jaarverslag 2013

jaarverslag 2013
20
13
jaarverslag 2013
20
13
4
Inhoud
Voorwoord van de voorzitter
5
Participatiesamenleving en overheidsbeleid
(Ernst Hirsch Ballin)
7
Bestuursverslag
12
12
18
35
38
62
70
I
II
III
IV
V
VI
Algemeen
Wetenschappelijk onderzoek Leerstoelen
Praktische projecten
Beleggingsbeleid
Organisatie
Jaarrekening 2013
Overige gegevens
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
20
13
76
94
94
5
Voorwoord van de voorzitter
In september 2008 vroeg Lehman Brothers haar faillissement aan. Algemeen wordt dit moment
gezien als het begin van de financiële crisis. Op diverse niveaus wordt getracht de crisis te bezweren,
of ten minste in goede banen te leiden. Nu, in 2014, kan men zich de vraag stellen of deze crisis niet
moeilijker dan voorheen te bestrijden is, omdat de factoren die bij de crisis een rol spelen in een
globaliserende en ook digitaliserende wereld steeds complexer worden. Bovendien groeit het aantal
actoren dat invloed heeft op het gehele proces. Bewegingen in de financiële wereld worden daardoor
kennelijk steeds moeilijker te sturen. Het lijkt er dan ook eerder op dat er thans sprake is van een permanent instabiele economische omgeving dan van een crisis die op enig moment bezworen wordt.
Deze constatering lijkt te impliceren dat ieder land genoodzaakt wordt continu zijn beleid bij te sturen
teneinde zijn burgers in die onzekere wereld enig perspectief op een zeker bestaan te kunnen geven.
Die bijsturing heeft direct haar weerslag op de omvang van de sociale zekerheid die aan de burgers
geboden kan worden. Inzicht in de gevolgen van een bijsturing is voor beleidsmakers van groot
belang. Een aanpassing van een regeling op het gebied van de sociale zekerheid heeft niet alleen
directe consequenties, maar ook gevolgen op de langere termijn. Een afweging van een dergelijke
aanpassing zou dan ook zowel in het kader van een korte termijn beleid als in het raamwerk van een
lange termijn-filosofie moeten passen.
Instituut Gak stelt zich – onder meer – ten doel een bijdrage te leveren aan de vorming van de uitgangspunten die tot een dergelijk evenwichtig beleid op het gebied van de sociale zekerheid en de
arbeidsmarkt kunnen leiden. Dat doet het instituut onder meer door wetenschappelijk onderzoek op
deze terreinen te stimuleren en te financieren.
Voorbeelden hiervan zijn de door het instituut zelf geïnitieerde studies over de sociale zekerheid in
2025. Vanaf 2010 zijn door drie verschillende onderzoeksgroepen studies uitgevoerd naar ontwikkelingen rond risico’s en risicopercepties van burgers, demografische verschuivingen, migratiebewegingen, globalisering en naar de effecten van deze ontwikkelingen op de financiële markten. Dit alles
vanuit de vraag wat deze ontwikkelingen betekenen voor de sociale zekerheid in 2025. Prof. dr. C.A.
de Kam heeft een overzichtspublicatie geschreven, waarin hij de resultaten van deze studies heeft
geïntegreerd en in een breder kader heeft gezet. In september jl. is een congres over deze studies
georganiseerd, waarin een diepgaande discussie over deze materie heeft plaatsgevonden.
Teneinde een goede impuls te kunnen geven aan het wetenschappelijk onderzoek tracht het instituut
zo zorgvuldig mogelijk de tendensen in de samenleving te onderzoeken en te analyseren. Daartoe
weet het zich gesteund door zijn Raad van Advies, waarvan vertegenwoordigers uit verschillende bij
de sociale zekerheid betrokken geledingen deel uitmaken. Om te komen tot een zo volledig mogelijk beeld en de gedachtewisseling met de leden van de Raad van Advies te optimaliseren staat een
wetenschappelijk adviseur het instituut ter zijde; het bestuur is verheugd dat prof. dr. P. Schnabel
deze taak op zich heeft willen nemen.
Instituut Gak heeft in 2013 subsidies verstrekt voor uitvoering van een aantal nieuwe wetenschappelijke onderzoeksprojecten. Twee daarvan hebben betrekking op de omvangrijke decentraliseringsoperatie die volgens plan per 2015 de uitvoering van een deel van de sociale zekerheid bij de gemeenten
neerlegt. Instituut Gak acht het van belang mede inzicht te bieden in de behoeften van gemeenten bij
het uitvoeren van de taken die voortvloeien uit die decentralisatie. Een in 2008 gestart onderzoeksprogramma met als titel ‘Decentralisatie’ is nagenoeg afgerond. De onderzoekers hebben vanaf de
start van de studie ingezet op samenwerking met de uitvoeringspraktijk, overigens niet zonder resultaat. Dit heeft in de laatste fase van de studie geleid tot de oprichting van een ‘Kennisatelier lokale
verzorgingsstaat’. Daarin werken wetenschappers en lokale organisaties samen om kennisvragen
omtrent de lokale verzorgingsstaat te signaleren, te preciseren en te beantwoorden. Dit is een voorbeeld van een project waar wetenschap en praktijk elkaar ontmoeten.
6
Voorwoord van de voorzitter
In 2013 heeft het instituut twee nieuwe hoogleraren aan zich weten te binden, namelijk prof.
dr. Th. E. Nijman en prof dr. A.L. Bovenberg. Daarmee komt het totale aantal hoogleraren op elf.
Naast zijn betrokkenheid bij de wetenschap op het gebied van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt subsidieert Instituut Gak praktische projecten. De resultaten van deze projecten worden
voortdurend door het instituut kritisch beoordeeld. Het Bestuur stelt zich daarbij de vraag in hoeverre
de effectiviteit van de tot op heden gevolgde strategie op dit terrein geoptimaliseerd kan worden.
Een belangrijk punt hierbij is dat de feitelijke hoogte van de subsidie reeds nu grotendeels afhankelijk
wordt gesteld van het gerealiseerde resultaat. Ook komt de vraag aan de orde in hoeverre met de huidige opzet van de praktische projecten de doelstelling van het instituut wordt bereikt.
Een voorbeeld van een op de praktijk gericht project is de door Instituut Gak geïnitieerde campagne
‘Zo gek nog niet: aan het werk met een psychische stoornis’. Met deze campagne wordt beoogd de
kansen van mensen met een psychische stoornis op de arbeidsmarkt te vergroten. De pijlers van deze
campagne zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek dat aan de campagne voorafging.
Naast de genoemde wetenschappelijke onderzoeksprojecten en de door het instituut zelf geïnitieerde campagne heeft Instituut Gak nog een groot aantal andere wetenschappelijke en praktische
projecten financieel mogelijk gemaakt. In totaal is in 2013 ruim ¤ 9 miljoen aan subsidies ter beschikking gesteld. Op onze vernieuwde website – inmiddels voorzien van een uitgebreide zoekfunctie –
zijn alle ondersteunde projecten terug te vinden.
In het kader van de instandhouding van het vermogen heeft het Bestuur in 2013 wederom uitgebreid
stilgestaan bij de risico’s. Daarnaast is een praktisch uitvoerbaar duurzaamheidsbeleid vastgesteld.
In 2013 is prof. dr. J.M.G. Frijns teruggetreden als voorzitter van de Beleggingscommissie. Het Bestuur
is hem erkentelijk voor zijn zichtbare, voortdurende en betrokken inzet voor het instituut. Begin
2013 heeft drs. E. van Gelderen het voorzitterschap van hem overgenomen. Het Bestuur zal ook in de
toekomst dankbaar gebruik maken van de weloverwogen adviezen van deze deskundige en ervaren
Beleggingscommissie.
Het Bestuur stelt de adviezen van de Raad van Advies buitengewoon op prijs. In 2013 heeft deze
Raad afscheid genomen van mevrouw M. de Boer en de heren prof. drs. V. Halberstadt, W. Meijer en
J.H.A.S. Biesheuvel. Het Bestuur is hen zeer erkentelijk voor de voortdurende inzet voor het instituut.
In 2013 mocht het Bestuur tot zijn genoegen de heer M. van Straalen verwelkomen als nieuw lid van
deze Raad en in 2014 mevrouw drs. A.Th.B. Bijleveld-Schouten alsmede de heer mr. M.J.H. Limmen.
Laatstgenoemde is de opvolger van de heer drs. J. Smit.
De voorzitter van de Wetenschappelijke Raad, de heer prof. mr. dr. C.J.M. Schuyt, heeft aangegeven
zijn functie per 1 juli 2014 neer te leggen. Het Bestuur is hem zeer erkentelijk voor de voortreffelijke
wijze waarop hij zich heeft ingezet voor Instituut Gak. Het Bestuur is verheugd dat de heer
prof. dr. E.M.H. Hirsch Ballin zich bereid heeft verklaard per 1 juli a.s. aan te treden als voorzitter van
deze raad.
Het bestuur is de Beleggingscommissie, de Raad van Advies, de Wetenschappelijke Raad en de aan het
Instituut verbonden hoogleraren erkentelijk voor de gegeven adviezen en de inzet voor Instituut Gak.
Ook is het Bestuur het bureau erkentelijk voor de voortdurende inzet voor alle werkzaamheden.
20
13
Instituut Gak,
Mr. F.K. Buijn, voorzitter
7
Participatiesamenleving en overheidsbeleid
Ernst Hirsch Ballin*
Het politieke woord van het jaar 2013 was “participatiesamenleving”, aldus de woordenboekredactie
van Van Dale. Van Dale leverde er uiteraard een definitie bij: “samenleving waarin de burger voor zijn
welzijn niet of niet alleen afhankelijk is van de overheid, maar gestimuleerd wordt daar zelf verantwoordelijkheid voor te nemen".1 Een congres van het Genootschap Onze Taal verkoos het in november
zelfs tot hét woord van het jaar, als opvolger van de 'plofkip' van 2012. 2 Dat was te danken aan de
troonrede die koning Willem-Alexander op Prinsjesdag 2013 uitspraak. Het woord participatiesamenleving kwam er tweemaal in voor, met de boodschap dat de regering afscheid had genomen van
de 'verzorgingsstaat': “Het is onmiskenbaar dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger. Gecombineerd met de noodzaak om het
tekort van de overheid terug te dringen, leidt dit ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam
maar zeker verandert in een participatiesamenleving.”3 Het was blijkbaar het trefwoord waarmee het
kabinet Rutte-Asscher de beleidsdoelstellingen van de regering wilde samenvatten.
Eendagsvliegen wacht een sneller einde, maar Woorden van het jaar is vaak evenmin een lang leven
beschoren. Dat lijkt ook te gelden voor de trefwoorden waarmee coalities hun gezamenlijkheid tot uitdrukking willen brengen, maar wie preciezer kijkt ziet toch continuïteit. De coalitie van CDA en PvdA
schreef in 1989 “sociale vernieuwing” in haar vaandel. Toen interdepartementaal overleg een breedvoerige maar onbegrijpelijke definitie had voortgebracht, werd deze term het voorwerp van spot en
hoon. De minister van Binnenlandse Zaken Ien Dales lukte het desalniettemin in mei 1990 een relatie
te leggen met een herijking van de rol van – vooral lokale – maatschappelijke verbanden en met participatie van burgers.4 Naar aanleiding daarvan viel – voor zover ik kan nagaan – op 6 juni 1990, voor
het eerst in de parlementaire geschiedenis het woord “participatiesamenleving”. Het CDA-kamerlid
Frans Wolters sloot zich bij de minister aan, waar zij betoogde dat “sociale vernieuwing […] vanuit
de samenleving gestalte moet krijgen”. Hij voegde daaraan toe dat het “gaat om samenwerking […]
tussen maatschappelijke organisaties, en om samenwerking tussen overheid en maatschappelijke
organisaties […] met behoud van ieders eigen verantwoordelijkheid. Ik zeg daar voor alle duidelijkheid
bij dat het CDA voorstander is van een grotere spreiding van verantwoordelijkheden. Dat gaat toch
verder dan de participatiesamenleving waar de minister over sprak.”5 Een jaar later sprak de toenmalige PvdA-leider, viceminister-president Wim Kok in een toespraak voor het PvdA-congres over de
overgang van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving.6
De in 2007 gevormde coalitie van CDA, PvdA en CU formuleerde een ander leidend concept, vooral
omdat – na 9/11, de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh en de politieke verharding die daarop
volgde – Nederland met ongewone politieke en maatschappelijke spanningen te maken had. De
nieuwe coalitie wilde zich richten op sociale cohesie. Voor de politieke communicatie deugen zulke
moeilijke woorden echter niet, denkt men vaak. Het kabinetsprogramma kreeg als titel “Samen
werken, samen leven”, hyper vlotte woorden die nauwelijks inspireerden en al snel in de vergetelheid raakten. Maar daarmee was sociale cohesie niet van haar belang ontdaan. De bewindslieden van
Justitie namen dit richtsnoer serieus door een rapport over hun beleid onder de titel “Justitie = sociale
cohesie” te presenteren.7
¬
http://woordvanhetjaar.vandale.nl
http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2672/Wetenschap-Gezondheid/article/detail/3546151/2013/11/16/
Participatiesamenleving-verkozen-tot-Woord-van-het-jaar-2013.dhtml
3
http://www.koninklijkhuis.nl/nieuws/toespraken/2013/september/troonrede-2013/
4
Handelingen Tweede Kamer 1989-1990, deel 73, p. 73-4016.
5
Handelingen Tweede Kamer 6 juni 1989-1990, deel 74, p. 74-4097.
6
http://www.taalbank.nl/index.php/woord-van-de-dag/item/participatiesamenleving met verwijzing naar NRC
Handelsblad van 30 september 1991,
7
Ellen van den Berg, Emine Kaya, Max Kommer en Bert Niemeijer, Justitie = Sociale Cohesie. Den Haag: Ministerie
van Justitie 2009. Engelse editie Justice = Social Cohesion. The Hague: Ministry of Justice 2010.
2
* Ernst Hirsch Ballin is hoogleraar aan de juridische faculteiten van Tilburg University en de Universiteit van Amsterdam.
8
Participatiesamenleving en overheidsbeleid
Recent maakte de sociale innovatie een comeback, wat ook wel voor de hand ligt als men bedenkt dat
vernieuwing geen in tijd begrensd proces is. In een begin 2014 verschenen rapport ziet de Adviesraad
voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid sociale innovatie – gekenmerkt door nieuwe, technologisch ondersteunde vormen van werken en communiceren – als voertuig voor een
participatiesamenleving, daar gelijkgesteld met een “doe-democratie”, een term die weer van de
WRR afkomstig is.8
De onder beleidsadviseurs gebruikelijke terminologische souplesse maakt de ermee aangeduide
vraagstukken niet irrelevant. Bij alle gebruikte concepten gaat het om participatie door burgers –
individueel en in sociale verbanden – als bron van dynamiek in de samenleving. Zo simpel is het achterliggende idee, en zo veelomvattend is de realisering daarvan.
De proclamatie van de “participatiesamenleving” als beleidsdoel door het in 2012 gevormde kabinet
van VVD en PvdA mag dus niet worden weggewuifd als een vergankelijke politieke mode. Juist het feit
dat deze en verwante concepten al langer een rol spelen, wijst op duurzaamheid van wat ermee wordt
bedoeld. Christendemocraten kwam de term bekend voor omdat die zo goed aansluit bij beleidsstudies uit de tijd dat het CDA zich door het werk van Zijderveld en Adriaansens liet inspireren. Zij
formuleerden al in 1981 een kritiek op de voor participatie schadelijke bureaucratisering die aan de
verzorgingsstaat eigen was.9 In de Tilburgse lustrumbundel "Overheidsbemoeienis" die een jaar later
verscheen, gingen zij naast andere auteurs op de verantwoordelijkheid van de burgers in.10
In deze eeuw was het senator Leo Platvoet (Groen Links) die op 17 februari 2004 het woord “participatiesamenleving” als eerste weer in een parlementair debat gebruikte.11 Hij reageerde daarmee op een
beleidsnota van het tweede kabinet-Balkenende over de modernisering van de overheid, gericht op
actief burgerschap en de overgang van de verzorgingsstaat naar een ''participatiestaat die zich vooral
kenmerkt door meer gelijkwaardige verhoudingen tussen burgers en overheid’'. Platvoet betoogde
dat naast een “participatiestaat” ook een “participatiesamenleving” zou moeten worden nagestreefd, gekenmerkt door “een meer gelijkwaardige houding en verhouding tussen burgers en andere
machten in deze samenleving zoals bedrijven, gezondheidszorginstellingen en onderwijsfabrieken”.
Zo zou volgens hem de “participatie van de burger” vorm moeten krijgen. In een debat over de Wet
inburgering en het integratiebeleid, twee jaren later, beschreef het lid van de Tweede Kamer Mirjam
Sterk (CDA) Nederland als een “participatieland”, wat in de parafrase door minister Rita Verdonk (destijds VVD) werd opgevat als een “participatiesamenleving”. Volgens haar werd daaraan door 500.000
genaturaliseerde Nederlanders onvoldoende deelgenomen. 12
Weer (bijna) twee jaar later dook de term participatiesamenleving op in een debat over het beleid op
het gebied van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van het vierde kabinet-Balkenende. Het Kamerlid
Eddy van Hijum (CDA) sprak over “de omvorming van de verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving.” Hij gebruikte de term daar in een betekenis die min of meer overeenkomt met de lading die
het tweede-kabinet Rutte erin wil leggen: “Het CDA vindt het belangrijk dat mensen zoveel mogelijk
naar vermogen meedoen in de samenleving. Dat is goed voor henzelf, maar ook goed voor de samenleving zelf. Die schreeuwt om goed gemotiveerde en geschoolde arbeidskrachten. Ons stelsel van
8
20
13
De kracht van sociale innovatie (advies 84), januari 2014, bijlage bij Kamerstuk Tweede Kamer 2013-2014,
32637, nr. 119,
9
H.P.M. Adriaansens en A.C. Zijderveld, Vrijwillig initiatief en de verzorgingsstaat. Cultuursociologische analyse van
een beleidsprobleem. Van Loghum Slaterus, Deventer 1981, p. 81.
10
H.P.M. Adriaansens en A.C. Zijderveld, ‘Over erosie van legitimiteit. Publieke opinie en vrijblijvendheid in de
verzorgingsstaat.’ In: G.M. van Veldhoven e.a., Overheidsbemoeienis, Kluwer, Deventer 1981, pp. 49-60.
11
Handelingen Eerste Kamer der Staten-Generaal 2003-2004, deel 18, p. 18-872
12
Verslag van een wetgevingsoverleg op 12 juni 2006, Kamerstukken II, vergaderjaar 2005–2006, 30 308, nr. 63,
pp. 9 en 33.
9
sociale zekerheid moet activerend zijn, het moet minstens stimuleren en ondersteunen in het zetten
van de stap naar werk en het moet een sociaal vangnet bieden voor de mensen die niet mee kunnen,
zonder hen definitief af te schrijven. Hoewel de afgelopen jaren flinke stappen zijn gezet, is de omslag
naar een participatiesamenleving naar onze mening nog maar half voltooid.”13
Dat een politiek concept een zekere duurzaamheid heeft, is geen diskwalificatie, integendeel. Zoals
alle concepten van het politieke, juridische en culturele discours wordt ook dit geïnterpreteerd en
geherinterpreteerd in veranderende omstandigheden. Seyla Benhabib noemt dit in het voetspoor
van Derrida “iterations”.14 Ook die voortdurende herijking is geen bezwaar. Zo wordt de betekeniskern
zichtbaar en kunnen steeds volgende stappen worden gezet in een zinvolle betekenistoekenning.
Ook al is het concept van de participatiesamenleving dus helemaal geen recente uitvinding, het
gebruik ervan door het tweede kabinet-Rutte is niet onomstreden. De SP-fractievoorzitter Emile
Roemer gaf als reactie: “Wij weten [...] allemaal dat de participatiesamenleving zoals het kabinet die
nu presenteert, een eufemisme is voor: zoek het lekker zelf uit; heb je hulp nodig, pech gehad; ben je
arm, oud, ziek of zit je zonder werk, geef dan vooral jezelf de schuld. Mensen krijgen te horen dat zij
moeten participeren.”15
Een alibi voor ongepaste staatsonthouding kan dit concept echter moeilijk zijn: tenslotte omschrijft
het, zoals gezegd, een doel van regeringsbeleid. Daaruit volgt eigenlijk al iets belangrijks: wat we participatiesamenleving noemen – hetzij als een beschrijving van de werkelijkheid, of althans een flink
deel daarvan, hetzij als een na te streven ideaal – is het resultaat van de manier waarop mensen zich
individueel en collectief tot elkaar verhouden. Anders gezegd: de participatiesamenleving is er niet
vanzelf, ze is geen onvermijdelijk natuurgebeuren. Daarin verschilt dit concept van dat van “marktwerking”, een concept dat sinds het laatste decennium van de vorige eeuw in ongekende mate furore
heeft gemaakt en de overheid en het publiekrecht als stoorzenders brandmerkte. Niet alleen de regulering van het economische leven verdwijnt daar naar de achtergrond, ook sociaal-ethische concepten
over arbeidsverhoudingen worden irrelevant verklaard. De explosie van handel in fictieve objecten
zoals derivaten eindigde in een financiële crisis die alleen met kostbare interventies van het voorheen
verguisde staatsgezag tot bedaren kon worden gebracht. De Europese Unie, die helaas krachtig had
bijgedragen aan de uitvoering van het neoliberale dereguleringsprogramma, verspeelde daardoor
veel gezag. Merkwaardigerwijs leidde dit alles echter nauwelijks tot bezinning bij de verdedigers van
het neoliberale economische denken.16
Het concept van de participatiesamenleving is dus niet marktwerking met een menselijk gezicht. In
tegenstelling tot de “onzichtbare hand” van de markt doet het concept van de participatiesamenleving een beroep op het aanvaarden van verantwoordelijkheid van burgers niet alleen voor zichzelf
(het individuele nut), maar ook voor anderen en daarmee – al is het indirect – voor de samenleving als
geheel. Hier raakt het concept dan ook dat van de sociale cohesie.
Tegelijkertijd houdt het concept van de participatiesamenleving ook een afwijzing in van het primair
op overheidssturing en -controle gebaseerd politiek concept van de “verzorgingsstaat”. Ministerpresident Rutte legde daarop de nadruk in zijn toelichting tijdens de Algemene politieke beschouwingen op 26 september 2013.17 Nu is zeker niet alles wat “verzorgingsstaat” is genoemd, disfunctionele verstatelijking. Een sociale rechtsstaat erkent – geheel in overeenstemming met principes die
13
Handelingen Tweede Kamer 2007-2008, 11 december 2007, deel 34, p. 34-2631.
Seyla Benhabib, Another Cosmopolitanism, Oxford University Press, Oxford 2006, pp. 47-49.
15
Handelingen Tweede Kamer 2013-2014, 25 september 2013, deel 5, p. 5-4-19.
16
Colin Crouch, The Strange Non-Death of Neoliberalism, Polity Press, Cambridge 2011.
17
Handelingen Tweede Kamer 2013-2014, deel 6, p. 6-4-7.
14
10
Participatiesamenleving en overheidsbeleid
niet alleen in het sociaaldemocratische denken maar ook bijvoorbeeld in de katholieke sociale leer en
sociaal-liberale opvattingen terug te vinden zijn – dat de overheid niet gemist kan worden als garantie
van sociale rechtvaardigheid en persoonlijke vrijheid. Precies om die reden schiet de van het Engelse
"welfare state" afgeleide term verzorgingsstaat tekort om onze constitutionele verhoudingen te
kenschetsen. 18 Veel beter kan men spreken van een sociale rechtsstaat, omdat daarin niet alleen de
staatstaak ten opzichte van de samenleving tot uitdrukking komt, maar ook de gebondenheid aan
een rechtsorde die beperkingen stelt en persoonlijke vrijheden garandeert.
Een participatiesamenleving is wat we in een democratische en sociale rechtsstaat hopen te bereiken.
Dit is mijns inziens beslissend voor het antwoord op de vraag of we iets hebben aan het Woord van het
jaar ‘participatiesamenleving’ om de doelstelling van het overheidsbeleid voor de komende jaren te
omschrijven.
Mijn antwoord is ja, mits we dit niet opvatten als een elegante verdwijntruc voor overheid en publiekrecht. Als dat het geval zou zijn, zou participeren een door marktwerking bepaald voorrecht van sommigen worden, terwijl anderen aan hun lot worden overgelaten. Elke samenleving bestaat uit mensen
die – doordat ze nu eenmaal daar geboren zijn, daar terecht zijn gekomen of er bewust voor hebben
gekozen er een nieuwe toekomst op te bouwen – elkaars lotgenoten zijn geworden. Met ‘lotgenoten’
wordt hier niets fatalistisch bedoeld: mensen vormen op verschillende niveaus – hun gemeente, hun
regio, hun land, of nog ruimer, bijvoorbeeld in de Europese Unie – een gemeenschap die via politieke
en juridische instituties zichzelf bestuurt. De civil society bestaat uit citizens, burgers, die in een vrij
en democratisch politiek proces beslissen over de regels voor hun samenleven. Daarom is het verkeerd en op den duur onhoudbaar om mensen die in een land thuis zijn, burgerrechten te onthouden.
Daartegen streden Martin Luther King met zijn civil rights movement, en Nelson Mandela met de
anti-apartheidsbeweging, en uiteindelijk gaat het daarom evenzeer in de huidige discussies over
het migratiebeleid. Een staat mag aan de inburgering voorwaarden verbinden, zoals kennis van de
gemeenschappelijke taal, maar wie heeft laten zien dat een land zijn nieuwe thuis is geworden, mag
niet door juridische obstakels rond het staatsburgerschap worden buitengesloten.19
Een participatiesamenleving moet dus door een democratische rechtsstaat worden gedragen. De
definiërende elementen daarvan zijn constitutionele beginselen, waaronder grondrechten. De tijd dat
men deze zinvol kon onderscheiden in vrijheidsrechten die de overheid intoomden als die de burgers
wilde betuttelen, en sociale grondrechten die de overheid tot actie aanzetten, is voorbij. Onvrijheid
van mensen komt mede voort uit verslavingen en financiële nood door ziekte of werkloosheid.
Terecht verlangt men dat de overheid zich op afstand houdt als mensen in staat zijn zelf hun belangen
te behartigen en aan hun leven vorm te geven. Dat is de waarde van de vrije markt, maar zonder
ordening dreigt die uit te lopen op de macht van de economisch sterkste of behendigste. De ordening
van de economie is dan ook een wezenlijk onderdeel van de constitutie, waarvoor men in Duitse vakboeken het mooie woord Wirtschaftsverfassung gebruikt, de economische constitutie.
Ook het rechtspersonenrecht speelt daarin een rol. Traditioneel onderscheidt dit de aandelenvennootschappen, de (persoonlijke) maatschappen en de niet op winst gerichte stichtingen. In een participatiesamenleving zijn ook andere rechtsvormen van belang. De coöperatie, waarin de economisch
belanghebbenden de risico’s zowel als de winstkansen met elkaar delen, is terecht weer meer in de
belangstelling gekomen.20 Zowel vennootschappen als stichtingen trekken zich soms maatschappelijke taken aan in een mate die cliënten en gebruikers tot legitieme stakeholders maakt. Het vierde
kabinet Balkenende deed een – helaas vergeefse – poging die ontwikkeling te ondersteunen met de
20
13
18
Zie in de in noot 10 aangehaalde bundel (mijn bijdrage 'De mens in de sociale rechtsstaat', pp. 21-33).
Ernst Hirsch Ballin, Citizens’ Rights and the Right to Be a Citizen, Brill Nijhoff, Leiden / Boston 2014.
20
Vgl. Ruud C.J. Galle (red.), Handboek Coöperatie, Convoy Uitgevers: Dordrecht 2010.
19
11
mogelijkheid van een op maatschappelijk ondernemerschap toegesneden rechtsvorm.21 Dat wetsvoorstel is onder verantwoordelijkheid van het tweede kabinet-Rutte in januari 2013 ingetrokken,
maar met de intrekking van het betreffende wetsvoorstel is het onderwerp niet van de maatschappelijke agenda verdwenen, hoogstens vooralsnog van de politieke agenda. De inrichting van maatschappelijke organisaties, hun transparantie en verantwoordingsplichten, behoren tot de structuren van
een participatiesamenleving.
Een participatiesamenleving kan niet bestaan zonder overheid en publiekrecht. Merkwaardig is, hoe
weinig is geleerd van de hoogtijdagen van het neoliberalisme – tot die marktwerking op het punt
was gekomen waar gedereguleerde banken onder hun ongenormeerde winstbejag bezweken en de
overheid nodig bleek om ze in het belang van de samenleving overeind te houden. De invisible hand
van de markt bleek toch door de zichtbare hand van de overheid te moeten worden bijgestuurd.
Een sociale rechtsstaat moet bescherming bieden tegen onevenredige risico’s en calamiteiten. Dat
lijkt een kwestie van incidenten, maar het gaat om vertrouwen, subsidiariteit en solidariteit. Ook
de nieuwe Duitse regering van christendemocraten en sociaaldemocraten onderkent dat, zo blijkt
uit hun coalitieakkoord: “Die Soziale Marktwirtschaft ist ein wesentlicher Teil unserer freiheitlichen,
offenen und solidarischen Gesellschaft. Mit ihr haben wir einen bewährten Kompass, der Wohlstand
und Vollbeschäftigung ermöglicht und zugleich den sozialen Ausgleich und den gesellschaftlichen
Zusammenhalt in unserem Land festigt. Wir wollen die Soziale Marktwirtschaft stärken, ihre Prinzipien
in Europa und darüber hinaus verankern und die Rahmenbedingungen so gestalten, dass unser Land allen
Menschen faire Chancen auf eine gute Zukunft eröffnet.”22
De participatiesamenleving berust op persoonlijke verantwoordelijkheid, maar ziet die niet geïsoleerd. Het gaat om de dynamiek die door samenwerking wordt losgemaakt, ondersteund door goed
overheidsbeleid zonder daaraan overgeleverd te zijn. Dit concept laat zich niet tot een enkel land
begrenzen. Europese integratie brengt mee dat onmogelijk in het ene land voor staatssocialisme en
in het andere voor ongebreidelde marktwerking kan worden gekozen. De ontwikkelingen in Nederland
en andere Europese landen zijn – zowel theoretisch als politiek-praktisch – vaak in hoge mate vergelijkbaar.23 Het is een onderwerp waar de constitutionele rechtsvergelijking gewoonlijk niet aan toekomt, als een gevolg van haar gerichtheid op staatsstructuren. In de 21ste eeuw zou echter juist de
sociaaleconomische constitutie, de instituten dus die de werking van de samenleving bepalen, veel
meer centraal moeten komen te staan.
De participatiesamenleving is een waardevol concept. Het krijgt inhoud door de waarden van sociale
rechtvaardigheid, subsidiariteit en solidariteit. Maar het kan ook worden misbruikt als voorwendsel
voor staatsonthouding, terwijl mensen in de wisselvalligheden van economie en samenleving
bekneld raken. De participatiesamenleving krijgt vorm door goed overheidsbeleid, beleid dat zich laat
leiden door het besef dat de samenleving op eigen kracht veel kan, maar niet alles.
21
Voorstel van wet tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek houdende regels voor de vereniging of
stichting tot instandhouding van een maatschappelijke onderneming (Kamerstukken II, vergaderjaar 20082009, 32 003, nr. 1–3). Vgl. het eind 2013 gepubliceerde rapport Het CDA en de maatschappelijke onderneming
(uitgave van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA).
22
Koalitionsvertrag 2013, Präambel p 8
23
Christoph Butterwegge, Krise und Zukunft des Sozialstaates, Springer VS, Wiesbaden 2014.
12
Bestuursverslag
I. Algemeen
1. Missie
De missie van Instituut Gak is het leveren van een bijdrage aan de kwaliteit van de sociale zekerheid
en de arbeidsmarkt in Nederland. Dit doet het instituut door het rendement op het vermogen aan te
wenden voor het financieel ondersteunen van:
• Wetenschappelijk onderzoek
• Bijzondere leerstoelen
• Praktische projecten
Ondanks alle wettelijke maatregelen zijn er nog altijd mensen voor wie de sociale wetgeving onvoldoende waarborg biedt op werk of uitkering. Instituut Gak beoogt mede in deze klaarblijkelijke
lacunes te voorzien door het ondersteunen van praktische projecten. Voorts ondersteunt het instituut wetenschappelijk onderzoek op het terrein van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt alsmede
een aantal (bijzondere) leerstoelen aan Nederlandse universiteiten. Hoewel Instituut Gak de ambitie
heeft om een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt, maakt
het daarin zelf geen beleidsinhoudelijke keuzes.
