18e jaargang nr. 2 Juni 2000 IN DIT NUMMER - Cervicale myelopathie bij syndroom van Down - Obstipatie bij verstandelijk gehandicapten - Van geneesheer tot AVG - Dagactiviteitencentrum en AVG - AVG-polikliniek in een ziekenhuis - AVG in gespecialiseerde centra - Instelling van mentorschap op grond van medisch onverantwoorde zorg - Het coderen van verstandelijke handicap in huisartsinformatiesystemen Advertentie drukkerij Cunera tvaz Tijdschrift van de vereniging van arten in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap COLOFON INHOUDSOPGAVE TVAZ 18e JAARGANG NR. 2 - JUNI 2000 redactie TVAZ: Redactioneel 3 Van het Bestuur 3 Bestuursmededelingen 4 Cervicale myelopathie op basis van spondylarthrose bij patiënten met het syndroom van Down G.P.Th. Bosma, M.A. van Buchem, J.H.C. Voormolen, F.C. van Biezen, O.F. Brouwer 5 Obstipatie bij verstandelijk gehandicapten: een groot probleem Mw C.H. Roeterdink, co-assistent en mw S.A. Huisman, AVG 6 Van geneesheer tot arts voor verstandelijk gehandicapten F.A. Scholte, AVG 9 Dagactiviteitencentrum en AVG Mw W. Veraart, AVG 11 Polikliniek voor mensen met een verstandelijke beperking in een algemeen ziekenhuis W.J. Braam, AVG 13 AVG in gespecialiseerde centra als basis voor operationele dienstverlening en steun bij wetenschappelijke ontwikkeling Mw I. Hofman, AVG 17 Casuïstiek > Instelling van het mentorschap op grond van medisch onverantwoorde zorg Mw J.J. Hellinga, ethicus/AVG mw J.J.Th.M. van Beurden mw A.M.W. Coppus mw M.L.F. Jacobs L. G. W. Pouwels Layout: B. Elffers Tekstverwerking: mw D. Schamp Redactieadres: mw J.J.Th.M. van Beurden p/a De Lathmer Postbus 2 7384 ZG Wilp tel.: 0571-268888 (fax: 0571-268880) e-mail: [email protected] Het TVAZ is het verenigingsblad van de Nederlandse Vereniging van Artsen in de Zorg voor mensen met een verstandelijke handicap (NVAZ). Deze vereniging, opgericht in 1981, stelt zich ten doel: het handhaven c.q. verbeteren van de kwaliteit van de medische dienstverlening in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap, onder meer door: - het bevorderen van de onderlinge gedachtenwisseling en samenwerking van artsen in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap; - het bevorderen van meningsvorming en standpuntbepaling t.a.v. onderwerpen die van belang kunnen zijn voor de organisatie en het functioneren van de medische dienstverlening in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap. De vereniging telt ongeveer 250 leden. Het lidmaatschap staat open voor artsen, werkzaam in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap. 19 Het coderen van verstandelijke handicap in huisartseninformatiesystemen Mw H.M.J. van Schrojenstein Lantman-de Valk, huisarts/AVG Mw H.M. Evenhuis, huisarts/AVG 20 Het TVAZ verschijnt viermaal per jaar. De redactie stelt zich ten doel alle artsen, die werkzaam zijn in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap, op de hoogte te stellen van ontwikkelingen binnen dit vakgebied. Daartoe maakt zij gebruik van verslagen van studiedagen, congressen, van oorspronkelijke artikelen, casuïstiek, boekbesprekingen, het aankondigen van nieuwe initiatieven, van ingezonden stukken en voorts van alles wat aan het bereiken van de doelstelling kan bijdragen. Uit de commissies en werkgroepen > Samenstelling vaste commissies > Commissie Deskundigheidsbevordering > Accrediteringscommissie 23 Bestuur: Uit de regio’s > Regio Noord-Holland > Regio Utrecht > Verslag regiocontactmiddag 23 Mededelingen 26 Samenvattingen scripties > Sedatie bij behandelingen 26 Agenda 27 Overzicht NVAZ publicaties 29 F.A. Scholte, voorzitter (055-3696169) mw M.M. Meijer, secretaris (071-4060125) mw I.L. Hofman, penningmeester (0343-526911) F. Ewals (0299-459200) mw O. Hutten (020-6714759) mw W. Veraart (072-5752500) Secretariaat: mw C. Mansveld-Uittenbogaard p/a Postbus 20058 3502 LB Utrecht tel.: 030-2823352 (fax: 030-2887820) Lidmaatschap ƒ 190,- per jaar. ISSN: 1386-3991 Voor niet-leden bestaat de mogelijkheid een abonnement te nemen op het TVAZ door ƒ 60,over te maken op postbankrekeningnummer 2183416 t.a.v. de penningmeester van de NVAZ o.v.v. "abonnement TVAZ". Copy (zo mogelijk op diskette (Word) met het uitgeprinte stuk) voor het volgende TVAZ kunt u aanleveren vóór 15 juli 2000. 2 TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 REDACTIONEEL Er is veel in beweging op het gebied van de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap. Dat geldt ook voor de medische zorg. Dit nummer getuigt daar ook weer van, zowel op inhoudelijk als op organisatorisch terrein. Op inhoudelijk gebied gaat het onder andere over achteruitgang in motorisch functioneren bij het syndroom van Down, de hardnekkige obstipatieproblematiek en de aanpak van scolioses bij mensen met een infantiele encephalopathie. De gezamenlijke bijeenkomst met de Vlaamse collegae op 7 april j.l. in Antwerpen leverde (alvast) een viertal artikelen op over de AVG en het veranderende werkveld: zeer lezenswaardige verhalen die vragen om veel reac- ties! De overige artikelen van die dag hopen wij later te publiceren. Een voor de AVG zeer belangrijke rechterlijke uitspraak vindt u in het artikel van collega Jajo Hellinga: ook hierop verwachten wij veel reacties. Tenslotte, een eerste verkenning over een landelijke registratie van mensen met een verstandelijke handicap via huisartsenregistratiesystemen. U ziet, er is veel gaande, ongetwijfeld nog meer dan in dit nummer verwoord is. Wij roepen u op uw eigen ervaringen van zowel inhoudelijke als organisatorische aard via het TVAZ kenbaar te maken. De redactie wenst u veel leesplezier VAN HET BESTUUR Addios Calimero Op Groot Schuylenburg was het goed toeven tijdens de voorjaarsvergadering. Veel leden hadden klaarblijkelijk behoefte om nog eens van de florale geneugten van een klassiek gelegen inrichting voor geesteszwakken te proeven,zolang het nog kan.Ik ga er echter toch vanuit dat ook het programma van de dag zovelen naar Apeldoorn bracht. Als gast was collega Lourens Kooy,secretaris van de HVRC, aanwezig. Van alle onduidelijkheden rond de registratie en de opleiding kon hij een deel verhelderen. In het verslag van de bijeenkomst is hiervan uitvoerig kond gedaan. Eén treffende opmerking is daarin niet terug te vinden. Hij reageerde op een opmerking uit de zaal over de veronderstelde kleine omvang van de beroepsgroep en meldde het volgende: er zijn ongeveer 25 beroepsverenigingen bij de KNMG aangesloten. Als je deze in afnemende grootte op een rij zet, neemt de NVAZ bij benadering de tiende plaats in. Dat geeft stevigheid, maar schept ook verplichtingen. Calimero kan zich niet beroepen op zijn onvermogen. Van de individuele AVG mag je wat verwachten, zeker ook van de in de NVAZ verenigde beroepsgenoten. Daarnaast is het ook overduidelijk dat de problemen op de werkplek vaak groot zijn: formaties staan onder druk, vacatures zijn moeilijk in te vullen, de organisaties verliezen in een proces van voortdurende verandering hun routines en daarmee hun efficiëntie. Dan is er de modernisering van de AWBZ. Een bizarre term, die nostalgische herinneringen oproept aan de zestiger jaren: "knutsel mee met Piet Marée; deze week:het moderniseren van uw dressoir". Het vraagt overzicht en dis- TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 tantie om hierin de waan van de dag te onderscheiden van stimulerende concepten. Het vraagt tijd om te voorkomen dat er gaten in de zorg vallen. Overzicht, distantie en tijd zijn momenteel schaars. Dat is allemaal waar, en dat wil ik niet wegpoetsen met positivistische kwaakspraak. Maar evenzeer is het waar dat de AVG maatschappelijk de wind mee heeft. Het bestaansrecht is onomstreden, financiële en organisatorische barrières om de toegankelijkheid voor alle verstandelijk gehandicapte mensen te verbeteren worden waarschijnlijk nog dit jaar geslecht. De huisarts- en verpleeghuisartsopleidingen hebben grote moeite om de opleidingscapaciteit te benutten. Voor de AVG-opleiding zal dat geen probleem zijn. Er valt veel te doen, ook om bovengenoemde ontwikkelingen te keren door het vak aantrekkelijk te houden. Energie moet derhalve doelmatig ingezet worden. Het is belangrijk om initiatieven te bundelen en elkaar te laten delen in lokale methoden en ervaringen. Voor dit laatste is het TVAZ - en binnenkort de website - een bij uitstek geschikt medium. Een fraai voorbeeld is de bijdrage van Marion Gruyters over het bereiken van permanente amenorrhoe in het vorige nummer. De NVAZ is klein genoeg om geen reus op lemen voeten te zijn en groot genoeg om het vak te ontwikkelen en opinie- en beleidsmakers te overtuigen van het belang ervan. Gelukkig geen Goliath, maar David. Feestelijk harpspel zal het lustrumfeest op 20 en 21 april 2001 omlijsten. Bewezen beter dan Prozac. (litt.: 1 Samuel 16: 14 -23) Frans Scholte, voorzitter NVAZ 3 BESTUURSMEDEDELINGEN Tijdens de goedbezochte ledenvergadering op 28 april is een groot aantal belangrijke onderwerpen ter sprake gekomen. Door de grote diversiteit bleek het soms moeilijk om de samenhang te blijven zien. Daarom hebben we dit keer gekozen voor een wat andere vorm van presentatie van de bestuursmededelingen: niet puntsgewijs maar narratief, waarbij vooral het onderlinge verband tussen de diverse thema's aangegeven wordt. Kernbegrippen zijn een proces van snelle professionalisering en een werkveld dat wezenlijk verandert. Beide processen liggen ten grondslag aan alle hieronder genoemde activiteiten. Centraal staan de registratie en de start van de AVG-opleiding die hieraan gekoppeld is. Zeer waarschijnlijk zullen beiden de laatste maanden van 2000 hun beslag krijgen. De procedure voor de selectie van opleidingsinstellingen door het CHVG is inmiddels voltooid. De eerste schriftelijke beoordeling, gevolgd door een visitatie vanuit de HVRC zal de komende maanden van start gaan. De NVAZ heeft hierover regelmatig overleg met genoemde collega's en zal na een formeel verzoek daartoe visitatoren voordragen. De vormgeving van de registratieprocedure is nog in ontwikkeling. Zoals bekend zijn de registratievereisten ook op de website van de NVAZ te vinden. Het bestuur zal zich binnenkort buigen over de consequenties voor de verenigingsregistratie en -accreditering. De taakopdracht voor de commissie "Kwaliteit" is vastgesteld. Zitting hierin hebben Heleen Evenhuis, Anemone Linthorst en Willemijn Veraart. De bedoeling is dat op korte termijn kwalitatieve en kwantitatieve kaders geformuleerd worden, waaraan voldaan moet zijn wil een AVG volgens professionele normen werken. Voor het opstellen van een professioneel statuut zal aan de LAD ondersteuning gevraagd worden. Het materiaal dat dit zal opleveren kan richting geven aan eigen beleidsplannen, een rol spelen bij onderlinge toetsing en een gespreksuitgangspunt vormen bij overleg met het management. Het is wenselijk om vanuit de NVAZ voor de Nederlandse situatie syndroomgerelateerde health watchprogramma's te ontwikkelen. Gezien de complexiteit van de materie en de noodzaak van uniformiteit in kwaliteit en presentatie is een stuurgroep geformeerd, die bestaat uit Ingrid Denkers, Hennie Lantman en Frank Visser. Aan de taakopdracht wordt de laatste hand gelegd. De activiteiten van de werkgroep "Informatisering" willen op een andere wijze bijdragen aan versterking van de professionaliteit, namelijk door het bevorderen van het spoedig beschikbaar komen van een voor de hele beroepsgroep bruikbaar electronisch dossier. Tijdens de najaarsvergadering zal dit gedemonstreerd worden. Op 15 juni vond een voorlichtingsbijeenkomst plaats over de nieuwe FWG-systematiek. Het NVAZ-bestuur wil bij de invoering het accent leggen op het bevorderen dat in de functieomschrijvingen de eigenheid van het vak helder wordt. Een modelfunktieomschrijving met toelichting zal daartoe binnenkort aan alle leden toegestuurd worden. Om transmuraal werken mogelijk te maken moeten er goede afspraken met eerste lijnswerkers gemaakt worden, is een aanpassing van de geldstroom nodig en moet de organisatie van de zorg passen bij de specialistische zorg zoals beschreven in de nota "van generalist tot specialist". 4 Op al deze terreinen is het bestuur actief. Contacten zijn gelegd met de LHV om een raamovereenkomst te realiseren ten behoeve van de samenwerking tussen huisarts en AVG. Gesprekken met VWS over aanvullende financiering en het vaststellen van een tarief door het CTG verlopen heel positief. Besluitvorming valt dit jaar te verwachten. Met het NGBZ wordt overlegd over een vervolg op de invitatieconferentie die op 16 maart in Utrecht plaatsvond. Hierbij zal een antwoord gegeven worden op de vraag "hoe krijgt multidisciplinaire samenwerking transmuraal vorm?" Dit thema staat ook centraal tijdens het feestelijke lustrumcongres op 20 en 21 april 2001 (N.B. gewijzigde datum!) in conferentiecentrum Woudschoten te Zeist. Samen met andere medisch specialisten, paramedici en agogen zullen wederzijdse verwachtingen en terreinen en wijze van samenwerking in kaart gebracht worden. Het is belangrijk om goed geïnformeerd te zijn over wat er leeft onder de leden en wat de werkomstandigheden zijn. Hiertoe zal binnenkort een enquête verspreid worden. De uitkomsten zijn in belangrijke mate medebepalend voor de prioriteitstelling van de verenigingsactiviteiten. We hopen dan ook dat de respons groot en snel is. De hoeveelheid taken waarvoor onze relatief kleine vereniging zich gesteld ziet, is heel groot. De belasting voor het bestuur en het secretariaat benadert regelmatig de grenzen van het acceptabele. Het aantrekken van een beleidsmedewerker voor een aantal uren per week is uiterst wenselijk. We hopen dat hiertoe na de zomer kan worden overgegaan. Frans Ewals, vice-voorzitter Tijdens de voorjaarsvergadering vonden er enkele bestuurswisselingen plaats. Er werd onder andere een nieuwe voorzitter gekozen. Hieronder het nieuwe gezicht van de NVAZ, Frans Scholte. TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 ARTIKELEN CERVICALE MYELOPATHIE OP BASIS VAN SPONDYLARTHROSE BIJ PATIENTEN MET HET SYNDROOM VAN DOWN G.P.Th. Bosma, M.A. van Buchem, J.H.C. Voormolen, F.C. van Biezen, O.F. Brouwer Voorwoord Dit artikel is een beknopte samenvatting van een publicatie van dezelfde auteurs in de Journal of Intellectual Disability Research onder de titel "Cervical spondylarthrotic myelopathy with early onset in Down's syndrome: five cases and a review of the literature" (1999; 43:283-8). De redactie van dit tijdschrift heeft hierom verzocht vanwege het mogelijk belang voor de dagelijkse praktijk van artsen werkzaam in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap. Inleiding Bij patiënten met het syndroom van Down (DS) kan door verschillende oorzaken een achteruitgang van het algeheel functioneren optreden. Meest bekend zijn Alzheimerdementie, hypothyreoïdie en zintuiglijke defecten. Bij patiënten met een toenemende loopstoornis en/of een tevoren niet aanwezige incontinentie voor urine, bij wie geen sprake is van cognitief verval, richt de aandacht zich op de halswervelkolom. Men denkt dan vooral aan de gevolgen van een atlanto-axiale instabiliteit. In onze ervaring dient men dan tevens een spondylarthrotische myelopathie op cervicaal niveau te overwegen. Dit probleem blijkt bij volwassen DS-patiënten op relatief jonge leeftijd voor te komen en kan worden vastgesteld met MRI-onderzoek van de halswervelkolom. Casuïstiek In de periode 1991-1995 werden op de afdeling neurochirurgie van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) een vijftal DS-patiënten geopereerd in verband met een cervicale spondylarthrotische myelopathie (CSM). Het verzorgingsgebied van het LUMC omvat ongeveer 1.000.000 mensen met naar schatting 500 patiënten met Downsyndroom. Het betrof vier mannen en een vrouw in de leeftijd van 27 tot 52 jaar (gemiddeld 42 jaar). Alle patiënten presenteerden zich met een progressieve loopstoornis veroorzaakt door een combinatie van toenemende spierzwakte en ataxie van de onderste extremiteiten. Bij het neurologisch onderzoek werden bij alle patiënten hyperreflexie en pathologische voetzoolreflexen beiderzijds gevonden. Twee patiënten hadden een blaasfunctiestoornis zich uitend in regelmatig optredende incontinentie. Bij alle patiënten werd conventioneel röntgenonderzoek met aanvullend myelografie of MRI-onderzoek van de cervicale wervelkolom verricht. Bij geen van de vijf patiënten werden afwijkingen gevonden ter plaatse van cranio-cervicale overgang, atlanto-axiaal gewricht, dens of atlasbogen. Alle patiënten hadden uitgebreide spondylarthrotische veranderingen van de halswervelkolom met vernauwing van het TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 benige kanaal. Het niveau van de maximale stenose lag bij een patiënt op C2-C3, bij drie patiënten op C3-C4 en bij een patiënt op C4-C5. Bij de drie patiënten die MRI-onderzoek ondergingen werden aanwijzingen voor infarcering van het ruggenmerg gezien op het niveau van de maximale stenose. Alle patiënten ondergingen na het stellen van de diagnose een cervicale laminectomie. Hiermee kon worden bereikt dat bij drie patiënten de klinische toestand stabiliseerde; bij twee patiënten trad helaas verdere achteruitgang op. Opvallend was dat de diagnose bij deze vijf patiënten werd gesteld 