ministerie van verkeer en waterstaat NJkSWaterStaat dienst binnenwateren/riza I I h Effecten van desorptie op de biologische afbraak van hydrofobe organische microverontreinigingen in waterbodems M.J. van Noort werkdocument nr 91.042X Literatuurscriptie uitgevoerd in opdracht van de tweede fase opleiding Biotechnologie Leiden-Delft. Lelystad, September - december 1990. Uitgevoerd bij: Rijkswaterstaat RIZA Postbus 17 8200 AA Lelystad Voorwoord Deze literatuurscriptie is uitgevoerd in het kader van de Tweede Faseopleiding Biotechnologie Leiden Delft. Deze opdracht is uitgevoerd bij Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, afdeling RA-emissieonderzoek en AO-milieuchemie, als onderdeel van experimenteel onderzoek aan knelpunten in de microbiele afbraak van organische microverontreinigingen in waterbodems. Bij deze wil ik Koos Beurskens en Minou van Dillen bedanken voor de begeleiding bij het schrijven van deze literatuurscriptie. Samenvatting De Nederlandse waterbodems zijn vaak verontreinigd met hydrofobe organische microverontreinigingen. Het is mogelijk om de vervuilde waterbodems biologisch te reinigen. Veelal treden er echter problemen op. Ten eerste verloopt de biodegradatie van organische microverontreinigingen langzaam en ten tweede blijft er vaak een restconcentratie achter die de kwaliteitsnormen overschrijdt. E6n van de mogelijke oorzaken voor deze problemen is dat de hydrofobe microverontreinigingen binden zich aan het bodemmateriaal en zijn daardoor niet of slechts ten dele biologisch beschikbaar. De biologische reiniging zou mogelijk beter verlopen als de desorptie van hydrofobe organische microverontreinigingen wordt gestimuleerd. De vooronderstelling, hierbij is dat de desorptie van de microverontreinigingen de snelheidsbepalende stap is voor de biodegradatie van de hydrofobe verontreinigingen in de waterbodems, omdat de desorptie een langzaam verlopend proces is. De volgende onderzoeksvragen worden in deze literatuurscriptie aan de orde gesteld: -Welke sorptiemodellen zijn te gebruiken voor de beschrijving van de desorptie van hydrofobe organische microverontreinigingen van het slib? -Welke solubilisers kunnen gebruikt worden voor de stimulering van de desorptie? -Welke factoren kunnen een rol spelen bij de biodegradatie van PAK's en CB's, behalve de desorptie? -Welke afbraakprodukten worden er gevormd bij de biodegradatie van PAK's en CB's? Er kan een aantal modellen gebruikt worden om de desorptie van organische verontreinigingen van waterbodems te beschrijven: het 'one box' model, het 'two box' model en het radiale diffusie model. Het 'two box' model blijkt het meest geschikt te zijn voor deze toepassing. Het beschrijft de desorptie in een eerste orde kinetiek model waarbij het proces in twee nog nader te bepalen fasen plaatsvindt. In de praktijk blijkt de desorptie ook inderdaad in twee fasen te verlopen, een langzame en een snelle fase. Uit de literatuur blijkt dat solubilisers in staat zijn om de desorptie van hydrofobe organische microverontreinigingen te stimuleren. Onder solubilisers worden humuszuren, organische oplosmiddelen en surfactanten verstaan, die de schijnbare oplosbaarheid van organische microverontreinigingen in water kunnen verhogen. Humuszuren en organische oplosmiddelen hebben een stimulerend effect op de desorptie. Humuszuren zijn voor het gebruik in de biologische reiniging echter te duur. Organische oplosmiddelen hebben vaak het nadeel dat ze toxisch en persistent zijn. Deze eigenschappen maken ze ongewenst in waterbodems. Het organische oplosmiddel 1 triethylamine is juist wel biologisch afbreekbaar, dit maakt triethylamine een geschikt oplosmiddel voor de stimulatie van de desorptie. De nonionogene surfactanten stimuleren de desorptie in grote mate. Van deze nonionogene surfactanten blijken Triton X-100 en Tween 80 het meest geschikt voor toepassing van desorptie in combinatie met de biologische reiniging, omdat deze geen hoge toxiciteit en persistentie hebben. Verder zijn de kosten die het gebruik van deze surfactanten met zich meebrengen niet onaanvaardbaar. Naast de desorptie spelen andere factoren ook een rol bij de biodegradatie van organische microverontreinigingen. Zo zal de temperatuur hoog genoeg moeten zijn en de pH optimaal. Verder moeten er voldoende nutrienten aanwezig zijn. De afbraak van PAK's kent veel verschillende routes en dus ook veel verschillende afbraakprodukten. De afbraak van PAK's is een oxydatie, dat houdt in dat er zuurstof nodig is voor de afbraak. De afbraak van hexachloorbenzeen verloopt via een dechlorering en leidt tot de vorming van lager gechloreerde benzenen. Voor de groei van de micro-organismen is een andere energie- en koolstofbron nodig. De dechlorering is een anaeroob proces. Voor de complete mineralisatie van de ontstane produkten is vervolgens zuurstof nodig. Het concept dat in deze literatuurscriptie nader is uitgewerkt; de stimulatie van de desorptie in combinatie met de biologische afbraak van de vrijgekomen verbindingen kent een aantal onzekerheden: 1) De vooronderstelling is niet juist: de desorptie is niet de snelheidsbepalende factor voor de biodegradatie. 2) De schijnbaar hogere oplosbaarheid van de microverontreinigingen wil niet zeggen dat de biologische beschikbaarheid ook toeneemt. 3) De solubilisers zijn toxisch voor de micro-organismen waardoor eventuele stimulering van de biodegradatie weer teniet wordt gedaan. 4) De meeste experimenten die gebruikt zijn om de stimulering van de desorptie met behulp van solubilisers te bestuderen zijn uitgevoerd met slib, waaraan in het laboratorium verontreinigingen zijn toegevoegd. Het kan zijn dat slib uit bijvoorbeeld verontreinigde havens geen of veel minder invloed ondervindt van de solubilisers. 5) De solubilisers kunnen toxische verbindingen uit het slib vrijmaken die een remmende werking kunnen hebben op de biodegradatie van de onderzochte verbindingen. Inhoudsopgave 1. Inleiding 4 1.1 Verontreinigde waterbodems 4 1.2 Biologische reiniging van verontreinigde waterbodems 4 1.3 Hypothese voor verbetering van de biologische reiniging van de waterbodems 5 1.4 Doelstellingen van literatuuronderzoek 6 1.5 Literatuur 7 2. Sorptieprocessen 2.1 Sorptieprocessen algemeen 2.2 Sorptiemodellen 2.2.1 Evenwichtsmodel 2.2.2 'one box' model 2.2.3 'two box' model 2.2.4 Radiale diffusie model 2.3 Literatuur 8 8 9 9 10 11 12 14 3. Stimulering van de desorptie 3.1 Algemeen 3.2 Solubilisers 3.2.1 Humuszuren 3.2.2 Organische oplosmiddelen 3.2.3 Surfactanten 3.3 Toepassing 3.4 Literatuur 15 15 15 15 16 16 18 20 4. Microbiele afbraak van PAK's en CB's 4.1 Biodegradatie algemeen 4.2 Factoren die een rol spelen bij de microbiele afbraak van PAK's 4.3 Afbraakroutes van PAK's 4.4 Factoren die een rol spelen bij de microbiele afbraak van CB's 4.5 Afbraakroutes van CB's 4.6 Literatuur 22 22 23 24 27 28 31 5.1 Conclusies en discussie 33 Bijlage 1 strukturen van PAK's Bijlage 2 strukturen van CB's Bijlage 3 Lijst van afkortingen 1. Inleiding 1.1 Verontreinigde waterbodems De Nederlandse waterbodems zijn op veel plaatsen verontreinigd met hydrofobe organische microverontreinigingen. Er is een grote diversiteit aan deze verbindingen, voorbeelden ervan zijn dioxinen, furanen, polyaromatische koolwaterstoffen (PAK's), polychloorbifenylen (PCB's) en chloorbenzenen (CB's) [1]. De verontreinigingen hechten zich aan het slib en aan de zwevende slib/sedimentdeeltjes. Bij de riviermondingen sedimenteren deze sedimentdeeltjes, omdat het water langzamer gaat stromen. Dit heeft ophoping van (verontreinigd) slib tot gevolg. De rivier- en andere waterbodems worden in Nederland geregeld gebaggerd om een aantal redenen. Ten eerste om nautische reden. Het water moet diep genoeg blijven voor de scheepvaart. Ten tweede om saneringsredenen. Als de waterbodems een bepaalde verontreinigingsnorm overschrijden is sanering noodzakelijk. Voor de sanering van waterbodems zijn een aantal behandelingstechnieken mogelijk. Door middel van scheidingstechnieken kan de afvalstroom verkleind worden. Voorbeelden hiervan zijn hydrocyclonage en extractie. Een andere techniek is de hydrofobe organische microverontreinigingen biologisch af te breken. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van landfarming. compostering, of door toepassing van een beluchtingsbassin of een bioreactor RJ. 1.2 Biologische reiniging van verontreinigde waterbodems Al enige jaren wordt er onderzoek gedaan naar de biologische reiniging van waterbodems die vervuild zijn met hydrofobe organische microverontreinigingen. Er zijn micro-organismen beschreven, die in staat zijn om deze microverontreinigingen af te breken. Bij de toepassing van micro-organismen in de verschillende reinigingsmethoden treden vaak dezelfde problemen op [3). - De mate van afbraak van de microverontreinigingen verschilt sterk van de plaats van herkomst van de waterbodems, en verloopt vaak relatief langzaam. - Na een aanvankelijk duidelijk dalende concentratie van de verontreinigingen treedt er veelal een stagnatie in het afbraakproces op, resulterend in een zogenaamde restconcentratie, die niet of slechts zeer langzaam wordt afgebroken. Deze ligt vaak boven de gestelde norm voor gereinigd sediment. Mogelijke oorzaken voor de bovengenoemde problemen zijn: - De factoren, die mogelijk een rol spelen bij de aangetroffen verschillen in de microbiologische afbraak van de organische microverontreinigingen in de verschillende waterbodems, zal meer in de struktuur en de samenstelling van de waterbodems gezocht moeten worden. De verontreinigingen kunnen op verschillende manieren gebonden zijn aan het sediment, bijvoorbeeld aan de lichte organische fractie in het slib, incorporatief in teerdeeltjes. -De microbiele populatie in de ene waterbodem kan anders zijn dan in de andere, waardoor er verschillen in afbraaksnelheid op kan treden. Verder kunnen er voor micro-organismen toxische verbindingen aanwezig zijn. - De organische microverontreinigingen zijn hydrofoob en dus slecht oplosbaar in water. Ze hechten zich aan het slib. Juist de desorptie van deze verbindingen is een zeer langzaam verlopend proces. Mogelijk is het de snelheidsbepalende stap voor de microbiologische afbraak van de verontreinigingen. 1.3 Hypothese voor verbetering van de biologische reiniging van de waterbodems Van een aantal hydrofobe organische microverontreinigingen is aangetoond dat de desorptie de snelheidsbepalende stap is voor de biodegradatie [4,5]. Tevens is bekend dat de aanwezigheid van solubilisers de desorptie van de microverontreinigingen bevordert (zie verder hoofdstuk 3). Op basis van deze gegevens is de hypothese ontstaan dat de biologische reiniging van verontreinigde waterbodems is te optimaliseren door de desorptie te stimuleren met behulp van solubilisers. De genoemde hypothese is de aanleiding voor deze literatuurstudie. Er zal een aantal theoretische aspecten nader worden uitgewerkt (zie paragraaf 1.4). Deze literatuurstudie wordt uitgevoerd in het kader van een research project, waarin de bovengenoemde hypothese wordt getoetst. Daarom is enige afbakening noodzakelijk; de aandacht zal worden gericht op twee modelstoffen uit verschillende stofgroepen. Ten eerste de stofgroep PAK's, de struktuur van een aantal van de belangrijkste van deze verbindingen is weergegeven in bijlage 1. PAK's komen voor in koolteer en worden gevormd bij pyrolyseprocessen in organisch materiaal. Het zijn toxische verbindingen en een aantal staat bekend als carcinogeen. Fenanthreen is als modelstof voor PAK's gekozen. Ten tweede de stofgroep chloorbenzenen (CB's). Chloorbenzenen worden voor verschillende toepassingen gebruikt, bijvoorbeeld als oplosmiddel voor verf, als pesticide, insekticide of fungicide. Hexachloorbenzeen (HCB) wordt ook gebruikt als grondstof voor de produktie van pentachloorfenol, een houtconcerveringsmiddel. Ook chloorbenzenen zijn toxische verbindingen. De CB's met hun afkortingen zijn weergegeven in bijlage 2. De modelstof die gekozen is HCB. 1.4 On der zoeks vragen van het literatuuronderzoek -Welke sorptiemodellen zijn zinvol om te gebruiken voor de beschrijving van de desorptie van hydrofobe organische microverontreinigingen van het slib? Wat zijn de voor- en nadelen van deze modellen? -Welke solubilisers kunnen gebruikt worden voor de stimulering van de desorptie? De toetsingscriteria zijn naast oplosbaarheidsverhogend vermogen, de persistentie, de toxiciteit en de kosten. -Welke factoren kunnen een rol spelen bij de biodegradatie van PAK's en CB's, behalve de desorptie? -Welke afbraakprodukten worden er gevormd bij de biodegradatie van PAK's en CB's? In hoofdstuk 2 zal een overzicht worden gegeven van enkele sorptiemodellen die eventueel gebruikt kunnen worden om de desorptie van hydrofobe microverontreinigingen in waterbodems te beschrijven, en eventuele effecten van solubilisers te karakteriseren. In hoofdstuk 3 worden solubilisers beschreven die onderzocht zijn op effecten op de desorptie van hydrofobe microverontreinigingen. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de factoren die van invloed kunnen zijn op de biodegradatie van PAK's en CB's, buiten de desorptie van de microverontreinigingen. Verder wordt er een overzicht gegeven van de afbraakroutes die gevolgd worden bij de afbraak van PAK's en CB's. In hoofdstuk 5 worden de conclusies die uit de hoofdstukken volgen samengevat. Ook wordt in de discussie ingegaan op de praktische problemen die kunnen optreden bij de toepassing van solubilisers in de biologische reiniging. 1.5 Literatuur 1. Saneringsprogramma Waterbodem Rijkswateren 1990-2000, Ministerie van Verkeer en Waterstaat/ Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiene, 's Gravenhage juni 1989. 2. Hopper, D.R., Cleaning Up Contaminated Wast Sites, Chemical Engineering, Augustus 1989 p 94-110. 3. Veen, H.J. van, Reiniging van het PAK verontreinigde waterbodems, TNO/D.B.W. RIZA nota nr 89.043. 4. Rijnaarts, H.H.M.; Bachmann, A.; Jumelet, J.C.; Zehnder, A.J.B., Effect of Desorption and Intraparticle Mass Transfer on the Aerobic Biomineralization of ctHexachlorocyclohexane in a Contaminated Calcareous Soil, Environ. Sci. and Techn. (1990) p 1349-1354. 5. Robinson, K.G.; Farmer, W.S.; Novak J.T., Availability of Sorbed Toluene in Soils for Biodegradation by Acclimated Bacteria, Wat. Res. 24, (1990) p 345-350. 24, 2. Sorptieprocessen 2.1 Sorptieprocessen, algemeen Bij de biologische reiniging van waterbodems is de afbraaksnelheid van hydrofobe organische microverontreinigingen laag en er blijft vaak een onaanvaardbare hoge restconcentratie achter. Waarschijnlijk is de desorptie van de microverontreinigingen van de waterbodems de snelheidsbepalende stap in het proces. Bij de biologische afbraak van een aantal organische microverontreinigingen, tolueen [6] en a-hexachloorcyclohexaan [7] in bodems is zelfs aangetoond dat de desorptie van deze verbindingen van de bodems de snelheidsbepalende factor is. Het bleek dat het mogelijk was om de biodegradatie te beschrijven aan de hand van sorptiemodellen. In dit hoofdstuk zal een overzicht worden gegeven van enkele sorptiemodellen en hun nut voor de biologische reiniging. Op welke wijze de binding van hydrofobe verbindingen aan het sediment plaatsvindt is niet bekend. Het kan een oppervlakkige binding (adsorptie) of incorporatie in het organische materiaal zijn (absorptie). Gemakshalve zal in het vervolg over sorptie worden gesproken. Het vrijkomen van de gebonden stoffen wordt aangeduid met de term desorptie. De sorptie wordt vaak als een snel en reversibel proces beschouwd. In de praktijk is dit niet waar gebleken, het gaat om een complex proces. Er zijn een aantal modellen voor ontwikkeld. De modellen die gebruikt kunnen worden om de sorptie van organische microverontreinigingen aan waterbodems te beschrijven zijn evenwichtsmodellen en kinetische modellen. Evenwichtsmodellen zeggen iets over de concentraties van de gesorbeerde verbindingen in evenwicht. Uit de evenwichtsmodellen wordt een verdelingscoefficient berekend. Kinetische modellen beschrijven de verandering van concentraties in de tijd. Uit deze modellen kan een snelheidsconstante worden berekend. Er zijn verscheidene modellen ontwikkeld om de sorptiekinetiek te beschrijven [2] o.a.: 1. 'one box' model 2. 