Om zijn missie duurzaam te kunnen uitvoeren, draagt het instituut voorts zorg voor een adequaat
beheer van het vermogen.
2. Wetenschappelijk onderzoek
Instituut Gak wil een aantal gerenommeerde onderzoekers in staat stellen gedegen en innovatief
onderzoek te verrichten op het terrein van sociale zekerheid en de arbeidsmarkt in Nederland. Om
met het onderzoek aan te sluiten bij kernvragen uit de sociale zekerheidspraktijk, laat het Bestuur
zich jaarlijks adviseren door de Raad van Advies over belangrijke thema’s waarop nieuw onderzoek
wenselijk wordt bevonden. Vervolgens stelt het Bestuur de onderzoeksprioriteiten vast
In overleg met de Wetenschappelijke Raad vraagt het instituut per thema aan geselecteerde onderzoekers een voorstel in te dienen voor een onderzoeksprogramma. De Wetenschappelijke Raad
beoordeelt de kwaliteit, de haalbaarheid en de verhouding tussen prijs en kwaliteit van de ingediende
voorstellen, waarna het Bestuur besluit over de toekenning ervan. De leiders van de toegekende
onderzoeksprogramma’s leggen jaarlijks verantwoording af over de voortgang van hun onderzoek.
Dit gebeurt enerzijds schriftelijk aan het eind van elk kalenderjaar en anderzijds door het jaarlijks
terugkerend contact tussen de programmaleider en het aan het betreffende programma toegewezen
lid van de Wetenschappelijke Raad, de zogenoemde primus.
Voormelde procedure houdt in dat spontane aanvragen voor financiering van onderzoek niet in
behandeling worden genomen.
20
13
In 2011 heeft het Bestuur het beleidskader voor wetenschappelijk onderzoek geactualiseerd. Kern
van het beleid is dat het aantal langlopende, grootschalige onderzoeksprogramma’s beperkt wordt
om de mogelijkheid te hebben meer kortlopende onderzoeksvragen met een praktisch karakter uit te
zetten. Ook wil het Bestuur met enige regelmaat onderzoeksthema’s met een open inschrijving hanteren om de toegankelijkheid van het instituut te vergroten en onbekend onderzoekspotentieel op
het spoor te komen. Tot slot wil het Bestuur een brug aanbrengen tussen de praktische (zogenaamde
‘spontane’) projecten en wetenschappelijk onderzoek. Als voorbeeld voor dit laatste is te noemen
het wetenschappelijk begeleiden van concrete re-integratieprojecten om de werkzame elementen
daarvan te achterhalen.
13
Instituut Gak heeft in 2013 een bedrag van ¤ 3.888.000 aan 13 nieuwe onderzoeksvoorstellen en
¤ 30.000 aan lopende onderzoeksvoorstellen toegekend. In 2012 werd aan vijf nieuwe onderzoeksvoorstellen ¤ 926.000 en aan lopende onderzoeksvoorstellen ¤ 373.000 toegekend. Voor een
overzicht van de lopende studies en de onderzoeksthema’s waaraan in het jaar 2013 subsidies zijn
toegekend, wordt verwezen naar pagina 18 tot en met 34.
3. (Bijzondere) leerstoelen
Instituut Gak wil via het instellen en in stand houden van (bijzondere) leerstoelen aan Nederlandse
universiteiten het wetenschappelijk onderwijs op het terrein van sociale zekerheid en de arbeidsmarkt bevorderen. Een overzicht van de (bijzondere) leerstoelen is opgenomen op pagina 35.
4. Praktische projecten
Het Bestuur van Instituut Gak beslist elke twee maanden over ondersteuning van praktische projecten, waarvoor subsidie is aangevraagd (spontane aanvragen). Deze aanvragen worden vooraf door
de organisatie getoetst aan de randvoorwaarden en – voor zover daarmee niet strijdig – ter besluitvorming voorgelegd aan het Bestuur. Aanvragen worden kritisch beoordeeld op vijf hoofdpunten:
• Toegevoegde waarde voor de sociale zekerheid en/of arbeidsparticipatie in Nederland;
• Aantoonbare behoefte;
• Prijs/kwaliteit verhouding;
• Haalbaarheid van het project;
• Kwaliteit van de uitvoerder.
Het Bestuur heeft in 2013 een bedrag van ¤ 5.128.000 aan 59 projecten toegekend. In 2012 is aan
63 projecten ¤ 5.225.000 toegekend. De garanties en reserveringen zijn hierbij buiten beschouwing
gelaten. De projecten zijn ingedeeld in de volgende categorieën:
• Bijdragen aan het publieke debat;
• Ontwikkeling en evaluatie van instrumenten en methodieken;
• Voorlichting;
• Preventie;
• Activering.
Voor een overzicht van de projecten waaraan in het jaar 2013 subsidies zijn toegekend, wordt
verwezen naar pagina 38 tot en met 59.
5. Vermogensbeheer
Instituut Gak streeft enerzijds naar voldoende inkomsten voor de financiering van een structureel
subsidiebudget en anderzijds naar het in stand houden van de koopkracht van het vermogen. Dit is
een ambitieuze doelstelling, vooral in de context van de huidige financiële markten.
Het Bestuur laat zich op het terrein van het vermogensbeheer adviseren door een
Beleggingscommissie. Op basis van het advies van deze commissie stelt het Bestuur het te voeren
beleggingsbeleid vast.
Voor de beschrijving van dit beleggingsbeleid wordt verwezen naar pagina 62 tot en met 67.
14
Bestuursverslag
6. Maatschappelijke betrokkenheid
De maatschappelijke betrokkenheid van Instituut Gak blijkt uit de missie. Als een Algemeen Nut
Beogende Instelling richt het instituut zich op ondersteuning van wetenschappelijk onderzoek, praktische projecten en bijzondere leerstoelen op het terrein van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt
met als doel een positieve bijdrage te leveren aan de kwaliteit van beide terreinen in Nederland.
Wat betreft het beheer van het vermogen van het instituut is het streven gericht op een praktisch
uitvoerbaar duurzaamheidsbeleid, passend bij de aard en de omvang van het instituut.
Dit beleid houdt in dat in de ontwikkelde landen niet wordt belegd in effecten van ondernemingen,
waarvan een onafhankelijke partij heeft vastgesteld dat deze zich niet houden aan de ‘Global Compact
Principles’ (Mensenrechten, Arbeidsomstandigheden, Milieu en Anti Corruptie) van de Verenigde
Naties. Evenmin wordt belegd in effecten van ondernemingen die zich bezig houden met de ontwikkeling, productie of het onderhoud van controversiële wapens.
Bij opkomende landen wordt gestreefd naar het voorkomen van beleggingen in ondernemingen,
waarvan een onafhankelijke partij heeft vastgesteld dat deze zich niet houden aan de ‘Global Compact
Principles’ van de Verenigde Naties (UNGCP) en in ondernemingen die zich bezig houden met de ontwikkeling, productie of het onderhoud van controversiële wapens. In 2013 is een deel van de aandelenportefeuille ‘opkomende landen’ belegd in een fonds dat een op basis van voornoemde uitgangspunten opgestelde uitsluitingslijst hanteert. Een ander deel van die aandelenportefeuille is belegd in
fondsen die deze uitsluitingslijst niet hanteren. Om die reden wordt regelmatig gecontroleerd of deze
fondsen beleggen in ondernemingen die op de uitsluitingslijst voorkomen. Blijkt dit het geval te zijn
dan treedt het instituut in gesprek met de beheerders van deze fondsen.
Voorts heeft het instituut de vermogensbeheerders opgedragen in aandeelhoudersvergaderingen te
stemmen op een wijze die ertoe leidt dat in de besluitvorming de lange termijn duurzame ontwikkeling van de betreffende bedrijven tot uitdrukking komt. Daarnaast is besloten dat aandelen, die in het
kader van het effecten-uitleenprogramma van het bewaarbedrijf worden uitgeleend, niet gebruikt
mogen worden voor het lenen van het stemrecht. In dit verband is tevens besloten aandelen in
Nederlandse ondernemingen niet uit te lenen ten tijde van aandeelhoudersvergaderingen.
Instituut Gak vindt het belangrijk dat de bij de beleggingen betrokken vermogensbeheerders de
‘Principles for Responsible Investing’ van de Verenigde Naties (UNPRI) ondertekenen en daarmee dus
aangeven bij de uitvoering van hun werkzaamheden rekening te houden met duurzaamheid op het
gebied van milieu, bepaalde sociale kwesties en goed ondernemingsbestuur. Bij beheerders die nog
niet tot ondertekening van de UNPRI zijn overgegaan, wordt er op aangedrongen alsnog tot ondertekening te besluiten.
20
13
15
7. Risicomanagement en risicobeheersing
Voor de risico’s waaraan Instituut Gak blootstaat en de beheersing van die risico’s wordt verwezen
naar de tabel op pagina 82 en 83 in de jaarrekening.
Stichting Boodschappen Begeleidingsdienst (BBD) – Werken naar loon – pagina 49
16
20
13
18
II. Wetenschappelijk onderzoek
In 2013 is het onderzoeksprogramma uitgebreid met 13 nieuwe onderzoeksprojecten. Twee daarvan
zijn het resultaat van de zogenaamde ‘open inschrijving’ met als thema ‘Toekomstige arbeidsmarkt’.
In totaal financiert Instituut Gak op dit moment 23 lopende onderzoeksprojecten. Hiermee is een
bedrag van ruim ¤ 10.5 miljoen gemoeid. Bij de uitvoering van het thans lopende onderzoeksprogramma zijn 18 assistenten in opleiding (aio’s of promovendi), 28 postdoc onderzoekers, 29 senior
onderzoekers (universitair (hoofd) docenten) en 34 hoogleraren en/of projectleiders betrokken.
Hieronder worden de onderzoeksprogramma’s beknopt weergegeven, inclusief het aantal betrokken
onderzoekers. Bij het aantal per programma genoemde hoogleraren is/zijn tevens de bij elk programma genoemde programmaleider(s) inbegrepen.
1. Onderzoek in uitvoering, gestart vóór 2013
Arbeid en gezondheidszorg o.l.v. dr. D. Ikkersheim, KPMG Plexus
Recente veranderingen in de wet- en regelgeving met betrekking tot arbozorg, sociale zekerheid en
curatieve zorg hebben, ondanks vele experimenten, onderzoeksprojecten en convenanten niet geleid
tot een meer optimale relatie tussen arbeidsorganisaties en de gezondheidszorg. Er bestaat een
hardnekkig gebrek aan afstemming tussen de curatieve gezondheidszorg en de verzekeraars op dit
punt. Daarnaast lijkt er sprake te zijn van een zeker onvermogen van werkgevers en werknemers om
de noodzakelijke regie op zich te nemen. Dit vormde aanleiding tot het onderhavige onderzoek, dat
zich richt op het systeemfalen, dat wil zeggen het onvermogen van verschillende institutionele
actoren (bedrijven, overheden, verzekeraars, koepel- en zorgorganisaties) om deze problematiek
structureel aan te pakken. Gezocht wordt naar mogelijke oplossingen in het traject ‘tussen preventie en WIA’. Dit is het traject vanaf het ontstaan van klachten, het ziekmelden, het werken aan
medisch/functioneel herstel tot en met werkhervatting of, als dat niet lukt, tot en met succesvolle
re-integratie binnen de WIA-wachttijdperiode van twee jaar. Het gaat dan vooral over de wijze waarop
werkgever en werknemer de regie voeren en mogelijkheden om die regie te optimaliseren.
De doorlooptijd van het onderzoeksprogramma bedraagt zes jaar, waarvan ondertussen 51/2 jaar is
verstreken. De studie zal begin 2015 worden afgesloten.
Bij de uitvoering van het onderzoeksprogramma zijn fulltime of parttime betrokken:
• zeven aio’s c.q. promovendi;
• vier postdoc onderzoekers;
• drie senior onderzoekers;
• een hoogleraar.
Solidariteit in de 21ste eeuw o.l.v. prof. dr. P.T. de Beer, Universiteit van Amsterdam/
Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies
20
13
Na decennialang een toonbeeld van tolerantie en saamhorigheid te zijn geweest, lijkt Nederland stap
voor stap uiteen te vallen. Verschillende maatschappelijke groepen staan lijnrecht tegenover elkaar en
maken elkaar verwijten. De tegenstelling tussen autochtoon en allochtoon springt daarbij het meest
in het oog; deze heeft de afgelopen jaren een stempel gedrukt op de maatschappelijke verhoudingen.
Daarnaast ontstaat als gevolg van de vergrijzing de tegenstelling tussen jongere en oudere generaties.
Bij deze tegenstellingen gaat het in feite om de vraag wat de noodzakelijke en toereikende voorwaarden
zijn voor solidariteit en sociale cohesie in een samenleving die verandert van samenstelling. Dit
onderzoeksprogramma wil allereerst antwoord geven op de vraag onder welke condities er in ons land
voldoende maatschappelijke steun zal blijven voor een verzorgingsstaat die alle burgers voldoende
bestaanszekerheid biedt. Antwoord op de vraag welke omstandigheden bevorderlijk zijn voor het in
stand houden of het tot stand brengen van een zekere mate van saamhorigheid en onderlinge betrokkenheid kan hiervan niet los worden gezien. Om deze vragen te beantwoorden zal het onderzoeksprogramma zich toespitsen op beide bovenvermelde vormen van solidariteit die momenteel onder druk
lijken te staan.
19
De studie is medio 2009 van start gegaan en zal in de loop van 2014 worden afgerond.
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken:
• een aio c.q. promovendus;
• drie postdoc onderzoekers;
• een senior onderzoeker;
• een hoogleraar.
Leven lang leren en arbeidsparticipatie o.l.v. prof. dr. A. de Grip, Universiteit Maastricht
Om het arbeidsaanbod op peil te houden proberen overheid en sociale partners initiatieven te ontwikkelen om oudere arbeidskrachten langer aan het werk te houden. Het beleid richt zich tot op heden voornamelijk op het versoberen van prepensioensregelingen en het naar achteren schuiven van de leeftijd
waarop iemand AOW gerechtigd is.
Ouderen zullen zich echter alleen langer op de arbeidsmarkt kunnen handhaven als hun productiviteit
op peil blijft. Dit roept de vraag op in hoeverre oudere werknemers door de genomen maatregelen ook
gemotiveerd worden om hun inzetbaarheid op peil te houden en meer zijn gaan participeren in cursussen en trainingen. Een centrale vraag is hoe het staat met de inspanningen van werkgevers om het
‘Leven Lang Leren’ (LLL) van hun personeel te stimuleren. In het verlengde daarvan komen vragen aan de
orde of LLL bijdraagt aan het opschuiven van de pensioenleeftijd en of dit compensatie kan bieden aan
mogelijk negatieve effecten van de versoberde pensioenrechten op de werkmotivatie en productiviteit
van oudere werknemers. In deel twee van de studie wordt nagegaan in hoeverre het huidige HR beleid
van werkgevers voldoende is gericht op duurzame inzetbaarheid van hun medewerkers. Ook is het de
vraag in hoeverre dit HR beleid adequaat inspeelt op de toegenomen flexibiliteit van het pensioensysteem. De studie zal in de loop van 2014 worden afgerond.
Bij de uitvoering van het onderzoek worden fulltime of parttime betrokken:
• een senior onderzoeker;
• een hoogleraar.
Om de balans in de nieuwe welvaartstaat: een dynamische stelselvergelijking in vijf
landen uit de kopgroep in Europa en hun prestaties op het vlak van oude en nieuwe sociale
risico’s o.l.v. prof. dr. B. Cantillon, Universiteit van Antwerpen/Centrum voor Sociaal
Beleid Herman Deleeck
De afgelopen decennia heeft zich in grote delen van Europa een zekere verdieping van het sociaal
beleid voorgedaan: van passieve inkomensbescherming naar een actieve, op participatie gerichte
houding. Door de focus op werk, kostenbesparingen, het faciliteren van arbeid en zorg en het investeren in talenten probeert de verzorgingsstaat tegemoet te komen aan de toenemende (financiële)
verplichtingen die mede een gevolg zijn van een ontgroenende c.q. vergrijzende populatie. Ondanks de
genoemde beleidsingrepen is volgens de beschikbare indicatoren van de OECD en EU het niveau van de
financiële armoede en inkomensongelijkheid echter nergens significant afgenomen. Door middel van dit
onderzoeksprogramma zal enerzijds worden nagegaan in hoeverre het gevoerde beleid inzake nieuwe
sociale risico’s (laaggeschooldheid, eenoudergezin, zorgtaken, kinderopvang) en oude sociale risico’s
(werkloosheid, ziekte, ouderdom) wel of niet heeft bijgedragen aan vooruitgang op de terreinen van
armoedebestrijding en ongelijkheid en anderzijds waarom het ene land hier mogelijk succesvoller in was
dan het andere. Hiertoe worden recente beleidsontwikkelingen inzake beide risico’s in een vijftal landen
in kaart gebracht en met elkaar vergeleken (beleidsanalyse) en in diezelfde landen op resultaat beoordeeld (empirische analyse).
Het onderzoeksprogramma zal in de loop van 2014 worden afgerond.
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken:
• twee aio’s c.q. promovendi;
• twee postdoc onderzoekers;
• een senior onderzoeker;
• drie hoogleraren.
20
Wetenschappelijk onderzoek
Keuzevrijheid in pensioenen: mogelijk, wenselijk, haalbaar? o.l.v. dr. K. Anderson,
Radboud Universiteit Nijmegen
In deze studie wordt nagegaan onder welke voorwaarden meer keuzevrijheid geïntroduceerd zou
kunnen worden in het Nederlandse pensioenstelsel. De kernvraag van deze studie luidt op welke
wijze keuzevrijheid en collectief georganiseerde solidariteit kunnen worden gecombineerd. Het is
de bedoeling een vergelijking te maken tussen Nederland en een aantal andere Europese landen
met soortgelijke collectieve aanvullende pensioenstelsels met het oogmerk om de volgende drie
onderzoeksvragen te beantwoorden: Hoe hebben landen als Zweden, Denemarken en Zwitserland
keuzevrijheid en collectieve solidariteit in hun pensioenstelsels georganiseerd? Hoe denken
Nederlandse werknemers en werkgevers over keuzevrijheid met betrekking tot aanvullende
pensioenen? Welke lessen kunnen worden getrokken uit ervaringen tot nu toe binnen de reeds
bestaande keuzemogelijkheden in het Nederlandse pensioenstelsel?
Naar verwachting zal deze studie in de loop van 2015 worden afgerond.
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken:
• twee postdoc onderzoekers;
• een senior onderzoeker;
• een programmaleider.
Keuzevrijheid in pensioenen: vier scenario's o.l.v. prof. dr. W. Salverda, Universiteit van
Amsterdam/ Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies
Meer keuzevrijheid ten aanzien van pensioenen kan ertoe bijdragen dat pensioenen beter aansluiten
bij de uiteenlopende behoeften van werknemers en bij (ook internationaal) gevarieerde loopbanen.
Bovendien kan het een prikkel zijn voor een efficiëntere uitvoering. Ook kan het een oplossing bieden
voor tegenstellingen tussen jongere en oudere deelnemers en tussen werkgevers en werknemers.
Dit onderzoek analyseert met behulp van vier scenario’s van keuzevrijheid in pensioenen of, en onder
welke voorwaarden, keuzevrijheid daadwerkelijk deze positieve effecten sorteert en welke negatieve
bijeffecten zich kunnen voordoen. In de eerste optie bepalen werknemers zelf bij welk pensioenfonds
zij zich aansluiten. In de tweede optie kiest de werkgever bij welk pensioenfonds hij zijn pensioenregeling onderbrengt. In de derde optie blijft de werknemer verplicht aangesloten bij het pensioenfonds
van de onderneming of bedrijfstak waarin hij/zij werkt, maar biedt het pensioenfonds hem/haar een
keuzepakket van pensioenregelingen. In de vierde optie blijven bestaande hoofdlijnen ongewijzigd
(verplichte deelname), maar krijgen de deelnemers een gezamenlijke keuzevrijheid in de besluitvorming over (wijzigingen in) de pensioenregeling en de financiering. De mogelijke gevolgen van deze
vier opties worden theoretisch en empirisch onderzocht. Hierbij komt ook een vergelijking met de
pensioenstelsels van Zweden, het Verenigd Koninkrijk en Australië aan de orde. De studie zal naar
verwachting eind 2014 met onder andere een conferentie worden afgerond.
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken:
• vier postdoc onderzoekers;
• twee hoogleraren.
Bevordering arbeidsparticipatie oudere werknemers: een cohortstudie o.l.v.
prof. dr. IJ. Kant, Universiteit Maastricht
20
13
De Nederlandse arbeidsmarkt staat voor grote uitdagingen. Vergrijzing en ontgroening van de bevolking resulteren in een daling van de potentiële beroepsbevolking, maar ook globalisering en technologische ontwikkelingen hebben belangrijke gevolgen voor de arbeidsmarkt. Het doel van dit onderzoeksprogramma is de arbeidsparticipatie van oudere werknemers te bevorderen, door na te gaan aan
welke eisen moet worden voldaan om deze werknemers in staat te stellen langer door te werken. In
deze studie worden bij oudere werknemers (45-60 jaar) elementen die van invloed zijn op doorwerken
uit de domeinen arbeid, gezondheid, privésituatie/individuele kenmerken en competenties, in hun
onderlinge samenhang in de tijd onderzocht. Vervolgens worden voor werknemers ouder dan 60 jaar
de oorzaken van langer doorwerken bestudeerd.
21
De studie maakt gebruik van bestaande data van de Maastrichtse Cohort Studie (MCS), alsmede van
nieuw te verzamelen data specifiek voor deze studie. De gevonden oorzaken van (langer) doorwerken
op oudere leeftijd vormen de basis voor het formuleren van interventiemogelijkheden en preventieve
maatregelen om oudere werknemers gemotiveerd, gezond en langer op de werkvloer te houden.
Potentieel veelbelovende maatregelen worden onderverdeeld in maatregelen op individueel, bedrijfsen nationaal niveau. Nagegaan wordt in hoeverre deze maatregelen maatschappelijk geaccepteerd
en gedragen worden. Ook zal de technische, organisatorische en juridische haalbaarheid worden
getoetst. Het onderzoeksprogramma zal medio 2016 worden afgerond.
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken:
• een aio c.q. promovendus;
• een postdoc onderzoeker;
• een senior onderzoeker;
• twee hoogleraren.
Vrouwen in hogere managementposities o.l.v. prof. dr. ir. T. van der Lippe,
Universiteit Utrecht
In Nederland zijn vrouwen nog altijd ondervertegenwoordigd in hogere managementposities;
Nederland steekt hierin relatief ongunstig af tegenover andere Europese landen. Doel van het onderzoek ‘Vrouwen in hogere managementposities’ is niet alleen te verklaren waarom er minder vrouwen
in hogere managementposities zitten, maar ook om aan te geven met welk type interventies dit kan
veranderen. Het onderzoek start met een beschrijving van aantallen vrouwen en mannen in hoge
managementposities in Nederland en hoe dit is veranderd gedurende de afgelopen 25 jaar. Ook is
er aandacht voor veranderingen in de levensloop van mannen en vrouwen en tussen generaties.
Vervolgens worden deze aantallen afgezet tegen andere Europese landen en wordt nagegaan of
de achterstand samenhangt met de organisatie en sector waar mannen en vrouwen werken. In de
verklaring van de verschillen in managementposities worden de factoren nagegaan die de matching
van vraag en aanbod van vrouwen in managementposities beïnvloeden: microfactoren als human
capital, normen en ambities; mesofactoren als organisatiegrootte, percentage vrouwen in beroepen,
organisatiecultuur en type sector of branche en macrofactoren als beleid en cultuur. Uiteraard wordt
ook aandacht besteed aan discriminatie en vooroordelen die hierbij een rol kunnen spelen. Zijn de
aantallen en oorzaken eenmaal bekend, dan ligt het in de bedoeling een database te bouwen met
(1) bestaande interventies om het aantal vrouwen in hogere managementposities te verhogen, (2)
de belemmerende en bevorderende oorzaken in kaart te brengen op basis waarvan de interventies
worden samengesteld en (3) de effectiviteit van interventies in termen van instroom van vrouwen
in hogere managementposities. Het ligt in de bedoeling dat deze database een bruikbaar instrument
vormt voor beleidsmakers om zo zicht te krijgen welke interventies mogelijk en effectief zijn om
het aantal vrouwen in managementposities te verhogen en voor het MKB en grote bedrijven om een
interventie op maat te kiezen voor de eigen arbeidsorganisatie. Hiertoe zullen een aantal regionale
workshops worden georganiseerd en de database zal op een website en app worden aangeboden. De
studie is per januari 2013 van start gegaan, de duur van het onderzoek bedraagt achttien maanden.
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken:
• twee postdoc onderzoekers;
• een senior onderzoeker;
• een hoogleraar.
Jeugd en leiding aanvaarden o.l.v. prof. dr. M.C. Euwema, Universiteit Leuven
Wat verwachten jongeren anno 2012 van werk en vooral, wat verwachten ze van hun leidinggevende?
Een relevante vraag, immers heel wat sectoren in Nederland hebben moeite om goed gekwalificeerde
jonge werknemers te vinden, te boeien en te binden. Daarbij wordt regelmatig in de media gesproken
over nieuwe eisen en verwachtingen die de jeugd heeft. Generation X, generation Y en inmiddels
22
Wetenschappelijk onderzoek
dient zich generation C aan. Steeds wordt daarbij aangegeven hoezeer ‘de jeugd van tegenwoordig’
verschilt van vorige generaties, ook wat betreft de verwachtingen met betrekking tot werk en leiding
ontvangen. In dit onderzoek wordt nagegaan wat jongeren anno 2012/2013 in Nederland verwachten
van hun leidinggevenden. Aan leidinggevenden en HRM managers wordt gevraagd of zij werkelijke
verschillen zien met eerdere generaties. Uit internationaal wetenschappelijk onderzoek blijkt namelijk dat die verschillen nogal meevallen. Jongeren (en ouderen) maken weliswaar gebruik van andere
communicatiemiddelen, maar dat zegt nog niets over de inhoud. De kern van de studie is erop gericht
in kaart te brengen wat jongeren verwachten van leidinggevenden en wanneer, onder welke omstandigheden zij leiding aanvaarden. Welke aanpak – zowel voor HRM als leidinggevenden – is succesvol
om starters op de arbeidsmarkt te boeien, te binden en professioneel te ontwikkelen? Deze studie
gaat ervan uit dat er een grote verscheidenheid is onder jongeren, qua opleiding, ambitie en behoefte
aan vormen van leiding en coaching. De volgende stappen worden gevolgd:
 bestudering van internationale wetenschappelijke literatuur om na te gaan of de zogenaamde
trends echt zoveel verschil laten zien en op welke punten;
 analyse van Nederlandse databases op verschillen in werkbeleving en verwachtingen van
leidinggevenden tussen starters op de arbeidsmarkt en andere groepen werknemers;
 enquête onder een grote groep jonge werknemers gericht op verwachtingen met betrekking tot
leidinggevenden, coaching en hun werk;
 interviews onder managers en HRM professionals over hun ervaringen en good practices in
leidinggeven aan een verscheidenheid aan jongeren die starten op de arbeidsmarkt.
Doel van de studie is om concrete handvatten te bieden aan leidinggevenden en aan jongeren: leiding
geven en leiding aanvaarden. Op basis van de verzamelde good practices wordt een app ontwikkeld, zowel voor leidinggevenden als jonge werknemers. Ook worden bevindingen gepubliceerd en
besproken op een nationaal symposium. De studie is in januari 2013 van start gegaan en loopt tot
april 2014.
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken:
• een junior onderzoeker;
• een postdoc onderzoeker;
• een hoogleraar.
Opleiding als sociale scheidslijn o.l.v. dr. M.H.J. Wolbers, Radboud Universiteit Nijmegen
20
13
De klassensamenleving op basis van sociale herkomst is succesvol bestreden in Nederland, maar
nieuwe tegenstellingen komen daarvoor terug. Tussen mensen met een hoge en lage opleiding lijken
zich hardnekkige scheidslijnen af te tekenen. Er wordt ook wel van een ‘credential society’ gesproken,
waarin toegang tot een baan vooral gebaseerd is op diploma’s en titels ook al zijn die niet relevant
voor het betreffende werk. Tegelijkertijd is sociale stijging geen vanzelfsprekendheid meer in de
Nederlandse samenleving. Hoewel het opleidingspeil van de (beroeps-)bevolking nog steeds stijgt,
neemt het percentage kinderen dat met een lager opleidingsniveau dan hun ouders het onderwijs
verlaat, sterk toe. Het naoorlogse denkkader over sociale mobiliteit, geënt op het verheffen van
lagere sociale klassen door het blootleggen van verborgen talent, lijkt tegenwoordig niet meer
passend.
Dit onderzoeksproject heeft als doel gedetailleerd inzicht te verschaffen in de aard, omvang en
problematiek van deze recente ontwikkelingen op het terrein van sociale stratificatie en mobiliteit
in Nederland. Daarnaast wordt uitgebreid ingegaan op de oorzaken en gevolgen ervan. Welke maatschappelijke ontwikkelingen en mechanismen liggen ten grondslag aan sociale daling en opleiding als
sociale scheidslijn en wat zijn de gevolgen voor de maatschappelijke verhoudingen in het algemeen
en voor de arbeidsmarkt en het sociale zekerheidsstelsel in het bijzonder, nu en in de toekomst? Aan
de hand van een literatuurstudie, een empirische analyse op een gezaghebbende persoonsenquête
en een expertmeeting zal uitgebreid gereflecteerd worden op deze onderzoeksvragen. Het onderzoek
is in oktober 2012 gestart, de eindrapportage is begin 2014 voorzien.
23
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken:
• een postdoc onderzoeker;
• een senior onderzoeker;
• een projectleider.
Leren re-integreren: beleidsanalyse van re-integratie o.l.v. prof. dr. P.W.C. Koning, Vrije
Universiteit Amsterdam
Het afgelopen decennium is het nodige empirisch onderzoek verricht naar de effectiviteit van reintegratie. Met steeds uitgebreidere datasets en betere onderzoeksdesigns is het mogelijk de toegevoegde waarde van re-integratie, zoals scholing, bemiddeling of therapieën, te schatten.
Met het beantwoorden van de effectiviteitsvraag komt vervolgens een andere vraag in zicht: wat
drijft effectiviteit, in hoeverre is dit verklaarbaar uit beslissingen van klantmanagers? Wanneer is een
non-conformistisch instrument, zoals schuldhulpverlening, een goed alternatief? Kiezen klantmanagers wel voor de juiste re-integratiebedrijven? Evenzo is het de vraag of werkgevers wel de juiste
beslissingen nemen bij re-integratie. Deze vragen zijn tot dusver nog grotendeels onontgonnen in de
literatuur en tegelijkertijd van eminent belang bij de uitvoering van re-integratie.
De onderhavige, empirisch gerichte studie zal zich daarom primair op deze uitvoeringsvragen
richten, met als perspectief de (beslissingen van) klantmanagers en werkgevers bij re-integratie.
Daarnaast speelt ook de overkoepelende vraag, namelijk hoe beleidsmakers de uitvoering van reintegratie kunnen sturen: hoe zorg je ervoor dat klantmanagers en werkgevers over de juiste prikkels
beschikken om tot ‘optimale re-integratie’ te komen? Bij werkgevers valt daarbij te denken aan de
loondoorbetalingsverplichting en systemen van premiedifferentiatie. Meer concreet zal dit project
uit de volgende vier deelprojecten bestaan:
 effectiviteit van schuldhulpverlening als non-conformistische re-integratieaanpak: met
gegevens van onder andere de gemeente Amsterdam zullen de – bedoelde en onbedoelde –
effecten van schuldhulpverleningstrajecten op de kans van bijstandscliënten om een baan te
vinden onderzocht worden.
 aansturing van werkgevers tot re-integratie door financiële prikkels bij ziekte en
arbeidsongeschiktheid. Grootschalige administratieve bestanden van de verzekerden-,
uitkerings- en premieregistratie (van UWV) zullen benut worden om vast te stellen in hoeverre de
prikkels die uitgaan van loondoorbetaling en premiedifferentiatie effect sorteren. Interessant in
dit verband is de vraag hoe zwaar, wanneer en op welk type werkgevers gericht dient te worden.
 organisatie van de aanbesteding van re-integratie: op basis van welke informatie zijn geschikte
re-integratiebedrijven te kiezen? Welke combinatie van informatie is daarvoor nodig? Het
hier beschreven onderzoek maakt gebruik van UWV- gegevens over de aanbesteding van
re-integratie.
 contracteren van re-integratiebedrijven: wat zijn de effecten van prestatieprikkels voor
re-integratiebedrijven? Wederom met UWV- gegevens wordt in dit onderzoek nader onderzocht
of prikkels leiden tot selectie door re-integratiebedrijven en of het aanzet tot betere
plaatsingsprestaties.