2 tot 6 jaar (gemiddeld 3 jaar) na het begin van de symptomen. Discussie Cervicale spondylarthrotische myelopathie (CSM) is een ernstige en irreversibele aandoening die vroege diagnostiek en behandeling behoeft. Bij DS-patiënten wordt deze diagnose laat gesteld omdat de daarbij optredende verschijnselen geduid worden als passend bij een beginnende Alzheimerdementie. Als de diagnose te laat gesteld wordt, blijkt neurochirurgische interventie veelal niet in staat verdere verslechtering van de klinische toestand te voorkomen.1 Bij DS-patiënten kunnen op relatief jonge leeftijd cervicaal uitgebreide degeneratieve veranderingen ontstaan.2 Deze degeneratieve veranderingen, die bestaan uit versmalling van de tussenwervelruimte, osteofytvorming, vervorming, subluxatie en sclerose, kunnen leiden tot myelopathie.3 Bij patiënten met DS blijken dergelijke degeneratieve veranderingen voornamelijk op te treden op het niveau C5-C6.4 CSM treedt meestal op bij mensen boven de 65 jaar en dan bovendien als complicatie bij een reeds bestaand congenitaal nauw cervicaal wervelkanaal.5 Bij DSpatiënten is de diameter van het wervelkanaal nooit systematisch bestudeerd, maar er is geen reden aan te nemen dat zij aanleg hebben voor een aangeboren nauw cervicaal wervelkanaal. Wel wordt DS gekenmerkt door het optreden van versnelde veroudering.6 In een groep van 41 volwassen geïnstitutionaliseerde patiënten werden bij 50% in de leeftijdscategorie 30-40 jaar en bij 100% in de categorie ouder dan 40 jaar tekenen van arthrotische degeneratie van de nekwervels gevonden zoals osteofyten, subarticulaire sclerose, cysteuze veranderingen en afname van de tussenwervelruimte.7 Dit suggereert een vroeg ontstaan van arthrose bij DS. Het syndroom van Down wordt daarnaast ook gekenmerkt door subluxatie van de patella, heupluxatie, pes planus en atlanto-axiale instabiliteit, hetgeen wijst op een aanleg voor ligamentaire laxiteit.8 Deze laxiteit van de cervicale wervels zou aanleiding kunnen zijn voor een verhoogde beweeglijkheid van deze wervels leidend tot vroege degeneratie. Zeker nu de levensverwachting van DS-patiënten toeneemt, zou CSM daarom een steeds groter risico kunnen vormen.9 5 Voor het aantonen van CSM is MRI-onderzoek het meest geschikt, aangezien deze niet-invasieve techniek alle structuren inclusief het ruggenmerg goed kan afbeelden. Het aspect van het ruggenmerg kan zelfs een idee geven van de prognose.10,11 Een beperking van het onderzoek is dat door onvoldoende coöperatie van de patiënt vaak sedatie of narcose nodig is. Na het stellen van de diagnose lijkt neurochirurgische interventie superieur ten opzichte van conservatieve therapie.12 Het belangrijkste doel van neurochirurgische interventie, meestal bestaand uit een laminectomie op meerder niveau's, is decompressie van het ruggenmerg en de uittredende zenuwbanen om verdere achteruitgang te voorkomen.13 Conclusie Cervicale spondylarthrotische myelopathie is een onderschatte aandoening bij patiënten met het syndroom van Down. Vroege onderkenning en behandeling zijn gewenst ter voorkoming van ernstige, irreversibele beschadiging van het ruggenmerg. Bij klachten van een verslechterend looppatroon door spierzwakte of stuurverlies en incontinentie voor urine, gesteund door tekenen van een eerste motorneuronstoornis vooral aan de benen, valt MRI-onderzoek te overwegen om een cervicale spondylarthrotische myelopathie aan te tonen dan wel uit te sluiten. Literatuur 1. Chiles BW, Leonard MA, Choudhri HF, Cooper PR. Cervical spondylotic myelopathy: patterns of neurological deficit and recovery after anterior cervical decompression. Neurosurgery 1999;44(4):762-9. 2. Tangerud A, Hestnes A, Sand T, Sunndalsfoll S. Degenerative changes in the cervical spine in Down's syndrome. J Ment Defic Res 1990;34(Pt 2):179-85. 3. Nurick S. The pathogenesis of the spinal cord disorder associated with cervical spondylosis. Brain 1972;95(1):87-100. 4. MacLachlan RA, Fidler KE, Yeh H, Hodgetts PG, Pharand G, Chau M. Cervical spine abnormalities in institutionalized adults with Down's syndrome. J Intellect Disabil Res 1993;37(Pt 3):277-85. 5. McCormack BM, Weinstein PR. Cervical spondylosis. An update. West J Med 1996;165(1-2):43-51. 6. Martin GM. Syndromes of accelerated aging. Natl Cancer Inst Monogr 1982;60:241-7 7. Fidone GS. Degenerative cervical arthritis and Down's syndrome [letter]. N Engl J Med 1986;314(5):320. 8. Diamond LS, Lynne D, Sigman B. Orthopedic disorders in patients with Down's syndrome. Orthop Clin North Am 1981;12(1):57-71. 9. Steffelaar JW, Evenhuis HM. Epidemiologisch onderzoek naar de te verwachten aantallen oudere patiënten met het syndroom van Down in de jaren 1990-2025. Ned Tijdschr Geneeskd 1989;133(22):1121-5. 10. Mehalic TF, Pezzuti RT, Applebaum BI. Magnetic resonance imaging and cervical spondylotic myelopathy. Neurosurgery 1990;26(2):217-26. 11. Wada E, Yonenobu K, Suzuki S, Kanazawa A, Ochi T. Can intramedullary signal change on magnetic resonance imaging predict surgical outcome in cervical spondylotic myelopathy? Spine 1999;24(5):455-61. 12. Wang YL, Tsau JC, Huang MH. The prognosis of patients with cervical spondylotic myelopathy. Kao Hsiung I Hsueh Ko Hsueh Tsa Chih 1997;13(7):425-31. 13. Murali R. & Masdeu J.C. Cervical spondylotic myelopathy. In: Marsden, Sudarsky, Wolfson (eds). Gait disorders of aging: falls and therapeutic strategies. Lippincott-Raven, Philadelphia, 1997 pp 197-208. G.P.Th. Bosma (1,2), M.A. van Buchem (1), J.H.C. Voormolen (3), F.C. van Biezen (4), O.F. Brouwer (1) Afdelingen Neurologie (1), Radiologie (2) en Neurochirurgie (3), Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden. Afdeling Orthopedie (4), Academisch Ziekenhuis Dijkzigt, Rotterdam Correspondentie: Dr. O.F. Brouwer Afdeling Neurologie, Leids Universitair Medisch Centrum Postbus 9600, 2300 RC Leiden E-mail: [email protected] OBSTIPATIE BIJ VERSTANDELIJK GEHANDICAPTEN: EEN GROOT PROBLEEM Mw C.H. Roeterdink, co-assistent en mw S.A. Huisman, AVG Inleiding Obstipatie is een levensgroot probleem bij mensen met een verstandelijke handicap. Obstipatie komt zeer vaak voor. De diagnostiek kan ingewikkeld zijn en de behandeling blijkt weinig effectief. Het beeld is complex. Meestal is er sprake van ernstige comorbiditeit en spelen vele factoren een rol. De gevolgen kunnen aanzienlijk zijn. Zelfs mortaliteit is beschreven. Er is weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar obstipatie bij verstandelijk gehandicapten. Het beleid bij obstipatie kent een grote variatie tussen de verschillende instellingen. Een van de redenen is dat er (nog) geen richtlijnen bestaan. De discussie rond het te voeren beleid leefde nog eens op, toen in korte tijd twee van onze patiënten met ileusverschijnselen als gevolg van coprostase werden geopereerd. 6 Casuïstiek Ria, een 54-jarige vrouw met een lichte verstandelijke handicap met onbekende aetiologie, heeft haar leven lang chronische obstipatieklachten. Zij werd jarenlang behandeld met dieetmaatregelen en een combinatie van diverse laxantia (lactulose, bisacodyl, hoge clysmata). Ze is goed ter been. In verband met psychiatrische en gedragsproblemen gebruikt ze een onderhoudsdosering haloperidol en amitriptyline. In 1997 werd Ria opgenomen en conservatief behandeld in verband met ileusverschijnselen als gevolg van coprostase. Een jaar later had zij gedurende een week geen ontlasting, nam haar buikomvang dramatisch toe en was er sprake van opgeheven darmperistaltiek, hypertympanie en een lege ampul. Een buikoverzichtfoto toonde fors uitgezette dunne en dikke darmlissen. Een gastrografinecoloninloopfoto mislukte. In verband met het optreden van TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 longventilatieproblematiek werd een dubbelloops AP aangelegd als decompressie. Via de stomata werd gelaxeerd. In tweede instantie werd een partiële colectomie uitgevoerd en tijdens een derde operatie kon het stoma worden opgeheven. PA van het sigmoïd toonde behalve lichte muscularishypertrofie geen afwijkingen. Om de defaecatie op gang te houden gebruikt Ria een combinatie van lactulose en bisacodyl in lagere doseringen dan voorheen. Peter, een 50-jarige man met een ernstige verstandelijke handicap e.c.i., is bekend met chronische obstipatieklachten met soiling, encopresis en overloopdiarree sinds de kinderleeftijd. Peter wordt van jongs af aan behandeld met een combinatie van een vezelrijk dieet en diverse laxantia. De laatste jaren bestond het laxeerschema uit lactulose, bisacodyl, X-Praep en clysmata. Hij kan goed lopen, maar neemt zelf weinig initiatief en zit vaak. De epilepsie wordt behandeld met carbamazepine. Ondanks een onveranderd, moeizaam defaecatiepatroon ontwikkelde Peter een pijnlijke, harde, bolle, hypertympanische buik met spaarzame peristaltiek en een chronisch gevuld rectum, wat niet opklaarde na nog intensiever laxeren. Peter werd kortdurend klinisch conservatief behandeld. De dag na ontslag werd hij opnieuw opgenomen in verband met fors braken van bruin vocht. Een colonfoto mislukte. Tijdens de operatie werd een ernstige dunne en dikke darmileus aangetroffen met verplaatsing van het coecum naar de bovenbuik. Het sigmoïd was fors geslingerd, zeer lang en uitgezet over een lengte van 60 cm. Er werd een dikke darmresectie met een primaire anastomose en coecostomie verricht. Het coecostoma werd in tweede instantie opgeheven. PA van het sigmoïd toonde melanosis zonder kenmerkende bijzonderheden. Het beloop was ongecompliceerd en Peter knapte aanvankelijk geweldig op. Peter heeft een soepele buik als nooit tevoren, maar heeft nu, een jaar na de operatie, nog steeds hoge doseringen van verschillende laxantia nodig (inclusief X-Praep) om de defaecatie op gang te houden. Naar aanleiding van deze ingrijpende consequenties bij chronische obstipatie rees de vraag of de literatuur aanwijzingen biedt voor evidence based of -in ieder geval- beter gefundeerd beleid. Literatuurverkenning Een zoekactie via Medline met als zoekwoorden 'constipation' en 'mental retardation' leverde over de afgelopen tien jaar slechts een klein aantal geselecteerde Engelstalige artikelen op. Daarnaast dienden de regiobijeenkomsten over obstipatie en de algemene leerboeken paediatrie en inwendige geneeskunde als bronnen. Definitie Obstipatie wordt in de literatuur veelal gedefinieerd als een defaecatiefrequentie minder dan drie keer per week en/of harde defaecatie die moeilijk en pijnlijk is bij het passe ren.1,5,6 Ook hoeveelheid, passagetijd en verandering van consistentie worden in definities gebruikt. Retentie van faeces in het distale deel van de dikke darm die tot klachten leidt, is een definitie die voor onze doelgroep moeilijker bruikbaar is. Onderscheid tussen habituele (idiopathische, functionele) obstipatie en secundaire (symptomatische) obstipatie berust TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 op af- of aanwezigheid van een primair organisch lijden. Vulling van het rectum wijst in de richting van een evacuatiestoornis; een lege ampul wijst daarentegen op een passagestoornis. Epidemiologie Van Winckel beschrijft dat meer dan 60% van de verstandelijk gehandicapten met een IQ lager dan 50 lijdt aan obstipatie. Tevens gebruikt 26,4% van de verstandelijk gehandicapten in de instellingen, die zij onderzocht, laxantia; 23,7% wordt dagelijks gelaxeerd, van wie 78% langer dan een jaar; 71% gebruikt een laxans, 23% twee laxantia en 6% drie laxantia.1 Frame meldt dat meer dan 50% van de mensen in zorginstellingen minstens een laxans per dag gebruikt en dat meer dan de helft meer dan 60 doses per maand inneemt.5 Uit onderzoek van Jancar blijkt dat intestinale obstructie met een fatale afloop, waarbij chronische obstipatie en megacolon risicofactoren zijn, zes keer zo vaak voorkomt bij mensen met mentale retardatie als in de algemene populatie.3 Aetiologie Het defaecatiepatroon wordt door vele factoren beïnvloed. Een laag vezelgehalte in de voeding, te weinig vochtintake, te weinig beweging, gebrek aan tijd of routine voor regelmatige toiletgang en de angst voor een pijnlijke defaecatie bemoeilijken de stoelgang.5,6 Daarnaast spelen leeftijd, medicatie, metabole en endocriene, anatomische en neuromusculaire factoren een belangrijke rol.7 Uit de weinige beschikbare literatuurgegevens blijkt dat het gebruik van laxantia bij verstandelijk gehandicapten is gerelateerd aan de ernst van de mentale retardatie, het vrouwelijk geslacht, abnormale oraal-motorische functies, co-medicatie, de mate van immobiliteit, onderliggende gastro-intestinale en neuromusculaire pathologie en gedragsstoornissen.1,3 Zowel in de chronische psychiatrie als in de verpleeghuisgeneeskunde wordt overeenkomstige chronische obstipatieproblematiek beschreven. Diagnose Het diagnostisch proces is gebaseerd op (hetero)anamnese en lichamelijk onderzoek. In de algemene populatie ligt bij kinderen de tijdsspanne tussen het ontstaan en de diagnose van obstipatie tussen de een en vijf jaar. Late diagnostiek en behandeling beïnvloeden de prognose negatief.6 Bij mensen met een verstandelijke handicap kunnen signalen en symptomen atypisch en aspecifiek zijn en variëren van gedragsproblematiek tot ileusachtige verschijnselen. Vaak wordt obstipatie geconstateerd aan de hand van een defaecatielijst. Bij lichamelijk onderzoek kan sprake zijn van een bolle buik, afwijkende peristaltiek en tympanie, palpabele scybala en een met faeces gevulde ampul. Een volle ampul heeft een positief voorspellende waarde van meer dan 84 % voor obstipatie bij kinderen in de algemene populatie.6 Een lege ampul sluit obstipatie echter niet uit. Lichamelijk onderzoek kan worden aangevuld met een buikoverzichtfoto en rectomanometrie. Symptomen als braken en abdominale distensie kunnen wijzen op intestinale obstructie, evenals onwelbevinden en pijn. Obstructieverschijnselen worden niet herkend, omdat 7 ze minder specifiek zijn en niet als alarmerend worden beschouwd.3 Behandeling In de paediatrie is expertise ontwikkeld op het gebied van de behandeling van obstipatie. Managementprogramma's bestaan uit voorlichting, gevolgd door een disimpactie-evacuatiefase en een onderhoudsfase, waarin de stoelgang bevorderd wordt door gedragstraining, dieetmaatregelen en medicatie.6 Verschillende onderzoeken hebben betrekking op de behandeling van obstipatie in een geïnstitutionaliseerde setting, waarbij het meestal gaat om mensen met een matige tot ernstige verstandelijke handicap (IQ<50). Dieetmaatregelen in combinatie met osmotische en volumelaxantia zijn theoretisch de behandeling van keus.1,4,7 Hoewel grote studies naar de effectiviteit van laxantia ontbreken, toonde de studie van Van Winckel aan dat deze behandeling weinig succesvol was. Ondanks gebruik van verschillende laxantia houdt 41% last van een bemoeilijkte defaecatie.1 Evans beschrijft dat een cliëntgerichte aanpak, leefstijlverbeteringen (vezelrijke voeding, fruit, beweging) en rectale stimulatie tot een reductie van laxantiagebruik leidde.4 Frame onderzocht het effect van colchicine in de behandeling van obstipatie. Colchicine verhoogt de gastro-intestinale mobiliteit door neurogene stimulatie. Met regelmatig gebruik van colchicine bij chronische obstipatie was de stoelgang frequenter en waren minder laxantia nodig.5 Naar analogie van de stomachirurgie bij defaecatieproblematiek bij spina bifida vermeldt Di Lorenzo het aanleggen van een colostoma bij ernstige obstipatie, waarlangs lavage mogelijk is.7 Er is geen onderzoek gedaan naar de langere termijneffecten van chronisch laxantiagebruik bij mensen met een verstandelijke handicap. Bekend is dat chronisch gebruik van stimulerende laxantia kan leiden tot electrolytstoornissen en pseudomelanosis coli.1 Ervaring leert dat laxantia vaak een tijdelijk effect sorteren. Over intermitterend of wisselend gebruik van laxantia zijn geen gegevens voorhanden. Beschouwing en conclusie In bovenstaande hebben we aangegeven dat obstipatie op vele fronten een groot probleem is bij mensen met een ver- 8 standelijke handicap. Vroege diagnostiek en actieve behandeling verbeteren de prognose op de langere termijn. (Vroeg)tijdige diagnostiek begint bij alertheid bij verzorgers en artsen. Behandeling bestaat uit een combinatie van dieetmaatregelen, het bevorderen van lichaamsbeweging en een 'normale' toiletgang en laxantia. Een cliëntgerichte benadering is belangrijk. Over obstipatieproblematiek in algemene zin is veel gezegd en geschreven. Over doelgroepspecifieke factoren is nauwelijks tot geen wetenschappelijke fundering gelegd. Wat is het doel van diagnostiek en behandeling? Welke stappen moeten daartoe gevolgd worden in het diagnostisch en therapeutisch proces? Het blijft de vraag of acute buikbeelden en chirurgisch ingrijpen zijn te voorkomen. Zijn er indicaties om actiever op zoek te gaan naar Hirschprungachtige pathologie, waarbij een operatie wel uitkomst kan bieden? Is stomachirurgie voor lavage een optie voor onze populatie? Uit literatuuronderzoek en intercollegiaal overleg blijkt dat er veel variabiliteit bestaat tussen de verschillende instellingen qua (onder)diagnostiek en behandeling. Naast verschil in populaties speelt het ontbreken van richtlijnen een essentiële rol. Nader wetenschappelijk onderzoek, protocollering en evaluatie zijn