'two box' model 3. radiale diffusie model 8 2.2 Sorptiemodellen 2.2.1 Evenwichtsmodel Het evenwichtsmodel beschrijft de verhouding tussen de concentraties van de gebonden hydrofobe microverontreinigingen aan de waterbodem (S) en de concentratie van de vrij in oplossing zijnde verbinding (C), nadat het systeem de evenwichtstoestand heeft bereikt. Dit model gaat ervan uit dat er maar 66n proces plaatsvindt, namelijk de verdeling van de verbinding over twee homogene fasen: water en sediment. De verhoudingen tussen S en C wordt aangeduid met de partitiecoefficient (K.). In formulevorm is het evenwichtsmodel voor de hydrofobe organische microverontreiniging aan het sediment: S=K/C (1) Deze formule geldt voor een groot concentratie interval. De afwijkingen op dit model zijn er als de concentratie van de organische microverontreinigingen de concentratie van de sorptie plaatsen benadert. Deze afwijkingen kunnen worden beschreven met de Langmuir of met de Freundlich isotherm [1]. De organische microverontreinigingen in waterbodems komen alleen in lage concentraties voor, dus er zullen zich geen afwijkingen voordoen. Er zal dan ook geen aandacht worden besteed aan de Langmuir of Freundlich isotherm. De partitie of verdelingscoefficient is voor de verschillende sediment/watersystemen in tegenstelling tot wat men zou verwachten moeilijk voorspelbaar. Het blijkt dat deze onder andere afhankelijk is van de hoeveelheid gesuspendeerde sedimentdeeltjes. Ook de incubatietijd van de organische microverontreinigingen met de waterbodem blijkt van invloed te zijn op de partitie coefficient. Er zijn meerdere oorzaken voor denkbaar [2]: - Het organische stof gehalte kan van invloed zijn op de binding van de hydrofobe organische microverontreinigingen. - De aanwezigheid van componenten als humuszuren, waaraan de organische microverontreinigingen kunnen binden, kan van invloed zijn op de oplosbaarheid van de microverontreinigingen in het water. - Er kunnen ook intraparticulaire processen een rol spelen bij de sorptie. - Er kan een analytische fout optreden zoals het te vroeg vaststellen van de evenwichtssituatie. Het evenwichtsmodel gaat uit van een sterk vereenvoudigde situatie, verdeling over twee homogene fasen, hetgeen een smalle basis is voor het beschrijven van de processen in het sediment. Indien alleen de invloed van solubilisers op de oplosbaarheid wordt bestudeerd kan dit model bruikbaar zijn. Zodra tevens de desorptiesnelheid een rol gaat spelen zoals bij de biodegradatie, is de kans groot dat beperkingen ten gevolge van een te eenvoudige voorstelling van zaken zichtbaar worden. 2.2.2 'one box' model Het 'one box' model is het meest eenvoudige kinetische sorptiemodel. Het beschrijft de kinetiek die gegeven wordt door de interactie van de hydrofobe organische microverontreiniging met de waterbodem [1]. c € S" figuur 2.1 'one box' model Ee"n van de experimenten waarmee de kinetiek bepaald kan worden is het gasdoorleidsysteem. Er wordt een inert gas door de te onderzoeken oplossing of suspensie, in dit geval met organische microverontreinigingen vervuilde waterbodem suspensie, geblazen en de uitgeblazen componenten worden gekwantificeerd. De organische microverontreinigingen komen in de gasfase (G) terecht en kunnen niet meer terug. De irreversibele reactie die dan plaatsvindt is K C > G Het gas wordt zo snel doorgeleid dat de concentratie van de organische microverontreiniging in het water gelijk aan nul is. De desorptiesnelheid die in het 'one box' model gemeten wordt, is dan gelijk aan de snelheid waarmee de microverontreinigingen in de gasfase terecht komen. De desorptiesnelheid is in het 'one box' model in een eerste orde kinetiek beschreven [4]. De kinetische beschrijving in het 'one box' model gaat uit van het eenvoudige principe dat de binding van een homogene gesorbeerde fase naar een homogene waterfase desorbeert en met behulp van een gasdoorleidexperiment kan de snelheidsconstante van dit proces bepaald worden. In de praktijk kunnen tekortkomingen in deze beschrijving worden geconstateerd. De sediment fase blijkt niet homogeen te zijn. 10 2.2.3 'two box' model Het 'two box' model is een uitbreiding op het 'one box' model. Het 'two box' model is opgesteld, omdat de desorptie van hydrofobe organische microverontreinigingen in waterbodems vaak in twee fasen lijkt te verlopen, een langzame en een snelle fase [1]. Men heeft, op basis van deze waarneming aangenomen dat er een labiele en een niet labiele gebonden fase voor de organische microverontreinigingen bestond. De twee fasen zijn hieronder aangegeven [1]. C «— S, *— S., Wat deze twee fasen fysisch voorstellen is nog niet bekend. Wel zijn er een aantal theorieen over. E6n van de theoretische verklaringen voor het vinden van twee fasen bij de sorptie en desorptie van de hydrofobe organische microverontreinigingen ligt in de struktuur van het sediment. Het sediment is niet homogeen, het bevat een organische en een minerale fase. Deze twee fasen hebben een andere affiniteit voor de organische microverontreinigingen, daarom vindt men voor de ene binding een andere desorptiesnelheid dan voor de andere binding. Deze theorie wordt ondersteund door de relatie die gevonden is tussen de hoeveelheid organische koolstof in het sediment en de sorptie snelheid van de organische microverontreinigingen. Als de hoeveelheid organische koolstof in het sediment toeneemt wordt de sorptie snelheid hoger [1]. Een andere theoretische verklaring voor het vinden van de twee fasen is de ad- en absorptie van de microverontreinigingen aan/in het sediment. Eerst adsorbeert de verbinding aan een sedimentdeeltje, waarna het langzaam wordt geabsorbeerd. De desorptie van de absorbeerde verbindingen verloopt dan langzamer dan de desorptie van de geadsorbeerde deeltjes. Deze theorie wordt ondersteund door de relatie tussen de incubatietijd van de organische microverontreinigingen met het sediment en de desorptiesnelheid. Hoe Ianger de microverontreinigingen hebben ge'incubeerd met het sediment des te langzamer verloopt de desorptie. c4f;s,^s; figuur 2.2 'two box' model De wiskundige beschrijving van het 'two box' model geeft de mogehjkheid om desorptie van de hydrofobe microverontreinigingen aan de waterbodem als twee 11 processen te beschrijven, die nog nader bepaald kunnen worden. Het model heeft drie onafhankelijke parameters, de twee snelheidsconstanten van de twee processen en de fractie van een van de twee fasen. De moeilijkheid is om deze drie parameters te relateren aan de bekende eigenschappen van het sediment. Voor iedere nieuwe situatie moeten de parameters weer opnieuw bepaald worden. Bij het gebruik van het 'two box' model om de effecten te bestuderen van de desorptie van de organische microverontreinigingen in de biodegradatie van deze verontreinigingen van de waterbodems kan verwacht worden dat de problemen zich voordoen in de desorptiesnelheid van de niet labiele fractie. De niet labiele fase heeft een zeer lage desorptiesnelheid en is daarom mogelijk limiterend bij de biologische afbraak van organische microverontreinigingen. Ook kan de niet labiele fase er de oorzaak van zijn dat er een restconcentratie gevonden wordt bij afbraak experimenten. Als de desorptie gestimuleerd wordt dan moeten de effecten in de desorptie van de niet labiele fase worden gevonden, bij desorptie stimulering van alleen de labiele fase blijven de problemen in de biologische reiniging waarschijnlijk bestaan. 2.2.4 Radiale diffusie model Het radiale diffusie model kan gebruikt worden voor de beschrijving van de sorptie van organische microverontreinigingen in waterbodems. Het houdt rekening met de grootte van de sedimentdeeltjes en de meerdere fracties die in de waterbodem aanwezig kunnen zijn. De deeltjes, die in het radiale diffusie model worden beschouwd, zijn bolvormig en bestaan uit een minerale en een organische fractie. Verder gaat men er vanuit dat de deeltjes homogeen poreus zijn. Elk deeltje van een specifieke grootte heeft zijn eigen partitiecoefficient voor de organische microverontreinigingen. De verdelingscoefficient is in dit model een gemiddelde van de verdeling/partitie coefficienten van de deeltjes met een afzonderlijke grootte. figuur 2.3 radiale diffusie model 12 Aangenomen wordt dat de sorptiekinetiek voor het radiale diffusie model gezien kan worden als de radiale diffusie van de organische microverontreinigingen in de organische fractie van het sedimentdeeltje. Ook wordt aangenomen dat de 'bulkvloeistoF voldoende turbulent is, zodat de diffusie aan de grenslaag niet limiterend kan zijn. De sorptie is afhankelijk van de oppervlakte die voor sorptie beschikbaar is en de diffusie weglengte van de organische microverontreinigingen in de sedimentdeeltjes. De parameter die bepaald kan worden in het diffusie model is de effectieve diffusiecoefficient. De effectieve diffusiecoefficient kan bepaald worden door (CC^nwKhJ/CCo-C,^,^,,,) uit te zetten tegen de tijd. De effectieve diffusie coefficient wordt nu verkregen door in het model deze zo te kiezen dat de experimentele gegevens in het snelst veranderende gedeelte van de curve precies op de voorspelde curve vallen. Het punt waarvoor dit geldt is de halfwaarde tijd [5]. De theoretische effectieve diffusie coefficient kan benaderd worden uit ten eerste de stofeigenschappen van de te onderzoeken microverontreiniging, zoals moleculaire diffusiesnelheid in oplossing en hydrofobiciteit en ten tweede eigenschappen van de slibdeeltjes, zoals de dikte van de organische laag, deeltjesgrootte en porositeit. De desorptie van organische microverontreinigingen van waterbodems kan volgens het radiale diffusie model op twee manieren beinvloed worden. Ten eerste kan de effectieve diffusiecoefficient vergroot worden, dat houdt in dat de diffusie in het sedimentdeeltje moet toenemen. Ten tweede kan de concentratie van de organische microverontreiniging in evenwicht vergroot worden, dat houdt in dat de drijvende kracht wordt vergroot. Dit verschiit nauwelijks van de effecten die geconstateerd kunnen worden met het 'one box' model. Wel kunnen met dit model de effecten ten gevolge van de deeltjes grootte geconstateerd worden. Het nadeel van het model ten opzichte van de twee andere kinetische modellen is dat er voor de bepaling van de effectieve diffusiecoefficient een aantal aannames gedaan moet worden, zoals onder andere de porositeit van het slibdeeltje. Het doel van deze srudie is het effect van de desorptie op de biodegradatie te bestuderen en niet een zo volledig mogelijke beschrijving van de desorptie te geven, daarom lijkt het weinig zinvol om een gecompliceerd model als het radiale diffusie model te gebruiken. Verder is gebleken dat in de toepassing van de sorptiemodellen voor de beschrijving van de biodegradatie van a hexachloorcyclohexaan geen aantoonbaar verschil was tussen het eerste orde kinetiek model en het radiale diffusie model [7]. 