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken:
• een aio c.q. promovendus;
• een postdoc onderzoeker;
• een hoogleraar.
24
Wetenschappelijk onderzoek
2. Nieuwe onderzoeksprojecten, toegekend in 2013
Pensioenbewustzijn o.l.v. prof. dr. A.H.O. van Soest en prof. dr. H.M. Prast, Netspar,
Universiteit van Tilburg (€ 30.000)
Als gevolg van de vergrijzing en ontgroening van de Nederlandse arbeidspopulatie staat de betaalbaarheid van het (ouderdoms)pensioen al enkele jaren hoog op de agenda. Onderwerpen als de dekkingsgraad, beleggingsresultaten, houdbaarheid, mogelijke afstempeling en inflatiecorrectie komen
met enige regelmaat in het nieuws. Ondertussen is de leeftijd waarop de Nederlandse burger recht
heeft op een ouderdomspensioen versneld verhoogd naar 67 jaar in 2021 en is de rekenrente naar
boven bijgesteld. Dit alles met als doel de betaalbaarheid van het stelsel te handhaven. Opmerkelijk
in deze hele discussie over het ouderdomspensioen is het feit dat de burger en premiebetaler zich
niet of nauwelijks roert. Op misschien de aankoop van een huis na is de pensioenspaarpot van de
gemiddelde werkende Nederlander een van de grootste investeringen van diens leven. Een sterke
betrokkenheid bij ontwikkelingen op dit gebied ligt dan ook in de rede; niets is echter minder waar.
Het pensioenbewustzijn – de mate waarin een persoon op de hoogte is van het pensioeninkomen bij
het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bij overlijden en bij arbeidsongeschiktheid – is laag.
Men weet niet of het pensioeninkomen in de eigen situatie voldoende is en – indien gewenst – welke
oplossingen er zijn om een eventueel te kort aan inkomen te voorkomen. De huidige studie beoogt
een inventarisatie van de stand van zaken met betrekking tot het (inter)nationaal wetenschappelijk
onderzoek op het gebied van pensioenbewustzijn, welke zijn de invalshoek(en) van waaruit dit thema
wetenschappelijk belicht is, wat zijn de belangrijkste resultaten en welke witte vlekken zijn daarbij
zichtbaar.
De studie is gestart in oktober 2013 en had een doorlooptijd van vier maanden.
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken:
• twee hoogleraren.
Intergenerationele solidariteit of generatieconflict o.l.v. prof. dr. M. Heemskerk, Radboud
Universiteit Nijmegen (€ 385.500)
Profiteert de ene generatie meer dan de andere van pensioenregelingen? Door de dubbele vergrijzing
– steeds meer ouderen leven steeds langer – staat de houdbaarheid van het huidige pensioenstelsel
onder druk. Pensioenregelingen worden versoberd en risico’s herverdeeld. De pensioenleeftijd wordt
voor komende generaties aanzienlijk hoger en de opbouw van pensioen lager. De verdeling van de
lusten en lasten van pensioen trekt een zware wissel op de solidariteit tussen generaties. Jong en
oud vrezen de dupe te worden van pensioenwijzigingen en de pensioenrekening te moeten betalen.
Ouderen en gepensioneerden maken zich zorgen dat hun pensioen niet welvaartsvast zal blijven
of gekort zal worden. Jongeren menen dat de pensioenrekening naar de volgende generaties wordt
doorgeschoven. Een juridisch pensioengevecht onder de generaties dreigt en zowel ouderen als
jongeren zoeken naar instrumenten om pensioenwijzigingen tegen te houden. Dit onderzoek gaat in
op de juridische betekenis en grondslagen van intergenerationele solidariteit in pensioenregelingen.
Onderdeel van het onderzoek vormt de vraag met welke juridische maatregelen de solidariteit tussen
generaties in pensioenregelingen kan worden geborgd. Op deze wijze draagt het onderzoek bij aan de
(oordeelsvorming over) solidariteit tussen generaties in huidige en toekomstige pensioenregelingen.
De studie is gestart medio 2013 en heeft een doorlooptijd van vier jaar.
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken:
• een aio c.q. promovendus;
• een postdoc onderzoeker;
• een hoogleraar.
20
13
25
Richtlijnontwikkeling Chronisch zieken ten behoeve van bedrijfs- en verzekeringsartsen
o.l.v. prof. dr. H. Wind, AMC, Universiteit van Amsterdam (€ 374.000)
Verzekeringsartsen en bedrijfsartsen hebben een belangrijke taak bij het bevorderen en in stand
houden van de arbeidsdeelname van chronisch zieken. De overlap in het werkveld van deze professionals en de gemeenschappelijke taak in de zorgketen ten aanzien van behoud van werk of terugkeer
naar werk vormt de basis voor een gezamenlijke, overkoepelende richtlijn voor arbeidsparticipatie
van chronisch zieken. Daarnaast spelen behandelend artsen een rol bij het aan het werk komen en
blijven van werknemers met gezondheidsproblemen. Ook dit komt aan de orde in de te ontwikkelen
richtlijn.
Door de onderzoeksgroep wordt aan de hand van de literatuur een notitie opgesteld die in grote lijnen
duidelijk maakt waar de knelpunten liggen ten aanzien van arbeidsparticipatie van chronisch zieken.
De notitie wordt in een werkgroep besproken waarbij de vragen worden vastgesteld waarop de richtlijn een antwoord moet geven. In deze werkgroep hebben de belangrijkste betrokkenen bij de ontwikkeling van de richtlijn zitting: bedrijfs- en verzekeringsartsen, huisarts, specialist en arbeidsdeskundigen die in hun dagelijks werk te maken hebben met de problematiek en patiënten. Vanzelfsprekend
maken verschillende patiëntenverenigingen deel uit van de werkgroep. Systematisch literatuuronderzoek, aangevuld met kennis van verschillende deskundigen – waaronder die van patiënten – geven
antwoord op de vragen en dit leidt tot het formuleren van aanbevelingen die worden opgenomen in
de richtlijn. Het resultaat van het onderzoeksproject is een richtlijn die in de praktijk van verzekeringsartsen en bedrijfsartsen wordt toegepast. Doel hiervan is dat chronisch zieken die vanwege hun
gezondheid worden belemmerd in arbeidsdeelname:
 hun werk behouden, al dan niet met aanpassingen;
 terug kunnen keren naar passend werk;
 een start kunnen maken met werk dat past bij hun fysieke en mentale mogelijkheden.
De studie is gestart in de loop van 2013 en heeft een doorlooptijd van vier jaar.
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken:
• een aio c.q. promovendus;
• een postdoc onderzoeker;
• een hoogleraar.
Oudere werknemers vanuit werkgeversperspectief o.l.v. dr. A. Heyma, SEO Economisch
Onderzoek/Universiteit van Amsterdam (€ 205.600)
Oudere werknemers hebben een relatief moeilijke positie op de Nederlandse arbeidsmarkt. Hoewel
er steeds meer ouderen werkzaam blijven, komen oudere werklozen veel moeilijker aan een baan dan
jongere werklozen. Uit een recente studie van SEO Economisch Onderzoek blijkt dat werkgevers veel
minder geneigd zijn om oudere werkzoekenden aan te nemen dan vergelijkbare jongere werknemers.
Dat ligt vooral aan onzekerheid bij werkgevers over de productiviteit van oudere werknemers in verhouding tot de looneisen die worden gesteld. Die onzekerheid geeft voeding aan percepties bij werkgevers waarin ouderen relatief slecht scoren ten opzichte van jongeren. In het onderhavige onderzoek
wordt gezocht naar factoren die de aannamekans van werknemers beïnvloeden en die samenhangen
met leeftijd, niet alleen vanuit arbeids-economisch perspectief, maar ook vanuit het perspectief
van de arbeids- en organisatiepsychologie. Vervolgens wordt het werkelijke belang van elk van deze
factoren voor de aannamekans van oudere werknemers vastgesteld via een vignettenanalyse. Daarin
wordt aan leidinggevenden gevraagd om herhaaldelijk te kiezen tussen kandidaten van verschillende
leeftijd, die tevens verschillen op persoonlijke en psychologische kenmerken. Daarbij worden ook de
bedrijfscontext (sector, bedrijfsgrootte, arbeidsomstandigheden) en de persoonlijke en psychologische kenmerken van de leidinggevende betrokken. Met de resultaten van de vignettenanalyse wordt
inzicht verkregen in de werkelijke overwegingen van werkgevers om oudere werknemers in dienst te
houden of wel/niet aan te nemen.
26
Wetenschappelijk onderzoek
De studie is eind 2013 gestart en heeft een doorlooptijd van twee jaar.
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken:
• drie (senior) onderzoekers;
• een hoogleraar;
• een projectleider.
Loondispensatie als instrument voor arbeidsparticipatie: naar een verbeterde werkzaamheid o.l.v. prof. dr. T. Wilthagen, ReflecT, Universiteit van Tilburg (€ 148.431)
Loondispensatie is een instrument dat de werkgever toestaat minder dan het wettelijk geldende
minimumloon te betalen, indien de werknemer vanwege een arbeidsbeperking verminderd productief
is. Dit gebeurt op basis van de vast te stellen loonwaarde van de werknemer. De werkgever wordt
vrijgesteld voor het deel dat de werknemer verminderd productief is, derhalve het verschil tussen het
minimumloon en de feitelijke loonwaarde.
Voortbouwend op eerder verricht onderzoek wordt in deze studie nagegaan hoe de vormgeving, toepassing en effectiviteit van loondispensatie kan worden verbeterd. Loondispensatie is immers een
van de belangrijkste elementen waarop de in 2015 in te voeren Participatiewet is gebaseerd.
Met dit multidisciplinair onderzoek wordt inzicht verkregen in de vraag of het instrument loondispensatie werkt om mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt in te laten stromen naar betaald werk.
Nagegaan zal worden wat de effecten zijn van de inzet van loondispensatie en onder welke condities
het instrument een bijdrage levert aan de duurzame arbeidsparticipatie van mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt.
Specifieke aandachtspunten van het onderzoek zijn:
1 Wat zijn de effecten van het instrument loondispensatie in vergelijking met andere instrumenten
die kunnen worden ingezet voor arbeidsparticipatie en re-integratie van arbeidsgehandicapten?
2 Wat zijn de effecten van de inzet van loondispensatie op het loongebouw/
functiewaarderingssystemen?
3 Hoe kan in samenspraak met werkgevers een meer bruikbaar/geaccepteerd model van loondispensatie geconstrueerd worden? En in samenhang daarmee:
4 Hoe kan het instrument loondispensatie dusdanig operationeel worden gemaakt dat ook ondernemers uit het MKB er gebruik van kunnen maken, zonder al te veel administratieve rompslomp?
5 Hoe is het instrument – wanneer het eenmaal functioneert – beheersbaar te houden?
Naast wetenschappelijke publicaties zullen diverse informatieproducten voor de praktijk worden
vervaardigd en zullen voorafgaand aan de invoering van de nieuwe wetgeving een webseminar en
slotconferentie worden georganiseerd.
De studie is eind 2013 gestart en heeft een doorlooptijd van 18 maanden.
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken:
• drie (senior) onderzoekers;
• een hoogleraar.
CAO en schadecompensatie bij beroepsrisico’s o.l.v. prof. dr. S. Klosse, Universiteit
Maastricht (€ 125.311)
20
13
Als lid van een internationale gemeenschap is Nederland gehouden zijn internationale verplichtingen
na te komen. Dit geldt ook voor de verplichtingen die zijn opgenomen in Verdrag 121 van de ILO. Dit
verdrag vereist (onder andere) een hoge inkomensdekking in de sociale zekerheid voor schade die is
veroorzaakt door een beroepsrisico. In het Nederlandse sociale zekerheidssysteem wordt, sinds de
invoering van de WAO, geen onderscheid meer gemaakt in dekking tussen sociale- en beroepsrisico’s
(risque professionnel en risque social). Lange tijd was dit geen probleem omdat de uitkeringen bij
ons relatief hoog waren. Met de komst van de Wet WIA is dit veranderd. Door de inrichting van die
wet is het bijvoorbeeld bepaald niet uitgesloten dat gedeeltelijk arbeidsongeschikten die geen werk
kunnen vinden, moeten leven van een uitkering die onder het bestaansminimum ligt, ook als de
27
arbeidsongeschiktheid is ontstaan door een beroepsrisico. De Wet WIA strookt op dit punt niet met
de ILO-normen. Bij de invoering van de Wet WIA is overwogen om dit probleem te ondervangen door
invoering van een Extra Garantieregeling voor Beroepsrisico’s (EGB); een verplichte beroepsrisicoverzekering naar Belgisch voorbeeld. Op advies van de SER heeft de regering hier echter van afgezien.
Sociale partners hebben toen de handschoen opgepakt. Als gevolg hiervan kennen verschillende
cao’s inmiddels reparatiebepalingen die de WIA-uitkeringen aanvullen. De vraag is echter of dit voldoende is om problemen van ondercompensatie op te vangen.
In dit onderzoek worden bestaande cao-afspraken nader bestudeerd om zicht te krijgen op aard en
omvang van het probleem van ondercompensatie en op de vraag in hoeverre cao’s dat probleem
kunnen opvangen. Ook alternatieve oplossingsrichtingen worden bestudeerd om de eventuele
meerwaarde daarvan ten opzichte van de cao-oplossing te kunnen vaststellen. De aandacht richt zich
daarbij niet alleen op invoering van een verplichte beroepsrisicoverzekering (EGB). Ook andere oplossingsrichtingen zullen worden onderzocht, zoals a) de introductie van een verplichte verzekering
voor schade die niet door sociale zekerheidsregelingen wordt gedekt en b) verdere aanscherping van
de re-integratieverplichtingen van de werkgever ten opzichte van werknemers die arbeidsongeschikt
raken ten gevolge van beroepsrisico’s. De verschillende oplossingsrichtingen worden verder aan een
rechtseconomische verkenning onderworpen, zodat niet alleen juridische, maar ook economische
aspecten in de analyse worden meegenomen.
De studie is eind 2013 gestart en heeft een doorlooptijd van 18 maanden.
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken:
• een postdoc onderzoeker;
• twee (senior) onderzoekers;
• drie hoogleraren.
Arbeidsparticipatie en ernstige psychische aandoeningen o.l.v. prof. dr. J. Anema, EMGO
instituut, Vrije Universiteit Amsterdam (€ 144.075)
Werk is voor iedereen belangrijk, ook voor mensen met een arbeidsbeperking. De afstand tussen
arbeidsdeelname en mensen met ernstige psychische aandoeningen (EPA) is groot. Tegelijkertijd
vindt de overheid dat meer mensen met EPA in staat zouden moeten worden gesteld om deel te
nemen aan het arbeidsproces. In het verlengde daarvan hebben UWV en GGZ- Nederland in 2013 een
convenant getekend om de onderlinge samenwerking te verbeteren. De laatste jaren worden op verschillende locaties in Nederland initiatieven genomen door de GGZ, de gemeenten en uitvoeringsorganisaties op het terrein van participatie en re-integratie om mensen met EPA aan het werk te helpen.
Een veelbelovende aanpak is de Individual Placement en Support (IPS) waarvan in verschillende
landen, waaronder de Verenigde Staten, de effectiviteit bij de onderhavige doelgroep is aangetoond.
In Nederland wordt deze vorm van bevordering van arbeidsparticipatie beperkt toegepast en deze
aanpak is recentelijk voor het eerst wetenschappelijk geëvalueerd (Michon, 2006).
De onderhavige studie beoogt bestaande wetenschappelijke kennis te verzamelen en te verspreiden
naar zorgverleners en beleidsmakers met als doel de arbeidsparticipatie van mensen met EPA te verbeteren. Tijdens het onderzoek zal de mate van arbeidsparticipatie van mensen met EPA, van daarop
gerichte interventies en van daarop gericht beleid in Nederland in kaart worden gebracht. Vervolgens
worden de resultaten hiervan vergeleken met andere landen op basis van de OECD database, op
geleide hiervan kan de relatieve positie van Nederland vastgesteld worden (benchmark). Ten tweede
zal op een systematische en inzichtelijke wijze de huidige stand van evidence based onderzoek – ten
aanzien van effectieve interventies ter bevordering van arbeidsparticipatie bij mensen met EPA – in
kaart worden gebracht. Er zal daarbij een overzicht worden gepresenteerd van factoren die bevorderend of belemmerend zijn voor duurzame arbeidsparticipatie. De opgedane kennis kan worden
gebruikt door zorgverleners voor het gericht inzetten of indiceren van effectieve interventies bij
mensen met EPA in Nederland.
28
Wetenschappelijk onderzoek
De studie is eind 2013 gestart en heeft een doorlooptijd van 18 maanden.
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken:
• twee (senior) onderzoekers;
• een hoogleraar.
Decentralisatie: inzicht in factoren voor succesvolle decentralisatie in het sociale domein
o.l.v. drs. R. den Uyl, Radar Advies BV (€ 149.677)
De komende jaren krijgen gemeenten de verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van burgers bij
opvoedingsvragen, het vinden van werk, het verstrekken van een uitkering en/of toeslagen en het
bieden van zorg aan mensen thuis. Die nieuwe taken gaan gepaard met omvangrijke bezuinigingen.
Gemeenten kunnen deze taken alleen uitvoeren als ze een geheel nieuwe werkwijze introduceren,
een werkwijze waarin burgers meer worden aangesproken op wat zelf en met elkaar kunnen doen.
Een werkwijze ook waarin wordt voorkomen dat meer hulpverleners tegelijk met een gezin aan de
slag gaan en waarin optimaal gebruik wordt gemaakt van alle voorzieningen in wijk en buurt. In de
toekomst zal bijvoorbeeld iemand met een verstandelijke beperking samen met een dementerende
oudere op een dagopvang in de wijk kunnen zitten. Het toezicht zal door een familielid of vrijwilliger
worden gedaan, met – indien nodig – een professional die er snel bij geroepen kan worden. In de
toekomst zal de sociaal werker als een soort ‘sociale huisarts’ preventief bij lichte problemen reeds
ondersteuning bieden. Dit alles moet leiden tot minder inschakeling van specialisten.
Het huidige onderzoek vindt plaats bij gemeenten die in een gevorderd stadium zijn in het toewerken
naar deze situatie én gemeenten die daar minder ver in zijn. De centrale onderzoeksvraag is of achterhaald kan worden welke factoren binnen de gemeenten bijdragen aan het (succesvol) realiseren
van deze nieuwe situatie. Die factoren zijn benoemd in de literatuur over transitiemanagement en
veranderingen bij de overheid, bijvoorbeeld de zichtbare aanwezigheid van leiderschap in bestuur en
directie, het loslaten van administratieve werkprocessen en het experimenteren zonder duidelijke
afspraken vooraf. De verwachting is dat het onderzoek verbanden aantoont tussen de onderscheiden
factoren en de mate waarin gemeenten succesvol zijn in de invoering van de decentralisaties.
De studie is eind 2013 gestart en heeft een doorlooptijd van 18 maanden.
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken:
• een onderzoeker;
• twee senior onderzoekers;
• een projectleider. De beloften van nabijheid: een kwalitatief onderzoek naar de decentralisatie van
arbeidsre-integratie, jeugdzorg en langdurige zorg o.l.v. prof. dr. J.W. Duyvendak,
Amsterdam Institute of Social Science Research/Universiteit van Amsterdam (€ 399.872)
20
13
Met ingang van 2015 krijgt een grote decentralisatieoperatie haar beslag, waarbij gemeenten eerstverantwoordelijke bestuurslaag worden op het terrein van (arbeids)participatie, langdurige zorg en
jeugdzorg. Deze decentralisatie hangt samen met de herziening van de verzorgingsstaat die door de
economische en financiële crises in een stroomversnelling is geraakt. Bezuinigingen zijn de aanjager
van de ‘ombouw’ van de verzorgingsstaat, maar de argumentatie is ook inhoudelijk. Ten eerste zou de
oude verzorgingsstaat mensen passief en claimend maken, in plaats van actief en verantwoordelijk.
Ten tweede zou de kwaliteit van de dienstverlening gebrekkig zijn doordat teveel tijd opgaat aan
registratie-eisen ten koste van daadwerkelijke hulp. Ook zou de dienstverlening te gespecialiseerd en
versnipperd zijn, waardoor veel cliënten in een veelheid van los van elkaar opererende hulpverleners
en instanties verloren raken.
De herziening van de verzorgingsstaat is gebaseerd op vier principes, waarbij het eerste principe
maatgevend is voor de andere drie:
 nabijheid: hulp moet dichtbij de burger komen, aangestuurd door de lokale overheid die ‘dichterbij’ zou staan en met een grotere rol voor het eigen (meer nabije) sociale netwerk.
29
 zelfredzaamheid: burgers worden gestimuleerd om hun eigen problemen op te lossen, zo nodig
met een beroep op hun sociale netwerk.
 wederkerigheid: wie hulp ontvangt, moet ook iets terugdoen. Zo wordt van bijstandsgerechtigden verwacht dat zij als tegenprestatie (vrijwilligers)werk verrichten.
 generalistisch integraal werken: hét alternatief voor versnippering en ‘schotten’. Breed opgeleide
en inzetbare professionals in ‘sociale wijkteams’ moeten door hun integrale aanpak dwarsverbanden leggen tussen diverse beleidsterreinen.
Aan de hand van onderzoek in drie (kleine, middelgrote en grote) gemeenten worden twee nieuwe
benaderingen bestudeerd waarin bovenstaande vier principes duidelijk terug zijn te zien: sociale wijkteams en sociale netwerken. Sociale wijkteams geven vorm aan nabijheid van professionals, terwijl
sociale netwerken vormgeven aan nabijheid van burgers onderling.
Het onderzoek moet antwoord geven op de volgende vragen:
1 Op welke manieren wordt het sociale netwerk rond kwetsbare burgers aangeboord (bijvoorbeeld
via ‘eigen kracht’-conferenties of netwerkbijeenkomsten)?
2 In hoeverre en onder welke voorwaarden kunnen deze netwerken voor kwetsbare burgers van
duurzame betekenis zijn voor de kwaliteit van hun dagelijks leven?
3 Welke rol spelen sociale wijkteams en andere professionals daarbij?
4 In hoeverre zijn opleidingsniveau, sekse, etniciteit en buurtkenmerken van invloed op de duurzaamheid van sociale netwerken?
De studie is in januari 2014 gestart en heeft een doorlooptijd van vier jaar.
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken:
• twee postdoc onderzoekers;
• twee hoogleraren. Handhaving van onderop: handhavingsinstrumenten in de sociale zekerheid vanuit
het perspectief van de burger o.l.v. prof. dr. M. Hertogh, Rijksuniversiteit Groningen
(€498.960)
Naleving van de regels op het gebied van sociale zekerheid en werk is belangrijk voor een economisch krachtig en sociaal Nederland met werk en bestaanszekerheid voor iedereen. Maar hoe zorg je
ervoor dat iedereen zich aan de regels houdt? In dit onderzoek worden verschillende handhavingsinstrumenten bestudeerd en de effecten ervan geanalyseerd. Op basis hiervan wordt niet meer ‘van
bovenaf’, maar 'van onderop' een model ontwikkeld voor 'effectief handhaven’.
Overheidsorganisaties – zoals UWV, SVB en Belastingdienst – kunnen gebruik maken van verschillende handhavingsinstrumenten. Dit kan bijvoorbeeld door middel van voorlichting en advisering
(preventie). Maar de laatste tijd gaan er ook steeds meer stemmen op om meer gebruik te maken van
boetes en sancties (repressie) om zo misbruik en fraude tegen te gaan. Maar welke van deze twee
instrumenten is nu het meest effectief, of is het juist verstandig om beide instrumenten te combineren? Deze vraag is tot nu toe nagenoeg uitsluitend beantwoord door te kijken naar het werk van de
handhavers, maar in dit onderzoek staan de betrokken burgers centraal.
Hierbij vormen twee invloedrijke wetenschappelijke benaderingen de inspiratiebron: de theorie van
'motivational postures' (Braithwaite, 2003) en de 'procedural justice'-theorie (Tyler,1990).
Hoe reageren burgers op een overheid die hen enerzijds verantwoordelijkheden en vertrouwen zegt te
willen geven, maar die anderzijds steeds vaker kiest voor strenger straffen? Hoe ervaren de betrokken
burgers de verschillende handhavingsinstrumenten? Zijn zij voldoende op de hoogte van de nieuwste
wettelijke regelingen en kunnen zij hiermee uit de voeten? Leidt meer repressie ook tot een hoger
nalevingsniveau? Of leidt een verschuiving van preventie naar repressie op termijn juist tot negatieve
effecten en minder naleving?
Verondersteld wordt dat de regels in de sociale zekerheid beter nageleefd zullen worden, naarmate
verwachtingen en opvattingen van handhavers en burgers beter op elkaar zijn afgestemd.
30
Wetenschappelijk onderzoek
Het onderzoek draait om de volgende centrale vragen:
1 Hoe beïnvloeden verwachtingen en opvattingen van burgers over de uitvoeringsinstanties
binnen de sociale zekerheid de instrumenten die handhavers kiezen?
2 Wat betekent dit voor het nalevingsniveau?
3 Hoe zou – in dit licht – een model voor 'effectief handhaven' eruit kunnen zien?
Om dit te onderzoeken vinden gesprekken plaats met handhavers en burgers in focusgroepen, wordt
een landelijk representatieve enquête uitgezet onder burgers en worden vijf uitgebreide casestudies
uitgevoerd bij alle betrokken uitvoeringsinstanties. Dit betekent dat de onderzoekers belangrijke
dossiers bekijken, 'meelopen' met een aantal handhavers en gesprekken voeren met zowel handhavers als burgers. Ten slotte worden de bevindingen voorgelegd aan mensen uit de praktijk en andere
deskundigen.
De studie is in januari 2014 gestart en heeft een doorlooptijd van vijf jaar.
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken:
• een junior onderzoeker;
• een senior onderzoeker;
• twee hoogleraren.
Toekomstige arbeidsmarkt (1) ‘Het Middensegment op de Arbeidsmarkt en Aanpassing
aan de Kenniseconomie in 2020’ o.l.v. prof. dr. R. van der Veen, Erasmus Universiteit
Rotterdam (€ 394.000)
20
13
Technologische ontwikkelingen zijn van invloed op de arbeidsmarkt. Enerzijds komt dat omdat kennis
een belangrijkere rol is gaan spelen, daarnaast heeft de ontwikkeling van die kennis bijgedragen aan
de overgang van een economie, gebaseerd op het maken van producten naar een economie waar het
leveren van diensten de basis vormt. De vraag is echter welke gevolgen voor de arbeidsmarkt deze
veranderingen met zich meebrengen, welke rol werkgevers en het onderwijssysteem spelen en welke
maatregelen de overheid kan treffen.
Tijdens de studie zal het antwoord op deze vraag via de volgende, meer specifieke vragen beantwoord
worden:
1 Leidt de overgang naar een kenniseconomie tot ongelijkheid op de arbeidsmarkt? Zo ja, is dat een
algemene ontwikkeling of concentreert deze ongelijkheid zich in specifieke sectoren?
2 In welke sectoren is er sprake van een kloof tussen arbeidsvraag en -aanbod en hoe gaan werkgevers
en onderwijsinstellingen hiermee om?
3 Welke beleidsmaatregelen kunnen genomen worden voor het tegengaan van ongelijkheid en het
verbeteren van de aansluiting van arbeidsvraag en -aanbod?
Naast een algemene indruk van de arbeidsmarkt, zullen er twee kennisintensieve sectoren, te weten
de ICT- en de gezondheidszorgsector uitgelicht worden. Zo wordt duidelijk of de overgang naar een
kenniseconomie gevolgen heeft voor alle sectoren of juist anders uitpakt, afhankelijk van specifieke
kenmerken van die sectoren. Verschillende onderzoeksmethoden zijn hiervoor beschikbaar. Aan de hand
van kwantitatieve analyses wordt een beeld geschetst van ongelijkheden op de arbeidsmarkt en is het
mogelijk aan te geven in welke sectoren dit vooral het geval is. Vervolgens wordt met experts (vertegenwoordigers van werkgevers, onderwijsinstellingen en de overheid) gesproken over de verwachtingen
die zij hebben over de arbeidsmarkt. Door het voorleggen van verschillende scenario’s wordt onderzocht wat de meest waarschijnlijke ontwikkelingen zijn. In aansluiting hierop zullen – gebaseerd op een
analyse van de effecten van beleidsmaatregelen – de mogelijke beleidsopties van de overheid in kaart
worden gebracht, rekening houdend met te verwachten knelpunten en ontwikkelingen.
De studie is in november 2013 van start gegaan en loopt tot november 2016.
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken:
• een aio c.q. promovendus;
• drie senior onderzoekers;
• een hoogleraar.
31
Toekomstige arbeidsmarkt (2) ‘Bescherming van arbeidsmigranten in Nederland: toen, nu
en in de toekomst’ o.l.v. dr. C. Rijken, Universiteit van Tilburg (€ 390.744)
Arbeidsmigratie naar Nederland, zowel vanuit andere EU landen als vanuit landen daarbuiten, is niet
meer weg te denken van de huidige arbeidsmarkt. Sommige arbeidsmigranten maken gebruik van het
vrij verkeer van werknemers of diensten binnen de EU, anderen verrichten arbeid als kennismigrant
en weer anderen werken in Nederland zonder daarvoor een werkvergunning te hebben of zelfs
zonder een legale verblijfsstatus in Nederland. Terwijl zij een belangrijke bijdrage leveren aan onze
arbeidsmarkt en aan onze economie, vormt misbruik en uitbuiting een serieuze bedreiging voor
deze groepen arbeidsmigranten. Deze disbalans tussen de behandeling van arbeidsmigranten en
hun waarde voor de Nederlandse arbeidsmarkt en economie vormt de aanleiding voor dit onderzoek.
In het bijzonder richt het onderzoek naar de ‘schaduwzijde’ van de Nederlandse arbeidsmarkt zich
op de positie van de arbeidsmigrant aan de onderkant van die arbeidsmarkt. Het heeft als doel een
bijdrage te leveren aan de verbetering van de positie van arbeidsmigranten door de arbeids- en
mensenrechtelijke problemen inzichtelijk te maken.
De centrale onderzoeksvraag luidt: Op welke wijze kan een juiste balans worden gevonden tussen de
arbeidsrechtelijke mogelijkheden van een vrije markteconomie binnen de EU en de bescherming van
de (ongedocumenteerde) arbeidsmigrant?
Het onderzoek zal zich richten op vier terreinen:
1 Nieuwe arbeidsconstructies tussen arbeidsmigranten uit vooral andere EU landen. Werkgevers
lijken erop gericht Nederlandse arbeidswetgeving te omzeilen ten koste van de arbeidsmigrant.
Onderzocht zal worden in hoeverre constructies als payrolling, contracting en draaideurflex zijn
toegestaan met inachtneming van de Europese context.
2 Het negeren van de rechten van de arbeidsmigrant kan leiden tot misbruik en uitbuiting. Binnen
het spanningsveld van uitbuiting, arbeidsmarktbehoeften en het tegengaan van illegaal verblijf
lijkt het laatste te prevaleren. Het onderzoek is erop gericht het spanningsveld binnen de
genoemde driehoeksverhouding in kaart te brengen en te doorbreken door het verkrijgen van
meer inzicht in de rol die de arbeidsmigrant vervult en het creëren van een mogelijkheid voor een
menswaardig bestaan.
3 De omvang van de huidige groep ongedocumenteerden in Nederland is onbekend, evenals
de mate waarin hun rechten als werknemers worden nageleefd. Repressieve maatregelen
tegen ongedocumenteerden of hun werkgevers zijn maar ten dele succesvol en miskennen de
noodzakelijkheid van arbeidsmigratie voor dit soort werk. Het onderzoek wil deze kwetsbare
groep in beeld brengen en op basis daarvan aanbevelingen doen voor het verbeteren van hun
positie.
