Bureau Energie projecten Inspraakpunt conceptnotitie structuurvisie Schaliegas Postbus 23 2290 AA WATERINGEN Uw bericht van Onderwerp Uw kenmerk Bijlagen Zienswijze op concept 3 notitie reikwijdte en detailniveau structuurvisie schaliegas Ons kenmerk Datum 253505 24 juni 2014 Inlichtingen Dhr. M. Arnoldy, (0527) 63 3380 Geachte heer/mevrouw, Op 28 mei 2014 hebben wij van u de Concept notitie reikwijdte en detailniveau planMER Structuurvisie schaliegas (hierna: cNRD) ontvangen. U hebt ons in de gelegenheid gesteld een zienswijze uit te brengen over de cNRD. Het MER schaliegas dient volledig en uitputtend inzicht te geven in de directe en indirecte milieueffecten van opsporing en winning van schaliegas, zowel voor ondergrondse als bovengrondse belangen. Naar aanleiding van de cNRD hebben wij de volgende opmerkingen. Wij verzoeken u deze mee te nemen bij het opstellen van het planMER Structuurvisie schaliegas. De provincies Fryslân, Overijssel, Flevoland, de waterschappen Zuiderzeeland, GrootSalland, Reest en Wieden, Wetterskip Fryslân en de gemeenten De Friese Meren, Kampen, Noordoostpolder, Staphorst, Steenwijkerland, Urk, Weststellingwerf en Zwartewaterland, allen gelegen in het opsporingsvergunninggebied Noordoostpolder, maken zich ernstige zorgen over de plannen voor de opsporing en winning van schaliegas in dit gebied. Om die reden hebben deze regionale en lokale overheden zich verenigd in een stuurgroep. Doel van deze bestuurlijke samenwerking is: Gecoördineerde inzet en samenwerking van de betrokken regionale overheden om, op basis van argumenten, het boren naar schaliegas te voorkomen in het gebied “Noordoostpolder‐ Weerribben/Wieden‐Kampereiland”. De genoemde overheden hebben deze zienswijze gezamenlijk voorbereid. De gemeenteraad van Noordoostpolder heeft zich bij motie van 9 september 2013 uitgesproken over het onderwerp schaliegas. De gemeente Noordoostpolder heeft zich in deze motie Schaliegasvrij verklaard. Maatschappelijk nut en noodzaak De cNRD begint met de vraag of, en zo ja in welke gebieden er opsporing en winning van schaliegas kan plaatsvinden. De cNRD gaat vervolgens echter alleen in op de vraag waar en onder welke randvoorwaarden schaliegaswinning kan plaatsvinden, maar gaat niet meer in op de vraag óf de opsporing en winning van schaliegas moet plaatsvinden. Wij vragen u om in het MER ook de vraag óf opsporing en winning van schaliegas in Nederland kan plaatsvinden expliciet te beantwoorden. Nut en noodzaak hebben pas in het laatste hoofdstuk van de cNRD een plek gekregen. Wij zijn van mening dat nut en noodzaak integraal onderdeel uit moeten maken van het MER. Immers, om de nut en noodzaaktoets goed te kunnen uitvoeren is een visie op de energiemix op de lange termijn noodzakelijk en dient er inzicht te zijn in de milieueffecten van opsporing en winning van schaliegas. Deze toets kan bijdragen aan de discussie die nog gevoerd moet worden. Wij zijn van mening dat een dergelijke discussie via een maatschappelijk debat gevoerd dient te worden. Wij verzoeken u dit debat te faciliteren. In de regio wordt volop ingezet op duurzaamheid en duurzame energie. Wij verzoeken u met deze initiatieven rekening te houden in de verkenning van nut en noodzaak. De nul variant geeft ook positieve effecten die niet worden meegenomen. Verdere groei van het aandeel duurzame energie levert ook werkgelegenheid op. Doordat in de cNRD alleen wordt gefocust op positieve economische effecten van opsporing en winning van schaliegas, valt de nul variant negatiever uit. Daarnaast dient de verkenning van nut en noodzaak niet alleen economisch/financieel te worden belicht, maar vooral ook vanuit de maatschappelijke kosten en baten op de omgeving. Het gaat hierbij om zaken als een goed vestigingsklimaat voor bedrijven, een goede agrarische bedrijfsvoering, imago, regionale economie, gevoelens van onveiligheid en waarde van vastgoed. Wij verzoeken u een Maatschappelijke Kosten Baten Analyse (MKBA) op schaliegas uit te voeren. Relatie met de Structuurvisie voor de Ondergrond (STRONG) De Structuurvisie schaliegas is het laatste onderdeel van de reeks structuurvisies: Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) – Structuurvisie Ondergrond – Structuurvisie Schaliegas. Hierbij worden nationale belangen steeds verder uitgewerkt en is de bovenliggende structuurvisie kader stellend. U hebt in de cNRD aangegeven dat u voornemens bent om de Structuurvisie schaliegas vooruitlopend op de integrale Structuurvisie Ondergrond vast te stellen. Daarnaast geeft u tevens aan dat de integrale afweging in Structuurvisie Ondergrond kan leiden tot een nadere begrenzing van geschikte gebieden in de Structuurvisie Schaliegas. Wij verzoeken u aan te geven hoe u denkt een integrale afweging van de ondergrond te borgen, indien de Structuurvisie Ondergrond later gereed is dan de Structuurvisie Schaliegas. Wij beschouwen de Structuurvisie Ondergrond als het integrale afwegingskader voor de ondergrond, waar de mogelijke functie schaliegas deel van uitmaakt. Wij verzoeken u daarom, zolang de Structuurvisie Ondergrond niet is vastgesteld, de Structuurvisie schaliegas niet te gebruiken als een uitwerking van de Structuurvisie Ondergrond, maar te beschouwen als technisch deelonderzoek of een uitwerking op technische onderdelen welke bijdraagt aan de besluitvorming over de STRONG. Daarnaast verzoeken wij u het moratorium op schaliegasboringen te verlengen totdat STRONG als integraal afwegingskader van de ondergrond is vastgesteld én is opgenomen in de Mijnbouwwet. Scope CNRD Het is onduidelijk of alleen de winningsfase wordt onderzocht of alle fasen. In het overzicht van alle fasen ontbreekt het beëindigen van de winning en de periode daarna. Boven- en ondergrondse milieueffecten kunnen immers nog tot lang na het beëindigen van een activiteit, i.c. de winning, optreden. Onder onze opmerkingen bij het beoordelingskader en de bijlage gaan wij hier verder op in. Wij verzoeken u om in het MER alle fasen, van opsporing tot nazorg, te beoordelen. De in de cNRD gehanteerde voorbeeldwinning gaat uit van 13 locaties, zónder gasbehandelingsstation. In een MER dient echter te worden uitgegaan van een maximale invulling met alle bijbehorende activiteiten. De Commissie MER verwijst in haar advies van 26 augustus 2013 naar de EBN-scenariostudie. Hierin wordt voor de situatie in Noord-Brabant uitgegaan van 38 locaties met in totaal 319 putten en langdurige hinder. Wij verzoeken u dan ook niet uit te gaan van de voorbeeldwinning van Halliburton, maar voor alle gebieden uit te gaan van een realistisch scenario met een maximale invulling inclusief alle bijbehorende activiteiten. In de scope en de te onderzoeken effecten ontbreken de gasbehandelingsstations, en benodigde boven- en ondergrondse infrastructuur, die noodzakelijk zijn bij schaliegaswinning. TNO is nog bezig met de aanpassing van de kaart met schalielagen waaruit mogelijk