13 2.3 Literatuur 1. Elzerman, A.W.; Coates, J.T., Hydrophobic Organic Compounds on Sediments: Equilibria and Kinetics of Sorption, Advances in Chemistry 1_6_ (1987) p 263-317. 2. Velde v.d., L.E.; Beurskens, J.E.M., Sorptie kinetiek van hydrofobe organische verbindingen in sediment. Model inventarisatie en biologische beschikbaarheid, DBWRIZA nota nr. 90.082 (1990). 3. Rao, P.S.C., Sorption of Organic Contaminants, Wat. Sci. Tech. 22 (1990) p 1-6. 4. Liljestrand, H.M.; Lee, Y.D., Sorption Kinetics of Non-Ionic Organic Pollutants onto Suspended Sediments, Wat. Sci. Tech. 23_ (1991) p 447-454. 5. Wu, S.; Gschwend, P.M., Sorption Kinetics of Hydrophobic Organic Compounds to Natural Sediments and Soils, Environ. Sci. Tech. 2Q (1986) p 717-725. 6. Robinson, K.G.; Farmer, W.S.; Novak J.T., Availability of Sorbed Toluene in Soils for Biodegradation by Acclimated Bacteria, Wat. Res. 24, (1990) p 345-350. 7. Rijnaarts, H.H.M.; Bachmann, A.; Jumelet, J.C.; Zehnder, A.J.B., Effect of Desorption and Intraparticle Mass Transfer on the Aerobic Biomineralization of ocHexachlorocyclohexane in a Contaminated Calcareous Soil, Environ. Sci. and Techn. 24, (1990) p 1349-1354. 14 3. Stimulering van de desorptie 3.1 Algemeen De microbiologische afbraak van hydrofobe organische microverontreinigingen in waterbodems verloopt (te) langzaam en er blijft in het algemeen een hoge restconcentratie achter. Waarschijnlijk is de desorptie van de organische microverontreinigingen, die zeer langzaam verloopt, de snelheidsbepalende factor voor de microbiologische afbraak. Stimulering van de desorptie zou dus moeten leiden tot verhoging van de biodegradatie van de microverontreinigingen. Voor de biologische reiniging van de waterbodems zou de meest ideale situatie zijn, dat er een micro-organisme aanwezig is dat zowel door middel van een biosurfactant de organische microverontreiniging in oplossing brengt als het daarna degradeert. Realisatie van een dergelijke reinigingsmethode is op korte termijn niet haalbaar [13], daarom worden er solubilisers toegevoegd om de desorptie te bevorderen. Onder solubilisers worden humuszuren, organische oplosmiddelen of surfactanten verstaan, die de schijnbare oplosbaarheid van de hydrofobe organische microverontreinigingen kunnen verhogen, Om een zinvolle toepassing van deze solubilisers te krijgen in de biologische reiniging van waterbodems zullen deze aan een aantal criteria moeten voldoen. In de eerste plaats mogen ze niet te veel kosten, omdat anders de kostprijs voor de reiniging te hoog wordt. Verder mogen de waterbodems er geen schadelijke gevolgen van ondervinden, de solubilisers mogen dus niet toxisch en/of persistent zijn. In dit hoofdstuk wordt aan de hand van deze criteria een keuze gemaakt welke solubilisers in principe geschikt zijn voor de stimulering van de desorptie van hydrofobe organische microverontreinigingen in waterbodems. 3.2 Solubilisers 3.2.1 Humuszuren Bij de bepaling van de partitiecoefficient (zie hoofdstuk sorptiemodellen) van hydrofobe organische microverontreinigingen over water en waterbodem, bleek deze niet constant te zijn. Een van de mogelijke oorzaken die daarvoor verantwoordelijk kunnen zijn, is de aanwezigheid van natuurlijke humuszuren [14]. In experimenten zijn humuszuren toegevoegd om het effect ervan op de (de)sorptie te bestuderen [5,6]. Humuszuren bleken inderdaad een positief effect te hebben op de schijnbare oplosbaarheid van een aantal onderzochte hydrofobe organische verbindingen, zoals hexachloorbenzeen [6], benzeen, tolueen, p-xyleen. 3ethyltolueen, sec-butylbenzeen en 1,2,4,5-tetramethylbenzeen [5]. In de experimenten is 15 gebruik gemaakt van een kolomsysteem met daarin zanderige bodem waaraan de hydrofobe verbindingen zijn toegevoegd. Het effect was het grootst op de verbindingen met de hoogste wateroplosbaarheid, slecht 1 wt% bleef gesorbeerd. De verklaring voor de schijnbare verhoogde wateroplosbaarheid moet gezocht worden in de struktuur van de humuszuren. Deze zijn opgebouwd uit carboxylachtige, hydroxylachtige, fenolachtige en alifatische groepen. Er zitten zowel hydrofobe als hydrofiele gedeeltes in de humuszuren. Door deze struktuur zijn deze in staat om hydrofobe verbindingen in hun struktuur op te nemen en zo de schijnbare oplosbaarheid van deze verbindingen te verhogen. Het voordeel van het gebruik van humuszuren als solubiliser is dat het geen nadelige effecten heeft voor het slib, omdat het er al van nature voorkomt. Een nadeel is dat humuszuren vrij duur zijn en in een grootschalige toepassing geen eerste keus zijn. Verder kunnen humuszuren door hun zure karakter een nadelige invloed hebben op de PAK's en CB's afbrekende micro-organismen. 3.2.2 Organische oplosmiddelen Ee"n van de reinigingstechnieken voor waterbodems is de solvent extractie . Met behulp van organische oplosmiddelen worden de hydrofobe organische microverontreinigingen uit de waterbodems geextraheerd. Op experimentele schaal zijn proeven gedaan met PAK verontreinigde waterbodems, waaraan de solvents triethylamine en tolueen zijn toegevoegd [10]. Dit leidde tot veel belovende resultaten; 80-98 % van de PAK's konden op deze manier verwijderd worden. Het nadeel is dat er nog een afvalstroom overblijft, namelijk het solvent met de vervuiling. In andere experimenten zijn in lagere concentraties (1%) de organische oplosmiddelen aceton en ethanol toegevoegd [11]. Ook dit bleek een stimulerend effect te hebben op de desorptie van de hydrofobe organische verontreinigingen. Een voordeel van de toepassing van organische oplosmiddelen is, dat de kosten ten opzichte van de andere alternatieven laag zijn. Aceton, ethanol en triethylamine zijn ook redelijk tot goed biologisch afbreekbaar. Tolueen is minder goed afbreekbaar en bovendien toxisch, dit is dus geen goede verbinding om als solubiliser toe te passen. Het nadeel van aceton en ethanol is dat het vluchtige verbindingen en goed afbreekbare verbindingen zijn, waardoor ze waarschijnlijk al verdwenen zijn uit de waterbodems voordat de hydrofobe organische microverontreinigingen zijn afgebroken. Triethylamine is in principe toepasbaar als solubiliser omdat het redelijk biologisch afbreekbaar is, zowel onder anaerobe als onder aerobe condities. De effecten in lage concentraties toegepast zijn onbekend. 3.2.3 Surfactanten Surfactanten zijn oppervlakte aktieve stoffen ofwel Surface Active Agents. Surfactanten zijn verbindingen die een hydrofiele staart hebben en een hydrofobe kop. Dit geeft ze de 16 eigenschap dat ze zowel in hydrofiele middelen (water) als hydrofobe middelen (vetten) oplosbaar zijn. AAAAAAAAA-0 hydrofoob hydrofiel figuur 3.1 struktuur van een surfactant Aan de hand van de hydrofiele, polaire kop zijn ze in te delen in vier categorieen; de nonionogene, de anionogene, de kationogene en de amphoterische surfactanten. Surfactanten worden gebruikt in wasmiddelen en in de levensmiddelen industrie als emulgator. Ook voor het verbeteren van de oplosbaarheid van de hydrofobe organische oplosmiddelen zijn de surfactanten al eerder gebruikt. Surfactanten kunnen micellen vormen, maar daarvoor is een minimale concentratie van de surfactant nodig, de kritische micelle concentratie (CMC). Het oplossend vermogen boven de CMC is significant groter dan het oplossend vermogen lager dan de CMC. Ook het effect van de concentratie verhoging is veel groter dan op grond van extrapolatie verwacht wordt. Er zijn vele soorten surfactanten onderzocht op oplosbaarheidsverhogend vermogen van organische microverontreinigingen in water, waaronder nonionogenen, anionogenen en kationogenen. Deze zullen per groep besproken worden. De nonionogenen, die experimented onderzocht zijn op hun oplossend vermogen, zijn Triton X-100, Triton X 114, Triton X-405, Brij 30, Brij 35, Igepal CA-720, Hyonic NP 90, Adsee 799, Corexit 7664 en Tween 40. Met name Triton X-100 is een veel onderzochte