werken ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of in het kader van het jeugdstrafrecht, – andere netwerkpartners in het jeugdstrafrecht zoals politie, reclassering en consultatiebureaus voor alcohol en drugs, Daarnaast kan de Raad zonodig informatie verstrekken aan: – externe deskundigen en door de cliënt aan te wijzen deskundigen, – een advocaat/procureur van de cliënt – wetenschappelijk onderzoekers voor zover het onderzoek is goedgekeurd door het ministerie van Justitie. Buiten deze mogelijkheden om cliëntgegevens te verstrekken geldt voor de medewerkers van de Raad een geheimhoudingsplicht. 6.6 Identiteit melders en informanten Neemt de Raad, al dan niet na tussenkomst van het AMK, een melding van kindermishandeling in onderzoek, dan gelden voor het bekendmaken van de identiteit van melders en informanten de regels die ook bij het AMK gelden. Uitgangspunt is dat de Raad aan het gezin laat weten wie de melding heeft gedaan en welke informanten zij heeft geraadpleegd. In sommige gevallen kunnen melder en informant echter anoniem blijven ten opzichte van de cliënt en de ouders. Wat dit betreft wordt onderscheid gemaakt tussen beroepskrachten en andere melders of informanten. 1 Beroepskrachten Beroepskrachten die een hulpverlenende of pedagogische relatie hebben met de jeugdige of zijn gezin, zoals de jeugdarts, de gezinsvoogd, of de docent, kunnen in twee gevallen anoniem blijven: – als de vertrouwensrelatie met het gezin waartoe het kind behoort, verstoord zou kunnen worden door bekendmaking van de identiteit, of 54 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg – als bekendmaking van hun identiteit een bedreiging zou kunnen vormen voor het kind, voor andere leden van het gezin, of voor de beroepskracht of zijn medewerkers zelf. 2 Andere personen Als een ander, zoals een buurman of een familielid, een melding doet of informatie geeft, mag de Raad zijn identiteit alleen bekend maken als de melder of informant daarvoor toestemming geeft. Geeft hij geen toestemming dan wordt zijn identiteit afgeschermd. Let op: – Als de identiteit niet bekend wordt gemaakt, geldt deze anonimiteit niet alleen voor de cliënt maar ten opzichte van iedereen, om te voorkomen dat de cliënt, via een ander, de identiteit alsnog kan achterhalen – Anonimiteit ten opzichte van de Raad is in principe niet mogelijk. Anonieme meldingen worden niet in behandeling genomen, tenzij de melding wijst op een ernstige bedreiging van de jeugdige. De Raad voor de Kinderbescherming vraagt in het kader van een onderzoek informatie aan een medewerker van Bureau jeugdzorg die vrijwillige hulp aan Ilse (13 jaar) verleent. Voordat de Raad dit doet, heeft ze Ilse en haar moeder daarover geïnformeerd. De beroepskracht verstrekt de gevraagde informatie. Bij een volgend contact met Ilse en haar moeder legt hij hen uit welke informatie hij aan de Raad gegeven heeft. Hij gebruikt deze mededeling meteen om zijn zorgen over de opvoedingssituatie van Ilse nog eens duidelijk voor het voetlicht te brengen. De Raad vraagt in het kader van een onderzoek om informatie van de docent van Peter (8 jr). De docent maakt zich veel zorgen over Peter en wil graag met de Raad praten. Hij verzoekt echter met klem om anoniem te mogen blijven ten opzichte van Peter en zijn ouders omdat hij vreest dat Peter anders van school zal worden gehaald. De ouders hebben hun kind namelijk al enige keren van school laten wisselen nadat de school zijn zorgen over de gezinsomstandigheden had geuit. De Raad gaat akkoord met dit verzoek. 55 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 6.7 Informatie aan ouders van weggelopen kinderen Wie een minderjarige die van huis is weggelopen onderdak biedt en verbergt voor zijn ouders of voogd, is in principe strafbaar. De strafbaarheid wordt echter opgeheven als de hulpverlener die betrokken is bij het onderdak brengen van de minderjarige, zich bij de ouders meldt en zijn identiteit en verblijfplaats bekend maakt. Wil de hulpverlener zijn identiteit of zijn verblijfplaats niet aan de ouders bekend maken, dan kan hij ook een melding doen bij de Raad voor de Kinderbescherming. Aan de Raad maakt de hulpverlener zijn naam en verblijfplaats wel bekend. De Raad zoekt vervolgens contact met de ouders om hen te laten weten dat hun kind ‘terecht’ is. De identiteit van de hulpverlener en de verblijfplaats van het kind geeft de Raad echter niet door aan de ouders. Wel stelt de Raad, als daar aanleiding voor is, een onderzoek in naar de geschiktheid van de verblijfplaats van de jeugdige. 6.8 Verstrekken van cliëntgegevens op grond van de Wet openbaarheid van bestuur De Raad valt als overheidsorgaan onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Op grond van de Wob kan ieder, dus ook een niet-cliënt, een verzoek om informatie indienen bij de Raad. Dit recht op informatie dient een publiek belang, namelijk een zo open mogelijk openbaar bestuur. Het gaat er dus niet om of de verzoeker een particulier belang heeft bij openbaarmaking van bepaalde gegevens maar of het publiek belang met algemene openbaarmaking van de gegevens is gediend. In het algemeen kan gezegd worden dat het niet de bedoeling is dat via de Wob cliëntgegevens openbaar gemaakt worden, omdat bij dit type gegevens de privacybelangen van de cliënt over het algemeen zwaarder wegen dan de belangen van openbaarheid. 56 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Jeugdgezondheidszorg 7 57 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 58 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 7 Jeugdgezondheidszorg Dit hoofdstuk beschrijft de regels die gelden voor medisch hulpverleners als het gaat om dossiervorming, inzagerecht en beroepsgeheim. De regels gelden voor hulpverleners in: de huisartsenpraktijk, de jeugdgezondheidszorg, het RIAGG, het ziekenhuis, de psychiatrische kliniek, enzovoort. Al deze medische hulpverleners zijn op de eerste plaats gebonden aan de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) en daarnaast aan het algemeen kader van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De Wgbo richt zich op medische behandelingen in brede zin, gericht op het lichamelijk en op het geestelijk welzijn van de cliënt. De wet is dus bijvoorbeeld ook van toepassing op behandelingen door een psycholoog, of een psychiater. NB: Onder ‘behandelen’ valt ook het geven van advies en het doen van (preventief) onderzoek. Aan de orde komen de regels over het dossier en over het beroepsgeheim. Bij de bespreking van het beroepsgeheim beperken we ons tot de vraag in welke gevallen een medisch hulpverlener cliëntgegevens aan anderen binnen de jeugdzorg mag verstrekken. NB: We gebruiken in dit hoofdstuk de term ‘medisch hulpverlener’ voor alle hulpverleners die onder de Wgbo vallen: (wijk)verpleegkundige, (jeugd)arts, medewerker van het RIAGG, psycholoog, psychiater, enzovoort. 7.1 Dossier De medisch hulpverlener is verplicht een dossier aan te leggen over de gezondheidstoestand en de behandeling van de cliënt. Bovendien moet hij de cliënt meteen bij het eerste contact informatie geven over de dossiervorming en hem wijzen op zijn rechten: zoals het inzagerecht, het recht om een verklaring toe te voegen aan het dossier en het vernietigingsrecht. De gegevens in het dossier worden in principe tien jaar bewaard, te rekenen vanaf het moment dat de gegevens in het dossier zijn opgenomen. Ze kunnen ook langer bewaard worden als dit ‘uit de zorg van een goed hulpverlener voortvloeit’. De bewaartermijn van tien jaar wordt in de praktijk vaak gerekend vanaf het moment waarop de behandeling wordt afgesloten. NB: Het dossier behoort in eigendom toe aan de medisch hulpverlener, niet aan de cliënt. 