jaarverslag 2013 20 13 jaarverslag 2013 20 13 4 Inhoud Voorwoord van de voorzitter 5 Participatiesamenleving en overheidsbeleid (Ernst Hirsch Ballin) 7 Bestuursverslag 12 12 18 35 38 62 70 I II III IV V VI Algemeen Wetenschappelijk onderzoek Leerstoelen Praktische projecten Beleggingsbeleid Organisatie Jaarrekening 2013 Overige gegevens Controleverklaring van de onafhankelijke accountant 20 13 76 94 94 5 Voorwoord van de voorzitter In september 2008 vroeg Lehman Brothers haar faillissement aan. Algemeen wordt dit moment gezien als het begin van de financiële crisis. Op diverse niveaus wordt getracht de crisis te bezweren, of ten minste in goede banen te leiden. Nu, in 2014, kan men zich de vraag stellen of deze crisis niet moeilijker dan voorheen te bestrijden is, omdat de factoren die bij de crisis een rol spelen in een globaliserende en ook digitaliserende wereld steeds complexer worden. Bovendien groeit het aantal actoren dat invloed heeft op het gehele proces. Bewegingen in de financiële wereld worden daardoor kennelijk steeds moeilijker te sturen. Het lijkt er dan ook eerder op dat er thans sprake is van een permanent instabiele economische omgeving dan van een crisis die op enig moment bezworen wordt. Deze constatering lijkt te impliceren dat ieder land genoodzaakt wordt continu zijn beleid bij te sturen teneinde zijn burgers in die onzekere wereld enig perspectief op een zeker bestaan te kunnen geven. Die bijsturing heeft direct haar weerslag op de omvang van de sociale zekerheid die aan de burgers geboden kan worden. Inzicht in de gevolgen van een bijsturing is voor beleidsmakers van groot belang. Een aanpassing van een regeling op het gebied van de sociale zekerheid heeft niet alleen directe consequenties, maar ook gevolgen op de langere termijn. Een afweging van een dergelijke aanpassing zou dan ook zowel in het kader van een korte termijn beleid als in het raamwerk van een lange termijn-filosofie moeten passen. Instituut Gak stelt zich – onder meer – ten doel een bijdrage te leveren aan de vorming van de uitgangspunten die tot een dergelijk evenwichtig beleid op het gebied van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt kunnen leiden. Dat doet het instituut onder meer door wetenschappelijk onderzoek op deze terreinen te stimuleren en te financieren. Voorbeelden hiervan zijn de door het instituut zelf geïnitieerde studies over de sociale zekerheid in 2025. Vanaf 2010 zijn door drie verschillende onderzoeksgroepen studies uitgevoerd naar ontwikkelingen rond risico’s en risicopercepties van burgers, demografische verschuivingen, migratiebewegingen, globalisering en naar de effecten van deze ontwikkelingen op de financiële markten. Dit alles vanuit de vraag wat deze ontwikkelingen betekenen voor de sociale zekerheid in 2025. Prof. dr. C.A. de Kam heeft een overzichtspublicatie geschreven, waarin hij de resultaten van deze studies heeft geïntegreerd en in een breder kader heeft gezet. In september jl. is een congres over deze studies georganiseerd, waarin een diepgaande discussie over deze materie heeft plaatsgevonden. Teneinde een goede impuls te kunnen geven aan het wetenschappelijk onderzoek tracht het instituut zo zorgvuldig mogelijk de tendensen in de samenleving te onderzoeken en te analyseren. Daartoe weet het zich gesteund door zijn Raad van Advies, waarvan vertegenwoordigers uit verschillende bij de sociale zekerheid betrokken geledingen deel uitmaken. Om te komen tot een zo volledig mogelijk beeld en de gedachtewisseling met de leden van de Raad van Advies te optimaliseren staat een wetenschappelijk adviseur het instituut ter zijde; het bestuur is verheugd dat prof. dr. P. Schnabel deze taak op zich heeft willen nemen. Instituut Gak heeft in 2013 subsidies verstrekt voor uitvoering van een aantal nieuwe wetenschappelijke onderzoeksprojecten. Twee daarvan hebben betrekking op de omvangrijke decentraliseringsoperatie die volgens plan per 2015 de uitvoering van een deel van de sociale zekerheid bij de gemeenten neerlegt. Instituut Gak acht het van belang mede inzicht te bieden in de behoeften van gemeenten bij het uitvoeren van de taken die voortvloeien uit die decentralisatie. Een in 2008 gestart onderzoeksprogramma met als titel ‘Decentralisatie’ is nagenoeg afgerond. De onderzoekers hebben vanaf de start van de studie ingezet op samenwerking met de uitvoeringspraktijk, overigens niet zonder resultaat. Dit heeft in de laatste fase van de studie geleid tot de oprichting van een ‘Kennisatelier lokale verzorgingsstaat’. Daarin werken wetenschappers en lokale organisaties samen om kennisvragen omtrent de lokale verzorgingsstaat te signaleren, te preciseren en te beantwoorden. Dit is een voorbeeld van een project waar wetenschap en praktijk elkaar ontmoeten. 