schaliegas kan worden gewonnen. Het is hierbij niet uitgesloten dat ook in de ‘witte’ gebieden schaliegas kan worden gewonnen. Wij verzoeken u in het MER hierover uitsluitsel te geven. De structuurvisie en het MER richten zich op het (opsporen en) winnen van schaliegas. Er zijn echter ook andere vormen van onconventionele gassen en oliën, zoals schalieolie, steenkoolgas/olie. Wij adviseren om dit ook te betrekken in het onderzoek en de milieueffecten in kaart te brengen. Op p.3 geeft u aan dat voor concrete initiatieven ‘op basis van locatie specifiek onderzoek (door middel van een besluitMER en in het kader van de benodigde vergunningen) wordt beoordeeld of de locatie daadwerkelijk geschikt is voor schaliegaswinning’. Hiervoor is echter geen wettelijke grondslag op basis waarvan een besluitMER kan worden geëist. Wij verzoeken u dit mee te nemen bij het wijzigen van het Besluit MER ten gevolge van de nieuwe Europese richtlijn. Uitsluitingsgebieden Op 22 januari 2014 heeft de EU-Commissie een aanbeveling gedaan betreffende “minimum principles for the exploration and production of hydrocarbons (such as shale gas) using high volume hydraulic fracturing”. Hierin beveelt de EU-commissie als minimumbeginsel aan dat lidstaten beperkingen van de opsporings- en winningsactiviteiten naar onconventioneel gas en olie in beschermde of aardbevings- of overstromingsgevoelige gebieden moeten regelen én dat lidstaten minimumafstanden tussen toegestane activiteiten en woon- en waterwingebieden moeten hanteren. Wij adviseren u om deze EU-aanbeveling als uitgangspunt te hanteren voor het MER. In de concept-cNRD zijn een aantal criteria opgenomen op basis waarvan gebieden worden uitgesloten van schaliegaswinning. Er wordt een begrenzing aangehouden op 1000 m diepte waaronder de ‘bovengrondse’ uitsluitingsgronden niet meer gelden. Onderbouwing voor de keuze van deze arbitraire begrenzing ontbreekt in de cNRD. De gekozen diepte vinden wij te krap, omdat drinkwaterwinningen tot een forse diepte kunnen gaan. Er dient absolute zekerheid te zijn dat tussen de drinkwaterwinning en de locaties waar gefrackt geen interferentie mogelijk is. Wij verzoeken u vanuit het voorzorgsprincipe schaliegaswinning op alle diepten uit te sluiten. De IPO-model Provinciale Milieuverordening (PMV) kan overigens niet het uitgangspunt voor de NRD/MER zijn. Dit model is niet in elke provincie overgenomen. Uitgegaan moet worden van de concrete vigerende verordeningen van de verschillende betrokken provincies en daarin opgenomen uitsluitingen. Daarom verzoeken wij u om naast de grondwaterbeschermingsgebieden ook de boringsvrije zones uit te sluiten voor schaliegasboringen. In de cNRD is aangegeven dat breukzones niet op voorhand uitgesloten worden van schaliegaswinning. Zoals u aangeeft bestaat het risico dat de opgebouwde spanning in een breuk vrij kan komen door trillingen door fracken, met een aardschok of aardbeving tot gevolg. Wij verzoeken u in het kader van het MER te onderzoeken hoe groot het risico op aardbevingen is ten gevolge van fracken en de en de effecten die daardoor kunnen voorkomen, zoals het weglekken van gassen en frackingvloeistof naar bovenliggende aquifers, schade aan gebouwen, bedrijfsprocessen, waterkeringen, etc. Ook adviseren wij u om andere beschermde en/of gevoelige gebieden uit te sluiten van schaliegasboringen. Daarbij denken wij aan het totale robuust natuurnetwerk (voorheen EHS) en Unesco Cultureel Werelderfgoed. Wij verzoeken u om, in plaats van de CBS-indeling voor stedelijk gebied, uit te gaan van de indeling die het Barro hanteert, namelijk het bestaand bebouwd gebied en daarbij ook rekening te houden met reeds geplande stedelijke ontwikkelingen. Met klem willen wij het belang van waterveiligheid onder de aandacht brengen. Trillingen of aardbevingen die veroorzaakt worden door schaliegaswinning kunnen de waterveiligheid in gevaar brengen. Om de waterveiligheid blijvend te garanderen, verzoeken wij u om een zone rond de waterkeringen aan te wijzen als uitsluitingsgebieden. De omvang van de zone zou in de MER nader onderbouwd moeten worden. Onderzoeken parallel aan het MER De onderzoeken naar “nut en noodzaak” (door CE Delft) en naar “innovatieve wijze van fracken” vinden plaats parallel aan het MER. Wij zien geen redenen om deze essentiële informatie buiten het MER te houden. Wij verzoeken u dan ook deze onderzoeken integraal in het MER mee te nemen. Beoordelingskader en methodiek De NRD heeft een hoog abstractieniveau. Ze biedt daardoor onvoldoende detailinformatie over wat en zeker hoe onderzocht wordt. Nadeel hiervan is dat het MER daardoor niet toetsbaar is op resultaat. Dat wringt eens te meer daar er op veel gebieden alleen wordt gewerkt vanuit expert judgement in plaats van aankondiging van (objectief) onderzoek. Wij verzoeken u het detailniveau van de NRD te verhogen, zodat duidelijk is wat onderzocht wordt en hoe dat onderzoek plaatsvindt. Het beoordelingskader dient zoveel mogelijk gekwantificeerd te worden. Daarnaast is onduidelijk wanneer een afwijking wordt aangemerkt als beperkt/normaal/sterk positief/negatief effect en hoe aspecten in het beoordelingskader t.o.v. elkaar en de referentiesituatie worden gewogen. Wij vragen u het beoordelingskader zo kwantitatief en transparant mogelijk op te stellen. In het beoordelingskader ontbreken landbouw en tuinbouw, recreatie, gezondheid en perceptie/beleving van risico en hinder. Het risico op calamiteiten (individueel en groepsrisico) wordt wel onderzocht, maar er wordt niet gekeken naar de effecten op omliggende gebieden (o.a. de economische schade) en het gebruik van die gebieden, en de beheersmaatregelen die daarvoor nodig zijn. In de cNRD is geen nadere duiding gegeven van de methodiek waarmee potentiele gezondheidseffecten in kaart worden gebracht. Wij verzoeken u in het beoordelingskader bovenstaande thema’s mee te nemen en in het hoofdstuk aanbevelingen of mitigerende en compenserende maatregelen uit te werken. Tevens ontbreken in het beoordelingskader voor het aspect Bodem en water een aantal aspecten: drinkwatervoorziening, afvoer en verwerking van afvalwater, afvoer en verwerking boorgruis, borging integriteit verlaten putten, relatie water en natuur, omgaan met aquatische- en grondwaterafhankelijke natuur. In het MER dient voor deze aspecten te worden aangegeven wat de effecten zijn. Voor het bepalen van de referentiesituatie is inzicht nodig in de autonome ontwikkeling. Hiervoor is input nodig uit de regio’s. Wij verzoeken u om bij het MER de regionale input te organiseren, ook om het draagvlak te vergroten. Bij de beoordeling in stap 2 zullen de voor de desbetreffende deelgebieden specifieke regionale aspecten, kenmerken, kwaliteiten én het decentraal – ruimtelijke – beleid m.b.t. de beoordelingscriteria mede moeten worden betrokken. In het advies van de commissie MER was aangegeven dat mitigerende en compenserende maatregelen een plek