59 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Persoonlijke werkaantekeningen Persoonlijke werkaantekeningen behoren niet tot het dossier en worden gescheiden daarvan bewaard. Ze kunnen niet worden ingezien door de cliënt. In persoonlijke werkaantekeningen beschrijft de medisch hulpverlener bij wijze van geheugensteun zijn persoonlijke (en veelal voorlopige) indrukken en overwegingen. De werkaantekeningen zijn uitsluitend voor eigen gebruik door de medisch hulpverlener. Verstrekt hij schriftelijk of mondeling informatie uit zijn werkaantekeningen aan een collega of aan een ander, dan behoren ze daarmee tot het dossier en zijn ze ook ter inzage van de cliënt. Krijgen zijn persoonlijke indrukken een definitievere vorm, dan vat de medisch hulpverlener zijn persoonlijke werkaantekeningen samen in het dossier. Overdracht dossier Voor het overdragen van het dossier, bijvoorbeeld aan een andere instelling, is de toestemming nodig van de jeugdige (vanaf 12 jaar) of van zijn ouders die het gezag over hem uitoefenen (als de jeugdige nog geen 12 jaar oud is). In de meeste gevallen wordt meteen bij het eerste contact toestemming (een handtekening) gevraagd voor een mogelijke overdracht van het dossier in de toekomst, bijvoorbeeld in geval van verhuizing, of als het kind niet meer onder het consultatiebureau valt maar onder de schoolarts. Ofschoon actuele toestemming vlak voor de overdracht de voorkeur verdient, kan de eerder gevraagde toestemming als basis dienen voor de overdracht in die gevallen waarin contact met de ouders niet meer mogelijk is en er dus geen ‘verse’ toestemming kan worden gevraagd. Persoonlijke werkaantekeningen worden niet meegestuurd. Zonodig, als dit in het belang is van de jeugdige, vat de medisch hulpverlener voordat hij het dossier overdraagt, zijn persoonlijke werkaantekeningen kort samen in het dossier. NB: Zou de medisch hulpverlener zijn persoonlijke werkaantekeningen meesturen met het dossier, dan behoren ze vanaf dat moment tot het dossier, want de hulpverlener verstrekt zijn aantekeningen nu aan een ander. De GGD Noord- en Midden Limburg belt naar de GGD Zuid-Limburg om het dossier van Lineke (7 jaar) op te vragen. Lineke woont namelijk niet meer bij haar moeder in Maastricht maar bij een tante/netwerkpleegouder in Venlo. Toestemming van de moeder, die het gezag over Lineke heeft, kan niet worden gevraagd omdat de moeder voor onbepaalde tijd naar het buitenland is vertrokken met onbekende bestemming. De GGD Zuid-Limburg besluit het dossier toch over te dragen aan de collega’s in Noord- en Midden Limburg, op basis van de handtekening die de moeder van Lineke heeft gezet bij het eerste contact met de schoolarts drie jaar geleden. Ze heeft toen een verklaring getekend dat ze bij verhuizing instemde met overdracht van het dossier. 60 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 7.2 Inzagerecht De cliënt heeft recht op inzage in het dossier, maar dit recht is niet onbeperkt. Privacybelang van een ander Het recht op inzage kan namelijk worden beperkt ter bescherming van de privacy van een ander, voor zover dit privacybelang zwaarwegend is. Op grond van deze bepaling kan bijvoorbeeld de informatie in het dossier over de vader afgeschermd worden voor de (gescheiden) moeder, of de informatie over de ouders kan worden afgeschermd voor de jeugdige. Eveneens is op basis van deze bepaling afscherming mogelijk van informatie van derden zoals bijvoorbeeld van een medewerker van Bureau jeugdzorg. Afschrift Het inzagerecht omvat ook het recht op een afschrift. Voor het maken van dit afschrift mag de instelling een vergoeding vragen. Jeugdigen tot 12 jaar Is de cliënt jonger dan 12 jaar dan oefenen de ouders die het gezag over hem uitoefenen het inzagerecht voor hem uit. Inzage kan aan de ouders met gezag worden geweigerd: – als inzage in strijd is met goed hulpverlenerschap, – voor zover dit noodzakelijk is voor de bescherming van de privacybelangen van een derde en deze belangen zwaarwegend zijn. Jeugdigen vanaf 12 jaar Vanaf 12 jaar heeft de jeugdige zelf inzagerecht. Inzage aan een jeugdige vanaf 12 jaar kan worden geweigerd: – als de jeugdige niet in staat is ´tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake´. Te denken valt bijvoorbeeld aan een jeugdige die geestelijk gehandicapt is of die wat achter is in zijn ontwikkeling, of aan een medisch probleem dat wel erg zwaar is voor een jeugdige van een bepaalde leeftijd. In dit soort gevallen kan de medisch hulpverlener besluiten inzage aan de jeugdige te weigeren. In dat geval oefenen alleen zijn ouders die het gezag over hem uitoefenen het inzagerecht uit, – voor zover dit noodzakelijk is voor de bescherming van de privacybelangen van een derde en deze belangen zwaarwegend zijn. Jeugdigen tussen 12 en 16 jaar. Is de jeugdige tussen de 12 en 16 jaar dan hebben ook zijn ouders, als zij gezag uitoefenen, inzagerecht. Ouder en jeugdige oefenen in principe beiden het inzagerecht uit. De medisch hulpverlener mag de ouders echter geen inzage geven in het dossier als hij dit niet in overeenstemming acht met goed hulpverlenerschap. Als een jeugdige de medisch 61 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg hulpverlener bijvoorbeeld nadrukkelijk heeft laten weten dat hij niet wil dat zijn ouders geïnformeerd worden over een bepaalde behandeling, zal de hulpverlener in beginsel geen inzage geven, of bepaalde informatie afschermen. Jeugdigen vanaf 16 jaar. Jeugdigen vanaf 16 jaar oefenen zelf het inzagerecht uit. Ouders kunnen het dossier alleen inzien met toestemming van hun kind. Inzage aan een jeugdige vanaf 16 jaar kan worden geweigerd: – als de jeugdige niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. , – voor zover dit noodzakelijk is voor de bescherming van de privacybelangen van een ander en deze belangen zwaarwegend zijn. NB: Meent een medisch hulpverlener dat een jeugdige vanaf 16 jaar niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, dan oefenen zijn ouders, als zij gezag hebben, het inzagerecht uit. Opmerkingen Aanvulling of eigen verklaring Is de jeugdige of de ouder met gezag het niet eens met bepaalde informatie uit het dossier, dan kan hij de medisch hulpverlener vragen het dossier aan te vullen of te wijzigen. Weigert de medisch hulpverlener dit, dan kan de ouder met gezag of de jeugdige in een verklaring zijn eigen visie op de informatie uit het dossier geven. Op verzoek van de cliënt moet de medisch hulpverlener deze verklaring in het dossier opnemen. Vernietigen Op verzoek van de jeugdige of van de ouders met gezag, moet de medisch hulpverlener (bepaalde informatie uit) het dossier binnen drie maanden na het verzoek vernietigen. De medisch hulpverlener kan vernietiging alleen weigeren als het bewaren van de informatie van aanmerkelijk belang is voor een ander dan de patiënt (bijvoorbeeld voor zijn broers of zussen) of als de wet vernietiging niet toestaat. Opmerkingen – De ouder zonder gezag heeft geen recht op inzage in het dossier. – Voor het verstrekken van informatie aan de ouder zonder gezag behoeft de hulpverlener geen toestemming te vragen aan de gezagsouder of de jeugdige. 