4 Als laatste wordt de vraag gesteld of verplaatsbare arbeid waarin veel arbeidsmigranten
werken op de lange termijn een plaats heeft binnen de Nederlandse economie. Bij ontkennende
beantwoording is de vervolgvraag hoe de Nederlandse regering verplaatsing kan stimuleren en
tegelijkertijd kan bijdragen aan de Nederlandse kenniseconomie.
De studie ging in januari 2014 van start, de studieduur bedraagt vier jaar.
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken:
• een postdoc onderzoeker;
• twee senior onderzoekers;
• een projectleider.
Effecten van de MPG-interventie voor multiprobleemgezinnen o.l.v. dr. D.E.M.C. Jansen,
Universitair Medisch Centrum Groningen, Rijksuniversiteit Groningen (€ 642.103)
Het hier beschreven onderzoek sluit aan op de resultaten van de Programmeringsstudie
‘Multiproblematiek in gezinnen’, dat in 2013 is afgerond.
Multiprobleemgezinnen ervaren problemen op verschillende leefgebieden, van sociaaleconomische
achterstanden en psychosociale problemen tot huiselijk geweld en criminaliteit. Daarnaast veroor-
32
Wetenschappelijk onderzoek
zaken multiprobleemgezinnen regelmatig overlast in hun omgeving, met een veelal negatief effect
op de buurt. De problemen van multiprobleemgezinnen hebben aanzienlijke consequenties voor de
volksgezondheid, de leefbaarheid en de participatie van deze gezinnen. Desondanks is er in Nederland
nog geen evidence-based hulpverlening of interventie om deze gezinnen te helpen zodanig met hun
problemen om te gaan dat het functioneren van het gezin op de verschillende leefgebieden verbetert.
In dit onderzoek worden de volgende vragen beantwoord:
1 Wat is de beste manier om de problematiek en het functioneren van multiprobleemgezinnen op
gestandaardiseerde wijze in kaart te brengen?
2 Wat zijn de effecten van de MPG-interventie op de opvoedcompetenties van (de) ouder(s) en het
psychosociaal en sociaaleconomisch functioneren van multiprobleemgezinnen ten opzichte van
reguliere hulpverlening?
3 Wat zijn de randvoorwaarden en knelpunten bij de implementatie van deze interventie?
Bij het beantwoorden van deze vraagstellingen wordt uitgegaan van de volgende definitie van een
multiprobleemgezin: een gezin met minstens één volwassene en minstens één kind van 4-18 jaar,
die samenleven in een gezamenlijk huishouden en naast opvoedingsproblematiek ook problemen
ervaren op sociaaleconomisch en/of psychosociaal gebied.
Tijdens de studie zal een MPG-interventie voor multiprobleemgezinnen worden opgezet, gebaseerd
op (evidence based) veelbelovende elementen uit de literatuur en voortbouwend op bestaande interventies. In deze interventie wordt gebruik gemaakt van een gestandaardiseerde beoordeling van
de stand van zaken op verschillende leefgebieden, voorafgaand aan de start van de hulpverlening.
Vervolgens ontvangt het gezin langdurige ondersteuning met wisselende intensiteit, waarbij in het
eerste halfjaar sprake is van meer contactmomenten per week. Als de problemen onder controle
zijn en geen intensieve begeleiding meer nodig is worden – meestal na een halfjaar tot een jaar – de
contactmomenten langzaam afgebouwd tot bijvoorbeeld één contact per maand. De hulpverlening
is gericht op het gehele gezin/alle gezinsleden en biedt hulp op alle relevante leefgebieden. De hulpverlening haakt in op en versterkt de eigen kracht en zelfredzaamheid van het gezin en sluit aan bij de
belevingswereld en behoeften/vragen van het gezin. De hulpverlening vindt plaats in de thuissituatie
of leefomgeving van het gezin en is met name gericht op gedragsbeïnvloeding en het aanleren van
vaardigheden. Daarnaast wordt zo nodig praktische, materiële hulp geboden. De hulpverlening is
niet vrijblijvend en betrekt het gezin bij het opstellen van concrete haalbare doelen, waarbij ook het
sociale netwerk wordt betrokken. Om te voorkomen dat teveel hulpverleners bij het gezin over de
vloer komen, wordt uitgegaan van één gezin, één plan, één key professional, waarbij deze laatste als
constante factor voor het gezin de regie heeft. Zo nodig wordt specialistische hulp ingeschakeld voor
deelproblemen via de gezinscoach.
De studie is in maart 2014 van start gegaan en heeft een doorlooptijd van 5 jaar.
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken:
• een postdoc onderzoeker;
• een senior onderzoeker/projectleider;
• een hoogleraar.
20
13
33
3. Afgesloten onderzoek in 2013
De onderstaande onderzoeksprogramma’s/projecten werden in 2013 afgesloten. Nadere informatie
over de resultaten van deze studies is te vinden op de website van Instituut Gak onder het tabblad
Wetenschappelijk onderzoek: afgesloten onderzoek.
• Arbeid, Bedrijf en Sociale Zekerheid o.l.v. prof. dr. R. van der Veen, Erasmus Universiteit
Rotterdam.
• Hervorming sociale zekerheid o.l.v. prof. dr. K.P. Goudswaard, Universiteit Leiden.
• De invloed van het internationale en Europese recht op de Nederlandse sociale zekerheid o.l.v.
prof. mr. F.J.L. Pennings, Universiteit van Tilburg.
• Levensloop, sociale zekerheid en arbeidsmarkt o.l.v. prof. mr. F.J.L. Pennings en
prof. dr. J. Plantenga, Universiteit Utrecht.
• Publiek toezicht op de uitvoering van een meer private sociale zekerheid o.l.v. prof. dr. G.J. Vonk
en prof. dr. J. de Ridder, Rijksuniversiteit Groningen.
• Re-integratie verbeteronderzoek o.l.v. dr. C.C.A.M. Sol, Universiteit van Amsterdam.
• Preventieve bedrijfsgezondheidszorg o.l.v. prof. dr. F.J. van Dijk, Universiteit van Amsterdam /
Academisch Medisch Centrum en prof. dr. W. Schaufeli, Universiteit Utrecht.
• Decentralisatie en regionalisering in het activerend arbeidsmarktbeleid: naar principes van goed
bestuur o.l.v. prof. dr. W. Trommel, Vrije Universiteit Amsterdam.
• Werkzekerheid: naar nieuwe zekerheden op de veranderende arbeidsmarkt o.l.v.
prof. dr. T. Wilthagen, Universiteit Tilburg.
• Werkt diversiteit? – Arbeidsintegratie en vertrouwen in een kleurrijke samenleving o.l.v.
prof. dr. S. Otten, Rijksuniversiteit Groningen.
• Sociale zekerheid in 2025 o.l.v. prof. dr. C.A. de Kam, Rijksuniversiteit Groningen
Deelprogramma 1: Individuele risico’s – collectieve regeling o.l.v. prof. dr. N. van Gestel,
Tias Nimbas Business School, Universiteit van Tilburg.
Deelprogramma 2: Demografische ontwikkelingen, ontgroening en vergrijzing o.l.v.
prof. dr. P.A. Dykstra, Erasmus Universiteit Rotterdam.
Deelprogramma 3: Globalisering en sociale zekerheid o.l.v. prof. dr. E.R. Engelen, Universiteit
van Amsterdam.
Deelprogramma 4: Synthese door prof. dr. C.A. de Kam, Rijksuniversiteit Groningen.
• Cao's en sociale zekerheid in vergelijkend perspectief o.l.v. prof. dr. R. van der Veen, Erasmus
Universiteit Rotterdam.
• Programmeringsstudie ‘Multiproblematiek in gezinnen’ o.l.v. dr. D.E.M.C. Jansen en
prof. dr. S.A. Reijneveld, Universitair Medisch Centrum Groningen, Rijksuniversiteit Groningen.
4. Toegankelijkheid resultaten
Het streven is dat de resultaten van de door Instituut Gak ondersteunde onderzoeken daadwerkelijk
bijdragen aan oplossingen voor de vraagstukken die leven op het terrein van de sociale zekerheid en
de arbeidsmarkt. Om die reden vindt het instituut het belangrijk de kennis die voortkomt uit deze
onderzoeken voor een breed publiek toegankelijk te maken.
Daartoe is in 2013 een aantal stappen gezet. Zo is een aanvang gemaakt met de bouw van een kennisbank waarin zoveel mogelijk publicaties, voortvloeiend uit door het instituut gesubsidieerde
onderzoek, zijn opgenomen. Op de website zijn die publicaties via een zoekmachine op trefwoord te
doorzoeken. Ook is het mogelijk deze publicaties te downloaden. In de toekomst zal een verbinding
gemaakt worden met soortgelijke kennisbanken, zoals de digitale boekenkast van het Kennisplatform
Werk & Inkomen.
34
Wetenschappelijk onderzoek
5. Onderzoek in voorbereiding
Geadviseerd door de Raad van Advies heeft het Bestuur verschillende thema’s vastgesteld waarvoor
wetenschappelijk onderzoek wenselijk wordt geacht. Enkele onderzoeksonderwerpen zijn momenteel
in samenspraak met de Wetenschappelijke Raad en deskundige onderzoekers in voorbereiding. In de
loop van 2014 zal naar verwachting besluitvorming plaatsvinden over de verdere invulling en start
van deze programma’s.
6. Congres ‘Sociale zekerheid in 2025’ in combinatie met Onderzoekersdag 2013
Na de voltooiing van een dertien-tal studies en de start van dertien nieuwe onderzoeksprojecten in
2013 zijn er momenteel ongeveer 110 wetenschappelijk onderzoekers betrokken bij de uitvoering
van het lopende onderzoeksprogramma van Instituut Gak. Met het oog op uitwisseling van kennis
tussen de verschillende bij het onderzoeksprogramma betrokken onderzoekers en universiteiten,
organiseerde Instituut Gak begin september 2013 de zevende ‘Onderzoekersdag’, dit jaar in combinatie met de conferentie ‘Sociale zekerheid in 2025’. Deze conferentie vormde tevens het slot van
het gelijknamige, omvangrijke onderzoeksprogramma dat vanaf 2010 door drie verschillende onderzoeksgroepen werd uitgevoerd naar ontwikkelingen rond risico’s en risicopercepties van burgers,
demografische verschuivingen, migratiebewegingen, globalisering en de effecten van deze ontwikkelingen op de financiële markten. Dit alles vanuit de vraag wat genoemde ontwikkelingen betekenen
voor de sociale zekerheid in 2025.
Onder voorzitterschap van prof. dr. P. van Lieshout vonden presentaties plaats door dr. B. ter Haar,
directeur-generaal Participatie en Inkomenswaarborging bij het Ministerie van SZW; prof. dr.
F. de Kam, honorair hoogleraar Economie van de publieke sector Rijksuniversiteit Groningen; prof.
P. Taylor-Gooby, hoogleraar Social Policy aan de School of Social Policy, Sociology and Social Research
van de Universiteit Kent en ir. W. Draijer, voorzitter van de Sociaal-Economische Raad.
De onderzoekers en overige bezoekers van de conferentie hadden eveneens de mogelijkheid om één
van de vier deelsessies bij te wonen die op deze dag werden aangeboden: Individualisering van Sociale
Zekerheid door prof. dr. N. van Gestel, Participatie van vrouwen en ouderen door prof. dr. P. Dykstra en
prof. dr. J. Schippers, Migratie door dr. M. Kremer en Kapitaalstromen door dr. R. Fernandez.
Tot slot volgde een afsluitend paneldebat met onder meer prof. dr. E. Engelen, hoogleraar financiële
geografie Universiteit van Amsterdam en Y. Bieshaar, directeur Sociale Dienst Drechtsteden.
De dag werd ludiek afgesloten door sneldichteres D. Engers.
Voor de onderzoekers die recentelijk waren gestart met een van de dertien nieuwe onderzoeksprogramma’s, vormde deze dag een goede gelegenheid om kennis te maken met de
collega-onderzoekers.
Uit de evaluatie van het Congres en de Onderzoekersdag 2013 is wederom gebleken dat een dergelijke
jaarlijks terugkerende bijeenkomst hoog gewaardeerd wordt en tevens voorziet in de behoefte om
kennis te nemen van aanpalend onderzoek op het terrein van de sociale zekerheid en arbeidsmarkt.
Met het oog op de samenhang van het onderzoeksprogramma als geheel en alle daarbij betrokken
onderzoekers acht het Bestuur het van belang ook in de toekomst dit soort bijeenkomsten te
organiseren.
20
13
35
III. Leerstoelen
In oktober 2003 is Stichting Instituut Gak gefuseerd met ‘Stichting Mr. H.P.L.C. de Kruyff-fonds’
(opgericht in 1960) en ‘Stichting Bijzonder Hoogleraarschap voor het Onderwijs in de Sociale
Verzekeringsgeneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam’ (opgericht in 1938). Tot deze fusie is
onder meer besloten, omdat elk van de drie stichtingen het stimuleren van wetenschappelijk onderzoek op het terrein van de sociale zekerheid en arbeidsmarkt voorstaat en inbedding in Instituut Gak
de beste waarborgen biedt voor continuïteit.
In verband met deze fusie zijn de statuten van Instituut Gak destijds uitgebreid met artikel 2d: ‘De
stichting heeft ten doel het instellen en in stand houden van één of meer leerstoelen voor het onderwijs
aan Nederlandse universiteiten, waaronder mede begrepen, doch niet beperkt tot onderwijs op het terrein van de sociale zekerheid.’
Via de hoogleraren vanwege Instituut Gak is er voor de universiteiten extra en/of specialistische
kennis, kunde en ervaring op het terrein van de sociale zekerheid en arbeidsmarkt beschikbaar. Deze
kennis, kunde en ervaring komt via de onderwijscurricula ten goede aan de studenten en wordt
tevens ingezet in het academisch wetenschappelijk onderzoek.
Momenteel gaat het om de volgende leerstoelen:
• Arbeidsmarkt en sociale zekerheid (Vrije Universiteit Amsterdam);
• Economie van de sociale zekerheid (Universiteit van Amsterdam);
• Internationaal sociaal zekerheidsrecht (Universiteit van Tilburg);
• Kapitaalgedekte pensioenvoorzieningen (Universiteit van Tilburg);
• Leer der sociale zekerheid (Universiteit Leiden);
• Pensioenbeheer en risicomanagement (Universiteit van Tilburg);
• Pensioenrecht (Radboud Universiteit Nijmegen);
• Sociaal zekerheidsrecht (Rijksuniversiteit Groningen);
• Sociaal zekerheidsrecht (Vrije Universiteit Amsterdam);
• Sociale verzekeringsgeneeskunde (Universiteit van Amsterdam/AMC);
• Sociale zekerheid en arbeidsverhoudingen (Universiteit van Amsterdam/AIAS).
Het Bestuur van Instituut Gak heeft het voornemen om op beperkte schaal het aantal leerstoelen uit
te breiden. Binnen de kaders van de doelstelling en missie van het instituut zullen hiertoe de nodige
activiteiten worden ontplooid.
Stichting ECDef – Gedragscoaching’ – pagina 52
36
20
11
37
38
IV. Praktische projecten
Inleiding
In 2013 is aan 59 praktische projecten een financiële bijdrage toegekend. Hiermee is een totaalbedrag
van ¤ 5.128.000 gemoeid. Instituut Gak ondersteunt projecten op vijf categorieën:
• Bijdrage aan het publieke debat;
• Ontwikkeling en evaluatie van instrumenten en methoden;
• Voorlichting;
• Preventie;
• Activering.
Gehonoreerde projecten 2013 naar categorie
Publiek debat
Instrument/
methode
Voorlichting
Preventie
Activering
19 %
5%
9%
8%
59 %
Sociale zekerheid en arbeidsparticipatie, kortweg werk boven uitkering genoemd, is het kerndomein
van het subsidiebeleid van Instituut Gak. In de aanvraagpraktijk is er een overlap zichtbaar met
vier andere maatschappelijke domeinen te weten: zorg, onderwijs, inburgering & integratie en
reclassering. Veelal zijn de publieke reguliere middelen in deze domeinen niet – of niet voldoende
– beschikbaar voor vernieuwende projecten met een domein overschrijdende aanpak. Daarom zijn
projecten veelal aangewezen op private financiering van onder andere vermogensfondsen.
In de onderstaande tabel wordt de verdeling weergegeven van het aantal gehonoreerde projecten in
2013 naar categorie en naar domein.
Aantal Projecten Domeinen
Categorieën
Werk boven Zorg Onderwijs Inburgering
Uitkering en Integratie
Activering
14
6
7
8
Publiek Debat
3
-
-
-
Instrument/Methode
8
2
1
-
Preventie
2
1
2
-
Voorlichting
3
2
-
-
Totaal
20
13
30
11
10
8
Reclassering Totaal
-
-
-
-
-
35
3
11
5
5
-
59
39
De som van de daarbij gehonoreerde bedragen in 2013 naar categorie en naar domein wordt weergegeven in onderstaande tabel.
Gehonoreerde
bedragen x € 1.000
Domeinen
Categorieën
Werk boven Zorg Onderwijs Inburgering
Uitkering en Integratie
Activering
955
277
507
502
Publiek Debat
282
-
-
-
Instrument/Methode
618
331
251
-
Preventie
165
20
85
-
Voorlichting
179
956
-
-
Totaal
2.199
1.584
843
Reclassering Totaal
502
-
-
-
-
-
2.241
282
1.200
270
1.135
-
5.128
Uit beide tabellen komt naar voren dat Instituut Gak voornamelijk projecten binnen de categorie
Activering subsidieert. Op verschillende manieren wordt ondersteuning geboden aan mensen met
afstand tot de arbeidsmarkt. Vaak betreft het toeleiding naar reguliere banen, al dan niet voorafgegaan door een gericht scholingstraject. Ook wordt in een aantal projecten eerst werkervaring opgedaan op leerwerkplekken of via passend vrijwilligerswerk. Het einddoel is voor al deze projecten gelijk,
namelijk dat de deelnemers uit de uitkering en aan het werk geraken.
Het aantal trajecten dat uiteindelijk succesvol wordt doorlopen
Aantal projecten
en aantal deelnemers
per categorie en domein
Uitgangssituatie
PULL
projecten
PUSH
deel- projecten
nemers
Activering
Werk boven Uitkering
2
55
Zorg
1
70
Onderwijs
Inburgering
en integratie
1
80
Totaal
deel- projecten
nemers 12
5
7
969
79
288
14
6
7
1.024
149
288
7
114
8
194
1
60
1
2
10
220
39
1.945
Instrument/Methode
Zorg
1
60
Preventie
Werk boven Uitkering
1
10
Onderwijs
2
220
Totaal
6
275
deelnemers
33
1.670
40
Praktische projecten | Bijdragen aan het publieke debat
Het aantal trajecten dat uiteindelijk succesvol wordt doorlopen is in belangrijke mate afhankelijk
van de vraag naar arbeidskrachten. De kans op succes is waarschijnlijk groter als er bij aanvang van
het project sprake is van een of andere vorm van baangarantie. Het aantal in 2013 gehonoreerde
projecten dat start vanuit de vraag (de zogenaamde PULL) projecten is nog klein. Dit geldt nog meer
voor de zogenaamde van Werk naar Werk projecten waarbij mensen bij dreigend baanverlies worden
ondersteund richting ander werk voordat er sprake is van een uitkeringssituatie.
In de tabel op pagina 39 – waar de uitgangssituaties PULL (vraag naar arbeidskrachten is startpunt),
PUSH (aanbod van werkzoekenden is startpunt) en van Werk naar Werk worden afgezet tegen de categorieën en domeinen – wordt de verdeling weergegeven van het aantal gehonoreerde projecten in
2013 en het aantal deelnemers dat daarbij betrokken is.
Via 39 projecten (35 uit de categorie Activering, één uit Instrumenten/Methode en drie uit Preventie)
wordt mogelijk gemaakt dat 1.945 mensen een traject richting betaald werk krijgen aangeboden.
Instituut Gak verstrekt resultaatfinanciering en dat impliceert dat wanneer de trajecten niet
succesvol worden afgerond de financiële bijdrage (naar rato) minder is dan maximaal is toegekend.
1. Bijdragen aan het publieke debat
De Argumentenfabriek – Quotum Arbeidsgehandicapten (¤ 97.859)
De Argumentenfabriek heeft als missie het behulpzaam zijn van mensen en organisaties in het
nadenken over complexe zaken om snel tot goede resultaten te kunnen komen. Met het project
‘Quotum Arbeidsgehandicapten’ wil De Argumentenfabriek het maatschappelijk debat stimuleren en
de besluitvorming faciliteren over een eventuele verplichting van werkgevers, om gehandicapten aan
te nemen. Het gaat erom vast te stellen of dit een goed idee is, hoe een dergelijke regeling er dan uit
zou moeten zien en wat het quotum zou moeten zijn. De Argumentenfabriek wil bij dit debat alle
relevante partijen betrekken, zoals belangenorganisaties, beleidsmakers, politiek, werkgevers,
gehandicapten etc. Met het oog op dit debat maakt De Argumentenfabriek een Kaartenboek, met
informatie over trends en factoren die belangrijk zijn bij het denkproces over voormeld quotum. De
informatie voor dit Kaartenboek wordt verzameld door middel van literatuuronderzoek en gestructureerde denksessies met deskundigen en belanghebbenden. Instituut Gak ondersteunt dit debat
mede vanuit de belangstelling die hiervoor bestaat in werkgevers- en werknemerskringen.
Universiteit Utrecht – conferentie SER (¤ 3.600)
20
13
De Nederlandse arbeidsmarkt staat voor grote uitdagingen zoals de groeiende werkloosheid en de
dreigende krapte op onderdelen van de arbeidsmarkt. Duurzame inzetbaarheid en het voorkomen
van werkloosheid komen meer en meer centraal te staan. Daarvoor is het van belang dat mensen
makkelijker van werk naar werk bewegen en dat personen die toch in de WW terechtkomen zo snel
mogelijk weer een baan vinden. Dit noopt ook tot aanpassing van de instituties op de arbeidsmarkt. In
het sociaal akkoord van april 2013 hebben regering en sociale partners afgesproken de wijze waarop
de arbeidsmarkt is ingericht en de instituties die daarin een rol spelen opnieuw te bezien. De Sociaal
Economische Raad (SER) is gevraagd advies uit te brengen over de toekomstige arbeidsmarktinfrastructuur. In dit advies gaat het ook om de regie over en de financiering van de werkloosheidswet.
Bij de voorbereiding van zijn advies wil de SER zich laten inspireren door praktijken en ervaringen
in het buitenland: wat is bruikbaar in Nederland, wat kunnen we verbeteren, wat moeten we niet
overnemen? Tijdens de conferentie – georganiseerd door de SER samen met de Universiteit Utrecht
in februari 2014 – komt de situatie in Frankrijk, Zweden en België aan bod en is de centrale vraag wat
Nederland van de ervaringen in deze landen kan leren.
41
Praktische projecten | Ontwikkeling en evaluatie van instrumenten en methodieken
AIAS/De Burcht – Het Poldermodel anno 2015: nog steeds A Dutch Miracle? (¤ 180.114)
In Nederland heerst beurtelings tevredenheid over het draagvlak dat het poldermodel schept voor
lastige beslissingen en onvrede over de tijd die het kost om dat draagvlak te creëren. De kracht
van het Nederlandse polder- ofwel consensusmodel waarin werkgevers, vakbonden en overheid
met elkaar rond de tafel gaan zitten om te onderhandelen over arbeidsvoorwaarden en lonen, lijkt
tanende, terwijl er ook geluiden zijn dat het (inter)nationaal alom geroemde instrument potentieel
niets aan waarde heeft ingeboet. Het huidige debat over het poldermodel gaat nu eens in de richting
van ‘nieuwe tijden, nieuwe modellen’, dan weer wordt er onverminderd hoog opgegeven van het op
democratische principes gebaseerde instrument dat ons zoveel gebracht heeft en waarvan voorkomen moet worden dat het verloren gaat.
In dit project is het thema ‘Poldermodel’ onderwerp van (wetenschappelijke) reflectie in de vorm van
een essay, met dien verstande dat zowel de positieve aspecten als zwakke kanten ervan belicht zullen
worden met als resultaat een evenwichtige beschouwing.
2. Ontwikkeling en evaluatie van instrumenten en methodieken
Nederlandse Vereniging van Sociale Innovatie (NVSI) – Waarom moeilijk doen, als het
samen kan? (¤ 108.560)
Samenwerking rondom multiprobleemgezinnen levert in de praktijk vaak problemen op, omdat de
vele daarbij betrokken instanties te weinig op elkaar zijn afgestemd. Gemeenten hebben voor hun
bedrijfsvoering rondom multiprobleemgezinnen echter behoefte aan een praktische vertaling van
beleidskeuzes. Bovendien maakt zelfactivering van burgers bij steeds meer gemeenten deel uit van
de gezinsaanpak.
In het pilotproject ‘Waarom moeilijk doen als het samen kan’, bepalen de gemeenten zelf hun
gezinsaanpak, maar maken alle betrokken instanties gebruik van hetzelfde registratiesysteem:
MensCentraal (MC). Dit geautomatiseerd systeem ondersteunt de praktijk bij het proactief en integraal oppakken van gezamenlijke dienstverlening. In de acht aan de pilot deelnemende gemeenten
wordt beproefd hoe een op activering gerichte werkwijze van verschillende organisaties en professionals met ondersteuning van het registratiesystem kan bijdragen aan:
• Een meer efficiënte begeleiding van multiprobleemgezinnen, mede doordat in de nieuwe situatie
doelgerichte rapportages kunnen worden geleverd aan de begeleiders van die gezinnen;
• Het vergroten van de arbeidsparticipatie en zelfredzaamheid van multiprobleemgezinnen,
o.a. door gezinsleden toegang te bieden tot een voor hen relevant onderdeel van het
registratiesysteem.
Instituut Gak draagt financieel bij aan deze pilot als de module 'verfijnde management informatie' van
het registratiesysteem succesvol is geïmplementeerd en het aantal abonnees op MC aantoonbaar
met 25% is gegroeid.
Stichting Blik op Werk – Transitiekosten Makkekaart (¤ 30.500)
Stichting Blik op Werk is hoofdlicentiehouder van de door ‘Visie in Uitvoering’ met ondersteuning
van Instituut Gak ontwikkelde Makkekaart. Dit is een digitaal instrument dat mensen met een
functiebeperking of chronische ziekte aan de hand van vragen, opdrachten en oefeningen niet
alleen een compleet inzicht biedt in de eigen ‘gebruiksaanwijzing’, maar ook aan de eisen die aan de
werkplek en werkomstandigheden gesteld moeten worden om optimaal en duurzaam te kunnen
functioneren. Daarnaast kunnen zij met behulp van dit instrument zicht krijgen in de wijze waarop zij
daarover met collega’s en de werkgever kunnen praten. De vragen zijn aangevuld met voorbeelden,
tips, filmpjes en andere informatie. Blik op Werk is verantwoordelijk voor de verspreiding van de
Makkekaart en de publiciteit en promotie die daarvoor nodig zijn, alsmede voor het onderhoud en
beheer van dit instrument. Hoewel de eerder verstrekte subsidie mede was bedoeld voor de promotie
42
Praktische projecten | Ontwikkeling en evaluatie van instrumenten en methodieken
van de Makkekaart verstrekt Instituut Gak hiervoor alsnog een aanvullende subsidie op voorwaarde
dat in 2013 minimaal 1.500 mensen gebruik hebben gemaakt van het instrument.
Stichting Pak die Kans – Begeleid werker aan zet (¤ 251.264) – Foto’s pagina 60-61
In Nederland werken meer dan 10.000 kwetsbare jongeren onder begeleiding en ondersteuning van
een jobcoach. Om dergelijke jongeren, hier ‘begeleid werker’ genoemd, in staat te stellen desondanks
zelf de regie over de eigen werktoekomst en andere activiteiten te voeren, wil Stichting Pak die
Kans een instrument ontwikkelen waarmee kan worden vastgesteld of de jobcoach zorgt voor een
gerichte begeleiding. Met behulp van dit instrument leert de jongere zelf aan te geven wat belangrijk is in het werk en hoe hij of zij op enig moment zelf bij de werkgever kan aangeven wat zijn/haar
ondersteunings- en ontwikkelingswensen zijn. Het project richt zich op jongeren met een verstandelijke beperking en jongeren met autisme. Het beoogde instrument wordt in vier fasen ontwikkeld. In
de verkennings- en ontwikkelfase wordt een prototype ontworpen. Dit wordt in de pilotfase getest.
In de eindfase wordt het instrument definitief vormgegeven en vervolgens (gratis) verspreid.
NBBU – Sunrise (¤ 30.000)
De Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU), de brancheorganisatie voor MKB-flexorganisaties, vindt dat in de lopende discussie over de huidige structuur van de
arbeidsmarkt te weinig wordt geluisterd naar de nieuwe generatie werkenden. Om die reden organiseert deze bond het project Sunrise. In het kader van dit project wordt via een expertmeeting de problematiek op de arbeidsmarkt in kaart gebracht door (arbeidsmarkt)deskundigen. Op basis daarvan
zullen studenten uit verschillende disciplines via minimaal vier prijsvragen worden uitgedaagd te
komen met innoverende oplossingen voor problemen op de arbeidsmarkt en dan vooral wat betreft
de bevordering van de arbeidsparticipatie. De prijsuitreiking vindt plaats op een seminar in het najaar
van 2014. De beloonde ideeën worden vervolgens aangeboden aan onder meer de vakbonden, MKBNederland en het ministerie van SZW. De subsidie van Instituut Gak is bedoeld voor regeling van de
prijsvragen.
Stichting Buurtsupport Emmen –SROI en Sociale Wijkeconomie regio Zuidoost Drenthe
(¤ 185.500)
Stichting Buurtsupport Emmen verzorgt sinds 2005 sociale activeringsprojecten gericht op de bevordering van de leefbaarheid in zgn. ‘krimpgemeenten’ in Zuidoost Drenthe. Het onderhavige project,
dat tot stand is gekomen in samenwerking met Radar Advies te Amsterdam, richt zich op verbetering
van de sociale wijkeconomie met als doel banen te scheppen voor mensen met een grote afstand tot
de arbeidsmarkt in de regio Emmen. Naast een analyse van de huidige werkwijze omvat het project
een drietal pilots, waarin de samenwerking met zorgverzekeraars, woningcorporaties, de lokale overheid, het bedrijfsleven en instellingen in zorg en welzijn wordt beproefd. Ten behoeve van deze pilots
vindt een SROI-meting (social return on investments) plaats, om de betrokken professionals in staat
te stellen de sociale interventies bedrijfskundig te beoordelen. Dit is noodzakelijk om tot een vernieuwende doorbraak te kunnen komen. Aan de hand van de met de pilots en de meting opgedane ervaringen wordt een maatschappelijk businessplan ontwikkeld. Daarin worden zowel de succesfactoren
als de knelpunten in beeld gebracht om inzichtelijk te maken op welke wijze en op welke terreinen
werkgelegenheid kan worden gecreëerd. Instituut Gak ondersteunt dit project vanuit de zienswijze
dat slechts in de praktijk kan worden beoordeeld of dit project tot werkzame resultaten leidt.
Stichting Crafts Council Nederland – Ambachten 2.0 (¤ 74.000) – Foto’s omslag
20
13
Stichting Crafts Council Nederland (SCCN), een overkoepelende organisatie die zich inzet voor
behoud, overdracht en ontwikkeling van het creatieve ambacht, beoogt hét platform te worden
voor de ontwikkeling en actualisering van vakmanschap. Het gaat om het creëren van een plek waar
ambacht, kunst, fashion, design, erfgoed en vakmanschap samenkomen. Doel is het culturele aspect
43
van de ambachtelijke technieken te behouden en de economische potentie daarvan te bevorderen.
Om tegenwicht te bieden aan het dreigende tekort aan ambachtslieden en hun vakkennis, wil SCCN
het project ambachten 2.0 opzetten. Dit omvat de volgende activiteiten:
• Het opzetten van een digitaal cursusplatform om de economische zelfstandigheid van ervaren
ambachtsmensen te bevorderen via overdracht van hun kennis en kunde;
• Het bijeenbrengen van partijen om productvernieuwing tot stand te brengen;
• Opzet van de database ‘Craftsmap’ , die de vindbaarheid en verbinding moet bevorderen
van de individuele ambachtslieden, werkplaatsen, cursussen, masterclasses en lokale
productiemogelijkheden.
Instituut Gak ondersteunt dit project vanuit de verwachting dat de voorgenomen activiteiten een
goede kans van slagen hebben.
