bulletin van de netherlands school of primary care research

C
CaRre´
bulletin van de netherlands school of primary care research
jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
bulletin van de netherlands school of primary care research
redactiecommissie
Rik Crutzen en Liesbeth van Osch, CAPHRI
(hoofdredacteuren)
Stef Bouwhuis, NIVEL
Laura Hochstenbach, CAPHRI
Dóra Révész, EMGO+
Marieke de Visser, RIHS
uitgave
Dit bulletin is een uitgave van de
Onderzoekschool CaRe.
kopij en informatie
Deadline voor CaRré 63: 10 februari 2015
Sandrien Wansink, CaRe
Universiteit Maastricht
Postbus 616
6200 MD Maastricht
telefoon: 043-3882446
email: [email protected],
[email protected]
ontwerp en opmaak
Jos Bruystens grafisch ontwerper, Maastricht
INHOUD
Redactioneel CaRré 62
3
Brief van de directeur 4
CaRe onderzoekers in de landelijke pers
5
NVIVO eWorkshops
9
Uitnodiging EpidM jubileumsymposium 10
Achter een ander bureau
11
Abroad12
Gepromoveerden aan het woord
14
TOP21
Dedipac: een project van formaat
25
Samenwerking27
Care Dag 2014 29
Oraties31
Dagboek van een promovendus
34
Suske en Wiskunde
36
De tand des tijds: Stellingen revisited
37
CaRré-bulletin verschijnt tweemaal per jaar en is
gratis beschikbaar voor alle medewerkers van de
onderzoekschool CaRe, alsmede voor geïnteresseerde
externe relaties. Het bulletin is beschikbaar op de
website van de Netherlands School of Primary Care
Research (CaRe)
http://www.researchschoolcare.nl/
2
< vorige pagina
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
Redactioneel CaRré 62
bulletin van de netherlands school of primary care research
Voor u ligt een nieuwe editie van CaRré! Wederom gevuld met informatie vanuit CAPHRI, EMGO+, NIVEL
en RIHS. Mocht u zelf een bijdrage hebben voor het
bulletin dan kunt u deze mailen naar
[email protected].
Vorig jaar konden we u berichten dat de KNAW
Commissie tot Erkenning van Onderzoekzoekscholen
(ECOS) besloten had tot vervolgerkenning van CaRe
als onderzoekschool. We zijn verheugd om u nu te
mogen melden dat het Radboud Institute for Health
Sciences, dat gedeeltelijk in CaRe participeert, afgelopen juli van de KNAW het bericht kreeg dat de ECOS
het instituut officieel erkend heeft als onderzoekschool.
In deze editie van CaRré vindt u naast de vaste ru-
brieken artikelen over Triple-E, het eHealth onderzoeksnetwerk van de VU, VUmc en GGZ inGeest, en
over de DEDIPAC Knowlegde Hub. Verder kunt u
nalezen waar de oraties van Pim Assendelft en Sandra
Beurskens over gingen en blikt Onno van Schayck
terug op zijn stellingen. Tevens vindt u een verslag van
de geslaagde CaRe dag die op 11 juni werd gehouden
in Nijmegen. Ongeveer 200 onderzoekers woonden
deze dag, die in het teken stond van preventie, bij.
Volgend jaar zal de CaRe dag georganiseerd worden
door EMGO+.
Veel leesplezier!
De redactie
�
3
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
bulletin van de netherlands school of primary care research
Brief van de directeur
Er zijn twee goede berichten die ik jullie graag wil melden. Het eerste bericht is de erkenning van onze CaRe
partner uit Nijmegen, de Onderzoekschool Radboud
Institute for Health Sciences door de Erkenningscommissie Onderzoekscholen (ECOS) van de KNAW. Het
RIHS is het nieuwe Nijmeegse onderzoeksinstituut dat
ontstaan is nadat de 6 oude onderzoekscholen van het
Radboudumc opgegaan zijn in 3 nieuwe grote instituten. Een mooi resultaat! Van harte gefeliciteerd!
Het tweede bericht heeft te maken met de financiële
ondersteuning van CaRe. In maart 2014 schreef ik dat
er een aantal veelbelovende ontwikkelingen waren voor
de landelijke onderzoekscholen in Nederland. Nadat
er kamervragen gesteld waren over o.a. de financiële
situatie van de landelijke onderzoekscholen en er een
kamerbrede motie was aangenomen om de financiële
middelen die bestemd zijn voor de onderzoekscholen
daarvoor ook werkelijk te gebruiken, riep de minister
de VSNU (koepel van Nederlandse Universiteiten) op
om te overleggen met de landelijke onderzoekscholen
hoe de financiering van deze scholen op een structurele wijze geregeld kon worden. Uitgangspunt in deze
gesprekken was dat de lokale onderzoeksinstituten
(bijv. CAPHRI, EMGO+, NIVEL en RIHS) baat hebben
bij de landelijke onderzoekscholen (bijv. CaRe) door
de opleiding van promovendi en onderzoekssamenwerking. Veel landelijke onderzoekscholen kunnen
echter niet goed meer functioneren omdat de financiële middelen sterk onder druk staan. Het gevolg is dat
de taken nauwelijks meer uitgeoefend kunnen worden
en daardoor een negatieve spiraal dreigt. Immers, als
er geen activiteiten van de onderzoekscholen (bijvoorbeeld kwalitatief goede maar wel goedkope gezamenlijke cursussen voor promovendi) meer zijn, dan
wordt al de snel de (begrijpelijke) vraag gesteld over
het bestaansrecht van die onderzoekscholen. Om een
lang verhaal kort te maken: de penvoerende instelling
(Universiteit Maastricht) heeft op basis van deze ontwikkelingen besloten om verschillende cruciale functies van CaRe (directie, secretariaat, beheer, voorzitter
opleidingen) ‘in kind’ te gaan financieren. Tot dusverre
werd dit betaald uit de bijdrage van de landelijke partners. Dit laatste geld wordt nu vrijgespeeld om belangrijke landelijke taken (weer) te kunnen gaan uitvoeren.
Op dit moment wordt door de landelijke opleidingscommissie van CaRe en de directeuren voorstellen
uitgewerkt hoe dit geld maximaal benut kan worden
zodat zoveel mogelijk promovendi en senior onderzoekers hier profijt van hebben. Er kan dan gedacht
worden aan opleidingsprogramma’s voor promovendi,
de landelijke CaRe dagen voor promovendi opnieuw
invoeren, faciliteren van onderzoeksamenwerking, vergoeden van reis- en verblijfkosten van toponderzoekers
uit het buitenland, visiting professorships, congressen,
het delen van belangrijke onderzoeksresultaten met de
samenleving, etc.
We houden jullie op de hoogte van deze veelbelovende
ontwikkelingen. Suggesties van jullie kant zijn van
harte welkom.
Onno van Schayck
Wetenschappelijk directeur CaRe
�
4
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
bulletin van de netherlands school of primary care research
CaRe onderzoekers in de landelijke pers
Trouw, 21 februari 2014
Uit onderzoek van Cindy Veenhof van het NIVEL blijkt dat huisartsen met overgewicht te zware
patiënten minder vaak doorsturen naar diëtisten dan
huisartsen zonder overgewicht. Ook huisartsen onder
de 48 jaar sturen patiënten met overgewicht minder
vaak door naar de diëtist. In overeenkomst met de
richtlijn van de NHG wordt zwaarlijvigheid aangekaart
door 80% van de huisartsen als de patiënt last heeft van
hart- en vaatziekten.
Nieuwsuur, 17-6-2014
In 2012 zijn 60 psychiatrische patiënten langdurig
opgesloten. Dat blijkt uit het laatste Argus-rapport met
separatiecijfers van de GGZ-instellingen. Deze patiënten zaten langer dan drie maanden, meer dan de helft
van de tijd, in een separeerruimte. Hoogleraar ethiek
Guy Widdershoven (EMGO+), een van de opstellers
van het rapport, spreekt van "60 dramatische gevallen".
Centric, maart 2014
In Centric, een tijdschrift over wonen en zorg, wordt
José Peeters (NIVEL) geïnterviewd over technologie in de thuiszorg. De conclusie is dat er een aantal
barrières zijn bij het toepassen van technologie, zoals
beperkte financiële middelen van thuiszorgaanbieders
en passiviteit bij patiënten.
TROS Radar, 1-9-2014
De dieetwereld is een verwarrende wereld: iedere
afslankexpert beweert iets anders. Sommige dieetgoeroes beloven niet alleen een ideaal gewicht, maar doen
ook allerlei gezondheidsbeloftes. Prof. dr. Jaap Seidell
�
5
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
�
en prof. dr. Martijn Katan (EMGO+) verschenen in
het programma om uitleg te geven over verschillende
fabels en feiten.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Metro, 30 juni 2014
Metro besteed aandacht aan het onderzoek van Liesbeth van Vliet (NIVEL), over slechtnieuwsgesprekken
bij borstkanker, waarvoor ze de CaRe Dissertation
Award won. Uit dit onderzoek blijkt dat de meeste
vrouwen expliciete informatie over hun levensverwachting waarderen. Daarnaast is het belangrijk dat
patiënten emotioneel ondersteund worden bij het
brengen van slecht nieuws.
AD Haagsche Courant ed. Den Haag Stad, 9 juli 2014
Dinny de Bakker (NIVEL) heeft onderzoek gedaan
naar de behoefte voor wijkverpleegkundigen in buurten in Den Haag. Wijkverpleegkundigen gaan actief op
zoek naar ‘zorgmijders’ om hen te helpen hun weg te
vinden in de zorg. In armere buurten hebben wijkverpleegkundigen meer patiënten en meer contact met
hun patiënten. In deze buurten zouden meer wijkverpleegkundigen actief moeten zijn.
NRC Handelsblad, 12-5-2014
Op initiatief van WOMEN Inc. en ministerie van OCW
is de Alliantie Gender en Gezondheid in het leven
geroepen. De Alliantie Gender & Gezondheid pleit voor
erkenning van de verschillen tussen mannen en vrouwen
in de gezondheidszorg. Dr. Petra Verdonk (EMGO+) is
betrokken bij het programma van de Alliantie.
NRC Handelsblad, 14 augustus 2014
Naar aanleiding van NIVEL-onderzoek waaruit blijkt
het aantal meldingen van kinkhoest is toegenomen,
wordt Gé Donker geïnterviewd over onder meer de
gevaren van kinkhoest. Een stijging van kinkhoestmeldingen elke 2 tot 3 jaar is normaal, vanwege uitgewerkte vaccins. Nu komt de stijging echter anderhalf
jaar te vroeg. Mogelijk werkt het vaccin minder goed.
Kinkhoest is met name gevaarlijk voor baby’s en zwan-
�
6
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
�
gere vrouwen, hoewel het ook bij volwassen gepaard
kan gaan met bloedingen en gebroken ribben.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Parool, 8-4-2014
Thuiszorg is voor iedereen, maar toch ervaren homoseksuele en lesbische ouderen hierbij vaak problemen
en hebben ze moeite uit te komen voor hun geaardheid. De nieuwe particuliere thuiszorgorganisatie Gay
Care Amsterdam biedt zorg op maat. Tegelijkertijd
presenteert prof. dr. Tineke Abma (EMGO+) een
onderzoek waaruit blijkt dat homoseksuele ouderen
met allerlei vormen van discriminatie en uitsluiting te
maken krijgen.
Metro, 21 augustus 2014
Uit onderzoek van het NIVEL (Consumentenpanel,
Judith de Jong) is gebleken dat verzekerden grotendeels tevreden zijn met de dekking van het basispakket. Toch vindt een meerderheid dat bijvoorbeeld het
stoppen-met-rokenprogramma, dieetadvies en ziekenhuiszorg na complicaties als gevolg van cosmetische
ingrepen niet in het basispakket hoeven. Tandartszorg,
maagzuurremmers, brillen en contactlenzen zouden
veel respondenten juist wel graag in het basispakket
willen zien.