moeten krijgen in het MER. In de cNRD komen deze maatregelen niet terug. Dit geldt voor alle milieueffecten en indirecte gevolgen die daaruit voortkomen. De Nederlandse situatie wijkt op een aantal punten af van die in het buitenland. In het MER dient te worden aangegeven hoe wordt omgegaan met onderzoekspunten waar te weinig informatie over de Nederlandse situatie bekend is en dient een monitoringsprogramma te worden opgenomen voor deze punten, zodat deze gegevens in de toekomst wel beschikbaar komen en aan de hand daarvan in de toekomst zorgvuldiger beslissingen kunnen worden genomen over dit type projecten. Landschap Wij zijn van mening dat het uitgaan van landschapstypen alleen, te beperkt is. De milieueffecten van het huidig en toekomstig gebruik van de gronden voor winning van schaliegas (en dus onttrekken aan ander, bijvoorbeeld agrarisch, gebruik) dienen ook in beeld te worden gebracht. Daarnaast is het onduidelijk hoe van landschapstypen gekomen wordt tot deelgebieden. Binnen eenzelfde landschapstype kunnen deelgebieden majeure verschillen vertonen ten aanzien van kwetsbaarheid. Wij verzoeken u om in de uiteindelijke NRD de methodiek inzichtelijk te maken. Door ratificatie in 2005 van het Europees Landschapsverdrag heeft Nederland zich verplicht om in wetgeving de betekenis van landschappen te erkennen, landschapsbeleid te formuleren, te implementeren en landschap te integreren in beleid dat gevolgen heeft voor landschap. Bij het in werking treden van de SVIR is het landschapsbeleid overgelaten aan provincies en gemeenten. Door te stellen dat bepaalde gebieden niet op voorhand uitgesloten worden, bestaat het gevaar dat de unieke waarden van deze gebieden verloren gaan of aangetast worden. Wij verzoeken u om inzichtelijk te maken hoe de maximale invulling ingepast wordt in landschap. Voorts verzoeken wij u om in het MER duidelijk te maken wat de onderlinge afstand is tussen de verschillende boorlocaties en welk totale oppervlakte daarmee gemoeid is. Wij vragen u daarbij ook om visualisaties van de impact van alle boorlocaties bij zowel dag als nacht aan het MER toe te voegen. Water Pagina 23 stelt dat "de risico's van verspreiding van frackingvloeistoffen naar watervoerende pakketten waar zoet water kan voorkomen in de effectstudie schaliegaswinning (Witteveen en Bos, 2013) verwaarloosbaar is geacht". Wij verzoeken u om dit in het MER nader te onderzoeken voor wat betreft de Nederlandse situatie en daarbij recente onderzoeken mee te nemen. Naast het retourwater van het fracken dient ook onderzocht te worden hoe er wordt omgegaan met het formatiewater wat met het fracken mee omhoog komt (behandeling, transport). Dit water kan verontreinigd zijn, o.a. met radioactieve stoffen en zouten. Ook al is het debiet van het formatiewater kleiner dan van het retourwater, door de lange winningsperiode is het totaal volume groter. Er dient meer duidelijkheid te komen over de hoeveelheid water die nodig is in het proces. Het benodigde water zal van elders gehaald moeten worden en ook het afvalwater zal over de weg worden afgevoerd en elders worden gezuiverd. De effecten hiervan op de natuurlijke hulpbronnen en op de infrastructuur dienen te worden onderzocht. Wij verzoeken u om genoemde water-aspecten in het MER mee te nemen. De boorgaten worden beveiligd tegen de schadelijke effecten van het doorboren van de verschillende lagen d.m.v. zogenaamde casings. Deze worden na beëindiging van de opsporings-of winningsactiviteiten dichtgemaakt met cement. Ook putten die uit productie worden genomen, worden hiermee afgedicht. Cement heeft een beperkte levensduur. Wij verzoeken om de risico’s van degradatie van het cement te onderzoeken en de mogelijke gevolgen hiervan boven- en ondergronds. Tevens dient in het MER inzicht te worden gegeven in de verschillende mogelijk toe te passen frackvloeistoffen, chemisch zowel als niet chemisch, en wat milieuconsequenties van die verschillende frackvloeistoffen zijn. Bij de beschrijving van de milieueffecten moet, waar aan de orde, mede de eventuele specifieke functies voor grondwater, zoals bijvoorbeeld drinkwaterwinning, worden betrokken. Verkeer De verkeersstromen met name tijdens het fracken zijn fors. De veelal erfontsluitingswegen in het landelijk gebied kunnen zoveel verkeer niet aan. Wij verzoeken u inzichtelijk te maken of de extra verkeersbelasting consequenties heeft voor de veiligheid, capaciteit, belastbaarheid en kwaliteit van het bestaande net van erftoegangswegen. Trillingen/aardbevingen In het MER dient onderzocht te worden welke effecten trillingen hebben op de omgeving ook als deze onder de voor de mens voelbare drempels blijven. Voor (primaire) waterkeringen is het van het grootste belang dat de stabiliteit gegarandeerd is en blijft. Daarnaast is voor bepaalde bedrijven een trillingvrije omgeving van het grootste belang voor een goede bedrijfsvoering. Wij adviseren u dergelijke effecten expliciet als criteria in de effectbeschrijving op te nemen. Stikstofdepositie Wij vragen u te onderzoeken hoe groot de emissies zijn van stikstof en welke deposities er ten gevolge daarvan zijn. In dat kader dienen ook de effecten op Natura 2000 in binnen- en buitenland inzichtelijk gemaakt te worden. Indien er een toename is van een overschrijding kan er geen Natuurbeschermingswet (Nb)-wetvergunning worden verleend. Als er binnen het PAS ruimte wordt geboden, kan dit ten koste gaan van andere activiteiten in de omgeving (zoals veehouderij en bedrijvigheid), omdat de schaarse ruimte in het kader van de PAS dient te worden verdeeld. Natuur De effecten op natuur dienen voor gebieden in binnen- en buitenland in kaart gebracht te worden. In de cNRD ontbreekt het mogelijke negatieve effect van trillingen op beschermde gebieden en beschermde en bedreigde soorten. Voorts is er geen aandacht voor mogelijke daling van bodems, en daarmee op de hydrologie, van potentiele wingebieden en de ruimere omgeving. Wij adviseren u voor de passende beoordeling van effecten op beschermde natuurwaarden gebruik te maken van Natura 2000 aanwijzingsbesluiten en de Effectenindicators die voor Natura 2000 habitats en soorten beschikbaar zijn, dan is iedere beoordeling volledig wat betreft subjecten en effecten. Hetzelfde geldt voor de Wezenlijke kenmerken en waarden EHS, aan te vullen met natuurwaardegegevens van de NDFF. Naast deze bovenstaande opmerkingen hebben wij nog andere opmerkingen bij de cNRD. Deze zijn opgenomen in de bijlage bij deze brief en maken integraal onderdeel uit van onze zienswijze. Zoals eerder aangegeven is voor het bepalen van de referentiesituatie inzicht nodig in de autonome ontwikkeling. Hiervoor is input nodig uit de regio’s. Wij verzoeken u om bij het MER de regionale input te organiseren. Voor informatie kunt u contact met ons opnemen. Een afschrift van deze zienswijze zenden wij aan de Commissie MER en aan de woordvoerders energie van de Vaste commissie voor Economische Zaken van de Tweede kamer. Hoogachtend, Het college van burgemeester en wethouders, de secretaris, de burgemeester, Bijlagen: Individuele reactie gemeente Noordoostpolder Factsheet Tuinbouw Factsheet Landbouw Bijlage 1. In aanvulling op de gezamenlijke reactie wenst de gemeente Noordoostpolder onderstaande onderwerpen nog eens extra onder de aandacht van de minister te brengen. Algemeen Deze aanvulling op de gezamenlijke reactie is enerzijds bedoeld als een verdieping en anderzijds om accenten aan te brengen vanuit onze specifieke situatie. Zonder de andere argumentatie als minder belangrijk te kwalificeren willen we daarbij twee zaken in het bijzonder naar voren brengen: 1. De nut en noodzaakdiscussie dient te worden gevoerd voordat een technisch onderzoek naar de mogelijkheden plaatsvindt; Reden voor Noordoostpolder u te verzoeken het onderzoek op te schorten zolang er geen maatschappelijke en politieke discussie heeft plaatsgevonden. 