surfactant. Het is onder verscheidene omstandigheden getoetst en heeft altijd een positief effect op de (schijnbare) oplosbaarheid van de hydrofobe organische verbindingen. Samen met Triton X114 is Triton X-100 toegevoegd aan een waterige oplossing van DDT en 1,2,3 trichlorobenzeen (1,2,3- TCB). Het bleek een significante verhoging van oplosbaarheid te geven [1]. De toegevoegde concentraties van de twee surfactanten zijn niet in het artikel vermeld. Ook als de DDT en de 1,2,3-TCB aan waterbodems gesorbeerd waren had het een stimulerend effect op de oplosbaarheid en de desorptie [8]. Van de nonionogene surfactanten Triton X-100, Brij 30, Igepal CA-720, Hyonic NP 90, Adsee 799 en Corexit 7664 is het oplosbaarheidsverhogend vermogen op pyreen, anthraceen en fenanthreen bekeken. Deze werden gesorbeerd aan verschillende bodems die in het water gesuspendeerd werden [2). De beste resultaten werden bereikt met verbindingen, die fenylethoxylaat groepen bevatten bijvoorbeeld Triton X-100. Vanaf een concentratie vanaf 0,1 % wordt een desorptie stimulerend effect waargenomen. Als de concentratie een waarde van 1,5 % heeft bereikt, dan neemt het stimulerende effect nauwelijks meer toe. De daarop volgend beste resultaten worden in aflopend effect met Brij 30, Adsee 799 en Corexit 7664 bereikt. Het plateau wat bereikt wordt is lager [2]. Door TNO is het oplossend vermogen van Tween 40 op PAK's bestudeerd. Daarvoor zijn waterbodems genomen die vervuild waren met PAK's. Bij een concentratie van 1 wt % kan 42 tot 82 % van de PAK's uit de waterbodems verwijderd worden [10]. 17 De anionogenen die onderzocht zijn, zijn natrium ligninesulfonaat, natrium dodecyl benzeensulfonaat, natrium dodecyl sulfaat. Op waterbodems die gei'ncubeerd waren met pyreen, anthraceen of fenanthreen, had natrium dodecyl benzeensulfonaat een negatief effect op de water oplosbaarheid van deze hydrofobe organische verbindingen. Het natrium ligninesulfonaat had een licht stimulerend effect op de (schijnbare) oplosbaarheid, echter significant minder dan de nonionogenen waarmee hetzelfde experiment was uitgevoerd [2]. Voor natrium dodecyl sulfaat is een stimulerend effect gemeten op DDT. Ook hierbij geldt dat het effect significant minder was dan voor de nonionogenen [8]. De enige kationogene surfactant waarvan gegevens bekend zijn met betrekking tot de (schijnbare) wateroplosbaarheid van de hydrofobe organische verbinding DDT is cetyltrimethylammonium bromide [1,8]. Het had een stimulerend effect op de oplosbaarheid die groter was dan natrium dodecyl sulfaat, maar significant kleiner dan nonionogenen als Triton X-100 onder vergelijkbare omstandigheden. Het voordeel van het gebruik van surfactanten voor de biologische reiniging van met organische microverontreinigingen vervuilde waterbodems is dat er al veel onderzoek naar het effect op de desorptie van de microverontreinigingen is gedaan. De effecten van de nonionogene zijn positief. De afbreekbaarheid van de surfactanten ligt in dezelfde orde grootte als de afbreekbaarheid van alifaten, ze zijn dus niet extreem persistent. Geen van de onderzochte surfactanten is onaanvaardbaar toxisch. Tween 80 wordt zelfs toegepast als surfactant in medicijnen en zal dus niet toxisch zijn. Van de nonionogene, de meest geschikte surfactant op grond van oplosbaarheid verhogend vermogen van organische stoffen, zijn Triton X-100, Triton X-405, Brij 30, Tween 40 en Tween 80 niet te duur. Een groot nadeel van alle surfactanten is, dat het effect op micro-organismen niet bekend is. 3.3 Toepassing In de voorgaande paragrafen is een overzicht gemaakt van het gebruik van solubilisers om de oplosbaarheid van hydrofobe organische microverontreinigingen te verhogen. In tabel 1 zijn deze nog eens samengevat. Voor de toepassing van solubilisers voor de biologische reiniging van waterbodems zijn een aantal voorwaarden gesteld. De solubilisers mogen niet toxisch of persistent zijn en het moet economisch verantwoord zijn om solubilisers te gebruiken. Een solubiliser is beoordeeld op persistentie aan de hand van de chemische struktuur en de persistentie die bekend is van een verbinding met een vergelijkbare struktuur. De toxiciteit van een solubiliser is beoordeeld aan de hand van de toepassing. De drie meest geschikte solubilisers zijn Triton X-100, Tween 80 en triethylamine. Triton X-100 en triethylamine zijn geschikt omdat ze zeer bevorderend werken op de desorptie van de microverontreinigingen en niet te duur zijn. Ook zijn ze niet persistent. Tween 80, een nonionogene surfactant, is gekozen omdat op grond van het oplosbaarheidsverhogend vermogen van andere niet ionische surfactanten het een positieve invloed moet hebben op de desorptie. 18 .-.-corjcorglMPjrM-j'.- in e * J 10 •M«ii • « C c c • C C * C i mm u 8 ,-g-g-g . - 8 0 0 c m m S3 o£ u f i u « J 3 -5 J5 J c CJ *J 10 3 c "~ c OJ r? c n c -£**£? c CD \t o E E a O O O O in in m in E • E E i E li tw o o o o n i n « i in » • £ £ 5 Ol tl l_ it . M X M K j p i t 01 "£8 c *-* 0 , X o 01 O O I . IA (A CJ . ' IT D1 a o o C L o> rji o» 01 OH 01 u u-l 3 —. w \ •— CM - c o •O — i f l J j —. m in m in — I M r u IM CJ o . . . . tA <0 • £ <0 <0 + + • + + o L. en * L- o VI V) B0 -ci? N Ol Ol X m us fM r g « - O O . • "O 0 l~ I 0 O E a Cj J 3 o> 1/1 O O JZ —' L- + • + + + + + + + + + + + + tt* +J3 + * C t + 8-5 + + O w c ra Ol VOO l_ (A U OJ •J. rM —. — _ * — » j * - ^ •V *S. > S *-> *V O c N. ^ ^ » o o o o o >* o o * * u i ^ m cm * (NJ 00 • » » » -oo f\JO^r\jN-.'n«-jQjQjQinr\j V *J IA O ^ Q O O * 0 U". K l •8-8 : iir\ *r* i n • - m «3 i n N K C C i8 I 1 S > c CJ 0 ^ ^ . * -0 -0 *« < CL 0 . 0 * 0 * o t-n N. : K. ro — y 1 n -~- v . — . — . o . c ay — - - • - Ci 0 (rt (- i_ t_ L D» V O SS c 8t 1^ 0 0 *-* 00 - j — _ x c c CJ CJ CJ 1- Ci «J O 3 3 IA U c 0 - 1/) m i/> C O O - ! ro in co wi p IA Q s .— •V (Tl U tm 3 ll c »*8 0 — IA > . il I u ra ai OV— JC I- l_ 0 O 1 - m. J S *v »1i• . .j. O CD I— mr l_» —c IA J5 ting ecyl ecyl 0 01 1 c ru JZ mJ 0J • -- a ZZ} C C U II II JD 1/1 u l a* a 0 O) (/> (/> 3.4 Literatuur 1. Kile. D.E.; Chiou, C.T., Effect of some Petroleum Sulfonate Surfactants on the Apparent Water Solubility of Organic Compounds, Env. Sci. Tech. 24, (1990) p. 205-208. 2. Liu, Z.; Laha, S.; Luthy, R.G., Surfactant Solubilization of Poly Cyclic Aromatic Hydrocarbon Compounds in Soil-Water Suspensions, Wat. Sci. Tech. 21 (1991) p. 475485. 3. Brickell, J.L.; Keinath, T.M., The Effect of Surfactants on the Sorption Partition Coefficients of Napthalene on Aquifer Soils, Wat. Sci. Tech. 23. (1991) p. 455463. 4. Windholz, M; Budavari, S.; Blumetti, R.E.; Otterbein, E.S., The Merck Index 11th ed. 5. Abdul, A.S.; Gibson, T.L.; Rai, D.N., Use of Humic Acid Solution to Remove Organic Contaminants from Hydrogeologic Systems, Env. Sci. Tech. 24 (1990) p. 328-333. 6. Endfield. C.G.; Bengtsson, G.; Lindqvist, R., Influence of Macromolecules on Chemical Transport, Env. Sci. Tech. 23. (1989) p. 1278-1286. 7. Kan, A.T.; Tomson, M.B., Ground Water Transport of Hydrofobic Organic Compounds in the Presence of Dissolved Organic Matter, Env. Tox. and Chem. 9. (1990) p. 253-263. 8. Kile, D.E.; Chiou, C.T., Water Solubility Enhancements of DDT and Trichlorobenzene by some Surfactants below and above die Critical Micelle Concentration, Env. Sci. Tech. 23. (1989) p. 832-838. 9. Chiou, C.T.; Malcolm, R.L.; Brinton, T.I.; Kile, D.E., Water Solubility of some Organic Pollutants and Pesticides by Dissolved Humic and Fulvic Acid, Env. Sci. Tech. 2Q (1986) p.502-508. 10. van Veen, H.J.; Brouwer, J.G.H.; van Marwijk, W., Reiniging van met PAK verontreinigde waterbodems, DBW-RIZA nota nr: 89.043. 11. Chiou, C.T.; Kile, D.E.; Brinton, T.I.; Malcolm, R.L.; Leenheer, J.A.; MacCarthy, P., A Comparison of Water Solubility Enhancement of Organic Solutes by Aquatic Humic Materials and Commercial Humic Acids.Env. Sci. Tech. 2J. (1987) p. 1231. 12. Catalogue Handbook of Fine Chemicals, Aldrich, 1990-1991 20 13. Swart, M.J.A., De Rol van Biosurfactantia bij de Opname van Hydrofobe Verbindingen door Micro-organismen, DBW/RIZA, werkdocument nr. 90.189X 14. Elzerman, A.W.; Coates, J.T., Hydrophobic Organic Compounds on Sediments: Equilibria and Kinetics of Sorption, Advances in Chemistry 16, (1987) p 263-317. 