De Volkskrant, 7-4-2014
'Wie zich gediscrimineerd voelt moet daarover kunnen
klagen', zo bepleit de Sociaal-Economische Raad (SER)
in een vertrouwelijk conceptadvies aan het kabinet.
Hierop schreven onderzoekers Hannah Leyerzapf en
prof. dr. Tineke Abma (EMGO+) naar de Volkskrant
dat het probleem niet wordt opgelost met dit advies
en er precies het omgekeerde van bewustwording en
verandering wordt gecreëerd. Zij leggen de nadruk op
de veilige werkomgeving en het delen van de verantwoordelijkheid binnen een organisatie.
�
7
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
Hersenen, themabijlage Telegraaf maart 2014
In de themabijlage “Hersenen” van de Telegraaf wordt
de complexiteit van onze hersenen belicht. Ook aan
het woord komt prof. dr. Myrra Vernooij-Dassen
afdeling IQ healthcare (RIHS) over dementie, waarbij
zij pleit voor psychosociale interventies en gepersonaliseerde zorg, omdat zo een belangrijke bijdrage aan de
kwaliteit van leven van mensen met dementie gegeven
kan worden. Myrra Vernooij-Dasssen is directeur van
het Radboud Alzheimer Centrum in Nijmegen en als
hoogleraar psychosociale zorg voor kwetsbare ouderen, verbonden aan de afdeling IQ healthcare van het
Radboudumc.
Het Parool, 28-8-2014
Een kwart van de huisartsen denkt achteraf dat een
ziekenhuisopname aan het einde van het leven voorkomen had kunnen worden. Dit blijkt uit onderzoek
van Ria de Korte-Verhoef (EMGO+). Zij kwam tot
een aantal aanbevelingen om een ziekenhuisopname
te voorkomen, zoals acute behandelplannen, anticiperende gesprekken en begeleidende gesprekken.
�
8
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
cursussen
NVIVO eWorkshop:
Essentials & Further Analysis
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Janneke van Leijen – Zeelenberg (CAPHRI)
NVivo is een programma voor de analyse van kwalitatieve onderzoeksgegevens dat vaak gebruikt wordt
bij kwalitatief wetenschappelijk onderzoek. Een cursus
over het gebruik van het programma vinden is echter
minder gemakkelijk. Na wat zoeken op internet en
navraag bij collega’s blijkt dat de mogelijkheden om
alléén een cursus NVivo te volgen beperkt zijn, omdat
het gebruik van het programma vaak verwerkt wordt
in een algemene cursus kwalitatief onderzoek.
Ik vond twee opties om alleen een cursus NVivo te
volgen, via de software leverancier QSR international:
een tweedaagse workshop volgen in de UK (meestal
gehouden in Londen of Manchester) of een online
workshop met dezelfde inhoud. De keuze viel op de
laatste variant.
Ik volgde twee workshops bestaande uit ieder 3 sessies;
NVivo Essentials en NVivo Further Analysis.
De workshops worden gegeven in de vorm van een webinar, je krijgt van tevoren een link toegestuurd waar je
op een bepaalde tijd moet inloggen. Je krijgt dan contact met de trainer (in dit geval iemand van QSR met
veel onderzoekservaring) en de rest van de cursisten,
die vanuit de hele wereld inbellen. Afhankelijk van het
aantal mede cursisten kun je vragen stellen via een chat
venster of gewoon via de speaker.
NVIvo Essentials behandelt de basis van het programma, er wordt uitgelegd wat je met het programma kan
doen (veel meer dan alleen analyseren van interviews)
en hoe je bepaalde opdrachten moet uitvoeren. Bij
elke nieuwe opdracht zie je het scherm van de trainer
voor je, die zo zijn uitleg toelicht in het programma.
Ook zijn er sheets met algemene informatie over het
programma. Daarnaast kun je tot een aantal weken na
de training filmpjes terug zien van de trainingen en zo
nogmaals de stappen terug zien. Belangrijke informatie
in NVivo Essentials: het aanmaken van onderzoeksprojecten, het importeren en gebruiken van onderzoek
bestanden (niet alleen interviews, maar ook filmpjes,
foto’s, databases, tweets en al het andere materiaal
dat je verzamelt tijdens je project), het (automatisch)
coderen van stukken tekst (bijvoorbeeld transcripties
van interviews), basale analyse technieken (zoals word
frequency of tag clouds maken).
NVivo Further Analysis gaat inderdaad verder waar
de cursus Essentials stopt, het gaat dieper in op het
analyseren van de data die je hebt verzameld. Bijvoorbeeld door het maken van data matrices, de interacties
tussen je codes te bekijken en andere manieren van het
visualiseren van je resultaten te behandelen.
Na afloop van de cursus ben je goed in staat om met
NVivo te werken en omdat de trainingen op 3 verschillende tijdstippen vallen, ben je in de gelegenheid om in
de tussentijd met je eigen data aan de slag te gaan, zodat je problemen die je tegen komt in de volgende sessie aan de orde kan stellen. Daar wordt ruim aandacht
aan besteed. Als de trainer niet zo snel het antwoord
op je vraag weet, dan komt hij/zij daar in een volgende
sessie ook uitgebreid op terug. Het is daarmee een heel
bruikbare training voor onderzoekers die al wat data
hebben verzameld en hiermee aan de slag willen (ook
zeer geschikt als je bijvoorbeeld mixed methods gebruikt), want als je de opgedane kennis meteen toepast
dan blijft het toch wel het beste hangen.
Op de website www.qsrinternational.com vind je veel
informatie over het programma en de cursussen. De
kosten van beide trainingen samen komen neer op ±
€595,- incl. btw (je betaalt in USD).
�
9
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
cursussen
uitnodiging
bulletin van de netherlands school of primary care research
Voor het EpidM Jubileumsymposium op 23 oktober 2014
De Masteropleiding Epidemiologie is een door de
NVAO erkende opleiding die opleidt tot de graad van
Master of Science. Daarnaast is EpidM in de loop der
jaren steeds meer cursussen gaan organiseren die ook
openstaan voor cursisten die een bij- of nascholingscursus willen volgen. Bovendien zijn er Engelstalige
Winter Courses in Epidemiology voor internationale
collega's. Ter gelegenheid van het 25-jarige jubileum
van EpidM organiseert EpidM een Jubileumsymposium voor (oud-)studenten, docenten en verder iedereen
die geïnteresseerd is in epidemiologie. In het eerste
dagdeel houdt een aantal studenten van de opleiding
een presentatie over de stage die zij in het kader van de
opleiding hebben gevolgd. Daarna zullen de gastsprekers op dit symposium zijn: Prof. dr. dr Lex M. Bouter,
Prof. dr. Rob J.P.M. Scholten en Prof. dr. Jos W.R Twisk.
Na afloop van het inhoudelijke deel is er een feestelijke
borrel.
Deelname aan dit symposium is gratis en u kunt zich
aanmelden via het formulier in deze link: http://www.
epidm.nl/algemeen/jubileumsymposium.asp
�
10
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
Achter een ander bureau
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Ree Meertens (CAPHRI)
'Achter een ander bureau' is niet echt een goede titel
voor mijn twee bezigheden, 'Achter een ezel en een
bureau' is al beter. Voordat er misverstanden ontstaan,
het gaat hier om een schildersezel. Ik combineer
werken als universitair hoofddocent aan de Universiteit Maastricht met werken als zelfstandig kunstenaar/
schilderes.
Ree Meertens
Om maar te beginnen met het universitaire werk: in
mijn halftijdse aanstelling bij de vakgroep Gezondheidsbevordering ben ik tegenwoordig vrij veel bezig
met bestuurlijk werk, aangezien ik voorzitter ben van
deze vakgroep waar door de bank genomen zo'n 60
mensen werken. De focus van deze vakgroep ligt op
het veranderen van gedrag in gezonde richting op een
'evidence based' wijze. Onderzoek en onderwijs richt
zich zowel op de determinanten van (gezondheids)
gedrag en het ontwikkelen van methodieken en interventies om gedrag te veranderen, als op het evalueren
en implementeren van dergelijke interventies. Hierbij
kan het zowel om de fysieke, de mentale als de sociale
gezondheid gaan, en onderzoeken en interventies
kunnen zich zowel op het beleid, de omgeving als op
de individuele persoon richten. Qua onderzoek heb ik
mijzelf in de loop van de tijd bezig gehouden met verschillende thema's op dit gebied,
maar de wijze waarop mensen risico's waarnemen en de wijze waarop men het beste
over risico's kan communiceren is een rode
draad te noemen. Daarbij kan het dan om
allerlei verschillende risico’s gaan: risico’s op
seksueel overdraagbare aandoeningen, op
infectieziektes, risico’s van voedingsmiddelen of milieu(gezondheids-)risico’s. Soms is
het probleem dat de doelgroep de risico’s te
laag lijkt in te schatten, soms ook dat de doelgroep zich
ongerust maakt terwijl daar wetenschappelijk gezien
weinig grond voor is. Om een greep te doen uit de andere onderwerpen waar ik me mee bezig houd of heb
gehouden: brandwondenpreventie, ontwikkeling van
een astmavoorlichtingsprotocol, zogenaamde ‘rugscholen’, beïnvloeden van energiegebruik en autogebruik,
waardering voor preventie, implementatie van beleid
in de (Indonesische) gezondheidszorg… Inderdaad,
een brede interesse.
En dan het tweede gebied, schilderen. Ik werk met
verschillende materialen, op verschillende formaten,
van klein tot groot: Fresco’s, olieverf op linnen, olieverf
op koper (een ondergrond die veel werd gebruikt in
de zestiende en zeventiende eeuw), of olieverf en bladgoud op papier. Verder werk ik met glas. Pigmenten
worden op glas aangebracht, waarna het glas gesmolten
wordt en de pigmenten in het glas zakken. Zo ontstaan
schilderijen die ook bijvoorbeeld in een badkamer of
een binnenzwembad kunnen worden gehangen.
De vraag die vaak gesteld wordt, is 'Maar hoe schilder
je dan?' . Het valt niet mee om iets met woorden te beschrijven wat bedoeld is om visueel binnen te komen,
dus meestal laat ik het bij iets als 'dat er meestal wel
figuratieve elementen in te herkennen zijn', en verwijs
verder naar de website (www.reemeertens.nl) of naar
galerie Baerwaldt in de Tongersestraat in Maastricht
waar doorlopend werk van mij te zien is.
Als mensen van mijn dubbelleven horen, is de reactie
vaak: ‘Oh, dat is wel heel iets anders’. Deels is dat zo,
maar gelukkig speelt in beide kanten van mijn dubbelleven creativiteit een rol; een van de meest belonende
aspecten van beide bezigheden.
�
11
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
Abroad
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Josine Verhoeven (EMGO+)
Elk onderzoeksgebied heeft een epicentrum, een plek
op de wereld waar experts en pioniers samenwerken
en “cutting egde” onderzoek doen. Als promovendus
is het een buitenkans om daar een kijkje te mogen
nemen, gezichten bij de indrukwekkende namen
te krijgen. En waar ter wereld weten ze meer over
telomeren dan in San Francisco?
Dankzij een EMGO+ Travel Grant had ik de kans om
samen met collega Dóra Révész, een bezoek te brengen
aan de afdeling psychiatrie van de University of Ca-
lifornia, San Francisco (UCSF); dé plek waar Nobelprijswinnares Elizabeth Blackburn haar telomerenlab
heeft en waar psychologen en biologen voor het eerst
de samenhang tussen psychosociale stress en telomeerlengte (als indicatie voor cellulaire veroudering)
onderzochten.