2. Het detailniveau van de NRD is absoluut onvoldoende om op basis daarvan een planMER op te stellen. Door het hoge abstractieniveau is het instrument onbruikbaar als toetssteen voor het planMER. Nu onvoldoende duidelijk is wat precies onderzocht wordt is de kans groot dat er hiaten ontstaan in het onderzoek met alle gevolgen voor de kwaliteit van het planMER. In de reactie geven wij een aantal voorbeelden van door ons geconstateerde omissies, maar wij zijn daar ongetwijfeld niet volledig is. We verwachten van u dat u de door u aangekondigde zorgvuldigheid waarmaakt en verzoeken u in de lijn daarvan de NRD te herschrijven en daarna opnieuw voor zienswijzen in procedure te brengen. Op het dossier schaliegas werken de gemeenten Noordoostpolder, Boxtel en Haren nadrukkelijk samen. De zienswijzen die we indienen zijn weliswaar individueel en geënt op de specifieke omstandigheden van de 3 gemeenten, maar er heeft wel af- en instemming over en weer plaatsgevonden. 1. Nut en Noodzaak In het MER zal nut en noodzaak van schaliegaswinning worden onderzocht. Nut en noodzaak zijn waardeafhankelijk. Daarom dient dit getoetst te worden aan de beleidsuitgangspunten van het Rijk zoals deze onder andere zijn vastgelegd in het SVIR. Om de nut en noodzaaktoets goed te kunnen uitvoeren is een visie op de energiemix op de lange termijn noodzakelijk. Deze discussie dient nog gevoerd te worden. Dit zou een maatschappelijk debat moeten zijn. Wij verzoeken u nadrukkelijk dat maatschappelijke debat aan te gaan. Onze regio zet zich in voor het gebruik van duurzame energie. Flevoland is koploper op dit vlak. Nu al wordt 60% van de Flevolandse energie gewonnen uit duurzame energiebronnen. Winning van schaliegas, een fossiele brandstof, levert geen bijdrage aan de duurzaamheidsdoelstelling van Flevoland om in 2020 100% duurzaam te zijn (exclusief transport). Ook Noordoostpolder is voorloper op het gebied van duurzame energie. De windmolenlijnopstelling aan de Westermeerdijk was lange tijd de grootste opstelling in Europa. Het windmolenpark aan de rand van Noordoostpolder dat nu in aanbouw is en dat in samenwerking met het ministerie van EZ, onder Rijkscoördinatie, tot stand is gekomen, zal dat wederom zijn. Ook op andere terreinen (de toepassing van zonne-energie, geothermie, biomassa, etc.) loopt de gemeente voorop in het bieden van kansen. In de ruimtelijke structuurvisie neemt duurzame energie dan ook een zeer belangrijke, zo niet structurerende plaats in. Dit in tegenstelling tot schaliegas, waarvan de winning in de structuurvisie onacceptabel wordt bevonden. Uit het in april 2014 verschenen rapport van het IPPC blijkt dat stevige, nieuwe maatregelen nodig zijn om de opwarming van de aarde te beperken tot de internationale doelstelling van 2 graden Celsius. Dit betekent een grote aanpassing in de energievoorziening door overgang van fossiele brandstoffen naar klimaat neutrale bronnen voor de tweede helft van deze eeuw. Uit het MER moet blijken of en op welke wijze schaliegaswinning in Nederland bijdraagt aan het halen van de 2 graden doelstelling. Verder moet uit het MER blijken in hoeverre schaliegas bijdraagt aan de nationale doelstellingen met betrekking tot de toename van het aandeel hernieuwbare energieopwekking, resulterend in het volledig klimaatneutraal zijn in 2050. Om nut en mogelijk noodzaak van schaliegas goed te kunnen duiden moeten bevindingen uit het bovenstaande afgezet worden tegen mogelijke alternatieven zoals het verder intensiveren van opwekking van duurzame energie en maatregelen ter bevordering van energiebesparing. Met andere woorden: draagt schaliegas effectief en efficiënt bij aan de overgang naar een klimaat neutrale energievoorziening? Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat schaliegas in de toekomst waarschijnlijk op een meer effectieve en minder milieubelastende wijze kan worden gewonnen. Ons inziens een extra reden om deze ‘schat’ te bewaren voor volgende generaties. Het manifest dat in juni 2013 door 54 hoogleraren in Trouw werd geplaatst sterkt ons in deze visie. Het economische voordeel van schaliegaswinning weegt niet op tegen de ecologische schade die dit met zich meebrengt. In de NRD worden niet gekwantificeerde aannames gedaan over de potentieel te winnen hoeveelheid schaliegas. Hiervoor worden scenario’s gebruikt. Andere bronnen maken echter gebruik van andere scenario’s. In het MER dient onderbouwd te worden hoe realistisch de gebruikte scenario’s zijn. De onderwerpen die worden onderzocht in de nut en noodzaak hebben een te beperkte scope. Er wordt maar naar een beperkt aantal aspecten gekeken waarbij er voorbij wordt gegaan aan de maatschappelijke en economische impact van schaliegaswinning. Anders dan bij STRONG wordt er voor schaliegas geen MKBA opgesteld. Wij achten het van groot belang dat, zoals bij rijksstructuurvisies gebruikelijk is, ook voor de structuurvisie Schaliegas een MKBA wordt opgesteld. In het MKBA dient onder andere te worden onderzocht welke (positieve én negatieve) economische en maatschappelijke effecten er zijn op de omgeving. Het gaat hierbij om zaken als een goed vestigingsklimaat voor bedrijven, een goede agrarische bedrijfsvoering, imago, regionale economie, gevoelens van onveiligheid en waarde van vastgoed. In het MKBA dienen alle kosten en baten tegen elkaar te worden afgewogen. De bodem in Noordoostpolder is schoon en vruchtbaar. Dit zijn eigenschappen die van groot belang zijn voor de landbouw. In Flevoland is de landbouw succesvol door de combinatie van innovatie en hoog kennisniveau en de goede bodemkwaliteit. Daarnaast is de landbouw, naast duurzame energie en natuur, één van de belangrijkste pijlers van Flevoland en noodzakelijk voor de voedselvoorziening op de lange termijn. In Noordoostpolder zijn hoogwaardige technologische bedrijven gevestigd, zoals het Nederlands Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium (NLR) en de Duits- Nederlandse windtunnel, die vanwege de daar aanwezige apparatuur gevoelig zijn voor trillingen. In het bezoek op 12 mei 2014 dat minister Kamp en Flevolandse gedeputeerde Appelman op uitnodiging van NLR hebben gebracht aan het laboratorium, heeft het bedrijf de noodzaak voor investeren duidelijk gemaakt. Deze investeringen worden uitgesteld vanwege de onduidelijkheid ten aanzien van schaliegas. Zelfs de kans op schaliegaswinning heeft derhalve al een negatief effect op de economische ontwikkelingen. Hetzelfde kan zich al op korte termijn gaan voordoen in de onroerend goed markt. 