noodzakelijk. Momenteel krijgt het onderwerp veel aandacht in verschillende regiogroepen en is een start gemaakt met de ontwikkeling van richtlijnen. Caroline Roeterdink, destijds co-assistent Sylvia Huisman, AVG Dr. M. J. Prinsenstichting, Kadijkerkoog Postbus 123, 1440 AC Purmerend tel: 0299-459200 Literatuur 1. Van Winckel M. e.a. Use of laxatives in institutions for the mentally retarded. Eur J Clin Pharmacol 1999 Feb; 54(12):965-9 2. Böhmer C. e.a. The prevalence of constipation in intellectually disabled individuals in institutes (Abstract). J Pediatr Gastroenterol Nutr 1997; 25(suppl 1):46 3. Jancar J. e.a. Fatal intestinal obstruction in the mentally handicapped. J Intellect Disabil Res 1994; 38:413-22 4. Evans L. e.a. Movement through change. Nurs Times 1996 May; 92(21):30-1 5. Frame P.S. e.a. Use of colchicine to treat severe constipation in developmentally disabled patients. J Am Board Fam Pract 1998 Sept-Oct; 11(5):341-6 6. Felt B. e.a. Guideline for the management of pediatric idiopathic constipation and soiling. Arch Pediatr Adolesc Med 1999 Apr; 153:380-5 7. Di Lorenzo C. Chronic constipation and fecal incontinence in children with neurological and neuromuscular handicap. J Pediatr Gastroenterol Nutr 1997; 25(suppl 1):37-9 TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 VAN GENEESHEER TOT ARTS VOOR VERSTANDELIJK GEHANDICAPTEN De ontwikkeling van de medische zorg voor mensen met een verstandelijke handicap in Nederland F.A. Scholte, AVG Toen de NVAZ 19 jaar geleden werd opgericht, stonden de letters NVAZ voor Nederlandse Vereniging voor Artsen in de Zwakzinnigenzorg. Inmiddels heeft de modernisering van de zorg ook haar semantische weerslag gehad en spreken we van Nederlandse Vereniging van Artsen in de Zorg voor mensen met een verstandelijke handicap, een vondst om de afkorting NVAZ te kunnen behouden. Inmiddels is dit ook al weer achterhaald. Er wordt tegenwoordig gesproken over mensen met een verstandelijke beperking of zelfs over mensen met leerproblemen. Uitdrukkingen die nog iets meer van het complexe karakter van de problematiek verdoezelen. Met de naam van ons nieuwe specialisme, Arts voor Verstandelijk Gehandicapten, liepen we dan ook ruim voor de feitelijke erkenning al achter. Maar wat dan: Arts voor Mensen met een Verstandelijke Beperking? AMVB? Dat roept ook misverstanden op. Bovendien wordt de dokter niet primair ingeschakeld voor de verstandelijke beperking, wel voor problemen die hiermee samenhangen of hieruit voortvloeien. Voorlopig moeten we het maar bij AVG houden. De subtitel van dit artikel, de ontwikkeling van de medische zorg voor mensen met een verstandelijke handicap, suggereert iets meer dan ik kan waarmaken. Immers, een nauwgezette geschiedschrijving over de dokter in de zorg is niet voorhanden. Het enige dat ik heb kunnen vinden staat vermeld in jubileumboeken van diverse oudere instellingen. Ik begin bij de eerste jaren van de residentiële zwakzinnigenzorg aan het eind van de 19e eeuw. De fase daarna tot de vijftiger jaren van de 20e eeuw lijkt wat minder interessant. Vervolgens echter veranderen in hoog tempo de visies op zorg en daarmee de positie van de arts in de zorg. In dit artikel ligt dan ook het accent op de ontwikkelingen vanaf de zestiger jaren. Voor de beeldbepaling staan we toch even stil bij het einde van de 19e eeuw. Op initiatief van Willem van den Bergh, predikant te Voorthuizen, startte de architect Fokko Kortlang in Ermelo op de Veluwe een instelling voor geesteszwakken, 's Heeren Loo. Na een lange voorbereiding werd op 3 februari 1891 de 9-jarige Geurt, zoon van een dagloner, opgenomen voor observatie. De huisarts van het nabijgelegen Harderwijk, dokter Numans, kwam drie opeenvolgende dagen per koets naar 's Heeren Loo om het ventje te observeren en stelde aansluitend vast dat hij kon worden opgenomen: de eerste eenpersoonsindicatiecommissie. In datzelfde jaar werden nog 25 jongens opgenomen. Denk overigens niet dat het in die eerste jaren alleen ging om medische zorg. Vanaf het begin was er veel gerichte aandacht voor onderwijs en activiteiten. In 1897 kwam de eerste arts in vast dienstverband van 's Heeren Loo: dokter A. Dupont. Hij woonde op het instellingsterrein in een bepaald niet ongerieflijke dienstwoning die speciaal voor hem werd gebouwd. In de hierop volgende decennia werden steeds meer inrichtingen gesticht of gestichten opgericht: protestants-christelijke zoals Lozenoord ook in Ermelo, Dr. Mr. Willem Van den Bergh in Noordwijk-Binnen en Groot- TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 Schuylenburg in Apeldoorn en enkele grote katholieke instellingen als Boldershof te Druten, St. Anna te Heel, Huize Maria Roepaan te Ottersum, Huize Piusoord in Tilburg en Huize Assisië in Udenhout. Diverse namen zijn intussen door de fusiegolf verloren gegaan. De tweede wereldoorlog ging niet aan de zorg voorbij: in 1942 werden de bewoners van de Willem van den Bergh Stichting uit Noordwijk geëvacueerd naar 's Heeren Loo, omdat de bezetter de strategische locatie in de duinen had gevorderd. In 1943 werden twaalf joodse kinderen die op 's Heeren Loo verbleven weggevoerd via Westerbork naar Sobibor waar zij werden omgebracht. Ik moet helaas aannemen dat hetzelfde is gebeurd met joodse verstandelijk gehandicapten elders. Tot zover enige uiterst beknopte informatie over de oorlogsjaren. De arts is heel lang een centrale figuur geweest in de instellingen. De ouderen onder ons, ik sla nu een hele lange periode over, kunnen zich nog herinneren dat er op de woongroepen geen kastje kon worden aangevraagd zonder de paraaf van de arts. Vanaf de jaren vijftig deden de agogen, psychologen en orthopedagogen, hun intrede in de zorg. Het vorige hoofd van de psychologisch-pedagogische dienst vertelde dat hij in de eerste week dat hij in dienst was van GrootSchuylenburg de diverse paviljoens langsging om kennis te maken. Daarbij overkwam hem het volgende: bij de ingang van een paviljoen stelde hij zich voor aan een zuster, maar die sloot, na 'aangenaam' te hebben gemompeld, de deur weer voor hem. De agogen hebben hun positie wel moeten veroveren. De komst van de agogische deskundigen had uiteraard invloed op de positie van de artsen. De artsen in de zorg waren gewoonlijk huisartsen zonder verdere specifieke opleiding. Vaak ging het om huisartsen die om welke reden dan ook geen reguliere praktijk meer konden voeren en vrouwen die het werk met zorgtaken thuis combineerden. Vanaf de jaren 70 wordt er steeds vaker bewust gekozen voor deze zorg. Dat had onder meer te maken met een breekpunt in de geneeskundige opleidingen: in de zestiger jaren werd de huisartsgeneeskunde een apart specialisme. Na de geneeskundige opleiding was je niet meer huisarts, maar basisarts. De basisarts werd geacht een vervolgopleiding te gaan doen. Voor artsen in de zorg voor verstandelijk gehandicapten was die vervolgopleiding er niet. De aanvoer van artsen naar onze sector begon hierdoor te stagneren. Het beroep arts voor verstandelijk gehandicapten begon zich gelijktijdig te professionaliseren. Dat ging natuurlijk heel geleidelijk. Inhoudelijke dagen werden georganiseerd door de sectie medici van het Nederlands Genootschap ter Bestudering van de Zwakzinnigheid (NGBZ). De oprichting van de NVAZ vond plaats in 1981; kennisuitwisseling via het tijdschrift TVAZ begon enkele jaren daarna. Om de basisartsen die zich voor de zorg aanmeldden een 9 vervolgopleiding te kunnen bieden werd een postdoctorale opleiding gestart, tot op heden verzorgd door de NSPH ,de Netherlands School of Public Health. Ook werden er postdoctorale cursussen verzorgd, met name door de Erasmus Universiteit van Rotterdam, in overleg met de commissie deskundigheidsbevordering van de NVAZ. Er werd in toenemende mate onderzoek verricht en gepubliceerd en er werd via werkgroepjes en commissies gewerkt aan het opstellen van protocollen. Binnen de intramurale voorzieningen was de solopositie van de arts inmiddels vervangen door het multidisciplinair samengestelde begeleidingsteam. Z-verpleegkundige, arts en psycholoog of pedagoog, soms nog aangevuld met een maatschappelijk werker, waren als team gezamenlijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg zoals die op de woongroepen werd geleverd. Deze teams bespraken werkelijk alles. Niet alleen de individuele en groepshulpverleningsplannen, maar bijvoorbeeld ook de vakanties van de bewoners. Ik heb als lid van een begeleidingsteam nog sollicitatiegesprekken gevoerd met kandidaat-teamleiders. Gelukkig is sindsdien de kwaliteit van de opleiding van de medewerkers op de groepen zodanig verbeterd dat artsen en agogen zich weer wat meer op hun eigen vakgebied hebben kunnen en moeten richten. Deze emancipatie van de verpleegkundigen had gevolgen voor de positie van zowel de artsen als de agogen. Er wordt wel multidisciplinair samengewerkt, maar alleen waar dat meerwaarde biedt vanuit de functionaliteit van ieders vakgebied. De NVAZ werd in 1981 opgericht om beter de belangen van de medische zorgverleners te kunnen behartigen. Vanaf het begin was het streven te komen tot een apart specialisme met een eigen opleiding. Aanvankelijk leek daar geen uitzicht op en werd een applicatiecursus voor basisartsen opgezet. Doorslaggevend voor de uiteindelijke erkenning van de AVG was: O de erkenning van het specialisme huisarts, waardoor elke afgestudeerde arts (als basisarts) een vervolgopleiding moest doen O de erkenning dat medische zorg voor verstandelijke gehandicapten wezenlijk anders is, hetgeen ook wetenschappelijk onderbouwd kon worden O de ontwikkeling van 'community care'. Ten aanzien van deze laatste ontwikkeling ontstond de vrees, ook gezien de ervaringen in de Scandinavische landen, dat met de deconcentratie ook de specifieke deskundigheid zou verdampen. Met name voor de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) was dit in de laatste fase van de besluitvorming over de financiering van de opleiding tot AVG een doorslaggevende factor: deconcentratie en community care hebben meer kans van slagen als er de garantie is van professionele ondersteuning! In Nederland is de situatie met betrekking tot de medische opleidingen als volgt: in zes jaar een opleiding tot basisarts, waarna de diverse specialisaties kunnen worden aangevangen. De opleiding tot AVG wordt conform de huisartsenopleiding een driejarige opleiding, waarbij er vier dagen per week in de sector wordt gewerkt onder supervisie en waarbij er één dag per week cursus wordt genoten aan de universiteit. Tevens zijn er drie stageperioden opgenomen. 10 In het curriculum voor de opleiding tot AVG staan de kenmerken van de geneeskunde voor verstandelijk gehandicapten beschreven: O specialistisch gezien de doelgroep O longitudinaal O bijzondere verdeling morbiditeit O bijzondere presentatie van de klachten O diagnostische en therapeutische problemen O vaak een meervoudige hulpvraag O beperkte wilsbekwaamheid O contacten met familie en verzorgers zijn essentieel O samenwerking met andere disciplines is noodzakelijk O de vraag komt zowel vanuit de zorgvoorzieningen als van buiten O de AVG is zowel behandelaar als consulent O het is een kennisgebied in ontwikkeling. Het domein van de AVG ligt op specifiek generalistisch en specifiek specialistisch niveau, in relatie tot het niet-specifiek generalistische domein van de huisarts en het niet-specifiek specialistische domein van de (ziekenhuis)specialist. Vanaf het begin van de jaren 90 kreeg de NVAZ een voet binnen de deur van de medische instituties vallend onder de KNMG (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van de Geneeskunst). Ondersteuning werd verkregen van de Geneeskundige Inspectie en van de ouderverenigingen. In 1992 verscheen het rapport: "de ontwikkeling van de opleiding tot arts voor VG", met een toelichting, waarin een beschrijving van het vakgebied en het profiel van de AVG waren opgenomen. In 1993 stelde het hoofdbestuur van de KNMG een begeleidingscommissie in, die de NVAZ in haar streven ondersteunde. In 1995 stelde deze een rapport op waarin de volgende adviezen waren opgenomen: 1. verdere profilering als wetenschappelijke vereniging 2. eindtermen ontwikkelen voor de opleiding AVG 3. een register instellen 4. een voorbereidingsgroep instellen voor de formele erkenning van het specialisme. Deze werkgroep bestond uit vertegenwoordigers van de Huisarts- en Verpleeghuisarts Registratie Commissie (van de KNMG), het ministerie van VWS, de werkgeversorganisatie Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en de NVAZ. Alle bovengenoemde activiteiten leidden in 1997 tot het besluit van de KNMG tot instelling van het specialisme AVG. Het curriculum voor de opleiding tot AVG was gereed in 1998. In augustus 1999 bracht de KNMG haar eindadvies uit aan de minister van VWS. Dit advies hield in: O overgaan tot de erkenning van het specialisme AVG O vaststellen van de eisen voor de opleiding tot AVG O vaststellen van de eisen en voorwaarden voor de erkenning van opleiders, opleidersinrichtingen en opleidingsinstituten ten behoeve van dit nieuwe specialisme. Mevrouw Borst, onze verantwoordelijke minister, zou hierover uiterlijk op 7 november 1999 een besluit moeten nemen. Aangezien een financiële paragraaf voor de opleiding echter ontbrak, werd de termijn met drie maanden verlengd. Op de valreep van die termijn, namelijk op 7 februari, kwam de handtekening van de minister onder het besluit te staan, dat overigens gedateerd is op 4 februari 2000. Hoe nu verder? De erkenning van het specialisme is een nieuw begin. We zullen het nu ook waar moeten gaan maken. We zullen ons op de eerste plaats als wetenschap- TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 pelijke vereniging voortdurend moeten legitimeren door goed onderzoek af te leveren. We zullen het vakgebied moeten ontwikkelen door wetenschappelijk onderbouwde protocollering. En we moeten natuurlijk aan het werk: multidisciplinair werkend, voor verstandelijk gehandicapten ongeacht hun woonplek, dus regionaal beschikbaar, als behandelaar van sommige groepen verstandelijk gehandicapten, als consulent voor andere behandelaars. Om dit mogelijk te maken moet er ook een financieringsstelsel komen dat deze dienstverlening mogelijk maakt. Hieraan wordt momenteel gewerkt. Frans Scholte, AVG Groot-Schuylenburg De Voorwaarts 61, 7325 AA Apeldoorn tel: 055-3696169, fax: 055-3696193 e-mail: [email protected] DAGACTIVITEITENCENTRUM EN AVG Mw W.Veraart, AVG Aan de hand van medisch onderzoek bij 40 cliënten van een dagactiviteitencentrum wil ik aantonen: 1. waarom de bijdrage van de AVG in een dagactiviteitencentrum noodzakelijk is 2. waarom ook de bijdrage van een paramedisch team noodzakelijk is: een fysiotherapeut, een logopedist en een ergotherapeut. Het verschijnsel 'dagactiviteitencentrum' (dac) ontstond in de jaren 60. Het heette toen 'dagverblijf voor ouderen'. Het was een plaats waar mensen met een verstandelijke handicap die niet in staat waren om te werken binnen de Sociale Werkplaats, hun dag doorbrachten. Er werd veel in groepsverband gedaan en er waren therapeuten in dienst, een fysiotherapeut, een logopedist en soms een muziektherapeut. Deze gaven individuele therapie en ook groepstherapie.Er werd muziek gemaakt en gevolksdanst. Sinds enige jaren werken de dac's op een heel andere manier. Vanuit de visie dat iedereen recht heeft op werk creëren ze werkplekken op verschillende locaties waar de cliënten werkervaring op kunnen doen. Daarnaast bieden de centra vormen van begeleid werken aan in een bedrijf, bijvoorbeeld in een tuincentrum, waar cliënten werkzaamheden kunnen doen, zoals het tillen van gekochte spullen in de auto van de klanten of koffie schenken in de kantine. Het gaat dan voornamelijk om het verrichten van onbetaalde arbeid onder begeleiding van een geschoolde jobcoach. Voor een enkeling is dit de eerste stap naar een betaalde baan. Door de nieuwe visie verdwenen de therapeuten uit de dagactiviteitencentra, de cliënt werd aangeraden de reguliere therapeut, de therapeut om de hoek, te bezoeken als dat nodig was, zoals iedere andere werknemer. Ook de arts verdween grotendeels uit de centra. De cliënten dienden immers naar hun eigen huisarts te gaan. Met een ergotherapeut bezocht ik de werkplekken. Uit de bezoeken werd mij duidelijk dat de arbeidsomstandigheden verre van optimaal waren en dat er werk voor mij was te doen. Een mogelijkheid om dat uit te voeren zag ik binnen de ondersteuningsplansystematiek die multidisciplinair ontwikkeld werd binnen de stichting en waar ik als arts ook bij betrokken was. De ondersteuning van de cliënt van de stichting EsdégéReigersdaal gebeurt aan de hand van een ondersteuningsplan dat iedere twee jaar wordt opgesteld. Er werd TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 vastgesteld dat in ieder ondersteuningsplan medische aandachtspunten moesten worden geformuleerd door de AVG De AVG vraagt daartoe inzage in de medische gegevens van een cliënt, uiteraard met zijn toestemming, en vat de relevante gegevens samen. Ook werd vastgesteld dat de richtlijnen van de NVAZ ten aanzien van onderzoek van het gehoor en de visus bij iedere cliënt uitgevoerd zouden worden en dat de uitslag genoteerd zou worden in de medische bijdrage ten behoeve van