Tekst in stijl – Van spreekleer tot schrijfwerk – Ook zin in werk (¤ 93.154)
Bij de publicatie van hun boek ‘Zin in werk’ hebben journalist Peter Henk Steenhuis en fotograaf
Marcel Prins een website gelanceerd: www.zininwerk.info. Doel van dit initiatief is werkzoekenden in
contact te brengen met werkgevers, maar vooral om werkzoekende ZZP-ers, freelancers en flexwerkers in contact te brengen met aanbieders van opdrachten. Mensen worden uitgenodigd een blog te
schrijven over de wijze waarop zij opgaan of opgingen in hun werk. Hoewel het boek en de website
door dagblad Trouw en uitgeverij Lemniscaat onder de aandacht zijn gebracht van een groot aantal
uitzendorganisaties, headhunters, arbeids- en outplacementbureaus, is het de bedoeling die website
verder goed op de kaart te zetten via organisatie van een grootschalig evenement voor 350 mensen
in Utrecht. Naast workshops, speeddates en snelcursussen gericht op empowerment van werkzoekenden, komt er een profileringsplein waar werkzoekenden MKB-werkgevers en vertegenwoordigers
van uitzendbureaus en KvK kunnen ontmoeten. In het kader van de exploitatie van de website
hebben de initiatiefnemers de ambitie om na het evenement minimaal tweehonderd nieuwe blogs te
plaatsen. De financiering van Instituut Gak is afhankelijk van het aantal daadwerkelijk op de website
geplaatste nieuwe blogs en het aantal succesvolle matches tussen bloggers en opdrachtgevers.
Stichting De WerkFactor – Marktonderzoek 'Verborgen Werkgelegenheid' (¤ 15.366)
Stichting De WerkFactor heeft in juni 2012 subsidie van Instituut Gak ontvangen voor het grootschalige project ‘Nieuwe Werk Kracht’ met als doel tienduizend werklozen binnen één jaar aan een baan
te helpen. In aanvulling op het project wil deze stichting door Motivaction een marktonderzoek laten
uitvoeren naar de verborgen werkgelegenheid bij het MKB. De subsidie van Instituut Gak is bedoeld
voor uitvoering van dit onderzoek.
Blijven Werken B.V. – Blijven Werken (¤ 70.000)
Werkgevers bieden steeds minder vaak vaste contracten aan. Eén van de belangrijkste argumenten
daarvoor zijn de kosten bij een eventueel ontslag. Om in dit probleem te voorzien heeft Blijven Werken
B.V. een methodiek ontwikkeld in de vorm van een aannamepremie die in verhouding staat tot de
ontslagkosten. Die premie wordt aan de werkgever uitbetaald als deze, twaalf maanden na aanname, een in dit project betrokken deelnemer een vast contract aanbiedt. Daardoor zijn mogelijke
toekomstige ontslagkosten al inverdiend. De aannamepremie is een percentage van het jaarsalaris
van de betrokken werknemer. Die premie wordt gefinancierd uit de ontslagvergoeding van de vorige
werkgever, de gemeente, het UWV of de werknemer zelf. De werknemer moet bereid zijn om twaalf
maanden voor 80% van het nieuwe loon te werken in ruil voor een vast contract. Komt dit er niet dan
wordt het salaris achteraf aangevuld tot 100%. In het Blijven Werkenmodel vervullen twee fondsen
een centrale rol voor de aannamepremie, het persoonlijke mobiliteitsfonds en het mobiliteitsverleidingsfonds. Het betreft hier geblokkeerde rekeningen bij een Nederlandse bank die door Blijven
Werken B.V. worden beheerd. Naast deze systematiek speelt Blijven Werken B.V. een rol in de bemiddeling tussen de deelnemers/werkzoekenden en een nieuwe werkgever. Instituut Gak biedt financiële
44
Praktische projecten | Voorlichting
ondersteuning op basis van het aantal mensen dat uitstroomt naar betaald werk of gestart is als
zelfstandig ondernemer. Naar verwachting zijn dit er zeventig.
Stichting Collusie – Werkcorporatie – Aanpak van Nieuw Werk (¤ 41.250)
Een werkcorporatie is een model waarin mensen met behoud van uitkering leren en werken naar
vermogen. Idealiter stromen deelnemers binnen twee jaar uit naar een reguliere baan of naar vrijwilligerswerk. Deze corporaties moeten in staat zijn eigen inkomsten te genereren. Daarnaast dragen
gemeentes bij aan de kosten van scholing en begeleiding van uitkeringsgerechtigden. Stichting
Collusie wil met behulp van een handzame publicatie een nieuwe impuls geven aan de toegevoegde
waarde van werkcorporaties. Het te ontwikkelen praktische werk- en denkmodel wordt getoetst in
een pilot en is daarna in principe geschikt voor een brede uitrol. Daartoe wordt binnen dit project
tevens de opleiding ‘Werkcorporatie’ ontwikkeld. Instituut Gak draagt bij aan het ontwikkelen en
publiceren van de blauwdruk voor en het organiseren van minimaal één masterclass ‘opleiding
werkcorporatie’.
Stichting Pak die Kans – Anders kijken naar re-integratie (¤ 300.000)
Op initiatief van Instituut Gak richt Stichting Pak die Kans via het project ‘Anders kijken naar reintegratie’ zich op betere re-integratiemogelijkheden voor mensen met een psychische kwetsbaarheid. In een pilot van anderhalf jaar worden de uitgangspunten van een mogelijke nieuwe aanpak in de
praktijk getoetst en verder ontwikkeld. Na afloop van de pilot worden de werkzame bestanddelen van
de nieuwe manier van werken uitgerold over de jobcoachorganisaties die verbonden zijn aan Stichting
Pak die Kans. Voorts wordt alle informatie uit het project beschikbaar gesteld aan belangstellenden.
Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer. Naar verwachting
zijn dit er zestig.
3. Voorlichting
Disability Studies in Nederland – Buddy systeem voor het disability studies congres
(¤ 7.440)
Disability Studies in Nederland (DSiN) wil een bijdrage leveren aan een samenleving die diversiteit
als rijkdom ziet. In het najaar van 2013 vond er een internationaal studiecongres plaats met als
thema The art of belonging. Mensen met en zonder beperkingen en hun netwerk woonden dit congres bij. Om mensen met een licht verstandelijke beperking zinvol aan dit congres te kunnen laten
deelnemen, dienden zij op maat te worden ondersteund door een buddy. Zo’n buddy biedt hulp bij
vertalingen, het verduidelijken van betogen en het formuleren van vragen. Van de tweehonderd
deelnemers aan het congres hadden er twintig een buddy nodig, zodat er twintig studenten voor de
buddytaak werden geworven. Bij gebleken geschiktheid wil DSiN het buddysysteem als hulpmiddel
gebruiken voor toekomstige bijeenkomsten van de eigen organisatie of van derden. Voorts is het de
bedoeling mede langs deze weg de beeldvorming over mensen met een beperking positief te beïnvloeden.
Willem Arntsz Stichting – Werken bij het MKB: Zo Gek Nog Niet! (¤ 6.000)
20
13
Jaarlijks maken circa één miljoen burgers in ons land gebruik van de geestelijke gezondheidszorg.
Daaronder zijn ruim 150.000 mensen met een ernstige psychische aandoening van wie een groot
deel niet werkzaam is, maar dat daar wel toe in staat is. De Willem Arntsz Stichting (WAS), podium
voor GGZ en arbeidsparticipatie, wil dit arbeidspotentieel benutten via stimulering van arbeid bevorderende (zorg)innovaties. Als vervolg op een eerder georganiseerde werkconferentie is nu het plan
opgevat om in het voorjaar van 2014 een masterclass te organiseren van, voor en door het MKB.
Daarin zullen inhoudelijke thema’s over de (on)mogelijkheden om mensen uit de doelgroep aan
45
werk te helpen worden uitgewerkt tot een in de praktijk bruikbare systematiek. Het gaat daarbij om
begeleiding- en, financiële mogelijkheden, oplossingen voor risico’s, stappenplannen bij het zoeken,
aannemen en inwerken van kandidaten en de ondersteuning door instanties in de directe omgeving.
Deskundigen zorgen voor de journalistiek-wetenschappelijke verslaglegging. Door verspreiding via
de website van WAS en gerichte mailing worden de opgedane kennis en de geformuleerde handvatten gedeeld. Instituut Gak ondersteunt deze masterclass als de WAS aannemelijk kan maken dat
er minimaal 90 bij het MKB werkzame mensen aan de masterclass hebben deelgenomen.
Instituut Gak – Campagne Zo gek nog niet: aan het werk met een psychische stoornis
(¤ 950.000)
Instituut Gak heeft een campagne geïnitieerd met als strekking mensen met een psychische stoornis
meer kansen te bieden op de arbeidsmarkt. Deze campagne rust op een stevig wetenschappelijk fundament. Er vindt basisonderzoek plaats naar de exacte knelpunten en bestaande vooroordelen over
mensen met een psychische stoornis in relatie tot werk. De uitkomsten van het onderzoek vormen
de pijlers voor de feitelijke campagne. De te bundelen onderzoeksresultaten dienen als input voor
een aantal focusgroepen, waarin zowel werkgevers als werknemers uit de doelgroep deelnemen.
Mede op basis van de uitkomsten van de focusgroepen zullen twintig pakkende praktijkvoorbeelden
worden geselecteerd, die zich goed lenen voor de campagne.
Zicht op de effecten van de campagne wordt verkregen via een nulmeting, gevolgd door een effectmeting na afloop van de campagne. Bij die effectmeting zijn representatieve uitspraken naar sectoren interessant, omdat afhankelijk van de sector de vooroordelen groter c.q. anders kunnen zijn.
Dit is ook van belang voor een eventueel vervolg op de campagne. Het instituut heeft het initiatief
voor dit project genomen en de uitvoering ervan volledig uitbesteed aan een onderzoeksbureau en
een campagnebureau.
Stichting de Pijler – Voorlichting Herbeoordeling Wajong (¤ 25.000)
Krachtens de Participatiewet wordt iedereen met een Wajonguitkering de komende jaren herkeurd.
Om Wajongeren beter voor te bereiden op deze herbeoordeling, wil Stichting de Pijler voorlichtingsbijeenkomsten en spreekuren organiseren in Venlo, Roermond, Heerlen en Maastricht. Daartoe wordt
een kerngroep van vrijwilligers van deze stichting bijgeschoold. Daarnaast wordt er een intensieve
publiciteitscampagne georganiseerd, waarbij niet alleen alle regionale media, maar ook UWVkantoren worden betrokken. Voorts wordt een ondersteunende brochure ‘Herbeoordeling van uw
arbeidsongeschiktheid’ ontwikkeld en verspreid. De subsidie van Instituut Gak is bedoeld voor het
trainen van de vrijwilligers, het ontwikkelen van de ondersteunende brochure en het voorlichten van
de doelgroep.
ANBO – Jong & Oud (¤ 147.111)
Het project ‘Jong & Oud’ vloeit voort uit een initiatief van Instituut Gak. Het heeft als doel de solidariteit tussen jonge en oude werknemers te bevorderen vanuit de zienswijze dat beide groepen het
momenteel moeilijk hebben op de arbeidsmarkt. Het projectplan is ontwikkeld door Instituut Gak en
ouderenorganisatie ANBO. Adviesbureau SBI treedt op als projectpartner. Het project bestaat uit de
volgende activiteiten:
• een secundaire analyse van bestaand onderzoek om meer zicht te krijgen op het imago van de
oudere werknemer en werkbehoud;
• rondetafelconferenties gericht op minimaal zestig sleutelfiguren uit het bedrijfsleven;
• een imagocampagne om de toegevoegde waarde van jong en oud op de werkvloer zichtbaar te
maken;
• het organiseren van twee workshops die praktische handvatten bieden om de kracht van diversiteit tussen jong & oud op de werkvloer bespreekbaar te maken.
De subsidie van Instituut Gak is bedoeld voor het uitvoeren van deze vier activiteiten.
46
Praktische pojecten | Preventie
4. Preventie
Stichting StreetPro – StreetPro (¤ 50.000) – Foto’s pagina 74-75
Stichting Streetpro wil programma's ontwikkelen en aanbieden die erop gericht zijn jongeren (terug)
te begeleiden naar opleiding en/of arbeid. Gedurende een periode van drie jaar worden elk jaar vijftig
jongeren uit aandachtswijken in Amsterdam geholpen. Door gebruik te maken van activiteiten uit hun
belevingswereld worden die jongeren gemotiveerd (weer) naar school of aan het werk te gaan. Onder
begeleiding van betaalde coaches en vrijwilligers, die als rolmodel fungeren, worden snuffelstages
en workshops doorlopen. Langs deze weg kunnen de jongeren hun talenten ontdekken en leren hoe
ze die kunnen inzetten om te slagen in hun opleiding, met de uiteindelijke bedoeling werk te vinden.
Centraal staat de organisatie van het Nationale Straatvoetbal Kampioenschap waarin de deelnemende jongeren een actieve rol vervullen. Daarnaast kunnen ze actief participeren in diverse vrijwilligersprojecten of stage lopen bij een van de bedrijvenpartners. Voor de eerste honderd deelnemende
jongeren, die aantoonbaar een betaalde stage of bijbaan hebben gedurende hun begeleidingstraject,
stelt Instituut Gak een individuele bijdrage beschikbaar.
Via straatvoetbal terug naar school
De Straatvoetbal Bond Nederland vergroot de leefbaarheid van wijken door op Bevrijdingsdag
toernooien te organiseren. In aanvulling hierop zorgt het project StreetPro voor structurele verbeteringen. Programmaleider Marieke van Meerten: ‘Om je op straat te kunnen redden, hebben
jongeren veel vaardigheden nodig. Ons doel is dat jongeren deze kwaliteiten vaker voor zichzelf
inzetten.’
Hoe is het project StreetPro ontstaan?
‘Wij organiseren ieder jaar op 5 mei straatvoetbaltoernooien in achterstandswijken. We doen
dit samen met buurtbewoners en constateren dat dit leidt tot meer onderlinge communicatie,
wederzijds begrip en sociale binding. De toernooien krijgen extra glans door de inzet van
bekende Nederlanders als Edgar Davids, Humberto Tan en Barbara Barend. We hebben tijdens
deze toernooien nog nooit problemen gehad, omdat we de overlast veroorzakende jongeren in
de buurt vragen de beveiliging op zich te nemen. We komen dan jongens tegen die veel in hun
mars hebben en bijvoorbeeld in een half uur tien vrijwilligers weten te regelen, maar die zijn
uitgevallen op school. Zij komen dan na afloop naar ons toe met het verzoek of ze niet voor ons
kunnen werken. Voor dit soort jongeren hebben we StreetPro opgezet.’
Wat bereiken jullie concreet met StreetPro?
‘Onze begeleiding is erop gericht dat jongeren van 16 tot 23 jaar hun talenten (her)ontdekken,
zodat zij zich kunnen oriënteren op een passende beroepsopleiding en een startkwalificatie
kunnen behalen. Ze volgen een vast programma met onder andere individuele gesprekken met
coaches, dat wordt aangevuld met een keuzeprogramma bijvoorbeeld op het gebied van young
leadership, het omgaan met geld of specifieke bijlessen. Instituut Gak verstrekt een subsidie
voor de eerste honderd deelnemende jongeren die gedurende hun begeleidingstraject een
betaalde stage of bijbaan hebben.’
20
13
Hoeveel jongeren zitten dankzij jullie weer op school?
‘Tot nu toe hebben we 37 jongeren teruggebracht naar het MBO. Daarnaast zijn er nog jongeren die op dit moment in het programma zitten, of voor wie de nieuwe opleiding nog niet
is begonnen. Meer dan de cijfers spreekt wat de jongeren zelf tegen ons zeggen. “Toen ik hier
kwam wist ik niet waar ik stond en wat ik wilde, maar nu heb ik weer een richting gevonden en
weet ik wat ik wil.” Of ze zeggen dat ze het hier leuk vinden en leren doordenken.’
47
Lukt het altijd?
‘We hebben twaalf uitvallers gehad. Voor een deel had dat te maken met overmacht. Vier jongeren
moesten naar de gevangenis. Het zijn ook jongeren die al veel hebben meegemaakt. Hun vader
is bijvoorbeeld vertrokken, hun moeder voortdurend lam en ze hebben zelf kinderen of gaan niet
meer naar school, omdat ze thuis de zorg voor hun zusje op zich hebben genomen. Daarom is het
zo mooi als je ziet dat deze jongeren elkaar kunnen stimuleren dankzij hun gemeenschappelijke
doel. Toen een jongen niet kwam opdagen zijn we met zijn allen naar zijn huis gegaan en riepen
de anderen dat hij het niet moest opgeven, dat ze hem misten en dat hij terug moest komen. Hij
heeft gehoor gegeven aan die oproep. Hij had zelf niet door wat hij voor de anderen betekende.’
Parkmanagement BV – Samenwerkenloont (¤ 20.000)
Ondernemersvereniging Parkmanagement Bedrijventerreinen BV wil haar leden via het project
‘Samenwerkenloont’ ondersteuning bieden bij het invullen van het mantelzorgbeleid. Deze ondersteuning bestaat uit powersessies die de aangesloten werkgevers inzicht bieden in de bedrijfseconomische meerwaarde van een mantelzorgvriendelijk klimaat binnen hun bedrijf. Ook worden via
een training middelen aangereikt voor de concrete invulling van het mantelzorgbeleid binnen het
bedrijf. Daarnaast krijgen werknemers met mantelzorgtaken een intensieve training, waardoor zij
de juiste balans kunnen vinden in de relatie zorg en betaald werk. Door aanpassing van het werk aan
de behoefte van deze werknemers zal de kans op uitval naar verwachting afnemen. De financiële
ondersteuning van Instituut Gak is afhankelijk gesteld van een bepaalde interesse in de trainingen
en powersessies en van certificering van minimaal drie bedrijven als ‘mantelzorgvriendelijk’ bedrijf.
Ook moet de opgedane kennis door zowel Parkmanagement BV als de gecertificeerde bedrijven gratis
beschikbaar worden gesteld aan derden.
Katholieke Pabo Zwolle (KPZ) – VierSlagLeren in het kwadraat (¤ 40.000)
Per 1 september 2013 startte een samenwerkingsverband van vier scholen en de Katholieke Pabo
Zwolle (KPZ) met het tweejarige project VierSlagLeren. Binnen dit project starten 25 zittende leraren
met de masteropleiding Leren en Innoveren. Tijdens hun afwezigheid worden zij vervangen door
startende leraren die het komende jaar afstuderen bij KPZ, maar daarnaast ook die masteropleiding
volgen. Langs deze weg behalen dus vijftig leraren hun masteropleiding, terwijl er slechts voor
25 (zittende) leraren vervangingskosten behoeven te worden gemaakt. De betrokken scholen en
(startende) leraren vormen een ‘leerteam’ onder begeleiding van KPZ met als doel een effectieve
kwaliteitsverbetering van de deelnemende scholen te realiseren, in combinatie met duurzame inzet
van (aankomende) leraren, professionalisering van het onderwijs en een oplossing van arbeidsmarktproblematiek op het vlak van het onderwijs. In die zin is hier dan ook sprake van een voorbeeldproject.
Instituut Gak stelt een individuele financiële bijdrage beschikbaar wanneer een tijdelijk contract van
een afgestudeerde master naar een vast arbeidscontract wordt omgezet. Naar verwachting betreft
het hier tien leraren.
Stichting Hogeschool Rotterdam – De Rotterdamse Zaak (¤ 125.000)
Naar schatting 3.000 ondernemers in de regio Rotterdam leven op of onder het bestaansminimum.
Zij wenden zich niet direct voor hulp tot de overheid, maar proberen zelf het hoofd boven water te
houden. Beperkte ondernemingsvaardigheden met als gevolg een slechte bedrijfsvoering vormen
de belangrijkste oorzaak voor het ontstaan van deze situatie. Het risico op een faillissement is groot,
waardoor zij uiteindelijk toch in een uitkeringssituatie belanden. Daar betaald bedrijfsadvies niet is op
te brengen door dergelijke ondernemers en overheidsmaatregelen vaak alleen zijn gericht op tijdelijke
financiële ondersteuning, is Stichting Hogeschool Rotterdam, in samenwerking met het Regionaal
Bureau Zelfstandigen en Stichting Ondernemers Klankbord, gestart met het project ‘De Rotterdamse
Zaak’. Dit project ondersteunt ondernemers bij het (weer) op de rails krijgen van hun zaak. Ervaren
48
Praktische projecten | Activering
ondernemers en studenten helpen de deelnemers bij het duurzaam verbeteren van hun bedrijfsvoering en ondernemersvaardigheden. Instituut Gak stelt voor maximaal 500 afgeronde begeleidingstrajecten een bijdrage beschikbaar.
Stichting Twisted – FULL (¤ 35.000)
Met het project FULL biedt Stichting Twisted voortijdig schoolverlaters van 18 tot 23 jaar in de regio
Almere begeleiding bij het behalen van een startkwalificatie. Het traject bestaat uit twee fases. In de
eerste fase krijgen de jongeren wekelijks coaching lessen en werken zij aan een persoonlijk ontwikkelingsplan. Na ongeveer een half jaar start fase twee waarin zij aan een opleiding beginnen, zo nodig
met ondersteuning van een coach. In deze fase wordt steeds meer aangestuurd op het vergroten van
de zelfredzaamheid van de kandidaat. Regelmatig zijn er bijeenkomsten waarin de ervaringen gedeeld
worden. Onderwijsinstellingen zijn nauw betrokken bij het programma. Zij geven voorlichting over
bijvoorbeeld studiekeuze en sollicitatietrainingen. Instituut Gak draagt bij per behaalde startkwalificatie. Naar verwachting gaat het om zeventig jongeren.
5. Activering
Stichting Somalische Vrouwen IFTIN – Maatschappelijke participatie voor Somalische
vrouwen (¤ 18.000)
Stichting IFTIN stimuleert Somalische vrouwen een eigen plek in de Nederlandse samenleving te
verwerven. Gestart wordt met twintig in Amsterdam woonachtige vrouwen van 25 tot 50 jaar, die
veelal thuis verblijven en in een zwakke sociaal economische positie verkeren. Zij krijgen een ontwikkelingstraject aangeboden, waarin zij zich kunnen oriënteren op de Nederlandse maatschappij met
als doel uitstroom naar betaald werk, eventueel als zelfstandig onderneemster. Het traject omvat
voorlichtingsbijeenkomsten gericht op onder meer zorg en welzijn, een training sociale vaardigheden
en een aantal bijeenkomsten waarin de kwaliteiten van de deelneemsters vertaald worden naar
mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Verder staan een cursus ondernemerschap, een training ondernemersvaardigheden, alsmede begeleiding en nazorg op het programma. Instituut Gak draagt bij per
succesvol naar betaald werk, een reguliere vervolgopleiding of als zelfstandig onderneemster uitgestroomde deelneemster. Naar verwachting gaat het hier om zeven vrouwen.
Plattelands Jongeren Overijssel – Jong Talent (¤ 30.000)
Met het project ‘Jong Talent’ wil de organisatie Plattelands Jongeren Overijssel agrarische en plattelandsjongeren helpen bij het maken van de juiste keuzes voor een baan of een onderneming in hun
eigen woonomgeving. Er worden twee trajecten ontwikkeld. Het eerste traject is bedoeld om die
jongeren meer inzicht te bieden in hun talenten met de bedoeling hen in staat te stellen deze verder
te ontwikkelen. Het tweede traject is gericht op ondernemerschap. Daarin krijgen de deelnemers les
in het schrijven van een businessplan, in netwerken en in het opstellen van een financieel plan. Beide
trajecten bestaan uit zes bijeenkomsten. In totaal kunnen er 140 jongeren aan meedoen. Instituut
Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk of naar het zelfstandig ondernemerschap uitgestroomde deelnemer. Naar verwachting gaat het hier om twintig jongeren.
Stichting World for Work – Er is werk aan de winkel (¤285.000)
20
13
Stichting World for Work ontplooit initiatieven voor werkgevers in het MKB. Het project ‘Werk aan de
Winkel’ behelst het opzetten van een virtueel platform waar vraag én aanbod op de arbeidsmarkt
centraal staan. De focus ligt daarbij op zowel werving en selectie als op transfers van werknemers
tussen verschillende bedrijven. In een volgende fase van het project regelt het platform ook dat
bedrijven opleidings- en ontwikkelingskosten van in dienst tredende medewerkers op afschrijvingsbasis vergoeden aan de vorige werkgever. Zo blijft het voor alle aangesloten bedrijven aantrekkelijk
49
om in hun medewerkers te investeren. Het voordeel daarvan is dat niet alleen het kennisniveau van
het totale arbeidspotentieel toeneemt, maar dat het ook de aansluiting op de arbeidsmarkt bevordert. Doelstelling is om in 2013 minimaal 1.500 bedrijven uit het MKB te ondersteunen door ca. 3.000
functies in het MKB duurzaam in te vullen. Instituut Gak stelt subsidie ter beschikking voor maximaal
500 vervulde vacatures.
Stichting De BroekRiem – Platform De BroekRiem (¤ 23.000)
Stichting De BroekRiem is in september 2012 gestart met het gelijknamige platform voor en door
werkzoekenden. Het platform organiseert activiteiten op werkdagen in de vorm van loopbaan- en
dagbestedingsactiviteiten. Deze activiteiten worden georganiseerd door vrijwilligers, die zich ‘stadsambassadeurs’ noemen. Werkzoekenden worden op deze manier geïnspireerd en in beweging gezet.
Zij kunnen zich persoonlijk ontwikkelen en nieuwe mensen ontmoeten. Dit kan ook online want er
is een digitaal platform waarop men eveneens ervaringen kan uitwisselen en kan netwerken. De
BroekRiem gaat in 2013 vierhonderd activiteiten organiseren in tien steden. Met de inzet van ongeveer 75 vrijwilligers verwachten de initiatiefnemers 5.000 werkzoekenden ‘werkfit’ te houden. De
financiële bijdrage van Instituut Gak is gekoppeld aan de opbrengsten die De BroekRiem gedurende
de looptijd van het project ontvangt uit de eigen bijdragen van de deelnemers.
Stichting Vrijwilligerscentrale Deventer – Eigen Kracht Deventer Vrouwen (¤37.500)
Zes organisaties in Deventer hebben de krachten gebundeld om minimaal 450 laagopgeleide
vrouwen, die niet uitkeringsgerechtigd zijn, te begeleiden naar werk. Deelnemende vrouwen volgen
een empowermenttraject waarin zij zich bewust worden van hun kwaliteiten, kansen en mogelijkheden. Dit traject bestaat uit drie fases. In de eerste fase worden aan de hand van gesprekken de
talenten, ambities, wensen, knelpunten en randvoorwaarden in kaart gebracht. Duidelijk moet dan
worden wat de vrouwen wensen en kunnen. De tweede fase behelst een op maat gemaakt traject,
gericht op activering, opleiding en werk met intensieve begeleiding door vrijwillige coaches. De derde
fase betreft nazorg en coaching. Deze fase gaat in als de deelneemsters zijn gestart met vrijwilligerswerk, een stage, een werkervaringsplaats of een opleiding. Daarnaast worden eventuele knelpunten
opgelost op bijvoorbeeld het vlak van schulden, wonen, relaties en dergelijke. Instituut Gak stelt voor
succesvol naar werk of opleiding uitgestroomde deelnemers een individuele bijdrage beschikbaar.
Naar verwachting gaat het hier om negentig vrouwen.
Stichting Boodschappen Begeleidingsdienst (BBD) – Werken naar loon (¤45.000)
– Foto’s pagina 16-17
De Haagse Stichting Boodschappen Begeleidingsdienst (BBD) wil diensten en activiteiten voor
kwetsbare ouderen verrichten met hulp van vrijwilligers en (langdurig) werklozen. Dit vanuit de
gedachte dat ieder gezond individu iemand een arm kan geven, tassen kan dragen, een rolstoel kan
duwen en aandacht kan geven. Door het wegvallen van gemeentesubsidie wil BBD nu ook werkervaringsplaatsen aanbieden aan mensen die langdurig in een bijstandssituatie verkeren of een verslavingsachtergrond hebben. Het gaat hier om werkervaringsplaatsen met een duur van één jaar, waarin
sprake is van intensieve begeleiding en bemiddeling naar vervolgtrajecten, opleiding of reguliere
arbeid. Instituut Gak stelt voor succesvol naar werk of opleiding uitgestroomde deelnemers een individuele bijdrage beschikbaar. Naar verwachting gaat het hier om veertig mensen.
Stichting Speelgoedgarage Delft – Hout werkt voor mensen (¤35.000)
– Foto’s pagina 68-69
Stichting Speelgoedgarage Delft biedt al zevenentwintig jaar werkervaringsplaatsen aan gericht op
sociale activering. Nu de gemeente Delft heeft bezuinigd op sociale activering wil de Speelgoedgarage
uitgroeien tot een leerwerkbedrijf waar mensen met afstand tot de arbeidsmarkt worden toegeleid
naar werk. De deelnemers worden voor het opdoen van praktische vaardigheden op de werkvloer
50
Praktische projecten | Activering
begeleid door een leermeester. Daarnaast zorgt een coach voor begeleiding op het gebied van persoonlijke problematiek. Instituut Gak stelt voor succesvol naar werk of opleiding uitgestroomde
deelnemers een individuele bijdrage beschikbaar. Naar verwachting gaat het hier om tien mensen.
Stichting Bouwloods Utrecht – Bouwen en Brouwen (¤20.000)
Stichting Bouwloods Utrecht (SBU) helpt mensen met afstand tot de arbeidsmarkt met het opdoen
van vaktechnische en sociale vaardigheden. Dit met de bedoeling mensen uit deze doelgroep nieuwe
toekomstperspectieven en kansen op de arbeidsmarkt te bieden. In samenwerking met de naast SBU
gelegen Brouwerij Maximus zijn in januari 2013 leer/werkervaringsplaatsen gestart in een nieuw
proeflokaal. SBU adviseert en helpt Brouwerij Maximus bij de invulling van deze leer/werktrajecten.
De leerlingen werken in teamverband onder leiding van een leermeester. Naast het feit dat werken in
teamverband in het bedrijfsleven gebruikelijk is, heeft dit als voordeel dat leerlingen van verschillend
niveau elkaar kunnen stimuleren en helpen bij het werk. Instituut Gak stelt voor succesvol naar werk
of opleiding uitgestroomde deelnemers een individuele bijdrage beschikbaar. Naar verwachting gaat
het hier om twaalf mensen.
Talentenfabriek010 – Femme Fabrique (¤ 54.000)
Femme Fabrique (FF) biedt via het project Talentenfabriek010 vrouwen zonder startkwalificatie of
met een grote afstand tot de arbeidsmarkt kansen op opleiding en (vrijwilligers)werk met behulp
van laagdrempelige leer/werktrajecten. Het betreft hier bijvoorbeeld vrouwen zonder uitkering, die
als moeder en huisvrouw lange tijd geen betaald werk hebben verricht. FF beschikt over een netwerk
van lokale ondernemers met productiewerk, passend bij de kwaliteiten en vaardigheden van de doelgroep. Dit werk wordt uitgevoerd binnen de eigen FF-werkplaatsen. De deelnemende vrouwen zijn in
dienst bij payroll bedrijf Red Fabric en worden vanaf hun deelname aan het traject betaald (loon of stagevergoeding). Zij krijgen begeleiding en coaching en bouwen mede langs deze weg een CV op om hun
arbeidsmarktpositie te kunnen verbeteren. Zo mogelijk worden zij gecertificeerd. FF verwacht in een
tijdsbestek van twee jaar driehonderd vrouwen te bereiken. Instituut Gak stelt voor succesvol naar
werk of opleiding uitgestroomde deelnemers een individuele bijdrage beschikbaar. Naar verwachting
gaat het hier om 27 vrouwen.
The-Next-Level – De Life Style winkel (¤ 37.000)
20
13
The Next Level (TNL) biedt mensen met een psychiatrische achtergrond en/of sociale kwetsbaarheid
voor wie de stap van dagbesteding naar betaald werk (nog) te groot is leer/werkplekken aan in Life
Style winkels. In april 2013 is de eerste Life Style winkel geopend in Soest en daarna verplaatst naar
Utrecht. Vanuit die winkel starten vijf projecten:
• Kappen & Knippen. Een deel van de winkel is ingericht als kapsalon met werkplekken voor exkapsters met een hiaat in hun arbeidsverleden;
• Kinderkleding. Een ander deel van de winkel is ingericht voor het verkopen van kinderkleding,
schoenen en accessoires. Hier gaat het om leerwerkplekken waar verkoop- en sociale vaardigheden worden geoefend;
• Old/New Vintage. Voor kledingreparaties zijn drie naaimachines aanwezig, eveneens bedoeld voor
het aanleren van vak- en sociale vaardigheden;
• Hardloopgroep bedoeld voor buurtbewoners en cliënten van instellingen in de omgeving;
• Kunstatelier ‘Artwork’; deze moet de klanten een indruk geven van de identiteit van de medewerkers om zo het aan deze mensen klevende stigma te laten verdwijnen.