62 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg De vader van Fatima (13 jr) wil het medisch dossier van zijn dochter inzien. Na de scheiding oefenen beide ouders het gezag uit over hun dochter, de vader heeft dus inzagerecht. Maar voordat de vader inzage krijgt, schermt de jeugdarts de gegevens over de psychische hulp die aan moeder is verleend af, omdat ze weet dat moeder niet wil dat haar ex-man deze informatie over haar krijgt. De vader en moeder van Nelson (14 jr) vragen inzage in het medisch dossier van hun zoon. Nelson heeft de schoolarts na veel aarzelingen in vertrouwen verteld over de psychische problemen die hij heeft vanwege zijn enigszins misvormde uiterlijk. Nelson heeft de arts nadrukkelijk laten weten dat niemand van deze problemen mag weten, ook zijn ouders niet. Daarom bespreekt de jeugdarts de zaak eerst met Nelson. Nelson blijft aanvankelijk bij zijn wens tot geheimhouding. De arts legt hem uit dat hij het erg belangrijk vindt dat zijn ouders op de hoogte zijn van het probleem. Uiteindelijk vinden ze een compromis: de ouders krijgen geen inzage in het dossier. Wel worden ze uitgenodigd voor een gesprek waarbij ook Nelson aanwezig zal zijn. Henk (16) treft in zijn medisch dossier een rapport aan van de kinderpsychiater waarin een aantal opmerkingen over hem worden gemaakt waarmee hij het absoluut niet eens is. Henk eist vernietiging van dit rapport. De jeugdarts, die het rapport graag wil behouden, stelt Henk voor om een brief op te stellen waarin hij uitlegt wat er volgens hem mis is met dit rapport. Deze brief zal dan bij het rapport in het dossier worden gedaan. Henk stemt in en ziet af van zijn verzoek om vernietiging. NB: Was Henk niet akkoord gegaan met opneming van de brief, dan had het rapport in principe vernietigd moeten worden, tenzij er informatie in stond die ook van belang is voor anderen, bijvoorbeeld de overige leden van het gezin van Henk. 7.3 Beroepsgeheim Het beroepsgeheim van de medisch hulpverlener betekent dat hij zonder toestemming van zijn patiënt geen informatie over hem mag verstrekken aan anderen. In de wet is vastgelegd welke personen mogen delen in het beroepsgeheim. Het gaat om medebehandelaars en om ouders van jeugdigen tot 16 jaar. 63 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Medebehandelaars Andere medische hulpverleners die rechtstreeks bij de medische behandeling zijn betrokken, delen in het beroepsgeheim. Bijvoorbeeld: de vervanger van de arts, de verpleegkundige die bij de behandeling is betrokken, de specialist waarnaar wordt doorverwezen, of de leden van een multidisciplinair team. Toestemming van de patiënt wordt verondersteld tenzij hij duidelijk heeft aangegeven dat hij niet wenst dat een andere behandelaar van de gegevens kennis neemt. De medisch hulpverlener geeft alleen die informatie door die noodzakelijk is voor de behandeling. Ouders Ook de ouders van een jeugdige tot 16 jaar delen in het beroepsgeheim, als zij gezag over hem uitoefenen. De medisch hulpverlener kan hen dus informatie verstrekken over de behandeling. Hij doet dit echter niet als informatieverstrekking in strijd zou zijn met zorgvuldige hulpverlening. Ouders van jeugdigen tussen 12 en 16 jaar Is de jeugdige 12 tot 16 jaar oud, dan geeft de medisch hulpverlener geen informatie aan de ouders als de jeugdige uitdrukkelijk aangeeft dat hij niet wil dat zijn ouders worden geïnformeerd. Ouders van jeugdigen vanaf 16 jaar Bij een jeugdige vanaf 16 jaar delen de ouders niet meer in het beroepsgeheim. Alleen met toestemming van de jeugdige mag de arts informatie aan de ouders verstrekken. Ook bij deze leeftijdsgrenzen geldt weer de voorwaarde dat de jeugdige in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Is een jeugdige van 17 sterk achter in zijn ontwikkeling, dan kan de arts de ouders, als zij gezag uitoefenen, dus zo nodig laten delen in zijn beroepsgeheim. Ouder, voogd De Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst werkt niet met het begrip ‘ouder’, maar met de term ‘wettelijk vertegenwoordiger’. Dit is degene die het gezag uitoefent over het kind. In veel gevallen wordt het gezag door een of twee ouders uitgeoefend. Hebben de ouders geen gezag, dan oefent een voogd het gezag uit. In dat geval heeft hij inzagerecht en deelt hij in het beroepsgeheim. Zo benoemt de rechter na het overlijden van beide ouders vaak een familielid of een vriend van de ouders als voogd. Worden de ouders ontheven of ontzet uit het gezag, dan wordt het gezag veelal toegewezen aan Bureau jeugdzorg (afdeling voogdij). Stiefouder Trouwt de ouder met gezag opnieuw, dan krijgt de stiefouder in principe geen gezag over de kinderen. Hij oefent alleen gezag uit als de rechter de ouder en hem samen in een rechterlijke uitspraak gezamenlijk gezag heeft toegekend. 64 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Gezinsvoogd Wordt een kind door de rechter onder toezicht gesteld, dan behouden de ouders het gezag over hun kind. Wel wordt er een gezinsvoogd benoemd die de ouders (gedwongen) hulp en begeleiding biedt in de opvoeding. De gezinsvoogd oefent zelf geen gezag uit. Hij heeft dus toestemming van de ouder(s) met gezag nodig als hij informatie wil hebben van een medisch hulpverlener of als hij het medisch dossier wil inzien. Pleegouders Pleegouders voeden een kind in hun gezin op maar hebben in lang niet alle gevallen het gezag over hem. Heeft een pleegouder geen gezag dan heeft hij in principe geen recht op inzage en deelt hij evenmin in het beroepsgeheim. Is de jeugdige 12 jaar of ouder dan zal hij zelf toestemming moeten geven voor inzage in het dossier en voor gegevensverstrekking aan zijn pleegouders. Gaat het om een pleegkind jonger dan 12 jaar, dan moet er toestemming worden gevraagd aan degene die het gezag over de jeugdige uitoefent. Wie dat gezag uitoefent, is afhankelijk van de gezagsregeling. Er zijn 3 situaties denkbaar: a Ondertoezichtstelling. Is het pleegkind onder toezicht gesteld en in het pleeggezin geplaatst, dan oefenen de ouders het gezag uit. Aan hen moet dus toestemming worden gevraagd voor de gegevensverstrekking. In de praktijk zullen de pleegouders zich vaak tot de gezinsvoogd wenden. Hij oefent geen gezag uit maar kan wel bemiddelen in de richting van de ouders. Zo nodig kan hij hen op dit punt een aanwijzing geven. b Voogdij. Oefent een voogd het gezag uit, dan moeten de pleegouders zich tot de voogd wenden. Is de voogdij in handen van Bureau jeugdzorg dan lopen de contacten via de maatschappelijk werker van de instelling die als voogd optreedt. c Gezag. Hebben de pleegouders zelf het gezag dan hebben ze als wettelijk vertegenwoordiger inzagerecht en delen ze in het beroepsgeheim. Opmerkingen – Ook een wettelijke plicht kan de medisch hulpverlener noodzaken om zijn beroepsgeheim te doorbreken. Te denken valt bijvoorbeeld aan het melden van infectieziekten of aan de medische informatie die een arts verstrekt aan een zorgverzekeraar. – Een medisch hulpverlener heeft niet alleen een beroepsgeheim maar ook een in de wet geregeld verschoningsrecht (art. 218 Wetboek van Strafrecht). Dit laatste betekent dat hij niet kan worden verplicht om tijdens een rechtszaak een getuigenis af te leggen over zijn cliënt. 