het ondersteuningsplan. Vervolgens werd besloten dat medisch onderzoek (een soort keuring) gewenst was als de cliënt aan het werk ging, om aanpassingen en andere medische aandachtspunten bij de uitvoering van het werk niet over het hoofd te zien. Ik vond een goede onderzoeksruimte bij de Arbodienst van de Sociale Werkvoorziening zowel in Schagen als in Den Helder en nodigde de eerste cliënten uit voor een onderzoek. Het bleek dat ik weerstand moest overwinnen. Begeleiders van cliënten die in een gezinsvervangend tehuis woonden belden regelmatig af met de mededeling dat hun cliënt een eigen huisarts had en dat onderzoek dus niet nodig was. Ook de begeleiders van het dagactiviteitencentrum zelf vonden mijn actie niet passen binnen de visie. Meer uitleg was nodig. Ik heb inmiddels 40 cliënten onderzocht: 25 vrouwen en 15 mannen Leeftijd: 18-29 jaar: 18; 30-39 jaar: 10; 40-49 jaar: 10; 50-59 jaar: 2 personen. Wonen: GVT: 19; individueel: 9 en bij ouders: 12 mensen. Etiologische diagnose: van 19 mensen was de oorzaak bekend: zes mensen hadden het syndroom van Down onder wie een persoon van 40 jaar, die met de diagnose Downsyndroom binnenkwam en het syndroom van Williams bleek te hebben; drie mensen met niet-aangeboren hersenletsel en 10 mensen met allerlei diagnoses. Bij 21 mensen was de diagnose niet bekend. Niveau: ZMLK: 28; MLK: 8; NAH: 3; niet verstandelijk gehandicapt: 1. Aan de hand van de verwijzingen wil ik U mijn bevindingen vertellen. Dertig van de veertig mensen (75%) verwees ik naar de huisarts, een specialist en/of een paramedicus. Tien mensen werden niet verwezen. Ik schrok van dit hoge percentage maar in de literatuur bleek dit geen uitzondering. Webb en Rogers vonden in Nieuw Zeeland bij een scree- 11 ning van 1311 mensen met een verstandelijke handicap een verwijzingspercentage van 72,6%. Zij beschreven dit in een artikel in de Journal of Intellectual Disability Research, december 1999. Naar wie verwees ik en waarom? O 8x naar de huisarts: ³ 1x slaapproblemen ³ 2x depressieve klachten ³ 2x oren uitspuiten ³ 1x fors verhoogde bloeddruk bij het syndroom van Williams ³ 1x controle bloeddruk ³ 1x schildklieronderzoek. Verder werd ook naar de huisarts verwezen met het verzoek om door te verwijzen naar een specialist. O O orthopedagoog/psycholoog 3x: ³ ontremd sexueel gedrag op het werk ³ encopresis ³ automutilatie. sociaal pedagogische dienst 1x: ³ gedragsproblemen in de thuissituatie bij ouders. Naar de volgende specialisten: O oogarts 5x: ³ in verband met een verminderde visus. O audiologisch centrum of KNO-arts 4x: ³ 3x gehoorsverliezen bij audiometrisch onderzoek ³ 1x lukte het audiometrisch onderzoek niet bij een man met autisme die volgens de begeleider zijn radio altijd erg hard aanzette. O neuroloog 2x: ³ erg traag werktempo mogelijk door veel abscences ³ afbouw medicatie na jarenlang aanvalsvrij te zijn . O tandarts 2x: ³ 2x een zeer carieus gebit. O dermatoloog 1x: ³ forse varices in beide benen. O cardioloog 2x: ³ controle na hartoperatie in het verleden ³ souffle, die er tevoren niet was, mogelijk mitralisklepprolaps bij Downsyndroom. O geneticus 1x: ³ vaststellen van diagnose syndroom van Williams. Ik verwees zes keer naar de revalidatiearts. Dat deed ik niet alleen voor onderzoek maar ook om een indicatie te krijgen voor therapie door een gespecialiseerd paramedisch team in een naburige instelling voor verstandelijk gehandicapten. Dit was een nieuwe behandelmogelijkheid, die zeer gewenst was aangezien er geen paramedici meer waren in de dagactiviteitencentra. De reguliere therapeut om de hoek heeft minder behandelmogelijkheden in huis voor de meervoudig gehandicapte mensen en werkt meestal niet multidisciplinair. Ik verwees naar de volgende therapeuten: - drie keer naar de logopedist vanwege problemen in de communicatie en een keer vanwege een slecht gebruik van het hoortoestel. Eenmaal waren er ook eet- en slikproblemen , die om een logopedisch onderzoek vroegen. - tien keer naar de fysiotherapeut. Ter preventie van rugklachten was tiltraining gewenst. Hiervoor is het gewenst 12 dat de therapeut de werkplek bezoekt en de begeleiders kan instrueren. - zeven keer naar de ergotherapeut. Bij 7 mensen was ergotherapeutisch advies nodig op de werkplek. De mensen met een tetraplegie, hemiplegie of diplegie, een forse scoliose of een spina bifida (3x) hadden aanpassingen nodig op de werkplek, bijvoorbeeld aan de rolstoel. Omdat er geen ergotherapeut verbonden is aan de dagactiviteitencentra duren aanpassingen vaak lang en laat het resultaat soms te wensen over. Een goede aanpassing realiseren is geen eenmalig gebeuren. Ook missen de begeleiders en jobcoaches de ondersteuning van de therapeuten bij de begeleiding van hun cliënten tijdens het werk als zij niet regelmatig even langs kunnen komen. Een rondje met de revalidatiearts langs de werkplekken maakte dat nog eens duidelijk. Ook vroeg ik tijdens het onderzoek naar de hoeveelheid beweging op het werk en in de vrije tijd. Bij 18 mensen vond ik dat er sprake was van bewegingsarmoede. Bij 10 mensen was er sprake van overgewicht. Na het onderzoek verzamelde ik zonodig relevante medische gegevens. Hierbij deed zich een opvallend probleem voor: relevante medische gegevens in bezit van de huisarts en/of de vroegere schoolarts ontbraken veelal in het dossier van de cliënt. Zo waren van 2 slechtziende cliënten de adviezen van Visio, een instelling die slechtziende mensen begeleidt, niet te vinden in het dossier. Gegevens over het gehoor en de visus waren wel bekend bij de vroegere schoolarts maar niet bij de huisarts. Ook Webb en Rogers noemen het verkrijgen van gegevens uit het verleden een belangrijk knelpunt. Het verzamelen van de gegevens en het onderzoek leidden tot adviezen ten behoeve van het ondersteuningsplan. Vanuit mijn onderzoek kwam ik tot de volgende ideeën: 1. Medisch onderzoek voor de start van het werk is noodzakelijk voor mensen met een verstandelijke handicap die vanuit een dagactiviteitencentrum werk gaan verrichten. Het is noodzakelijk om de volgende redenen: a. het werk kan na onderzoek beter uitgevoerd worden, omdat rekening gehouden kan worden met relevante medische gegevens b. het voorkomt problemen in de toekomst, het werkt dus preventief c. mensen met een verstandelijke handicap klagen niet of presenteren hun klachten "anders" waardoor ze niet begrepen worden. Een AVG kan het medisch onderzoek doen omdat hij bekend is met etiologische diagnostiek, met syndroomgerelateerde medische problemen, met zintuigstoornissen en met psychische problemen die zich bij mensen met een verstandelijke handicap anders presenteren. Maar hij mist wel bedrijfsgeneeskundige kennis. Uitgezocht zal moeten worden hoe de medische begeleiding op de werkplek het beste kan gebeuren. In een artikel in Medisch Contact van 21-1-2000 schrijft A.C.Hendriks dat de bedrijfsartsen nauwelijks toekomen aan het ontplooien van activiteiten ter bevordering van de integratie van gehandicapten. In de toekomst zal uitgewerkt moeten worden hoe de samenwerking tussen bedrijfsarts en AVG eruit zal moeten zien. 2. Een gespecialiseerd paramedisch team bestaande uit een fysiotherapeut, een ergotherapeut en een logopedist, dient beschikbaar te zijn voor de dagactiviteitencentra. Doordat de traditionele therapeuten merendeels vertrokken zijn uit de centra is er geen structurele paramedische TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 begeleiding meer mogelijk op de werkplek. In mijn onderzoek bleek bij meer dan de helft van de cliënten deze begeleiding noodzakelijk. Ik noem een aantal voorbeelden. Zo is bijvoorbeeld ondersteuning van een fysiotherapeut gewenst voor tiltraining. Een bezoek van de fysiotherapeut op de werkplek is nodig om foutieve handelingen te kunnen corrigeren. Als bij een financieel adviesbureau in Amsterdam-Zuid maandelijks een bedrijfsfysiotherapeut komt kijken hoe de werknemers aan de computer zitten dan zullen zeker werknemers met een verstandelijke handicap, van wie de meesten nooit klagen, regelmatig door een fysiotherapeut bezocht moeten worden bij hun soms zware of belastende arbeid. Een ergotherapeut is onmisbaar om aanpassingen binnen de werksituatie voor te stellen en te realiseren. Een ander voorbeeld is de rol die een logopedist kan spelen bij het maken van een communicatieplan. Kortom, een goed samenwerkend paramedisch team is noodzakelijk om 'gewoon'werken mogelijk te kunnen maken. Uit mijn onderzoek bleek bovendien dat er bij 18 van de 40 mensen sprake was van bewegingsarmoede. Volksdansen, gymnastiek, zwemmen en paardrijden zijn er voor de mensen die zijn gaan werken niet meer bij. Soms is er sprake van eentonig, zittend werk. Sommige mensen blijken in hun vrije tijd weinig te bewegen. Overgewicht komt bij 25% voor. Mensen met een verstandelijke handicap hebben meer last van osteoporose, rugafwijkingen etc. In navolging van de GGD in Amsterdam zou aan de werknemers een bewegingsprogramma kunnen worden aangeboden op een bepaald moment van de dag. Samenvatting De dagactiviteitencentra van nu zien er heel anders uit dan vroeger. Zoveel als mogelijk wordt samen met de cliënt gezocht naar passend werk. Ondersteuners en geschoolde jobcoaches begeleiden de cliënten in de werksituatie. Ten behoeve van de medische bijdrage aan het ondersteuningsplan onderzocht ik 40 cliënten en verzamelde relevante medische gegevens. Na onderzoek verwees ik 75% van de cliënten naar de huisarts, een specialist en/of een paramedicus om verschillende redenen. Opvallend was dat meer dan de helft van de cliënten paramedische bemoeienis nodig had. Ik concludeer hieruit dat de volgende zaken nodig zijn: medisch onderzoek van de AVG vóór de start van het werk en de beschikbaarheid van een paramedisch team, bestaande uit een fysiotherapeut, een ergotherapeut en een logopedist, die regelmatig de werkplekken bezoeken, tiltrainingen organiseren en aanpassingen voorstellen en uitvoeren. We moeten veel meer aandacht besteden aan voldoende bewegingsmogelijkheden tijdens het werk. In de toekomst zullen we moeten nadenken over samenwerkingsmogelijkheden tussen de AVG en de bedrijfsarts. Tot slot Aan de integratie van mensen met een verstandelijke handicap in allerlei bedrijven en bedrijfjes wordt op enthousiaste wijze binnen de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap gewerkt. Maar om "zo gewoon mogelijk" te kunnen werken moet de toerusting van een persoon met een verstandelijke handicap zo optimaal mogelijk zijn. Daaraan kunnen een AVG en een paramedisch team een bijdrage leveren. Mw W.Veraart, AVG Esdégé-Reigersdaal Postbus 195, 1700 AD Heerhugowaard tel: 072-5752500, fax: 072-5752599 POLIKLINIEK VOOR MENSEN MET EEN VERSTANDELIJKE BEPERKING IN EEN ALGEMEEN ZIEKENHUIS W.J. Braam, AVG Inleiding In november 1998 begon ik als AVG een spreekuur in het nabijgelegen Ziekenhuis Gelderse Vallei te Ede. Hiermee ontstond de eerste polikliniek in een algemeen ziekenhuis in Nederland die speciaal gericht is op mensen met een verstandelijke beperking. Het idee voor deze polikliniek kreeg ik al tijdens mijn opleiding tot AVG aan de NSPH (Netherlands School of Public Health) in Utrecht. Daar sprak op 8 oktober 1996 een zeer enthousiaste medewerkster van de Federatie van Ouderverenigingen, Mieke van Leeuwen. Haar verhaal ging over de medische zorg voor mensen met een verstandelijke beperking, gezien vanuit het standpunt van de ouders met de vraag: "Wat verwachten ouders van de AVG?". Zij vertolkte daarbij de bezorgdheid van die ouders, dat door de deconcentratie van de instituten de medische zorg steeds vaker door de lokale huisarts zou worden overgenomen en dat daarmee de AVG steeds minder bereikbaar zou worden TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 voor hun kinderen. Zij sprak namens de Oudervereniging de wens uit dat de AVG zich niet langer in de instituten zou blijven verschuilen, maar zich naar de buitenwereld zou gaan manifesteren! Wij zouden regionale multidisciplinaire adviescentra moeten oprichten. Omdat dit op dat moment financieel (nog) niet haalbaar was, kon ik mijn enthousiasme voor dit idee niet in daden omzetten. Begin 1998 werd duidelijk dat de plannen tot erkenning van de AVG als apart specialisme in een vergevorderd stadium raakten. Dit was voor mij aanleiding om het plan voor een adviescentrum weer op te pakken. Er werd toenadering gezocht tot de plaatselijke dagverblijven en de SPD. Maar hoe meer mensen bij het project betrokken raakten, des te moeilijker werd het om het plan van de grond te krijgen. Bovendien wilde men ook nu weer de financiële kant van het project als eerste geregeld zien, waardoor het plan om gezamenlijk een adviescentrum op te richten pas in 1999 van start ging. 13 Plannen maken Het plan voor de AVG-poli werd geboren in april 1998 tijdens een consultmiddag in de Hartenberg door de neuroloog van het Ziekenhuis Gelderse Vallei Marcel Smits, waarbij gesproken werd over de voorgenomen nieuwbouw voor de drie gefuseerde regioziekenhuizen. In de geplande polikliniek was een neurologenkamer teveel berekend. Hij wist van mijn plannen en hij stelde voor dat ik daar een spreekuur zou gaan houden. Onder het motto "niet te veel praten maar gewoon beginnen" zijn we voortvarend te werk gegaan. Mijn eerste gesprek had ik met mijn hoofd van dienst Aak van den Akker, die het plan meteen toejuichte en mij bij de verdere stappen erg heeft gesteund. Onze neuroloog baande het pad in zijn eigen maatschap. De volgende stap was een gesprek met een manager van het ziekenhuis over de doelstelling en voorgenomen werkwijze van de nieuwe poli. Daarbij werden ondermeer afspraken gemaakt over het gebruik van de ruimte, de secretariële ondersteuning en de honorering middels een neurologenverwijskaart. Mijn hoofd van dienst had ook nog een gesprek met het Zorgkantoor, dat akkoord ging met de voorgenomen werkwijze. Vervolgens werd met de polikliniekcoördinator uitgebreid gesproken over de technische uitvoering van het project, zoals het gebruik van de medische status, het maken van afspraken, het aanvragen van verrichtingen, het toezenden van uitslagen en de toegang tot de ziekenhuiscomputer. Daarna had ik een gesprek met de maatschap kinderartsen over de opzet van de poli en de afbakening van ons werkterrein. Ook informeerde ik de wetenschappelijke staf van het ziekenhuis. De laatste stap was het naar buiten brengen van de plannen. Allereerst werden de HAGRO's telefonisch benaderd en vervolgens werden alle huisartsen in de regio door middel van een brief op de hoogte gesteld. Pas daarna werd de regionale pers over de nieuwe poli geïnformeerd. De start Begonnen werd met twee ochtendspreekuren in de maand. Voor een eerste consult werd een vol uur uitgetrokken en voor een herhalingsconsult een half uur. Dat lijkt veel tijd, maar het kostte meestal veel moeite om binnen dit tijdsbestek te blijven. Al snel doemde er een probleem op: de medische status mocht het ziekenhuis niet verlaten. Dat betekende dat ik meteen na afloop een brief op een bandje moest inspreken. Bovendien had ik nu in de Hartenberg geen status ter beschikking als later uitslagen van aangevraagd bloedonderzoek binnenkwamen of iemand mij over een patiënt die ik gezien had opbelde. Dit is het belangrijkste nadeel van de keuze voor de locatie. Aanvankelijk liep het zeker geen storm en kon ik het eigenlijk met één ochtend in de maand wel af. Maar vanaf het Aantal patiënten per kwartaal 14 98-4 99-1 99-2 99-3 99-4 00-1 Nieuwe patiënt 4 4 3 5 13 18 Herhalingsconsult 3 6 20 7 22 38 Totaal 7 10 23 12 35 46 tweede kwartaal ging het beter lopen en werden het twee ochtenden in de maand. Na een dip in de zomervakantie ging het nog beter lopen en inmiddels zijn drie ochtenden per maand nodig. Ik begin om 9.00 uur en ben tot ongeveer 14.00 uur bezig. In totaal werden er 37 patiënten gezien tijdens 133 consulten. De gemiddelde leeftijd was 24 jaar (zie tabel vorige kolom). Wie verwijzen? In het begin waren het vooral de ouders die het initiatief namen om naar mijn poli te komen. Uiteraard hadden ze wel een verwijzing via de huisarts nodig. Later begonnen ook de professionals te verwijzen. De laatste ontwikkeling hierin is dat nu ook kinderartsen verwijzen als bij hen in begeleiding zijnde kinderen de leeftijd van ongeveer 18 jaar bereiken. Verwijzers naar polikliniek Ouders(via huisarts) 13 (35%) Huisarts 8 (22%) Orthopedagoog 7 (19%) Neuroloog 5 (13%) Kinderarts 3 ( 8%) Psychiater 1 ( 3%) Totaal 37 Waar wonen ze? De polikliniek richt zich op thuiswonende mensen met een verstandelijke beperking. Maar ook mensen uit een GVT hebben de weg gevonden, vooral op initiatief van de aan het GVT of dagcentrum verbonden orthopedagoog. Van de 37 patiënten woonden er 26 bij de ouders thuis (van wie in 6 gevallen de moeder alleenstaand was) en 11 in een GVT. Eenvoudige en complexe problemen Soms is een probleem erg simpel en ben je er binnen twee consulten uit. De andere keer is het probleem erg ingewikkeld en duurt het enkele maanden tot de oplossing gevonden is. Een mooi voorbeeld van een, althans voor mij, vrij simpel probleem was Gerard, een 22-jarige meervoudig gehandicapte man, die ik tijdens een van de eerste spreekuren zag. Hij was gestuurd door zijn huisarts wegens sinds twee maanden optredende hoofdpijnaanvallen