Ten geleide In memoriam prof. dr. W.J. van Asselt

Ten geleide
Kort voor het samenstellen van dit nummer werd de redactie opgeschrikt
door het bericht van het overlijden van Willem van Asselt, redactielid sinds
1996. Dit nummer wil dan ook niet openen met een uitgebreid Ten geleide,
maar in plaats daarvan met een In memoriam. Wij zullen zijn betrokkenheid
missen, en wensen zijn vrouw Marian en hun kinderen en kleinkinderen alle
nodige sterkte toe.
Liuwe H. Westra, redactiesecretaris
In memoriam prof. dr. W.J. van Asselt
Op Hemelvaartsdag 29 mei jl. overleed ons redactielid professor Willem Jan
van Asselt, een enthousiast en inspirerend theoloog met een encyclopedische
kennis van de historische theologie. Hij was net achtenzestig geworden en
een maand na zijn verjaardag overleed hij na een kort ziekbed. Bij het reilen
en zeilen van ons tijdschrift voelde hij zich bijzonder betrokken; hij gaf constructieve adviezen bij het organiseren van nieuwe themanummers en deed
nuttige suggesties bij de gesprekken over algemene redactionele beleidslijnen. Binnen de redactie was hij de rubrieksredacteur voor kerkgeschiedenis en theologiegeschiedenis, waarbij hij oog had voor de interactie tussen
processen in de ideeëngeschiedenis en contemporaine ontwikkelingen in de
theologie met eigensoortige ideeën.
Van Asselt is in 1988 gepromoveerd met een proefschrift met de intrigerende titel Amicitia Dei waarin hij niet alleen de structuren van de theologie
van de zeventiende-eeuwse theoloog Johannes Coccejus uiteenzet, maar ook
de actuele betekenis van deze theologie laat zien in haar reflectie over de
vraag hoe God omgaat met mensen. Daarvoor ijkte hij het begrip Amicitia
waarmee hij de aard en intentie van de concrete omgang van God met mensen in hun geschiedenis ter sprake bracht. Van Asselt werd gefascineerd
door de verschuiving die deze coccejaanse theologie in het statische karakter
van het toenmalige predestinatiaanse Godsbeeld respectievelijk wereldbeeld
tot stand bracht. In deze theologie wordt God juist getekend in een veel
intiemere relatie tot mensen, namelijk die van de vriendschap tegenover of
in plaats van de eeuwig vastgelegde structuren in de relatie van God en
mensen. Daarmee komt er ook dynamiek in de theologische reflectie over
de ‘amicale’ geloofsomgang, vandaar de titel Amicitia Dei. De suggesties
die Coccejus deed om deze ‘vriendschap’ te introduceren in de kaders van
het foederale denken, zullen wij hem (misschien) niet meer zo nazeggen,
www.kerkentheologie.nl
KT_2014_nr65-3_DEF2.indd 213
08-07-2014 11:09:38
214
In
memoriam
maar het begrip vermag de theologie sensitief te maken voor het spreken
over Gods persoonlijke betrokkenheid op mensen met hun geschiedenis en
voor de aard van godsdienstige ervaringen. Een prachtig artikel daarover
verscheen in Kerk en Theologie van zijn hand 2003 (54/4) ‘Verbond, Rijk
Gods en Vriendschap’.
In het kielzog van zijn theologiehistorische studie ontwikkelde Willem
van Asselt zich tot een nationaal en internationaal erkend expert op het terrein van scholastieke studies. Hij maakte duidelijk dat ‘scholastiek’ veelal
als een vorm van achterhaald theologisch aristotelisme wordt misverstaan,
maar juist een gangbare vorm van academische theologie was in de Middeleeuwen, de Renaissance, zowel in de Reformatie als ook in de nareformatorische periode, wel methodisch verschillend van exegese en praktische
theologie. Interessante studies publiceerde hij hierover, waarbij hij duidelijk
maakt dat het idee dat de Reformatorische en speciaal Calvijns theologie
anti-scholastiek zou zijn, een twintigste-eeuwse uitvinding is! Een tweede
spoor van Van Asselts deskundigheid ontwikkelde zich op het brede terrein
van ‘Vriendschapsstudies’. Waartoe Coccejus allemaal aanleiding gaf!
Met hem mist de redactie de actieve deelname van een kerkelijk geëngageerde gesprekspartner die theologie en kansel bij elkaar wilde houden.
Een humorvolle en prettige collega, die meningsverschillen veelal wist te
relativeren. Een vriend voor zijn gesprekspartners. Moge zijn theologiseren
blijven bijdragen aan het voortgaande gesprek in de kerk, de theologiegeschiedenis en in de cultuur over de betekenis van het christelijk geloof.