21 4. Microbiele afbraak van PAK's en CB's 4.1 Biodegradatie, algemeen Bij de incubatie van waterbodems met hydrofobe organische microverontreinigingen wordt gevonden, dat de in de waterbodems aanwezige xenobiotica zoals PAK's en CB's verdwijnen. Dit kan aan twee hoofdprocessen toegeschreven worden, abiotische en biotische verdwijning. Onder abiotische verdwijning wordt verstaan chemische afbraak/transformatie, b.v. fotodegradatie, verdamping en uitloging [2]. Onder biotische verdwijning wordt die verdwijning verstaan waarbij micro-organismen een rol spelen. Er zijn drie vormen van biotische verdwijning, biodegradatie, biotransformatie en opslag van de xenobiotica door de micro-organismen. Deze laatste vorm is geen echte verdwijning maar het verlaagt de concentratie, die gemeten wordt in het milieu [3]. Als er sprake is van biodegradatie dan dienen de xenobiotica als koolstof en/of energiebron. Ze worden dan via de metabolische route afgebroken, welke tot mineralisatie van de verbinding leidt. Dit is gunstig omdat er onschadelijke eindprodukten ontstaan. In het geval van biotransformatie dienen de xenobiotica niet als koolstof en/of energiebron, maar worden ze in aanwezigheid van groeisubstraat mede omgezet. Dit proces wordt cometabolisme genoemd. Hierbij vinden er transformaties aan de verbindingen plaats. Bij transformatie kunnen er mogelijk schadelijke produkten ontstaan, welke eventueel een hogere toxiciteit hebben dan de uitgangsstof. Er moet dus met een kritisch oog naar biologische afbraak van xenobiotica worden gekeken. Niet alleen de verdwijning van de uitgangsstof is belangrijk maar ook de vorming van verbindingen. De volgende factoren die van invloed zijn op de microbiele afbraak van organische microverontreinigingen. 1. microbiele omstandigheden 2. omgevingsinvloeden 3. struktuur van de verbinding In de volgende paragrafen zal een overzicht worden gegeven van de invloed van deze factoren op de biologische afbraak van PAK's en CB's. Dit om na te gaan of bij de studie van de invloed van solubilisers op de biodegradatie alleen het effect van de solubilisers wordt gemeten en niet een artefact in de vorm van een andere beperkende factor voor de biologische afbraak. Verder zal er een overzicht worden gegeven van micro-organismen die een rol spelen bij de afbraak en de afbraakroutes die daarbij gevolgd worden. 22 4.2 Factoren die een rol spelen bij de microbiele afbraak van PAK's. Microbiele omstandigheden De afbraaksnelheid van PAK's na toevoegen aan niet verontreinigd sediment is een factor 10400 lager dan in 'natuurlijk' verontreinigd sediment [1]. Kennelijk treedt er een adaptatie op van de micro-organismen in het sediment aan de PAK's. Dit kan een aantal oorzaken hebben [7]: - de hoeveelheid micro-organismen die aanwezig is in een geadapteerd sediment is groter dan in een niet geadapteerd sediment. - de micro-organismen moeten zich aanpassen aan het nieuwe substraat door induktie van een enzym systeem of genetische veranderingen. Bij eerder onderzoek is gebleken, dat reincultures 66n of meer PAK's kunnen afbreken, maar dat mengcultures betere resultaten geven, de afbraaksnelheden liggen hoger. Dit effect zou veroorzaakt kunnen worden door symbiose [12]. Omgevingsinvloeden Factoren zoals temperatuur, pH, aanwezigheid van nutrienten en aanwezigheid van zuurstof zijn van invloed op biologische processen. Ieder biologisch systeem heeft zijn eigen pH en temperatuur optimum. Extreme waarden voor de zuurtegraad en de temperatuur leiden tot een verlaging van de omzettingssnelheid van PAK's. De aanwezigheid van nutrienten zoals N-, P- , S- en K-verbindingen zijn nodig voor de groei van micro-organismen. Als deze niet aanwezig zijn wordt de groei beperkt en gaat de afbraaksnelheid van de PAK's omlaag. Zeer belangrijk is de aanwezigheid van zuurstof, omdat de biodegradatie van PAK's een aeroob proces is. Er is van de meeste lagere PAK's (twee of drie ringen) biomineralisatie aangetoond onder aerobe condities [5]. Het is in principe ook mogelijk om naftaleen en acenaftheen onder denitrificerende omstandigheden, anaeroob om te zetten|4], wat tot transformatie van deze verbindingen leidt. Aangezien biotransformatie niet noodzakelijkerwijs hoeft te leiden tot een verbetering, is dit een minder goede optie voor biologische reiniging. Als mineralisatie tot de mogelijkheden behoort, verdient dat de voorkeur. Er zal hier daarom verder geen aandacht aan worden besteed. Struktuur van de PAK's Er is een correlatie tussen het aantal ringen en de biologische afbreekbaarheid van de PAK's. Hoe meer ringen, hoe slechter de afbraak. De afbraak van naftaleen heeft bij lage concentratie en met natuurlijke microbiele populaties een eerste orde snelheidsconstante van 0,01-3,36 per dag [13], terwijl de eerste orde snelheidsconstante van benzo[a]pyreen onder dezelfde omstandigheden kleiner dan 0,0005 per dag [14] is. Bovendien vinden bij PAK's met meer dan vier ringen zelden mineralisatie plaats. Ee"n van de mogelijke oorzaken hiervoor is dat de oplosbaarheid van de PAK's lager wordt naarmate de PAK's groter worden, daarmee wordt de biologische beschikbaarheid van de verbinding lager en verloopt de afbraak minder snel. 23 4.3 Afbraakroutes van PAK's Er zijn verschillende micro-organismen die een rol kunnen spelen bij de biologische afbraak van PAK's. Deze kunnen zowel tot een mineralisatie als tot een transformatie leiden. Deze micro-organismen zijn in tabel 2 en 3 samengevat. Zoals uit de tabel blijkt is geen van de gisten en schimmels in staat om PAK's te mineraliseren. Er zijn bacterien beschreven die daartoe wel in staat zijn. Er is een algemeen toepasbaar reaktiemechanisme voorgesteld (zie ook fig 4.1) voor de bacteriele oxydatie van PAK's. Eerst wordt de PAK geoxydeerd tot een m-dihydrodiol, daarna wordt dit diol gereduceerd tot een catechol. Het catechol wordt weer geoxydeerd waarbij de ring openbreekt. De oxydaties worden gekatalyseerd door dioxygenases en de reduktie door een dehydrogenase [1]. • V / J H ) m. RING OPEN / " O H as - Dihydrodiol calecriol figuur 4.1 algemeen reaktiemechanisme voor bacteriele oxydatie van PAK's [5]. De modelstof fenanthreen. die voor het experimentele onderzoek wordt gebruikt kent verschillende bacteriele afbraakroutes. Met name Pseudomonas puiida en Aeromonas zijn twee veel beschreven micro-organismen. De afbraakroutes van deze bacterien zijn weergegeven in figuur 4.2. Er is nog een derde bacteriele afbraakroute voor fenanthreen voorgesteld, zie figuur 4.3. Er zijn dus vrij veel mogelijkheden om fenanthreen te mineraliseren. T CH.COCOOH i - Hydroxy - 2 - nartaleencarbonzuur cis • 4 - ( 1 • HydroxynatlM - 2 yl ] 2 • oxoOut - 3 • eeruuur 1 - Hydroxy • 2 - nannaldehyde figuur 4.2 Bacteriele afbraakroute van fenanthreen [5]. 24 Tabel 2. Afbraak van PAK's met 2 of 3 ringen [5] organisme PAK Pseudomonas Pseudomonas putida Pseudomonas fluorescens Aeromonas sp. OsciIlatoria sp. Corynebacterium renale Hicrococcus sp. Bei jerinckia sp. naftaleen naftaleen naftaleen naftaleen naftaleen naftaleen naftaleen acenaft(yl)een Cunninghamella eleqans Saccharomyces cerevisiae naftaleen naftaleen Candida utiI naftaleen Flavobacterium Pseudomonas sp. Pseud exponas put i da Bei jerinckia 8836 Aeromonas sp. phen/anthra** phen/anthra phen/anthra phen/anthra phen phen phen phen phen/anthra anthra anthra Alcaliqenes faecal is V i b r i o sp. stam B156 Cunninghamella eleqans Saccharomyces cerevisiae Candida u t i I is mineralisatie* • + • • • + • • • • + * mineralisatie - transformatie phen phenanthreen anthra anthraceen Tabel 3. Afbraak van PAK's met A of meer ringen [51 organisme PAK Bei j e r i n c k i a stam B-836 Cunninghamelta eleqans C.bainieri Meurospora crassa Aspergi1lus ochraceus Saccharomyces cerevisiae benzo(a)pyreen benzo(a)pyreen benzo<a)pyreen benzo(a)pyreen benzo<a)pyreen benzo(a)pyreen Bei jerinckia stam B-836 Cunninghamella eleqans benzof, a) anthraceen benzo(a)anthraceen mineralisatie* .»* ... .** • mineralisatie - transformatie sommige van deze omzettingsproducten blijken sterk mutageen en carcinogeen te zijn II PtPuOomonas Aeromonas ^ Penanthreen „ _ . COOH coo„ COOH 1 - Hydroxy • 2 - naHaleencarbonzuur ^ COOH HO - ^ y 0 • Haalzuur RING OPEN Proiocaiecr»otcartx)rtfuuf I Psoudomonas a Ps0uOomoras Aeromonas Nalthaieen 1.2- Dihydroxynatthaleen -»•»- ^ ^ OH COOH Salicylzuur HO OH OH RING OPEN Caiechol ^ COOH , RING OPEN Geniiszuur figuur 4.3 Afbraakroutes van fenadireen van Psuedomonas en Aeromonas sp.[5] Van een aantal gisten is aangetoond, dat deze verscheidene PAK's kunnen transformeren. Deze gisten zijn Saccharomyces cerevisiae en Candida utilis [5]. Er is verder niets bekend over de afbraakroutes. Er zijn ook een aantal schimmels beschreven die in PAK's kunnen transformeren. De meest beschreven schimmel is Cunninghamella elegans [6]. De afbraak van PAK's door deze schimmel verloopt vermoedelijk via het intermediair. rrwtf-dihydrodiol. Dit in tegenstelling tot de bacteriele afbraak waarbij er een m-dihydrodiol wordt gevormd. De afbraak van fenanthreen door C. elegans is onderzocht en verloopt vermoedelijk zoals in figuur 4.4 weergegeven. In waterbodems kunnen er dus veel micro-organismen aanwezig zijn, die PAK's kunnen afbreken. Er kunnen zeer veel verschillende afbraakprodukten gevormd worden. 