65 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Overmacht In noodgevallen kan de medisch hulpverlener de plicht om te zwijgen doorbreken omdat hij alleen door te spreken (levens)gevaar voor de cliënt kan tegen gaan. De medisch hulpverlener doet dan een beroep op overmacht, zie paragraaf 11.1. Melding AMK Iedereen kan, bij een vermoeden van kindermishandeling, een melding doen bij het Adviesen Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Een dergelijke melding kan ook worden gedaan door functionarissen met een beroepsgeheim. Zo nodig kan dit gebeuren zonder toestemming of medeweten van de cliënt. Voor meldingen aan het AMK verwijzen we naar paragraaf 11.2. In dit verband wijzen we op de meldcode van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG). Een arts die een vermoeden heeft van kindermishandeling consulteert eerst een collega op basis van geanonimiseerde gegevens. Neemt deze collegiale consultatie de vermoedens niet weg, dan wint de arts advies in bij het AMK, ook weer op basis van anonieme gegevens. Blijft de arts ook na dit advies bij zijn vermoedens dan meldt hij zijn vermoedens bij het AMK. Zo nodig kan hij deze melding doen zonder de toestemming van de cliënt. Een medewerker van Bureau jeugdzorg zoekt contact met de schoolarts van Victor (11 jr) omdat hij medische informatie nodig heeft voor de indicatie. De jeugdhulpverlener meent dat hij deze informatie, als medebehandelaar, ook zonder toestemming van de ouders kan krijgen. De schoolarts maakt hem echter duidelijk dat hij geen medebehandelaar is omdat hij niet betrokken is bij de medische behandeling van Victor. De arts verwijst de medewerker naar de ouders van Victor. Hij zal hen om toestemming moeten vragen voor de gegevensverstrekking over hun zoon. Een jeugdarts wordt regelmatig gebeld door school in verband met veelvuldig ziekteverzuim van een leerling. De school wil graag weten of er inderdaad medische redenen zijn voor het schoolverzuim. De jeugdarts maakt de school duidelijk dat ze een kind (tot 16 jaar) in principe (tenzij er een noodsituatie wordt vermoed) alleen kan oproepen met instemming van de ouders. Daarom stuurt ze een oproep met toelichting naar het huisadres van het meisje. Deze oproep richt zij aan de ouders. De resultaten van het onderzoek gaan naar de ouders. Alleen met hun toestemming kan de jeugdarts deze informatie aan de school doorgeven. Jeugdarts en school komen na een aantal van deze gevallen, tot de conclusie dat de procedure sneller gaat als de school zijn zorgen rechtstreeks kenbaar maakt aan de ouders en meteen toestemming vraagt voor onderzoek door de jeugdarts. 66 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 8 Onderwijs 68 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 8 Onderwijs In dit hoofdstuk staat de vraag centraal onder welke voorwaarden een school aan andere beroepskrachten vertrouwelijke informatie over leerlingen mag verstrekken. Het gaat dan niet om leerresultaten of om algemene gegevens over leerlingen, maar om zeer persoonlijke informatie, bijvoorbeeld over een zeer zorgelijke gezinssituatie, over een verslaving, enzovoort. 8.1 Geheimhouding Als het om zeer persoonlijke informatie over een leerling gaat, is een docent of een intern begeleider in principe verplicht deze informatie geheim te houden als hij het vertrouwelijk karakter van de informatie moet begrijpen. Deze geheimhoudingsplicht vloeit voort uit het grondwettelijk recht op privacy en nog wat explicieter uit de norm van art. 272 Wetboek van Strafrecht dat aan ieder (dus ook aan docenten) de plicht op legt vertrouwelijk om te gaan met persoonlijke informatie van een ander. Deze verplichting staat voor openbare scholen ook nog eens nadrukkelijk in art. 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Bovendien bevat de rechtspositieregeling van docenten vaak een geheimhoudingsplicht en geldt op sommige scholen een privacyreglement waarin een vertrouwelijke omgang met gegevens van leerlingen wordt gegarandeerd. Gegevens over de gezondheid Een bijzondere regeling geldt voor gegevens over de gezondheid van de leerling. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bepaalt dat scholen dit soort gegevens alleen vast mogen leggen als dit noodzakelijk is voor de speciale begeleiding van de leerling of voor het treffen van speciale voorzieningen voor hem. Voor deze gegevens legt de Wbp ook nog weer eens nadrukkelijk een geheimhoudingsplicht op. Toestemming Met toestemming van de ouders die het gezag uitoefenen, of van de leerling, kan een docent of een intern begeleider wel persoonlijke gegevens van leerlingen aan andere hulpverleners verstrekken. Deze toestemming moet uitdrukkelijk worden gevraagd en mag niet zondermeer worden verondersteld. Zo is het zeer informatief wanneer een school in zijn schoolgids vermeldt aan welke vormen van zorgoverleg de school deelneemt en welke andere instellingen daar vertegenwoordigd zijn. Maar met deze informatie is nog geen toestemming gevraagd. Dat moet dus nog gebeuren als de leerling daadwerkelijk besproken wordt met een beroepskracht of hulpverlener van buiten de school. 69 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Structurele bespreking van alle leerlingen Op sommige scholen voor speciaal onderwijs en op speciale scholen voor basisonderwijs worden alle leerlingen met enige regelmaat besproken met hulpverleners of beroepskrachten van buiten de school. In dat geval is het niet nodig om voor iedere bespreking toestemming te vragen. Bij de aanmelding van de leerling kan meteen toestemming aan de ouders worden gevraagd voor deze structurele leerlingbesprekingen. Positie ouders Op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens moeten de ouders die het gezag uitoefenen toestemming geven voor de informatieverstrekking als de leerling nog geen 16 jaar oud is. Een leerling vanaf 16 jaar of ouder geeft zelf toestemming. Het is overigens wel gewenst dat ook de opvatting van een jeugdige die nog geen 16 jaar oud is (bijvoorbeeld vanaf 12 jaar) wordt gevraagd. Het is zeer wel denkbaar dat een docent of een intern begeleider in een uitzonderlijke situatie, met name indien de belangen van ouders en jeugdige botsen, besluit de wensen van de jeugdige op het punt van gegevensverstrekking te volgen, ook als hij daarmee tegen de wensen van de ouders in gaat. Het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind verplicht een ieder om de belangen van jeugdigen zeer zwaar te laten wegen. 8.2 Beroep op overmacht In ernstige situaties kan een school besluiten om leerlinggegevens aan beroepskrachten van buiten de school te geven, ook al wordt er geen toestemming gegeven of is het niet mogelijk om toestemming te vragen. De school of de docent doet dan een beroep op overmacht. Voor de voorwaarden die gelden voor een beroep op overmacht verwijzen we naar paragraaf 11. Als wordt besloten om ondanks het ontbreken van toestemming toch persoonlijke gegevens van een leerling met een hulpverlener van buiten de school te bespreken, dient de school, indien de situatie dit toelaat, de ouders en of de leerling op de hoogte te stellen van de gegevensverstrekking. Melding AMK Heeft de school een vermoeden van kindermishandeling dan kan dit vermoeden, zonodig zonder toestemming van de ouders of de leerling, gemeld worden aan het AMK. Voor een melding aan het AMK verwijzen we naar paragraaf 11.2. 