Redeboek - Open Universiteit Nederland

26 september
1984 | 2014
Redeboek
Open Universiteit
www.ou.nl
Inhoud
5
Flexibel leren 3.0
Prof. mr. Anja Oskamp
9
Kennis is lust - en het primaat van het publiek
Prof. dr. Frits van Oostrom
15
Eredoctoraat voor Frits van Oostrom
Erepromotor prof. dr. Erica van Boven
19
Digitale evolutie: kunnen we het bijhouden?
Drs. Neelie Kroes
23
Eredoctoraat voor Neelie Kroes
Erepromotor prof. mr. Anja Oskamp
27
Traditie in transitie
Drs. Sander van den Eijnden
3
Flexibel leren 3.0
Prof. mr. Anja Oskamp
Rector magnificus
Mijnheer de gouverneur, heren burgemeesters, leden van de Raad van toezicht, collega-rectores,
erepromovendi, studenten, alumni, collega’s,
Dames en heren,
Van harte welkom bij de viering van het zesde lustrum van de Open Universiteit.
Dertig jaar geleden werd onze universiteit opgericht om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs
te bevorderen en de universitaire opleidingen open te stellen voor nieuwe groepen. Niet op traditionele wijze, maar zoekend naar nieuwe vormen van onderwijs om nieuwe doelgroepen te bedienen.
De Open Universiteit bood innovatief onderwijs met uitstekende leermaterialen. Dat is de Open Universiteit blijven doen, nog steeds.
De oprichting van de Nederlandse Open Universiteit paste in een traditie in Europa. Ook in onder meer
Spanje, Duitsland, Portugal en later Griekenland en Italië werden open universiteiten opgericht, naar
het voorbeeld van de Britse Open University: universiteiten voor afstandsonderwijs met het accent op
de kwaliteit van het onderwijs en de leermaterialen. Soms bedienen ze meerdere landen in eenzelfde
taalgebied. De Nederlandse Open Universiteit is er bijvoorbeeld ook voor Vlaanderen. Deze universiteiten werken samen in EADTU, European Association for Distance Teaching Universities.
Tijden veranderen, nieuwe inzichten en nieuwe technologie, andere opvattingen. Dertig jaar geleden
spraken we over wetenschappelijk onderwijs in termen van kansen, vrijheden en rechten, nu gaat het
over plichten, prestaties en opbrengsten. Universiteiten zijn daarom constant in beweging. Traditionele
universiteiten doen dat vanuit vrij stabiele opvattingen over hun identiteit, missie en plek in het onderwijsbestel. De open universiteiten zijn jonge instituten en nog niet af. Daarom is bij ons de beweging
heftiger, existentiëler.
In de toekomst is integratie van contact- en afstandsonderwijs de normaalste zaak van de wereld.
Wij willen daarbij een voortrekkersrol vervullen.
4
Ik wil vandaag graag met u delen hoe wij de Open Universiteit in de naaste toekomst zien, in een tijd
waarin online onderwijs en internationalisering groter worden, een tijd waarin de Europese open universiteiten hun positie moeten en zullen kiezen.
De laatste jaren zijn er grote veranderingen geweest bij onze universiteit: een ingrijpende reorganisatie, het plotseling wegvallen van de volledige subsidie voor ons instituut voor lerarenonderzoek LOOK,
een sterkere oriëntatie op het onderzoek, en een herijking van ons onderwijs, van begeleide zelfstudie
naar gepersonaliseerd, activerend online onderwijs. Ik kom daar straks op terug, maar begin met het
onderzoek.
Het onderzoek werd en wordt bij open universiteiten maar mondjesmaat door de overheid bekostigd.
Dat is ook het geval in Nederland. Vanaf de start heeft de Open Universiteit onderwijs met onderzoek
verbonden, maar het facultaire onderzoek en de begeleiding van promovendi wordt pas sinds 2007
bekostigd. Voor het profielonderzoek, de opdracht om onderzoek te verrichten naar de innovatie van
het hoger onderwijs, krijgt de Open Universiteit bekostiging sinds eind jaren negentig. Dat profiel-
5
Flexibel leren 3.0
onderzoek was gebundeld in CELSTEC, een instituut met internationale faam dat afgelopen jaar een
excellente beoordeling kreeg. Vanaf 2002 ontving de Open Universiteit voor het onderzoek naar
professionalisering van leraren door het wetenschappelijk centrum LOOK een expliciete doelsubsidie.
Ondanks de door iedereen geroemde aansprekende resultaten, werd in 2013 deze subsidie volledig
stopgezet.
Ook al is onze onderzoekstraditie nog kort, de Open Universiteit timmert flink aan de weg. Het aantal
promoties groeit en dat geldt ook voor de onderzoeksoutput. Binnen de faculteiten ontstaan multidisciplinaire onderzoeksprogramma’s. En na de reorganisatie zijn CELSTEC en LOOK samen verder gegaan
in het Welten-instituut, het nieuwe onderzoekscentrum voor leren, doceren en technologie. Samenwerking met de Nederlandse universiteiten en de andere open universiteiten in Europa, zowel wat
betreft het profielonderzoek als het facultair onderzoek, vooral in verbinding met het specifieke onderwijstype, versterkt het profiel van onze universiteit en van de open universiteiten in het algemeen. Een
Europees platform voor de innovatie van het hoger onderwijs bevordert de effectiviteit.
Dat brengt ons bij het onderwijs. Dat verschilt bij open universiteiten sterk van traditionele universiteiten. Studenten hoeven geen startkwalificatie te hebben om bachelorvakken te volgen. Dat is de
open toegang: de Open Universiteit kan en wil studenten voor de bachelorfase niet weigeren, ook niet
wanneer zij onvoldoende voorkennis hebben.
We willen flexibel zijn zodat onze studenten hun studie met werk en zorgtaken kunnen combineren.
Het onderwijs wordt op afstand gegeven, vroeger met behulp van de post, nu steeds meer online.
Studiecentra door het hele land ondersteunen studenten, maar ook dat gebeurt steeds meer online.
De opleidingen zijn modulair opgebouwd, de inschrijving gebeurt per cursus. Men kan iedere cursus
op elk moment starten en moet hem binnen een jaar afronden. De keuze van de volgorde waarin men
cursussen doet is voor een belangrijk deel vrij. Een student kan een opleiding volgen maar ook één of
meerdere cursussen. Het onderwijsmodel van de Open Universiteit biedt de student maximale vrijheid.
Onze studenten zijn over het algemeen zeer tevreden over het onderwijs, dit jaar zijn we voor de vijfde
keer in de Nationale Studentenenquête als beste universiteit uit de bus komen, met hoge scores voor
elke opleiding afzonderlijk. Maar tevreden studenten zijn nog niet altijd succesvolle studenten. Hoewel
lang niet al onze studenten een volledige opleiding willen volgen, en velen van hen de studiedoelen
die zij voor zichzelf stellen halen, is er ook een groot aantal studenten dat een opleiding wil voltooien,
maar dit niet realiseert.
Een verklaring is het gegeven dat onze studenten vaak in een andere fase van hun leven zitten dan de
gemiddelde twintigjarige student en hun studie doen naast andere hoofdactiviteiten Maar het heeft
ook te maken met het feit dat modulair studeren in eigen tijd en tempo lang niet voor iedereen de
meest effectieve studiemethode is, zeker bij afstandsonderwijs.
De Open Universiteit wil studenten die gericht zijn op het voltooien van een opleiding zodanig faciliteren dat zij binnen een redelijke termijn hun doel ook kunnen verwezenlijken. Daarom hebben we nu
een model van activerend online onderwijs. Dan gaat het niet om het online zetten van colleges, maar
om didactisch doordacht onderwijs, gebaseerd op inzichten uit het onderzoek van ons Welten-instituut en waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van technologie. We bieden studenten meer structuur, cursussen hebben een start- en einddatum, er wordt meer gestudeerd in cohorten en studenten
worden actief gevolgd.