boven het linkeroog, die gepaard gingen met braken. Hij moest dan de hele dag het bed houden. De huisarts had de diagnose "migraine" gesteld. De verschillende op migraine gerichte medicamenten hadden echter geen verbetering gebracht. Gerard reed zelfstandig binnen in zijn rolstoel. Hij was zelf vrij goed in staat zijn klachten te vertellen en werd daarbij geholpen door zijn moeder. Naast de eerder genoemde klachten had hij al enkele maanden in toenemende mate last van vermoeidheid. Hij had geen andere klachten, TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 gebruikte geen medicijnen en was eigenlijk nooit ziek. Bij navraag bleek er verder sprake te zijn van veel drinken (2 liter per dag) en een al jaren bestaande incontinentie voor urine. Urineweginfecties had hij nooit gehad. Zijn handicaps waren volgens moeder veroorzaakt door een moeilijke bevalling. Zoals gebruikelijk vond er een volledig lichamelijk onderzoek plaats. Hierbij werden, behalve een bloeddruk van 160-105, een halfzijdige hypertonie en een dysartrie, passend bij zijn etiologische diagnose, geen bijzonderheden gevonden. Vanwege de verhoogde bloeddruk liet ik hem nog even langs het laboratorium gaan. De resultaten werden snel doorgebeld: BSE 48, Hb 7,6, leuco's 10,8 en creatinine 299! De klachten en de hypertensie van Gerard leken te berusten op een nierinsufficiëntie. Er werd een spoedafspraak met de nefroloog gemaakt. In de brief van de nefroloog las ik later dat er sprake was van een hydronefrose en nierinsufficiëntie op basis van een neurogene blaas met reflux. De aanvankelijke vrees dat de nieren niet meer te redden waren, bleek gelukkig niet waar te zijn. Gerard heeft nu een suprapubische catheter en het gaat nog steeds goed. Overigens las ik in de brief dat hij in 1990 al eens door een uroloog gezien was in verband met incontinentie voor urine, waarbij een instabiele blaas met urinelekkage werd geconstateerd. Kennelijk was iedereen dat later weer vergeten. De meeste problemen zijn echter complex, maar daarmee zeg ik natuurlijk niets nieuws. De AVG is immers niet voor niets erkend als apart specialist. De medische zorg aan mensen met een verstandelijke beperking is meestal complex. Veel syndromen die gepaard gaan met een verstandelijke beperking kennen een afwijkende, syndroomspecifieke co-morbiditeit. Wij weten natuurlijk dat mensen met het syndroom van Down een aanzienlijk grotere kans op aandoeningen als hypothyreoïdie, diabetes mellitus, coeliakie en de ziekte van Alzheimer hebben. Daarnaast bestaan er vaak problemen als gevolg van de aspecifieke presentatie van klachten (vaak in de vorm van gedragsproblemen), is de diagnostiek tijdrovender en doen zich vaker therapeutische problemen voor. De eerste ervaringen met de nieuwe polikliniek bevestigen deze kenmerken. Zo vond ik bij twee van de negen mensen met Downsyndroom die de poli bezochten, een hypothyreoïdie. En afgelopen week was het weer raak! Met welk problemen kwamen ze? Zoals verwacht vormden gedragsproblemen de belangrijkste reden om de polikliniek te bezoeken (35%). Daarbij kon het zowel om de vraag gaan of er sprake was van een psychiatrische ziekte, dan wel of er sprake was van een achterliggende lichamelijke aandoening. Mensen met ernstige slaapproblemen vormden een tweede belangrijke groep (24%). Hun aantal is relatief groot omdat er op de polikliniek een speciaal onderzoek loopt naar stoornissen in de functie van het slaapwaakritme bij slaapproblemen. Vragen naar de mogelijke oorzaak van achteruitgang in het niveau van functioneren bij ouderen (11%) en behoefte aan begeleiding in het algemeen (8%) kwamen relatief vaak voor. TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 Redenen om de polikliniek te bezoeken Reden polibezoek aantal percentage 13 35% Slaapproblemen 9 24% Achteruitgang in functioneren 4 11% Behoefte aan begeleiding 3 8% 8 22% 37 100% Gedragsproblemen Overige: angsten duizeligheid hoofdpijn huidproblemen luchtweginfecties pijn valneiging zwelling benen Totaal 1 1 1 1 1 1 1 1 Gedragsproblemen De belangrijkste reden om de polikliniek te bezoeken was de aanwezigheid van hinderlijke gedragsproblemen. In twee van de drie gevallen van te druk gedrag kon de diagnose ADHD worden gesteld. Hierbij maak ik gebruik van een gestandaardiseerde vragenlijst welke zowel door ouders als door de school worden ingevuld. Als aan voldoende criteria is voldaan, wordt dit ná een korte proefbehandeling met Ritalin herhaald. Alleen bij een duidelijke verbetering wordt de behandeling voortgezet. Driemaal werd specifiek gevraagd of er sprake was van een psychose. In één geval kon dit worden ontkend en in het tweede geval bleek er sprake van een delier. Het derde geval bleek erg ingewikkeld te zijn, maar na veel vallen en opstaan kon de diagnose "chronic interictal psychosis" (psychose op basis van epilepsie) worden gesteld. Tweemaal was er sprake van een depressie. In de overige gevallen was er sprake van een ernstige slaapstoornis, een ticstoornis, seksueel misbruik, sociopathie en van overvraging. Meestal verbeterden of verdwenen de gedragsproblemen door een op de oorzaak gerichte behandeling. In één geval ben ik er nog niet uit wat het is (ongebruikelijk agressief gedrag bij iemand met het syndroom van Cohen). Slaapstoornissen Het relatief grote aantal polibezoekers met slaapproblemen werd veroorzaakt door aanmeldingen voor het onderzoek naar stoornissen in het slaapwaakritme, dat sinds oktober 1999 in samenwerking met de neuroloog wordt uitgevoerd. Daarbij wordt ondermeer een volledige anamnese afgenomen om achterliggende oorzaken op het spoor te komen. Zo bleek een 25-jarige man met Downsyndroom 's avonds zo angstig dat hij zijn ogen niet durfde te sluiten omdat hij naar zijn zeggen enge poppen zag. Ik stuurde hem door naar de psychologe van de Hartenberg om via speltherapie te bekijken wat er achter die angsten zat. Enkele weken later hoorde ik van haar dat hij 's avonds soms door zijn stiefvader werd mishandeld. Een 52-jarige man uit een GVT werd ook door de huisarts verwezen wegens slaapproblemen en nachtelijke angsten. 15 De angsten waren inmiddels zo erg geworden dat hij tijdelijk weer bij zijn ouders verbleef. Hij was bekend met een dwangstoornis, onder andere wasdrang. Bij het afnemen van de tractusanamnese bleek dat hij 's nachts bang was en niet kon slapen omdat hij dan zo benauwd was en er vaak uit moest om te plassen. Overdag was hij vaak moe, snel kortademig bij inspanning en soms had hij een drukkend gevoel op de borstkas. Bij het lichamelijk onderzoek vond ik een totaal irregulaire pols van 60 met een hartslag bij auscultatie van ongeveer 140. Het hart was vergroot en er bestond duidelijk oedeem, pretibiaal en aan de voeten. Uiteraard werd deze man verwezen naar de cardioloog en was hij geen kandidaat meer voor ons slaaponderzoek. Achteruitgang in het niveau van functioneren In vier gevallen werd bij personen met Downsyndroom specifiek gevraagd te onderzoeken of de achteruitgang in het niveau van functioneren veroorzaakt werd door de ziekte van Alzheimer. In een geval bleek er sprake te zijn van hypothyreoïdie en gastro-oesofageale reflux. In de drie overige gevallen waren er sterke vermoedens op de aanwezigheid van de ziekte van Alzheimer. Medische problemen die samenhangen met de veroudering zullen in de toekomst in toenemende mate aandacht gaan vragen. Inmiddels hebben wij samen met het verpleeghuis in de regio en enkele GVT's een substitutieproject opgezet voor mensen met een verstandelijke beperking die (bijna) een verpleeghuisindicatie hebben. Inmiddels draait in één van de deelnemende GVT's een huiskamerproject, waar ook bewoners van andere GVT's of thuiswonenden terecht kunnen. Behoefte aan begeleiding In drie gevallen werd specifiek verwezen vanwege een behoefte aan begeleiding vanwege de complexiteit van de problematiek. In deze gevallen ging het om mensen met een meervoudige handicap, bij wie ondermeer sprake was van refluxproblematiek, recidiverende luchtweginfecties, orthopedische- en voedingsproblemen. In twee gevallen was sprake van het overnemen van de begeleiding van de kinderarts wegens het bereiken van de leeftijd van 18 jaar. De etiologische diagnose Wanneer we de bezoekers van de polikliniek indelen op basis van de etiologie van de handicap, valt op dat de groep mensen met Downsyndroom de grootste groep vormt. Bij hen kwamen relatief veel somatische problemen voor. Dat gold ook voor de groep mensen met een meervoudige handicap (perinatale oorzaak). Daarentegen waren er in de groep "onbekend" en "encefalopathie eci" relatief veel gedragsproblemen (zie tabel volgende kolom). Werkzaamheden in een AVG-polikliniek De AVG-polikliniek dient zich niet alleen te richten op de normale consultfunctie (spreekuur) wegens actuele problematiek. Gezondheidsbegeleiding in de vorm van syndroomspecifieke checkups (healthwatch programma's) is ook belangrijk. Deze kan eventueel uitgevoerd worden in de vorm van syndroomspecifieke spreekuren (analoog aan 16 De etiologische diagnoses en de belangrijkste redenen de polikliniek te bezoeken Omgevingsfactoren Belangrijkste reden polibezoek: aanlegstoornis eci 6 16,2% infecties 2 gedragsproblemen (2), slaapstoornis (2) 5,4% perinatale oorzaak 6 16,2% behoefte aan begeleiding (3) Genetische oorzaken Downsyndroom 9 24,3% achteruitgang in functioneren (4) Sanfilippo 3 8,1% slaapstoornis (3) Overige 2 5,4% Onbekend 9 24,3% Totaal 37 gedragsproblemen (6) 100% reeds bestaande 'Downsyndroom teams' voor jonge kinderen) waarbij, indien nodig en afhankelijk van het syndroom, relevante specialisten de patiënt op één dag(deel) kunnen zien. Dergelijke syndroomspecifieke spreekuren moeten een bovenregionale functie krijgen. De ervaring leert dat veel mensen met een verstandelijke beperking, met name de meervoudig gehandicapten, onder behandeling zijn van meerdere specialisten. Vaak coördineert de kinderarts deze zorg, maar ontstaat hierin een hiaat wanneer de leeftijd van 18 jaar is bereikt. Deze taak kan hierna door de AVG worden overgenomen. Bij veel volwassenen met een verstandelijke beperking is geen duidelijke oorzaak van de handicap bekend, terwijl dit met de recent ontwikkelde technieken in een aantal gevallen alsnog mogelijk is. De AVG kan een rol spelen bij het op gang brengen van deze inhaaldiagnostiek. De AVG-polikliniek is een goede plaats voor wetenschappelijk onderzoek. Zo kan door systematische vastlegging van tijdens de levensloop optredende aandoeningen een bijdrage geleverd worden aan de kennis over de syndroomgebonden co-morbiditeit (zowel somatische aandoeningen als gedragsproblemen). De kosten Bij het vaststellen van het bedrag van de verwijskaart voor de AVG zal rekening gehouden moeten worden met de veel grotere tijdsinvestering (eerste consult één uur, vervolgconsulten een half uur). Een polikliniek voor mensen met een verstandelijke beperking kan daarnaast ook kosten besparen. Deze besparing kan liggen op het gebied van medicijnkosten, voorkoming van directe ziekenhuisopname dan wel latere dure behandelingen. Zo kon bij een meervoudig gehandicapte jongen met reflux, bij wie in verband met toediening per voedingssonde gekozen was voor infuusampullen omeprazol, f 6200,- op jaarbasis worden bespaard door het advies capsules omeprazol op te lossen in natriumbicarbonaat. Bij een niet op de gebruikelijke migrainemiddelen reagerende 22-jarige meervoudig gehandicapte man bleken TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 hoofdpijn en misselijkheid veroorzaakt te worden door een ernstige nierinsufficiëntie. Door tijdige behandeling kon de nierfunctie behouden blijven, waarmee een langdurige dialyse werd voorkomen. Bij een 14-jarig meisje met dagelijks kortdurende psychotische perioden met toenemende agressie zonder epilepsie in de anamnese bleek sprake te zijn van temporaalepilepsie. Op een elders gemaakte gecombineerde EEG- en videoobservatie kon echter geen enkel verband aangetoond worden tussen de epileptiforme ontladingen en de gedragsontregelingen. Onder de diagnose chronic interictal psychosis werd met succes een proefbehandeling met carbamazepine ingesteld. Hierdoor kon een reeds aangevraagde opname worden voorkomen. Tenslotte Dames en heren collegae, pionieren is een leuke bezigheid. Als je dat dan ook nog eens kunt doen binnen een vak met toekomst, ben je een gelukkig mens. W.J. Braam, AVG De Hartenberg, Wekerom (Gld), 's Heeren Loo Zorggroep Postbus 75, 6710 BB Ede tel: 0318-593593, fax: 0318-593563 AVG IN GESPECIALISEERDE CENTRA ALS BASIS VOOR OPERATIONELE DIENSTVERLENING EN STEUN BIJ WETENSCHAPPELIJKE ONTWIKKELING Mw I. Hofman, AVG Inhoud - gebleken hulpvraag aan een NCL1-expertisecentrum - enige medische informatie over NCL - wetenschappelijke bijdrage - opzet NCL-project - voorwaarden expertisecentrum in het algemeen - enkele suggesties / rol VVAG / NVAZ - samenvatting. Gebleken hulpvraag aan een NCL-expertisecentrum De reden van de hulpvraag aan een gespecialiseerd centrum is de zeldzaamheid van de ziekte(n) of aandoening(en). Deze leidt tot versnipperde (ervarings)deskundigheid, een langdurig diagnostisch proces, onbekendheid met het ziekteverloop/de prognose, veelal verouderde literatuur, veel onwetendheid of/en een gebrek aan “lotgenoten”. Dit geldt ook voor NCL. NCL zijn zeldzame ziekten, komen hier in ca. 1:200.000 levendgeborenen voor; de patiënten wonen overwegend (en toenemend) gespreid in het land met enkele concentraties in categorale instellingen, terwijl ook de deskundigheid versnipperd aanwezig is. Het NCL-expertisecentrum blijkt te worden benaderd voor informatie, consultatie (soms second opinion) en begeleiding of behandeling. Uit een interview gehouden onder ou1 NCL: Neuronale Ceroid Lipofuscinoses: een groep neurodegeneratieve ziekten ders van kinderen met NCL is gebleken, dat ouders zo’n gespecialiseerd centrum zouden wensen om de volgende redenen: - het telefonisch kunnen raadplegen bij min of meer acute, intercurrente voorvallen, bijvoorbeeld als het kind al enige dagen absoluut voedsel weigert of bij ernstige epileptische verschijnselen - het binnen enige termijn, veelal telefonisch, kunnen raadplegen indien zich nieuwe verschijnselen voordoen, zoals psychotisch gedrag of toenemende onwillekeurige bewegingen en indien praktische adviezen gewenst zijn, bijvoorbeeld over ergonomische aanpassingen bij toenemende (bijvoorbeeld sanitaire) verzorgingsproblemen - de wens de hele situatie rondom het kind onder de loupe te nemen in aanwezigheid van betrokkenen (ouders, verzorgers, arts, verpleegkundigen en anderen). Bedoeld wordt een soort “zorgplanbespreking”. Deze kan incidenteel dan wel structureel worden gevraagd. Ook professionele medewerkers (artsen / verpleegkundigen / paramedici / medewerkers van school of dagactiviteiten) bleken in voorkomende gevallen behoefte te hebben aan deskundige advisering. Enige medische informatie over NCL NCL is een groep erfelijke neurodegeneratieve ziekten met een gemeenschappelijke histopathologische karakteristiek (in neuronen en andere cellen stapeling van zure fosfatase type NCL afkort. eponym chrom.locus genlocus genprod. McKusick cat.nr aantal bekende varianten Infantiel Laat-inf. Juveniel Adult I NCL LI NCL J NCL A NCL Haltia-Santavuorinen Jansky-Bielschowsky Batten-Spielmmeyer-Vogt Kufs 1p32 11p15 16p ? CLN1 CLN2 CLN3 CLN4 lysos.PPT TPP I lysos.eiwit ? 