70 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 8.3 Geheimhouding ten opzichte van de ouders Als een leerling vertrouwelijk spreekt met een docent of met een intern begeleider, komt de vraag op hoe de school ten opzichte van de ouders om moet gaan met deze informatie. Om te beginnen is er het vertrouwen dat de leerling aan de docent of de intern begeleider schenkt door met hem te spreken. Dat vertrouwen mag in beginsel niet geschonden worden door, zonder medeweten van de leerling, de ouders te informeren. In principe moet de leerling vrijuit kunnen spreken en mag hij verwachten dat wat hij vertelt niet met anderen wordt besproken. Als dat vertrouwen er niet is, zullen leerlingen niet of nauwelijks gebruik maken van spreekuren en andere mogelijkheden om op school over persoonlijke omstandigheden te spreken. Daar tegenover staat dat de ouders er op mogen vertrouwen dat de school hen informeert over belangrijke zaken die te maken hebben met hun kind. Gelet op de spanning tussen de verwachtingen van de leerling en de verwachtingen van de ouders, is het goed om een leerling bij een eerste contact toe te zeggen dat er altijd met hem zal worden overlegd of en op welke wijze de ouders zullen worden geïnformeerd. Op die manier krijgt de leerling de garantie dat er niets buiten hem om gebeurt en dat er, in zeer ernstige situaties, ruimte is om de ouders (voorlopig) niet te informeren. 8.4 Meldplicht seksueel misbruik of seksuele intimidatie Aan het slot van dit hoofdstuk wijzen we nog op de meldplicht van een bijzondere vorm van kindermishandeling. Als een medewerker van een school vermoedt dat een leerling door een andere medewerker seksueel wordt geïntimideerd of seksueel wordt misbruikt, is hij verplicht dit vermoeden bij het bestuur van de school te melden. Het bestuur van de school heeft bij een vermoeden van seksuele intimidatie of van seksueel misbruik een meldplicht bij de Onderwijsinspectie. Deelt de inspectie het vermoeden van het bestuur, dan is het bestuur verplicht om aangifte te doen bij de politie. Intern begeleider Rob maakt zich zorgen over Mohammed (9 jr). Het kind maakt op school vaak een hongerige en slaperige indruk. Hij weet dat Mohammed onder toezicht staat en hij zou graag zijn indrukken met de gezinsvoogd bespreken. Rob zoekt contact met de moeder van Mohammed en vertelt haar van zijn zorgen. Zij vertelt Rob op haar beurt dat ze, mede door haar ziekte, de verzorging en opvoeding van haar kinderen nauwelijks aan kan. Rob vraagt toestemming aan de moeder om met de gezinsvoogd te bellen om te kijken wat er gedaan kan worden om het gezin te helpen. De moeder van Mohammed gaat akkoord. Na afloop van de bespreking koppelt Rob de uitkomsten van het overleg terug aan de moeder van Mohammed. 71 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Intern begeleider Jantien neemt namens de school deel aan overleg met de jeugdgezondheidszorg, Bureau jeugdzorg en de wijkagent. Er worden vijf leerlingen van de school van Jantien besproken. Drie leerlingen zijn al eerder besproken, de ouders van deze kinderen hebben toestemming gegeven voor bespreking in het overleg. De vierde leerling wordt door de wijkagent ingebracht. Het gaat om een ernstige situatie. Jantien besluit, ofschoon ze van tevoren geen toestemming kon vragen, toch informatie over deze leerling te verstrekken aan de andere deelnemers omdat de situatie zo ernstig is dat er snel iets moet gebeuren. Naar aanleiding van de bespreking wordt afgesproken dat de politie een melding zal doen bij het AMK. De politie zal de ouders hier ook over informeren. De vijfde leerling wordt, zonder toestemming van de ouders, ingebracht door Jantien. Bureau jeugdzorg vindt, net als Jantien, dat het goed zou zijn als de leerling besproken zou worden, maar wil dit niet doen zonder toestemming of medeweten van de ouders. Jantien zoekt eerst contact met de ouders om toestemming voor de bespreking te vragen. De leerling kan dan in het volgende overleg, of desnoods tussendoor telefonisch, worden besproken. 72 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 9 Leerplicht 74 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 9 Leerplicht Dit negende hoofdstuk gaat over de grenzen en mogelijkheden van gegevensuitwisseling tussen leerplicht, onderwijs en jeugdzorg. Een school met leerplichtige leerlingen moet op grond van de leerplichtwet vastleggen welke leerlingen staan ingeschreven op school. Gegevens over aanmelding, afmelding en verwijdering van leerlingen geeft de school door aan de afdeling leerplicht van de gemeente waar de leerling woont, zodat kan worden nagegaan of alle leerplichtige leerlingen staan ingeschreven bij een school. 9.1 Schoolverzuim Ongeoorloofd schoolverzuim Op grond van de leerplichtwet is de school verplicht om ongeoorloofd schoolverzuim van drie achtereenvolgende dagen of van minstens een achtste van de lestijden in een maand te melden aan de afdeling leerplicht van de gemeente waar de leerling woont. Voortijdig schoolverlaten Ook voor niet meer leerplichtige leerlingen (tot 23 jaar) heeft de school een meldingsplicht. Deze meldplicht is bedoeld om voortijdig schoolverlaten zonder diploma tegen te gaan. Is een niet meer leerplichtige leerling zonder geldige reden, langer dan een maand afwezig, dan moet de school dit melden aan de afdeling leerplicht van de gemeente waar de leerling woont. Een zelfde meldplicht geldt voor de school als een leerling zich uit laat schrijven zonder dat hij een diploma heeft gehaald. 9.2 Positie leerplichtambtenaar De leerplichtambtenaar houdt namens het college van B&W toezicht op de naleving van de leerplichtwet. In geval van ongeoorloofd schoolverzuim stelt de leerplichtambtenaar een onderzoek in naar de oorzaken van het verzuim. Hij heeft de bevoegdheid om ouder en leerling te ‘horen’. Dit wil zeggen dat hij hen kan vragen naar de achtergronden van het verzuim. Uiteraard probeert hij ouders en leerling te motiveren om de leerling weer naar school te laten gaan. Lukt dit niet, gaat het schoolverzuim door, dan kan de leerplichtambtenaar proces-verbaal opmaken, want schoolverzuim is een strafbaar feit (voor ouders en ook voor jeugdigen vanaf 12 jaar). In geval van herhaling wordt een afschrift van het proces-verbaal naar de Raad voor de Kinderbescherming gezonden. 75 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Ook in geval van schoolverzuim, of schoolverlaten van een niet meer leerplichtige leerling, kan de leerplichtambtenaar in beeld komen. In een aantal gemeenten heeft hij ook bij nietleerplichtige leerlingen de taak om samen met de leerling en de ouders de oorzaken van het wegblijven van school op te sporen en om de leerling te bewegen om de opleiding af te maken of een andere opleiding te gaan volgen. Slaagt hij daar niet in, dan houden zijn mogelijkheden op. Een niet-leerplichtige leerling kan niet worden gedwongen naar school te gaan. NB: Gemeenten hebben de keus om de begeleiding van niet-leerplichtige leerlingen op te dragen aan de leerplichtambtenaar of aan een speciale trajectmedewerker. 