2. Beoordelingskader en methodiek Door het hoge abstractieniveau van de NRD is ten aanzien van een groot aantal onderwerpen niet duidelijk wat onderzocht gaat worden en hoe het onderzoek zal plaatsvinden. Sterker nog, de activiteit zelf is niet eens helder omschreven. Het Halliburtonrapport, waarnaar in de base case wordt verwezen, brengt daar geen verandering in. Bij ontbreken van duidelijkheid in de NRD heeft de gemeente zich op basis van tegenstrijdige informatie zelf een beeld gevormd van de bovengrondse activiteiten: Eerst zal een proefboring plaatsvinden. Hierbij zal er 6 weken een boortoren worden opgericht. Bij de proefboring gaat het om één locatie. Bij de daadwerkelijke winning zal het gaan om 10 tot 40 boorlocaties, verspreid over de hele Noordoostpolder. Een boorlocatie bestaat uit 1,5 hectare geasfalteerd terrein met een hek eromheen. Op deze boorlocaties komen boortorens (meer dan 50 m. hoog; 6 weken per boring) tanks voor water, silo’s voor zand, generatoren voor het aandrijven van de apparatuur, voertuigen en containers die dienst doen als werkplaats, kleedruimte en kantoor. Per boorlocatie zullen zo’n 10 boringen plaatsvinden. In de boorperiode van ca 7 jaar zal 3 keer gefrackt moeten worden. Of bij het opnieuw fracken wederom de boortoren geplaats moet worden is ons vooralsnog niet duidelijk. Uitgaande van een horizontaal bereik van de boring van zo’n 1,5 km, betekent het dat er waarschijnlijk zo’n 25 locaties in Noodoostpolder zullen worden aangewend. Dat betekent verspreid over ons landelijke gebied 25 verharde vlakken met opslag van tanks etc. De verwachte tijd waarop boortorens in het gebied staan opgesteld is, op basis van het voorgaande: 10 (aantal boringen per locatie) x 6 (weken) = 60 weken x 1,2 (van de boringen mislukt 20 %) = 72 weken x 25 (aantal locaties) = 1800 weken. Wellicht moet dat getal nog met 3 worden vermenigvuldigd i.v.m. meerdere keren fracken. Dit betekent in feite dat er bij een boorperiode van zo’n 15 jaar altijd wel ergens boortorens zullen staan (een minimaal gemiddelde van 3 in het gebied). Zoals aangegeven is dit beeld opgebouwd uit de tegenstrijdige informatie die tot ons komt. Het is dus heel goed mogelijk dat ons beeld onjuist is. We mogen echter van een NRD wel verwachten dat die de juiste informatie over de activiteit levert. Het abstractieniveau van de NRD is zo hoog dat er te weinig zicht is op inhoud en onderzoek. Dit betekent dat het resultaat (het uiteindelijke planMER) niet toetsbaar is aan de hand van concrete uitgangspunten. Dat klemt eens te meer daar de NRD aangeeft dat men zich ten aanzien van veel aspecten wil baseren op expert judgement. Op dit punt schiet het NRD derhalve ernstig te kort. Reden om, zoals eerder aangegeven te verzoeken om de NRD te herschrijven en daarna opnieuw voor zienswijzen in procedure te brengen. Bij de tekortkoming over “hoe” onderzoek plaatsvindt denken wij onder meer aan het onderzoek dat wordt gedaan naar de Ruimtelijke kwaliteit/landschap en cultuurhistorie. We veronderstellen dat dat zal gebeuren door toepassing van het enige daarvoor geëigende instrument: (film)visualisaties. De NRD spreekt zich daar echter niet over uit. Daarnaast is niet duidelijk of bij de beoordeling van dit thema de systematiek van de ‘Handreiking Cultuurhistorie in m.e.r. en MKBA’ van Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed & Projectbureau Belvedère, Witteveen+Bos, (juni 2008) wordt gevolgd. Toepassing hiervan achten wij wel noodzakelijk. Het kan niet zo zijn dat pas in de locatie-specifieke MER een dergelijke beoordeling wordt gemaakt. Juist voor een goede (brede) afweging ten aanzien van de besluitvorming over vergunningen voor de opsporing en winning van schaliegas is het van belang om de effecten op het landschap vroegtijdig mee te wegen. Bij de tekortkoming over “wat” onderzocht wordt denken we onder meer aan de voor- en nadelen voor de regio, zoals genoemd in paragraaf 6 Aanpak nut en noodzaak. Hierin wordt het volgende naar voren gebracht: “Naast de milieueffecten, zoals beoordeeld in de milieuonderzoeken, wordt in beeld gebracht wat de tijdelijke en permanente (economische) effecten kunnen zijn, zoals toename van werkgelegenheid door mogelijke exploitatie van schaliegaswinning”. De regio kan bij dat onderzoek bepaalde verwachtingen hebben, maar de NRD biedt in ieder geval geen antwoord op de vraag of en zo ja hoe er onderzoek wordt gedaan naar bijvoorbeeld imagoschade in de landbouw en waardedaling van onroerend goed. Het gebruik van ‘expert judgement’ dient te worden vermeden. De situatie in Groningen heeft ons inziens aangetoond dat een dergelijke vorm van onderzoek onvoldoende is om het vertrouwen van de bevolking op te baseren. Het beoordelingskader dient waar mogelijk te worden gekwantificeerd. Ook dient vooraf te worden aangeven wanneer een wijziging wordt aangemerkt als beperkt/normaal/sterk positief/negatief effect. Daarbij zal er meer duidelijkheid moeten komen over hoe aspecten in het beoordelingskader t.o.v. elkaar en de referentiesituatie worden gewogen. In het beoordelingskader ontbreken landbouw, gezondheid, perceptie/beleving van risico en hinder en de ‘social impact’. Het risico op calamiteiten wordt wel onderzocht, maar er wordt niet aangegeven of er naar aanleiding daarvan beheersmaatregelen worden opgenomen in het MER. In de NRD is geen nadere duiding aanwezig van de methodologie waarmee potentiële gezondheidseffecten in kaart gebracht gaan worden. Ons inziens zou er ook onderzoek moeten worden gepleegd naar de sociale effecten van opsporing en winning van Schaliegas. De effecten op de regionale samenleving krijgen nu nauwelijks aandacht in de NRD terwijl dit van essentieel belang is voor het draagvlak in de verschillende regio’s. In dit verband wijzen we tevens het onderzoek van het Rathenau instituut. Het zal moeten leiden tot een plan-SMER (sociaal en milieu effect rapportage) i.p.v. een plan-MER Voor het bepalen van de referentiesituatie is inzicht nodig in de autonome ontwikkelingen. De NRD gaat nog te veel uit van de situatie zoals deze op dit moment is, terwijl er in de regio’s veel ontwikkelingen spelen. Hiervoor is input nodig uit de regio’s. De Nederlandse situatie wijkt op een aantal punten af van die in het buitenland. In het MER dient te worden aangegeven hoe wordt omgegaan met onderzoekspunten waar te weinig