Dames en heren, in een tijd waarin door veel universiteiten gezocht wordt naar modulariteit en
flexibiliteit, gaat de Open universiteit die 30 jaar een volstrekt flexibel model hanteerde van eigen tijd,
eigen plaats, eigen tempo, maximale vrijheid voor studenten naar een nieuw model, gebaseerd op
onderzoek naar wat het best lijkt te werken voor studenten. Het is, schrikt u niet: gebaseerd op een
6
jaarsysteem, met vaste begin- en eindmomenten, een vast tempo, voorgeschreven contactmomenten,
en medestudenten die met dezelfde cursus bezig zijn.
Betekent dit dat de Open Universiteit een traditionele universiteit wordt en haar unieke karakter overboord gooit? Zeker niet, in de eerste plaats richten wij ons op deeltijdstudenten, de Open Universiteit
is de deeltijduniversiteit van Nederland en Vlaanderen. Wij blijven een universiteit met afstandsonderwijs en maken daarbij optimaal gebruik van de technologische mogelijkheden in een verantwoord
didactisch model, dat gebaseerd is op onderzoek, onderwerp is van onderzoek en, waar nodig, steeds
bijgesteld wordt. Wij blijven met onze studenten zoeken naar een studietempo dat binnen hun persoonlijke omstandigheden haalbaar is, maar dat wel leidt tot een afronding van de opleiding, of het
halen van andere persoonlijke leerdoelen. Daarbij is het uitdrukkelijk mogelijk langzamer of sneller
te studeren dan het standaardtempo. Dat bepalen wij samen met de student. Studeren op maat met
flexibel, gepersonaliseerd online activerend onderwijs.
We zijn in september met dit model begonnen, in eerste instantie alleen bij de master, waarin studenten komen voor een opleiding en het juiste niveau hebben. Het is wennen, voor onze docenten én
onze studenten. Onze docenten moeten meer interacteren met studenten. Onze studenten, gewend
aan maximale vrijheid, moeten binnen meer structuur gaan studeren. Wij zullen leren van de resultaten
en blijven onze opleidingen optimaliseren. En we zullen onderzoeken of dit model ook gaat werken
voor de bacheloropleiding, die langer is en een andere studentenpopulatie kent. We zullen leren hoe
onze bacheloropleidingen optimaal in te richten.
Dit brengt mij tot het laatste onderdeel van mijn rede. Het model van afstandsonderwijs, modulair
gevolgd en niet uitsluitend met als doel een opleiding te volgen blijkt voor steeds meer universiteiten
aantrekkelijk. Onderwijs aan studenten, niet op locatie, in grote groepen en niet per se voor het volgen
van een opleiding wordt steeds meer aangeboden. Het zijn trends, die wereldwijd zijn waar te nemen
en het aanbod loopt over de landsgrenzen. De afstandsuniversiteiten, wereldwijd, hebben daarmee al
lang ervaring. De leerpunten gaan van administratieve processen tot datgene waar het uiteindelijk om
draait: het onderwijs zelf! Binding van studenten met de instelling, met de docent en met elkaar vraagt
om andere inspanningen. Het doceren is anders, vaak minder interactief en zeker minder face to face
en vereist andere technieken en competenties. De afstandsuniversiteiten gaan hier op verschillende
manieren mee om, wat lijkt te leiden tot een verschil in studierendement. Interessant om kennis van te
nemen en die mogelijkheid willen we graag bieden.
In overleg met de Europese Commissie is de EADTU, de vereniging van Europese afstandsuniversiteiten, gestart met het EMPOWER–programma. Hiermee wil de EADTU bijdragen aan de ambitie in
Europa om het onderwijs te innoveren met daarbij een rol voor online onderwijs. De ervaring die de
Europese open universiteiten hebben bij zowel de inrichting als de uitvoering van afstandsonderwijs
willen zij graag delen met de traditionele universiteiten, waarbij het leren van elkaar centraal staat.
Zo ontstaat een platform van Europese expertise in afstandsleren. Wij zien een toekomst waarin een
verdere integratie van contact- en afstandsonderwijs tot de normaalste zaak van de wereld behoort.
Onze Open Universiteit wil daarbij een voortrekkersrol vervullen, zowel in Nederland, waar met andere
universiteiten een intentieverklaring tot samenwerking is afgesloten, als in Europa binnen het EMPOWER-programma.
Dames en heren, dertig jaar jong zijn we, een unieke universiteit, dé deeltijduniversiteit van Nederland
en Vlaanderen, met mooi en gerespecteerd onderzoek, met goede opleidingen, met tevreden studenten, met de nieuwe visie van gepersonaliseerd online activerend onderwijs. Een universiteit vol ambities
om die unieke positie in onderwijs en onderzoek de komende jaren verder uit te bouwen, in Nederland
en daarbuiten. Dank u dat u dit met ons wilt vieren.
7
Kennis is lust - en het primaat van het publiek
Prof. dr. Frits van Oostrom
Universiteitshoogleraar aan het Instituut voor Cultuurwetenschappelijk Onderzoek
van de Universiteit Utrecht
Mevrouw de Rector Magnificus,
Dames en heren,
Een jaar geleden maakte een medicus mij attent op een artikel met de titel “Curiosity and pleasure”.
Het kwam voort uit onderzoek aan de School of engineering and applied sciences van Harvard en het
departement Psychiatrie en neurowetenschappen van Laval University in Quebec. Men had Amerikaanse proefpersonen allerhande vragen voorgelegd van een voor doorsnee mensen doelloos type,
zoals: weet u wat het woord hugenoot betekent, weet u wie het eerste zei “hoe minder men denkt, hoe
meer men praat”, weet u wat anamorphosis is? Wie het niet wist, kreeg het vervolgens diets gemaakt.
Tijdens het proces werden de proefpersonen neurologisch gemonitord op hun breinbeleving van geluk, of laten we voorzichtig zijn: genot. Er kwamen significante correlaties uit te voorschijn tussen deze
laatste en het krijgen van een antwoord op de nutteloze vragen. Ook al zou men met die kennis vrijwel
zeker nooit iets doen, het gaf kennelijk oprecht plezier het aan de weet te komen.
Zoals wel vaker met de neurowetenschappen, kleven aan de methodologie van genoemd onderzoek
nog wel wat haken en ogen, maar de hoofdbevinding lijkt toch wel plausibel. Al in de jaren 50 van
de vorige eeuw hebben biologen en psychologen vastgesteld dat mensen innerlijke drang tot leren
hebben – uiteraard naar kennis die van pas komt om effectiever te overleven, maar ook naar kennis die
geen materieel of fysiologisch voordeel biedt. Zulke intrinsieke, primaire nieuwsgierigheid wordt doorgaans als een emotie beschouwd, maar is anders dan de meeste emoties (liefde, woede) geen prikkel
tot gedrag doch blijft louter in zichzelf besloten. Overigens had Kant al in 1790 kennisverwerving als
doel op zich benoemd, en daarin vergeleken met de esthetische ervaring. Kennis kan ons in de oren
klinken als muziek.
Vanuit de huiselijke sfeer doet mij dit denken aan natuurfilms op tv. Ik ben bepaald geen kenner van
de natuur, en eigenlijk niet eens een uitgesproken liefhebber – maar toch raak ik bij een natuurfilm
steevast gegrepen. De wereld van pinguïns, mieren, trekvogels – haar te leren kennen fascineert, ook
al weet je dat je verder nooit iets met die wetenschap zult doen. Dat zulke natuurfilms opvallend vaak
worden uitgezonden door de EO, is stellig niet zonder verderstrekkende betekenis, maar dat speelt
voor ongelovige kijkers geen rol. Zij kunnen puur genieten van de inkijk op zichzelf.
Analyse en genieten zijn in de wetenschap geen
tegenpolen, kennis kan de beleving verdiepen.