9.3 Verstrekken van leerlinggegevens aan anderen In het algemeen geldt voor de leerplichtambtenaar een geheimhoudingsplicht. Deze plicht vloeit voort uit art. 2:5 Algemene wet bestuursrecht dat (ook) de leerplichtambtenaar de plicht oplegt om vertrouwelijke gegevens geheim te houden. Deze geheimhoudingsplicht is echter niet absoluut. De leerplichtambtenaar mag cliëntgegevens doorgeven: – als de wet hem hiertoe verplicht of – als zijn taak het noodzakelijk maakt anderen te informeren. Ad a Verstrekking op grond van de wet De leerplichtambtenaar moet, zoals hierboven al aangegeven, in sommige gevallen van schoolverzuim cliëntgegevens doorgeven aan het Openbaar Ministerie (in verband met strafvervolging) en of aan de Raad voor de Kinderbescherming (in geval van een herhaald proces-verbaal in verband met schoolverzuim). Ad b Verstrekking indien de taak dit noodzakelijk maakt Daarnaast mag de leerplichtambtenaar, als zijn taak dit noodzakelijk maakt, cliëntgegevens aan anderen verstrekken, bijvoorbeeld aan Bureau jeugdzorg. Dit biedt hem de mogelijkheid om hulpverleners en andere betrokkenen te informeren over de oorzaken en achtergronden van het schoolverzuim van een leerling. De informatie die de leerplichtambtenaar verstrekt, is er op gericht om meer inzicht te krijgen in de oorzaken van het schoolverzuim of op het opheffen van die oorzaken. Anders gezegd de gegevensverstrekking heeft tot doel de leerling weer aan het onderwijs te laten deelnemen. Openheid naar ouders en leerling Ook voor de leerplichtambtenaar geldt dat hij zo open mogelijk werkt. Als het ook maar enigszins mogelijk is, moet hij ouders en jeugdige laten weten dat hij met andere beroeps- 76 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg krachten de oorzaken van het schoolverzuim gaat bespreken. Ook over de uitkomst van deze bespreking moet hij de ouders en de leerling informeren. Melding aan het AMK Heeft een leerplichtambtenaar een vermoeden van kindermishandeling dan kan hij, zonodig zonder toestemming van ouders of leerling, een melding doen bij het AMK. Voor meer informatie over een melding aan het AMK, verwijzen we naar paragraaf 11.2. De gezinsvoogd van Nadja (11 jr) legt haar en haar moeder uit dat hij zich zorgen maakt over haar schoolverzuim. De gezinsvoogd wil overleggen met de school en met de leerplichtambtenaar over de mogelijkheden om Nadja weer naar (een) school te krijgen. Hij vraagt daarvoor toestemming aan de moeder van Nadja en zegt haar toe dat hij haar onmiddellijk na het overleg over de uitkomsten ervan zal informeren. Nadat de moeder toestemming heeft gegeven, neemt de gezinsvoogd contact op met de leerplichtambtenaar en de school om een afspraak te maken voor gezamenlijk overleg. Na afloop bespreekt de gezinsvoogd, mede namens de school en de leerplichtambtenaar, met Nadja en haar moeder wat er tijdens het overleg besproken is en tot welke voorstellen het overleg heeft geleid. 77 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 78 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 10 (Jeugd)politie 80 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 10 (Jeugd)politie In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de vraag in welke gevallen de politie informatie over cliënten mag verstrekken aan andere beroepskrachten in de jeugdzorg. Voor de (jeugd)politie is de omgang met persoonsgegevens geregeld in een speciale wet, de Wet Politieregisters (Wpolr). Deze wet wordt nader uitgewerkt in het Besluit politieregisters (Bpolr). Persoonsgegevens uit de politieregisters zijn zeer privacygevoelig. Vaak gaat het immers om verdenking van strafbare feiten. Bovendien zijn de persoonsgegevens in veel gevallen prijsgegeven onder moeilijke omstandigheden, bijvoorbeeld terwijl de verdachte van zijn vrijheid is beroofd. Of de persoonsgegevens zijn door anderen, bijvoorbeeld door een slachtoffer of een getuige verstrekt. Alle reden dus om zeer zorgvuldig om te gaan met persoonsgegevens uit de politieregisters. 10.1 Gesloten verstrekkingensysteem De Wpolr kent een gesloten verstrekkingensysteem. Dit wil zeggen dat persoonsgegevens uit de politieregisters in principe alleen verstrekt mogen worden aan instanties en functionarissen die in de Wpolr of in het Bpolr worden genoemd. De Wpolr werkt met drie cirkels van instanties en functionarissen die informatie uit de politieregisters mogen ontvangen. De binnencirkel bestaat uit politiefunctionarissen, de tweede cirkel bestaat uit gezagdragers zoals het Openbaar Ministerie en de burgemeester. De derde cirkel is voor de jeugdzorg van belang. Deze cirkel bestaat uit een aantal organisaties met een publieke taak. Voor zover van belang voor de jeugdzorg worden in het Bpolr genoemd: – AMK – Raad voor de Kinderbescherming – Bureau Halt Daarnaast kan een beperkt aantal gegevens worden verstrekt aan medewerkers van de reclassering en van slachtofferzorg. Aan genoemde instanties verstrekt de politie alleen gegevens als er door de betreffende instelling om wordt gevraagd, dus niet spontaan. Bovendien mogen slechts die gegevens worden verstrekt die noodzakelijk zijn voor de taakuitoefening en mag er geen onevenredige schade worden toegebracht aan de privacy van de geregistreerde. De politie geeft dus alleen die informatie die AMK, Raad, of Bureau Halt echt nodig hebben en moet iedere keer een afweging maken tussen het belang van de verstrekking en het privacybelang van de geregistreerde. 81 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 10.2 Gegevensverstrekking aan anderen die niet in de wet worden genoemd De Bpolr noemt binnen de jeugdzorg alleen AMK, Raad, Bureau Halt en (jeugd)reclassering. Andere instanties in de sfeer van de jeugdzorg in brede zin, zoals Bureau jeugdzorg, het onderwijs, voorzieningen voor jeugdhulpverlening of de jeugdgezondheidszorg worden niet genoemd. Toch biedt de wet een opening voor gegevensverstrekking aan beroepskrachten van deze niet genoemde instellingen. De politie mag namelijk in een individueel geval gegevens verstrekken aan functionarissen en instanties die niet in de wet of het besluit worden genoemd. Voorwaarde is dat het verstrekken van gegevens noodzakelijk is voor de politietaak. Omdat de politietaak ook uit hulpverlening bestaat, kan de politie persoonsgegevens verstrekken aan hulpverleners, bijvoorbeeld in de jeugdzorg. NB: Deze ‘opening’ in de wet is bedoeld voor individuele gevallen en niet voor systematische uitwisseling van persoonsgegevens. In de praktijk maakt de politie vaak van deze mogelijkheid gebruik om bijvoorbeeld aan Bureau jeugdzorg informatie te verstrekken, of om informatie te geven in een buurtnetwerk of een ander overleg. Belangrijk daarbij is dat de politie in ieder afzonderlijk geval een afweging maakt of gegevensverstrekking noodzakelijk is voor de (bijvoorbeeld hulpverlenende) taak van de politie en of het belang van de gegevensverstrekking opweegt tegen het privacybelang van de geregistreerde. Bovendien mag de politie de informatie alleen op verzoek geven en dus niet uit eigen beweging. 10.3 Melding AMK Bij een redelijk vermoeden van kindermishandeling heeft iedereen het recht een melding te doen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Dit geldt ook voor beroepskrachten met een beroeps- of ambtsgeheim, zoals de politiefunctionaris. Een politiefunctionaris kan dus een melding doen van kindermishandeling, ook als hij daardoor gegevens uit een politiedossier bekend moet maken. Voor meer informatie over meldingen aan het AMK, zie bladzijde..... 10.4 Cliëntvolgsysteem jeugdcriminaliteit Naar aanleiding van gegevensverstrekking uit politieregisters wijzen we terzijde op het Cliëntvolgsysteem jeugdcriminaliteit (CVS.JC). Dit systeem bevat persoonsgegevens van alle jeugdigen tot 18 jaar met strafrechtelijke contacten. Het systeem wordt gevoed door de politie, Het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Kinderbescherming. Het is ook uitsluitend ter inzage van deze drie ketenpartners in het jeugdstrafrecht. Doel van het CVS.JC is snel en doeltreffend ingrijpen als een jeugdige een strafbaar feit heeft gepleegd om op die manier te voorkomen dat hij ‘het criminele pad’ op gaat. 82 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Na een melding van de buren treft de politie een jongen van ongeveer acht jaar oud alleen aan in een woning, De woning maakt, net als de jongen, een verwaarloosde indruk. De buren zeggen dat de jongen zeer regelmatig alleen in de woning verblijft. Zijn moeder is overleden en zijn vader leidt een onregelmatig leven. De politie heeft al een aantal keren contact gehad met de vader en zijn zoon. De eerdere contacten van de politie bevestigen de informatie van de buren. De politie besluit Bureau jeugdzorg te informeren zodat de jongen geholpen kan worden. 