2.2 Gereedschappen – deel 1 de gereedschapskist the

2.2 Gereedschappen – deel 1
de gereedschapskist
the toolbox
………………………..
………………………..
de aansteker
the gas cutting lighter
………………………..
………………………..
de bikhamer
the chipping hammer
………………………..
………………………..
de centerpunt
the centerpoint
………………………..
………………………..
de co2-tang
the co2-rod
………………………..
………………………..
© Efficace – fragment uit Lassers&Fitters – cursus Nederlands voor anderstalige lassers en fitters
de elektroden lastang
the electrode holder
………………………..
………………………..
de gradenboog
the protractor
………………………..
………………………..
de guts tang
the gouging torch
………………………..
………………………..
de inbussleutel
the allen
………………………..
………………………..
de koevoet
the crowbar
………………………..
………………………..
© Efficace – fragment uit Lassers&Fitters – cursus Nederlands voor anderstalige lassers en fitters
de koudbeitel
the cold chisel
………………………..
………………………..
de sleutel
the wrench
………………………..
………………………..
de slijptol
the grinder
………………………..
………………………..
de snijbrander
the cutting torch
………………………..
………………………..
de staalborstel
the wire brush
………………………..
………………………..
© Efficace – fragment uit Lassers&Fitters – cursus Nederlands voor anderstalige lassers en fitters
de steekpasser
the dividers
………………………..
………………………..
de steekringsleutel
the ringspanner
………………………..
………………………..
de varkensbrander
the welding torch
………………………..
………………………..
Oefening 1
Lezen.
Lees de gereedschappen hardop voor.
Oefening 2
Luisteren.
Luister naar de docent. Welke woorden leest hij voor? Zet een kruisje (x) voor de woorden die je hoort.
Welke woorden heb je niet gehoord?









de guts tang
de gradenboog
de koevoet
de aansteker
de co2-tang
de centerpunt
de bikhamer
de gereedschapskist
de sleutel









de varkensbrander
de koudbeitel
de snijbrander
de staalborstel
de elektroden lastang
de steekringsleutel
de inbussleutel
de steekpasser
de slijptol
© Efficace – fragment uit Lassers&Fitters – cursus Nederlands voor anderstalige lassers en fitters
Oefening 3
Schrijven.
Schrijf de woorden over.
de gereedschapskist
………………………………………………………………………………..…..
de aansteker
………………………………………………………………………………..…..
de bikhamer
………………………………………………………………………………..…..
de centerpunt
………………………………………………………………………………..…..
de co2-tang
………………………………………………………………………………..…..
de elektroden lastang
………………………………………………………………………………..…..
de gradenboog
………………………………………………………………………………..…..
de guts tang
………………………………………………………………………………..…..
de koevoet
………………………………………………………………………………..…..
de koubeitel
………………………………………………………………………………..…..
de sleutel
………………………………………………………………………………..…..
de slijptol
………………………………………………………………………………..…..
de snijbrander
………………………………………………………………………………..…..
de staalborstel
………………………………………………………………………………..…..
de steekpasser
………………………………………………………………………………..…..
de steekringsleutel
………………………………………………………………………………..…..
de varkensbrander
………………………………………………………………………………..…..
© Efficace – fragment uit Lassers&Fitters – cursus Nederlands voor anderstalige lassers en fitters
Oefening 4
Woordzoeker.