256730 204500 204200 162350 4 2 ? TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 17 positief, autofluorescent materiaal). De NCL worden ingedeeld naar beginleeftijd2 (zie schema). De klassieke juveniele vorm van JNCL, de ziekte van Batten-Spielmeyer-Vogt (BSV), komt het meest voor. Deze begint tussen het 4e en 7e jaar met slechtziendheid en “niet mee kunnen komen” op school, vanaf het 8e tot 18e jaar epileptische verschijnselen, motorische achteruitgang (rolstoelbehoefte vanaf de puberteit), voortgaande mentale deterioratie en overlijden meestal tussen het 18e en 30e (soms ruim 40e) jaar. De praktijkervaringen in het NCL-expertisecentrum komen voort uit de min of meer intensieve contacten met NCL- type NCL in leven families patiënten I NCL 2 3 LI NCL 6 7 J NCL 36 42 A NCL 1 2 + Totaal: 54 3 overleden families patiënten 0 0 15 16 34 39 0 0 + 553 =109 patiënten patiënten en hun families. In Nederland gaat het om de volgende aantallen patiënten/families: De relatief vele contacten met NCL-patiënten, aangevuld met informatie uit (inter-)nationale contacten en literatuur hebben een aantal specifieke aspecten op het gebied van NCL verduidelijkt, waardoor de (ervarings)deskundigheid kon worden verruimd. Hieronder volgt een aantal van die aspecten. Myoclonieën zijn een kenmerkend verschijnsel bij NCL. Het onderscheid of deze van epileptische aard zijn of niet (c.q. van diepere hersenstructuren afkomstig) is klinisch niet altijd te maken. Toch is dit van belang voor de therapie. Indien van epileptische aard zijn anti-epileptica aangewezen, waarbij diverse anti-epileptica (zoals carbamazepine, fenytoïne en vigabatrine) relatief gecontraïndiceerd zijn, omdat deze de myoclonieën kunnen versterken. Myoclonieën van mogelijk extrapyramidale aard met het kenmerk, dat deze in de (diepere) slaap verdwijnen, blijken nogal eens goed te reageren op spierrelaxantia, zoals baclofen al of niet in combinatie met tizanidine. Een verminderde perifere circulatie is bij neurodegeneratieve ziekten geen onbekend fenomeen. Ook bij de ziekte van BSV wordt deze in latere stadia veelvuldig gezien. Nader cardiovasculair onderzoek liet zien, dat boven de 20 jaar bijna altijd ECG-veranderingen, in de zin van repolarisatiestoornissen, zichtbaar worden. Deze leiden zelden tot ernstige haemodynamische consequenties, maar bij een aantal patiënten ontstonden ritmestoornissen als bradycardie of ernstiger geleidingsstoornissen. Wetenschappelijke bijdrage De AVG kan een bijdrage leveren aan wetenschappelijke ontwikkelingen. Ik noem hier: dataverzameling van patiënten; analyseren van deze data / epidemiologie; beschrijven van klinische symptomatologie, verloop, complicaties en invloed van therapeutische interventies; bemiddelen en uitvoeren van onderzoek. Ook bij NCL is vanuit klinische praktijkervaringen een bijdrage geleverd op de volgende gebieden: O klinisch / genetisch onderscheid van NCL-subtypen O effect van medicatie op myoclonieën O beschrijven van cardiovasculaire symptomatologie met kleinschalig nader onderzoek van het geleidingssysteem (uit obductiemateriaal) O lidmaatschap van Europese NCL-werkgroep en bijwonen van internationale NCL-conferenties (medisch-multidisciplinair/eens per 2 jaar). Opzet NCL-project Bartiméus probeert de huidige spontane ontwikkeling van een NCL-expertisecentrum uit te bouwen. De opzet van dit NCL-project is de organisatie van een databank, een vraaggestuurde beschikbaarheid van een “virtueel” NCLdeskundig team ten behoeve van consultatie en begeleiding en een bijdrage aan wetenschappelijke ontwikkelingen. Het streven is te bereiken, dat via “één loket” de leden van dit multidisciplinaire NCL-team “op afroep”, naar behoefte beschikbaar zijn voor NCL-patiënten, hun betrokkenen en professionele medewerkers. Voorwaarden expertisecentrum in het algemeen Ik stel me voor, dat een dergelijk NCL-centrum een soort prototype zou kunnen zijn voor expertisecentra op andere gebieden, voor andere syndromen en aandoeningen. Voorwaarden daarvan zouden steeds moeten zijn: (zo nodig multidisciplinaire) deskundigheid, verslaglegging, databank voor informatie en een goede organisatie. De bereikbaarheid moet goed geregeld zijn (één loket), evenals de samenwerking in netwerkorganisaties met een duidelijke financieringsstructuur. Wat het laatste betreft is van belang de te leveren diensten, het “zorgprodukt” (zoals informatie, consultatie, zorgplanbespreking en dergelijke), in kaart te brengen en te begroten. De betaling in de toekomst is nog onduidelijk: te denken valt aan pgb/pvb, via verwijskaart naar centra of poliklinieken, door middel van (inter)nationale subsidies en misschien wel met hulp van samenwerkende patiëntenverenigingen. Enkele suggesties / rol VVAG / NVAZ Een netwerk van gespecialiseerde centra, naast de algemene centra waaraan een AVG verbonden is, zou een goede invulling van de gebleken behoefte kunnen betekenen, waarbij mijns inziens een belangrijke (vooral coördinerende) rol is weggelegd voor beroepsorganisaties (VVAG / NVAZ). Uit ervaring is gebleken, dat de AVG in zo’n centrum een zeer belangrijke rol vervult: als initiator en organisator van dergelijke projecten en vanwege zijn/haar medischinhoudelijke deskundigheid. De AVG zal zich dus op aanpal- 2 Europese NCL-werkgroep: "European Concerted Action (ECA-NCL): molecular, pathological and clinical investigations of Neuronal Ceroid Lipofuscinoses (NCL) new strategies for prevention, diagnosis, classification and treatment". Publikatie van de Europese werkgroep: "The Neuronal ceroid lipofuscinoses (Batten disease)" ISBN 90 5199 481 8 (1999). 3 Hierin inbegrepen de NCL-patiënten, wonend in de speciale NCL-afdeling in Bartiméushage te Doorn. 18 TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 ende gebieden moeten bekwamen, zoals de organisatie van een expertisecentrum en de begrotingstechnische kant daarvan. De AVG-opleiding kan hierin een bijdrage leveren. Samenvatting Dit verslag laat zien, dat de behoefte aan deskundige begeleiding en behandeling van patiënten met zeldzame ziekten heeft geleid tot de min of meer spontane ontwikkeling van een gespecialiseerd centrum. Het volgen van de wetenschappelijke bevindingen, aangevuld met eigen klinische ervaringen met deze groep patiënten, heeft geleid tot een bijdrage aan wetenschappelijke ontwikkeling. Bovendien zijn er plannen om het expertisecentrum verder uit te bouwen tot een deskundig (“virtueel”) multidisciplinair team, dat ten dienste staat aan patiënten met zeldzame ziekten en hun families. Voorwaarden die aan zulke expertisecentra te stellen zijn, alsmede de centrale rol die de VVAG en NVAZ in de ontwikkeling daarvan zouden kunnen vervullen, worden aangegeven. Mw I. Hofman, AVG Bartiméushage Postbus 87, 3940 AB Doorn tel 0343-526911, fax 0343-526798 CASUISTIEK INSTELLING VAN HET MENTORSCHAP OP GROND VAN MEDISCH ONVERANTWOORDE ZORG Mw J.J. Hellinga, ethicus/AVG Kortgeleden heeft de Kantonrechter een uitspraak gedaan die van belang is voor AVG’s en andere artsen die werken voor mensen met een verstandelijk handicap. Op verzoek van twee artsen heeft de Officier van Justitie een instelling van het mentorschap op grond van medisch onverantwoorde zorg gevorderd. De casus De casus betreft een 23-jarige man die ten gevolge van zuurstoftekort bij zijn geboorte ernstig verstandelijk en motorisch is gehandicapt. Hij heeft een spastische verlamming en een ernstig gestoorde mondmotoriek waardoor hij niet kan kauwen en nauwelijks kan slikken. Het slikken gaat gepaard met veel verslikken, hoesten en benauwdheid. Omdat hij daardoor te weinig voeding binnenkrijgt, heeft hij een ondergewicht (ongeveer 33 kg bij een lengte van 165 cm) en een verminderde afweer tegen infecties. Hij heeft al verscheidene verslikpneumonieën doorgemaakt. De laatste periode is hij driemaal ter beademing opgenomen geweest op de intensive care en zijn gewicht daalde tot 23 kg. Door de behandelend artsen wordt gesteld dat hij een volgende longontsteking waarschijnlijk niet zal overleven. De man woont bij zijn ouders en is dus voor zijn sondevoeding van hen afhankelijk. Zelf lijkt hij niet wilsbekwaam voor wat betreft de zorg die hij nodig heeft. Medisch gezien bestaat hier een duidelijke indicatie voor een PEG-sonde, die tijdens een eerdere ziekenhuisopname inderdaad is ingebracht, evenwel zonder de toestemming van zijn ouders. Zij vinden namelijk dat hun zoon “normaal” (oraal) kan eten en drinken en weigeren gebruik te maken van de sondevoeding. Sinds zijn kinderleeftijd zijn er met de ouders vele gesprekken geweest over de voedingsproblemen, maar artsen, logopedisten, verpleegkundigen en TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 begeleiders hebben hen niet kunnen overtuigen van de noodzaak van de sondevoeding. Waarom de ouders de sondevoeding blijven weigeren, wordt nooit helemaal duidelijk. In de instelling waar hij voor zijn dagbesteding naartoe gaat, worden zijn begeleiders direct geconfronteerd met de voedingsproblemen. Zij hebben er grote moeite mee om hem gewoon voedsel te geven, terwijl hij zich telkens verslikt en benauwd wordt. Sondevoeding is echter alleen mogelijk als de ouders daarmee akkoord gaan. De AVG van de instelling beoordeelt orale voeding als medisch onverantwoord en adviseert met klem om gebruik te maken van sondevoeding. Zij wordt in haar oordeel ondersteund door een zogenaamd Slikteam van een academisch centrum. De AVG en een medisch specialist van het Slikteam proberen in verscheidene gesprekken de ouders te bewegen tot het gebruik van de sondevoeding, maar tevergeefs. Ethisch commentaar: vraagsturing en goede zorg Wat wil de betrokken cliënt zelf? Dat is de eerste, essentiële vraag. Medische behandelingen zijn alleen mogelijk met toestemming van de betrokken patiënt en deze toestemming kan pas gegeven worden op grond van juiste informatie die goed wordt begrepen (informed consent). Autonomie van de patiënt is een zeer belangrijke waarde in onze samenleving. Ook in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap groeit het besef van respect voor autonomie van cliënten. Autonomie is zelfbeschikking, keuzevrijheid, zelf sturing geven aan het eigen leven en aan de hulpverlening die nodig is. In de praktijk wordt respect voor autonomie vertaald in het begrip vraaggestuurde zorg: de hulpvraag van de cliënt bepaalt de zorg die wordt geboden. Maar wie formuleert die hulpvraag? De man in de geschetste casus is niet in staat om expliciete beslissingen te nemen over 19 zorginhoudelijke vragen. Hij kan wel oraal voedsel weigeren door zijn mond dicht te houden, maar hij kan niet de overwegingen maken die nodig zijn om tot een besluit te komen over het gebruik van sondevoeding. Dat moeten anderen voor hem doen. Welke anderen? Zijn ouders hebben altijd voor hem gezorgd en alle beslissingen voor hem genomen. Zij treden op als vertegenwoordigers van hun zoon en formuleren zijn hulpvraag: normaal eten en drinken. Dat roept de vraag op naar de mogelijkheid om een vertegenwoordiging te toetsen op haar kwaliteit. Wat is een goede vertegenwoordiging? En hoe verhoudt de vertegenwoordiging zich tot de autonomie van de cliënt? Als wij het ideaal van de vraagsturing in de zorg willen realiseren, dan moeten we zorgen dat de zorgsturende vraag werkelijk de vraag van de cliënt zelf is. Het Bureau Ethiek en de VGN bereiden daarom een discussie voor over goed vertegenwoordigerschap. Het dilemma in de casus ontstaat op het moment dat de hulpvraag van de vertegenwoordigers botst met wat de hulpverleners beoordelen als goede zorg. Daarmee raakt de casus het hart van de zorgverlening. Wat betekent goede zorg, en wie bepalen wat goede zorg betekent in een concrete situatie? Hoe verhoudt zich het goed hulpverlenerschap tot de autonomie van de cliënt of tot de zeggenschap van vertegenwoordigers? Artsen zullen dergelijke vragen veelal in collegiaal overleg bespreken naar aanleiding van actuele problemen. Maar ook de zorginstelling heeft hierin haar verantwoordelijkheid: zij zal haar visie op goede zorg en op vraagsturing moeten verwoorden, zodat deze voor werknemers en ook voor cliënten en vertegenwoordigers duidelijk is. Alleen zo kunnen werknemers worden ondersteund in het waarmaken van goede zorg. Artsen kunnen in de visieontwikkeling van instellingen een belangrijke rol spelen, juist ook door dilemma’s aan de orde te stellen. Slikteam de casus voorgelegd aan de Officier van Justitie die vervolgens een vordering heeft gedaan tot instelling van een mentorschap ten behoeve van deze man. De kantonrechter heeft op grond van de medische informatie beschikt tot het instellen van het mentorschap en heeft een mentor benoemd die erop toeziet dat hij alleen die voeding krijgt die medisch verantwoord is. Deze mentor is verantwoordelijk voor alle zorginhoudelijke beslissingen betreffende de cliënt. Juridisch commentaar Voor zover ons bekend is het de eerste keer dat de kantonrechter iemand, op vordering van de Officier van Justitie, op medische gronden een mentor heeft toegewezen. Omdat de betrokkene door de houding van de ouders op medisch terrein grote risico’s liep, is niet een ouder (of een ander familielid) tot mentor benoemd. De kantonrechter overwoog daarbij in zijn uitspraak: ‘nu de gevolgen van slikproblemen en ondergewicht bijna tot de dood van de betrokkene hebben geleid, is voor een compromis geen plaats meer. Het is voor de gezondheid van de betrokkene van het grootste belang dat door benoeming van een mentor zeker wordt gesteld dat de betrokkene alleen nog die voeding krijgt, die medisch verantwoord is’. De kantonrechter was dus van oordeel dat het voor de gezondheid van de betrokkene noodzakelijk was een mentor te benoemen om in het kader van de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst de noodzakelijke beslissingen te kunnen nemen. Jajo Hellinga, ethicus/AVG, tevens werkzaam als AVG en lid van de BEA, de commissie ethiek van de NVAZ. Landelijk Bureau Ethiek in de Zorg Oudlaan 4, Postbus 9696, 3506 GR Utrecht tel. 030-2739575 Vervolg van de casus: de rechter In de casus wordt uiteindelijk gekozen voor een juridische weg om het gebruik van medisch verantwoorde voeding te kunnen afdwingen. De AVG heeft, gesteund door directie en bestuur van de instelling, samen met een collega van het Juridisch commentaar door Jan Monden en Jan-Hein Zeijlstra, juristen VGN (Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland) Oudlaan 4, Postbus 413, 3500 AK Utrecht tel. 030-2739623 HET CODEREN VAN VERSTANDELIJKE HANDICAP IN HUISARTSENINFORMATIESYSTEMEN Verslag naar aanleiding van een invitational conference op 1 juni 1999 Mw H.M.J. van Schrojenstein Lantman-de Valk, huisarts/AVG Mw H.M. Evenhuis, huisarts/AVG In het kader van de Ontginningssubsidie van NWO ten behoeve van het onderzoek naar de geneeskunde van mensen met een verstandelijke handicap ontstond de vraag of het mogelijk zou zijn een landelijke registratie op te zetten van mensen met een verstandelijke handicap. Een mogelijkheid daartoe zou wellicht te creëren zijn via huisartseninformatiesystemen (HIS), omdat in ons land iedereen die buiten een instelling woont, wel is ingeschreven in een huisartspraktijk. Op 1 juni 1999 werd een invitational confe- 20 rence gehouden, georganiseerd door de auteurs van dit artikel. De vraag was of en onder welke condities registratie van de verstandelijke handicap in HIS mogelijk zou zijn. Van deze bijeenkomst willen wij u hierbij verslag uitbrengen. Tot nu toe bestaat er geen landelijke registratie van mensen met een verstandelijke handicap. In een HIS zijn zij niet als zodanig herkenbaar, zodat de huisarts niet automatisch op de handicap geattendeerd wordt. Daardoor weten wij niet TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 precies hoeveel mensen met een verstandelijke handicap bij ouders of op zichzelf wonen. Omdat epidemiologische gegevens over mensen met een verstandelijke handicap doorgaans gebaseerd zijn op onderzoeksresultaten van de groep mensen die in de 24-uurs zorg verblijven, is er weinig bekend over de gezondheid en gezondheidsproblemen van de totale groep. De toenemende integratie van mensen met een verstandelijke handicap in de maatschappij leidt tot meer vragen aan huisartsen over de gezondheidsproblemen van deze groep. Thuishulp, betere mogelijkheden in dagopvang en logeervoorzieningen maken het mogelijk, dat kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap langer in hun thuismilieu kunnen blijven. Bovendien zal ten gevolge van het regeringsbeleid, dat gericht is op scheiden van wonen en zorg, de komende jaren een derde deel van de mensen met een verstandelijke handicap die nu nog in instellingen verblijven, verhuizen naar woningen die ver van de instellingslocatie gelegen kunnen zijn. Kennis over de gezondheidsproblemen van deze mensen is aanwezig bij en wordt ontwikkeld door AVG’s. Naast hun functie binnen zorgvoorzieningen voor mensen met een verstandelijke handicap zullen zij in toenemende mate een consultatieve rol hebben voor huisartsen. Een van de uitdagingen voor de komende jaren is de samenwerking met en de taakafbakening tussen AVG en huisarts verder vorm te geven. Kunnen huisartsen betere zorg leveren aan mensen met een verstandelijke handicap als deze herkenbaar zouden zijn door een aparte code of ruiter in huisartseninformatiesystemen (HIS)? Leidt dit tot onnodige stigmatisering? Is dit juridisch toelaatbaar? Hoe kan zo’n codering praktisch gerealiseerd worden? Over deze vragen werd op 1 juni 1999 gediscussieerd. Kan een specifieke code of ruiter leiden tot betere zorg? Er zijn meerdere redenen waarom mensen met een verstandelijke handicap binnen de gezondheidszorg speciale aandacht behoeven. 1. Andere verdeling van aandoeningen en hogere prevalenties Hoewel een verstandelijke handicap op zich geen ziekte is, gaat deze wel veel vaker dan anders gepaard met gezondheidsproblemen die hun oorsprong vinden in het disfunctioneren van het centrale zenuwstelsel: epilepsie, bewegingsproblemen, psychiatrische aandoeningen en zintuigstoornissen. Ook de vaak andere leefstijl van mensen met een verstandelijke handicap, gekenmerkt door onder andere weinig beweging en frequent medicijngebruik, leidt tot kenmerkende aandoeningen zoals reflux van maagzuur, osteoporose, obstipatie en overgewicht. Wanneer de verstandelijke handicap berust op een bekende oorzaak, zoals syndroom van Down, fragiele X syndroom en dergelijke, komen daarbij nog de specifiek bij het syndroom horende aandoeningen. Als gevolg hiervan hebben deze aandoeningen in deze groep verhoogde prevalenties, terwijl de verdeling van oorzaken in deze groep anders kan zijn. Dit laatste kan ook een rol spelen in acute situaties: terwijl in de huisartspraktijk de meest voorkomende acute probleemsituatie cardiovasculair lijden is, is dit bij mensen met een verstandelijke handicap epilepsie. Daarom zal de code of ruiter verstandelijke handicap ook toegankelijk moeten zijn voor waarnemers van de huisarts. TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 2. Andere communicatie De communicatie met mensen met een verstandelijke handicap heeft vaak meer tijd en specifieke aandacht nodig: vaak is er een derde (ouder, verzorger) nodig om de klachten te presenteren en de geschiedenis daarvan te verhelderen. Dezelfde ouder of verzorger kan de arts helpen het onderzoek en de behandeling duidelijk te maken aan de patiënt. Het coderingssysteem moet zodanig functioneren dat als de patiënt met een verstandelijke handicap zich meldt bij de arts, deze vanuit zijn HIS een signaal krijgt. Hij weet dan dat hij alert moet zijn op communicatie-aspecten en dat hij actief moet zoeken naar bepaalde gezondheidsproblemen. De winst voor de (huis)arts is, dat al bij het plannen van het spreekuur extra tijd ingeruimd kan worden. Bij het maken van de afspraak kan gecheckt worden of er eventueel een begeleider bij het consult aanwezig is. Dit voorkomt verrassingen en onnodige vertraging tijdens het spreekuur. 