6 Voorwoord van de voorzitter In 2013 heeft het instituut twee nieuwe hoogleraren aan zich weten te binden, namelijk prof. dr. Th. E. Nijman en prof dr. A.L. Bovenberg. Daarmee komt het totale aantal hoogleraren op elf. Naast zijn betrokkenheid bij de wetenschap op het gebied van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt subsidieert Instituut Gak praktische projecten. De resultaten van deze projecten worden voortdurend door het instituut kritisch beoordeeld. Het Bestuur stelt zich daarbij de vraag in hoeverre de effectiviteit van de tot op heden gevolgde strategie op dit terrein geoptimaliseerd kan worden. Een belangrijk punt hierbij is dat de feitelijke hoogte van de subsidie reeds nu grotendeels afhankelijk wordt gesteld van het gerealiseerde resultaat. Ook komt de vraag aan de orde in hoeverre met de huidige opzet van de praktische projecten de doelstelling van het instituut wordt bereikt. Een voorbeeld van een op de praktijk gericht project is de door Instituut Gak geïnitieerde campagne ‘Zo gek nog niet: aan het werk met een psychische stoornis’. Met deze campagne wordt beoogd de kansen van mensen met een psychische stoornis op de arbeidsmarkt te vergroten. De pijlers van deze campagne zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek dat aan de campagne voorafging. Naast de genoemde wetenschappelijke onderzoeksprojecten en de door het instituut zelf geïnitieerde campagne heeft Instituut Gak nog een groot aantal andere wetenschappelijke en praktische projecten financieel mogelijk gemaakt. In totaal is in 2013 ruim ¤ 9 miljoen aan subsidies ter beschikking gesteld. Op onze vernieuwde website – inmiddels voorzien van een uitgebreide zoekfunctie – zijn alle ondersteunde projecten terug te vinden. In het kader van de instandhouding van het vermogen heeft het Bestuur in 2013 wederom uitgebreid stilgestaan bij de risico’s. Daarnaast is een praktisch uitvoerbaar duurzaamheidsbeleid vastgesteld. In 2013 is prof. dr. J.M.G. Frijns teruggetreden als voorzitter van de Beleggingscommissie. Het Bestuur is hem erkentelijk voor zijn zichtbare, voortdurende en betrokken inzet voor het instituut. Begin 2013 heeft drs. E. van Gelderen het voorzitterschap van hem overgenomen. Het Bestuur zal ook in de toekomst dankbaar gebruik maken van de weloverwogen adviezen van deze deskundige en ervaren Beleggingscommissie. Het Bestuur stelt de adviezen van de Raad van Advies buitengewoon op prijs. In 2013 heeft deze Raad afscheid genomen van mevrouw M. de Boer en de heren prof. drs. V. Halberstadt, W. Meijer en J.H.A.S. Biesheuvel. Het Bestuur is hen zeer erkentelijk voor de voortdurende inzet voor het instituut. In 2013 mocht het Bestuur tot zijn genoegen de heer M. van Straalen verwelkomen als nieuw lid van deze Raad en in 2014 mevrouw drs. A.Th.B. Bijleveld-Schouten alsmede de heer mr. M.J.H. Limmen. Laatstgenoemde is de opvolger van de heer drs. J. Smit. De voorzitter van de Wetenschappelijke Raad, de heer prof. mr. dr. C.J.M. Schuyt, heeft aangegeven zijn functie per 1 juli 2014 neer te leggen. Het Bestuur is hem zeer erkentelijk voor de voortreffelijke wijze waarop hij zich heeft ingezet voor Instituut Gak. Het Bestuur is verheugd dat de heer prof. dr. E.M.H. Hirsch Ballin zich bereid heeft verklaard per 1 juli a.s. aan te treden als voorzitter van deze raad. Het bestuur is de Beleggingscommissie, de Raad van Advies, de Wetenschappelijke Raad en de aan het Instituut verbonden hoogleraren erkentelijk voor de gegeven adviezen en de inzet voor Instituut Gak. Ook is het Bestuur het bureau erkentelijk voor de voortdurende inzet voor alle werkzaamheden. 