Gedurende de openingstijden van de winkel is er altijd een begeleider van The Next Level aanwezig.
Instituut Gak stelt voor succesvol naar werk of opleiding uitgestroomde deelnemers een individuele
bijdrage beschikbaar. Naar verwachting gaat het hier om zeventien mensen.
51
Stichting 2eKans.nl – Mijn 2e kans 2013 (¤15.000)
Stichting 2eKans.nl wil geïsoleerde kansarme en laagopgeleide mensen die langdurig werkloos zijn
op weg helpen naar regulier werk of vrijwilligerswerk. Deelnemers aan de activiteiten en cursussen
van deze stichting zijn voornamelijk allochtone vrouwen, die na hun inburgeringscursus meer
kennis over de Nederlandse maatschappij willen opdoen. Het project ‘Mijn 2e kans 2013’ biedt hen
de mogelijkheid hun taalvaardigheid te verbeteren. Daarnaast vormt het een opstap naar een baan
of studie waarbinnen de deelnemers zich vervolgens verder kunnen ontplooien. De cursus gaat in op
onderwerpen als communicatie, financiële huishouding en gezondheid en voeding. Ook worden er
computerlessen en lessen in lees- en schrijfvaardigheid verzorgd. Het betreft hier een vervolg op een
eerder door Instituut Gak ondersteund project. Instituut Gak stelt voor succesvol naar werk of opleiding uitgestroomde deelnemers een individuele bijdrage beschikbaar. Naar verwachting gaat het hier
om tien vrouwen.
Stichting Amsterdam aan het werk – Oost naar Werk: Werk vinden is meer dan solliciteren
alleen (¤ 84.000)
Het maatschappelijk projectbureau Stichting Amsterdam aan het Werk (AahW) ontwikkelt initiatieven en projecten, gericht op participatie en werkloosheidbestrijding. Met het actieplan ‘Oost naar
Werk’ levert AahW in samenwerking met diverse welzijnsorganisaties een bijdrage aan de bestrijding
van jeugdwerkloosheid in Stadsdeel Oost. Het actieplan richt zich op kwetsbare jongeren binnen drie
verschillende subdoelgroepen: jongens, meiden en alleenstaande moeders. De deelnemers worden
'arbeidsfit' gemaakt via coaching en training in kleine groepen. Naast investeringen in hun persoonlijke ontwikkeling gaat het om het aanleren van sollicitatie- en werknemersvaardigheden. Daarnaast
ontvangen de deelnemers individuele begeleiding en wordt hen werkervaringsplekken aangeboden.
Instituut Gak stelt voor succesvol naar werk of opleiding uitgestroomde deelnemers een individuele
bijdrage beschikbaar. Naar verwachting gaat het hier om 34 jongeren.
Oost naar werk
‘Alle projecten van Stichting Amsterdam aan het werk hebben als doel het beste te halen uit
Amsterdammers die een zetje in de rug nodig hebben.’ Aan het woord zijn Eva van Dijk en Marit
Heij van deze stichting. Hun nieuwste project wil jongeren in Amsterdam Oost laten ervaren hoe
zij zichzelf kunnen redden op de arbeidsmarkt.
Kun je beschrijven hoe een succes er voor jullie uitziet?
Eva van Dijk: ‘Ik moet nu denken aan een alleenstaande moeder van 25 jaar met twee kinderen
en zwanger van de derde. Ze kwam heel wantrouwend het project binnen en bij de eerste bijeenkomsten keek ze stuurs om zich heen. Met haar standaardvraag “Waarom?” plaatste ze
vraagtekens bij alles wat wij naar voren brachten. Na verloop van tijd zag je haar echter opener
worden. Ze liet merken dat ze hier voor haar eigen toekomst zat en durfde ook naar haar eigen
tekortkomingen te kijken. Haar conclusie was uiteindelijk dat haar opleidingsniveau van verzorgende niet hoog genoeg was om het in de toekomst te redden. Een maand na haar bevalling is ze
daarom gestart met de opleiding tot verzorgende niveau 3. Dat is voor ons echt een pareltje.’
Zal deze moeder het redden met haar nieuwe diploma?
Marit Heij: ‘Banen liggen niet voor het oprapen. Tegelijkertijd weet je dat het helemaal niet goed
komt als jongeren het opgeven. We waarschuwen de mensen in onze projecten dat zij behalve
een eerste keuze ook een tweede en derde paraat moeten hebben. En natuurlijk hopen we dat
onze jongeren de rest van hun leven iets zullen hebben aan de flexibiliteit en de weerbaarheid
die wij ze proberen aan te leren.’
52
Praktische projecten | Activering
Hoe weten jullie dat je successen zult boeken?
Eva van Dijk: ‘Bij ons vorige project hebben we in de loop van één jaar tachtig jongeren in huis
gehad. Onze doelstelling was toen om de helft van hen te begeleiden naar werk of een opleiding. Dit hebben we gehaald, maar bij onze evaluatie waren we nog niet helemaal tevreden. We
merkten dat sommige jongeren, ondanks onze training op het gebied van solliciteren, presenteren, gesprekstechnieken en netwerken, niet aan de bak kwamen, omdat ze een te groot hiaat
hadden in hun cv. We hebben daarom het tempo voor de trainingen iets omlaag geschroefd en
zorgen er nu voor dat alle jongeren na de training nog drie maanden stage lopen of werkervaring
opdoen. We denken dat tachtig procent van onze deelnemers op deze manier de weg naar werk
of opleiding terug zal vinden. We krijgen ook alleen subsidie van Instiutuut Gak voor jongeren
die deze stap maken.’
Op welke jongeren richten jullie je?
Marit Heij: ‘We zoeken jongens en meiden van 18 tot en met 23 jaar uit stadsdeel Amsterdam
Oost. Alleenstaande moeders mogen niet ouder zijn dan 26 jaar. We richten ons specifiek op jongeren die behoorlijk gemotiveerd zijn om werk te vinden. Het vinden van werk of een geschikte
opleiding kun je nu eenmaal niet van de deelnemers overnemen. Voor een sollicitatiegesprek
kunnen wij met de jongeren bespreken en voorbereiden hoe zij zich willen presenteren en welke
vragen zij kunnen verwachten, maar uiteindelijk moeten ze dit gesprek toch alleen voeren.
Een zekere wil om te slagen is noodzakelijk. Bovendien moeten we er voor waken dat we geen
jongeren met te grote problemen in onze trainingen opnemen. Wij geven jongeren een zet in
de goede richting, maar we kunnen niet tegelijkertijd ook problemen als grote schulden, geen
huisvesting of psychische problemen oplossen. Zulke jongeren verwijzen we door naar andere
hulpverleners.’
Stichting Drivers4Change – Duurzaam opleiden (¤ 75.000)
Vanuit de basisgedachte ‘people, planet, profit’ wil Taxibedrijf Taxi-E verantwoord ondernemen.
Om die reden zijn uitsluitend elektrische auto’s in gebruik. Daarnaast heeft dit bedrijf Stichting
‘Sustainable Taxi Drivers’ opgezet. Deze stichting biedt uitkeringsgerechtigden met afstand tot de
arbeidsmarkt een opleidingstraject tot taxichauffeur aan. Bewust is gekozen voor omscholing van
over het algemeen mensen van vijftig jaar en ouder. Binnen het traject halen zij de benodigde vergunningen, volgen een training elektrisch autorijden en een cursus gastvriendelijkheid. Aan het eind van
het traject ontvangen de aldus opgeleide chauffeurs een jaarcontract bij Taxi-E. Instituut Gak draagt
bij aan de uitstroom van deze chauffeurs. Naar verwachting zijn dit er dertig.
Stichting Ons Bedrijf – ATC De Glind (¤ 75.000)
Stichting Ons Bedrijf wil met het pilotproject ATC De Glind een arbeidstrainingscentrum (ATC)
opzetten om kwetsbare jongeren terug naar school of naar de arbeidsmarkt te begeleiden. De pilot
vindt plaats in jeugddorp ‘De Glind’ te Barneveld. Het ATC regelt een duurzame en nauwe samenwerking met regionale partners op het gebied van onderwijs, zorg, welzijn, bedrijfsleven en de
gemeente. Diverse sociale ondernemers hebben hun krachten gebundeld en bieden vanuit het ATC
leerwerktrajecten op het vlak van onder meer dierverzorging, houtbewerking, horeca en tuinderij.
Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk of naar een reguliere vervolgopleiding uitgestroomde jongere. Naar verwachting zijn dit er dertig.
Stichting ECDef – Gedragscoaching (¤104.000) – Foto’s pagina 36-37
20
13
Stichting Employabilitycentrum voor Defensiepersoneel (ECDef) begeleidt defensiepersoneel naar
een baan in de civiele sector. Samen met You RULE!!, een organisatie die gespecialiseerd is in het
begeleiden van probleemjongeren, is een traject ontwikkeld om defensiepersoneel op te leiden
53
tot gedragscoach voor probleemjongeren. Defensiepersoneel blijkt zeer geschikt te zijn voor dit
type werk. Zij zijn bekwaam in het geven van instructies en het begeleiden van zowel individuen als
groepen mensen. In een periode van twee jaar doorlopen vijftig, door ECDef geschikt bevonden, kandidaten een leerwerktraject van zes maanden. Dit traject wordt afgesloten met een certificaat en een
baangarantie. Het opleidingstraject bestaat uit theorie en praktijk. De deelnemers begeleiden vanaf
de start al jongeren, zodat de theorie direct in de praktijk kan worden toegepast. Instituut Gak draagt
bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer. Naar verwachting zijn dit er ruim dertig.
Gedragscoaching
Het Eindhovense project You RULE!! leert probleemjongeren waar ze goed in zijn door middel van
sport. De deelnemers laten zonder uitzondering een positieve gedragsverandering zien. Dankzij
de stichting ECDef worden gedragscoaches opgeleid die deze aanpak over het land kunnen
verspreiden.
Waarom heeft ECDef dit project geadopteerd?
Carel Banse: ‘Onze stichting begeleidt mensen die bij Defensie werken of hebben gewerkt
naar een passende functie in de burgermaatschappij. Van groot belang is dat oud defensiemedewerkers hun ervaringen en vaardigheden in hun nieuwe rol kunnen benutten. Het project
You RULE!! biedt daartoe kansen. Bij Defensie leren medewerkers hoe je mensen onder moeilijke
omstandigheden goed kunt laten samenwerken. Deze ervaring is zeer bruikbaar bij het
begeleiden van jongeren.’
Wat is de achtergrond van het project You RULE!!
Wessel Schulting, hoofdinstructeur van You RULE!!: ‘De eerste kiem is gelegd toen ik zelf een
jaar of vijftien, zestien was en veel op straat rond hing. Ik had geen idee wat ik wilde en ging
daarom de verkeerde dingen doen. Dat ik niet veel later naar het CIOS kon, heeft mij uiteindelijk
gered. Voor mij was het toen echt een eyeopener dat ik iets had gevonden dat ik leuk vond en
waar ik goed in was. Daarna ben ik gaan werken als sportinstructeur bij Defensie. Tijdens een
kazerneproject zag ik dat sport een middel kan zijn voor mentale vorming en het groepsproces
voor jeugddelinquenten. Deze ervaringen wilde ik gebruiken in mijn eigen wijk in Eindhoven.’
Wat is het geheim van jullie succes?
Wessel Schulting: ‘We bieden sport en een zinvolle vrijetijdsbesteding aan, waarin jongeren hun
eigen kracht kunnen ontdekken en zich oefenen in wat ze moeilijk vinden. Als hier een jongen
binnenkomt die het opgegeven heeft op school, dan vraag ik wat zijn toekomstdoel is. “Een
dikke BMW en een lekker wijf”, is dan het antwoord. Veel gelach in de groep, maar dan vraag ik
hoe hij dat wil bereiken. Dan komt het onderwerp werk en een schooldiploma toch weer in beeld.
Onze rol is de jongeren weer belangrijk te maken, en hen – op grond van wat zij zelf graag willen
– keuzes te laten maken.’
Hoe oefen je jongeren in het vermijden van valkuilen?
Wessel Schulting: ‘We maken samen met de jongeren een beeld van waar het met hen misloopt en
dan zoeken we vervolgens deze situatie op in sportsituaties. Een jongen die steeds ontplofte als
hij werd aangeraakt, kon zijn zelfbeheersing oefenen door te beginnen met gemakkelijke situaties.
Daarna maken we de uitdaging stapje voor stapje groter. Afgelopen vrijdag zei deze jongen
toevallig tegen mij dat hij helemaal geen last meer heeft van zijn woedeaanvallen. Dan kan ik zelf
wel janken van blijdschap. Vervolgens geven we zo’n jongen een rol in de groep als assistent coach,
zodat hij ook andere jongeren gaat helpen waardoor zijn zelfvertrouwen verder toeneemt. Het doel
is dat de positieve veranderingen zich als een olievlek over de wijk verspreiden.’
54
Praktische projecten | Activering
Gaat ECDef ervoor zorgen dat de methodiek ook in andere steden terecht komt?
Carel Banse: ‘Het project You RULE!! heeft prijzen gewonnen in het land en staat in de
belangstelling bij andere gemeenten, maar de problematiek van de betrokken jongeren blijkt
vaak te complex voor een standaard begeleidingstraject. We hebben er daarom voor gekozen
oud defensiemedewerkers een opleiding tot gedragscoach te laten volgen in Eindhoven. De
eerste vier trainers zijn nu klaar om soortgelijke projecten in andere steden van de grond te
krijgen. Dit prille begin is mede mogelijk gemaakt door Instituut Gak. Het lijkt er daarom op dat
soortgelijke initiatieven ook in andere steden het verschil kunnen gaan maken.’
Van Dams College – nieuwe vorm van beroepsonderwijs (¤ 175.000)
De huidige vorm en structuur van MBO opleidingen is niet geschikt voor alle jongeren. In het reguliere
onderwijs gaan leerlingen binnen een BBL-traject direct vanaf de start van de opleiding aan het werk.
Sommigen bezitten dan nog onvoldoende vaardigheden en competenties om goed in het leerbedrijf
te kunnen meedraaien. Daardoor voelen zij zich onzeker en vallen sneller uit. Voor bedrijven leidt
dit tot extra belasting door intensievere begeleiding. MKB bedrijven hebben daar de capaciteit en
middelen niet voor. Om verbetering te bereiken in deze situatie acht Stichting het Van Dams College
nieuwe vormen van beroepsopleiding geboden. Om hierin te voorzien wordt gestart met een aangepaste opleiding voor jongeren in de leeftijd van 23 t/m 35 jaar met afstand tot de arbeidsmarkt.
Via deze opleiding kunnen dergelijke jongeren binnen één in plaats van twee jaar een diploma in de
zorg of techniek behalen. De opleiding start met een voorschakeltraject waarin de leerlingen kunnen
wennen aan routine, discipline en zelfstandigheid. Tegelijkertijd worden storende factoren als bijvoorbeeld schuldenproblematiek aangepakt. Vervolgens beginnen de leerlingen aan een intensief
leertraject, waarin ze vijf dagen per week naar school gaan. Daardoor kan de theorie niet alleen
sneller maar ook uitgebreider worden behandeld. Na dertien weken krijgen zij een arbeidsovereenkomst voor een jaar bij een leerwerkbedrijf. Door het intensieve leertraject zijn jongeren beter toegerust om vanaf de eerste dag mee te kunnen draaien binnen dit bedrijf. Instituut Gak draagt bij per
succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer. Naar verwachting zijn dit er ruim zeventig.
Stichting De Buitenwacht – AKA-opleiding (¤ 6.000)
Intercultureel ontmoetingscentrum De Buitenwacht uit Dordrecht heeft in samenwerking met het
Da Vinci College een AKA-opleiding voor vrouwen met een buitenlandse achtergrond ontwikkeld. Het
gaat om een eenjarig maatwerktraject voor vrouwen in de leeftijd van 25 tot 45 jaar zonder startkwalificatie, die niet kunnen instromen in het reguliere onderwijs vanwege een taalachterstand. Het traject omvat les in Nederlandse taal, rekenen, het ontwikkelen van sociale vaardigheden en een stage
van drie maanden. Bij het succesvol afronden van het traject kunnen de vrouwen uitstromen naar
een baan of een reguliere MBO-2 opleiding. Instituut Gak biedt financiële ondersteuning op basis
van het aantal mensen dat uitstroomt naar betaald werk of een reguliere vervolgopleiding. Naar verwachting gaat het om twaalf vrouwen.
Stichting Varen in Assen – Varen in Assen (¤ 25.000)
20
13
Stichting Varen in Assen wil met het gelijknamige project tien jongeren onder begeleiding een rondvaartboot laten bouwen. Naast metaal- en houtbewerking richt dit leerwerktraject zich op schilderen installatiewerkzaamheden. De boot wordt vervolgens ingezet als een sociale onderneming, waar
jaarlijks enkele mensen werkervaring kunnen op doen in onder meer catering, hostesswerkzaamheden en technische onderhoudswerkzaamheden. De financiële ondersteuning van Instituut Gak
beperkt zich tot de jongeren die betrokken zijn bij de bouw van de boot en uitstromen naar betaald
werk of een reguliere vervolgopleiding.
55
Stichting Cultuur–Ondernemen – Kunst Werkt! (¤ 167.000)
Stichting Cultuur-Ondernemen uit Amsterdam (C-O) zet zich al jaren in voor culturele organisaties en
zelfstandig werkende kunstenaars. Als gevolg van het beperken en stopzetten van subsidies op het
gebied van kunst en cultuur, het door de crisis teruglopen van sponsorbijdragen en het terughoudend
koopgedrag van consumenten, belanden veel kunstenaars in een uitkeringssituatie. Met behulp van
het project Kunst Werkt! wil C-O 150 scheppende kunstenaars actief ondersteunen bij het verkrijgen
van nieuw werk. C-O doet dit via een voor elke kandidaat op maat gesneden loopbaantraject. In dit traject leren de kunstenaars hun creativiteit op een andere manier en in nieuwe gebieden aan te wenden.
Instituut Gak biedt financiële ondersteuning op basis van het aantal deelnemers dat succesvol uitstroomt naar betaald werk of dat is gestart als zelfstandig ondernemer. Naar verwachting gaat het
hier om negentig personen.
Capabel Onderwijs Groep BV – Capabel SBMO (¤ 61.500)
Capabel Onderwijs Groep BV wil met behulp van het project Capabel SBMO allochtone werklozen in
een tijdsbestek van 18 tot 24 maanden opleiden tot Procesoperator. De doelgroep waarop dit project mikt, is geschikt om deze opleiding succesvol af te ronden, maar beheerst de Nederlandse taal
onvoldoende om een reguliere opleiding te kunnen volgen. In het opleidingstraject ontvangen de kandidaten, naast een vakgerichte opleiding, ook les in Nederlandse taal, rekenen en omgangsvaardigheden gericht op de werkvloer. Het eerste jaar bestaat uit een BOL-traject met een stage. Het tweede
jaar betreft een BBL-traject. De kandidaat werk dan bij een bedrijf met uitzicht op een arbeidsovereenkomst. Kandidaten die geen arbeidsovereenkomst krijgen bij het bedrijf waar zij stage lopen, worden
door een jobcoach begeleid naar een betaalde baan elders. Instituut Gak biedt ondersteuning op basis
van het aantal deelnemers dat succesvol uitstroomt naar betaald werk. Naar verwachting gaat het
hier om achttien personen.
Stichting PAMIR Noord-Holland – Leerwerktrajecten voor vluchtelingenvrouwen in
Amsterdam (¤ 57.000)
Stichting PAMIR Noord-Holland zet zich al jaren in om Afghaanse vluchtelingen te ondersteunen
bij hun participatie en integratie in de Nederlandse samenleving. Via een leerwerktraject wil deze
stichting vrouwen uit de doelgroep in de leeftijd van 25 t/m 45 jaar begeleiden naar werk als naaister
of in de catering. Het traject beslaat drie fasen. In de vier maanden durende eerste fase worden de
vrouwen getraind in talentontwikkeling, motivatie, presentatie en conversatie. De tweede fase
bestaat uit een leerwerktraject, waar de kandidaten gedurende acht maanden vaardigheden opdoen
in kledingreparatie, catering, inkoop, administratie en het omgaan met klanten. Vrouwen die als
zelfstandig ondernemer willen starten ontvangen een training in ondernemerschap. Daarnaast
lopen de vrouwen twee maanden stage. In de laatste fase worden zij gecoacht en begeleid naar een
betaalde baan of bij het starten van een eigen bedrijf. Instituut Gak biedt ondersteuning op basis van
het aantal deelneemsters dat succesvol uitstroomt naar betaald werk of dat is gestart als zelfstandig
ondernemer. Naar verwachting gaat het hier om achttien vrouwen.
Stichting Welzijn Centraal – Aan de Slag! (¤ 33.000)
Stichting Welzijn Centraal richt zich met het project ‘Aan de Slag!’ op inwoners van Leeuwarden met
een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe wordt samengewerkt met de gemeente Leeuwarden,
ROC Friesland College en zorginstellingen. Voor de kandidaten wordt een maatwerktraject ontwikkeld,
gericht op het behalen van een erkend diploma in de zorgsector. Gedurende een jaar gaan kandidaten
één dag per week naar school en lopen zij twee dagen per week stage. Een coach verzorgt de
huiswerkbegeleiding. Voorts wordt de kandidaat gevolgd door een trajectbegeleider, die tevens de
contacten onderhoudt met de gemeente, relevante instellingen en docenten. Deze trajectbegeleider
organiseert ook vier keer per jaar een bijeenkomst met alle ketenpartners om de voortgang van het
project en van de kandidaten te bespreken. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk
uitgestroomde deelnemer. Naar verwachting zijn dit er vijftien.
56
Praktische projecten | Activering
Stichting Samenbinding – Werkvinders (¤ 280.000)
Stichting Samenbinding wil met het project ‘Werkvinders’ tachtig werklozen in Amsterdam Oost
begeleiden naar een baan of een werkervaringsplek. Daartoe gaat de organisatie eerst op zoek naar
vacatures en werkervaringsplaatsen bij werkgevers in het betreffende stadsdeel. Is er een vacature
of werkervaringsplek gevonden dan wordt er een match gemaakt met een deelnemer uit het
kandidatenbestand. Deze gaat direct aan het werk. In overleg met de werkgever en ketenpartners,
zoals DWI, wordt gekeken of er additionele cursussen en/of opleidingen nodig zijn. Een werkcoach
stelt samen met de kandidaat een begeleidingsplan op. Gedurende het traject begeleidt deze coach
de kandidaat en de werkgever. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde
deelnemer. Naar verwachting zijn dit er tachtig.
De Jonge Krijger B.V. – TechniPret (¤ 70.000)
Projectbureau De Jonge Krijger B.V. wil met het project ‘TechniPret’ vijfhonderd jongeren in de leeftijd
van 16 -27 jaar begeleiden naar een (leer)werkplek in de techniek of een technische opleiding. Vaak
hebben jongeren en hun ouders een negatief beeld van werken in de technische sector, terwijl er veel
mogelijkheden zijn. Om techniek onder de aandacht te brengen bij alle naar school gaande jongeren
worden er voorlichtingsdagen georganiseerd, waar jonge technici uitleg geven over werken in de
techniek. Kandidaten starten een op maat gemaakt traject van zes maanden waar de nadruk ligt op
persoonlijke begeleiding en coaching. De Jonge Krijger maakt daarbij gebruik van instrumenten als
trainingen gericht op zelfinzicht en op beroepskeuze. Daarnaast worden de jongeren begeleid naar
een werkplek of een MBO-BBL-opleiding. Nadat ze zijn gestart met werk of een opleiding ontvangen
ze nog drie maanden nazorg. Instituut Gak draagt bij aan de eerste dertig jongeren die succesvol naar
betaald werk of naar een reguliere vervolgopleiding zijn uitgestroomd.
Stichting RoffaBOP – Werkloze jongeren in de sloop (¤ 50.000)
Stichting RoffaBOP wil met het eenjarige project ‘Werkloze jongeren in de sloop’ twintig werkloze
Rotterdamse jongeren begeleiden naar een baan of opleiding als timmerman. Het project start met
een procedure waarin naast de persoonlijke situatie aandacht wordt besteed aan de theorie. Ook
worden algemene werknemersvaardigheden getraind. Daarna start de jongere met een opleiding en
loopt hij of zij stage bij aannemings- en installatiebedrijf Hofrijn. Tijdens die stage bouwen zij onder
begeleiding van een technische leermeester sloopwoningen om tot leefbare woningen. Instituut Gak
draagt bij per succesvol naar betaald werk of naar een reguliere vervolgopleiding uitgestroomde jongere. Naar verwachting zijn dit er veertien.
Stichting Arkin – Werkgeversbenadering – VIP-Amsterdam (¤ 96.000)
Het project ‘VIP-Amsterdam’ van Stichting Arkin betreft een multidisciplinaire aanpak voor psychotische jongeren en jongvolwassenen uit Amsterdam en Diemen. Zij komen voor een periode van drie
jaar in zorg bij het team Vroege Interventie bij Psychose (VIP). Er is sprake van een jaarlijkse instroom
van circa honderd patiënten. Het team van VIP besteedt veel aandacht aan verkrijging van werk voor
de doelgroep. Dit heeft geresulteerd in een werkgeversbenadering die verschillende elementen
omvat, waaronder het verbeteren van de acquisitievaardigheden van de betreffende jongeren. Via
bestaande werkgeversnetwerken regelen de jobcoaches voorts werkervaringsplaatsen. Zij zorgen
echter ook voor uitbreiding van die netwerken en informeren nieuwe werkgevers over de doelgroep.
Geregeld casusoverleg met niet alleen organisaties als UWV en DWI, maar ook met (vaak bevooroordeelde) jobhunters vormen eveneens een wezenlijk element van de werkgeversbenadering van VIP.
Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk, stage of bijbaan uitgestroomde deelnemer.
Naar verwachting zijn dit er zeventig.
20
13
57
Stichting Doen Doet – ZZPlace Werkt (¤ 7.000)
Stichting Doen Doet heeft een collectieve werkplek voor ZZP-ers geopend in Amsterdam Oost onder
de naam ‘ZZPlace’. Doel is om per jaar minimaal veertien werkzoekenden te begeleiden naar betaald
werk. Mensen met talent op het terrein van uiterlijke en innerlijke verzorging mogen voor een periode
van maximaal zes maanden één dag per week gratis gebruik maken van de salon- of coachingsruimte
in ZZPlace. Zij kunnen daar klanten ontvangen en zo hun eerste inkomen verdienen. Ook worden zij
één dag per week begeleid in de richting van zelfstandig ondernemerschap. Na een half jaar wordt
bezien of de werkzoekende verder kan als zelfstandige dan wel aangewezen is op een baan in loondienst. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer of als zelfstandig gestarte ondernemer. Naar verwachting zijn dit er veertien.
Vereniging LFB – Sterk naar werk (¤ 66.000)
De Vereniging LFB zet zich al achttien jaar in voor mensen met een verstandelijk beperking. De organisatie bestaat zelf ook grotendeels uit werknemers met een verstandelijke beperking. Met de komst
van de Participatiewet verlegt de organisatie haar aandacht van het begeleiden van de doelgroep van
dagbesteding of werk binnen SW-organisaties naar een reguliere baan. Hiervoor ontwikkelen zij een
methodiek om de doelgroep, onder begeleiding van een coach, een baan te laten vinden binnen het
MKB. De intentie is dat zij na een proeftraject bij de werkgever in dienst blijven. Voor de werkervaringsplekken worden MKB-bedrijven actief benaderd. Deze bedrijven ontvangen ondersteuning voor
het creëren van passende vacatures.
Het project heeft als tweede doel het inzetten van werkloze vijftig plussers. Zij worden opgeleid tot
coach en begeleiden op vrijwillige basis de kandidaten met een verstandelijke beperking op een werkervaringsplek. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemers.
Naar verwachting zijn dit vierentwintig kandidaten met een verstandelijke beperking en twaalf vijftig
plussers.
Stichting De Carrousel – De Carrousel (¤ 20.000)
Stichting De Carrousel uit Groningen begeleidt mensen met een beperking of multiproblematiek naar
werk. Alle kandidaten van De Carrousel starten het traject met muziekworkshops om op ontspannen
wijze hun medekandidaten beter te leren kennen. Vervolgens stromen zij ‘De Carrousel’ in. Dit houdt
in dat zij gedurende zes maanden voor minimaal twintig uur per week werkervaring opdoen bij diverse
organisaties. Per organisatie loopt een kandidaat één tot twee maanden mee. Daarnaast volgen zij
een training waarin zij naast arbeidsvaardigheden eigen competenties leren ontdekken. Na afronding
van de training en de werkervaring, volgt een werkstage van zes maanden bij een reguliere werkgever.
De bedoeling is deze stage om te zetten in een regulier arbeidscontract. Instituut Gak draagt bij per
succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer. Naar verwachting zijn dit er twintig.
Stichting Mind At Work – Versterking in Blokken (¤ 22.500)
Met het project ‘Versterking in Blokken’ wil Mind At Work twintig kwetsbare jongeren uit AmsterdamWest begeleiden naar een betaalde baan. Het traject bestaat uit drie blokken en duurt in totaal vijftien
maanden. In het eerste blok wordt de deelnemer begeleid naar een baan of opleiding. In het tweede
blok gaat deze op zoek naar een woning met hulp van een consulent en peercoach; dit is een jongvolwassene uit de eigen wijk met dezelfde achtergrond. In het laatste blok ontvangt de deelnemer nog
persoonlijke ondersteuning, waarbij de coach de schakel vormt tussen hem/haar en de wijk. Indien
nodig wordt aanvullende psychologische begeleiding geboden. Instituut Gak draagt bij per succesvol
naar betaald werk uitgestroomde deelnemers. Naar verwachting zijn dit er twintig.
58
Praktische projecten | Activering
Professional Rebel – De Professional Rebel Accelerator (¤ 19.314)
Via het project ‘De Professional Rebel Accelerator’ krijgen twintig jonge hoogopgeleide werkzoekenden in de leeftijd van 25 tot 35 jaar begeleiding bij het vinden van een baan of het starten van een
zelfstandige onderneming. Het drie maanden durende traject bestaat uit een combinatie van workshops, bedrijfsbezoeken en het schrijven van een blog. In de workshops brengen de deelnemers hun
eigen kwaliteiten en competenties in kaart en leren ze hoe ze zichzelf kunnen presenteren als potentiële werknemer of als starter van een eigen bedrijf. Daarnaast worden er bedrijven bezocht, enerzijds
om het netwerk van de deelnemers te vergroten en anderzijds om ze te laten zien hoe belangrijk het
is zicht te krijgen op de specifieke inhoud van een baan of functie. In het laatste onderdeel schrijven
de deelnemers een blog over de workshops en bedrijfsbezoeken. Instituut Gak biedt financiële ondersteuning op basis van het aantal deelnemers dat uitstroomt naar betaald werk of is gestart als zelfstandig ondernemer. Naar verwachting zijn dit er tien.
Stichting Grondig Hergebruik – Van prototypen naar nieuw werk (¤ 46.000)
Stichting Grondig Hergebruik creëert (nieuwe) leerwerkplekken voor mensen met afstand tot de
arbeidsmarkt door afgedankte goederen op te knappen of om te vormen tot verhandelbare goederen.
De daarmee verkregen inkomsten dekken grotendeels de organisatie- en begeleidingskosten. In
het onderhavige project staat de ontwikkeling van de zgn. ‘e-round’ centraal. Dit is een, in samenwerking met een professionele ontwerper ontwikkelde, mobiele zitgelegenheid met audiovisuele
faciliteiten. In de LeerWerkFabriek te Nijmegen worden vier varianten en prototypen ontwikkeld, die
als model in de showroom komen te staan. Dit project levert tien leerwerkplekken op voor een periode
van drie tot zes maanden. Potentiële klanten, zoals horeca, sportverenigingen, zorginstellingen en
bedrijven, worden uitgenodigd om kennis te nemen van het prototype. Zij kunnen dit naar wens laten
aanpassen. Naar verwachting worden er in het eerste half jaar 25 ‘e-rounds’ verkocht. Instituut Gak
draagt bij aan de ontwikkeling van de prototypen en per in dienst getreden deelnemer. Naar verwachting zijn dit er vier.