3. Planmatig werken De winst voor de patiënt is, dat aan de code of ruiter zijn specifieke zorgvragen of aandachtspunten uit zijn zorgplan gekoppeld kunnen worden. De arts kan direct zien, waarop bij deze persoon gelet moet worden en welke actie hij op bepaalde momenten moet ondernemen. Dit verkleint de kans, dat de patiënt niet behandeld wordt voor een bij zijn handicap horend probleem, omdat hijzelf niet de vaardigheden heeft om hierover te klagen. 4. Onderzoek en onderwijs Het toekennen van een code of ruiter voor verstandelijke handicap maakt het verzamelen van (geanonimiseerde) onderzoeksgegevens over mensen met een verstandelijke handicap eenvoudiger. Het volgen van de zorg in de tijd zal onze kennis over specifieke comorbiditeit gedurende de levensloop vergroten. Het is te verwachten dat anticiperen op of actief zoeken naar gezondheidsproblemen, waarvan bekend is dat ze bij de verstandelijke handicap of bij dit specifieke syndroom horen, leidt tot gezondheidswinst. Onderzoek is nodig om de nog schaarse epidemiologische gegevens uit te breiden, maar ook als basis voor de ontwikkeling van standaarden en samenwerkingsafspraken met de AVG. Om de kwaliteit van zorg voor deze mensen te waarborgen zal tevens onderwijs ontwikkeld moeten worden voor huisartsen en andere eerstelijnswerkers, en in de toekomst ook voor het basiscurriculum geneeskunde. De verzamelde gegevens dienen dan ook zodanig opgeslagen te worden, dat de gegevens voor onderwijsdoeleinden bruikbaar zijn. Leidt codering tot onnodige stigmatisering? Het gevaar van een code voor verstandelijke handicap in een HIS is de stigmatisering. Een stereotiep verwachtingspatroon bij artsen die weinig bekend zijn met het fenomeen verstandelijke handicap, kan in het nadeel van de patiënt werken. Er moet voor gewaakt worden dat een code voor verstandelijke handicap niet betekent dat de patiënt uitgesloten wordt van kostbare zorg of dat de huisarts vanwege de communicatieproblemen minder keuzes aanbiedt. Binnen de populatie met een verstandelijke handicap bestaat een grote diversiteit, waarop men bedacht moet zijn. Wellicht moet de code niet gebruikt worden voor mensen met een lichte verstandelijke handicap, die wel wilsbekwaam zijn. Het is wel aan te bevelen de mate van wilsbekwaamheid door een ter zake deskundige psycholoog, orthopedagoog of psychiater te laten vaststellen. 21 Is codering juridisch toelaatbaar? Bij het invoeren van een code of ruiter voor mensen met een verstandelijke handicap geldt op basis van de privacywetgeving en de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst allereerst de rechtmatigheidseis: doel en noodzaak van de registratie moeten nauwkeurig geformuleerd zijn. Uit het bovenstaande blijkt dat dit goed mogelijk is. Verder moeten beveiligingsmaatregelen ten aanzien van het informatiesysteem en bewaartermijnen van de code of ruiter beschreven zijn, evenals aan welke derden de gegevens doorgegeven mogen worden. Tenslotte moet beschreven zijn, op welke wijze en onder welke voorwaarden privacygevoelige gegevens gebruikt of verstrekt mogen worden voor onderzoek, onderwijs en/ of statistische verwerking. Er is een informatieplicht: de patiënt of diens wettelijke vertegenwoordiger moet geïnformeerd worden over doel, inhoud en gebruik van de code of ruiter. Voor het verstrekken van gegevens aan derden en voor het verstrekken van gegevens ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek moet toestemming gevraagd worden aan de patiënt of diens vertegenwoordiger. Dit is niet vereist: 1. wanneer de verstrekking plaatsvindt aan rechtstreeks bij de behandeling betrokken behandelaars of vervangers, 2. als een wettelijk voorschrift de verstrekking van dit gegeven vereist of 3. als het gaat om het verstrekken van geanonimiseerde gegevens. Bij het introduceren van de code of ruiter voor verstandelijke handicap moet het wettelijk recht van de patiënt of diens vertegenwoordiger op inzage, correctie, aanvulling, vernietiging of verwijdering van gegevens binnen vier weken in het patiëntendossier duidelijk gesteld worden. Hoe kan codering praktisch gerealiseerd worden? De praktische realisering van een code of ruiter voor verstandelijke handicap zal in de praktijk uitgetest moeten worden. Er moeten goede door huisartsen toe te passen criteria voor verstandelijke handicap geformuleerd worden voordat de code of ruiter toegekend kan worden. Beheersaspecten dienen nader uitgewerkt te worden. Aandachtspunten hierbij zijn de eisen aan de software en hardware, het ontwikkelen en standaardiseren van specifieke software en het ontwikkelen van een controle- en feedbacksysteem ten behoeve van de gebruikers. De communicatie tussen HIS en patiëntenregistraties van AVG’s is hierbij een punt dat nauwkeurige bestudering verdient. 22 Conclusie Het invoeren van een code of ruiter voor verstandelijke handicap kan bijdragen aan de kwaliteit van de gezondheidszorg voor mensen met een verstandelijke handicap, omdat het hierdoor mogelijk wordt, te anticiperen op een andere wijze van communiceren en op een ander dan het in de huisarts gebruikelijke ziektepatroon. Tevens kunnen specifieke richtlijnen of standaarden toegepast worden. Bijkomend voordeel is, dat het verloop van comorbiditeit in de tijd gevolgd kan worden en dat onderzoeksgegevens op het gebied van de epidemiologie en de medische zorg beschikbaar komen, als basis voor verdere standaardontwikkeling en afspraken over de ondersteuning door gespecialiseerde artsen voor verstandelijk gehandicapten. Het is aan te bevelen de invoer van een coderingssysteem in eerste instantie projectmatig op te zetten, bijvoorbeeld binnen een proefregio, waarbij, naast toetsing van de hierboven behandelde vragen, aangetoond moet worden dat codering of ruitering leidt tot een betere kwaliteit van de medische zorg. Pas na evaluatie en aanpassing kan het systeem landelijk worden ingevoerd. Deelnemers aan deze conferentie waren: Mr. R.M.S. Doppegieter, jurist Dr. H.M. Evenhuis, huisarts/AVG Drs. F. Ewals, huisarts/AVG Drs. G.H.L.M. Franssen, hoofd projectbegeleiding en advies MEMIC Drs. E. Klapwijk, Inspecteur Volksgezondheid Drs. H. Lionarons, psycholoog, dagvoorzitter Drs. M. Maas, AVG in opleiding Dr. J.F.M. Metsemakers, huisarts Prof. dr. J.S. Reinders, ethicus Prof. dr. E. Schadé, hoogleraar huisartsgeneeskunde Dr. H.M.J. van Schrojenstein Lantman-de Valk, huisarts/AVG Dr. G.T. van der Werf, huisarts Mw dr. H. van Schrojenstein Lantman-de Valk, huisarts/AVG Netherlands School of Public Health Postbus 8080, 3503 RB Utrecht tel 030-2913232, fax 030-2913242 TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 UIT DE COMMISSIES EN WERKGROEPEN Samenstelling vaste commissies Commissie Infectieziekten voorzitter Mw P.P.M. de Witte-van der Schoot, tel. 0485-499999. Commissie Deskundigheidsbevordering voorzitter L. Imschoot, tel. 0184-491200. Beroepscommissie Ethische vraagstukken voorzitter K. de Haan, tel. 0341-555911. Accrediteringscommissie voorzitter Mw I. van Gelderen, tel. 035-6852741. Commissie Epilepsiebehandeling voorzitter R. van Rijswoud, tel. 0411-623131. Registratiecommissie contactpersoon mw M. Vink, tel. 020-6678678. Commissie Deskundigheidsbevordering Enkele mededelingen: - De NSPH blijft voor de NVAZ als nascholingsinstituut van belang. - De najaarsbijeenkomst zal zijn op 24 november. Locatie: Glaxo Wellcome. Het thema zal waarschijnlijk “van alles wat” zijn. - Volgend jaar, 2001, is een lustrumjaar voor de NVAZ. - Verdere data: 1-6 Augustus: IASSID World te Seattle. September: Opleiding voor AVG (modulair NSPH). September/oktober: Gespreksmodellen (NSPH). September/december: Zelf onderzoek doen (NSPH). November: Ongewoon gezond (NSPH). Accrediteringscommissie Geaccrediteerd zijn : - “Gastrointestinale problematiek bij meervoudig complex gehandicapten” op 21 januari 2000 door EMCO (Rotterdam) voor 5 uur. - “Signaleren/behandelen van voedingsstoornissen bij verstandelijk gehandicapten” op 11 januari 2000 voor 6 uur. - Module “Structuur en organisatie” door NSPH voor 18 uur. - Module “Gedragsgestoord: psychiatrisch beeld en/of verstandelijke handicap” door NSPH voor 18 uur. - “Diagnostiek en behandeling van gedragsproblemen bij verstandelijk gehandicapten” op 2 december 1999 voor 4 uur. - “Tubereuze sclerose bij volwassenen” op 26 november 1999 (NVAZ) voor 3,5 uur. - “Aangeboren afwijkingen en mentale retardatie” op 24 september 1999 voor 5,5 uur. - “Medische zorg voor kinderen met cerebrale paresen” op 22 september 1999 voor 4,5 uur. - “Controversen in de epilepsie” op 4 juni 1999 voor 5,5 uur. UIT DE REGIO’S Regio Noord-Holland Het regionaal artsenoverleg Noord-Holland werd op 22 februari 2000 gehouden bij de Dr. M.J. Prinsenstichting in Purmerend. Onderwerp van deze avond die de vorm had van een werkconferentie, was ‘Scoliose, een verstandelijke handicap en infantiele encephalopathie’. Gezien het onderwerp waren ook fysiotherapeuten van de verschillende instellingen in Noord-Holland uitgenodigd. De opkomst was groot. Na een woord van welkom door Frans Ewals (AVG, Prinsenstichting) was het woord aan Annemarieke de Jonghe, arts, die in haar bijdrage de epidemiologie en het natuurlijk beloop van scoliose bij infantiele encefalopathie aan de orde stelde (zie ook TVAZ december 1999). Zij baseerde zich daarbij vooral op een artikel van Saito (Saito N. e.a. Natural history of scoliosis in spastic cerebral palsy- Lancet 1998; 351:1687-92). Enkele cijfers: bij mensen met infantiele encefalopathie komt in 6 – 38% scoliose voor, bij de normale populatie in 2 – 13%, in instellingen voor verstandelijk gehandicapten is het percentage 60-65%. In het betreffende artikel zijn 37 mensen jarenlang gevolgd, ondermeer door regelmatige röntgencontroles van de wervelkolom. Men spreekt over een ernstige scoliose bij een hoek van Cobb groter dan 50 à 60 graden. De scoliose begint gemid- TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 deld op te treden bij het 10e jaar (spreiding 3 – 15 jaar) en de progressie stopt gemiddeld bij 27 jaar, de leeftijd van skeletrijping. De ernst van de scoliose was het grootst bij niet-ambulanten (bedlegerig) en het laagst bij lopenden. De meeste ernstige scolioses bevinden zich thoracolumbaal (65%), lumbaal (45%) en thoracaal (8%). De scoliose is het meest uitgesproken bij mensen met een ernstige spastische tetraparese. Hierna ging Henk Been, orthopedisch chirurg AMC, in op de diagnostiek en behandeling van scoliose. Aan de hand van de anatomie wees hij op het grote belang in te zien dat scoliose zich afspeelt in drie dimensies, het is nooit alleen maar een zijdelingse kromming. De huidige operatieve technieken bij scoliose kunnen daar meer rekening mee houden. Bij de operatie moet men behalve met het aspect van verschillende vlakken ook rekening houden met de beschermende functie van de wervelkolom voor het ruggenmerg. De indeling van scoliose is: idiopathische-, neuromusculaire-, congenitale scoliose en scoliose door andere oorzaken. Hij nam in zijn voordracht de idiopathische scoliose als leidraad. De idiopathische scoliose begint omstreeks het 10e à 12e jaar en gaat vaak gepaard met een draaiing, met als gevolg een gibbus en vervorming van de ribbenboog, waardoor longfunctiestoornissen kunnen optreden (met name bij 23 een ernstige scoliose, hoek van Cobb > 80, 90 à 100 graden). Bij de diagnostiek is bij bukken de torsie zichtbaar te maken en staat iemand bij frontaal aanzicht ‘uit het lood’. Dit laatste kan zich uiten in een schijnbare evenwichtsstoornis of stoornis van de rompbalans. De hoek van Cobb stelt men vast door middel van röntgenologisch onderzoek: een staande foto van de gehele wervelkolom. De eindwervel van de scoliosehoek aan beide zijden wordt vastgesteld, er wordt een lijn getrokken via de dekplaat van deze wervels, waarop op beide lijnen een loodlijn getrokken wordt. De hoek tussen beide loodlijnen is de hoek van Cobb. (Let op: de idiopathische scoliose heeft een scoliosebocht en een compensatoire bocht, de laatste verdwijnt bij ‘bending’.) De rotatie stel je op een vooraanzicht van de röntgenfoto vast door naar de boogvoetjes te kijken. De geschiedenis van de behandeling loopt via de meest martelwerktuigachtige corsetten tot de moderne braces, maar het blijkt dat een brace bij een scoliose geen enkel corrigerend effect heeft, zelfs averechts kan werken. Een vorm van behandeling kan operatieve correctie zijn. De indicatie daarvoor is (bij idiopathische scoliose): hoek van Cobb > 40 à 45 graden, er is een verbetering te verwachten ten aanzien van de balans en het skelet moet bij voorkeur rijp zijn (hoewel de bocht nog niet rigide moet zijn –bij voorkeur); van belang is de longconditie. De belangrijkste indicatievraag is: is operatieve correctie nodig voor het algemeen welbevinden van de betreffende persoon? Door de operatie wordt een partiële correctie bewerkstelligd, de bocht wordt gestabiliseerd en de deformiteit gereduceerd. De operatietechniek is enorm verbeterd: de vroegere Harrington-staaf met botspanen, waarbij iemand als nabehandeling negen maanden in een gipscorset moest, is vervangen door de Wire-staven: twee staven van een nieuw materiaal worden via haken en schroeven die in de wervels gezet worden, waarbij goed rekening gehouden moet worden met de eerder genoemde drie dimensies (zodat je niet een richting vastzet, maar iemand in een ander vlak gedraaid blijkt), vastgezet op zo’n manier dat de bocht verminderd wordt. Na een dag of vier, vijf kan iemand na deze operatie ‘uit bed’. Deze techniek vereist flexibiliteit van de te corrigeren bocht. Tijdens de operatie wordt via evoked responses gecontroleerd of het ruggenmerg niet te ver wordt uitgerekt. Een contra-indicatie is een te slechte longfunctie; epilepsie vormt geen contra-indicatie als deze tenminste goed onder controle is. Vervolgens toonde Cor van Rongen, fysiotherapeut, via een tweetal casus aan dat het van zeer groot belang is de röntgenfoto’s goed te interpreteren. Door verschillende mensen gemeten hoeken van Cobb blijken soms enorm te verschillen. De foto’s moeten onder dezelfde condities gemaakt worden, anders is vergelijken niet mogelijk (het ene jaar een staande, na een paar jaar een liggende foto: vergelijken is niet mogelijk). Een tip is om bij het maken van foto’s als fysiotherapeut mee te gaan om een goede houding te garanderen. Beoordeling van de röntgenfoto’s moet uiteindelijk gebeuren door de orthopedisch chirurg zelf. Na de pauze leidde Sylvia Huisman, arts, Prinsenstichting, de discussie over een conceptrichtlijn voor een beleid bij mensen met een verstandelijke handicap en infantiele encephalopathie: Diagnostiek 1. Signalering en follow-up Doel: inzicht in ernst/progressie bij alle bewoners met infantiele encefalopathie 24 Uitgangspunt: jaarlijks t/m 30e levensjaar: - lichamelijk onderzoek - op indicatie (uitgangspositie, vermoedens/bevestigen progressie): X-WK. Individueel traject is afhankelijk van: - ernst motorische handicap - leeftijd van constatering - scoliosehoek op 10e en 15e jaar. 2. Verwijzing orthopedisch chirurg Doel: - toetsen van ernst/progressie - operatie-indicatie? Bij: - scoliose voor 10e jaar bij mobiele mensen - snelle progressie - hoek van Cobb > 50 graden voor bereiken van volwassen skelet. Behandeling I. Conservatief Doel: verbeteren/behouden functies, comfort (m.n. care) NB: - corsetten en orthesen op grond van care-overwegingen - geen specifieke op scoliose gerichte oefentherapie, wel stimuleren van recreatieve beweging. II. Operatief: Doel: verbeteren/behouden functies, comfort (m.n. care en preventie) Indicatie afhankelijk van: - scoliose - persoonlijke kenmerken, perspectief. Keuze specifieke operatietechniek door orthopedisch chirurg. In de discussie werden bij deze conceptrichtlijn verschillende opmerkingen geplaatst. Het vaststellen van een scoliose bij een ernstige encephalopathie kan lastig zijn; bij twijfel foto’s maken. Op de vraag hoe vaak röntgenfoto’s herhaald moeten worden is geen duidelijk antwoord te geven. Het een en ander is afhankelijk van de ernst van de handicap en van de ernst van de scoliose. Bedenk goed: wat is de reden voor een operatieve correctie van de scoliose bij iemand met een ernstige handicap, wat schiet de betreffende persoon ermee op? Het is belangrijker af te gaan op de klachten dan op de hoek van Cobb. Diegenen die wellicht in de toekomst een operatie zullen ondergaan moeten gevolgd worden. (Over de vraag of het sowieso niet goed is een keer een uitgangsfoto