informatie over de Nederlandse situatie bekend is en dient een monitoringsprogramma te worden opgenomen voor deze punten, zodat deze gegevens in de toekomst wel beschikbaar komen en aan de hand daarvan in de toekomst zorgvuldiger beslissingen kunnen worden genomen over dit type projecten. Ten slotte worden in het rapport over een aantal onderwerpen aannames gedaan (bijvoorbeeld de begrenzing op 1000m diepte van de uitsluitingsgronden), die niet worden onderbouwd. Dit brengt een risico voor de uitkomsten met zich mee en. Ook hier wreekt zich het gebrek aan detailniveau van het NRD. 3. Overige verdieping Relatie met STRONG De structuurvisie Schaliegas is onderdeel van de reeks structuurvisies SVIR-STRONGSchaliegas. In deze reeks worden nationale belangen steeds verder uitgewerkt waarbij de bovenliggende structuurvisie kaderstellend is. De structuurvisie Schaliegas wordt al opgesteld voordat de structuurvisie STRONG is vastgesteld. Dit betekent bovendien dat zolang STRONG niet is vastgesteld de structuurvisie Schaliegas niet kan worden gebruikt als een uitwerking van STRONG, maar slechts als een technisch deelonderzoek/uitwerking op technische onderdelen die kunnen bijdragen aan de besluitvorming over STRONG. Dit betekent dat zolang STRONG nog niet is vastgesteld er geen beleidsmatige consequenties kunnen worden verbonden aan de structuurvisie Schaliegas. Omdat in STRONG de belangenafweging tussen de verschillende functies zal plaatsvinden, kan dit leiden tot een beperking van het plangebied in de structuurvisie Schaliegas. Deze zal na vaststelling van STRONG hierop aangepast moeten worden. De notitie reikwijdte en detailniveau is onduidelijk over de te volgen werkwijze. In de tijd loopt de structuurvisie Schaliegas vooruit op STRONG. Op p.6 wordt een aantal keer gezegd dat naar aanleiding van STRONG ‘voor zover mogelijk’ nog aanpassingen kunnen worden gedaan aan de structuurvisie Schaliegas. Dit komt over alsof de structuurvisie Schaliegas leidend is en er daardoor weinig ruimte is voor een integrale afweging met andere belangen in de ondergrond. Er dienen echter geen onomkeerbare beslissingen te worden genomen in de structuurvisie Schaliegas voordat STRONG is vastgesteld. Het vast te stellen afwegingskader voor de besluitvorming over (toekomstige) vergunningen voor opsporing en winning van schaliegas hoort integraal thuis in STRONG en niet in de structuurvisie Schaliegas. Scope NRD De NRD begint met de vraag of, en zo ja in welke gebieden er opsporing en winning van schaliegas kan plaatsvinden. De NRD gaat vervolgens echter alleen in op de vraag waar en onder welke randvoorwaarden, maar gaat niet meer in op de vraag of de opsporing en winning van schaliegas überhaupt moet plaatsvinden. De NRD spreekt zichzelf tegen als het gaat om de scope van het MER. Onduidelijk is of het alleen om de winningsfase gaat of om alle fasen. In het overzicht van alle fasen ontbreekt echter het beëindigen van de winning en de periode daarna. Milieueffecten kunnen nog tot lang na het beëindigen van de winning optreden. Op pagina 29 staat: "Een proefboring is vergelijkbaar met een boring in de winningsfase. Bij de proefboring wordt mogelijk ook horizontaal geboord en gefrackt. In onderstaande paragrafen is een beschrijving van boren en fracken gegeven. Omdat de winning een grotere ingreep is dan de opsporing, en daardoor een worst case situatie betreft, worden alleen de effecten van de winningsfase beschreven in het planMER". Dat lijkt zo te zijn, echter wordt voorbij gegaan aan het feit dat als er geen gas wordt aangetroffen, de chemicaliën achterblijven in de bodem.1 Verder is de ruimtelijke impact bovengronds tijdens de proefboring en het fracken veel groter dan tijdens de winningsfase. In het MER dient de impact op het milieu worst case onderzocht te worden. Dit zal betekenen dat voor de verschillende milieuaspecten verschillenden fases onderzocht dienen te worden. Er wordt te weinig gefocust op de effecten na beëindiging van de proefboringen/winningen. De boorgaten worden beveiligd tegen de schadelijke effecten van het doorboren van de verschillende lagen d.m.v. zogenaamde casings. Deze worden dichtgemaakt met cement. Ook putten die uit productie worden genomen, worden hiermee afgedicht. Ondanks de aanbeveling extra aandacht te besteden aan de inwerking van chemicaliën op het cement, is de vraag wat er met het cement gebeurt bij de inspectie van oude boorgaten over bijvoorbeeld 100-200 jaar. Ook dit dient onderwerp van onderzoek te zijn. De gebruikte voorbeeldwinning is bovendien te optimistisch en kan daardoor een vertekend beeld geven, terwijl in een MER van de worst case situatie dient te worden uitgegaan. De Commissie MER verwijst in haar advies naar de EBNscenariostudie. Hierin wordt uitgegaan van 38 locaties met in totaal 319 putten en langdurige hinder. Kortom: Wij verzoeken u voor alle door u genoemde fasen (opsporen, boren, fracken, winnen en verlaten) de worst-case te onderzoeken. Pas dan komt een beeld naar voren van alle risico’s en effecten. Pas dan ook kan worden beoordeeld welke gebieden dienen te worden uitgesloten en worden gekeken naar eventueel mitigerende maatregelen. Daarnaast geldt dat in de plan-MER moet worden onderzocht wat de (cumulatieve) effecten zijn van meerdere winningslocaties samen op regionaal én nationaal niveau. Door slechts uit te gaan van een enkele voorbeeldwinning blijven deze effecten buiten beeld. Er wordt ook niet beoordeeld wat de cumulatieve effecten zijn van de verschillende ondergrondse activiteiten. Iets dat juist in de STRONG tot uitdrukking kan komen evenals de prioritering. In dit verband zal in ieder geval aandacht moeten worden besteed aan de 1 Toelichting: na een frackingjob komt 15-35% van het water met chemicaliën terug, met het productiewater (water wat bij de winning van gas meekomt) komt uiteindelijk in het totaal 50% terug. (on)mogelijkheid en van- de risico’s bij een combinatie van schaliegaswinning en geothermie. De structuurvisie en het MER richten zich op het winnen van schaliegas. Het is echter mogelijk dat er bij de proefboringen naast/in plaats van schaliegas schalieolie, steenkoolgas/olie en/of ander onconventioneel gas naar boven komt. De winning hiervan geeft andere milieueffecten dan de winning van alleen schaliegas. Er wordt nu niet ingegaan welke (afwijkende) milieueffecten hierdoor kunnen optreden en hoe hier mee om zal worden gegaan. TNO is nog bezig met de aanpassing van de kaart met schalielagen waaruit mogelijk schaliegas kan worden gewonnen. Wat zijn de consequenties hiervan voor het MER? Het is immers niet uitgesloten dat ook in de ‘witte’ gebieden schaliegas kan worden gewonnen. Bij schaliegaswinning horen ook gasbehandelingsstations. Deze vallen nu buiten de scope van het MER, maar zijn wel noodzakelijk om de schaliegaswinning mogelijk te maken. Het is hier dus onlosmakelijk mee verbonden en dient te worden meegenomen in het