Zoek de volgende woorden:
gereedschapskist, slijptol, gradenboog, koudbeitel, steekpasser, inbussleutel, sleutel, centerpunt,
steekringsleutel, koevoet, varkensbrander, elektrodenlastang, gutstang, snijbrander, bikhamer,
staalborstel
C
F
T
N
U
P
R
E
T
N
E
C
S
Z
S
S
N
O
F
G
A
B
E
T
W
T
S
D
I
A
L
E
T
I
U
Q
E
L
R
E
M
A
H
K
I
B
E
G
E
K
E
U
M
T
L
E
Z
T
A
O
H
O
K
T
C
E
U
O
E
D
G
D
S
T
A
A
L
B
O
R
S
T
E
L
T
E
K
M
Q
F
P
U
E
F
S
L
I
J
P
T
O
L
E
V
P
E
O
P
T
E
H
O
Z
S
V
G
A
D
N
Y
L
O
A
D
O
T
R
L
N
V
U
E
W
S
H
A
V
S
I
E
S
V
Z
A
X
S
A
R
O
S
E
E
C
R
G
N
A
T
S
T
U
G
O
S
L
E
T
U
E
L
S
G
N
I
R
K
E
E
T
S
E
U
K
A
T
X
S
Y
D
H
E
J
N
I
R
E
O
O
R
B
I
L
V
A
R
K
E
N
S
B
R
A
N
D
E
R
G
N
A
T
S
A
L
N
E
D
O
R
T
K
E
L
E
S
O
I
A
H
C
D
R
P
R
S
I
A
P
A
A
L
D
N
L
H
M
D
H
E
T
Y
E
R
T
N
S
E
S
E
E
E
J
G
O
H
H
C
Y
M
G
G
L
D
I
G
Z
K
E
E
C
H
A
D
K
O
U
B
E
I
T
E
L
J
M
E
C
I
H
E
V
G
O
O
B
N
E
D
A
R
G
O
G
A
A
H
Oefening 5
Wat zie je op het plaatje?
Kies uit:
de gereedschapskist
de koudbeitel
de varkensbrander
de co2-tang
de inbussleutel
de staalborstel
de bikhamer
de slijptol
de aansteker
de koevoet
de centerpunt
de guts tang
de gradenboog
de snijbrander
de steekringsleutel
de elektroden lastang
de steekpasser
de sleutel
……………………………….. ……………………………….. ………………………………..
© Efficace – fragment uit Lassers&Fitters – cursus Nederlands voor anderstalige lassers en fitters
……………………………….. ………………………………..
………………………………..
……………………………….. ……………………………….. ………………………………..
……………………………….. ……………………………….. ………………………………..
……………………………….. ………………………………..
………………………………..
……………………………….. ……………………………….. ………………………………..
© Efficace – fragment uit Lassers&Fitters – cursus Nederlands voor anderstalige lassers en fitters
Oefening 6
Welk gereedschap is het?
Gebruik het Gereedschappenvel – deel 1 aan het einde van deze les. Knip de plaatjes uit en maak
een stapeltje.
Draai een plaatje om en zeg welk gereedschap het is.
Werk in tweetallen en doe hetzelfde als in oefening A. Cursist 1 draait het plaatje om, cursist 2 zegt
welk gereedschap er op het plaatje staat.
Voorbeeld
Cursist 1:
Cursist 2:
Draait het plaatje om
Een aansteker.
.
Oefening 7
Welk gereedschap is het? – vervolg.
Werk in tweetallen. Cursist 1 draait het plaatje om en vraagt: “Wat is dit?”, cursist twee geeft antwoord.
Voorbeeld
Cursist 1:
Cursist 2:
Wat is dit?
Dit is een aansteker.
Oefening 8
Heb je een aansteker voor mij?
Werk in tweetallen. Cursist 1 draait het plaatje om en vraagt: “Heb je een <plaatje> voor mij?”, cursist
twee reageert: Ja, alsjeblieft / nee, helaas.
Voorbeeld
Cursist 1:
Cursist 2:
Heb je een aansteker voor mij?
Ja, alsjebieft.
Nee, helaas.
Oefening 9
Waar is de gereedschapskist?
Hier
Daar
In het magazijn.
© Efficace – fragment uit Lassers&Fitters – cursus Nederlands voor anderstalige lassers en fitters
Op de werkbank.
Op de grond.
Ik weet het niet.
Werk in tweetallen. Cursist 1 leest de vraag, cursist 2 geeft antwoord en kiest uit de zes antwoorden
hierboven.