8
Dames en heren – kennis is macht, dat wisten we al, en nu blijkt het dus ook nog eens lust te zijn – en
wetenschap is dan bij uitstek wellust. Laat de buitenwereld het maar niet horen, of misschien juist
wel. Ik denk in elk geval dat iedere collega hier het wel een beetje zal herkennen. Een wetenschap kan
haar publiek belang ontlenen aan de kans om iets aan mens of wereld te verbeteren, maar de private
beleving van de onderzoeker zelf ligt vaak veel dichter tegen hedonisme aan. Dat hoeft zich zeker
niet te beperken tot de zeldzame momenten waarop men zichzelf de eerste kan wanen die tot een
zeker inzicht komt. Het kan in mijn ervaring ook heel goed wanneer men deelt in de verheldering door
anderen. Mijn eigen werk heeft meer dan alle voetnoten kunnen getuigen te danken aan de creatieve
dialoog met andere onderzoekers, dichtbij en veraf. Nog steeds raad ik studenten en promovendi aan
9
Kennis is lust - en het primaat van het publiek
om breed om hun onderwerp heen te lezen, al was het maar omdat ik mij nog als de dag van gisteren
herinner hoe ik in augustus 1980 op die manier aanliep tegen het boek van Joachim Bumke, Mäzene
im Mittelalter, dat mij vanuit de germanistiek op het idee bracht om eenzelfde benadering te gaan
beproeven voor de Nederlandse letterkunde van de Middeleeuwen. (Het was, achteraf bezien, een
schoolvoorbeeld van wat een grondbeginsel van innovatie schijnt te zijn: Don’t invent – connect.
Veel doorbraken zijn letterlijk uit-vindingen, van iets dat al bestaat maar op een andere omgeving
wordt geënt).
Maar meer nog dan aan het werk van Bumke dat mij rechtstreeks van pas kwam, denk ik bij esthetische kenniservaring op mijn vakgebied aan het werk van de Tübingse hoogleraar Walter Haug, zes jaar
geleden overleden. Diens onnavolgbare interpretaties van middeleeuwse literatuur blijven voor mij
een toonbeeld van humaniora op het allerhoogste niveau. Alsook van een beginsel dat ik als een academische kernwaarde ben gaan beschouwen: dat analyse en genieten (zo u wilt: verstand en gevoel,
hoofd en hart) in de wetenschap geen tegenpolen zijn, maar dat kennis de beleving kan verdiepen, en
dat een gedreven wetenschapper tevens ten volle mens kan zijn. In het geval van Walter Haug is dit
besef overigens niet weinig bevorderd door persoonlijke kennismaking. Nog altijd prijs ik het moment
dat ik de moed had, op een congres in Regensburg, als 27-jarige nieuwkomer af te stappen op die man
met het naambordje W. Haug – om toen te mogen ervaren wat ik sindsdien nog vaak bevestigd heb
gezien: dat juist grote wetenschappers zich veelal kenmerken door een opvallende benaderbaarheid
en bescheidenheid. Zij inspireren daarmee door hun werk én hun persoon.
Als men geluk heeft zoals ik dat dikwijls heb gehad, is het leven vol ontmoetingen met inspirerende
mensen. Dat kan in alle mogelijke contexten. Verheugend vaak zullen het onderwijzers zijn die ons
op dergelijke wijze raken. Ik maak mij sterk dat ieder van u wel terug kan denken aan zo’n leraar of
lerares, en ik ben mijn ouders dankbaar dat zij mij naar scholen hebben gestuurd waar zulke mensen
voor de klas stonden. Zoals die leraar Grieks wiens charisma mij meer boeide dan het Grieks; die leraar
scheikunde die net zo helder was als een geslaagde proef en ook nog eens een stervoetballer was;
en uiteraard mijn leraar Nederlands, die taal en literatuur liet vlammen. En eenmaal aan de universiteit, mijn leermeester professor Gerritsen, die mij het gevoel gaf dat je zelfs als eerstejaars iets bij kon
dragen, en die je meenam op een wetenschappelijk avontuur dat de verwevenheid van onderwijs en
onderzoek ten voeten uit was. Ik kan niet genoeg bijvallen dat ook de Open Universiteit die dubbele
helix van onderwijs en onderzoek als missie ziet.
Daarmee is het DNA van de OU niet anders dan van elke andere serieuze universiteit. Hooguit is de
levensstijl een andere – maar bepaald niet minder vitaal en in sommige opzichten zelfs kansrijker. Een
groot probleem voor de klassieke universiteit vandaag de dag is immers de verhouding tussen wat ik
nu maar noem de binnenboel en buitenboel. Studenten hebben grote en begrijpelijke behoefte aan
vensters op de buitenwereld – maar de universiteit heeft ook de handen vol aan zichzelf, en heel wat
van de staf heeft zoals ik alleen maar werkervaring aan de universiteit. Misschien was Walter Haug
wel mede daarom zo uniek: voordat hij voor een universitaire loopbaan koos, had hij als dramaturg
gewerkt in München en Wenen. Maar doorgaans blijft de buitenwereld in de collegezalen tamelijk
in het vage, en daarmee de verhouding tussen het curriculum en waar dat heen moet leiden nogal
onbestemd. Aan de Open Universiteit, waar de studenten al concrete werkervaring hebben, kunnen
academisch leren en praktijk concreter op elkaar worden betrokken, en dat lijkt mij een aanzienlijk
voordeel. Wat in gewone universiteiten vaak een niemandsland moet blijven, wordt aan de OU bij
voortduring belopen: door studenten die al weten wat echt werken is en van daaruit naar de academische verdieping zoeken.
Ik vermoed dat zulke studenten behalve volwassener gemeenlijk ook kritischer zullen zijn op wat
wordt aangeboden – en daarom is het eens te meer een felicitatie waard dat de OU nu al vijf jaar
10
achtereenvolgend als de beste uit de bus komt bij de Nationale Studenten Enquête. Ik acht dergelijke
oordelen van groot belang. Ik zie de universiteit bepaald niet als bedrijf, en onze studenten zeker niet
als klant – maar dat neemt niet weg dat ook in onze wereld het oordeel van het forum, van de markt zo
men wil, mag gelden als graadmeter van de eerste orde. Dat geldt trouwens net zo goed op het gebied
van onderzoek. Natuurlijk zal creatieve wetenschap altijd beginnen bij gedreven onderzoekers, en ik
prijs mijzelf gelukkig dat ik altijd mijn eigen thema’s en objecten heb kunnen kiezen. Zoals de wetenschapsgeschiedenis uitwijst, is dat ook nog eens de aangewezen route naar echt vernieuwend werk en
alleen al daarom is de academische vrijheid een groot goed. Ik kan mijn eigen werkgever, de Universiteit Utrecht, niet genoeg danken dat die mij zoveel vrijheid gunt.
Maar uiteindelijk gaat het ook in onze branche er niet om of men voor eigen gevoel wel lekker bezig
is, maar wat collega’s ervan vinden. Daarom vind ik het tellen van citaties, al lijkt het wat stupide, op
zichzelf geen slechte parameter voor de kwaliteit van wetenschap – en hetzelfde geldt, maar zoveel
fleuriger, voor toegekende prijzen. Die geven aan dat iemands werk er wezenlijk toe doet – voor
anderen wel te verstaan, en dat is waar het allemaal om draait. Het finale oordeel is in de wetenschap
aan het publiek. (Schrijver Julian Barnes heeft overigens hetzelfde durven beweren van de kunsten,
waar volgens hem de existentiële vraag in de literatuur niet van de schrijver komt, maar van de lezer:
“Why are you telling me this?” En het zal ook vast geen toeval zijn dat in mijn eigen werk het publiek
van middeleeuwse literatuur een grote rol speelt.) In de wetenschap spreekt dat publiek zich uit door
middel van citaties en erkenning - en geen mooiere erkenning dan een eredoctoraat. Ik dank u er hartgrondig voor, en wil er op on-Nederlandse wijze trots op zijn.