MER. Uitsluitingsgebieden Noordoostpolder ligt in het landschapstype droogmakerij. Een zeer kenmerkend element voor dit landschapstype met een groot belang voor de veiligheid van dit landschapstype zijn de waterkeringen. Ten aanzien van de vrijwaringszones willen wij het volgende opmerken. Deze zones zijn bedoeld om bedreigingen aan maaiveld te weren en toekomstige versterkingen mogelijk te maken. Trillingen die worden veroorzaakt door schaliegaswinningen kunnen een veel breder gebied beslaan. In het MER dient een onderbouwing te worden gegeven voor de invloedzone van een winning en welke invloedzone rondom de kering als gevolg daarvan als uitsluitingsgebied moet worden aangewezen. Met klem willen wij het belang van waterveiligheid onder de aandacht brengen. Dit geldt in zijn algemeenheid voor laag Nederland, maar met bijzondere zorg voor de Noordoostpolder, waar de dijken permanent vier meter water moeten keren. Trillingen of aardbevingen die veroorzaakt worden door schaliegaswinning kunnen de waterveiligheid in gevaar brengen. Om de waterveiligheid in dit gebied blijvend te garanderen, verzoeken wij u om een zone rond de waterkeringen aan te wijzen als uitsluitingsgebieden. De omvang van de zone zou in de MER nader onderbouwd moeten worden. Ook verzoeken wij u om andere beschermde en/of gevoelige gebieden uit te sluiten van schaliegasboringen. Daarbij denken wij aan het totale robuust natuurnetwerk (voorheen EHS) en Unesco Cultureel Werelderfgoed. Wij verzoeken u ook de grenzen van de bestaande bebouwde kommen te hanteren in plaats van stedelijk gebied als uitsluitingsgrond en daarbij ook rekening te houden met reeds geplande stedelijke ontwikkelingen. Er wordt een begrenzing aangehouden op 1000 m diepte waaronder de ‘bovengrondse’ uitsluitingsgronden niet meer gelden. Deze diepte is in onze ogen te krap, omdat drinkwaterwinningen tot een forse diepte kunnen gaan (300 m). Er dient voldoende zekerheid te zijn dat tussen de drinkwaterwinning en de locatie waar gefrackt wordt voldoende dikke, geologisch stabiele ondoorlatende lagen zitten om enige verontreiniging van het drinkwater volledig te kunnen uitsluiten. Onderzoeken parallel aan het MER Voor een goede en integrale afweging is het van belang dat alle informatie in het MER wordt meegenomen. Wij pleiten er dan ook voor om het onderzoek naar ‘nut en noodzaak’ dat door CE Delft wordt uitgevoerd én het onderzoek naar ‘innovatieve wijze van fracken’ integraal in het MER mee te nemen. Datzelfde geldt voor de kaart met schalielagen die op dit moment door TNO wordt aangepast. Landschap Door ratificatie in 2005 van het Europees Landschapsverdrag heeft Nederland zich verplicht om in wetgeving de betekenis van landschappen te erkennen, landschapsbeleid te formuleren, te implementeren en landschap te integreren in beleid dat gevolgen heeft voor landschap. Bij het in werking treden van de SVIR is het landschapsbeleid overgelaten aan provincies en gemeenten. Hoe dit vorm moet krijgen is niet aangegeven en is niet aan voorwaarden gebonden. Het Europees Landschapsverdrag is van rijkswege in Nederland niet voldoende geborgd in beleid en wetgeving. Door te stellen dat bepaalde gebieden niet op voorhand uitgesloten worden, bestaat het gevaar dat de unieke waarden van deze gebieden verloren gaan of aangetast worden. Voor het planMER wordt uitgegaan van 9 landschapstypen. Hiervoor zullen de effecten bekeken worden. Deze landschapstypen zijn te algemeen. Er wordt onvoldoende recht gedaan aan de verschillende droogmakerijen. Binnen deze gebieden dient bovendien ingezoomd te worden op belangrijke subgebieden. Bij de beoordeling van de landschapstypen dient bovendien rekening te worden gehouden met de verschillen tussen de hydro-geologische eenheden. Ondanks dat het landschapstype vergelijkbaar is, kunnen per deelgebied de effecten hierdoor sterk verschillen. In de beschrijving van het landschapstype droogmakerij ontbreken de beeldbepalende elementen waterkeringen en het dominante agrarische gebruik van het land in de vorm van akkerbouw en veeteelt. De effecten van de boringen op deze elementen dienen te worden onderzocht. Daarnaast wordt zonder onderbouwing gesteld dat de oorspronkelijke structuren zijn aangetast door verstedelijking en glastuinbouw. Hier kunnen wij ons niet in vinden. Voor glastuinbouw geldt bijvoorbeeld dat dit de oorspronkelijke structuren volgt en zelfs een gevolg is van één van de primaire ontwerpprincipes, namelijk: teelt volgt grondsoort leemgrond – tuinbouw die is geëvolueerd tot glastuinbouw. Ook de verwijzing naar de windmolens in de Flevopolder terwijl het zoekgebied grotendeels in Noordoostpolder is gelegen bevreemdt ons. Wat dat laatste betreft: Het windmolenpark in Noordoostpolder is ruimtelijk perfect ingepast in het landschap doordat ze gerelateerd is aan de dijk. Het binnengebied van de polder met wederopbouwstatus blijft vrij van windmolens. Zoals al eerder gesteld zou de impact van schaliegaswinning op het landschap door middel van (film)visualisaties in beeld moeten worden gebracht. Wij zijn van mening dat het uitgaan van landschapstypen alleen, te generiek en te beperkt is. Het is te generiek doordat specifieke gebiedskenmerken die grote kwetsbaarheid in zich hebben voor schaliegaswinning onvoldoende tot uiting komen. Dit geldt bijvoorbeeld voor Noordoostpolder, dat is ingedeeld in het landschapstype droogmakerij. De waterkeringen in Noordoostpolder moeten permanent vier meter water keren en er kan dus geen enkel risico genomen worden met betrekking tot het garanderen van waterveiligheid. Cultuurhistorie Cultuurhistorie heeft –onterecht- een ondergeschikte plaats gekregen in de NRD doordat het onder het kopje ‘Landschap’ is geplaatst. Het is ons inziens een belangrijke waarde die zelfstandig dient te worden onderzocht. Noordoostpolder kent Schokland als UNESCO-werelderfgoed en is bovendien aangemerkt als nationaal wederopbouwgebied Noordoostpolder, met daarin het naoorlogse dorp Nagele ook nog eens als apart wederopbouwgebied. In de Visie Erfgoed en Ruimte van het rijk zijn deze gebieden aangewezen als rijksprioriteit. Dat houdt in dat deze gebiedsopgaven leidend zijn voor de inzet van het rijk ten behoeve van gebiedsgericht erfgoedmanagement en de relatie met andere ruimtelijke ontwikkelingen. Deze rijksprioriteiten maken deel uit van de nationale belangen in het kader van de SVIR. Het Unesco-werelderfgoed Schokland is 1 van de topsites aangewezen door de minister in relatie tot bodemdegradatie en archeologie. De archeologische resten zijn reeds in gevaar door bodemdaling en bodemerosie. Het gebied is gevoelig voor vervuiling van oppervlaktewater, grondwater en bodem en voor bodemdaling. Daarnaast is vrij uitzicht over het agrarisch landschap benoemd als kernkwaliteit van het werelderfgoed. Als deze specifieke elementen niet voldoende zijn om Schokland aan te merken als uitsluitingsgebied, dient er in ieder geval