Voorbeeld
Cursist 1:
Cursist 2:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
Waar is de gereedschapskist?
Op de grond.
Waar is de bikhamer?
Waar is de koevoet?
Waar is de guts tang?
Waar is de staalborstel?
Waar is de inbussleutel?
Waar is de koubeitel?
Waar is de gereedschapskist?
Waar is de aansteker?
Waar is de steekpasser?
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
Waar is de co2-tang?
Waar is de steekringsleutel?
Waar is de slijptol?
Waar is de sleutel?
Waar is de varkensbrander?
Waar is de centerpunt?
Waar is de gradenboog?
Waar is de elektroden lastang?
Waar is de snijbrander?
Oefening 10
Waar is de gereedschapskist – vervolg.
Werk in tweetallen. Cursist 1 draait het plaatje om en vraagt: “Waar is de <plaatje>?”, cursist twee
antwoordt en kiest uit de antwoorden bij oefening 9.
Voorbeeld
Cursist 1:
Cursist 2:
Waar is de gereedschapskist?
Op de grond.
Oefening 11
Hangt, ligt of staat?
De koevoet hangt in het
magazijn.
De sleutel ligt op de
werkbank.
De gereedschapskist
staat op de grond
© Efficace – fragment uit Lassers&Fitters – cursus Nederlands voor anderstalige lassers en fitters
Zet de gereedschappen van deel 1 in de goede categorie.
Kan één stuk gereedschap in twee categorieën?
hangen
liggen
staan
staat / hangt / ligt
staat / hangt / ligt
staat / hangt / ligt
.
staat / hangt / ligt
staat / hangt / ligt
staat / hangt / ligt
staat / hangt / ligt
staat / hangt / ligt
staat / hangt / ligt
de koevoet
Oefening 12
Lezen.
Voorbeeld
staat / hangt / ligt
© Efficace – fragment uit Lassers&Fitters – cursus Nederlands voor anderstalige lassers en fitters
Oefening 13
Waar staat de gereedschapskist?
Werk in tweetallen. Cursist 1 draait het plaatje om en vraagt: “Waar <hangt/ligt/staat> de <plaatje>?”,
cursist twee antwoordt en kiest uit de antwoorden bij oefening 9.
Voorbeeld
Cursist 1:
Cursist 2:
Waar staat de gereedschapskist?
Hij staat in het magazijn.
Oefening 14
Staat de gereedschapskist op de grond?
Werk in tweetallen. Cursist 1 draait het plaatje om en vraagt: “Hangt/ligt/staat de <plaatje> op de
grond?”, cursist twee antwoordt en kiest uit de antwoorden bij oefening 9.
Voorbeeld 1
Cursist 1:
Cursist 2:
Staat de gereedschapskist op de grond?
Ja, hij staat op de grond.
Voorbeeld 2
Cursist 1:
Cursist 2:
Staat de gereedschapskist op de grond?
Nee, hij staat daar.
© Efficace – fragment uit Lassers&Fitters – cursus Nederlands voor anderstalige lassers en fitters
4.1 Activiteiten – deel 1
praten – ik praat
to talk
………………………..
………………………..
luisteren – ik luister
to listen
………………………..
………………………..
kijken – ik kijk
to look / to watch
………………………..
………………………..
zien – ik zie
to see
………………………..
………………………..
lopen – ik loop
to walk
………………………..
………………………..
© Efficace – fragment uit Lassers&Fitters – cursus Nederlands voor anderstalige lassers en fitters
zitten – ik zit
to sit
………………………..
………………………..
staan – ik sta
to stand
………………………..
………………………..
liggen- ik lig
to lay
………………………..
………………………..
pakken – ik pak de brandblusser
to fetch/take
………………………..
………………………..
overleggen met – ik overleg met
to consult / deliberate
………………………..
………………………..
© Efficace – fragment uit Lassers&Fitters – cursus Nederlands voor anderstalige lassers en fitters
Oefening 1
Lezen.
Lees de activiteiten hardop voor.
Oefening 2
Luisteren.