Luco J. van den Brom, voorzitter
Kerk en Theologie 65 (2014), 213-214
KT_2014_nr65-3_DEF2.indd 214
08-07-2014 11:09:38
L i u w e H. We st r a , Lollum
Meditatie
‘Bedenk wel, ik zend jullie als
schapen onder de wolven.’ (Matt. 10: 16)
Een gemeentelid van mij heeft jarenlang gewerkt in landen waar overwegend
of zelfs uitsluitend moslims wonen. Als het thema van de islam op één of andere manier ter sprake kwam in een kerkdienst of bij gespreksgroepen, hief
hij onveranderlijk een waarschuwende vinger. ‘Pas op, jullie weten niet wat
we in dit land in huis hebben gehaald! Straks breekt er ergens in het MiddenOosten een jihad los, en dan hebben we hier de jihadisten.’ Niemand van ons
kon zich daar eigenlijk iets bij voorstellen. Het antwoord op fanatisme was
verdraagzaamheid, en Nederlandse moslims deden zoiets niet. Maar dat ene
gemeentelid heeft wel gelijk gekregen.
Ik realiseerde me dat met volle scherpte tijdens de voorbereidingen van
onze uitzendingsdienst van een groep jongeren en volwassenen naar Tadzjikistan. Ik heb er wel eerder over geschreven: vanuit onze gemeente richten
we ons op de verbetering van de leefomstandigheden in een internaat voor
gehandicapte kinderen in het plaatsje Hisor, en voor details verwijs ik naar
de website www.stichtingstype.nl. Ik stelde me voor dat wij straks op Schiphol staan met een aantal gespierde jonge mannen, en dat één van hen zijn
paspoort toont, met visum voor Tadzjikistan. Een buurland van Afghanistan,
op papier is bijna 100% van de bevolking moslim. Ligt bij een douane- of
beveiligsambtenaar de gedachte niet voor de hand, dat hij mogelijk met een
jihadist te maken heeft?
De idee van een gewapende macht die in een groot gebied het streven
heeft bepaalde vormen van godsdienst te stimuleren en aanhangers van andere het leven onmogelijk te maken, is niet meer theoretisch. Uit het niets is
plotseling een kaliefaat ontstaan, waar iedereen die naar de mening van de
autoriteiten geen goede moslim is, het gevaar loopt zijn of haar overtuiging
of levenswijze met de dood te moeten bekopen, en het is niet meer denkbeeldig, dat sommigen van ons daar ooit mee in aanraking zullen komen.
Respect en verdraagzaamheid behouden weliswaar hun intrinsieke waarde,
maar we kunnen niet meer claimen dat we daarmee de sleutel in handen
hebben tot een succesvol ‘interreligieus gesprek’. Christenen die zich nu nog
op het grondgebied van het kaliefaat bevinden, zijn werkelijk schapen tussen
de wolven.
www.kerkentheologie.nl
KT_2014_nr65-3_DEF2.indd 215
08-07-2014 11:09:38
216
Meditatie
Dat wil niet zeggen dat we de verschillen tussen islam en christendom groter moeten maken dan ze zijn. De overeenkomsten zijn veel talrijker dan
de verschillen. Allah is nog altijd geen naam, maar gewoon het Arabische
woord voor God, dat ook door de Kopten wordt gebruikt wanneer ze in het
dagelijks leven over God spreken, zowel onderling als in een gesprek met
landgenoten die moslim zijn. Als we onszelf oproepen God te loven ‘met
Abrahams kinderen samen’, spreken we uit dat we onszelf in de lofzang niet
alleen verenigd zien met de Joden, maar ook met de moslims (ook al zullen
waarschijnlijk weinigen dat zo voelen). Het verschil zit slechts voor een deel
in de geschiedenis, en zeker niet in God. Het zit in de claim te weten wat God
van mensen vraagt. Verlangt Hij van ons dat we vijf keer per dag bidden in
de richting van Mekka, of geeft Hij ons de vrijheid in tijden en vormgeving
van ons gebed? Verlangt Hij van ons dat we vertrouwen op zijn liefde in
Jezus Christus, of vraagt Hij onderwerping aan een bepaalde gedragscode?
De stap van geloof in het laatste naar daadwerkelijk fysiek geweld is misschien niet noodzakelijk, maar wel erg klein. Hetzelfde geldt voor de stap
van geloof in het eerste naar vrijblijvendheid en machteloosheid.