26 Fenanthreen Fenamreen • 9 1 0 - o x d e Fenamnreen 1.2 oxide Fenainreen • 3.4 o x i d e ' 1 f\ f\ ^ M*«N M Fenamhr •en • trans 9 . 1 0 - d i h ydrodol I U 0H 0H H . .- M l i X A > H l r * > ? L ^ HO H Fenamnreen - irans 1,2-tMiydrodiol Fenamnreen • irans 3.4 - dinydroaioi figuur 4.4 afbraakroute van fenathreen door Cunninghamella elegans [5]. 4.4 Factoren die een rol spelen bij de microbiele afbraak van CB's Microbiele omstandigheden De afbraak van CB's in sediment wordt pas meetbaar na een adaptie periode van dagen of maanden [7]. Dit heeft dezelfde oorzaken als genoemd zijn in de paragraaf 4.2 over PAK's. Omgevingsinvloeden Net als voor iedere andere biologische afbraak zijn de milieuomstandigheden van belang voor de snelheid waarmee de afbraak plaatsvindt. De temperatuur, pH en de aanwezigheid van voedingszouten en nutrienten spelen daarbij een belangrijke rol, zie paragraaf 4.2. De laag gechloreerde CB's zoals mono-, di- en trichloorbenzenen, met uitzondering van 1,3,5-TCB moeten aeroob worden gemineraliseerd. daarvoor is dus de aanwezigheid van zuurstof nodig. Di- en trichloorbenzenen kunnen echter ook anaeroob getransformeerd worden. De overige chloorbenzenen kunnen uitsluitend anaeroob worden getransformeerd. Er vindt een dechlorering plaats onder anaerobe condities. Het zou kunnen zijn, dat de chloorbenzenen als laatste electronenacceptor fungeren [7]. De gevormde verbindingen na de transformatie zijn lager gechloreerde benzenen, die verbindingen minder zijn toxisch dan de 27 hoog gechloreerde benzenen [15], maar de mobiliteit is groter. De milieu effecten van de dechlorering kunnen dus negatief uitpakken. Bij de biologische reiniging van slib met bijvoorbeeld hexachloorbenzeen zal na een anaerobe behandeling voor de dechlorering een aerobe behandeling voor de mineralisatie moeten volgen. Struktuur van CB's De chloorbenzenen worden, onder aerobe omstandigheden, persistenter naarmate er meer chloor aan gesubstitueerd zit. Dit kan een aantal oorzaken hebben. Ten eerste zijn er voor de mineralisatie van CB's onder aanwezigheid van zuurstof twee naast elkaar gelegen ongesubstitueerde C-atomen noodzakelijk (zie figuur 4.5). Hoe meer chloor substituenten des te kleiner wordt de kans dat hieraan wordt voldaan. Ten tweede wordt de oplosbaarheid van de CB's in water kleiner naarmate er meer chloor aan gesubstitueerd is, daarmee wordt ook de biologische beschikbaarheid kleiner. De CB's moeten waarschijnlijk in opgeloste toestand aanwezig zijn om biologisch beschikbaar te zijn. 4.5 Afbraakroutes voor CB's Er zijn een aantal micro-organismen en systemen in staat om CB's af te breken, deze zijn samengevat in tabel 4. Tabel 4 Microbiele afbraak van Chloorbenzenen [5] mineralisatie* organisme Chloorbenzeen aeroob/anaeroob Bodembacterien (O.a. Nocardia en Pseudomonas) Mengcultuur (biocultuur) Stam UR1306 Gronomengcultuur Plesiomonas BaciIlus cereus AIcaliqenes 0BB65 AI can genes sp. A175 MCB aeroob m MCB; DCB 1,2,4-TCB aeroob • MCB DCB DCB DCB aeroob aeroob aeroob aeroob aeroob aeroob * • aeroob * aeroob • aeroob + anaeroob anaeroob .** 1,3-DCB 1,3-DCB 1.4-DC8 * * MCB Pseudomonas testosterom Mengcultuur in grond Stan GJ60 Darmbaeterien Riooislib • ** 1,2-, 1,3en 1,4-DCB 1,2,4-TCB 1,2,3-/1.2,4TCB 1,2-DCB 1,2,4-TCB 1,2,4-TCB HCB • mineralisatie - transformatie CIO] 28 Voor een aantal van deze micro-organismen of systemen is een afbraakroute voorgesteld. De afbraak van dichloorbenzenen door Pseudomonas sp. [8] en een Alcaligenes sp. [9] verloopt via een oxydatie tot een dihydrodiol, gevolgd door een reductie stap tot een catechol. In de derde stap wordt de ring gesplitst onder de vorming van een muconzuur. Pas daarna vindt de dechlorering plaats. Figuur 4.5 geeft de afbraakroute door Pseudomonas sp. De dechlorering van de Alcaligenes sp. is niet bekend. De voorgestelde afbraakroute van DCB's is redelijk analoog aan de bacteriele afbraakroute van PAK's. Ook bij de afbraak van PAK's wordt via een dihydrodiol, een catechol gevormd, waarna deze een ringsplitsing ondergaat. Voor de aerobe afbraak blijkt het noodzakelijk te zijn om twee niet gesubstitueerde koolstofatomen naast elkaar te hebben. Men vermoed dat dit veroorzaakt wordt door de specificiteit van het enzym, een dioxygenase, dat de eerste stap in de mineralisatie katalyseert. Alcalignes sp en Pseuaomonas sp. PseuOomonas sp S\ 2 1.4 - Dcntoorbezoen - dihydrodiol CI CI CI r*^N*°H CI 1.4 - Dichlooroezeen n 2 . Chloormalme acetaal zuur CI ^ ^ - O H 1>-0H CI - 5 ' D-cNoormucanzuur °J CI fS^COOH r ^ ^ C O ^»y-COOH "^^COOH CI CI r * ^ - COOH 0^>—.'COOH CI 2 - 5 " Chloof - 4 carboxy • rnethyleen • but • 2 • en - 4 - oiide 3,6 - Dichkjorcaiecnol figuur 4.5 De afbraakroute van 1,4 dichloorbenzeen door Alcalignes sp. en pseudomonas sp. [7]. Er is naar de anaerobe afbraak van CB's minder onderzoek gedaan, dan naar de aerobe afbraak. Er is afbraak van HCB geconstateerd in een anaerobe microbiele populatie in rioolslib [10]. De afbraakprodukten en intermediairen zijn geanalyseerd. Dit leidde tot de afbraakroute, zoals die in figuur 6 is weergegeven. Hieruit blijkt dat de afbraakprodukten 1,3,5 TCB en de drie DCB's zijn. Deze verbindingen kunnen in een ander systeem nog verder omgezet worden, zowel anaeroob voor alle verbindingen als aeroob voor de drie DCB's. De anaerobe omzetting kan leiden tot de vorming van monochloorbenzeen. zoals beschreven door Bosma et al [11]. 29 &-—A a ' ^ ' C . 1,2.3.5.-TCB 1,3.5-TCB / »I- a y Cl ci HCB PCB CI (~J\ 1,2-DCB ( O ) 1.4-DCB a a CI CI Cl 1.2.4.-TCB 1.2.4.5, -TTCB 1.3 DCB Cl figuur 4.6 Anaerobe afbraak van hexachloorbenzeen. De dikgedrukte pijl is de meest voorkomende afbraakroute [10]. 30 4.6 Literatuur 1. Gibson, D.T., Microbial Degradation of Organic Compounds, Marcel Dekker, Inc. (1984) p 181 e.v. 2. Mueller, J.G.; Chapman, P.J.; Pritchard, P.H., Creosote-contaminated Sites, their potential for bioremediation, Env. Sci. Tech., 23. (1989) p 1197-1201 3. Leisinger, T., Microbial Degradation of Environmental Pollutants; Microorganisms and Xenobiotic Compounds, Experientia, 3_9_ (1983) 4. Milhecic, J.R.; Luthy, R.G., Microbial Degradation of Acenaphthene and Naphthalene under Denitrification Conditions in Soil-Water Systems, Appl. Environ. Microbiol, 5_4 (1988) p 1188-1198 5. Keuning, S.; Janssen, D.B., Microbiologische Afbraak van Zwarte en Prioritaire Stoffen voor het Milieubeleid, Rijksuniversiteit Groningen (1987) 6. Cerniglia, C.E.; Yang, S.K., Sterioselective Metabolism of Anthracene and Phenanthrene by the Fungus Cunninghamella elegans, Appl. Environ. Microbiol. 47 (1984)p 119-124 7. Dekker, C.G.C., Microbiele Afbraak van Chloorbenzenen onder Natuurlijke Omstandigheden, DBW/RIZA werkdocumentnr. 88.104 (1988) 8. Spain, J.C.; Nishino, S.F., Degradation of 1,4-dichlorobenzene by a Pseudomonas sp., Appl. Environ. Microbiol. 52 (1987) p 1010-1019 9. Schraa, G.;Boone, M.L.; Jetten, M.S.M.; Neerven, A.R.W.; Colberg, P.J.; Zehnder, A.J.B, Degradation of 1,4-d ichlorobenzene by a Alcaligenes sp. strain A175, Appl. Environ. Microbiol. 52 (1986) p 1374-1381 10. Fathepure, B.Z.; Tiedje, J.M.; Boyd, S.A., Reductive Dechlorination Of Hexachlorobenzenes in Anaerobic Sewage Sludge, Appl. Environ. Microbiol., 5.4 (1988) p. 327-330 11. Bosma, T.N.P.; van der Meer, J.R.; Schraa, G.; Tros, M.E.; Zehnder, A.J.B., Reductive Dechlorination of all Trichloro- and Dichlorobenzene Isomers, FEMS Microbiol. Ecol. 5_3_ (1988) p 223-229 31 12. Breure, A.M., Afbraak van Polycyclische Aromaten, Toepassing bij Bodemsanering. lezing Amsterdam Biotechnology 90, 25-29 juni 1990 13. Herbes, S.E.; Schwall, C.R., Microbial transformation of polycyclic aromatic hydrocarbons in pristine and petroleum contaminated sediments, Appl. Environ. Microbiol., 25. (1978) p. 306-316 14. Heitkamp; Cerniglia, C.E., Effects of Chemical Structure and Exposure on Microbial Degradatiom of Polycyclic Aromatic Hydrocarbons in Fresh Water and Estuarine ecosystems, 21 (1987) p 535 15. Leeuwen, C.J. van; Adema, D.M.M.; Hermens, J., Quantitative Structure-activity Relationshops for Fish Early Life Stage Toxicity, 16 (1990) p. 321-334 32 5 Conclusies en discussie Bij de afbraak van hydrofobe organische microverontreinigingen in sediment is geconstateerd dat de afbraaksnelheid erg laag is en er een onaanvaardbare restconcentratie achterblijft na reiniging. Tevens is gebleken dat voor een aantal verbindingen de desorptie van de microverontreinigingen de snelheidsbepalende stap in de biologische reiniging is, als de overige condities voor de biodegradatie optimaal zijn. Door de desorptie te bevorderen met solubilisers zou ook de biodegradatie versneld moeten worden. In dit literatuurverslag zijn een aantal modellen behandeld, die de sorptie van organische microverontreinigingen