In het bijzonder doet de motivering van het doctoraat mij goed: hier niet primair omwille van de
inhoud van mijn werk maar voor de presentatie daarvan aan het bredere publiek. Ook daarin klinkt
weer het primaat van de ontvanger door. Bij de marketing van tijdschriften schijnt men onderscheid
te maken tussen need to know en nice to know. Mijn vakgebied is need to know voor een beperkte,
hoogwaardige groep specialisten; en dat is voor de ruggengraat ervan als wetenschap voldoende.
Maar voor een zeer veel grotere kring is het op zijn minst potentieel nice to know. Het is dan wel
vereist dat men iets extra’s doet om dat publiek te vangen en te boeien – en zo zie ik dan mijn boeken
inderdaad als een historische natuurfilm. De parallel strekt trouwens verder. Ook de natuurfilm moet
het immers hebben van gedetailleerde cameravoering vol close ups, en van een ingehouden tempo
maar ook afwisseling, en dat bij voorkeur begeleid door een welluidende commentaarstem die nog
iets toevoegt aan het beeld.
Met dit alles plegen mijn boeken vrij omvangrijk uit te vallen, en het zegt dan des te meer over de
leescultuur in het hoogopgeleide Nederland dat er zoveel mensen zijn die kennelijk voor hun plezier
zo’n boek ter hand nemen, naar lezingen toekomen en het waarderen als de media er aandacht aan
besteden. Voor deze extra uitstraling naar het bredere publiek heb ik altijd graag mijn best gedaan, en
ik doe mede zo lang over die boeken (gemiddeld acht jaar per boek) omdat ik veel werk maak van de
verleiding die ervan moet uitgaan. In dit verband wil ik ook uitdrukkelijk mijn uitgever bedanken, die
zoveel zorg aan mijn boeken besteedt en daarmee doorslaggevend bijdraagt aan het gunstige onthaal
ervan.
Dat deze boeken door de jaren heen voor globaal dezelfde prijs steeds mooier op de markt konden
komen, heeft alles te maken met wat toch wel de grootste ontwikkeling uit mijn werkzaam leven is
gebleken: de opmars van de ICT, zowel voor need to know als nice to know. Rond 1985 dacht ik nog
dat de betekenis van de computer voor vakken als de mijne zo’n beetje beperkt zou blijven tot handige
tekstverwerking – maar wat was dat kortzichtig! De digitalisering heeft ook bij ons op vrijwel alle fronten doorbraken gebracht. Om te beginnen in het onderzoek zelf. Nog geen twintig jaar geleden maakte ik Maerlants wereld zonder woordindex op Jacob van Maerlants werken, en moest ik het dus hebben
11
van mijn leesnotities en geheugen. Vandaag de dag zijn Maerlants anderhalf miljoen woorden continu
en vliegensvlug doorzoekbaar. Ook op metaniveau zijn we er geweldig op vooruit gegaan. Vroeger
stond men in direct contact met pakweg twintig meestal vrij nabije collega’s; nu mailen we wereldwijd.
Bibliotheken op alle continenten zijn van achter ons bureau op elk moment bezoekbaar, en van vrijwel
alles krijgt men per kerende byte haarscherpe afbeeldingen op het scherm. En een gedurfde oude
hypothese van K. Heeroma die ik in mijn proefschrift niet durfde omhelzen wegens gebrek aan bewijs,
is inmiddels met hard rekenwerk gestaafd. Het blijkt een zeer gelukkig huwelijk, filologie en technologie. Dankzij de ICT heb ik mijn twee laatste boeken kunnen flankeren met rijke websites, en de app
Vogala kunnen lanceren. Ook in het onderwijs biedt digitalisering ongekende mogelijkheden – de OU
weet er meer van dan ik – en dat de canon van Nederland zo kan floreren is voor een belangrijk deel te
danken aan de website www.entoen.nu.
Het is gewoonweg hartverwarmend hoe het oude zo kan leven dankzij het allernieuwste; Huizinga
zou ons erom benijden. En het kan uitgesproken warme kennis zijn die via de schermen tot ons komt –
mits deze kennis optimaal toegankelijk is en blijft, ook voor de minder bevoorrechten. Ik denk daarbij
aan de nog altijd onaanvaardbaar vele laaggeletterden, voor wie de digitalisering zeker geen onverdeelde zegen is; en ook aan wetenschappers in de minder rijke landen. Een van de indrukwekkendste
ervaringen tijdens mijn presidentschap van de KNAW was toen collega’s uit sub-sahara Afrika geemotioneerd bekenden dat het internet waar wij de mond van vol hadden het aan hun universiteiten
dikwijls simpelweg niet deed. Wat is onze vrijheid van informatie waard als het niet ook hun vrijheid is?
Hier ligt een hele grote taak, waar mijn gewaardeerde mede-eredoctor zich met hart en ziel voor inzet.
Van mijn kant zie ik nog iets anders als mijn missie, en met de omschrijving daarvan wil ik afsluiten.
Moderne techniek biedt ongekende mogelijkheden om objecten en perspectieven van mijn vakgebied in beeld te brengen. Maar die technieken maken ook verwend, en gemak is de achilleshiel van
Nederland. Al het knetterende vuurwerk van apps en sites en tweets en clips en blogs en moocs en
mediamomentjes mag ons niet het zicht benemen op het achterliggende uitspansel. Verleiding is wel
alfa, maar niet omega van nice to know; en wetenschap moet ook haar grote thema’s blijven durven
adresseren. In mijn werk worden die maar zelden voluit expliciet gemaakt, maar als basso continuo zijn
ze constant aanwezig. Want geesteswetenschappen, of humanities zoals ik ze inmiddels liever noem,
ontdekken weliswaar geen wetten, maar vertolken wel immense waarden. Ik noem vanuit mijn werk
waarden zoals: het immense belang van taal, van schoonheid en historisch besef; het oog voor het
unieke; het inzicht dat cultuur en economie geen tegenstelling vormen; de inspiratie die kan uitgaan
van verbeelding en van voorgangers; dat oud en nieuw elkaar kunnen verrijken; dat we het vraagteken
moeten waarderen en vooral de humor niet vergeten, als broodnodig tegenwicht tegen elk fanatisme.
Als ik ter afsluiting probeer al deze delen op één noemer te verenigen, beland ik toepasselijk genoeg
bij iemand die ik enkel ken via het internet. Het is de vorige president Jeffrey Lehman van Cornell
University, die bij zijn inauguratie in 2003 op typisch Amerikaanse wijze de drie “global challenges” benoemde waar de mensheid, en meer speciaal de academische wereld, zijns inziens in ons tijdsgewricht
voor staat. Eén van de drie luidt: Wisdom in the age of information.
“Wisdom in the age of information”. Wijsheid in het informatietijdperk. Ik kan u bij dit lustrum niet
beter toewensen dan dat de Open Universiteit ook aan dat hoge doel een bijdrage mag blijven leveren.
12
13
Eredoctoraat voor Frits van Oostrom
Prof. dr. Erica van Boven
Hoogleraar Letterkunde aan de faculteit Cultuur- en rechtswetenschappen
Frits van Oostrom, universiteitshoogleraar te Utrecht, gespecialiseerd in de Nederlandse letterkunde
van de Middeleeuwen, schrijver van een omvangrijk oeuvre waarin te midden van tientallen artikelen,
redes en rapporten een indrukwekkend aantal mooie dikke boeken schittert, is al vaak gelauwerd
wegens zijn buitengewone wetenschappelijke verdiensten. Hem zijn meer prijzen en eerbewijzen
toebedeeld dan ik hier kan noemen.