83 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 84 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 11 Overmacht en melding AMK 86 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 11 Overmacht en melding AMK In de voorgaande hoofdstukken is een sterke nadruk gelegd op de geheimhoudingsplicht van de werker. Ofschoon met name de geheimhoudingsplicht in de jeugdzorg nogal wat mogelijkheden biedt om met andere rechtstreeks betrokken werkers over de cliënt te spreken, is het toch mogelijk dat een werker door zijn geheimhoudingsplicht in de knel komt. Alleen door te spreken kan hij ernstig nadeel voor de cliënt opheffen. Over deze situaties gaat dit hoofdstuk. 11.1 Conflict van plichten Een beroepskracht met een beroepsgeheim of een geheimhoudingsplicht kan in een situatie terechtkomen waarin geheimhoudingsplicht en zorg voor de cliënt met elkaar botsen. Het gaat om gevallen waarin de werker volgens de regels van zijn geheimhoudingsplicht niet met anderen over zijn cliënt mag spreken, terwijl zware belangen van de cliënt alleen gediend kunnen worden door wel te spreken. De werker zit in zo’n situatie knel: als hij spreekt, breekt hij zijn zwijgplicht, als hij zwijgt verleent hij niet die zorg die hij zou moeten verlenen. Daarom spreekt men van een ‘conflict van plichten’. In dit soort klemmende gevallen kan een werker een beroep doen op overmacht. Hij zegt dan in feite: alleen door te spreken kan ik ernstig nadeel of gevaar voor mijn cliënt voorkomen. Aan een beroep op overmacht worden nogal wat eisen gesteld. Het moet echt gaan om een uitzonderlijke situatie waardoor de werker in gewetensnood komt: ‘Van overmacht lig je ’s nachts wakker’! Of het echt om een overmachtsituatie gaat, kan de werker vaststellen aan de hand van de volgende vijf vragen*: 1 Welk gerechtvaardigd doel wil ik bereiken met het geven van informatie? 2 Kan dit doel ook worden bereikt zonder dat ik die informatie aan een ander verstrek? 3 Is het mogelijk en verantwoord om toestemming van mijn cliënt te vragen voor de gegevensverstrekking en zo ja, heb ik alles gedaan om toestemming te krijgen? 4 Is het ernstig nadeel dat ik voor mijn cliënt wil afwenden zo zwaar dat dit opweegt tegen het belang dat de cliënt heeft bij geheimhouding? 5 Als ik besluit om te spreken, welke informatie heeft de beroepskracht waaraan ik informatie verstrek echt nodig om het ernstig nadeel voor de cliënt af te wenden? * 87 Baeten, P. en L. Janssen. Samenwerking en beroepsgeheim, Juridische mogelijkheden voor het uitwisselen van gegevens bij de aanpak van huishoudelijk geweld. NIZW, eerste druk, 2002 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Opmerkingen Een beroep op overmacht is in principe gericht op de belangen van de cliënt. Gaat het om de belangen van een ander dan de cliënt, dan is een beroep op overmacht alleen mogelijk als er concreet levensgevaar dreigt voor die ander. Vanwege de afhankelijke positie waarin jeugdigen zich veelal bevinden, zal een beroepskracht die de belangen van jeugdigen behartigt over het algemeen eerder een beroep op overmacht moeten doen dan een beroepskracht die werkt met volwassen cliënten. Het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind, waarbij ook ons land zich heeft aangesloten, verplicht een ieder om de belangen van jeugdigen zeer zwaar te laten wegen. Een werker die overweegt een beroep te doen op overmacht, moet de zaak eerst goed doorspreken met een leidinggevende. De werker houdt echter, ook na dit overleg, zijn eigen professionele verantwoordelijkheid. Hij beslist dus uiteindelijk zelf of hij in het belang van de cliënt zijn geheimhoudingsplicht doorbreekt. Vooral in geval van twijfel is het zinvol om eerst ook te overleggen met een deskundige van de eigen beroepsorganisatie. 11.2 Melding en informatie aan het AMK Ieder die een vermoeden heeft van kindermishandeling kan een melding doen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Deze mogelijkheid staat ook open voor beroepskrachten met een geheimhoudingsplicht of een beroepsgeheim De Wet op de jeugdzorg geeft namelijk iedere beroepskracht met een geheimhoudingsplicht of een andere zwijgplicht uitdrukkelijk de mogelijkheid om, in het belang van het kind, een redelijk vermoeden van kindermishandeling te melden bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Zonodig kan deze melding in overmachtsituaties worden gedaan zonder toestemming van de cliënt. Op basis van dezelfde wettelijke regeling mag een beroepskracht, eveneens zonodig zonder toestemming, informatie over een cliënt geven als het AMK daar in het kader van een onderzoek naar kindermishandeling om vraagt. De informatie kan ook worden gegeven als de werker zelf geen vermoedens van kindermishandeling heeft. Melding en informatie aan de Raad De doorbreking van het beroepsgeheim in verband met een vermoeden van kindermishandeling geldt niet alleen voor het AMK maar ook voor de Raad voor de Kinderbescherming. ‘Geheimhouders’ mogen dus ook, zonodig zonder toestemming van de cliënt, bij de Raad een melding van kindermishandeling doen, of desgevraagd informatie geven aan de Raad, voor zover deze informatie van belang is voor de taken van de Raad. 88 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg De mogelijkheid om ondanks een geheimhoudingsplicht of beroepsgeheim een melding te doen bij AMK en Raad geldt voor alle functionarissen met een beroepsgeheim of een geheimhoudingsplicht: werkers in de jeugdzorg, politie, (jeugd)artsen, maatschappelijk werkers, enzovoort. Opmerkingen – Er is geen meldplicht bij het AMK en de Raad. AMK en Raad kunnen dus geen informatie afdwingen, de beroepskracht behoudt zijn professionele verantwoordelijkheid en beslist zelf of hij bij een vermoeden van kindermishandeling een melding doet en of hij desgevraagd informatie verstrekt. – De Wet op de jeugdzorg kent wel een meldplicht van kindermishandeling in een iets ander verband. Een medewerker die een vermoeden heeft dat een jeugdige cliënt door een andere medewerker van dezelfde organisatie of instelling wordt mishandeld, is verplicht dit te melden aan het bestuur van de organisatie. Dit bestuur heeft de plicht om vermoedens van dit type kindermishandeling te melden aan de Inspectie voor jeugdzorg. Een medewerker van Bureau jeugdzorg heeft goede redenen om te vermoeden dat Esma (8 jr) door haar broers en haar vader wordt mishandeld. De medewerker wil haar vermoedens met de ouders bespreken. Omdat zij niet goed weet hoe ze dat aan moet pakken vraagt ze, op basis van anonieme cliëntgegevens, advies aan het AMK. Na dit gesprek zoekt ze contact met de ouders. Maar deze contacten leiden niet tot resultaten. Daarom doet ze, na overleg met haar leidinggevende, een melding bij het AMK. 89 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 90 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 12 Cliëntgegevens in netwerken 92 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 12 Cliëntgegevens in netwerken Beroepskrachten in de jeugdzorg nemen regelmatig deel aan netwerken met beroepskrachten van buiten de eigen organisatie, zoals buurtnetwerken en netwerken rond de school. Over de omgang met cliëntgegevens in netwerken gaat dit laatste hoofdstuk*. De randvoorwaarden en spelregels die in dit hoofdstuk worden beschreven, staan niet letterlijk in de wet. Wel kunnen ze, naar onze mening, worden afgeleid uit de regels die de wet geeft voor de omgang met cliëntgegevens. NB: De randvoorwaarden en de spelregels gelden alleen als er cliëntgegevens in het netwerk worden uitgewisseld, dus als er persoonlijke gegevens over cliënten besproken worden. 