20 13 Instituut Gak, Mr. F.K. Buijn, voorzitter 7 Participatiesamenleving en overheidsbeleid Ernst Hirsch Ballin* Het politieke woord van het jaar 2013 was “participatiesamenleving”, aldus de woordenboekredactie van Van Dale. Van Dale leverde er uiteraard een definitie bij: “samenleving waarin de burger voor zijn welzijn niet of niet alleen afhankelijk is van de overheid, maar gestimuleerd wordt daar zelf verantwoordelijkheid voor te nemen".1 Een congres van het Genootschap Onze Taal verkoos het in november zelfs tot hét woord van het jaar, als opvolger van de 'plofkip' van 2012. 2 Dat was te danken aan de troonrede die koning Willem-Alexander op Prinsjesdag 2013 uitspraak. Het woord participatiesamenleving kwam er tweemaal in voor, met de boodschap dat de regering afscheid had genomen van de 'verzorgingsstaat': “Het is onmiskenbaar dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger. Gecombineerd met de noodzaak om het tekort van de overheid terug te dringen, leidt dit ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving.”3 Het was blijkbaar het trefwoord waarmee het kabinet Rutte-Asscher de beleidsdoelstellingen van de regering wilde samenvatten. Eendagsvliegen wacht een sneller einde, maar Woorden van het jaar is vaak evenmin een lang leven beschoren. Dat lijkt ook te gelden voor de trefwoorden waarmee coalities hun gezamenlijkheid tot uitdrukking willen brengen, maar wie preciezer kijkt ziet toch continuïteit. De coalitie van CDA en PvdA schreef in 1989 “sociale vernieuwing” in haar vaandel. Toen interdepartementaal overleg een breedvoerige maar onbegrijpelijke definitie had voortgebracht, werd deze term het voorwerp van spot en hoon. De minister van Binnenlandse Zaken Ien Dales lukte het desalniettemin in mei 1990 een relatie te leggen met een herijking van de rol van – vooral lokale – maatschappelijke verbanden en met participatie van burgers.4 Naar aanleiding daarvan viel – voor zover ik kan nagaan – op 6 juni 1990, voor het eerst in de parlementaire geschiedenis het woord “participatiesamenleving”. Het CDA-kamerlid Frans Wolters sloot zich bij de minister aan, waar zij betoogde dat “sociale vernieuwing […] vanuit de samenleving gestalte moet krijgen”. Hij voegde daaraan toe dat het “gaat om samenwerking […] tussen maatschappelijke organisaties, en om samenwerking tussen overheid en maatschappelijke organisaties […] met behoud van ieders eigen verantwoordelijkheid. Ik zeg daar voor alle duidelijkheid bij dat het CDA voorstander is van een grotere spreiding van verantwoordelijkheden. Dat gaat toch verder dan de participatiesamenleving waar de minister over sprak.”5 Een jaar later sprak de toenmalige PvdA-leider, viceminister-president Wim Kok in een toespraak voor het PvdA-congres over de overgang van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving.6 De in 2007 gevormde coalitie van CDA, PvdA en CU formuleerde een ander leidend concept, vooral omdat – na 9/11, de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh en de politieke verharding die daarop volgde – Nederland met ongewone politieke en maatschappelijke spanningen te maken had. De nieuwe coalitie wilde zich richten op sociale cohesie. Voor de politieke communicatie deugen zulke moeilijke woorden echter niet, denkt men vaak. Het kabinetsprogramma kreeg als titel “Samen werken, samen leven”, hyper vlotte woorden die nauwelijks inspireerden en al snel in de vergetelheid raakten. Maar daarmee was sociale cohesie niet van haar belang ontdaan. De bewindslieden van Justitie namen dit richtsnoer serieus door een rapport over hun beleid onder de titel “Justitie = sociale cohesie” te presenteren.7 ¬ http://woordvanhetjaar.vandale.nl http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2672/Wetenschap-Gezondheid/article/detail/3546151/2013/11/16/ Participatiesamenleving-verkozen-tot-Woord-van-het-jaar-2013.dhtml 3 http://www.koninklijkhuis.nl/nieuws/toespraken/2013/september/troonrede-2013/ 4 Handelingen Tweede Kamer 1989-1990, deel 73, p. 73-4016. 5 Handelingen Tweede Kamer 6 juni 1989-1990, deel 74, p. 74-4097. 6 http://www.taalbank.nl/index.php/woord-van-de-dag/item/participatiesamenleving met verwijzing naar NRC Handelsblad van 30 september 1991, 7 Ellen van den Berg, Emine Kaya, Max Kommer en Bert Niemeijer, Justitie = Sociale Cohesie. Den Haag: Ministerie van Justitie 2009. Engelse editie Justice = Social Cohesion. The Hague: Ministry of Justice 2010. 