Stichting De Nieuwe Kruier – Project 100 (¤ 42.750)
Stichting De Nieuwe Kruier heeft als missie om samen met de klant annex werkgever, oude beroepen
te laten herleven in nieuwe functies: de nieuwe kruier(s). Met instrumenten als jobcarving en –
composing worden bij reguliere werkgevers nieuwe functies gemaakt aan de onderkant van de
arbeidsmarkt. Potentiële gegadigden voor deze nieuwe functies doen in een vijfdaagse training
werknemersvaardigheden op. Aan deze training is een door MKB-Nederland erkend certificaat verbonden. Na de training worden de deelnemers gedetacheerd op de nieuwe werkplek. Zowel de werkgever als nieuwe werknemer worden gedurende de inwerkperiode begeleid. Binnen de gemeenten
Rijssen-Holten, Zwolle en Oost-Groningen starten vijfenveertig mensen met een arbeidsbeperking
met de training. Naar verwachting behaalt zestig procent het certificaat. Instituut Gak draagt bij per
succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer. Naar verwachting zijn dit er25.
Stichting Dona Daria – Vrouw & Zaak (¤ 10.000)
Vrouw & Zaak is een ontwikkelingstraject en een platform dat vrouwen ruimte biedt zichzelf te
ontwikkelen tot onderneemster. In een laagdrempelige omgeving leren tien tot vijftien vrouwen
de belangrijkste aspecten van het starten, exploiteren en rendabel maken van een eigen bedrijf.
Wanneer de eigen onderneming van start is gegaan, worden zij nog enige tijd ondersteund door een
ervaren ondernemer. Instituut Gak biedt financiële ondersteuning op basis van het aantal vrouwen
dat uitstroomt naar betaald werk of gestart is als zelfstandig onderneemster.
20
13
59
Stichting Motorcycle Support Nederland – Motorwerkplaats Nijmegen (¤ 48.000)
Stichting Motorcycle Support Nederland uit Goirle biedt mensen met een beperking een zinvol
leerwerktraject in de motorbranche. In de veilige omgeving van een nieuw te openen (vierde)
werkplaats in Nijmegen wordt de deelnemers, naast het aanleren van elementaire omgangsvormen,
ondersteuning geboden door beroepskrachten en vrijwilligers. De werkzaamheden van de ‘assistent
monteurs’ zoals de deelnemers consequent genoemd worden, bestaan uit onderhouds-, reparatie- en
revisiewerkzaamheden aan motoren en andere tweewielers. Al sleutelend worden de vaardigheden
van de deelnemers zichtbaar. Aan de hand daarvan wordt gewerkt aan uitstroom naar betaald
werk en/of een reguliere vervolgopleiding. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk
uitgestroomde deelnemer. Naar verwachting zijn dit er 24.
Stichting Pak die Kans - Anders kijken naar re-integratie – pagina 42
60
20
13
61
62
V. Beleggingsbeleid
Strategie
De beleggingsstrategie van Instituut Gak is enerzijds gericht op het in stand houden van de koopkracht van het vermogen en anderzijds op verwerving van voldoende inkomsten voor de financiering
van een structureel subsidiebudget aan werkterreinen waarop het instituut actief is.
Deze combinatie vormt een uitdaging voor het beleggingsbeleid, aangezien deze mogelijk niet elk
jaar zal kunnen worden gerealiseerd. Het beschikbare budget voor het lopende jaar voor subsidies en
uitvoeringskosten is door het Bestuur vastgesteld op een bedrag van ¤ 15,5 miljoen. Dit bedrag wordt
jaarlijks geïndexeerd.
Als lange termijn belegger is het voor Instituut Gak mogelijk van jaar tot jaar een bepaalde mate van
volatiliteit in het beleggingsrendement te accepteren. Het risico wordt zo veel mogelijk beperkt door
de grote diversificatie in de beleggingsportefeuille, in combinatie met methodieken, specifiek gericht
op de bescherming van de koopkracht van het vermogen. Het totaal belegde vermogen bedraagt
ultimo 2013 ¤ 507 miljoen. Het over 2013 gerealiseerde rendement voor risico beperkende maatregelen komt uit op 5,24% (zie de tabel op pagina 66).
Gelet op de onzekere rendementsverwachtingen in combinatie met de toegenomen instabiliteit van
de financiële markten heeft het Bestuur in 2010 besloten het beleggingsbeleid te herijken. Hierbij is
rekening gehouden met de bestaande beleggingsrisico’s zoals het marktrisico, het renterisico, het
inflatierisico, het kredietrisico en het liquiditeitsrisico. Dit heeft geleid tot het besluit de strategische
allocatie naar categorieën met een hoger beleggingsrisico te herzien. Tevens is besloten de koopkracht van het vermogen voor 50% te beschermen door het afsluiten van inflatieswaps.
In financiële zin komt dit neer op een doelstelling waarin het gemiddelde beleggingsresultaat op
middellange termijn moet uitkomen op een niveau van de inflatie plus 3,5%. Dit is een ambitieuze
doelstelling, zeker in de context van de actuele situatie op de financiële markten met lage rentes en
grote volatiliteit op de aandelenbeurzen. Tegen deze achtergrond is in 2013 wederom veel aandacht
besteed aan vergroting van de diversificatie binnen de portefeuille in combinatie met uitbreiding van
het instrumentarium om het risico te beheersen.
(
) Gerealiseerd beleggingsresultaat
(
) doelstelling (3,5 % + inflatie)
januari 2010 = 100
130
125
120
115
110
105
100
Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4
’09
2010
2011
2012
2013
20
13
63
De strategische beleggingsmix bepaalt de verdeling over de verschillende beleggingscategorieën en
de keuze tussen de verschillende producten binnen die categorieën. Bij de vaststelling van deze mix
wordt bij de verdeling over de verschillende beleggingscategorieën en bij de keuze tussen de verschillende producten binnen de beleggingscategorieën, rekening gehouden met de verhouding tussen
risico en rendement. Op de lange termijn zou die strategische beleggingsmix een gemiddeld rendement moeten opleveren, dat in principe voldoende is om de koopkracht van het vermogen in stand te
houden, na aftrek van uitgekeerde subsidies, de kosten van het vermogensbeheer en de personeels
en overige kosten van het instituut.
Hieronder is de voor 2013 geldende strategische beleggingsmix is weergegeven, inclusief de asymmetrische minimum en maximum percentages per beleggingscategorie:
Vastrentende waarden
Aandelen
Vastgoed
Alternatieve beleggingen
minimum
40,00 %
27,50 %
7,50 %
7,50 %
strategisch
45,00 %
35,00 %
10,00 %
10,00 %
100,00 %
maximum
52,50 %
40,00 %
12,50 %
12,50 %
Vastrentende waarden
Binnen de vastrentende portefeuille wordt de ene helft belegd in een staatsobligatieportefeuille en
de andere helft in een wereldwijde bedrijfsobligatieportefeuille.
De passief beheerde portefeuille staatsobligaties bestaat uit kortlopende obligaties van een geselecteerd aantal eurolanden. Voor de actief beheerde portefeuille wereldwijde bedrijfsobligaties zijn twee
vermogensbeheerders aangesteld. In deze portefeuille wordt niet belegd in obligaties van ondernemingen die op basis van de Global Compact Principles van de Verenigde Naties op de door een externe
partij vastgestelde uitsluitingslijst zijn opgenomen.
Voor de belegging in de portefeuille staatsobligaties wordt geen enkel valutarisico genomen. Voor de
portefeuille wereldwijde bedrijfsobligaties wordt slechts een zeer beperkt valutarisico genomen, daar
de valuta exposure grotendeels wordt afgedekt naar de euro.
Aandelen
Binnen de aandelenportefeuille wordt 27,5% van het in de beleggingsmix genoemde totaal van 35%
belegd in ‘ontwikkelde landen’ en 7,5% in ‘opkomende markten’. De portefeuille ‘ontwikkelde landen’
wordt deels passief en deels semipassief (enhanced) beheerd. Voor het beheer van de portefeuille
‘opkomende markten’ zijn twee actieve beheerders en één semi-passieve beheerder geselecteerd.
Het USD valutarisico met betrekking tot de beleggingen in aandelen in de Verenigde Staten wordt
voor ongeveer de helft afgedekt. Het valutarisico met betrekking tot de beleggingen in het GBP en de
JPY wordt voor ongeveer 80% afgedekt.
Voor de portefeuille ‘ontwikkelde landen’ geldt dat niet wordt belegd in aandelen van ondernemingen
die voorkomen op de op basis van de Global Compact Principes van de Verenigde Naties opgestelde
uitsluitingslijst.
64
Beleggingsbeleid
Vastgoed
Het betreft hier een belegging in indirect beursgenoteerd vastgoed. Deze bestaat voor de ene helft
uit Europees en voor de andere helft uit Noord-Amerikaans vastgoed. Beide portefeuilles worden
actief beheerd. Het USD valutarisico met betrekking tot de belegging in de Verenigde Staten wordt
voor ongeveer de helft afgedekt. Het GBP risico met betrekking tot de belegging in Europa wordt voor
ongeveer 80% afgedekt.
Alternatieve beleggingen
De 10% belegging in alternatieven bestaat voor de ene helft uit commodities en voor de andere helft
uit absoluut rendementsfondsen. Het USD valutarisico met betrekking tot de commodities wordt
voor ongeveer de helft afgedekt; binnen de absoluut rendement fondsen wordt het USD valutarisico
geheel afgedekt.
Beleggingsportefeuilles
Instituut Gak kiest voor een interne aansturing van en controle op het beleggingsproces. Het
instituut heeft momenteel veertien beleggingsportefeuilles bij tien verschillende professionele
vermogensbeheerders. Tevens wordt gewerkt met een van de vermogensbeheerders onafhankelijk,
gerenommeerd bewaarbedrijf. Dit bedrijf is onder meer belast met een van de vermogensbeheerders
onafhankelijke resultaatmeting. Voorts wordt samengewerkt met een externe adviseur, die Instituut
Gak, waar nodig, ondersteunt bij een deskundige vaststelling en uitvoering van het beleggingsbeleid.
Kosten vermogensbeheer
De kosten van het vermogensbeheer bestaan enerzijds uit kosten die het bewaarbedrijf en de vermogensbeheerders bij het instituut in rekening brengen ad ¤ 1.288.000 (0,26 % van het belegde vermogen) en anderzijds uit kosten welke direct ten laste van beleggingsfondsen worden gebracht.
De totale kosten van het vermogensbeheer liggen op hetzelfde niveau als in 2012 en bedragen
0,42% van het belegde vermogen. Uit sectorale vergelijking blijkt dat dit op een vergelijkbaar niveau
ligt als bij andere fondsen van een overeenkomstige omvang en een vergelijkbare inrichting van de
beleggingsportefeuille.
Tactisch
Instituut Gak streeft geen extra rendement na door market timing, maar hanteert juist een rendementsdoelstelling voor de lange termijn en maakt daarbij gebruik van een duidelijk risicokader.
Extreme risico’s worden – waar nodig geacht – afgedekt. Hierbij valt te denken aan de eerder
genoemde risico’s als het valuta-, inflatie-, krediet-, markt en/of renterisico. Bij de implementatie van
tactische ingrepen in de portefeuille streeft Instituut Gak naar een zo efficiënt mogelijke realisatie.
Daartoe zijn overeenkomsten gesloten met twee investment banks, waardoor het mogelijk is om
derivaten af te sluiten. Hierbij wordt het kredietrisico beperkt door een continue uitwisseling van
onderpand. Bij het afsluiten van derivaten laat Instituut Gak zich ondersteunen door specialisten van
Towers Watson.
20
13
65
Uit onderstaande tabel, waar de voor een periode van tien jaar afgesloten inflatieswaps buiten
beschouwing zijn gelaten, blijkt dat de verschillen tussen de werkelijke en de strategische beleggingsmix gering zijn. In het algemeen wordt gekozen voor een defensieve invulling van het beleggingsbeleid. Een overweging naar de meer risicovolle beleggingscategorieën als gevolg van koersontwikkelingen wordt veelal snel gecorrigeerd. In geval van een ontstane onderweging wordt op basis van
de geldende marktomstandigheden besloten over het wel of niet bijkopen van de meer risicovolle
beleggingen.
Strategische mix
31/12/12
31/03/13
30/06/13
Vastrentende waarden 45,00%
45,08%
43,91%
45,87%
Aandelen 35,00%
34,79%
37,47%
35,12%
Vastgoed 10,00%
9,97%
9,31%
9,48%
Commodities
5,00% 4,81%
4,78%
4,55%
Absoluut rendement
fondsen
5,00%
4,99%
4,88%
4,87%
Overigen
0,36%
-/-0,35%
0,11%
100,00 %
100,00 %
100,00 %
Strategische beleggingsmix
Vastrentend
Aandelen
Vastgoed
Alternatieven
45 %
35 %
10 %
10 %
100,00 %
30/09/13
31/12/13
45,64%
35,80%
9,23%
4,58%
45,26%
35,08%
9,16%
4,46%
4,56%
0,19%
4,57%
1,47%
100,00 %
100,00 %
66
Beleggingsbeleid
Resultaat 2013
Het hiervoor omschreven beleggingsbeleid leverde inclusief risico mitigerende maatregelen over het
jaar 2013 een resultaat op van ¤ 17,2 miljoen positief, ofwel 3,44 %. .
Onderstaande tabel biedt nader zicht op de totstandkoming van het beleggingsresultaat. Per beleggingscategorie wordt de relatieve performance ten opzichte van de benchmark aangegeven. In de
rechterkolom wordt de bijdrage (attributie) aan de outperformance gesplitst. Hieruit blijkt bij welke
beleggingscategorieën in 2013 een outperformance is gerealiseerd.
Rendement
Benchmark
Verschil
Herkomst
relatieve
performance
Vastrentende waarden
-/- 0,18%
-/- 0,31 %
0,13 %
Aandelen
15,27 %
14,67 %
0,60 %
Indirect vastgoed
3,29%
4,47 % -/- 1,18 %
Commodities
-/- 4,52 %
-/- 7,43 %
2,91 %
Absoluut rendement fondsen
-/- 5,66 % 0,20 % -/- 5,86 %
Allocatie-effect
Totaal beursgenoteerd
voor afdekken risico's
Afdekking dollar valutarisico Opbrengst uitlening effecten
Kosten vermogensbeheer
5,01 %
0,55 %
0,02 %
-/- 0,26 %
Totaal beursgenoteerd
na afdekken valutarisico en kosten
Impact direct vastgoed 5,32 %
-/- 0,08%*
Totaal beleggingsresultaat
Afdekking inflatierisico
5,24 %
-/- 1,80 %
Totaal inclusief inflatiebescherming
4,94 %
0,07 %
0,06 %
0,21 %
-/- 0,12 %
0,15 %
-/- 0,29%
0,06 %
0,07 %
3,44 %
* Het rendement van de uit één pand bestaande directe vastgoedportefeuille, waarin Instituut Gak via deelneming in Gak
Onroerend Goed VOF een 50% belang heeft, is negatief beïnvloed door het bij de verkoop van het laatste object gerealiseerde
negatieve verkoopresultaat.
20
13
67
Verloop driejaars volatiliteit (vanaf januari 2010)
14 %
12 %
10 %
8%
6%
4%
2%
0%
Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4
’09
2010
2011
2012
2013
Gevoeligheidsanalyse
De procentuele impact op het eigen vermogen bij een verandering in de marktwaarde bij de aandelenportefeuille van 10% wordt weergegeven in onderstaande tabel.
Aandelen
Aandelen
verandering
+ 10 %
-/- 10 %
2013
+ 3,5 %
-/- 3,5 %
2012
+ 3,5 %
-/- 3,5 %
De procentuele impact op het eigen vermogen van veranderingen in de marktrente bij de obligatieportefeuille van 1% wordt weergegeven in onderstaande tabel.
Marktrente
Marktrente
verandering
+ 1 %
-/- 1 %
2013
-/- 1,9 %
+ 1,9 %
2012
-/- 2,0 %
+ 2,0 %
Voor een nadere toelichting op de beleggingen wordt verwezen naar de toelichting op de jaarrekening
bladzijden 84 tot en met 93.
Vooruitzichten 2014
Gezien de actuele situatie op de financiële markten met lage rentes en grote volatiliteit op de aandelenbeurzen verwacht Instituut Gak – onder handhaving van het strikte risicoprofiel – over 2014 een
voorzichtig positief beleggingsresultaat dat lager zou kunnen zijn dan het nagestreefde gemiddelde
rendement. In het eerste kwartaal 2014 heeft Instituut Gak een positief beleggingsresultaat gerealiseerd ter grootte van ¤ 6,5 miljoen, ofwel 1,3 %.
Voor het jaar 2014 is wederom een subsidiebudget van circa ¤ 14 miljoen beschikbaar gesteld.
Toekenning is mede afhankelijk van de ontvangst van voldoende kwalitatief goede projectvoorstellen.
Stichting Speelgoedgarage Delft - Hout werkt voor mensen – pagina 49
68
20
13
70
VI. Organisatie
Bestuur
Het Bestuur van Instituut Gak vergadert zesmaal per jaar. In deze vergaderingen worden onder andere
besluiten genomen met betrekking tot:
• Het te voeren beleid om de doelstellingen van het instituut te kunnen realiseren;
• Specifieke thema’s waaraan het instituut aandacht wil besteden;
• Evaluatie van de voortgang van de verschillende onderzoeksprogramma’s en projecten;
• Beoordeling van de subsidieaanvragen en de onderzoeksprogramma’s in het licht van het beleid
van het instituut;
• Het functioneren van de bijzondere hoogleraren van wie de leerstoelen door het instituut
worden gefinancierd, het benoemen van nieuwe hoogleraren en eventuele instelling van nieuwe
leerstoelen;
• Het te voeren beleggingsbeleid.
Voor een aantal besluiten geldt dat het Bestuur zich laat adviseren door de Raad van Advies, de
Beleggingscommissie, de Wetenschappelijke Raad en/of het bureau.
Samenstelling bestuur per 17 april 2014:
Mr. F.K. Buijn (voorzitter) (1950) heeft als voormalig notaris bij De Brauw Blackstone Westbroek veel
kennis van juridische, notariële, vennootschaprechtelijke en fiscale zaken. Hij was vanaf de oprichting,
tot zijn benoeming als voorzitter per 1 september 2010, vice-voorzitter van het instituut.
Dr. E.P. de Jong (vice voorzitter) (1945) heeft kennis van de sociale zekerheid opgedaan tijdens zijn
loopbaan als hoogleraar sociaal recht, voorzitter van de Sociale Verzekeringsraad, lid hoofddirectie en
later president-directeur Vereniging GAK en voorzitter Raad van Bestuur Gak Groep N.V. Hij was lid van
de Raad van Bestuur van Achmea Holding N.V. en van het bestuur van Stichting Gak Holding.
Dr. L.J.C.M. le Blanc (1946) heeft als directeur-generaal van het Ministerie van Financiën, vice-voorzitter van de Raad van Bestuur van Van Lanschot Bankiers, CFO van de Oost-Europa Bank, directeur
International Finance bij de staatsfinancieringsmaatschappij CDC in Parijs en CFO van Urenco veelzijdige kennis op financieel terrein, waaronder vermogensbeheer. Momenteel is hij senior partner van
Andreas Capital Group in Luxemburg en bestuurslid van het ABP.
Mr. P.A.F.W. Elverding (1948) was tot mei 2007 voorzitter van de Raad van Bestuur van Koninklijke
DSM N.V. en is thans Commissaris bij ING, OCE, BAM, SHV, FrieslandCampina en Q-PARK.
Drs. L.M.L.H.A. Hermans (1951) heeft als voormalig voorzitter van MKB-Nederland, Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, commissaris van de koningin in Friesland, burgemeester van Zwolle,
gemeenteraadslid in Nijmegen en lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal langjarige ervaring in
het openbaar bestuur. Vanaf 2007 is hij lid van de Eerste Kamer.
Mevrouw mr. Y.C.M.T. van Rooy (1951) heeft als voormalige staatssecretaris van Economische Zaken
en bestuursvoorzitter van de Universiteit van Tilburg en de Universiteit Utrecht veel bestuurlijke
ervaring. Zij is thans voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, commissaris bij ING
en lid van het bestuur van het KCO.
20
13
71
Rooster van aftreden Bestuur
Het bestuur heeft een rooster van aftreden vastgesteld op basis van de uitgangspunten dat de leden
van het Bestuur voor een periode van maximaal vier jaar worden benoemd, zij terstond herbenoembaar zijn en dat er per jaar maximaal twee bestuursleden tegelijk aftreden.
Bureau
Het bureau van Instituut Gak is onder andere belast met:
• de voorbereiding en uitvoering van het jaarplan, het onderzoeksprogramma en het subsidie- en
beleggingsbeleid;
• de voorbereiding van de vergaderingen van Bestuur, Raad van Advies, Beleggingscommissie en
Wetenschappelijke Raad;
• de uitvoering van bestuursbesluiten;
• het voeren van de uit de bovenstaande punten voortvloeiende administraties, waaronder de
projectadministratie en de financiële administratie.
Het bureau bestaat per 17 april 2014 uit:
R. Imhof RA (1965) heeft als algemeen directeur de leiding van de organisatie. Daarnaast is hij belast
met onder meer het beheer van het vermogen van Instituut Gak en de in- en externe financiële
verslaggeving. Door zijn opleiding tot registeraccountant en werkervaring in de accountancy en in
financiële functies heeft hij diepgaande kennis van vermogensbeheer en overige financiële zaken.
P.P.G.H. America (1958) verzorgt de administratie en heeft door zijn opleiding en ervaring
uitgebreide kennis van boekhouding, administratie, treasury en automatisering.
M. Koopmans (1946) zorgt voor ondersteuning van de vergaderingen van het Bestuur, de Raad van
Advies en de Wetenschappelijke Raad. Daarnaast regelt hij de coördinatie en draagt hij zorg voor de
redactie van het jaarverslag. Deze activiteiten sluiten nauw aan op zijn langjarige carrière in de wereld
van de sociale zekerheid.
Mevrouw dr. B. Krol (1951) is als coördinator onderzoeksprogramma belast met de beoordeling van
nieuwe onderzoeksvoorstellen en het kritisch volgen van de lopende onderzoeksprogramma's. Door
haar wetenschappelijke opleiding en ervaring heeft zij omvangrijke kennis opgedaan op het gebied
van uitvoering en begeleiding van wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast coördineert zij een deel
van de aan Instituut Gak verbonden (bijzondere) leerstoelen.
Mevrouw L.A. Myron MSc (1986) is betrokken bij het vermogensbeheer van het instituut en de
ondersteuning van de Beleggingscommissie. Haar financieel-economische opleiding sluit hier goed
op aan.
Mevrouw drs. E.C.M. Trompenaars (1966) houdt toezicht op de lopende praktische projecten
door het kritisch volgen van de voortgangsrapportages en het afleggen van werkbezoeken op
locatie. Daarnaast is zij verantwoordelijk voor de communicatie. Beide taken sluiten aan op haar
opleidingsachtergrond.
Mevrouw A.M.A. Verhoeven MA (1981) behandelt als projectadviseur projectaanvragen
en adviseert het Bestuur hierover. Zij heeft ervaring als projectleider binnen een fonds voor
gemeentelijke internationale samenwerkingsprojecten. Zij heeft onder andere een sociaal agogische
opleidingsachtergrond.
72
Organisatie
Mevrouw dr. H. Vinke (1965) is wetenschappelijk medewerker. Zij draagt zorg voor een kwalitatief
goede voorbereiding en uitvoering van het wetenschappelijk onderzoek dat Instituut Gak initieert.
Haar jarenlange ervaring als onderzoeker en haar diepgaande kennis van de uitvoeringspraktijk
van de sociale zekerheid komen hierbij goed van pas. Daarnaast coördineert zij een deel van de aan
Instituut Gak verbonden (bijzondere) leerstoelen.
Mevrouw drs. A. Wilms (1955) is als projectadviseur verantwoordelijk voor de behandeling van de
projectaanvragen en adviseert het Bestuur hierover. Zij beschikt over ruime ervaring op het gebied
van arbeids(re)-integratie van Wajongeren en heeft een economische opleidingsachtergrond.
Beleggingscommissie
De Beleggingscommissie heeft tot taak het Bestuur te adviseren over het te voeren beleggingsbeleid.
Deze commissie vergadert viermaal per jaar.
De Beleggingscommissie bestaat per 17 april 2014 uit:
Drs. E. van Gelderen Prof. dr. Th.E. Nijman
Drs. B.G.J. Walschots
Voorzitter
Mutaties Beleggingscommissie
In 2013 is Prof. dr. J.M.G. Frijns als voorzitter van de Beleggingscommissie opgevolgd door
drs. E. van Gelderen.
Raad van Advies
De Raad van Advies heeft tot taak het Bestuur te adviseren over het te voeren beleid in brede zin. De
Raad vergadert tweemaal per jaar.
De Raad van Advies bestaat per 17 april 2014 uit:
Mevrouw prof. mr. dr. E.M. Kneppers – Heijnert
Drs. A.H.C. Annink
Mevrouw drs. A.Th. B. Bijleveld-Schouten
Mr. drs. B.J. Bruins
A.J.M. Heerts
Mr. M.J.H. Limmen
R.L.O. Linschoten
Dr. A.H.G. Rinnooy Kan
M. van Straalen
B.H. van der Wal MSc
Mr. B.E.M. Wientjes
Ing. J.P.C.M. van Zijl
20
13
Voorzitter
73
Mutaties Raad van Advies
In2013 zijn mevrouw M. de Boer en de heren prof. drs. V. Halberstadt, W. Meijer en
J.H.A.S. Biesheuvel teruggetreden uit de Raad van Advies. De heer J.H.A.S. Biesheuvel is opgevolgd
door de heer M. van Straalen. Begin 2014 is de heer drs. J. Smit teruggetreden uit de Raad van Advies;
hij is opgevolgd door de heer mr. M.J.H. Limmen. Per 1 februari 2014 is mevrouw drs. A.Th.B. BijleveldSchouten toegetreden tot de Raad.
Wetenschappelijke Raad
De Wetenschappelijke Raad adviseert het Bestuur bij de beoordeling van onderzoeksvoorstellen die
instituut Gak voornemens is te honoreren. De Wetenschappelijke Raad vergadert minimaal drie keer
per jaar.
De Wetenschappelijke Raad bestaat per 17 april 2014 uit:
Prof. mr. dr. C.J.M. Schuyt
Voorzitter
Prof. dr. A.F.M. Brenninkmeijer
Prof. dr. A. Ph. C. M. Jaspers
Prof. dr. J.A. Knottnerus
Prof. dr. P.A.H. van Lieshout
Mevrouw prof. dr. H. Maassen van den Brink
Mevrouw prof. dr. J.J. Meulman
Leerstoelen
Prof. dr. P.W.C. Koning
Prof. dr. Ph. R. de Jong
Vacature Prof. dr. A.L. Bovenberg
Prof. dr. K.P. Goudswaard
Prof. dr. Th. E. Nijman
Prof. dr. M. Heemskerk
Prof. dr. G.J. Vonk
Vacature
Prof. dr. H. Wind
Prof. dr. M.J. Keune
Arbeidsmarkt en sociale zekerheid (Vrije Universiteit Amsterdam)
Economie van de sociale zekerheid (Universiteit van Amsterdam)
Internationaal sociaal zekerheidsrecht (Universiteit van Tilburg)
Kapitaalgedekte pensioenvoorzieningen (Universiteit van Tilburg)
Leer der sociale zekerheid (Universiteit Leiden)
Pensioenbeheer en risicomanagement (Universiteit van Tilburg)
Pensioenrecht (Radboud Universiteit Nijmegen)
Sociaal zekerheidsrecht (Rijksuniversiteit Groningen)
Sociaal zekerheidsrecht (Vrije Universiteit Amsterdam)
Sociale verzekeringsgeneeskunde (Universiteit van Amsterdam/AMC)
Sociale zekerheid en arbeidsverhoudingen (Universiteit van Amsterdam/
AIAS)
Hilversum, 17 april 2014
Bestuur Stichting Instituut Gak
Stichting Street Pro – Street Pro – pagina 46
74
20
13
75
76
Jaarrekening 2013
Balans
(in duizenden euro’s; na verwerking van het resultaat)
31 december 2013
31 december 2012
Activa
Materiële vaste activa (1)
4.937
5.031
Vorderingen
24
25
Beleggingen
(2)
518.446
503.919
Liquide middelen
(3)
5.851
1.350
529.258
510.325
Passiva
Eigen vermogen
(4)
500.498
492.593
Derivaten
(2)
11.402
2.345
Kortlopende schulden
(5)
17.358
15.387
529.258
510.325
Staat van baten en lasten
(in duizenden euro’s)
2013
Dividenden
Interest Koersverschillen beleggingen
Kosten vermogensbeheer
(6)
3.591
7.526
7.376
-/- 1.288
2012
3.565
7.311
37.792
-/- 1.440
Resultaat beleggingen 17.205
47.228
(7)
-/- 7.890
-/- 4.695
Af: Personeelskosten
(8)
Af: Afschrijvingen
Af: Overige bedrijfskosten
(9)
-/-1.065
-/- 94
-/- 251
-/- 994
-/- 98
-/- 252
Af: Projecten
Voordelig saldo 7.90541.189
20
13
77
Kasstroomoverzicht
(in duizenden euro’s)
2013
2012
Kasstroom uit operationele activiteiten
Voordelig saldo staat van baten en lasten
7.905
Aanpassingen voor:
Afschrijvingen
94
Mutaties in werkkapitaal:
Belastingen en premies sociale verzekeringen
1
11
Vorderingen
1 282
Beleggingen (inclusief derivaten)
-/- 5.470 -/- 39.717
Te betalen subsidies 1.946 -/- 2.439
Leveranciers 167 -/-
13
Overlopende passiva
-/- 143
93
Kasstroom uit operationele activiteiten
41.189
98
-/- 3.498-/- 41.783
4.501
- -/- 496
Kasstroom uit investeringsactiviteiten
Investering in materiële vaste activa
-
Kasstroom uit investeringsactiviteiten
Kasstroom uit financieringsactiviteiten
Kasstroom uit financieringsactiviteiten
-/- 18
- -/- 18
-
-
-
-
Netto-kasstroom Liquide middelen per 1 januari
4.501 -/- 514
1.350
1.864
Liquide middelen per 31 december
5.851
1.350
78
Jaarrekening 2013
Algemeen
Op 29 december 1995 is Stichting Gak Holding opgericht. Na juridische fusie met Gak Groep N.V. is de
naam per 3 januari 2001 gewijzigd in Stichting Instituut Gak. Instituut Gak heeft in de eerste plaats
tot doel het voor een bepaalde periode direct of indirect ondersteunen van projecten en programma’s
op het gebied van sociale zekerheid, re-integratie, preventie, arbeidsmarkt, arbeidsomstandigheden
en andere maatschappelijke gebieden. Het tweede doel vormt het beheren en het beleggen van het
vermogen van het instituut.
In 2003 is Instituut Gak (statutair gevestigd te Hilversum op het adres ’s-Gravelandseweg 49) gefuseerd met Stichting ‘Meester H.P.L.C. de Kruijff-fonds’ en Stichting ‘Bijzonder Hoogleraarschap voor
het Onderwijs in de Verzekeringsgeneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam’. Als gevolg van
deze fusie is de doelstelling van Instituut Gak uitgebreid met het instellen en instandhouden van (bijzondere) leerstoelen voor onderwijs op het terrein van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt aan de
op pagina 73 genoemde Nederlandse universiteiten.
Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling
De jaarrekening is opgesteld volgens de wettelijke bepalingen van Titel 9 Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek. Daarbij is, voor zover van toepassing, rekening gehouden met de Richtlijn voor de
Jaarverslaggeving 640, Organisaties zonder winststreven. In tegenstelling tot het in de Richtlijn 640
vereiste, is er niet voor gekozen om het budget op te nemen in de staat van baten en lasten aangezien
budgettering van het beleggingsresultaat niet als zinvol wordt beschouwd.
De jaarrekening wordt gepresenteerd in euro’s, de functionele valuta van het instituut. Alle financiële
informatie in euro’s is afgerond op het dichtstbijzijnde duizendtal.