beschrijven. Deze modellen zouden gebruikt kunnen worden voor de beschrijving van de invloed van de solubilisers op de desorptie van de organische microverontreinigingen van het sediment. Het eerste model geeft de beschrijving van de (de)sorptie aan een homogeen sediment, het 'one box' model. Dit blijkt in de praktijk geen goede beschrijving van de (de)sorptie te geven. Het tweede model gaat uit van twee fracties in het sediment die beide homogeen zijn. De ene fractie geeft een snelle desorptie, de labiele fase en de andere fractie geeft een langzame desorptie, de niet labiele fase. Dit geeft een betere beschrijving van de experimented gevonden waarden, omdat er een snelle en een langzame desorptie fase wordt gevonden. Het probleem bij dit model is dat er aan de twee fasen (nog) geen fysische betekenis is toegekend. Wel zou bij de stimulering van de desorptie iets meer gezegd kunnen worden waar deze plaatsvindt, in de labiele of in de niet labiele fase. Het meest wenselijk in het kader van de biodegradatie is, dat de desorptie stimulering in de niet labiele fase optreedt, omdat daar de meeste winst uit gehaald kan worden. Het laatste model, het radiale diffusie model, houdt ook rekening met de diffusie weglengte, die de microverontreinigingen in het sedimentdeeltje moet afleggen, door de deeltjesgrootte bij het model te betrekken. Daarbij gaat men uit van de aanname dat de diffusie uitsluitend door de organische fractie van het sedimentdeeltje verloopt. Er wordt dus een schatting gemaakt van de dikte van de organische fractie. Er worden bij dit model een aantal aannames gedaan en er moeten ten opzichte van de andere modellen vrij veel variabelen worden gemeten. De hoeveelheid variabelen en de aannames leiden tot een grotere onnauwkeurigheid in het model. Het is dus waarschijnlijk het meest zinvol om het 'two box' model te gebruiken voor de bestudering van de stimulering van de desorptie. De desorptie zoals die is te beschrijven door de bovengenoemde modellen kan gestimuleerd worden met behulp van solubilisers. Er is door middel van het literatuuronderzoek getracht de eigenschappen van een aantal solubilisers die al eerder voor stimulering van desorptie of verhoging van oplosbaarheid van PAK's of CB zijn 33 gebruikt op een rijtje te zetten en daar een keuze uit te maken voor het gebruik in de stimulering van de biodegradatie. Behalve dat de solubilisers de oplosbaarheid van de organische microverontreinigingen moeten verhogen, mogen ze niet toxisch of persistent zijn. Het blijkt dat met name organische oplosmiddelen en nonionische surfactanten sterk oplosbaarheid verhogend werken voor PAK's en gechloreerde koolwaterstoffen. Op basis van oplosbaarheidverhogend vermogen, toxiciteit, persistentie en kosten is gebleken dat Triton X-100, Tween 80 en triethylamine goede perspectieven bieden voor de verhoging van de biologische beschikbaarheid van hydrofobe organische microverontreinigingen in het sediment. Er wordt verwacht dat de solubilisers een stimulerend effect hebben op de desorptie en dat daarmee de snelheidsbepalende stap voor de biodegradatie wordt versneld. Behalve de desorptie kunnen er nog een aantal andere limiterende factoren optreden. Zoals een tekort aan vitaminen, nutrienten en spore-elementen. Verder is ook juiste temperatuur en pH belangrijk voor de biodegradatie van organische microverontreinigingen. Tot slot moeten er micro-organismen aanwezig zijn die de modelstoffen fenanthreen en HCB onder dergelijke condities kunnen afbreken. Voor fenanthreen geldt de speciale voorwaarde dat er geen zuurstof limitatie optreedt, omdat de afbraak uitsluitend onder aerobe condities kan plaatsvinden. Voor HCB geldt dat er een koolstofbron aanwezig moet zijn omdat HCB uitsluitend onder anaerobe condities getransformeerd kan worden en dus niet als koolstofbron gebruikt kan worden. Er is bij het uitvoeren van het literatuuronderzoek uitgegaan van de vooronderstelling dat solubilisers een stimulerend effect zouden hebben op de biodegradatie. Deze vooronderstelling komt voort uit het stimulerende effect van solubilisers op de desorptie van hydrofobe organische microverontreinigingen van sediment. Dit stimulerende effect is inderdaad aangetoond (zie hoofdstuk 3). Op deze wijze wordt de beschikbaarheid van hydrofobe verbindingen vergroot voor de biodegradatie. Stimulering van de biodegradatie met behulp van solubilisers is echter nog nooit aangetoond voor zover in de literatuur is nagegaan. Er zijn een aantal factoren denkbaar waarom deze stimulering niet op zou treden. 1) De desorptie is niet de snelheidsbepalende factor voor de biodegradatie. 2) De schijnbaar hogere oplosbaarheid van de microverontreinigingen wil niet zeggen dat de biologische beschikbaarheid ook toeneemt. Het kan zijn dat er een emulsie wordt gevormd waarbij de microverontreinigingen nog niet bereikbaar zijn voor de microorganismen. Er zijn dan drie toestanden waarin de organische microverontreinigingen kunnen voorkomen. Ten eerste gesorbeerd aan het sediment, ten tweede in micellen en ten derde opgelost in water. Bij biodegradatie van de microverontreinigingen uit de waterige oplossing kan er een concentratiegradient van de emulsie naar het water ontstaan. Dan zou dit de snelheidsbepalende stap kunnen worden. 34 3) De solubilisers zijn toxisch voor de micro-organismen waardoor eventuele stimulering van de biodegradatie weer teniet wordt gedaan. 4) De meeste experimenten die gebruikt zijn om de stimulering van de desorptie met behulp van solubilisers te bestuderen zijn uitgevoerd met slib, waaraan in het laboratorium verontreinigingen zijn toegevoegd. Echter slib uit bijvoorbeeld verontreinigde havens, waar de verontreinigingen reeds vele jaren in het slib zitten kunnen een heel ander beeld geven. Het kan zijn dat dit "in het veld" verontreinigd slib geen invloed of veel minder invloed ondervindt van de solubilisers. 5) De solubilisers kunnen, behalve de organische microverontreinigingen die onderzocht worden op afbreekbaarheid, ook nog andere verbindingen, zoals bijvoorbeeld zware metalen of andere toxische verbindingen uit het slib vrijmaken die een remmende werking op de biodegradatie van de onderzochte verbindingen kunnen hebben. Al deze factoren geven bij het in de praktijk bestuderen van het effect van de solubilisers problemen bij het beoordelen van de resultaten en er moet dus wel degelijk rekening mee worden gehouden. De invloed van een aantal van deze factoren kan met behulp van experimenten ondervangen worden. De factoren 2) en 3) kunnen experimenteel onderzocht worden door in een waterige oplossing de effecten van de solubilisers te bestuderen. De invloed van factor 4) kan onderzocht worden door de effecten van de solubilisers op de desorptie te bestuderen. Voor zowel verontreinigd sediment uit het veld als sediment waaraan in het laboratorium verontreinigingen zijn toegevoegd. En de invloed van factor 5) kan worden nagegaan door aan het sediment HCB of fenanthreen toe te voegen, zo kan worden nagegaan of inderdaad onder dergelijke omstandigheden afbraak kan plaatsvinden. 35 Bijlage 1 strukturen van PAK's c CD CD k. s P d c c Q) 0) o 3 o c dD 3 CD CD >. O N C CD CL CO aP b c c o <M* o c CD c c CD CD SZ >. a. ;oQo> i o I CD o CD CD Z3 sz CO o i— o N c CD CO CD 3a. o N c CD CD c: 8 CD CD CD CD a. If) CT o sz O < N c CD CD c c: CD CD ca c: CD LL aR R a CD CD o % c js. .2. o N C CD CO aD iS. sz .2. o N C CD JO Bijlage 2 strukturen van CB's Cl v_/Cl ci Monochloorbenzeen (MCB) <tf< 1,2 - Dichtoorbenzeer (12DCB) 1,2,3,4 - Tetrachloorbenzeen (1234TTCB) 01,^01 Cl Cl 1.2,3,5 - Tetrachloorbenzeen (1235TTCB) Cl O Cl o Cl CI-< or 1,3 - Dichloorbenzeen (13DCB) 1,2,4,5 - Tetrachloorbenzeen (1245TTCB) -0c i . - C l Cl Cl 1,4 - Dichloorbenzeen (14DCB) C l x_/Cl 1,2,3 - Trichloorbenzeen (123TCB) -c£ 1,2,4 - Trichloorbenzeen (124TCB) * Cl > 1,3,5 - Trichloorbenzeen (135TCB) Penlachloorbenzeen (QCB) C, ci N, /Cl -Cr Cl Hexachloorbenzeen (HCB) Bijlage 3. Lijst van afkortingen S S, S,,, C G k,2 k., lC, K? fi X, concentratie van hydrofobe organische microverontreinigingen in het sediment concentratie van hydrofobe organische microverontreinigingen in de labiele fractie van het sediment concentratie van hydrofobe organische microverontreinigingen in de niet labiele fractie van het sediment concentratie van hydrofobe organische microverontreinigingen in het water concentratie van hydrofobe organische microverontreinigingen in de gasfase eerste orde desorptiesnelheidsconstante van het 'one box' model eerste orde adsorptiesnelheidsconstante van het 'one box' model eerste orde verdampingsnelheidsconstante partitiecoefficient fractie i met specifieke sediment deeltjesgrootte massa fractie van het labiele compartiment in het sediment
© Copyright 2024 ExpyDoc