Daar zaten we dan, in onze cubicle, in total awe – met
uitzicht over de stad en een in-zichzelf-pratende assistent naast ons. Dóra en ik zijn drie maanden aan
de slag gegaan met een interessante dataset met twee
indicatoren voor cellulaire veroudering: telomeerlengte
en mitochondriaal DNA; en werden daarin bijgestaan
door een licht chaotische, maar darling begeleider. Hij
�
12
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
en zijn Amerikaanse collega’s maakten lange dagen, dat
werd snel duidelijk. Postdocs die ‘s ochtends om 4:00
uur begonnen, uitnodigingen om op zondag samen in
een koffietentje te gaan werken – de nap room in het
gebouw, bedoeld om midden op de dag even kort te
slapen, was geen overbodige luxe. Wij konden echter
onze tijd zelf indelen en zagen zo naast de cubicle ook
de talloze gay bars, naaktlopers op Haight street, jonge
gezonde joggers in het Golden Gate Park en de drugsdealers in het rauwe Tenderloin. Wat een stad, wat een
diversiteit, in mensen en in het landschap. Soms een
stralende zon, dan weer dichte mist.
UCSF bestaat uit verschillende campussen verdeeld
over de stad die we bijna allemaal bezocht hebben. Van
het medisch centrum Parnassus bovenop een heuvel
tot het telomerenlab Mission Bay aan de baai; en van
de psychologiefaculteit Laurel Heights tot vergaderingen op Stanford, zo kwam ik nog eens ergens. Verreweg het interessantst van de drie maanden bij UCSF
was het bezoeken en het spreken van zoveel verschillende onderzoekers; discussies bij een non-fat soy milk
cappuccino, inspirerende presentaties, daar doe je het
uiteindelijk toch voor. Ik bedoel, een computer met
SPSS heb je thuis ook.
�
13
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
bulletin van de netherlands school of primary care research
Gepromoveerden aan het woord
ontstaan om een laagdrempelig internet beweegprogramma in te zetten om fysiek inactieve patiënten met
knie- en heupartrose te motiveren tot een actieve
leefstijl. De effectiviteit van Join2move is onderzocht
middels een gerandomiseerd klinisch onderzoek.
Zowel op korte (3 maanden) als op lange termijn (12
maanden) vonden we statistisch significante effecten in
het voordeel van de Join2move-groep.
Naam:
Daniël Bossen
Promotiedatum: 9 mei 2014
Instituut: Nederlands instituut voor
onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL)
Titel proefschrift: Join2move
Promotores: prof. dr. D.H.de Bakker en
prof. dr. J. Dekker
Copromotor: dr. C.Veenhof
Waar gaat het proefschrift over?
Mijn proefschrift gaat over Join2move, een internet beweegprogramma voor mensen met knie- en
heupartrose. Artrose in de knie en heup is een veel
voorkomende gewrichts-aandoening wat kan leiden
tot beperkingen in het dagelijks leven. In Nederland
is het merendeel van de patiënten met artrose in de
knie en heup niet onder behandeling bij een zorgverlener. Deze mensen nemen wel contact op met hun
huisarts, maar worden niet of nauwelijks in behandeling genomen door een fysiotherapeut of specialist.
Uit eerder onderzoek weten we dat de groep die niet
onder behandeling is wel behoefte heeft aan meer
informatie over artrose en extra ondersteuning nodig
heeft om meer te gaan bewegen. Hieruit is het idee
Conclusies van mijn proefschrift
- Patiënten met artrose aan hun knie of heup hebben
minder pijn, bewegen meer en functioneren beter
na deelname aan Join2move.
- Niet alle deelnemers volgen het programma even
trouw, de helft bezoekt de website niet regelmatig
of vult niet alle opdrachten in.
- Van de patiënten die het programma volgen heeft
44% na drie maanden minder last van de artrose, in
de controlegroep is dat slechts 7%.
Leukste (onderzoeks)ervaring(en)
Als ik terugkijk heb ik vele mooie ervaringen. Ik heb
altijd enorm genoten van de vrijheid in mijn werk
maar ook van de verantwoordelijkheden die hierbij
horen. Deze vrijheid ging wel gepaard met keihard
werken. Mijn ervaring is dat hard werken wordt
beloond, in de vorm van publicaties, zelfvertrouwen,
kennis en vaardigheden. Ik ben daarom ontzettend
dankbaar dat ik een promotietraject heb mogen
doorlopen.
En nu?
Inmiddels ben ik drie maanden werkzaam als postdoc
onderzoeker bij het NIVEL. Samen met mijn collega
Corelien Kloek zijn we bezig met een onderzoek naar
de (kosten)effectiviteit van e-Exercise bij patiënten
met knie en heupartrose. E-Exercise is een web-based
�
14
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
interventie die wordt gecombineerd met reguliere
fysiotherapie. Wij verwachten dat mensen met knieen heupartrose baat zullen hebben bij E-Exercise maar
ook dat de kosten van deze toepassing lager zijn de
die van een reguliere face-to-face fysiotherapiebehandeling. Naast mijn werkzaamheden op het NIVEL
ben ik ook docent op de Hogeschool van Amsterdam
opleiding oefentherapie.
Naam:
Daniela Schulz
Promotiedatum: 28 mei 2014
Instituut:
CAPHRI, Universiteit Maastricht
Titel proefschrift: Using the Internet to promote a healthy lifestyle
Promotoren:
Prof. dr. Hein de Vries,
Prof. dr. Stef Kremers
De “grote” dag
Op 27 mei 2014 was ik al zenuwachtig. Op 28 mei om
12.00 uur nog meer. Maar om 13.00 was ik opgelucht
als nooit tevoren… En toch stiekem ook wel een
beetje trots op mezelf.
Mijn proefschrift “Using the Internet to promote a
healthy lifestyle - Testing a multiple behaviour change
intervention regarding reach, use, appreciation, effectiveness and cost-effectiveness” mocht ik op die dag
verdedigen.Van te voren werd mij door veel mensen
voorgehouden dat de dag van je promotie als een
bruiloft is, maar dan solitair. Hoewel ik me daar nog
altijd niet in kan vinden, vond ik het achteraf zeker
een erg bijzondere en mooie dag. Zodra je er staat,
valt een hele druk van je schouders en – zo was het
althans bij mij – loopt het vanzelf. “Je moet er gewoon
van genieten”, werd mij ook door iedereen verteld.
Natuurlijk geloof je daar niet in zolang je het nog voor
je hebt. Maar nu kan ik dit slechts beamen. Had ik dat
maar geloofd! Ik kijk nu met veel plezier terug, zeker
naar de telkens kleine succesjes die toewerken naar
het grote geheel: de bul.
Mijn onderzoek
Voor mijn onderzoek hebben wij een leefstijlinterventie ontwikkeld - aangeboden via het internet en
gericht op volwassenen uit de algemene Nederlandse
populatie - met als doel deelnemers te stimuleren om
gezonder te gaan leven: meer bewegen, meer groente
en fruit eten, minder alcohol consumeren en stoppen
met roken. Deelnemers aan het programma ontvingen
persoonlijke adviezen, afgestemd op hun vragen. Dit
zogenoemde advies-op-maat heeft zich bewezen als
een (kosten)effectieve methode voor leefstijlverandering. De resultaten tonen echter ook aan dat veel
deelnemers het programma vroegtijdig verlaten; de
keerzijde van internetinterventies. Effectieve strategieën om gebruik te optimaliseren zijn nodig om het
gewenste effect te vergroten.
Stelling
“Als onderzoek onderhevig is aan hoge drop-out,
resulterende in een groot aantal missende waardes,
zijn de resultaten sterk afhankelijk van de imputatietechniek die wordt gebruikt bij de analyse.”
Drop-out was, zoals hierboven ook beschreven, één
van de grootste problemen in mijn onderzoek. Uren,
dagen, weken en zelfs maanden zijn verstreken bij de
toepassing van multiple imputatie en andere imputatietechnieken. Daar de imputatietechniek telkens (significant) bepalend was voor de verkregen uitkomsten,
geloof ik dat het gebruik van imputatietechnieken bij
internetinterventies of andere studies met veel dropout verder onderzocht moet worden om de betrouwbaarheid hiervan te beproeven.
Belangrijkste onderzoekservaring
“If plan A doesn’t work, the alphabet has 25 more
letters.” (Claire Cook) Tegenslag hoort bij onderzoek.
Als je bezig bent met het doen van onderzoek, zal
je er aan moeten wennen dat er altijd zaken anders
verlopen dan je vooraf had verwacht. Dit neemt niet
�
15
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
�
weg dat goed plannen van groot belang is, maar ook al
plan je het onderzoek nog zo goed… wees niet bang
om eerlijk te zijn over misgelopen zaken en ga verder
met plan B… tot Z.
bulletin van de netherlands school of primary care research
En nu?
Ik ben sinds het najaar van 2013 werkzaam in het
Catharina Ziekenhuis in Eindhoven als Projectleider
Kwaliteitscyclus Uitkomstindicatoren op de afdeling
Kwaliteit en Veiligheid. Met behulp van patiëntrelevante
uitkomstindicatoren werken wij aan de verbetering van
kwaliteit en transparantie van zorg in het hartcentrum.
Eén dag in de week ben ik ook nog werkzaam als postdoc onderzoeker op de afdeling Gezondheidsbevordering aan de Universiteit Maastricht. Op deze wijze geniet
ik een leuke afwisseling van onderzoek en praktijk!
een aantal jaren geleden eens samen richting Utrecht
CS reden, vroeg ze me of ik geen zin had om te promoveren. “Nee!”, zei ik. het leek me een lijdensweg.
Ik had enkele mensen in mijn omgeving gezien die er
meer dan tien jaar over hebben gedaan, en daar had ik
geen trek in. Ik had een goede baan als onderwijscoördinator bij de huisartsopleiding in Leiden, dus waarom
zou ik?
Toch liet het idee me niet los. Het zou een heel
leuke gelegenheid kunnen zijn om mijn horizon te
verbreden. Ik kende het project waar het om ging en
had wel mijn eigen idee over wat daarin nodig was.
Dus enkele weken later heb ik contact opgenomen.
The rest is history. Ik ben twee dagen minder gaan
werken in Leiden en heb een contract voor twee
dagen gekregen bij Eerstelijnsgeneeskunde bij het
Radboudumc.
Naam:
Geurt Essers
Promotiedatum: 10 juni 2014
Instituut:
Radboud Institute for Health
Sciences
Titel proefschrift: Clarifying the role of context
in doctor-patient communication
Promotores:
prof. dr. S. van Dulmen,
prof. dr. C. van Weel,
prof. dr. C. van der Vleuten
Co-promotor:
dr. A. Kramer
Het proefschrift
Gedurende de opleiding tot huisarts leren aios over
effectief consultvoeren. Daarvoor krijgen ze ook training in communicatievaardigheden. Helaas geeft dat
echter geen garantie voor toepassing van het geleerde
in de dagelijkse praktijk.
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat huisartsen
onvoldoende scoorden op communicatievaardigheden en dat aios in hun opleiding daarin niet heel erg
op vooruit lijken te gaan. Dat zat mij niet lekker. De
eerste vraag is natuurlijk: klopt dat wel? Hoe wordt
de (effectiviteit van) communicatie tussen huisartsen
en patiënten gemeten? Dit was voor mij aanleiding
om nog eens goed naar de praktijk te kijken. De
context in de huisartspraktijk wijkt immers sterk af
van de trainingssituatie. In het onderzoek stonden de
volgende vragen centraal:
• Welke rol spelen contextfactoren in de communicatie tussen huisarts en patiënt in de dagelijkse
praktijk?
• Hoe kunnen deze contextfactoren meegenomen
worden in de toetsing van communicatie van huisartsen en aios?
De aanloop
Mijn co-promotor en ik wonen vlakbij elkaar. Toen we
We hebben huisartsconsulten onderzocht om een
verklaring te vinden voor de eerder genoemde lage
scores voor communicatievaardigheden. Er kwamen
�
16
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
drie soorten contextfactoren naar voren die een
verklaring konden bieden:
• patiëntgerelateerde factoren: als bijvoorbeeld
een patiënt het lichamelijk onderzoek kent, is het
wellicht niet nodig om uitgebreid te vertellen wat
het lichamelijk onderzoek inhoudt. Wanneer bijvoorbeeld de diagnose bekend is, zowel bij patiënt als bij
de huisarts, hoeft het daar niet meer over te gaan.