De Open Universiteit heeft goede redenen zich in de reeks van lofzangers te scharen. In het bijzonder
wil zij haar waardering tot uitdrukking brengen voor de wijze waarop Frits van Oostrom er al decennialang steeds opnieuw in slaagt zijn veelomvattende kennis van de Middeleeuwen toegankelijk en
zelfs aantrekkelijk te maken voor geïnteresseerden binnen de academie en daarbuiten. Hij brengt in
de praktijk wat wel als het belangrijkste ideaal van de OU kan gelden: wetenschappelijke kennis verbreiden en beschikbaar maken voor iedereen die kennis wenst te verwerven, zonder ook maar enige
afbreuk te doen aan het hoogwaardige of specialistische karakter van die kennis. Daarvan getuigen
zijn grote, meeslepend geschreven en bekroonde boeken, stuk voor stuk standaardwerken en leesboeken tegelijk. Ik noem alleen Het woord van eer uit 1987, Maerlants wereld uit 1996 en de monumentale
tweedelige literatuurgeschiedenis van de Middeleeuwen waarvan het eerste deel, Stemmen op schrift,
in 2006 verscheen en die nu voltooid is met de recente uitgave Wereld in woorden (2013). In Wereld
in woorden vinden we een verrassende kijk op de veertiende eeuw: geen ‘eeuw van verval’ maar een
‘eeuw van vernieuwing’, een eeuw waarin de Nederlandstalige schriftcultuur doorbrak. Met deze boeken staat Frits van Oostrom voor een cultuurwetenschap die over de muren heenkijkt, nieuwe verbanden legt en die naar buiten treedt.
Ook in zijn functies als voorzitter van de ‘Canon-commissie’, president van de Koninklijke Nederlandse
Akademie van wetenschappen (de KNAW) en voorzitter van het landelijk Regieorgaan Geesteswetenschappen heeft hij steeds gepleit voor geesteswetenschappen die niet in zichzelf gekeerd zijn
maar hun waarde voor de samenleving demonstreren en bovendien het pure plezier laten zien dat de
kennis van onze cultuur kan bieden. Voor deze doelen zet de geleerde mediëvist ook nieuwe media en
technologie in, getuige de app ‘vogala’ die bekende en onbekende middeleeuwse teksten en liederen
op de iPad laat horen, getuige ook de OU-cursus ‘Middelnederlandse letterkunde als literair erfgoed’,
onder zijn supervisie ontwikkeld op basis van Stemmen op schrift, en getuige zijn medewerking aan
websites voor het onderwijs. Zo zijn de idealen die de Open Universiteit in het vaandel draagt: brede
cultuurwetenschap, kennisspreiding en vernieuwend academisch onderwijs, in deze bijzondere wetenschapper verenigd. Tekenend voor de zeldzame combinatie van wetenschappelijk topniveau en brede
maatschappelijke weerklank is wel dat Frits van Oostrom als enige zowel de prestigieuze Spinozaprijs
van NWO kreeg (de hoogste onderscheiding in de Nederlandse wetenschap) als, een jaar later, de AKO
Literatuurprijs die de waardering van het lezerspubliek tot uitdrukking brengt.
Het geheim van deze geleerde kan ik hier uiteraard niet ontraadselen. Behalve een bijzondere intellectuele en creatieve aanleg zijn er enorme werkkracht en organisatietalent in het spel. Bergen werk
heeft Frits van Oostrom verzet, zonder ooit de indruk van een zwoeger te maken; zijn werk straalt een
aanstekelijk plezier en enthousiasme uit. Daaraan moet een diepe liefde voor zijn vak, een intense
14
15
fascinatie voor de Middeleeuwen ten grondslag liggen. Die fascinatie brengt hij over op de lezers
in een verhalende vorm en met een meesterlijke stijl. Met die middelen slaat hij de brug tussen de
Middeleeuwen en onze eigen tijd, tussen de Middeleeuwen en de lezer van nu. Door trefzekere vergelijkingen verbindt hij op een vanzelfsprekende manier het onbekende met het bekende en maakt hij
de lezer gevoelig voor het vreemde én het eigene van het verre verleden. In Wereld in woorden halen
regels van Arthur van Schendel, Lucebert, Reve en Nooteboom de Middeleeuwen naar ons toe en
wordt de veertiende-eeuwse schrijf- en leespraktijk inzichtelijk gemaakt door een vergelijking met de
tekstcultuur van de huidige internetgeneratie.
Het fenomeen dat Frits van Oostrom is roept zelf eveneens de neiging tot vergelijken op. Al vanaf 1988,
na zijn eerste grote boek Het woord van eer, heette hij ‘de nieuwe Huizinga’ en nu, na Wereld in woorden,
is hij zelfs al ‘beter dan Huizinga’ genoemd. Met Maerlants wereld, dat een bestseller werd en de AKO
Literatuurprijs won, deed Van Oostrom ons de vergelijking met Jacob van Maerlant aan de hand, door
deze dertiende-eeuwer zichtbaar te maken als een hardwerkende geleerde met een ontzaglijke productiviteit en een zekere zendingsdrang. De gelijkenis strekt zich uit tot de betekenis van hun boeken.
Maerlants meesterwerk de Spiegel historiael trok volop lezers, lag in vele Middeleeuwse huizen en ging
heel lang mee. Dat staat te lezen in Wereld in woorden, een boek waaraan eveneens een lange toekomst is voorspeld. Eens karakteriseerde Frits van Oostrom Jacob van Maerlant als volgt: ‘een man van
boeken die een brug sloeg tussen de wereld van de kennis en de gewone wereld’. Dit citaat is volledig
van toepassing op professor Frits van Oostrom en hierin is wel de voornaamste reden gelegen dat de
Open Universiteit hem vandaag een eredoctoraat in de Cultuurwetenschappen verleent.
16
17
Digitale evolutie: kunnen we het bijhouden?
Drs. Neelie Kroes
Vicevoorzitter van de Europees Commissie, portefeuille Digitale agenda
Introductie
De Open Universiteit was er al vroeg bij om de mogelijkheden van de digitale ontwikkelingen te benutten. Het is daarnaast ook een pionier op het gebied van nieuw leermethoden en het integreren van
ICT. De OU heeft gezien dat digitaal niet alleen de vervanging van papier betekent, maar een geheel
van technologieën die ons in staat stellen – en zelfs dwingen – alle maatschappelijke en economische
processen en verhoudingen te herzien.
De smartphone is al een verlengstuk van de mens. We gebruiken Google als onze externe kennis
opslag. Afstand is nauwelijks nog een probleem. We leren meer van elkaar dan van formele educatieve
instellingen. En dit is nog maar het begin.
1. Wake up call / Scenario’s
De digitale ontwikkelingen gaan razendsnel. Er zijn nu mogelijkheden die 5 jaar geleden ondenkbaar
waren. Het gaat over veel meer dan smartphones en roaming tarieven. Het raakt iedereen, jong en
oud, in het dagelijks leven. Het gaat om gezondheidszorg, onderwijs, energievoorziening en ga verder.
Elke dag ontstaan er nieuwe apps en diensten via online platforms, zoals Uber en Booking.com, die
vraag en aanbod bij elkaar brengen. Het gebruik van data stijgt exponentieel, 3D-printing en robots
veranderen de fabrieken en de maakindustrie. E-health maakt zorg op afstand mogelijk voor ouderen
waardoor men langer onafhankelijk kan blijven wonen. E-ID zorgt ervoor dat u efficiënt kan communiceren met de publieke diensten. Deze veranderingen bieden enorme kansen voor economie en
maatschappij. Dit brengt al enorme uitdagingen met zich mee. Het leidt tot disruptie van de bestaande
klassieke dienstverleners en de vraag welke rol de overheid hier moet spelen. Het roept vragen op over
dataprotectie en cybercrime. Zaken die we serieus moeten aanpakken en die we tot ons competitief
voordeel moeten maken. En nu spreek ik enkel over de korte termijn.
Universiteiten zijn er om de maatschappij te
voeden met ideeën en kritische beschouwingen.
18
Maar laten we eens verder denken, over 20 jaar. Wat is er dan mogelijk? Hoe leven we, hoe voelen we,
hoe werken we, hoe gaan we dan met elkaar om?