Ik ben ervan overtuigd, dat de kerk plaatselijk en wereldwijd dringend
behoefte heeft aan een nieuwe opstelling jegens de islam. Daarbij is minder
belangrijk wat we theologisch van de geschriften van Mohammed en hun
uitleg vinden, als wat we zeggen en wat we doen in onze contacten met
moslims. Daarbij zou misschien Jezus’ woord over de schapen tussen de
wolven kunnen helpen. Hij sprak dat woord tenslotte ook tegen mensen, die
voor de opgave stonden contact te leggen met medemensen die weliswaar
in dezelfde God geloofden, maar daaruit andere consequenties trokken. Ze
moesten grotendeels binnen dezelfde fysieke en metafysische ruimte een
nieuwe oriëntatie en een andere levenswijze propageren. En ook voor hen
was dat niet zonder gevaar.
Eén ding lijkt duidelijk: het antwoord van de kruistochten en van het bedekte
kolonialisme is het niet. Dan had Jezus beter kunnen zeggen: Ik zend jullie
als wolven onder de schapen. Maar het is ook weer niet de bedoeling dat
de schapen allemaal het loodje leggen. Daarvoor is niet alleen hun bloed,
maar ook hun boodschap te kostbaar. De schapen moeten, zonder geweld te
gebruiken, zien te overleven tussen de wolven en daarbij proberen de weg te
bereiden voor hun herder.
Opvallend is, dat Jezus daarbij een zeker realisme aan de dag legt. Wie
zich door Hem gezonden weet in vijandig of gevaarlijk gebied, moet eerst
proberen een basis te vinden, een huis dat in vrede voor hem of haar opengaat. Lukt dat niet, dan is het verstandiger door te lopen. Lukt dat wel, dan
mag men ook op de aangeboden vrede vertrouwen. Gastvrijheid en samen
eten zijn oeroude culturele fenomenen met een krachtige functie. Zolang
Kerk en Theologie 65 (2014), 214-217
KT_2014_nr65-3_DEF2.indd 216
08-07-2014 11:09:38
Meditatie
217
men onder hetzelfde dak verblijft, aan dezelfde tafel zit, elkaar aankijkt,
en niet te vergeten samen zingt, heerst er een bepaalde vrede, hoe wankel
soms ook. Ze zeggen dat zelfs een wolf niet aanvalt zolang hij en de prooi
oogcontact houden.
Als het lukt een dergelijke basis te leggen, gaat het echter niet aan te
proberen op deze basis een bouwwerk van respect en verdraagzaamheid op
te trekken. Niet alleen zien we daarvan nu het failliet, Jezus vraagt in het
Evangelie ook iets heel anders. Hij wil dat zijn Koninkrijk wordt verkondigd.
Hoe zou dat in zijn werk zijn gegaan? Ik stel me voor dat twee discipelen
in een vreemd dorp of stadje op het marktplein staan: tijdelijk veilig omdat
ze bij iemand onderdak hebben weten te krijgen, maar waarschijnlijk met
onverholen vijandigheid door de bevolking aangekeken. Ze staan daar, en
verheffen hun stem: “Waar zijn hier de zieken?” Dat druist in tegen alle
menselijke reflexen en instincten. Op vreemde plaatsen zoeken mensen wat
nuttig is, of interessant, smakelijk of op een andere manier bevredigend.
Maar ziekenhuizen staan meestal niet in toeristische gidsen als bezienswaardigheden aangegeven. “Waar zijn hier de zieken?” Ik stel me voor dat de
bewoners, plotseling schuchter en onzeker, een paar chronische patiënten en
zwakke broeders en zusters zijn gaan halen. Daar staan die dan, in het middelpunt van de aandacht van vriend en vijand. En hun wordt het Evangelie
aangezegd: God heeft met jouw leven een bedoeling, lopen zul je, werken en
zingen! Zelfs zonder groot geloof is het bijna niet voor te stellen dat zoiets
geen verandering teweeg zou brengen.
Ik zoek het antwoord voor de kerk in die richting. Het antwoord is misschien wel een vraag, die niet genoeg gesteld kan worden. “Waar zijn hier
de slachtoffers? Wat gebeurt er met ze? Zo kan dat niet!” Daarbij mogen
we zeker in de eerste plaats de laatste overgebleven broeders en zusters in
Christus binnen het nieuwe kaliefaat rekenen (ook al is de kans klein dat zij
ons ook als zodanig beschouwen). Maar ook de homo’s, de veroordeelden,
de gehandicapten, de vervolgden. En niet te vergeten de gewonden in deze
nieuwe dwaze oorlog. Hun toekomst is een andere dan wat de shariah voor
hen in petto heeft.
Daarover praten heeft waarschijnlijk weinig zin. Er zullen mensen nodig
zijn die de moed hebben, dat te laten zien. Gezonden als schapen onder de
wolven.
www.kerkentheologie.nl
KT_2014_nr65-3_DEF2.indd 217
08-07-2014 11:09:38