te maken van een scoliose, verschilden de meningen.) De belangrijkste vraag bij een operatie-indicatie is: wat zie je, wat verwacht je? Stel je beleid niet alleen af op cijfers en waarden, maar op het individu. Zoals een aanwezige revalidatiearts het stelde: is de scoliose mede een oorzaak van slechter functioneren (slechtere balans, mindere motoriek en dergelijke) en is met een eventuele operatieve correctie van de scoliose deze achteruitgang te stoppen? Een punt van overweging is dat met de huidige operatietechniek de postoperatieve periode veel minder belastend is. Een eventuele operatie is het meest zinvol voor het 16e levensjaar, als de bocht nog niet rigide is. Daarom is het vooral van belang jonge mensen met (kans op) scoliose goed te volgen. Voor wat betreft de conservatieve behandeling werd nogmaals gesteld dat corrigerende corsetten van geen enkele waarde zijn. Ook corrigerende fysiotherapie is zinloos. Het nut van behandelingen, ook van orthesen als TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 Aquariusmateriaal, moet vooral gezocht worden in het bieden van meer comfort en het ondersteunen van balans en zitfunctie. Hierna werd de levendige discussie om tijdsredenen gestopt en volgde nog een klein deel van de avond voor de, ook voor samenwerking belangrijke, informele contacten. Contacten VWS Deze verlopen plezierig en gaan onder andere over (problemen in) de financiering, plaats/taak AVG, geneeskundige aspecten van de verstandelijke handicap, onderdiagnostiek, vergrijzing, onduidelijkheid term ‘vraaggestuurd’, bedreiging kwaliteit van zorg door managementsbeslissingen en ethische aspecten. Er is tweemaal per jaar een bijeenkomst; tussendoor vinden indien nodig contacten plaats via e-mail etc. Lucas Pouwels, AVG Noorderhaven Regio Utrecht In november en december is uitgebreid gesproken over obstipatie bij MCG-kinderen; daaruit is een protocol “obstipatiebehandeling bij verstandelijk gehandicapten” voortgevloeid, dat de volgende keer als aanvulling op het artikel van mw S. Huisman eerder in dit nummer opgenomen zal worden. In februari is gesproken over een voorstel voor een “procedure tot het vaststellen van dementie in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap”. In april is diabetes mellitus type II aan de orde geweest aan de hand van het DKB-pakket hierover. Verslag regiocontactmiddag 17 maart 2000 Naast de bestuursleden zijn slechts zes vertegenwoordigers van regio’s, werkgroepen etc. aanwezig! Bestuursmededelingen Nu de AVG erkend is als specialist, zal er veel werk moeten worden verzet: ‘het gaat nu pas beginnen’. Het bestuur roept allen op actief mee te werken aan de verdere ontwikkeling van ons vak. ³ De opleiding start eind van dit jaar; aan de financiering wordt veel aandacht besteed door het bestuur. ³ Vragen ten aanzien van de financiering van AVG-werk in bijvoorbeeld poliklinieken/regionale centra graag naar bestuur, evenals gevonden oplossingen. ³ Knelpunten ten aanzien van bereikbaarheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid ook graag naar het bestuur. ³ Hetzelfde geldt voor inhoudelijke vragen. ³ Tijdens de voor- en najaarsvergadering zal het gehele ochtenddeel gewijd zijn aan bestuurlijke zaken. ³ De Inspectie gaat kwaliteitseisen opstellen, ook per doelgroep uitgesplitst; het bestuur zal hierbij aanhaken met beroepsspecifieke eisen. Invitational conference NGBZ-NVAZ Hier werden nieuwe ontwikkelingen in relatie tot de zorg besproken met vertegenwoordigers van de secties van de NGBZ, vertegenwoordigers van VWS, VGN en Inspectie. Er was een grote mate van concensus. Ten aanzien van ‘community care’ is te weinig vanuit de NVAZ aangegeven hoe belangrijk zorg is. VWS heeft vergevorderde ideeën over expertisecentra; echter de inhoudelijke mensen zijn daar weinig bij betrokken. Er is nu een opdracht gegeven aan de secties om aan te geven hoe de zorg inhoudelijk vorm gegeven zou moeten worden; de NVAZ heeft hierbij een voortrekkersrol. Half april is er contact over de voortgang met name ten aanzien van TVAZ 18; (2) multidisciplinaire samenwerking. Er zullen (ook beroepsspecifieke) kwaliteitseisen moeten worden vastgesteld. In september/oktober vindt de inhoudelijke vaststelling plaats en wordt de voortgang op organisatorisch gebied aangepast. 2 0 0 0 Doel regiocontactmiddagen ³ Belangrijk is de informatie uit de regio’s, werkgroepen etc. aan het bestuur door te geven: knelpunten, bijzondere ontwikkelingen en dergelijke. ³ Regionaal ontwikkelde DKB-pakketten: de noodzaak hiervan wordt onderkend, in de praktijk gebeurt er niet veel. Voorgesteld wordt elke regio één pakket per jaar te laten ontwikkelen, waarvoor eerst richtlijnen zullen worden opgesteld: wie is bezig (geweest) met wat en bij wie is zonodig informatie te krijgen? Het bestuur zal zich over bovenstaande beraden. ³ Klankbordfunctie ten aanzien van het bespreken van vraagstukken van het bestuur tussen twee ledenvergaderingen in én de behoefte van het bestuur om inhoudelijke en organisorische problemen in het werk te vernemen. Voorgesteld wordt een ‘enquête’ te houden ten aanzien van dit laatste, omdat er weinig officieël wordt gemeld, terwijl de ‘wandelgangen ervan gonzen’. Dit wordt nader uitgewerkt. ³ Het bestuur hoort weinig terug van werkgroepen, commissies etc. en zal hierop meer gaan sturen (twee contactpersonen: één ten aanzien van ‘inhoudelijke’ en één ten aanzien van meer bestuurlijke commissies). Nieuws van regio’s, werkgroepen, commissies ³ Accrediteringscommissie: dit jaar veertig punten nodig; overzicht congressen en dergelijke op de website. ³ Registratiecommissie: honderdnegenendertig geregistreerde leden; in september zal de registratie worden ondergebracht bij de HVRC, waarin twee of drie NVAZleden zitting zullen nemen; iedereen zal opnieuw geregistreerd moeten worden via de HVRC. ³ Regio Utrecht: gesproken over obstipatie bij mcg-cliënten, hetgeen mogelijk een protocol wordt. ³ Regio Noord-Brabant: pakket in ontwikkeling over voeten. ³ Commissie Epilepsiebehandeling: een herziene uitgave van het protocol wordt voorbereid. ³ TVAZ: verschijnt nu viermaal per jaar; dringend behoefte aan copy en leden voor redactie en lay-out. ³ Website: andere domeinnaam is aangevraagd, wat zoeken gemakkelijker maakt. ³ Opleiding: start hoogleraarschap nog onduidelijk; druk bezig met werven stafleden. ³ Commissie Infectieziekten: HIV-testbeleid wordt bijgesteld; kinkhoestbeleid wordt opgesteld; sterilisatie instrumentarium is in gang; er wordt nagedacht over het opstellen van richtlijnen Hepatitis B voor semimurale instellingen; de WIP-richtlijnen zijn in ongeveer vijfentwintig instellingen geïmplementeerd: ook vanuit de Inspectie zal hiervoor meer aandacht worden gevraagd. 25 ³ PR-beleid en sponsoring: zijn gesplitst. ³ Syndroomgerichte werkgroepen: zullen gaan starten onder andere op verzoek van de Federatie van Ouderverenigingen in overleg met schrijvers van specifieke NSPH-scripties, kindergeneeskunde en dergelijke. ³ Tevens is er behoefte aan richtlijnen bedrijfsgeneeskundige zorg en dementiediagnostiek. ³ Dringende oproep: voor diverse werkgroepen en commissies zijn leden nodig: graag melden bij het bestuur. Lustrum 2001 Op 27 april 2001 zal het twintigjarig bestaan van de NVAZ worden gevierd met een inhoudelijk en feestelijk deel. Nadere mededelingen volgen. Volgende regiocontactmiddag 13 oktober 2000, Eemeroord. Anneke van Beurden, AVG MEDEDELINGEN Oproep Binnen de SKGZON (Stichting Klinische Genetica Zuid-Oost Nederland) bestaat specifieke belangstelling voor de vele aspecten van het Prader-Willi-syndroom. Er wordt multidisciplinair hulpverlening aan deze doelgroep geboden. In dit kader vindt momenteel een inventarisatie plaats naar de reden van overlijden van Prader-Willi-patiënten. Hierbij willen wij proberen zoveel mogelijk informatie over zoveel mogelijk overleden Prader-Willi-patiënten te verzamelen. Doel hierbij is om inzicht te krijgen in mogelijke factoren die wellicht preventief te behandelen te zijn. Uit onze ervaring onderkennen wij twee groepen patiënten. De eerste groep bestaat uit oudere patiënten vaak met een fors overgewicht die overlijden aan complicaties op cardiopulmonaal of vasculair terrein. Een andere groep met jongere patiënten werd opgenomen onder een acuut septisch beeld. Het ziektebeloop tevoren was zeer kortdurend en ontwikkelde zich snel in een irreversibele situatie, mogelijk een septische shock. Met name in deze jonge groep ontbreken uitvoerige gegevens. Als u bekend bent met Prader-Willi-patiënten die, al dan niet vroegtijdig, zijn overleden, ontvangen wij graag zoveel mogelijk gedetailleerde informatie van u. De gegevens zullen anoniem bewerkt worden. Dit verzoek wordt ook aan de klinisch genetische centra gedaan. Eerder werd internationaal al een oproep gedaan (zie referentie). Hopend op een grote respons vanuit uw beroepsgroep. Mw dr. C.T.R.M. Schrander-Stumpel, klinisch geneticus Dr. L.M.G. Curfs, medisch psycholoog Stichting Klinische Genetica Zuid-Oost Nederland Postbus 1475 6201 BL MAASTRICHT tel 043-3875855 fax 043-3875800 e-mail: [email protected] Literatuur: - C. Schrander-Stumpel, H. Sijstermans, L. Curfs, J.P. Fryns. Sudden death in children with Prader-Willi syndrome: a call for collaboration.Genetic Counseling 1998;9:231-2 SAMENVATTINGEN SCRIPTIES Sedatie bij behandelingen Een evaluatie van beschikbare medicamenten ten behoeve van sedatie van mensen met een verstandelijke handicap bij niet te vermijden behandelingen Peter Vos, Mei/Juni 1999, 28 p. (avg 97-8) Binnen de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap wordt veelvuldig gebruik gemaakt van sederende premedicatie bij niet te vermijden (be)handelingen. Bij gebrek aan eenduidige richtlijnen/protocollen wordt er in de praktijk op een op eigen ervaring gestoelde wijze een keuze gemaakt uit verschillende sedativa en toedieningsvormen. Deze scriptie is een studie naar sederende premedicatie die zonder direct aanwezige anaesthesiologische supervisie gegeven kan worden. De studie bevat een literatuuronderzoek en een destillaat uit onderling overleg met collegaAVG's en een bestaand intern protocol. De verschillende toedieningsvormen passeren de revue: de voor- en nadelen van orale, rectale, nasale, inhalatie, intramusculaire en intraveneuze toediening worden besproken. 26 Verschillende, veelgebruikte, soorten sedativa worden beschreven met betrekking tot hun werkingsspectrum, dosering, werkingsduur, (contra-)indicaties, bijwerkingen, interacties en antidota. Deze beschreven groepen medicamenten zijn: neuroleptica (zoals Droperidol®, Nozinan®, Melleril®, promethazine (Phenergan®), Largactil® etc.), barbituraten, opiaten, benzodiazepinen, chloralhydraat (Chloraldurat®), ketamine (Ketalar®), propofol, lachgas (N2O) en etomidaat. Als antidota worden gevoeglijk flumazenil (Anexate®) en naloxon (Narcan®) besproken. In de discussie worden deze medicamenten gewogen op hun bruikbaarheid in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap. Er wordt gekozen voor de orale toe- TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 dieningsvorm omdat deze het minste verzet geeft in het gebruik bij verstandelijk gehandicapten. Het gebruik van chloralhydraat, midazolam en eventueel fenothiazinen blijft als alternatief over. Deze middelen zijn alle in orale toedieningsvorm beschikbaar. Naar aanleiding van een farmacotherapeutisch overleg met 3 instellingen voor mensen met een verstandelijke handicap en de ziekenhuisapotheek van dezelfde regio wordt een eenduidige advisering geformuleerd: midazolam (Dormicum®) oraal 0.5-0.7 mg/kg wordt aangeboden in te behandelen situaties al dan niet met systemische (Nozinan®) of lokale analgesie. Deze scriptie is gemaakt in de tijd dat een werkgroep onder voorzitterschap van mw E.M. Weijers, AVG over hetzelfde onderwerp richtlijnen formuleerde (concept "richtlijnen voor farmacologische sedatie bij mensen met een verstandelijke handicap" d.d. oktober 1999). Het is grappig en geruststellend om te zien dat twee onafhankelijke studies met duidelijk verschillende bronnen toch min of meer tot dezelfde conclusies komen. De scriptie is tegen kostprijs en verzendkosten te bestellen via onderstaand adres. AGENDA 14 juni 2000 Behandelingsstrategieën bij jonge kinderen met voedings- en eetproblemen 15 juni 2000 Cursus Epilepsie 16 juni 2000 Kritisch literatuuronderzoek (NSPH) 1-6 augustus 2000 New Millenium: research to practice IASSID, Seattle Informatie: Dr. Neil Ross, president-elect Association de Villepinte (IASSID) 28 rue de l'eglise, Villepinte 93420 France tel + 33 143851206, fax + 33 149361154 E-mail: [email protected] Op 26 mei 2000 heeft de V.B.T.G.G. (Vereniging tot Bevordering der Tandheelkundige Gezondheidszorg voor Gehandicapten) als wetenschappelijk deel na hun voorjaarsvergadering een consensusbijeenkomst georganiseerd. Deze bijeenkomst stond geheel in het teken van sedatie door niet-anaesthesiologen bij verstandelijk gehandicapten. Els Weijers en ondergetekende hebben beide een voordracht gehouden op deze middag. De leden van de NVAZ zijn expliciet door de V.B.T.G.G. uitgenodigd om over dit onderwerp te discussieren. Per slot van rekening zijn het de artsen (in casu AVG'ers) die belast zijn met de uitvoerende taak van de sedatie en de eindverantwoordelijkheid hebben. In het volgende nummer zal een samenvatting van deze bijeenkomst gepubliceerd worden. 8 september 2000 Gespreksmodellen (NSPH) Peter T.H. Vos, arts werkzaam in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap 24 november 2000 Najaarsvergadering NVAZ 15 september 2000 Opleiding voor artsen in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap 2000/2001 (modulair/NSPH) 13 oktober 2000 Regiocontactdag Eemeroord 3 november 2000 Gespreksmodellen (NSPH) 17 november 2000 Ongewoon gezond 2 (NSPH) De Binckhorst Waterleidingstraat 2 5244 PE Rosmalen tel. 073-5285200, fax. 073-5219480 TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 27 28 TVAZ 18; (2) 2 0 0 0 Overzicht NVAZ-publicaties kosten leden niet-leden - Ethische toetsing van wetenschappelijk onderzoek bij mensen met een verstandelijke handicap; mei 1997 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .ƒ 15,- Epidemiologie, diagnostiek en behandeling van visuele stoornissen bij verstandelijk gehandicapten; maart 1997 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .ƒ 20,- Richtlijnen voor diagnostiek en behandeling van visuele stoornissen bij verstandelijk gehandicapten; maart 1997 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .ƒ 15,- ƒ 20,- ƒ 25,ƒ 20,- - Epidemiologie, diagnostiek en behandeling van slechthorendheid bij verstandelijk gehandicapten; februari 1995 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .ƒ 20,- Richtlijnen voor diagnostiek en behandeling van slechthorendheid bij verstandelijk gehandicapten; februari 1995 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .ƒ 15,- ƒ 20,- - Preventief Geneeskundig Onderzoek (PGO) door de arts voor mensen met een verstandelijke handicap; een werkboek; E. Weijers/AVG, augustus 1998 . . . . . . . . . . . . . .ƒ 27,50 ƒ 37,50 - Epilepsieprotocol, regio Nijmegen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .ƒ 15,- ƒ 20,- ƒ 25,- - Epilepsie bij mentale retardatie, richtlijnen voor diagnostiek en behandeling: samenvatting. regio West- en Midden-Noord Brabant . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .ƒ 10,- Epilepsie bij mentale retardatie, richtlijnen voor diagnostiek en behandeling: wetenschappelijke verantwoording. regio West- en Midden-Noord Brabant . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .ƒ 15,- ƒ 20,- - Preventie van Hepatitis B in de zorg voor geestelijk gehandicapten; maart 1991 . . . . . . . . . . . . . .ƒ 15,- ƒ 20,- - Prikaccidentenprotocol . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .ƒ 10,- ƒ 15,- - Medische zorgorganisaties in relatie tot een veranderende zorg; juni 1996 ƒ 20,- . . . . . . . . . . . . . . . . . .ƒ 15,- ƒ 15,- - Kwaliteit van Zorg, een speerpunt; november 1997 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .wordt nog aangepast - Curriculum Opleiding tot Medisch Specialist Arts voor Verstandelijk Gehandicapten; 12 maart 1998 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .gratis ƒ 10,- - Beleidsnotitie bestuur NVAZ: 'Van generalist tot specialist', mei 1999 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .gratis ? - TVAZ (losse nummers) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .ƒ 5,- De publicaties zijn te bestellen bij het secretariaat van de NVAZ: LAD, Mw. C. Mansveld-Uittenboogaard p/a Postbus 20058 3502 LB Utrecht tel: 030 - 2823352 fax: 030 - 2782088 - Consensus: 'Richtlijnen voor diagnostiek en behandeling van gastro-oesofagale refluxziekten bij verstandelijk gehandicapten'; H. Gimbel/H.A.R.E. Tuynman, juni 1999 (ISBN 90 71534 33 2) Opvragen bij: Bartiméus, secretariaat stafbureau Postbus 1003 3700 BA Zeist tel.: 030-6982403 - Richtlijnen infectiepreventie ten behoeve van de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap; juni 1997. Opvraagbaar bij: Documentatiecentrum St. Werkgroep Infectie Preventie, Lab. Med. Microbiologie, Gebouw I - E4-P, AZL, Postbus 9600 2300 RC Leiden Tel: 071 - 5266756 ƒ 7,50 Advertentie Lamictal
© Copyright 2024 ExpyDoc