Virtual reality is al mogelijk met een snelle internetverbinding en stelt in staat tot videoconferenties
waarbij het lijkt en voelt alsof iedereen in dezelfde ruimte zit zonder daar fysiek aanwezig te zijn. We
bellen niet meer in, maar ‘zijn’ dan overal aanwezig. De kaarten en foto’s van straatbeelden vandaag
kunnen hiermee morgen onze dagelijkse omgeving zijn. Wat betekent dit voor de manier waarop onze
steden worden georganiseerd? Hebben we nog kantoren nodig? Leidt het tot efficiënter energieverbruik? Wat betekent het voor onze sociale contacten en ons welzijn?
De technologie maakt het mogelijk onze gezondheid op peil te houden doordat diverse slimme objecten met elkaar en met ons lichaam praten. Computers die denken als ons brein. Kleine reparatierobotten in onze bloedbaan die op afstand opereren. Slimme pillen die de medicatie naar de juiste plek in
het lichaam navigeren. Protheses die via 3D-printing exact op maat worden gemaakt en in verbinding
worden gebracht met zenuwuiteinden, gestimuleerd door beweging of zelfs gedachten.
19
Enorme hoeveelheden informatie die in staat stellen medicatie te ontwikkelen binnen enkele maanden waar de wetenschap voorheen 30 jaar voor nodig had. Als alle ziekten te genezen zijn en al onze
lichaamsonderdelen te repareren zal de dood dan nog bestaan? Komt er een splitsing tussen lichaam
en brein: een noodzaak om het lichaam gezond te houden, terwijl de hersenen meestal al ergens
anders zijn? De technologie is er al, maar welke principes en regelgeving zijn van toepassing? Wat is
menselijk?
Men zou kunnen zeggen dat menselijk zijn, datgene is wat de meeste mensen beschouwen als mens
te zijn in 2014. Maar zelfs dat zou een hele reeks aan standpunten zijn, gezien de diversiteit van de
wereld. En wie zegt dat het lot van de mens is dat hij voor altijd gebonden is aan de aarde, beperkt
door biologisch verval, niet verantwoordelijk voor zijn eigen toekomst? Anders gezegd: zou het dragen
van een brein-verbeterend implantaat een karikatuur zijn of eerder een droom die uitkomt?
2. Dilemma’s
Al deze veranderingen bieden enorme kansen voor onze maatschappij. Het roept ook grote vragen en
dilemma’s op. Wat betekent het voor ons als mens? Voor onze kinderen? Voor onze banen? Ik denk dat
dat bij elke vorm van technologie onvermijdelijk is. Risico’s zijn makkelijker te vinden en vormen soms
een excuus voor verandering.
Als politicus bekijk ik de zaken vanuit een kritisch-realistische visie op de technologie waarbij het van
belang is dat mensen goed geïnformeerd zijn en weten waar ze mee bezig zijn. Er zijn wel degelijk
risico’s, denk aan cybercrime en de enorme complexiteit de velen diensten en datastromen te koppelen en open toegankelijk te maken voor allen. Een goede band met één dienstverlener wordt dan een
conditio sine qua non om überhaupt online te blijven bestaan voor anderen. Dat maakt het kwetsbaar.
We moeten ook waken voor een digitale kloof, een verschil tussen een normaal menselijk leven en een
verbeterde versie, die voor velen niet te betalen is. En nieuwe sociale waarden die mogelijk botsen met
traditionele waarden. Het roept ook vragen op rondom duurzaamheid, het energieverbruik en de enorme hoeveelheid elektronisch afval. 2 dagen geleden op een High level bijeenkomst over smart cities
had ik Rem Koolhaas uitgenodigd. Fascinerend. Hij had een zinnige boodschap: we moeten ons voortdurend afvragen bij de ontwikkeling van technologieën of we ons bezighouden met de grote vraagstukken en uitdagingen, in plaats van de details en denken dat we nuttig bezig zijn. We moeten zorgen
dat we transparant zijn over wat deze technologieën betekenen en voor gevolgen hebben, in positieve
en negatieve zin. Transparantie en informatie voor burgers als onderdeel van de digitale evolutie.
Daar speelt u als open universiteit een belangrijke rol, u heeft de expertise ontwikkelingen en trends te
analyseren, een lange termijn visie te vormen en de maatschappelijke discussie te stimuleren. Universiteiten zijn er om de maatschappij te voeden met ideeën en kritische beschouwingen.
Zodat mensen weten wat er gebeurt en keuzes kunnen maken, voor of tegen, en zelf vorm kunnen
geven aan hun leven. En ik kan u vertellen het zal tot verhitte discussie leiden als elektronica en genetica fuseren om mensen in staat te stellen duizenden jaren van biologische geschiedenis te overstijgen!
Een brein met kunstmatige lichamen. Het is niet alleen mogelijk maar zelfs waarschijnlijk. Mijn punt is
dat de ontwikkeling niet bij voorbaat goed of fout is maar dat er debat moet zijn. De OU als instelling
voor ‘life long learning’ zou hierin ook een belangrijke rol moeten spelen.
Als Commissaris voor de digitale agenda heb ik de verantwoordelijkheid de digitale ontwikkelingen
te stimuleren en ik ben verheugd dat de nieuwe Commissie voorzitter JC Juncker digitaal ook centraal
stelt in zijn agenda. We stimuleren innovatie en onderzoek via H2020. We stimuleren investeringen in
netwerken en nieuwe business modellen die daar gebruik van maken en toetsen aan de mededingingsregels die zorgen voor een eerlijk speelveld voor alle spelers. We werken aan cybersecurity en een
veilig internet, een privé kluisje voor iedereen in de cloud. We werken aan consumentenvertrouwen.
Samen met vele anderen ben ik ervan overtuigd dat de beginselen van het open en vrije (wereldwijde)
internet daarbij essentieel zijn.
De toekomst combineert enorme belofte met compleet nieuwe uitdagingen. ‘Digitaal’ zal blijven, zoveel is zeker, maar de toekomst is niet te voorspellen. We kunnen wel sturen en beïnvloeden. Het heft
in eigen hand nemen. Het is onze taak te informeren, transparant te zijn, bewustwording te creëren en
vertrouwen. We moeten de maatschappij mobiliseren en meenemen in deze ontwikkeling. Dat is iets
wat organisaties als de OU kunnen betekenen. Ik hoop dat uw pionierswerk een lange toekomst reikt.
Voor een maatschappij waarin kansen worden aangegrepen om het leven te verbeteren. Zodat het
voor ons zal werken. Het vaststellen van de details zonder het grote plaatje te vergeten. En laten we
ons gevoel van verwondering hierover behouden.
3.Verantwoordelijkheid:
politiek, beleid, maatschappij, bedrijven, universiteit (OU)
Ik zie geen reden voor doemscenario’s. Wij zijn hier en wij maken die toekomst. We moeten er alleen
voor waken dat we verrast worden door de ontwikkelingen en we terugkijkend niets hebben gedaan
om deze te sturen. Als de spreekwoordelijke kikker die zich langzaam laat koken omdat hij niet door
heeft dat de temperatuur steeds verder is opgeschroefd. De serieuze toepassingen en sociale kansen
volgen wel, het is slimmer ons hierop voor te bereiden.
Dat zijn fascinerende vragen voor politici en beleidsmakers. Als we serieus de kansen van de digitale
ontwikkeling willen benutten voor meer groei en banen en een betere Europese maatschappij, dan
moeten we grondig nadenken over deze dilemma’s en de burger meenemen in de ontwikkelingen.
Het maatschappelijk debat hierover aangaan.
20
21
Eredoctoraat voor Neelie Kroes
Prof. mr. Anja Oskamp
Rector magnificus
Geachte eredoctor Kroes,
Beste Neelie,
Het is altijd een groot genoegen om als eerste een jonge doctor toe te mogen spreken.