• artsgerelateerde factoren: als de huisarts de
patiënt en diens manier van communiceren goed
kent, weet hij wat hij niet hoeft te vragen. Dat geldt
ook als de huisarts meer ervaren is.
• consultgerelateerde factoren: in een spoedeisend consult wordt anders gecommuniceerd dan in
een consult waar een psychisch probleem aan de
orde is. Als de patiënt komt voor een controleconsult op initiatief van huisarts, dan klinkt het vreemd
als deze vraagt “Wat maakt dat u vandaag bij mij
komt?”. De patiënt zal antwoorden “U wilde toch
dat ik kwam?”.
We onderzochten of er verschil is wanneer je deze
contextfactoren meeneemt in de beoordeling van
huisarts-patiënt communicatie. Het bleek dat de gemiddelde score hiervoor omhoog ging, tot net boven
de norm voor ‘adequaat communicerende huisarts’
. Op dezelfde manier hebben we de consulten door
de aios bekeken en gescoord. Het bleek dat aios
grotendeels met dezelfde contextfactoren te maken
hadden, alleen de artsfactoren waren minder duidelijk
aanwezig. Dat is logisch, want de ervaring van de aios
is natuurlijk minder en de aios kenden de patiënten
minder vaak en minder goed. Ook bij de aios ging de
score omhoog, maar minder dan bij de gevestigde
huisartsen. De aios houden zich misschien toch wat
meer aan hoe ze het geleerd hebben in hun opleiding.
In de opleiding nemen beoordelaars van communicatie
van aios contextfactoren niet actief en even uitgebreid
mee in hun beoordeling. Ook dat hebben we onderzocht. De regels voor de beoordeling zouden daarom
aangepast moeten worden, zodat contextfactoren een
rol in de beoordeling gaan spelen. Beoordelaars moeten daarin getraind worden. Op die manier krijgen
we in de toekomt ‘rechtvaardiger’ beoordelingen van
communicatie van huisartsen en aios in de praktijk.
En nu?
Het promotietraject heeft me ruimt vijf jaar gekost. Ik
denk dat ik wat geluk heb gehad, en dat ik met behulp
van mijn netwerk in de huisartsopleidingen heel snel
de dataverzameling heb kunnen doen. Zoals gezegd
had ik een goede baan en die heb ik kunnen houden.
Soms was dat wel eens lastig te combineren, zowel
in aandacht als in tijd. Gelukkig kon ik in Leiden weer
wat uitbreiding krijgen en ben ik ook weer meer in
het communicatieonderwijs gaan doen.
Het doen van onderzoek heeft me verrijkt. Ik heb me
nog weer meer kunnen verdiepen in het onderwerp
en het heeft me een groot, nieuw netwerk opgeleverd.
Maar vooral: het heeft mijn enthousiasme voor het
doen van onderzoek echt aangewakkerd. Ik heb in de
loop van de tijd allerlei ideeën gekregen over wat er
nog meer onderzocht zou kunnen worden in de opleiding tot huisarts en ik hoop daar komende tijd wat
fondsen voor te kunnen verzamelen.
Naam: Kirsten Kirschner
Datum promotie: 10-07-2014
Instituut:
Radboud Institute for Health
Sciences, afdeling IQ health­
care
Titel proefschrift: Improving primary care by
pay-for-performance
Promotor:
Prof. dr. R.P.T.M. Grol
Copromotoren: Dr. J.C.C. Braspenning,
Dr. J.E. Jacobs
Het proefschrift
Verbeteren van de kwaliteit van zorg vraagt om gedragsverandering van de zorgverlener. Er zijn verschil-
�
17
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
lende interventies bekend om kwaliteitsverbetering te
stimuleren. Deze interventies hebben vaak te maken
met het meten van prestaties van de zorgverlener
en deze inzichtelijk maken in een spiegelrapportage,
ook wel audit en feedback genoemd. Uit de literatuur
weten we dat audit en feedback doorgaans leiden tot
kleine, maar belangrijke verbeteringen. Om zorgverleners nog wat meer te prikkelen te werken aan kwaliteitsverbetering is het mogelijk aan hun prestaties een
financiële vergoeding te koppelen. Dit wordt ook wel
pay-for-performance genoemd. In dit promotieonderzoek hebben we de combinatie van audit en feedback
met daaraan gekoppeld een financiële vergoeding
onderzocht.
Samen met de huisarts, de zorgverzekeraar en de
patiënt ontwikkelden wij een pay-for-performance
(P4P) programma. Dit is het eerste en enige experiment op dit gebied in Nederland. We hebben met
de huisarts, zorgverzekeraar en patiënt gesproken
over de te meten prestaties, de waardering daarvan
en de vergoeding die daaraan gekoppeld kan worden.
De prestatiemeting bestond uit drie domeinen: het
medisch handelen, praktijkmanagement en patiëntervaringen. Het medisch handelen betrof de zorg voor
chronische aandoeningen, het voorschrijfgedrag en de
opkomstcijfers voor griepvaccinatie en baarmoederhalskankerscreening. Praktijkmanagement ging over de
infrastructuur, het team, de informatie en de kwaliteit
en veiligheid. Patiëntervaringen beschreven het functioneren van de huisarts en de organisatie van zorg.
Voor de waardering werd zowel gekeken naar het
niveau van de kwaliteit als de kwaliteitsverbetering.
Aan de prestatiemeting werd een bonus gekoppeld
van gemiddeld 5% tot 10% van het praktijkinkomen.
Na een jaar zagen we significante verbeteringen van
gemiddeld 6% voor patiëntervaringen en 10% voor
het medisch handelen. De deelnemende huisartsen waren over het algemeen positief over het P4P
programma en zagen de bonus als een extra stimulans
om hun kwaliteit van zorg te verbeteren. Het P4P
programma is onderdeel van een kwaliteitscyclus
waarin het krijgen van feedback en het maken van
verbeterplannen tevens een rol spelen.
Onderzoekservaringen
Het daadwerkelijk onderzoek doen beviel me goed.
Met de trein en de ov-fiets naar verschillende huisartsenpraktijken gaan om interviews af te nemen, het
organiseren van de paneldiscussies waarin goede en
interessante discussies plaatsvonden, al het praktische
werk rondom de dataverzameling en vervolgens het
uitvoeren van alle berekeningen. Echter, het schrijven
van artikelen hoort er ook bij en dat beviel me wat
minder. Gelukkig is ook dat goed gekomen en zijn
alle artikelen in mijn proefschrift gepubliceerd. Op de
onderzoeksafdeling heb ik ook veel waarde gehecht
aan het sparren met collega-promovendi. Je leert zo
ontzettend veel van elkaar.
En nu?
Inmiddels werk ik alweer vier jaar als regioadviseur bij
ZorgImpuls, de Regionale Ondersteuningsstructuur
(ROS) in Rotterdam en omstreken. Als adviseur ben ik
betrokken bij samenwerkingstrajecten binnen de eerstelijnszorg waarbij ook partijen buiten de eerstelijnszorg aanhaken zoals gemeenten, welzijnsorganisaties
en tweedelijnszorg. Bij ZorgImpuls ben ik aandachtsfunctionaris voor de ROS-Wijkscan. Een instrument
dat inzicht biedt in de zorgvraag en het zorgaanbod in
een specifieke regio/wijk. Met klanten ga ik de dialoog
aan om de cijfers tot leven te brengen. Hierbij komt
mijn onderzoeksachtergrond goed van pas!
Ben je nieuwsgierig? Je kunt me mailen op [email protected]
�
18
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
werk aangaande professionele jurisdictie het uitgangspunt vormde. Hierbij werd voor de verschillende
deelonderzoeken gebruik gemaakt van uiteenlopende
onderzoeksmethoden, waaronder systematische
literatuurreviews, internationaal- en nationaal surveyonderzoek, diepte-interviews en multiple-case study
onderzoek.
Naam: Marieke Kroezen
Promotiedatum: 22 september 2014
Instituut: NIVEL
Titel proefschrift: Nurse prescribing: A study
on task substitution and
professional jurisdictions
Promotoren: prof. dr. Anneke Francke en
prof. dr. Peter Groenewegen
Co-promotor: dr. ir. Liset van Dijk
Het proefschrift
Mijn proefschrift richt zich op het voorschrijven van
medicijnen door verpleegkundigen.
Het aantal landen waar verpleegkundigen voorschrijfbevoegdheid hebben is de afgelopen jaren aanzienlijk
gegroeid. Ook in Nederland mogen verpleegkundig
specialisten (Masters of Advanced Nursing Practice)
sinds januari 2012 medicijnen voorschrijven en een
beperkt aantal categorieën gespecialiseerd verpleegkundigen mag dit sinds februari 2014 ook. Met het
oog op deze ontwikkeling zijn belangrijke vragen
gesteld over of voorschrijven door verpleegkundigen
veilig is en of het voorschrijven op klinisch verantwoorde wijze gebeurt. Daarnaast moet duidelijk zijn
onder welke wettelijke, educatieve en organisatorische
voorwaarden verpleegkundigen mogen voorschrijven.
Bovendien is het zo dat wanneer verpleegkundigen
beginnen met het voorschrijven van medicijnen, ze
een gebied betreden dat traditiegetrouw uitsluitend
aan de medische professie toebehoorde. Dit heeft
gevolgen voor de relatie tussen de beide professies en
voor de verdeling van jurisdictie of zeggenschap over
de voorschrijftaak. Mijn proefschrift benadert deze
ontwikkelingen vanuit het perspectief van de sociologie van de professies, waarbij Andrew Abbott’s (1988)
Hoofdpunten
De resultaten van dit proefschrift laten zien dat
verpleegkundigen op vergelijkbare wijze als artsen
voorschrijven, hoewel meer en kwalitatief hoogstaand
onderzoek op dit punt wenselijk is. Daarnaast blijkt
dat de voorwaarden waaronder verpleegkundigen
internationaal gezien mogen voorschrijven sterk
uiteenlopen. In de meeste landen mogen verpleegkundigen, na een aanvullende training op Master-niveau,
een beperkt aantal medicijnen voorschrijven. Dit gebeurt vaak in samenwerking met- of onder supervisie
van een arts. In Engeland en Ierland echter hebben
verpleegkundigen, na een aanvullende training op
Bachelor-niveau, een zeer ruime voorschrijfbevoegdheid en mogen ze vaker onafhankelijk voorschrijven.
Het is onduidelijk welke gevolgen deze uiteenlopende
wettelijke en educatieve voorwaarden hebben voor de
kwaliteit van voorschrijven, omdat er op dit punt nog
geen internationaal vergelijkend onderzoek is gedaan.
In Nederland mogen verpleegkundig specialisten
(Masters of Advanced Nursing Practice) elk medicijn
binnen hun bekwaamheid en deskundigheidsgebied
voorschrijven. Categorieën gespecialiseerd verpleegkundigen hebben een veel beperktere voorschrijfbevoegdheid. Artsen, verpleegkundig specialisten
en verpleegkundigen in Nederland staan over het
algemeen neutraal tot (gematigd) positief tegenover
deze voorschrijfbevoegdheid. Wel blijkt dat er op de
werkvloer nog de nodige stappen gemaakt moeten
worden. In mijn onderzoek onderzocht ik een jaar
na invoering van de wettelijke voorschrijfbevoegdheid voor verpleegkundig specialisten hoe deze op de
werkvloer gestalte kreeg. Daaruit bleek dat er vooral
op het gebied van organisatorische voorwaarden,
zoals het regelen van toegang tot elektronische voorschrijfsystemen, eigen receptpapier en financiële aspecten, nog veel onduidelijkheid bestaat. Ook vonden
�
19
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
�
we een grote diversiteit in de mate waarin en manier
waarop verpleegkundig specialisten voorschreven. Het
is echter aannemelijk dat dit proces zich de komende
jaren nog verder uitkristalliseert en het voorschrijven
door verpleegkundig specialisten een meer homogene
vorm aanneemt.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Onderzoekservaringen
Mijn promotieonderzoek heb ik in vier jaar tijd bij het
NIVEL uitgevoerd. Dit was een goede en verrijkende
ervaring. Binnen het NIVEL wordt onderzoek verricht
op veel uiteenlopende terreinen, wat inspirerend
werkt en ervoor zorgt dat je jezelf niet verliest in
je eigen ‘beperkte’ onderwerp. Bovendien kent het
NIVEL een Wetenschappelijk Overleg (WO) waarbij
alle publicaties voor ze ‘naar buiten’ gaan eerst door
een interne review-ronde gaan.Voor beginnende
onderzoekers vaak even slikken, maar een heel goede
leerschool! Eén van de meest inspirerende ervaringen
tijdens deze periode vond ik het veldwerk, waarbij ik
binnen ziekenhuizen mee mocht lopen met verpleegkundig specialisten om te kijken hoe het voorschrijven
op de werkvloer gestalte krijgt. Het is bijzonder dat
mensen je zomaar toegang geven tot ‘hun wereld’, dit
geldt zowel voor de verpleegkundig specialisten als de
patiënten, en ik ben hier zeer dankbaar voor.