Luister naar de docent. Welke woorden leest hij voor? Zet een kruisje (x) voor de woorden die je hoort.
Welke woorden heb je niet gehoord?










ik overleg
ik pak
ik praat
ik luister
ik zie
ik sta
ik kijk
ik lig
ik loop
ik zit
Oefening 3
Schrijven.
Schrijf de woorden over.
praten – ik praat
…………………………………………………………………………..……..…..
luisteren – ik luister
…………………………………………………………………………..……..…..
lopen – ik loop
…………………………………………………………………………..……..…..
kijken – ik kijk
……………………………………………………………………………..…..…..
zien – ik zie
……………………………………………………………………………..…..…..
zitten – ik zit
……………………………………………………………………………..…..…..
liggen – ik lig
……………………………………………………………………………..…..…..
pakken – ik pak
………………………………………………………………………………....…..
staan – ik sta
………………………………………………………………………………….…..
overleggen – ik overleg
………………………………………………………………………..……….……
Oefening 4
Verschillende personen.
Zeg iedere activiteit in de verschillende personen. Kijk eerst naar het voorbeeld.
Voorbeeld
kijken
ik kijk - kijk jij? - hij kijkt - wij kijken
Oefening 5
Maak zinnen.
Zet eerst een streep onder de persoon.
Zet de woorden daarna in de goede volgorde. Doe dat eerst mondeling. Schrijf daarna de zinnen op.
1. pakt – hij – de varkensbrander
………………………………………………………………………………………………………………….
© Efficace – fragment uit Lassers&Fitters – cursus Nederlands voor anderstalige lassers en fitters
2. hij – naar de lassers – kijkt
………………………………………………………………………………………………………………….
3. lopen – wij – naar de lasschool
………………………………………………………………………………………………………………….
4. met mijn baas – ik – overleg
………………………………………………………………………………………………………………….
5. hij – op de ladder – staat
………………………………………………………………………………………………………………….
6. luister – naar je collega’s – jij?
………………………………………………………………………………………………………………….
7. zit – ik – op de bank
………………………………………………………………………………………………………………….
8. op de werkbank – het lasruitje – ligt
………………………………………………………………………………………………………………….
9. praat – met de fitter – jij ?
………………………………………………………………………………………………………………….
10. hij – de leren lashandschoenen – ziet
………………………………………………………………………………………………………………….
Vraag:
Op welke plaats in de zin staat de persoon in zin 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, en 10?
………………………………………………………………………………………………………………….
Op welke plaats in de zin staat de persoon in zin 6 en 9?
………………………………………………………………………………………………………………….
Wat is het verschil?
………………………………………………………………………………………………………………….
Oefening 6
Maak zinnen en vragen.
Zet eerst een streep onder de persoon.
Zet de woorden daarna in de goede volgorde. Doe dat eerst mondeling. Schrijf daarna de zinnen op.
A. Maak een zin.
B. Maak een vraag.
1. pak – ik – de brandblusser
………………………………………………………………………………………………………………….
2. hij – naar de gutsmachine – kijkt
………………………………………………………………………………………………………………….
3. lopen – wij – naar het magazijn
………………………………………………………………………………………………………………….
4. met mijn collega – ik – overleg
………………………………………………………………………………………………………………….
© Efficace – fragment uit Lassers&Fitters – cursus Nederlands voor anderstalige lassers en fitters
5. hij – op het opstapje – staat
………………………………………………………………………………………………………………….
6. luister – naar je baas – jij
………………………………………………………………………………………………………………….
7. zit – ik – op het kniematje
………………………………………………………………………………………………………………….
8. op de werkbank – de lastang – ligt
………………………………………………………………………………………………………………….
9. praat – met de lasser – jij
………………………………………………………………………………………………………………….
10. hij – de lashelm – ziet
………………………………………………………………………………………………………………….
Oefening 7
Welke activiteit is het?
Schrijf de goede activiteit onder het plaatje.