Ik start met een greep uit de kwalificaties die u worden toegedicht: daadkrachtig, zelfverzekerd, ambitieus, hardwerkend, standvastig en altijd vooruitkijkend. Eigenschappen die hebben bijgedragen aan
een buitengewoon imposante politiek-bestuurlijke carrière, zowel op nationaal als op Europees niveau.
De Open Universiteit wil u vandaag met het doctoraat honoris causa in de eerste plaats eren vanwege uw inspanningen voor het realiseren van de digitale agenda, die een belangrijke stimulans heeft
gegeven aan open en online onderwijs, open acces en open science. Zaken die mede door uw bijdrage
in toenemende mate als gemeengoed worden beschouwd en die passen bij de Open Universiteit als
verzorger van open, digitaal onderwijs. Daarnaast eren wij u vandaag om uw voorbeeldfunctie, u was
vaak de jongste of eerste vrouw in functies en heeft een indrukwekkende staat van dienst.
Dames en heren,
Doctor Neelie Kroes valt te typeren als een scherpzinnig pragmaticus, een wetenschappelijke carrière
werd door haar niet geambieerd. Zoals ze daar zelf eens over zei: ‘Als je de veranderingen die je zou willen
toepassen niet via de wetenschap kan bereiken, en ook niet in het bedrijfsleven, dan ga je naar de politiek.’
Ze groeide op in Rotterdam tijdens de wederopbouw, een periode gekenmerkt door ondernemingszin
en de vooruitgangsgedachte. De sfeer thuis was ‘doorzetten, hard werken en je talenten gebruiken’.
Daarom mocht ze naar de hbs in een tijd dat veel meisjes de huishoudschool bezochten als ideale
voorbereiding op het huwelijk. Na de hbs studeerde ze economie aan de Nederlandse Economische
Hogeschool, de voorloper van de Erasmus Universiteit. Na haar doctoraal examen in 1965 werkte ze
daar als wetenschappelijk medewerker.
In 1970 werd ze het eerste vrouwelijke bestuurslid bij de Kamer van Koophandel en trad ze voor de
VVD toe tot de Rotterdamse gemeenteraad. De overstap naar de landelijke politiek volgde snel: in
1971 nam ze zitting in de Tweede Kamer. Daar kreeg ze, naast goederenvervoer, ook onderwijs in haar
portefeuille. Ze verwierf bekendheid met haar flamboyante presentatie en talent voor het zoeken en
gebruiken van de pers, maar ook door haar verzet tegen de plannen voor de middenschool.
In het debat over de middenschool nam ze krachtig stelling vanuit de overtuiging dat mensen niet
zozeer gelijk zijn maar gelijkwaardig. Dit loopt als een rode draad door haar hele carrière. Het onderwijs
moet divers zijn, want mensen zijn nu eenmaal verschillend in hun belangstelling, karakter en capaciteiten en daarmee hun opleidingsmogelijkheden. Het raakt eveneens aan één van de doelstellingen
van de Digitale Agenda voor Europa: het breed toegankelijk maken van internet en diensten voor alle
lagen van de bevolking.
22
23
Van 1977 tot 1981 was Neelie Kroes staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat in het eerste kabinet Van
Agt en van 1982 tot 1989 minister van Verkeer en Waterstaat in de kabinetten Lubbers I en II. Haar stijl
wordt gekenmerkt als scherp en eigenzinnig, doortastend en resultaatgericht.
Na haar afscheid in 1989 van de Nederlandse politiek verzamelde ze in korte tijd talrijke bestuurlijke
functies, waaronder een aantal commissariaten. Het is echter opvallend dat een vrouw met de statuur,
de kennis en ervaring en het netwerk van Neelie Kroes geen hoge bestuursfunctie in het Nederlandse
bedrijfsleven heeft gehad.
Waar Neelie Kroes eerder in haar carrière hechtte aan zelfstandigheid en werkte met de mentaliteit van
‘zelf de handen uit de mouwen steken’, begint ze zich te realiseren dat vrouwenquota niet uit weelde
zijn geboren maar hard nodig zijn om de man-vrouwverdeling op de arbeidsmarkt beter in balans te
krijgen.
Als eurocommissaris en één van de machtigste vrouwen van Europa zal ze zich scharen achter het
gedachtegoed van het feminisme. Voor haar opvallende en effectieve wijze waarop ze een positieve
voortrekkersrol in de vrouwenemancipatie heeft gespeeld, mag ze in 2010 de Aletta Jacobsprijs in
ontvangst nemen.
In 1991 wordt Neelie Kroes president van Nyenrode, de kleine maar prestigieuze business school in
Breukelen. Geconfronteerd met een ingrijpende bezuiniging bij haar aantreden, het schrappen van de
rijkssubsidie, 40% van het jaarbudget, begint Neelie Kroes direct in de rol van crisismanager en zet een
koerswijziging in waarbij haar enorme netwerk goed van pas kwam.
10 jaar Nyenrode wordt gevolgd door een periode als beroepscommissaris. Tot haar verrassing wordt
ze begin 2004 benaderd als kandidaat voor een eurocommissariaat. Aldus geschiedde en in 2004 werd
Neelie Kroes het Nederlandse lid van de Europese Commissie met als portefeuille mededinging. Neelie
Kroes is al heel lang gefascineerd door Europa en beschouwt dit als een unieke kans. Als commissaris
Mededinging oogstte Neelie Kroes zowel bewondering als kritiek voor de recordboetes die ze oplegde
en stond ze hoog genoteerd op de Forbes-lijst van 100 Most Powerful Women. Sinds 2009 is Neelie Kroes
lid en vicevoorzitter van de Europese commissie en belast met de digitale agenda. Deze Europese agenda moet onder meer leiden tot het vergroten van het ‘digibewustzijn’ en de digitale vaardigheden van
mensen én tot meer onderzoek en innovatie op het gebied van de toepassingsmogelijkheden van ict.
Haar inzet is doordrongen van de meerwaarde van Europa voor sociaal welzijn, vrede, en het belang
van de ontwikkeling van onderwijs en wetenschap. Met daadkracht en gedrevenheid draagt ze haar
visie en beleid uit, zowel via de traditionele als de sociale media.
Met de toekenning van het eredoctoraat eert de Open Universiteit deze bijzondere vrouw die in haar
werk het uiterste van zichzelf vraagt en alles wat ze aanpakt een stap verder brengt. Door haar inspanningen voor het realiseren van de digitale agenda is de toegankelijkheid tot onderwijs en de resultaten
van wetenschappelijk onderzoek in belangrijke mate vergroot. Hiermee wordt Europa voorbereid op
de digitale toekomst, een toekomst waarin de Open Universiteit met haar activerend online onderwijs
ook een rol zal spelen.
Geachte eredoctor, beste Neelie,
U heeft ons in uw rede laten zien welke enorme impact digitalisering op onze samenleving heeft en nog
zal hebben. Welke kansen en mogelijkheden er zijn, waar risico’s en dilemma’s liggen. En we hebben
goed onthouden welke rol de wetenschap volgens u heeft en wij als academische gemeenschap hebben.
Maar bovenal hebben we kunnen ervaren met welk een gedrevenheid u uw visie uitdraagt. Uw visie en
gedrevenheid waren voor ons belangrijke redenen om tot toekenning van dit eredoctoraat over te gaan.
24
25
Traditie in transitie
Drs. Sander van den Eijnden
Voorzitter College van bestuur
Mevrouw de rector,
Dames en heren,
Wij worden in hoog tempo ouder. ’Kijk naar je eigen!’, denkt u nu. Maar zo persoonlijk bedoel ik het
niet. Ik bedoel dat de geschiedenis in een steeds hoger tempo aanwast en ook steeds actueler wordt.