En nu?
Inmiddels werk ik met veel plezier aan de KU Leuven
aan een Europees onderzoeksproject getiteld ‘Study
on Effective Recruitment and Retention Strategies for
Health Workers’. In dit onderzoek proberen we, in
samenwerking met drie andere Europese onderzoeksinstituten, in kaart te brengen wat de meest effectieve
strategieën zijn om personeel voor de zorg te werven
en te behouden. Daarnaast willen we landen en organisaties in Europa handvatten bieden om succesvolle
strategieën van elders binnen hun eigen context te
implementeren.
Ben je geïnteresseerd in een (digitaal) exemplaar van
mijn proefschrift? Laat het me weten op
[email protected]!
�
20
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
TOP
bulletin van de netherlands school of primary care research
GROTE SUBSIDIES
Biobanking
and Biomolecular
Resources
Research Infrastructure
(BBMRI NL2.0) heeft een NWO-subsidie ontvangen van
€ 9,843 miljoen. Hierbij behoren o.a. de biobanken
van de Nederlandse Studie naar Depressie en Angst
(NESDA) van prof. dr. Brenda Penninx (rechts)
en van het Nederlands Tweelingen Register (NTR) van
prof. dr. Dorret Boomsma (links, EMGO+). Deze
subsidie zal het bestaande onderzoek een impuls
geven door gegevens van de verschillende soorten
onderzoeksmaterialen aan elkaar te verbinden: bloed,
weefsel, data, maar ook beeldmateriaal van bijvoorbeeld MRI-scans.
In het kader van
het Kennis-as
programma
van de Provincie Limburg en
de Universiteit
Maastricht
is bijna 22 miljoen subsidie verworven voor een
grootschalig project waarin Basisscholen van de
Onderwijsstichting Movare omgevormd worden
tot de Gezonde Bassischool van de Toekomst.
In een gecontroleerde situatie worden de effecten
van gezonde voeding, bewegen en voorlichting bij
1200 leerlingen gedurende 4 jaar vergeleken met
een controlegroep van 1200 leerlingen. Projectleider
vanuit de Universiteit Maastricht is prof. dr. Onno
van Schayck (Caphri) en vanuit de GGD prof. dr.
Maria Jansen (Caphri).
PRIJZEN
De KNAW heeft de Prijs Akademiehoogleraren toegekend aan
biologisch psychologe prof. dr.
Dorret Boomsma (EMGO+).
Zij ontvangt hiervoor € 1 miljoen, te besteden aan een door
haarzelf te kiezen wetenschappelijk doel. Zij dankt haar reputatie mede aan het ooit
door haar opgezette Nederlands Tweelingen Register,
een internationaal vooraanstaand bestand met gegevens van tienduizenden tweelingen.
De Volksgezondheidsprijs 2013
werd uitgereikt aan Karen Schipper (EMGO+) tijdens het Nederlandse Congres Volksgezondheid.
De jury koos unaniem voor het
proefschrift van Karen Schipper:
“Patient Participation and Knowledge”.
Hierin beschrijft zij de meerwaarde van het betrekken
van patiënten bij het onderzoek.
�
21
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
Het Wetenschappelijke College
Fysiotherapie (WCF) van het
Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF)
reikt jaarlijks een proefschriftprijs
uit. Dit jaar is deze uitgereikt
aan Thomas Hoogeboom
(Caphri), fysiotherapeut en bewegingswetenschapper die momenteel als postdoc werkt bij de afdeling
Epidemiologie. De titel van zijn proefschrift is ‘Tailoring
conservative care in osteoarthritis’.
Bijzonder hoogleraar Eileen Hutton (EMGO+) heeft de Lifetime
Achievement Award gekregen van de
Association of Ontario Midwives. Zij
ontving deze prestigieuze award voor
haar langdurige carrière en toewijding
in de verloskunde.
Tijdens de Bedrijfsgeneeskundige dagen van de Nederlandse
Vereniging voor Arbeids- en
Bedrijfsgeneeskunde (NVAB)
won Yvonne Suijkerbuijk
(EMGO+) met haar poster
‘Evaluatie van een implementatiestrategie voor Individual Placement
and Support voor mensen met EPA’.
De EMGO+ Science Award is uitgereikt aan Dóra
Révész (links, EMGO+) voor haar onderzoek naar
‘Dysregulated physiological stress systems and accelerated
cellular aging’. De EMGO+ Societal Impact Award 2014
is uitgereikt aan Team Twentyfive, met v.l.n.r. Gonneke Willemsen, Natascha Stroo, Jacqueline
Vink and Marleen de Moor (EMGO+) voor het
organiseren van een weekend voor de deelnemers
van het Nederlands Tweelingen Register ter ere van
het 25-jarig bestaan van het project.
Het artikel “The efficacy of cognitivebehavioral therapy and psychodynamic
therapy in the outpatient treatment
of depression” is onderdeel van het
proefschrift van Ellen Driessen
(EMGO+). Aan dit artikel heeft de
American Psychoanalytic Association’s de jaarlijkse Scientific Paper Prize toegekend.
Het beschrijft hoofdresultaten van het depressie
onderzoek dat bij voormalige Arkin poliklinieken is
uitgevoerd. Hieruit bleek dat cognitieve gedragstherapie en KPSP even effectief zijn.
Liesbeth van Vliet (NIVEL)
heeft met haar proefschrift
‘Balancing explicit with general information and realism with hope:
communication at the transition
to palliative breast cancer care’
de jaarlijkse CaRe Dissertation Award gewonnen. Ze
concludeert in haar onderzoek dat informatie over
levensverwachting en blijvende begeleiding kunnen
helpen bij het opvangen van de klap bij een slechte
diagnose bij kanker.
Gerrit van den Berg
(EMGO+) heeft de Hypertension Top Paper Award ontvangen
in de categorie Population Science voor zijn artikel “Explaining
Socioeconomic Inequalities in
Childhood Blood Pressure and Prehypertension:The ABCD Study”.
�
22
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
Op de ProVU PhD dag is de
ProVUnd grant award uitgereikt
aan Simone Rauh (EMGO+)
voor haar subsidievoorstel
en presentatie over predictiemodellen om de zorg te
verbeteren bij Diabetes type 2
patiënten.
Barbara Stringer (EMGO+)
heeft de Anna Reynvaan Praktijkprijs gewonnen met haar project
‘Collaborative Care voor patiënten
met ernstige persoonlijkheidsstoornissen’. De jury vond het effect
van haar project in de praktijk
in dubbele betekenis prijzenswaardig.
De Longitudinal Aging Study Amsterdam
(LASA, EMGO+) is genomineerd voor de Nederlandse Dataprijs 2014 in the categorie Humanities &
Social Sciences. De LASA dataset vertegenwoordigt
rijke gegevens van een multi-cohort sequentiële, multidisciplinaire langlopende studie naar veroudering en
beslaat gegevens van meer dan 5000 ouderen.
OVERIGE TOP-PRESTATIES
Prof. dr. Geert van Hove
(EMGO+) is benoemd
tot bijzonder hoogleraar
Disability Studies aan de Vrije
Universiteit. Deze leerstoel
omvat een relatief nieuw
onderzoeksveld dat het
leven van mensen met een
beperking in de samenleving
bestudeert. De kennis daarover ontwikkelt zich onder
andere doordat mensen met een beperking zelf meedenken en meewerken aan onderzoek.
Prof. dr. Onno van Schayck
(Caphri) was een van de
sprekers op TEDxBinnenhof in
Den Haag. Deze conferenties
worden wereldwijd gehouden
om de ideeën van wetenschappers en anderen aan een breek
publiek te presenteren.Van
Schayck vertelde over het project “A chimney for every
child”. Er zijn inmiddels 2 NWO subsidies binnengehaald op dit programma.
Het American College of
Sports Medicine (ACSM) heeft
Prof. dr. Willem van Mechelen (EMGO+) verkozen
tot het Board. Het ACSM is de
grootste organisatie ter wereld
op het gebied van sport- en
bewegingswetenschappen. In
2010 kreeg hij een lifetime
achievement award van het ACSM voor zijn inzet en
internationale betekenis op het gebied van sport-,
bewegings- en gezondheidsonderzoek.
Rankingorganisatie Expertscape heeft Prof. dr. Maurits
van Tulder (EMGO+)
uitgeroepen tot nummer één
specialist op het gebied van
rugpijnonderzoek wereldwijd. Momenteel begeleidt
hij promotieonderzoeken
naar o.a. kosteneffectiviteit
van anesthesiologische pijnbestrijding bij rugklachten,
revalidatie na een hernia-operatie en implementatie
van een multidisciplinaire richtlijn rugklachten.
�
23
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
Het EMDR International Association (EMDRIA) heeft de
Outstanding Research Award
2014 uitgereikt aan Prof. dr.
Pim Cuijpers (EMGO+) voor
zijn toewijding aan het EMDR
onderzoek, met name zijn medewerking aan de meta-analyse
over de additionele effecten van oogbewegingen in
EMDR, gepubliceerd in de Journal of Behavior Therapy
and Experimental Psychiatry.
EMGO+ wetenschappers staan op de jaarlijkse Highly
Cited Researchers lijst van Thomson Reuters op basis
van het aantal citaties in wetenschappelijke journals:
v.l.n.r. Prof. dr. Pim Cuijpers, Prof. dr. Johannes Brug, Prof. dr. Brenda Penninx en Prof. dr.
Marjolein Visser.
De ‘Academic Ranking of
World Universities’ (Shanghai Jiao Tong University and
Thomson Reuters) brengt
jaarlijks een lijst uit met ’s
werelds meest geciteerde onderzoekers. In
de categorie Social sciences
staat Prof. dr. Jozien Bensing (NIVEL) met haar onderzoek op het gebied van
arts-patiënt communicatie en het placebo-effect (of
context-effect).
�
24
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
grote programma's
bulletin van de netherlands school of primary care research
DEDIPAC: een project van formaat
Gezond eten, voldoende bewegen en
minder zitten
280+ onderzoekers, 12 landen, 1 doel
Door Anne Loyen (EMGO+)
Eten, bewegen en zitten. Dat zijn de drie gedragingen
waar de DEDIPAC Knowlegde Hub onderzoek naar
doet. DEDIPAC staat voor ‘DEterminants of DIet and
Physical ACtivity.’ Het uiteindelijke doel van deze
Europese Knowledge Hub is dan ook de determinanten van voeding, fysieke activiteit
en sedentair gedrag beter te meten
Alle Nederlandse part­
én te begrijpen, om die kennis
ners binnen DEDIPAC:
vervolgens te gebruiken om ef• AMC
fectieve interventies te ontwikkelen
• EMGO+ VUmc & VU
die Europeanen stimuleren gezond
• Hanze Hogeschool
te eten, voldoende te bewegen en
Groningen
minder te zitten.