Kies uit: ik kijk, ik lig, ik loop, ik praat, ik luister, ik zit, ik overleg, ik pak, ik zie, ik sta
……………………………….. ………………………………..
………………………………..
……………………………….. ……………………………….. ………………………………..
……………………………….. ……………………………….. ………………………………..
© Efficace – fragment uit Lassers&Fitters – cursus Nederlands voor anderstalige lassers en fitters
Oefening 8
Maak een zin.
Kies uit iedere kolom een element en maak zo veel mogelijk zinnen. Kijk eerst naar het voorbeeld.
Voorbeeld
Ik luister naar mijn baas.
persoon
activiteit
Ik
Jij
Hij
Wij
praat
luister
lopen
overlegt
zit
staat
pak
loopt
zie
rest
met mijn collega.
naar mijn baas.
op een stoel.
naar het magazijn.
de snijbrander.
naar de lasmachine.
Oefening 9
Maak een vraag.
Kies uit iedere kolom een element en maak zo veel mogelijk vragen. Kijk eerst naar het voorbeeld.
Voorbeeld
Luister jij naar jouw baas?
activiteit
Praat
Luister
Lopen
Overleg
Zit
Sta
Pak
Loop
Zie
persoon
jij
rest
met jouw collega?
naar jouw baas?
op een stoel?
naar het magazijn?
de snijbrander?
naar de gutsmachine?
in het magazijn?
© Efficace – fragment uit Lassers&Fitters – cursus Nederlands voor anderstalige lassers en fitters
5.7 Voorbewerking
zagen
Ik ga eerst zagen.
sawing
Je moet eerst gaan zagen.
……….
Je moet de pijp op maat zagen.
……….
………………………………………..
schaven
Ik ga eerst schaven.
planing
Je moet eerst gaan schaven.
……….
………………………………………..
……….
………………………………………..
frezen
milling
……….
……….
Ik ga eerst frezen.
Je moet eerst gaan frezen.
………………………………………..
………………………………………..
slijpen
Ik ga eerst slijpen.
to grind
Je moet eerst gaan slijpen.
……….
………………………………………..
……….
………………………………………..
borstelen
Ik ga eerst borstelen.
to brush
Je moet eerst gaan borstelen.
……….
………………………………………..
……….
………………………………………..
© Efficace – fragment uit Lassers&Fitters – cursus Nederlands voor anderstalige lassers en fitters
knippen
Ik ga eerst knippen.
cutting
Je moet eerst gaan knippen.
……….
………………………………………..
……….
………………………………………..
snijden
Ik ga eerst snijden.
cutting
Je moet eerst gaan snijden.
……….
………………………………………..
……….
………………………………………..
Oefening 1
Lezen.
Lees de activiteiten en de zinnen hardop voor.
Oefening 2
Wat ga je doen?
Werk in tweetallen. Maak dialogen zoals in het voorbeeld. Kies zelf een activiteit uit de lijst met
voorbewerkingen. Wissel steeds van rol.
Voorbeeld
Cursist 1:
Cursist 2:
Cursist 1:
Wat ga je doen?
Ik ga eerst slijpen. En jij?
Ik ga eerst borstelen.
Variant:
Voorbeeld
Cursist 1:
Cursist 2:
Cursist 1:
Cursist 2:
Wat ga je doen?
Ik ga eerst slijpen.
En daarna?
Ik ga eerst slijpen en daarna ga ik borstelen.
© Efficace – fragment uit Lassers&Fitters – cursus Nederlands voor anderstalige lassers en fitters
Oefening 3
Wat moet ik doen?
Werk in tweetallen. Maak dialogen zoals in het voorbeeld. Kies zelf een activiteit uit de lijst met
voorbewerkingen. Wissel steeds van rol.
Voorbeeld
Cursist 1:
Cursist 2:
Wat moet ik doen?
Je moet eerst gaan frezen
en daarna gaan borstelen.
© Efficace – fragment uit Lassers&Fitters – cursus Nederlands voor anderstalige lassers en fitters