Neem nou het ‘Meisje met de parel’. Dat was een 17e-eeuws schilderij, maar nu is het een moderne
icoon van Nederlandse smaak en design. Of neem de ‘donkere Middeleeuwen’. Vroeger was dat een
aanhangsel van de grote volksverhuizing, een paar alinea’s geschiedenis hooguit. Maar vandaag laat
het Rijksmuseum van Oudheden zien dat het bloeitijd was van vrede, gezondheid en internationale
handel. En uit onderzoek blijkt dat we allemaal een paar procent van ons DNA aan de Neanderthalers
danken. We worden in hoog tempo ouder.
Alleen de Nederlandse universiteiten niet. Of meer precies gesteld: de Nederlandse universiteiten zijn
al heel lang oud. Ook de jongsten. Allemaal gaan we terug op Von Humboldt, of nog verder: op de
Middeleeuwse bronnen. De universiteit heeft de Middeleeuwen overleefd. Net als het Britse Hogerhuis,
wat volgens Sijbolt Noorda aantoont dat ’hoge ouderdom niet vanzelf tot hoge kwaliteit en groot nut
leiden’. Wat daarvan zij, universiteiten zijn graag oud en ze houden van tradities. De viering van de
dies natalis is daaronder een hoogtepunt. Het cortège met de pedel voorop, dan de rector magnificus
met de ambtsketen, de eredoctoren met kappa en de langgerokte hoogleraren. Het allermooist is het
wanneer zo’n cortège rond schrijdt in een academiegebouw.
Op dit punt moet de Open Universiteit het vandaag laten afweten. Wij hebben geen academiegebouw.
Wij hebben ook geen collegezalen, laboratoria, universiteitsbibliotheek, mensa of sportvelden. Maar
ook geen minderjarige studenten, dus van ons mag iedereen hier gewoon bier drinken. Al met al zijn
we van een hoop kopzorgen af.
Toch heeft ook de Open Universiteit een gebouw dat nauw met haar academische traditie verbonden
is. Een gebouw dat ons nog korte maar bewogen verleden representeert. Het staat bij de ingang van
onze campus: de verzendhal.
De Open Universiteit is ontworpen in een tijdperk van ‘Hoge Verwachtingen’. Hoge verwachtingen over
democratisering van de samenleving, over de zelfstandigheid van burgers, over vernieuwing in het
algemeen. En in die verwachtingen paste de oprichting van de Open Universiteit.
De Open Universiteit is ontworpen in een
tijdperk van ‘Hoge Verwachtingen’.
26
Ze was bedoeld om het wetenschappelijk onderwijs toegankelijk te maken voor nieuwe groepen, om
het onderwijs te differentiëren en meer in het algemeen als breekijzer om de Nederlandse universiteiten te vernieuwen. En de verwachtingen waren hooggespannen. Toen Hare Majesteit de Koningin op
26 september 1984 de eerste cursus in ontvangst nam, waren er tienduizenden geregistreerde belangstellenden. Eén cursus en tienduizenden belangstellenden. Hoe moest dat nou?
27
Traditie in transitie
In een tijd waarin de universiteit maakbaar werd gedacht, was daarop gerekend. Een van de eerste
gebouwen die aan de Valkenburgerweg in Heerlen werden opgetrokken was de verzendhal. Een
Ikea-achtige constructie, drie verdiepingen hoog, met vorkheftrucs die reden door zeven straten voor
zeven leerstofgebieden, ruimte voor 500.000 cursussen, samen meer dan twee miljoen studiepunten.
Ofwel 30.000 studiejaren die per direct uit voorraad leverbaar zouden zijn. Dat was een ambitie die aan
geen van de andere universiteiten werd gerealiseerd, toen niet en vandaag de dag nog steeds niet.
En zover is het ook aan de Open Universiteit niet gekomen. Die hal heeft nooit vol gelegen. Wel zijn er
sinds 1984 bijna twee miljoen cursussen uitgeleverd aan meer dan 300.000 studenten, maar meer geleidelijk en al snel niet meer alleen per post. En vandaag, dertig jaar later, maakt de Open Universiteit
de slag naar het volledig online inrichten van ons onderwijs. De verzendhal zal steeds leger worden.
Wat betekent dat? Moeten we die hal zien als een lege ’kennismijn’, als een afgebroken projectie of juist
als dierbaar erfgoed en een noodzakelijke stap naar nieuwe ontwikkelingen?
course’. Die zal zich vooral richten op leraren en leerlingen in het voorgezet onderwijs, maar iedereen
die dat wil, kan eraan deelnemen. Het belooft een interessante cursus te worden en zoals gezegd, nog
gratis ook.
Dames en heren, universiteiten zijn graag oud en ze houden van tradities. Maar gelukkig weten we ons
daarin wel te beperken. Een toga komt alleen op een dag als deze uit de kast. Het is – om met George
Bernard Shaw te spreken – met tradities zoals lantaarnpalen: nuttig als ze licht geven, maar niet best
als je ze nodig hebt om overeind te blijven. De belangrijkste academische traditie is daarom verandering, transitie. En zoals u uit het verhaal van de rector wel begrepen hebt, doet de Open Universiteit
daar met overtuiging in mee.
En daarmee keren we terug naar het heden en naar deze dag. Onze 30e verjaardag, deze lustrumbijeenkomst. Ik feliciteer de twee ‘jonge’ doctoren met hun promotie. Wij worden in hoog tempo ouder,
maar anderen worden in een oogwenk jong. De universiteit is een bijzonder plek dames en heren.
En dat is ze!
Het is dierbaar erfgoed, zoveel is zeker, een stap in een ontwikkeling. Maar de verwachtingen en
idealen van gisteren kunnen de universiteit van vandaag daarbij niet zelfstandig dragen. Geen enkel
instituut heeft een vanzelfsprekend recht van bestaan, ook universiteiten niet, zeker de Open Universiteit niet. We moeten er nog steeds hard voor werken, maar we gaan onmiskenbaar vooruit.
Mijnheer de burgemeester, misschien is het beeld van die lege kennismijn niet het meest uitdagende
moment om de overstap te maken naar uw gemeente. Maar inhoudelijk past het toch.
De OU is sinds haar oprichting gevestigd in Heerlen. In zijn prachtige boek ’De geur van kolen’ (over de
geschiedenis van Heerlen) schrijft Joep Dohmen daarover het volgende: ’In de jaren tachtig zou Heerlen de hoofdvestiging van de Open Universiteit krijgen. Maar dit instituut voor afstandsonderwijs
zorgde slechts voor een paar honderd arbeidsplaatsen in Heerlen zelf. Het was niet de economische
en intellectuele impuls die nodig was.’
En inderdaad, misschien was Heerlen beter afgeweest met de Maastricht University. Zoals je omgekeerd ook de vraag kunt stellen waarom die nieuwe universiteit voor heel Nederland juist aan de rand
van Heerlen tot bloei moest komen? En toch is het - met vallen en opstaan - goed gelukt. Blijkbaar is
Heerlen toch geen slechte plek voor de Open Universiteit.
De geschiedenis van Heerlen is een bijzonder verhaal. Hoe een rustige plaats in een Limburgse vallei in
twee generaties werd opgetild op een golf van vooruitgang en moderniteit en vervolgens plotseling
werd neergesmeten. Hoe de stad weer op moest krabbelen en een nieuw perspectief moest vinden.
Vanuit de Open Universiteit zien wij hoe dat lukt. En we kunnen elkaar daarin ook steeds beter vinden.
Samen met Zuyd Hogeschool, met Maastricht University, met de provincie en met organisaties als
APG werken we er bijvoorbeeld aan om hier in Heerlen een expertisecentrum voor smart services en
business intelligence te ontwikkelen.
Volgend jaar is het 50 jaar geleden dat toenmalig minister Den Uyl hier in deze zelfde zaal aankondigde de kolenwinning te stoppen. 2015 is daarom het Jaar van de Mijnen. De OU wil daar graag een
bijdrage aan leveren.
We hebben Joep Dohmen gevraagd om samen met ons een gratis online cursus te ontwikkelen over
de geschiedenis van deze stad en deze streek. Geen MOOC maar een SPOOC, een ’specific open online
28
29
6014369