te worden onderzocht wat het effect van (proef)boringen is op deze unieke locatie. Samen met het Rijk werkt Noordoostpolder hard aan de kwaliteit van ons gebied. Het ministerie van OCW investeert in ons gebied door subsidie, gericht op landschap en cultuurhistorie. Het gaat daarbij o.a. om de versterking van Schokland, Nagele en de groenstructuur in het landelijk gebied. Bij de ontwikkeling van de structuurvisie heeft, op nadrukkelijk aandringen (en medewerking) van de RCE, de oorspronkelijke unieke opzet van Noordoostpolder een belangrijke rol gespeeld. Hiertoe is een landschapsvisie opgesteld door bureau Feddes-Olthof. Toepassing van schaliegas staat ons inziens haaks op de kwaliteitsimpuls, waaraan we samen met het Rijk werken. Water Pagina 23 stelt dat "de risico's van verspreiding van frackingvloeistoffen naar watervoerend pakketten waar zoet water kan voorkomen in de effectstudie schaliegaswinning (Witteveen en Bos, 2013) verwaarloosbaar is geacht". Dit zal nog moeten blijken na onderzoek voor de Nederlandse situatie. Naast het retourwater van het fracken dient ook onderzocht te worden hoe er wordt omgegaan met het formatiewater wat met het fracken mee omhoog komt. Uit ervaring blijkt dat dit water verontreinigd kan zijn, o.a. met radioactieve stoffen. Ook al is het debiet van het formatiewater kleiner dan van het retourwater. Door de lange winningsperiode is het totaal volume groter. Ook het risico dat zeer zout formatiewater zich mengt met het water in zoete watervoerende pakketten dient te worden onderzocht. Er dient meer duidelijkheid te komen over de hoeveelheid water die nodig is in het proces, welk water hiervoor zal worden gebruikt en hoe het benodigde water zal worden getransporteerd. Als het benodigde water bijvoorbeeld over de weg van elders gehaald moet worden en het afvalwater over moet de weg worden afgevoerd, heeft dit een groot effect op het aantal verkeersbewegingen en de omgeving. Als aan- en afvoer plaatsvindt via bovengrondse pijpleidingen zal dat een enorm effect hebben op het landschap. Als aan- en afvoer plaatsvindt via ondergrondse pijpleidingen zal dat een negatief effect hebben op onze kwalitatief hoogstaande agrarische gronden. Ook bij gebruik van grondwater treden vermoedelijk effecten naar de omgeving op zoals bijvoorbeeld: verdroging, zetting, landbouwschade en verspreiding van verontreiniging. De effecten van het watergebruik op de natuurlijke hulpbronnen en op de infrastructuur dienen te worden onderzocht. Land- en tuinbouw Zoals uit bijgaande (bijlage 2 en 3) factsheets blijkt zijn de Agro- en food business en de Tuinbouw en Uitgangsmaterialen belangrijke sectoren in Noordoostpolder. Noordoostpolder is bijvoorbeeld één van ’s werelds belangrijkste teeltgebieden van pootaardappelen en uitgangsmaterialen, basisvoedsel voor een belangrijk deel van de wereldbevolking. Mogelijke negatieve effecten van schaliegaswinning zoals milieuvervuiling of dalende export als gevolg van imagoschade hebben dan ook een grote impact. Wij verzoeken u dan ook om de directe en indirecte effecten van schaliegaswinning op de genoemde sectoren in beeld te brengen, ook in het licht van de nut en noodzaak discussie. Eventuele winning van schaliegas zal in het buitengebied plaatsvinden, ook het domein van de landbouw. Die kan daardoor naast de bovengenoemde effecten ook te maken krijgen met schade aan gebouwen en aantasting van de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheid Wij verzoeken u om bij de beoordeling op externe veiligheid ook het invloedsgebied en 10-8 contour in beeld te brengen. Dit is in het belang van een goede ruimtelijke ordening. Verkeer De verkeersstromen met name tijdens het fracken zijn fors. Hoe fors moet nog blijken uit onderzoek en is onder meer afhankelijk van de hoeveelheid water die wordt gebruikt en hoe dit water zal worden vervoerd. Het is de vraag of de erfontsluitingswegen, kruispunten en bruggen verkeerskundig en fysiek geschikt zijn om het verkeer tijdens het proces van opsporing en winning vlot en veilig af te wikkelen, ook in relatie tot het ander (soortig) aanwezig verkeer. Ook is niet duidelijk of de wegen berekend zijn op het intensieve en zware verkeer, dat nodig is voor aan- en afvoer van water en afvalwater. De verkeersaantrekkende werking dient in beeld te worden gebracht, waarbij ook aandacht moet zijn voor vervoer van gevaarlijke stoffen en/of gas via de weg. Onduidelijk is tevens of geluid ten gevolge van verkeersbewegingen wordt meegenomen. Trillingen/aardbevingen In het MER onderzoeken welke effecten trillingen hebben op de omgeving ook als deze onder de voor de mens voelbare drempels blijven. Voor waterkeringen is het van het grootste belang dat de stabiliteit gegarandeerd is en blijft. Daarnaast is voor bepaalde bedrijven een trillingvrije omgeving van het grootste belang voor een goede bedrijfsvoering. Ook voor de natuur heeft dit mogelijk gevolgen. Zo zou bij Engelse boringen blijken dat vogels verdwijnen uit nabijgelegen natuurgebieden tijdens het frackproces. Dit zou te maken hebben met (voor mensen onvoelbare) trillingen. Natuur In de NRD ontbreekt het mogelijke negatieve effect van trillingen op beschermde gebieden en beschermde en bedreigde soorten. Voorts is er geen aandacht voor mogelijke daling van bodems en daarmee op de hydrologie van potentiele wingebieden en de ruimere omgeving. Wij adviseren u voor de passende beoordeling van effecten op beschermde natuurwaarden gebruik te maken van Natura 2000 aanwijzingsbesluiten en de Effectenindicators die voor Natura 2000 habitats en soorten beschikbaar zijn, dan is iedere beoordeling volledig wat betreft subjecten en effecten. Idem voor de Wezenlijke kenmerken en waarden EHS, aan te vullen met natuurwaardegegevens van de NDFF. Stikstofdepositie Onderzocht dient te worden hoe groot de emissies zijn van stikstof en welke deposities ten gevolge daarvan zijn. De effecten op Natura 2000 dienen inzichtelijk gemaakt te worden. Indien deze activiteit (inclusief verkeerstoename en nevengevolgen), stikstofgebruiksruimte inneemt gaat dit ten koste van andere (lokale) activiteiten (zoals veehouderij en bedrijventerreinen), omdat de schaarse ruimte in het PAS dient te worden verdeeld. Los van de vraag of er überhaupt (stikstofgebruiks-) ruimte is voor schaliegaswinning dienen deze beperkende gevolgen te worden meegewogen in het nut – en noodzaakonderzoek. Ten slotte Inmiddels hebben ca. 170 gemeenten en 8 provincies een motie tegen de winning van schaliegas aangenomen. Dit is een bewijs van het gebrek aan draagvlak in Nederland dat niet te negeren valt. Er wordt een verkeerd proces gevolgd door te starten met een technische onderbouwing, daar waar eerst de vraag zou moeten worden beantwoord of we deze vorm van energiewinning wel willen. Zoals hiervoor reeds vermeld zou hierover ons inziens eerst een maatschappelijk debat dienen te worden gevoerd.
© Copyright 2024 ExpyDoc