• HAS Hogeschool
Dat doel wordt bereikt door
Den Bosch
werkzaamheden in drie zoge• RIVM
naamde Thematic Areas, gericht op
• TNO
1) meetmethoden voor onder• Universiteit Maas­
zoek, surveillance en evaluatie,
tricht
2) determinanten van eet-, en
• Universiteit Utrecht
beweeggedrag en 3) evaluatie en
• Wageningen UR
benchmarking van interventies en
• Windesheim Hoge­
beleid. Binnen de Thematic Areas
school
is het werk opgedeeld in verschillende Work Packages, elk met
een eigen focus en taak. Door die
structuur blijft het een overzichtelijk geheel. Dat is ook
wel nodig, want DEDIPAC is een project van formaat.
De Knowledge Hub telt meer dan 280 betrokken
onderzoekers, werkzaam in verschillende disciplines
in bijna zeventig onderzoeksinstituten in België, Duits-
land, Finland, Frankrijk, Ierland, Italië, Nederland,
Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Spanje en het Verenigd
Koninkrijk.
De coördinatie van DEDIPAC ligt bij prof. dr. Hans
Brug van EMGO+, die tot ‘Hub Coordinator’ werd verkozen tijdens de eerste bijeenkomst van alle DEDIPAC
leden. Senior onderzoekers Jeroen Lakerveld en Hidde
van der Ploeg, en promovenda Anne Loyen (allen
EMGO+) helpen hem bij die taak. Naast die coördinerende functie zijn zij ook inhoudelijk betrokken bij
DEDIPAC. Hidde van der Ploeg richt zich daarbij op
het meten en de prevalentie van fysieke activiteit en
zitgedrag, terwijl Jeroen Lakerveld zich vooral bezig
houdt met de determinanten van zitten. Anne Loyen is
betrokken bij beide onderwerpen.
Ook prof. dr. Ingrid Steenhuis, senior onderzoekers
Michiel de Boer en Willemieke Kroeze en postdoc
Maartje Poelman van de afdeling gezondheidswetenschappen Vrije Universiteit Amsterdam/EMGO+
doen onderzoek binnen DEDIPAC. Zij gebruiken de
Virtuele Supermarkt om de invloed van verschillende
belastingmaatregelen te onderzoeken. In een gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek wordt gekeken
of verschillende belastingen (bijvoorbeeld de vettax) invloed hebben op het aankoopgedrag, en of de
zichtbaarheid van de belastingmaatregel daar invloed
op heeft.
Naast EMGO+ is ook de Universiteit Maastricht met
onder andere CaRe-partner CAPHRI betrokken bij
de DEDIPAC Knowledge Hub. Vanuit de vakgroepen
�
25
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
Epidemiologie en Gezondheidsbevordering zetten
prof. dr. Pieter Dagnelie en prof. dr. Stef Kremers, associate professoren Patricia
van Assema en Martien van
Meer weten over
Dongen en senior onderDEDIPAC? Kijk op
zoeker Simone Eussen zich
www.dedipac.eu of mail
in voor de ontwikkeling van
naar [email protected].
een geïntegreerde methode
om voedselinname, eetgedrag, én hun determinanten
te meten. Andere onderzoeksgroepen doen hetzelfde
voor fysieke activiteit en sedentair gedrag, waardoor
uiteindelijk één complete meetmethode zal ontstaan.
Assistant professor Annemarie Koster van CAPHRI is
nauw betrokken bij de werkzaamheden van Hidde van
der Ploeg rondom de surveillance van fysieke activiteit
en zitgedrag.
De CaRe-partners zijn dus betrokken bij alle facetten
van DEDIPAC: van het onderzoeken en ontwikkelen
van meetmethoden, via de identificatie van belangrijke
determinanten, naar effectieve interventies en beleidsstrategieën. De komende tweeëneenhalf jaar (het
project loopt van december 2013 tot december 2016)
zetten zij zich in voor deze Knowledge Hub. En dat allemaal met één doel: zorgen dat Europeanen gezonder
eten, meer bewegen en minder zitten.
�
26
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
samenwerking
bulletin van de netherlands school of primary care research
Triple-E: het eHealth onderzoeksnetwerk van
de VU, VUmc en GGZ inGeest
Wat is Triple-E?
Triple-E staat voor ‘EMGO+ eHealth Excellence’.
Triple-E is een onderzoeksnetwerk van de VU, VUmc
en GGZ inGeest. Binnen dit netwerk wordt multidisciplinaire kennisuitwisseling en onderzoekssamenwerking op het gebied van e(Mental) Health geïnitieerd en
ondersteund. Het doel van Triple-E is het bevorderen
van de toegankelijkheid, kwaliteit en (kosten-)effectiviteit van de (geestelijke) gezondheidszorg met behulp
van innovatieve onderzoeksmethoden en digitale
technologieën.
Waarom Triple-E?
Binnen het onderzoeksinstituut EMGO+ is al veel
expertise op het gebied van e(Mental) Health. Triple-E
is opgericht om deze deze kennis voor uiteenlopende
interne en externe stakeholders te ontsluiten en te
versterken. Triple-E werd op 20 november 2013 door
Wouter Bos (voorzitter raad van bestuur VUmc) gelanceerd op het Mobile Healthcare Congres in Utrecht.
Ambitie
Triple-E is een initiatief om het leiderschap van de
VU & GGZ inGeest (en Nederland) als wereldwijde
voortrekker op het gebied van eMental Health te
versterken. Daarnaast biedt wederzijdse kruisbestuiving tussen eMental Health en eHealth onderzoek en
praktijk velerlei kansen. Hierbij wordt de Metropoolregio Amsterdam als internationaal eMental Health
kenniscentrum gepresenteerd. De leidende rol van
Nederland komt o.a. naar voren in het grote aantal
(inter)nationale publicaties en lopende nationale en
internationale onderzoeksprojecten met betrekking tot
e(Mental) Health. Hiernaast staat eHealth bij belangrijke stakeholders zoals het ministerie van VWS en
zorgverzekeraars in Nederland hoog op de agenda.
Samenwerking
Triple-E brengt verschillende onderzoeksgroepen bij
elkaar, om eHealth-onderzoek te bevorderen. Het gaat
hierbij om psychologen, psychiaters, artsen, epidemiologen, economen, sociologen, taalkundigen en
communicatiewetenschappers, multimedia- en computerwetenschappers, evenals experts op het gebied van
kunstmatige intelligentie. Ook de samenwerking met
grootschalige en kleinschalig bedrijven is hierbij van
belang zowel voor wat betreft onderzoek als implementatie in routine practice. Triple-E gelooft sterk in de
kracht van het delen en samenwerken met anderen, om
innovatie en onderzoek in de zorg te versnellen en te
implementeren.
Zo werken bijvoorbeeld de afdelingen Klinische
Psychologie en Artificiële Intelligentie van de VU en
de onderzoeksafdeling van GGZ inGeest, gezamenlijk
aan e-interventieplatform voor onderzoek naar en behandeling van psychische aandoeningen (mobiel en pc,
afgerond EU FP7- project). Het doel is om dit platform
continue te ontwikkelen en beschikbaar te stellen voor
uiteenlopende (nationale en internationale) pilotonderzoeken.
Onderzoek
De voornaamste onderzoeksdoelen van Triple-E zijn:
- het ontwikkelen van zorg gerelateerde klinische,
sociale en technologische kennis
- het ontwikkelen van effectieve diensten en producten (eHealth-interventies en multimedia-applicaties)
Triple-E is actief in een aantal eHealth onderzoeksdomeinen, die allen bijdragen aan het vernieuwen
�
27
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
van de gezondheidszorgpraktijk. De projecten richten
zich op een breed scala aan onderwerpen. Deze dagen
verschillende aspecten van het innovatieproces uit en
de betrokkenen bevinden zich op alle niveaus: van
particulieren, professionals, teams en organisaties tot
systemen. Het onderzoek varieert van experimenteel
en neurobiologisch onderzoek tot klinische effectiviteitstudies en doelmatigheidsonderzoek tot grootschalige implementatieonderzoek van evidence-based
interventies. Eén van de belangrijkste uitdagingen waar
Triple-E voor staat is het integreren en vertalen van
onderzoeksresultaten in standaard zorgprogramma’s.
Triple-E biedt een overzicht van lopende projecten op
het gebied van eHealth onder VU/VUmc onderzoeksgroepen (www.triple-ehealth.nl/projecten). Met deze
bundeling willen we kennisuitwisseling en multidisciplinaire samenwerking ondersteunen en voorkomen
dat het wiel telkens opnieuw wordt uitgevonden.
Workshops
Triple-E organiseert en ondersteunt eHealth workshops en –symposia. Deze bijeenkomsten hebben een
interactief en informeel karakter, waarbij kennisuitwis-
seling en onderzoekssamenwerking centraal staan.
Op 25 september 2014 vindt de volgende bijeenkomst
plaats, met als thema “Een andere kijk op e-Health:
de maatschappelijke betekenis van mensverbetering”.
Alle geïnteresseerde onderzoekers op het gebied van
eHealth kunnen zich hiervoor aanmelden en deelnemen.
Voor meer informatie over Triple-E kun je terecht op
de website: www.triple-ehealth.nl of contact opnemen
met Lise Kemmeren via [email protected].
Prof. dr. Heleen Riper, voorzitter Triple-E
Prof. dr. Jan Smit, secretaris Triple-E
Drs. Lise Kemmeren, coördinator Triple-E
�
28
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
CaRe dag 2014
bulletin van de netherlands school of primary care research
‘Prevention: the unaccepted solution to our
healthcare problems?’
Door: Marieke de Visser
(Radboud Institute for Health Sciences)
Op woensdag 11 juni 2014 vond de jaarlijkse CaRe dag
plaats. Deze onderzoeksdag werd dit keer georganiseerd door het Radboud Institute for Health Sciences
(RIHS). Ongeveer 200 medewerkers van de verschillende CaRe instituten waren naar het Radboudumc
gekomen om stil te staan bij het thema preventie. Door
de programmacommissie, bestaande uit voorzitter Prof. dr. Pim Assendelft (RIHS), Dr. Christel van
Gool (CAPHRI), Dr. Joke Korevaar (NIVEL), Prof.
dr. Sophia Kramer (EMGO+) en Dr. Marieke de Visser
(RIHS), was een inspirerend programma samengesteld.
RIHS directeur Bart Kiemeney en CaRe directeur
Onno van Schayck heetten alle deelnemers van harte
welkom. Daarna gaf Johan Mackenbach (hoogleraar
public health Erasmus MC en vice-voorzitter Raad
voor de Volksgezondheid en Zorg) een mooi overzicht
van successen en mislukkingen in preventie. Nicoline
Hoogerbrugge (hoogleraar erfelijke kanker Radboudumc) ging vervolgens in op kankerpreventie en
benadrukte daarbij dat de voorbeeldrol van de arts erg
belangrijk is.
Na deze twee inspirerende voordrachten was het tijd
voor de eerste van twee sessies laptop presentaties
door promovendi. In totaal hadden 49 promovendi
zich aangemeld om hun onderzoek middels een laptop
presentatie van 5 minuten te presenteren. Met een
kopje koffie in de hand konden de overige deelnemers
deze enthousiaste verhalen aanhoren. Een 12-koppige
CaRe PhD thesis award voor Liesbeth van Vliet
College Tour met Roel Coutinho en Pim Assendelft
Debat
�
29
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
(VWS), Onno van Schayck (CaRe), François Schellevis
(NIVEL, EMGO+) en Rik Viergever (RIHS).
Na de theepauze waarin een tweede groep enthousiaste
promovendi hun onderzoek presenteerde middels
laptop presentaties, was het tijd voor de PhD award
ceremonie. Winnaar van de CaRe PhD thesis award
was Liesbeth van Vliet (NIVEL) met haar proefschrift
‘Balancing explicit with general information and realism
with hope: communication at the transition to palliative
breast cancer care’. Zij ontving een oorkonde uit handen van Chris van Weel. Door Mireille Broeders werd
de RIHS PhD thesis award uitgereikt aan Erik Bischoff
voor zijn proefschrift ‘Self-management of COPD and
its exacerbations’. Sophia Kramer maakte vervolgens
bekend dat de jury deze dag zeer veel goede laptop presentaties had gezien, maar dat de award voor beste laptop presentatie naar Kirsten Smeets (RIHS) ging voor
haar presentatie ‘Can proactive and reactive aggression
be distinguished as different subtypes of aggression in
adolescents? A multi-level Latent Class Analysis’.