Vreemde valuta
Beleggingen in vreemde valuta’s worden omgerekend naar euro’s tegen de op de balansdatum
geldende koersen. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Transacties
in vreemde valuta’s worden omgerekend tegen de geldende koers per transactiedatum. De bij
omrekening optredende valutakoersverschillen worden als baten respectievelijk lasten in de staat
van baten en lasten verwerkt.
Balans
De balans is opgesteld met inachtneming van de volgende waarderingsgrondslagen:
Algemeen
20
13
Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het instituut zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden
vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de
afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag
daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg
alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een
actief of verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer
in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen
vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de
toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. De activa
en passiva zijn gewaardeerd tegen nominale waarde, tenzij hierna anders is vermeld.
79
Continuïteit
Bij de opstelling van de jaarrekening is uitgegaan van de veronderstelling dat het instituut de
activiteiten voortzet.
Materiële vaste activa
De materiële vaste activa worden gewaardeerd tegen de aanschafwaarde, verminderd met de jaarlijkse lineaire afschrijvingen. Hierbij worden de stichtingskosten van het eigen kantoorpand van het
instituut in dertig jaar afgeschreven, de inventaris in tien jaar en automatiseringsapparatuur en
–programmatuur in drie jaar. Op de aan het Koninklijk Concertgebouw Orkest in bruikleen gegeven
viool en de grond van het eigen kantoorpand wordt niet afgeschreven.
Financiële instrumenten
Financiële instrumenten omvatten investeringen in aandelen en obligaties, vorderingen, geldmiddelen, afgeleide financiële instrumenten (derivaten) en overige financieringsverplichtingen, schulden
en overige te betalen posten. In de jaarrekening zijn de volgende categorieën financiële instrumenten
opgenomen: Beleggingsportefeuille (gekochte leningen en obligaties, investeringen in eigenvermogensinstrumenten en derivaten), vorderingen en overige financiële verplichtingen.
Financiële instrumenten omvatten tevens in contracten besloten afgeleide financiële instrumenten
(derivaten). Deze worden door het instituut gescheiden van het basiscontract en apart verantwoord
indien:
• de economische kenmerken en risico’s van het basiscontract en het daarin besloten derivaat niet
nauw verwant zijn;
• een apart instrument met dezelfde voorwaarden als het in het contract besloten derivaat aan de
definitie van een derivaat zou voldoen;
• het gecombineerde instrument niet wordt gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van
waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening.
Financiële instrumenten, inclusief de van de basiscontracten gescheiden afgeleide financiële instrumenten, worden bij de eerste opname verwerkt tegen reële waarde. Daarbij worden (dis)agio en de
direct toerekenbare transactiekosten in de eerste opname meegenomen. Indien dergelijke instrumenten bij de vervolgwaardering worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, worden direct toerekenbare transactiekosten direct
verwerkt in de winst- en verliesrekening.
In contracten besloten financiële instrumenten, die niet worden gescheiden van het basiscontract,
worden verwerkt in overeenstemming met het basiscontract.
Na de eerste opname worden financiële instrumenten op de hierna beschreven manier gewaardeerd.
Vorderingen
Dit betreft vorderingen met een looptijd korter dan een jaar. Die vorderingen worden gewaardeerd op
nominale waarde, onder aftrek van een noodzakelijk geachte voorziening voor oninbaarheid. Deze
waardering benadert de reële waarde.
Beleggingen
De (beursgenoteerde) effecten worden gewaardeerd tegen de reële waarde per balansdatum, waarbij
het effectenbewaarbedrijf de overlopende couponrente bepaalt. In de effecten wordt actief gehandeld. Effecten in vreemde valuta worden omgerekend in euro’s tegen de koersen per balansdatum. In
geval van fondsbeleggingen wordt de van de fondsbeheerders ontvangen opgave van de reële waarde
per balansdatum aangehouden.
80
Jaarrekening 2013
Alle aan- en verkopen worden met ingang van de transactiedatum verantwoord.
Valutatransacties waarmee het koersrisico met betrekking tot de beleggingen wordt afgedekt en
derivatentransacties waarmee het inflatierisico deels wordt afgedekt zijn gewaardeerd tegen de
actuele waarde per balansdatum.
De deelneming in Gak Onroerend Goed B.V. is een belegging in direct vastgoed en wordt om die reden
onder de beleggingen verantwoord. De deelneming wordt gewaardeerd op netto vermogenswaarde.
Nu het laatste pand uit deze portefeuille in december 2013 is verkocht, is Instituut Gak voornemens
de deelneming – na afwikkeling van resterende vorderingen en schulden – op te heffen.
Consolidatie van de jaarrekening van Gak Onroerend Goed B.V. met de jaarrekening van Instituut Gak
heeft niet plaatsgevonden, omdat het instituut het in de deelneming Gak Onroerend Goed B.V. geïnvesteerde bedrag ziet als een inmiddels vervreemde belegging in direct vastgoed. Instituut Gak voert
de directie van Gak Onroerend Goed B.V. Het jaarverslag van deze B.V. zal worden gedeponeerd bij het
handelsregister en ook op kantoor van de vennootschap aanwezig zijn.
Schattingen
De opstelling van de jaarrekening vereist dat het management oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde
waarde van activa en verplichtingen en van baten en lasten. De daadwerkelijke uitkomsten kunnen
afwijken van deze schattingen. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting
wordt herzien en in toekomstige perioden waarvoor de herziening gevolgen heeft.
Staat van baten en lasten
De staat van baten en lasten is opgesteld met inachtneming van de volgende grondslagen voor
resultaatbepaling:
Algemeen
Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van
een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld.
Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend
met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop zij betrekking hebben.
Resultaat beleggingen
Bij toepassing van de beurswaarde met betrekking tot de waardering van de effecten per balansdatum worden zowel de gerealiseerde als de ongerealiseerde koersresultaten verantwoord ten
gunste c.q. ten laste van het resultaat.
Projecten
De lasten uit hoofde van toegezegde subsidies worden genomen op het moment dat het Bestuur
besluit middelen beschikbaar te stellen voor een project.
20
13
81
Pensioenen
Het instituut heeft voor haar personeelsleden een defined benefit pensioenregeling afgesloten.
Gebruikmakend van Richtlijn 271.3 verantwoordt het instituut de verschuldigde betalingen aan de
verzekeraar als pensioenlast.
Belastingen
De Stichting heeft de fiscale status van een algemeen nut beogende instelling en is uit dien hoofde
vrijgesteld voor de vennootschapsbelasting.
Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de indirecte methode, waarbij het saldo van de staat
van baten en lasten als uitgangspunt is genomen. In het kasstroomoverzicht worden de beleggingen
verantwoord inclusief ontvangen dividenden en interest. In de staat van baten en lasten zijn deze
bedragen afzonderlijk opgenomen.
Bepaling reële waarde
De reële waarde van een financieel instrument is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een passief kan worden afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde, maar van elkaar
onafhankelijke partijen, die bereid zijn tot een transactie.
• De reële waarde van beursgenoteerde financiële instrumenten wordt bepaald aan de hand van de
slotkoers per jaareinde.
• De reële waarde van niet-beursgenoteerde financiële instrumenten wordt bepaald door de
verwachte kasstromen contant te maken tegen een disconteringsvoet die gelijk is aan de
geldende risicovrije marktrente voor de resterende looptijd vermeerderd met krediet- en
liquiditeitopslagen.
• De reële waarde van derivaten waarbij onderpand wordt uitgewisseld, wordt bepaald door het
contant maken van de kasstromen aan de hand van de (Eonia) swapcurve, omdat door de uitwisseling het kredietrisico wordt gemitigeerd.
• De reële waarde van derivaten waarbij geen onderpand wordt uitgewisseld, wordt bepaald door
het contant maken van de kasstromen aan de hand van de relevante swapcurve vermeerderd met
krediet- en liquiditeitsopslagen.
Risicomanagement en risicobeheersing
In de tabel op de volgende pagina's worden de risico’s waaraan het instituut blootstaat weergegeven
alsmede de wijze waarop deze worden beheerst.
Jaarrekening 2013
RisicocategorieënGetroffen beheersmaatregelen
Marktrisico
Financiële Risico’s
82
20
13
Door het blootstaan aan wijzigingen in marktprijzen van aandelen
en obligaties bestaat het risico dat het beleggingsresultaat negatief
wordt beïnvloed. Dit risico wordt beperkt door de diversificatie in de
portefeuille en het besluit uit 2011 de allocatie naar aandelen terug te
brengen naar 35% van de totale beleggingsportefeuille en daartegenover de belegging in vastrentende waarden te verhogen tot 45%.
Renterisico
Het risico op negatieve beïnvloeding van het beleggingsresultaat als
gevolg van rentewijzigingen wordt beperkt door de keuze voor een
staatsobligatieportefeuille met een kortere gemiddelde looptijd en
door de beperkte ruimte die is gegeven aan de vermogensbeheerders
die de bedrijfsobligatieportefeuilles van het instituut beheren, om de
gemiddelde looptijden van de in de portefeuille opgenomen obligaties
te laten afwijken van de gemiddelde looptijd van de overeengekomen
benchmark.
Inflatierisico
Het risico dat de koopkracht van het vermogen – en dus de koopkracht
van het subsidiebudget – niet in stand kan worden gehouden als gevolg
van een bovengemiddeld inflatieniveau, wordt beperkt doordat het
instituut in het jaar 2011 voor circa de helft van het vermogen inflatieswaps met een looptijd van tien jaar heeft afgesloten.
Kredietrisico
Het risico dat een tegenpartij contractuele verplichtingen niet nakomt,
met als gevolg negatieve beïnvloeding van het beleggingsresultaat van
het instituut, wordt zoveel mogelijk beperkt door het ontvangen van
onderpand bij het effecten uitleen programma van het bewaarbedrijf en
het ontvangen van onderpand van de banken waarmee inflatieswaps
zijn afgesloten. Daarnaast wordt in de beleggingsportefeuille het maximaal aan een tegenpartij uit te lenen bedrag beperkt, terwijl tevens rekening wordt gehouden met de door de ratingbureaus aan tegenpartijen
gegeven kredietratings.
83
Risicocategorieën
Getroffen beheersmaatregelen
Niet financiële Risico’s
Operationeelrisico Door samenstelling van het bureau van het instituut uit kwalitatief en
kwantitatief deskundig personeel is het operationeel risico beperkt.
Projectrisico
Het risico dat het instituut financiële schade leidt doordat, na uitkering
van subsidie, blijkt dat een project niet conform de afspraak verloopt of
is afgerond, wordt beperkt door gebruik te maken van duidelijke subsidieovereenkomsten, de uitvoerders van de projecten bij voorkeur voorafgaand aan de eerste betaling te laten bewijzen dat sprake is van voldoende
medefinanciering, (deel)betalingen als regel op basis van (aangetoonde)
voortgang plaatsvinden en de laatste termijn slechts wordt uitbetaald na
ontvangst van een inhoudelijke- en financiële eindverantwoording, veelal
voorzien van een controleverklaring van een onafhankelijke accountant.
Uitbestedings-
risico
De belangrijkste uitbesteding betreft het vermogensbeheer. Het risico
dat een externe vermogensbeheerder zich niet aan de gemaakte
afspraken houdt, wordt beperkt doordat het instituut gebruik maakt
van aanvullende diensten van het onafhankelijk bewaarbedrijf, zich waar
nodig laat ondersteunen door een consultant op het terrein van het vermogensbeheer en de verschillende beleggingsportefeuilles intern monitort. Bij de contractonderhandelingen laat het instituut zich bijstaan
door een externe juridische adviseur.
IT-risico
Het risico dat bedrijfsprocessen en informatievoorziening onvoldoende
integer, niet continu of onvoldoende beveiligd worden ondersteund door
IT, wordt beperkt door de inzet van software die het instituut beschermt
tegen computervirussen en ‘hackers’, door dagelijks op een geautomatiseerde wijze ’back-ups’ van de bestanden te maken en via het gebruik van
wachtwoorden.
Integriteitrisico
Het risico van beïnvloeding van de integriteit van het instituut, of van
het financiële stelsel, door niet integere of onethische handelingen
van de leiding of de medewerkers van de organisatie in het kader van
wet- en regelgeving en van maatschappelijke en door het instituut
opgestelde normen, wordt ingeperkt door een adequate inrichting van
de administratieve organisatie en de daarin opgenomen interne controle
maatregelen.
84
Jaarrekening 2013
Toelichting op de balans
(De in de toelichting op de balans en de staat van baten en lasten opgenomen bedragen zijn in duizenden
euro’s, tenzij anders vermeld).
Activa
(1) Materiële vaste activa
20132012
Stand per 1 januari
Aanschafwaarde5.4075.398
Cumulatieve afschrijvingen
-/- 376
-/- 287
5.0315.111
Mutaties
Investeringen
- 18
Afschrijvingen
-/- 94
-/- 98
Stand per 31 december4.9375.031
Samenstelling stand per 31 december
Aanschafwaarde5.3495.407
Cumulatieve afschrijvingen
-/- 412
-/- 376
Stand per 31 december4.937
5.031
(2) Beleggingen
De beleggingen bestaan uit:
20
13
31 december 2013
31 december 2012
Obligaties
Aandelen
Indirect vastgoed
Direct vastgoed
Alternatieve beleggingen
Liquiditeiten (in beleggingsportefeuilles)
Overlopende couponrente
Overige vorderingen en overlopende transacties
226.558
181.178
46.263
450
46.778
5.986
3.317
-/- 3.486
220.233
174.381
49.240
865
49.293
4.068
3.473
21
Subtotaal
Gepresenteerd onder de passiva
507.044
11.402
501.574
2.345
518.446
503.919
Instituut Gak benut bij het beheer van het vermogen financiële instrumenten die leiden tot blootstelling
aan ‘markt- en/of kredietrisico’. Het gaat hier om de, in de balans opgenomen, valutatermijncontracten
voor afdekking van bepaalde valutarisico’s en inflatieswaps voor afdekking van het inflatierisico.
Daarnaast handelt een deel van de externe vermogensbeheerders namens het instituut in dergelijke
instrumenten. Daarbij zijn procedures en gedragslijnen van kracht om het kredietrisico te beperken.
85
Beleggingsmix per 31 december 2013
Vastrentend
Aandelen
Ind. Vastgoed
Dir. Vastgoed
Alternatieven
Liquiditeiten
Couponrente
Overig
Beleggingsmix per 31 december 2012
9%
36 %
0%
9%
1%
1%
-1 %
Vastrentend
Aandelen
Ind. Vastgoed
Dir. Vastgoed
Alternatieven
Liquiditeiten
Couponrente
Overig
10 %
34 %
0%
10 %
1%
1%
0%
44 %
45 %
Geografische spreiding van de beleggingen per 31 december 2013
Noord1
Euro
Obligaties
Aandelen
Indirect vastgoed
Direct vastgoed
Alternat. beleggingen
Liquiditeiten
Lopende couponrente
Overige Vordering
134.673
15.066
9.124
450
20.611
7.520
2.084
-/- 3.486
Totaal
186.042
Zuid2
Euro
Overig3
Europa
6.979
19.905
3.249
22.134
-
14.412
-
-
-
-
- -/- 3.426
113
339
-
-
10.341
VS en Oceanië
Azië
Op-
Canada komend
Totaal
58.039
85.272
22.727
-
26.167
1.828
696
-
944
5.050
-
-
-
24
10
-
921
15.801
-
-
-
30
7
-
5.097 226.558
34.606 181.178
-
46.263
-
450
-
46.778
10
5.986
68
3.417
- -/- 3.486
53.364 194.729
6.028
16.759
39.781 507.044
Geografische spreiding van de beleggingen per 31 december 2012
Noord1
Euro
Zuid2
Euro
Overig3
Europa
Obligaties
Aandelen
Indirect vastgoed
Direct vastgoed
Alternat. beleggingen
Liquiditeiten
Lopende couponrente
Overige Vordering
135.444
14.119
9.992
865
21.613
2.247
2.269
21
1.211
3.383
286
-
-
-
22
-
21.225
21.803
15.469
-
-
81
393
-
57.348
80.082
23.493
-
27.680
1.677
737
-
603
5.748
-
-
-
33
10
-
441
15.032
-
-
-
30
4
-
3.961 220.233
34.214 174.381
-
49.240
-
865
-
49.293
-
4.068
38
3.473
-
21
Totaal
186.570
4.902
58.971 191.017
6.394
15.507
38.213 501.574
VS en Oceanië
Azië
Op-
Canada komend
1 België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk,
2 Griekenland, Italië, Portugal, Spanje,
3 Denemarken, Hongarije, Noorwegen, Polen, Tsjechië, UK, Zweden, Zwitserland.
Totaal
86
Jaarrekening 2013
Geografische spreiding per 31 december 2013
Euro N
Euro Z
Europa overig
VS/Canada
Oceanië
Azië
Opkomende
markten
38 %
Geografische spreiding per 31 december 2012
2%
Euro N
Euro Z
Europa overig
VS/Canada
Oceanië
Azië
Opkomende
markten
11 %
8%
3%
1%
37 %
1%
12 %
8%
3%
1%
37 %
38 %
Voor de belegging in vastrentende waarden wordt slechts een beperkt valutarisico genomen (grotendeels afgedekt naar euro). Van het valutarisico met betrekking tot beleggingen in aandelen en
in vastgoed die in USD zijn genoteerd, is ongeveer de helft afgedekt via valuta termijn contracten.
Het valutarisico met betrekking tot beleggingen in aandelen en onroerend goed die in GBP en JPY zijn
genoteerd, wordt voor 80% afgedekt. Voor in andere valuta genoteerde beleggingen in aandelen,
vastgoed en commodities wordt het valutarisico niet afgedekt.
Samenstelling van de beleggingen
31 december 2013
31 december 2012
Vermogensbeheermandaten
Beleggingsfondsen
Directe beleggingen
356.674
139.199
11.171
346.520
140.103
14.951
507.044
501.574
Verloop beleggingen
Stand per 1 januari
Dividenden
Interest
Toevoeging/onttrekking
Koersverschillen
Stand per 31 december 20
13
2013
2012
501.574
3.591
7.526
-/- 13.023
7.376
461.857
3.565
7.311
-/- 8.951
37.792
507.044
501.574
87
Waardering van de beleggingen
Marktnotering 1
Afgeleid 2
Waarderings-
modellen 3
31 dec.
2013
Obligaties
Aandelen
Indirect vastgoed
Direct vastgoed
Alternatieve beleggingen
Overigen
226.558
74.442
46.263
-
-
15.664
-
106.736
-
-
46.778
-/- 9.847
-
-
-
450
-
-
226.558
181.178
46.263
450
46.778
5.817
362.927
143.667
450
507.044
Marktnotering1
Afgeleid 2
Waarderings-
modellen 3
31 dec.
2012
Obligaties
Aandelen
Indirect vastgoed
Direct vastgoed
Alternatieve beleggingen
Overigen
220.233
69.090
49.240
-
-
8.738
-
105.291
-
-
49.293
-/- 1.176
-
-
-
865
-
-
220.233
174.381
49.240
865
49.293
7.562
347.301
153.408
865
501.574
1 Gewaardeerd op de reële waarde per balansdatum zoals opgegeven door zowel het onafhankelijke effectenbewaarbedrijf als de
externe vermogensbeheerders.
2 Gewaardeerd op de opgaven van de externe vermogensbeheerders.
3 Netto vermogenswaarde van de deelneming in Gak Onroerend Goed B.V.
De belegging in obligaties heeft betrekking op zowel staats- als bedrijfsobligaties.
Deze obligaties hebben de volgende ratings:
31 december 2013
31 december 2012
AAA
AA
A
BBB
< BBB
Geen rating
116.910
9.997
40.089
53.383
5.726
453
113.464
7.223
41.889
53.627
3.237
793
226.558
220.233
88
Jaarrekening 2013
Bij (vooral) de vastrentende beleggingen wordt krediet- en renterisico gelopen.
Met betrekking tot het kredietrisico geldt dat de helft van de vastrentende portefeuille wordt belegd
in staatsobligaties. Als gevolg van de keuze voor kortlopende obligaties van een geselecteerd aantal
eurolanden is de exposure naar deze landen relatief groot. Deze bestaat voor 9,8% (van de totale
beleggingsportefeuille) uit Frankrijk (2012: 9,9%), voor 8,9% uit Duitsland (2012: 9,0%), voor 2,8%
uit Nederland (2012: 2,8%) en voor 1,6% uit Oostenrijk (2012: 1,7%). Bij bedrijfsobligaties is het maximaal aan een tegenpartij uit te lenen bedrag beperkt.
Instituut Gak gebruikt zelf geen afgeleide financiële instrumenten ter beperking van het renterisico,
maar heeft dit risico beperkt door te kiezen voor een portefeuille staatsobligaties met een korte
gemiddelde looptijd en door de externe vermogensbeheerders van de portefeuilles bedrijfsobligaties
de mogelijkheid te bieden de gemiddelde resterende looptijd van de obligaties in beperkte mate aan
te passen.
Uitstaande valutatermijncontracten per 31 december 2013
Verkochte valuta:
Onderliggende
Datum Termijn
Koers per
waarde in v.v.
koers 31 dec. 2013
GBP
15.608 11-3-14 0,83793
0,83197
JPY
1.425.138 11-3-14 141,32278
144,82946
USD
94.473 11-3-14 1,35200
1,37795
USD
-/- 4.310 11-3-14 1,36154
1,37795
Ongerealiseerd
resultaat in EUR
-/- 125
241
1.314
-/- 51
1.379
Uitstaande valutatermijncontracten per 31 december 2012
Verkochte valuta:
USD
Onderliggende
Datum
waarde (USD)
80.194
11-3-13
Termijn
Koers per
koers 31 dec. 2011 1,2970
Ongerealiseerd
resultaat in EUR
1,3184
1.036
1.036
Het ongerealiseerd resultaat is als beleggingsopbrengst opgenomen in de staat van baten en lasten.
Uitwisseling van onderpand voor de valuta termijn contracten vindt niet plaats.
20
13
89
Uitstaande inflatieswap contracten per 31 december 2013
Datum
afloop
Onderliggende
Percentage
waarde (EUR)
12-08-2021
19-08-2021
29-08-2021
05-09-2021
12-09-2021
Totaal
Tegenpartij
Ongerealiseerd
resultaat in EUR
Barclays Capital
Barclays Capital
RBS
RBS
RBS
-/- 3.134
-/- 2.785
-/- 2.301
-/- 2.138
-/- 868
225.000
-/- 11.226
50.000
50.000
50.000
50.000
25.000
2,195%
2,140%
2,049%
2,025%
1,950%
Uitstaande inflatieswap contracten per 31 december 2012
Datum
Onderliggende Percentage
Tegenpartij
waarde (EUR)
12-08-2021
19-08-2021
29-08-2021
05-09-2021
12-09-2021
Totaal
50.000
50.000
50.000
50.000
25.000
2,195%
2,140%
2,049%
2,025%
1,950%
Ongerealiseerd
resultaat in EUR
Barclays Capital
-/- 1.144
Barclays Capital
-/- 774
RBS
-/- 286
RBS
-/- 141
RBS 133
225.000
-/- 2.212
Het ongerealiseerde resultaat is als beleggingsresultaat opgenomen in de staat van baten en lasten.
Het bewaarbedrijf draagt zorg voor de uitwisseling van onderpand met Barclays Capital en RBS.
Hierbij wordt een minimum transfer bedrag van ¤ 0,25 miljoen gehanteerd. Voor het ter beschikbaar
gestelde onderpand wordt verwezen naar de niet in de balans opgenomen verplichtingen.
(3) Liquide middelen
31 december 2013
RBS
Totaal 31 december 2012
5.851
1.350
5.851
1.350
De liquide middelen staan ter vrije beschikking van het instituut.
90
Jaarrekening 2013
Passiva
(4) Eigen Vermogen
2013
2012
Stand per 1 januari
Resultaat boekjaar
492.593
7.905
451.404
41.189
Stand per 31 december 500.498
492.593
Het eigen vermogen staat ter vrije beschikking van het instituut.
(5) Kortlopende schulden
31 december 2013
31 december 2012
Nog te betalen subsidies 2005
Nog te betalen subsidies 2006
Nog te betalen subsidies 2007
Nog te betalen subsidies 2008
Nog te betalen subsidies 2009
Nog te betalen subsidies 2010
Nog te betalen subsidies 2011
Nog te betalen subsidies 2012
Nog te betalen subsidies 2013
Leveranciers
Belastingen / premies sociale verzekeringen Overlopende passiva
145
47
288
743
474
1.072
2.174
3.673
7.928
215
54
545
338
47
332
1.365
968
1.993
3.795
5.760
48
53
688
Totaal 17.358
15.387
De nog te betalen subsidies betreffen de in de genoemde jaren toegekende bedragen die per
balansdatum nog niet zijn betaald, omdat de aanvrager nog niet aan alle voorwaarden heeft voldaan.
Ook kan door de aard van de diverse projecten een betaling op een later tijdstip plaatsvinden en dus
een langlopend karakter hebben. Voor een deel van de nog te betalen subsidies is de toekomstige
uitbetaling gebaseerd op de aan te tonen prestaties. Daardoor is het mogelijk dat de feitelijke
toekomstige betalingen lager uitvallen dan de per balansdatum gereserveerde bedragen. Dit wordt
op het moment van afsluiting van het project als een vrijval verantwoord.
Niet in de balans opgenomen verplichtingen
20
13
Instituut Gak benut het effecten uitleen programma van het bewaarbedrijf, maar maakt geen gebruik
van de mogelijkheid om onderpand in geld te ontvangen en deze te herbeleggen in vastrentende
waarden (leverage). Momenteel wordt alleen van uitleen van effecten gebruik gemaakt tegen onderpand, bestaande uit beursgenoteerde aandelen en obligaties. Hiermee is een bedrag van ¤ 27,9 miljoen gemoeid (2012: ¤ 32,9 miljoen). Voor het uitlenen van de effecten is een vergoeding ontvangen ad
¤ 117.000 (2012: ¤ 122.000). De ontvangen vergoeding is opgenomen in het resultaat beleggingen.
91
Het instituut heeft enkele derivaten (inflatieswaps) afgesloten waarbij uitwisseling van onderpand
met de tegenpartijen plaatsvindt. Hierbij zijn effecten met een waarde van ¤11,5 miljoen als onderpand aan tegenpartijen ter beschikking gesteld. Eind 2012 was dit ¤ 2,5 miljoen.
Tegen het instituut en haar groepsmaatschappijen zijn diverse claims ingediend respectievelijk zijn
claims door het instituut aangespannen richting derden. Hoewel de afloop van deze geschillen niet
met zekerheid kan worden voorspeld, wordt – mede op grond van ingewonnen juridisch advies –
aangenomen dat deze geen nadelige invloed van betekenis zullen hebben op de financiële positie van
het instituut.
Instituut Gak heeft per balansdatum de volgende verplichtingen voortvloeiend uit langlopende
overeenkomsten:
• contracten met betrekking tot auto-lease voor ¤ 30.000 (2012: ¤ 47.000)
De niet in de balans opgenomen verplichtingen vervallen als volgt:
31 december 2013
31 december 2012
Binnen 1 jaar
Tussen 1 en 5 jaar
17
13
17
30
Totaal
30
47
92
Jaarrekening 2013
Toelichting op de staat van baten en lasten
(6) Koersverschillen beleggingen
2013
2012
Mutatie waarde aandelen 24.32721.933
Mutatie waarde vastrentende waarden
-/- 7.89810.805
Mutatie waarde indirect vastgoed
95 8.941
Mutatie waarde direct vastgoed
-/- 415*
-/- 962
Mutatie waarde alternatieven
-/- 2.509 2.358
Mutatie waarde valutatransacties afdekking USD 2.790
-/- 833
Mutatie waarde inflatieswaps
-/- 9.014
-/- 4.450
Totaal 7.37637.792
* Het rendement van de uit één pand bestaande directe vastgoedportefeuille, waarin Instituut Gak via deelneming in
Gak Onroerend Goed VOF een 50% belang heeft, is negatief beïnvloed door een bij verkoop geraliseerde waardevermindering.
(7) Projecten
2013 2012
Toegezegde subsidies 9.204 6.736
Vrijgevallen subsidies*
-/- 1.583
-/- 2.299
Honoraria hoogleraren 269 258
Totaal 7.890 4.695
* Het bedrag aan vrijgevallen subsidies ad ¤ 1.583.000 wordt voor ¤ 871.000 verklaard doordat projecten, waaraan in
voorgaande jaren subsidie is toegekend, niet zijn gestart of tussentijds zijn beëindigd. Het resterende bedrag is het gevolg van
het niet realiseren van de door de aanvragers beoogde aantallen in- en uitstromende deelnemers in activeringsprojecten.
Toegekende subsidies
Categorie
Aantal
20
13
2013
Bedrag
Aantal
2012
Bedrag
Wetenschappelijk onderzoek
Bijdragen aan het publieke debat
Ontwikkeling en evaluatie van instrumenten
en methodieken
Voorlichting Preventie
Activering
Garanties en reserveringen
13
3
3.918
282
5
4
1.299
336
11
5
5
35
-
1.200
1.135
270
2.241
158
7
2
1
49
-
717
71
4
4.097
212
Totaal
72
9.204
68
6.736
93
(8) Personeelskosten
2013
2012
636
120
30
22
257
601
120
13
25
220
Lonen en salarissen Bezoldiging Bestuur Vergoeding Beleggingscommissie *
Vergoeding Raad van Advies *
Sociale lasten
Totaal
1.065
979
* Sommige leden wijzen een andere begunstigde aan. Instituut Gak maakt gebruik van de vrijstelling op grond van artikel 383 Titel 9 Boek 2 BW tot vermelding van de bezoldiging van de directie.
Werkzame personen
Het gemiddelde aantal werkzame personen in 2013 bedraagt 9 (2012: 8)
Sociale lasten
Instituut Gak heeft voor de medewerkers een defined benefit pensioenregeling afgesloten. Via gebruik
van Richtlijn 271.3 verantwoordt het instituut de verschuldigde betalingen aan de verzekeraar als
pensioenlast. Dit is voor een bedrag ad ¤ 171.000 (2012: ¤ 147.000) onder sociale lasten verantwoord.
(9) Overige bedrijfskosten
2013
2012
Automatiseringskosten
Huisvestingskosten
Bureaukosten
Overige kosten 12
34
52
153
17
43
56
151
Totaal
251
267
Hilversum, 17 april 2014.
Bestuur
Mr. F.K. Buijn
Voorzitter
Dr. E.P. de Jong
Vicevoorzitter
Dr. L.J.C.M. le Blanc
Mr. P.A.F.W. Elverding
Drs. L.M.L.H.A. Hermans
Mw. mr. Y.C.M.T. van Rooy
Directie
R. Imhof RA
Directeur
94
Overige gegevens
Voordelig saldo
Het voordelig saldo van Instituut Gak over 2013 ad ¤ 7.905.000 komt in zijn geheel ten gunste van
het eigen vermogen.
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
Aan het Bestuur en de Directie van Stichting Instituut Gak
Verklaring betreffende de jaarrekening
Wij hebben de in dit verslag opgenomen jaarrekening 2013 van Stichting Instituut Gak te Hilversum
gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2013 en de staat van baten
en lasten over 2013 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde
grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.
Verantwoordelijkheid van het bestuur
Het Bestuur van Stichting Instituut Gak is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening
die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van
het bestuursverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende
Burgerlijk Wetboek (BW). Het Bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.
Verantwoordelijkheid van de accountant
Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze
controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder
de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische
voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat.
Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over
de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk
van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het schatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij
het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking
die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht
op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risicoinschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit
van de interne beheersing van Stichting Instituut Gak. Een controle omvat tevens het evalueren van
de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid
van de door het Bestuur van Stichting Instituut Gak gemaakte schattingen, evenals een evaluatie
van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controleinformatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Oordeel
20
13
Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van
het vermogen van Stichting Instituut Gak per 31 december 2013 en van het resultaat over 2013 in
overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW.
95
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen
Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken
naar aanleiding van het onderzoek of het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen,
overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW
vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het bestuursverslag, voor zover wij dat
kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW.
Utrecht, 17 april 2014
KPMG Accountants N.V.
A.R.B. de Bruin RA
96
Colofon
Redactie en coördinatie
Instituut Gak
‘s-Gravelandseweg 49
1217 EH Hilversum
035 - 625 90 40
www.instituutgak.nl
Tekst interviews
Ad Bergsma
Fotografie
Vincent van Gurp
Grafieken
Rik van Schagen
Grafisch ontwerp
Marc van Meurs
Yullan Oosterhof
Lithografie
Grafimedia
Druk
W.C. den Ouden
Oplage
600
20
13
Stichting Crafts Council Nederland – Ambachten 2.0 – pagina 42