12.1 Randvoorwaarden Voor een zorgvuldige omgang met cliëntgegevens dient het netwerk aan een aantal randvoorwaarden te voldoen. Deze randvoorwaarden moeten door de instellingen die aan het netwerk deelnemen worden afgesproken, liefst schriftelijk in de vorm van een convenant. Vaststellen doel De mogelijkheden en grenzen van uitwisseling van cliëntgegevens worden in alle gevallen bepaald door het doel van het netwerk. En ook de beslissing over deelname aan het netwerk kan alleen verantwoord worden genomen als het doel van het netwerk helder is. Daarom is het van belang om dit doel zorgvuldig te omschrijven. Duidelijkheid over de status van het netwerk Het is voor alle deelnemers van belang dat de status van het netwerk helder is. Een netwerk dat bestaat uit medewerkers van verschillende instellingen heeft door zijn aard nagenoeg altijd een vrij informele status, er worden immers geen bevoegdheden door de instellingen aan het netwerk overgedragen. Het netwerk functioneert als een ontmoetings- en uitwisselingsplaats voor beroepskrachten die met dezelfde cliënten te maken hebben. Dit betekent dat ‘het netwerk’ bijvoorbeeld geen besluiten kan nemen over behandeling van een cliënt, niet verantwoordelijk is voor behandeling of zorg en ook geen eigen persoonsregistratie op kan zetten. Het netwerk dient er toe om de zorg op elkaar af te stemmen en * 93 De randvoorwaarden en spelregels voor netwerken zijn ontwikkeld in opdracht van het Ministerie van Justitie ten behoeve van de netwerken ter bestrijding van huiselijk geweld. Voor een uitvoeriger beschrijving van de randvoorwaarden en spelregels verwijzen we naar de brochure Spelregels voor netwerken huiselijk geweld ’ en naar de website van het ministerie van Justitie www.minjus.nl Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg om zo goed mogelijk geïnformeerd te zijn over de cliënt. Voor de acties die daaruit volgen is de behandelaar/zorgverlener zelf verantwoordelijk. Openheid en aanspreekbaarheid In verband met een zo open mogelijke werkwijze dienen alle instellingen en organisaties in hun cliëntenfolders melding te maken van hun deelname aan het netwerk. In de informatiefolder staat: – wat het doel is van het netwerk en welke instanties aan het netwerk deel- – in geval van vrijwillige jeugdzorg: dat een cliënt alleen in het netwerk wordt nemen, besproken als hij daar toestemming voor heeft gegeven en dat hij in ieder geval achteraf wordt geïnformeerd als het vragen van toestemming in een uitzonderlijk geval niet mogelijk was. – in geval van jeugdzorg in een strafrechtelijk of anderszins gedwongen kader: dat de cliënt zo mogelijk vooraf en in ieder geval achteraf wordt geïnformeerd over de bespreking in het netwerk – waar de cliënt kan klagen indien hij meent dat de deelnemers aan het netwerk onzorgvuldig zijn omgegaan met zijn gegevens. Klachtenregeling Het moet duidelijk zijn voor de cliënt waar hij kan klagen als hij meent dat er in het netwerk onzorgvuldig is omgegaan met zijn gegevens. De betrokken instellingen dienen daar duidelijke afspraken over te maken zodat de cliënt niet van de klachtencommissie van de ene instelling naar een zelfde commissie van een andere instelling wordt gestuurd. 12.2 Regels voor het uitwisselen van cliëntgegevens Voor een zorgvuldige omgang met cliëntgegevens binnen het netwerk geldt een aantal regels. Deze regels gelden voor casuïstiekbespreking waarbij het noodzakelijk is dat ook cliëntgegevens worden uitgewisseld. 1 Er worden alleen cliëntgegevens uitgewisseld als het doel van de cliëntbespreking niet kan worden bereikt door een anonieme casusbespreking. 2 Het overleg heeft tot doel de belangen te behartigen van de cliënt die besproken wordt. 3 Alle deelnemers aan het overleg over de cliënt hebben een directe (behandel) relatie met de cliënt. 94 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg 4 Cliënten worden alleen ingebracht als zij daarvoor toestemming hebben gegeven aan de beroepskracht die hun situatie wil bespreken. Is er geen toestemming gegeven dan wordt een cliënt alleen ingebracht als er sprake is van een overmachtsituatie. 5 Een beroepskracht die een cliënt inbrengt geeft aan het begin van de bespreking eerst aan of hij toestemming voor de bespreking heeft. Is er geen toestemming, dan legt hij de overige deelnemers uit waarom hij meent dat er sprake is van een overmachtsituatie waarin de cliënt, ondanks het ontbreken van toestemming, toch besproken moet worden. 6 De cliëntgegevens die door de deelnemers worden verstrekt: zijn noodzakelijk voor het dienen van het belang van de cliënt, worden alleen verstrekt aan die deelnemers van het overleg die deze gegevens nodig hebben voor hun taakuitoefening. 7 Iedere cliëntbespreking wordt afgesloten met: afspraken over acties of vervolgstappen die naar aanleiding van de bespreking zullen worden ondernomen door een of meer van de deelnemers. NB: Bij het maken van deze afspraken behoudt iedere deelnemer zijn eigen professionele verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de zorg of voor de behandeling van de cliënt, afspraken over de wijze waarop de cliënt wordt geïnformeerd over de inhoud en de resultaten van het overleg. 8 De deelnemers aan het netwerk gaan zorgvuldig om met de cliëntgegevens die in het netwerk worden verstrekt. Zij verstrekken deze gegevens alleen aan andere beroepskrachten van buiten het netwerk als daarover in het netwerk afspraken zijn gemaakt, In dat geval worden alleen die gegevens verstrekt die noodzakelijk zijn voor het dienen van het belang van de cliënt. 9 Verslagen van besprekingen in het netwerk beperken zich tot de afspraken die naar aanleiding van de bespreking zijn gemaakt. Deze verslagen maken deel uit van het dossier dat de verschillende beroepskrachten die aan het netwerk deelnemen over de cliënt hebben aangelegd. NB: Omdat het verslag deel uitmaakt van het dossier heeft de cliënt in principe recht op inzage in het verslag, voor zover het verslag hem betreft. 95 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg Literatuurlijst Baeten, P. en L. Janssen. Samenwerking en beroepsgeheim, Juridische mogelijkheden voor het uitwisselen van gegevens bij de aanpak van huishoudelijk geweld. NIZW, eerste druk, 2002 Baeten, P. en L. Janssen. Spelregels voor samenwerkingsverbanden huiselijk geweld. NIZW, eerste druk, 2002 Doek, J.E. en P. Vlaardingerbroek. Jeugdrecht en jeugdhulpverleningsrecht. Elsevier, derde druk, 1999 Janssen, L. Jeugdrecht. Lemma, eerste druk, 2002 Leenen, H.J.J. Gezondheidszorg en recht, deel I en II. Bohn, Stafleu, Van Loghum, vierde druk, 2000(I) en 2002(II) Linden, A.P. van der, e.a. Jeugd en recht. Bohn, Stafleu, Van Logum, zevende druk, 2001 Parlementaire stukken van het wetsvoortstel TK 2002-2003 nr 28.168 - Wet op de jeugdzorg, tot en met het gewijzigd voorstel van wet zoals op 24 juni 2003 ingediend bij de Eerste Kamer 96 Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg
© Copyright 2024 ExpyDoc