Laptop presentatie award voor Kirsten Smeets
Laptop presentaties
jury, onder voorzitterschap van Sophia Kramer, ging in
kleine groepjes langs de presentaties om deze te beoordelen. De ochtend werd afgesloten door Lejo van der
Heiden (Hoofd Afdeling Openbare Gezondheidszorg,
Ministerie van VWS) die in zijn voordracht in ging op
het preventiebeleid van het ministerie van VWS.
Na de gezonde lunch (het thema van de dag was immers preventie…) was er geen tijd voor een after-lunch
dip. Iedereen werd geacht om middels Shakespeak
actief mee te doen aan het debat over controverses in
preventie. Onder leiding van Maroeska Rovers (hoogleraar Evidence-based Surgery, RIHS) werden diverse
prikkelende stellingen doorgenomen met het publiek
en het debatpanel bestaande uit Matthijs van den Berg
(RIVM), Hans Brug (EMGO+), Lejo van der Heiden
Het laatste wetenschappelijke onderdeel van het programma was CollegeTour, waarin Roel Coutinho door
onze eigen ‘Twan Huys’ Pim Assendelft en door het
publiek werd bevraagd over een scala aan onderwerpen, zoals vaccinatie tegen baarmoederhalskanker en
contact met de media.
De dag werd muzikaal afgesloten door een optreden
van het klarinetkwartet van de Koninklijke Landmacht.
Het organisatie comité van de CaRe dag 2014 kijkt
terug op een zeer geslaagde dag en dankt alle deelnemers voor hun aanwezigheid en bijdragen! Foto’s van
de CaRe dag zijn terug te vinden op de website van het
Radboud Institute for Health Sciences (http://www.
rihs.nl/about-us/photos/2014/annual-symposium/).
De volgende CaRe dag zal gehouden worden bij
EMGO+ in Amsterdam.
�
30
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
Oraties
Maatwerk in Meten: slim scoren!
bulletin van de netherlands school of primary care research
Sandra Beurskens, CAPHRI, Faculty of Health, Medicine
and Life sciences, Universiteit Maastricht en Faculteit
Gezondheidszorg, Zuyd Hogeschool
Oratie uitgesproken op 9 mei 2014 ter aanvaarding van haar bijzonder hoogleraarschap
‘Doelgericht meten in de dagelijkse zorgpraktijk’.
Het motief voor het inrichten van deze leerstoel is
het feit dat zorgprofessionals vaker gebruik maken van
meetinstrumenten, maar vaak niet weten waarom en
voor wie. Er is sprake van chaos in het meten. Meetinstrumenten in de zorg worden onvoldoende doeltreffend en patiëntgericht gebruikt. Dat betekent dat
zorgprofessionals vaak niet weten welke instrumenten
ze kunnen gebruiken, wanneer de instrumenten gebruikt mogen worden en hoe ze de resultaten uit de
instrumenten kunnen inzetten om hun zorgpraktijk te
verbeteren. Zorgprofessionals vinden het gebruik van
meetinstrumenten lastig en tijdrovend en hebben veel
last van de registratiedrift.Voor hen is het moeilijk
om uit het grote aanbod van meetinstrumenten een
keuze te maken.Vanuit het perspectief van de patiënt
(lees ook de cliënt) is het invullen van vragenlijsten
vaak belastend. Er worden (te) veel vragen gesteld aan
de patiënt, of irrelevante vragen. En als de vragenlijst
is ingevuld worden de resultaten maar mondjesmaat
teruggekoppeld. De opdracht van de leerstoel is om
het meten in de zorg meer patiënt- en doelgericht te
maken en orde in de chaos te scheppen; dus maatwerk leveren.
In de wetenschap wordt meten traditioneel gekoppeld aan onderzoek. Daar wordt gemeten of en hoe
vaak een aandoening voorkomt en of een therapie
effect heeft. In de dagelijkse zorgpraktijk wordt ook
gemeten, dit gebeurt vaak impliciet in het hoofd van
zorgprofessionals, maar ook met behulp van diverse
methodieken en meetinstrumenten. Hierbij kunnen
we onderscheid maken in: (1) instrumentele meetinstrumenten om lichamelijke functies te meten (bloeddrukmeters en –suikerwaardemeters); (2) observatie- en Performance tests (Zes-Minuten Wandeltest);
(3) patient reported outcome measures (PROMs),
meetinstrumenten die subjectieve informatie over
bijvoorbeeld symptomen (pijn, moeheid), activiteiten
en functioneren (aankleden, lopen), participatie en
kwaliteit van leven moeten objectiveren.
Meten in de zorgpraktijk wordt op diverse niveaus
ingezet. In de kern gaat het bij het meten om beter
inzicht te krijgen in wat patiënten willen en hen te betrekken bij hun eigen zorgproces. Meetinstrumenten
dragen bij om gezamenlijk doelen te stellen, keuzes
zichtbaar te maken, het zorgproces vorm te geven en
inzicht te krijgen in het resultaat van de behandeling.
�
31
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
bulletin van de netherlands school of primary care research
�
Meetresultaten worden vanuit een evaluatief niveau
gebruikt als indicatoren voor kwaliteit van zorg en als
stuurinformatie (kwaliteitszorg in de zorg). Maar ook
ziekenhuizen, zorgverzekeraars en de overheid willen
inzicht krijgen in de resultaten van zorg (kwaliteit van
het zorgaanbod).
‘De basis verbindt’
Sandra Beurskens pleit ervoor dat een meetinstrument pas mag worden ingezet als de gebruiker goed
kan beargumenteren wat men wil meten en met welk
doel gemeten wordt en bovenal dat het meetinstrument systematisch in de dagelijkse praktijk wordt
gebruikt. Hierbij moeten we ook creatief zijn, leren
en gebruik maken van andere disciplines zoals ICT,
techniek en organisatiekunde. Het beantwoorden van
de vragen binnen het onderzoeksdomein van de leerstoel vraagt om zowel kwalitatieve als kwantitatieve
onderzoeksmethodieken en intensieve betrokkenheid
en samenwerking met zowel de zorgprofessionals als
patiënten.
Door Freek Kinkelaar, communicatieadviseur Eerstelijnsgeneeskunde Radboudumc
De twee centrale onderzoeksthema’s van de leerstoel
‘Doelgericht meten in de dagelijkse zorgpraktijk’ zijn:
1. Het ontwikkelen en evalueren van methodieken
en meetinstrumenten om de wensen en doelen van
patiënten te verhelderen en te monitoren, waar nodig
in inter-professionele settings.
2. Het ontwikkelen en evalueren van implementatiestrategieën om meetinstrumenten op efficiënte en
hanteerbare wijze in de dagelijkse praktijk te gebruiken.
De leerstoel is ingebed binnen de School of Public
Health and Primary Care (CAPHRI), Maastricht
UMC+ en binnen de vakgroep Huisartsgeneeskunde
van de Universiteit Maastricht en de positionering
van het lectoraat in Zuyd Hogeschool. Op deze wijze
worden door de leerstoel de werelden van hbo,
universiteit en praktijk met elkaar verbonden. De
leerstoel sluit naadloos aan bij het zwaartepunt Innovatieve Zorg en Technologie van Zuyd hogeschool.
Oratie door prof. dr. Pim Assendelft, vrijdag 4
april 2014, bij gelegenheid van zijn aanstelling
tot hoogleraar Huisartsgeneeskunde bij het
Radboudumc
Preventie is een belangrijk onderdeel van het vak van
huisarts.Voorlichting over leefstijl, verandering daarin
en begeleiding/motivatie daarbij zijn bij uitstek eerstelijnszorgtaken. Maar ‘heeft’ de huisarts wel voldoende
met deze fenomenen? Bij navraag in een groep bijna
afgestudeerde medisch studenten blijkt dat slechts
één van de 30 aanstaande artsen iemand bij leefstijlverandering heeft begeleid. In onze huidige consumptieve maatschappij is een onderwijsmodel voor artsen,
gestoeld op de ‘drie B’s’ (botten, bloed en baby’s), niet
langer voldoende. Leefstijl en preventie zijn, ook voor
huisartsen, wezenlijke thema’s.
De ‘nieuwe’ zorg en welzijn, met veel aandacht voor
preventie en leefstijl, spelen zich steeds vaker dicht bij
de patiënt af, midden in de wijk. Of dat ook effectievere zorg oplevert, zal onderzoek verder moeten
uitwijzen.
Om goede gezondheidszorg te kunnen bieden, zijn
een aantal ontwikkelingen van belang. Zo zal de
huisarts vaker zijn eigen praktijk moeten verlaten en
zich in de wijk, samen met andere gezondheidspartners, meer moeten concentreren op taken als welzijn,
Zie voor de rede: http://pub.maastrichtuniversity.
nl/1f72736a-9388-42bd-b5fe-9925e1ada4a0
Info: [email protected]
�
32
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
�
preventie en leefstijl. Het denken in ziektes vormt een
beperking voor de taken van de huisarts.
bulletin van de netherlands school of primary care research
De belangrijkste partner in een gezondheidstraject is
en blijft de patiënt. De rol van de patiënt verandert
ook: van inactieve toehoorder naar centrale partner
en, waar mogelijk, regiehouder van de eigen zorg. Het
Radboudumc zet sterk in op deze ontwikkeling. Dit
vraagt een andere insteek van de huisarts: weet de
huisarts voldoende wat de patiënt wil en accepteert
de huisarts de centrale rol van de patiënt?
In het kader samenwerking tussen alle gezondheidspartners past een goede communicatie tussen de
specialist en de huisarts. De verwachting is dat dit
betere gezondheidszorg voor de patiënt oplevert.
Alleen inzicht in het dossier is niet voldoende, want
“patiëntendossiers zelf communiceren immers niet”.
Bij de beoogde veranderingen, meer samenhang, zijn
er een paar hobbels op de weg.
De eerste hobbel is ons financieringsstelsel van de
gezondheidszorg. Preventie, curatie (het beter maken)
en care (het verzorgen) hebben van oudsher verschillende financieringsstromen. Maar ook voor de eersteen de tweedelijn is er binnen de curatie een verschillende manier van financiering.
De tweede belemmering zit in ons ideale model
voor effectiviteitsonderzoek in de gezondheidszorg.
Het klassieke model voor evaluatieonderzoek is de
gerandomiseerde gecontroleerde trial. Organisatie
van zorg (bijvoorbeeld preventie of programma’s voor
kwetsbare groepen) is op deze manier moeilijk op
effectiviteit te onderzoeken. Dit komt doordat:
• in deze domeinen interventies vaak uit meerdere
onderdelen samengesteld zijn;
• de omstandigheden niet onder controle te houden
zijn en dus constant veranderen;
• het vaak lang duurt voordat effecten aangetoond
zijn;
• en blindering veelal niet mogelijk is.
Daarom moeten we werken aan methoden van evaluatieonderzoek die variatie toelaten, maar tegelijkertijd
wel goed meten en statistisch corrigeren.
Een derde belemmering is de wetenschappelijke beloning van individuele en groepen onderzoekers. Zowel
nationaal als lokaal wordt sterk gestuurd op individuele prestaties, met daarbij behorende kwalificaties
als ‘excellent’, ‘top’ en ‘principal’. Er is daarbij echter
onvoldoende aandacht voor de ongewenste neveneffecten van deze sterke sturing op individuele excellentie en dat staat een soepele samenwerking in de weg.
Ook ontmoedigen diverse systeemparameters, zoals
de sturing op impactfactoren, de onderzoekssoort die
maatschappelijk gezien noodzakelijk is.
De huisarts kan en moet een leidende rol spelen bij
het realiseren van de bovengenoemde zaken. Hoe?
Door te luisteren naar de patiënt, door oplossingen simpel te houden en in alles de patiënt centraal
te stellen. We moeten terug naar onze basis: onze
patiënt. Het is die basis die ons verbindt en ons helpt
zorg en welzijn te innoveren en garanderen.
�
33
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
Dagboek van een promovendus
Als je het zo schetst dan klinkt het als een sprookje en
de bijbehorende olifant met die bekende lange snuit.
De laatste loodjes voelen echter iets anders aan.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Daan Botje (NIVEL)
Dag boek,
Ik heb nog een maand te gaan en dan moet het
proefschrift af zijn. Zoals de meeste promovendi van
het NIVEL doe ook ik een sprokkelpromotie waarbij
de data die verzameld werden in projecten de input
vormen voor de artikelen. Mijn data komen uit vragenlijstonderzoeken in binnen- en buitenland en interviews in Nederlandse ziekenhuizen. Deze data hebben
inzicht gegeven in de governance en kwaliteitsmanagement van ziekenhuizen. Het waren 5 mooie jaren bij
het NIVEL, en nu is het dan eindelijk zo ver om alle
leringen op papier te zetten en er een strik om te doen.
De dagen beginnen in elkaar over te lopen. Volgens
mij is het nu maandag. Ik zit in ieder geval in de
trein van Amsterdam naar Utrecht. Ik moet eigenlijk
nog wat artikelen lezen als input voor de General
Introduction, maar ik zit te twijfelen; of zal ik toch de
NOS-app openen? Of misschien nog even checken
op Facebook hoe het met m’n vrienden en kennissen gaat? Ik kies er toch maar voor om achterover
te leunen en uit het raam te staren naar de voorbij
grazende koeien en zo m’n gedachten eens op een
rijtje te zetten. Vorige week was namelijk een productieve schrijfweek en ik probeer een schema te maken
om ook deze week weer een paar stappen verder te
komen. Ik heb dinsdag met m’n ene prof een overleg,
en vrijdag met de ander. Dit geeft een goede stok achter de deur om weer wat meer op papier te hebben.
Bovendien zijn dit soort overleggen erg nuttig om de
scherpte weer terug te krijgen. Op het moment dat
mijn trein langs de DE fabriek rijdt, heb ik de taken
voor de komende dagen ingevuld: ma-di aan m’n laatste artikel, wo-do verder met de gen intro en vrijdag
een begin maken aan de general discussion.
Vanaf Utrecht CS begint de slaapdronken wandeling
naar het NIVEL. Gelukkig komen alle collega’s die niet
in Utrecht wonen met de trein, waardoor je al snel een
bekend gezicht vindt om tegen aan te kakelen. Met alle
beste bedoelingen wordt al snel de beladen vraag gesteld: “Hoe ver ben je met je proefschrift?” Terwijl ik hen
vertel hoe ver ik al wel niet ben, probeer ik ook mezelf
gerust te stellen (het komt wel op tijd af). Op m’n werk
aangekomen gaat het ingeslepen ritueel weer van start.
�
34
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
�
bulletin van de netherlands school of primary care research
Vanaf de achteringang loop ik direct naar het koffiezetapparaat, langs de postvakjes de trap op en kruip
achter m’n bureau. Wanneer de computer aan gaat, is
de ochtendroes voorbij en kan er weer naar hartenlust
geschreven worden. Ik start de computer op en zoek de
map waarin de documenten staan waar ik nu het eerste
mee aan de slag moet. Koffie is al weer op; nieuwe koffie halen. Wanneer ik terug kom is m’n kamergenoot er
ook. We keuvelen wat over het weekend en laten wat
koetjes en kalfjes de revue passeren. Daarna weer terug
aan het werk. Telefoon. Of ik al weet wat ik met de
resterende vakantiedagen ga doen als ik over 4 weken
met m’n nieuwe baan ga beginnen, opnemen of uit
laten betalen? Ik zeg dat ik er zo snel mogelijk over na
ga denken. Weer aan het werk. Klop klop. 12:30 uur:
pauze. Nu al? We hebben een vast groepje waarmee
we altijd naar de AH wandelen om een frisse neus te
halen. We nemen het weekend even door. Na de lunch
weer aan het werk. Ik leg de hand aan het laatste artikel
voor m’n proefschrift zodat ik het deze week kan indienen bij het ‘WO’, het interne wetenschappelijke overleg
waarin alle uitgaande stukken door collega’s worden
getoetst op kwaliteit. Aan het eind van de dag, zo rond
17 uur, volgt hetzelfde ritueel als ’s ochtends, maar dan
omgekeerd. Nadat ik de computer uitzet loop ik met
het lege kopje koffie naar de kantine om het weg te zetten. Via de achteruitgang loop ik weer naar het station
en zit vervolgens even besluiteloos in de trein terwijl
ik me afvraag of ik nog wat artikelen zal lezen, of toch
Facebook of NOS…
Ineens schrik ik wakker. Ik realiseer me dat het nog
steeds ’s ochtends is en dat ik onderweg ben naar het
NIVEL. Ik ben blijkbaar weggedommeld terwijl ik
naar de koeien zat te kijken. Nou ja, dan heb ik in ieder
geval een productieve treindroom gehad…
�
35
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
Suske en Wiskunde
enkel. Zijn hersenactiviteit werd vergeleken met
drie andere profvoetballers van dezelfde leeftijd,
twee topzwemmers en een amateurvoetballer.
bulletin van de netherlands school of primary care research
Door Rik Crutzen (CAPHRI)
“Hij moet zijn voeten laten spreken…” Een veel­
gehoorde kreet langs de lijnen van het voetbalveld.
Maar hoe worden die voeten aangestuurd door het
brein? En zou dit ook prestaties op het veld kun­
nen verklaren? De Japanse onderzoekers Naito en
Hirso onderzochten hoe het trainen van motori­
sche vaardigheden op lange termijn invloed heeft
op de representatie in het brein.
In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van fMRI
(functional magnetic resonance imaging) scans. De
onderzoekers waren in staat om de Braziliaanse
stervoetballer Neymar da Silva Santos Júnior (zie
foto), beter bekend als Neymar, onder de scanner
te krijgen. Er werd een scan van zijn brein gemaakt
terwijl hij rondjes moest draaien met zijn rechter­
Bepaalde delen van het brein (left medial-wall foot
motor regions) werden geactiveerd bij alle proef­
personen. Bij de professionele voetballers was de
mate van activatie echter minder dan bij de andere
proefpersonen… en bij Neymar het allerminst. De
onderzoekers concluderen dat Neymar zijn voetbe­
wegingen dus efficiënter kan controleren, hetgeen
te danken zou kunnen zijn aan jarenlange training.
Wilt u meer weten over dit onderzoek? De details
zijn te vinden in de publicatie in Frontiers in
Human Neuroscience. Deze publicatie is vrij
toegankelijk op http://journal.frontiersin.org/Jour­
nal/10.3389/fnhum.2014.00594/
�
36
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
C
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
bulletin van de netherlands school of primary care research
De tand des tijds: Stellingen revisited
Ik moet zeggen dat ik het verzoek om stellingen uit
mijn proefschrift van bijna 25 jaar geleden kritisch te
beschouwen wel boeiend vond. Ik had eerlijk gezegd
geen flauw benul meer hoe die stellingen van toen er
uit zagen. Ik was blij dat ik nog een exemplaar van mijn
proefschrift vond met het blaadje met 15 stellingen er
in. Ik had verwacht dat de meeste stellingen achterhaald zouden zijn, maar eerlijk gezegd viel dat nogal
mee. Kennelijk verandert er toch minder in 25 jaar
dan je op voorhand denkt, of was er misschien een
vooruitziende blik?
Er is van de 15 stellingen slechts
1 waar ik het nu mee oneens
ben en dat is Stelling 1 uit mijn
proefschrift: “Indien de huisarts zijn
behandeling van CARA uitsluitend
op de ervaren gezondheidstoestand
van de patiënt baseert, kan dit een
onjuiste behandeling in de hand
Prof. dr. Onno van Schayk
werken.” Deze stelling zou ik nu
nooit meer zo opschrijven en mogelijk zelfs andersom
formuleren. In die tijd werd er vooral gekeken naar
klachten van patiënten en werd de aanwezigheid en
ernst van de ziekte minder geobjectiveerd. Dit was
dus een sterke oproep aan huisartsen de ernst van de
ziekte te meten door bijvoorbeeld spirometrie toe
te passen. NHG standaarden werden aangepast, er
kwamen goede cursussen voor huisartsen en praktijkondersteuners en zorgverzekeraars besloten om
spirometrie te stimuleren door deze te vergoeden.
Deze ontwikkeling ging zo hard dat in het denken de
ernst van de ziekte en daarmee de behandeling gedomineerd werden door de ernst van de obstructie en
dus door de longfunctie. We komen er echter steeds
meer achter dat de longfunctie een slechte indicator is voor dat wat de patiënt als ziektelast ervaart.
Daarom zwaait de pendule van de klok nu weer terug
en wordt bijvoorbeeld door onze onderzoeksgroep
een ziektelastmeter ontwikkeld in opdracht van de
Long Alliantie Nederland. In de ziektelast speelt de
longfunctie slechts een zeer bescheiden rol.
Er was wel sprake van een vooruitziende blik bij stelling 4: “Omdat astma en chronische bronchitispatiënten
niet altijd op dezelfde manier reageren op geneesmiddelen, is het de vraag of de introductie van de verzamelnaam
CARA een juiste behandeling van deze patiënten ten
goede komt.” Mijn proefschrift heeft mede laten zien
dat astma en COPD patiënten duidelijk verschillend
reageren op bronchusverwijdende en ontstekingsremmende medicatie. Deze bevindingen leidden in die
tijd tot een opiniestuk in het Nederlands Tijdschrift
voor Geneeskunde: “Het einde van de term CARA in
zicht.”
Nu wordt de term CARA gelukkig door niemand
meer gebruikt. Ik denk dat dit inderdaad de behandeling van deze patiënten ten goede komt.
Er was sprake van een gedeeltelijk vooruitziende blik
bij stelling 5: “Een monotherapie bestaande uit salbutamol of ipratropium bromide dient slechts symptomatisch
en niet prophylactisch voorgeschreven te worden.” en stelling 6: “Bronchusvernauwing kan als een (overgeproportioneerde) beschermingsreactie van het lichaam beschouwd
worden die, zonder aan onderliggende oorzaken van de
ziekte te werken, niet straffeloos gedurende lange tijd onderdrukt kan worden.” Inderdaad bleek dat het continu
behandelen met bronchusverwijders zonder ontstekingsremmende medicatie gevaarlijk was voor patiënten met astma. Er werden zelfs associaties gevonden
tussen het continu gebruik van deze middelen en het
vroegtijdig overlijden aan astma. Echter deze stellingen
�
37
< vorige pagina
terug naar inhoud
volgende pagina >
carré | jaargang 19 | nr 62 | oktober 2014
�
bleken niet juist te zijn voor patiënten met COPD. Bij
patiënten met mild COPD is het geen probleem om
bronchusverwijders continu te geven zonder ontstekingsremmende medicatie. Dit is daarmee natuurlijk
ook wel weer een bevestiging van stelling 4!
bulletin van de netherlands school of primary care research
En wat dan te zeggen van stelling 9: “De volgende commentaren van twee internationaal vermaarde tijdschriften
op een en hetzelfde manuscript uit dit proefschrift: “.. a
poor study design and an extremely complicated interpretation of the data..” en “..an excellent and painstaking
study. It is well designed and appears to have been well
performed..” laten zien hoe boeiend het kansspel is van de
beginnende auteur in de internationale literatuur.” In mijn
naïviteit vond ik het toen nog boeiend en vermoedde
ik toen nog dat het veroorzaakt werd doordat ik beginnend auteur was in de internationale literatuur. Nu
ik inmiddels (co-)auteur ben van bijna 400 internationale artikelen weet ik dat het maar weinig te maken
heeft met het feit dat je beginnend auteur bent. Het
kansspel is nog steeds erg duidelijk aanwezig, maar is
slechts iets voorspelbaarder geworden.
38
< vorige pagina
terug naar inhoud