2 * Ernst Hirsch Ballin is hoogleraar aan de juridische faculteiten van Tilburg University en de Universiteit van Amsterdam. 8 Participatiesamenleving en overheidsbeleid Recent maakte de sociale innovatie een comeback, wat ook wel voor de hand ligt als men bedenkt dat vernieuwing geen in tijd begrensd proces is. In een begin 2014 verschenen rapport ziet de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid sociale innovatie – gekenmerkt door nieuwe, technologisch ondersteunde vormen van werken en communiceren – als voertuig voor een participatiesamenleving, daar gelijkgesteld met een “doe-democratie”, een term die weer van de WRR afkomstig is.8 De onder beleidsadviseurs gebruikelijke terminologische souplesse maakt de ermee aangeduide vraagstukken niet irrelevant. Bij alle gebruikte concepten gaat het om participatie door burgers – individueel en in sociale verbanden – als bron van dynamiek in de samenleving. Zo simpel is het achterliggende idee, en zo veelomvattend is de realisering daarvan. De proclamatie van de “participatiesamenleving” als beleidsdoel door het in 2012 gevormde kabinet van VVD en PvdA mag dus niet worden weggewuifd als een vergankelijke politieke mode. Juist het feit dat deze en verwante concepten al langer een rol spelen, wijst op duurzaamheid van wat ermee wordt bedoeld. Christendemocraten kwam de term bekend voor omdat die zo goed aansluit bij beleidsstudies uit de tijd dat het CDA zich door het werk van Zijderveld en Adriaansens liet inspireren. Zij formuleerden al in 1981 een kritiek op de voor participatie schadelijke bureaucratisering die aan de verzorgingsstaat eigen was.9 In de Tilburgse lustrumbundel "Overheidsbemoeienis" die een jaar later verscheen, gingen zij naast andere auteurs op de verantwoordelijkheid van de burgers in.10 In deze eeuw was het senator Leo Platvoet (Groen Links) die op 17 februari 2004 het woord “participatiesamenleving” als eerste weer in een parlementair debat gebruikte.11 Hij reageerde daarmee op een beleidsnota van het tweede kabinet-Balkenende over de modernisering van de overheid, gericht op actief burgerschap en de overgang van de verzorgingsstaat naar een ''participatiestaat die zich vooral kenmerkt door meer gelijkwaardige verhoudingen tussen burgers en overheid’'. Platvoet betoogde dat naast een “participatiestaat” ook een “participatiesamenleving” zou moeten worden nagestreefd, gekenmerkt door “een meer gelijkwaardige houding en verhouding tussen burgers en andere machten in deze samenleving zoals bedrijven, gezondheidszorginstellingen en onderwijsfabrieken”. Zo zou volgens hem de “participatie van de burger” vorm moeten krijgen. In een debat over de Wet inburgering en het integratiebeleid, twee jaren later, beschreef het lid van de Tweede Kamer Mirjam Sterk (CDA) Nederland als een “participatieland”, wat in de parafrase door minister Rita Verdonk (destijds VVD) werd opgevat als een “participatiesamenleving”. Volgens haar werd daaraan door 500.000 genaturaliseerde Nederlanders onvoldoende deelgenomen. 12 Weer (bijna) twee jaar later dook de term participatiesamenleving op in een debat over het beleid op het gebied van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van het vierde kabinet-Balkenende. Het Kamerlid Eddy van Hijum (CDA) sprak over “de omvorming van de verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving.” Hij gebruikte de term daar in een betekenis die min of meer overeenkomt met de lading die het tweede-kabinet Rutte erin wil leggen: “Het CDA vindt het belangrijk dat mensen zoveel mogelijk naar vermogen meedoen in de samenleving. Dat is goed voor henzelf, maar ook goed voor de samenleving zelf. Die schreeuwt om goed gemotiveerde en geschoolde arbeidskrachten. Ons stelsel van 8 20 13 De kracht van sociale innovatie (advies 84), januari 2014, bijlage bij Kamerstuk Tweede Kamer 2013-2014, 32637, nr. 119, 9 H.P.M. Adriaansens en A.C. Zijderveld, Vrijwillig initiatief en de verzorgingsstaat. Cultuursociologische analyse van een beleidsprobleem. Van Loghum Slaterus, Deventer 1981, p. 81. 10 H.P.M. Adriaansens en A.C. Zijderveld, ‘Over erosie van legitimiteit. Publieke opinie en vrijblijvendheid in de verzorgingsstaat.’ In: G.M. van Veldhoven e.a., Overheidsbemoeienis, Kluwer, Deventer 1981, pp. 49-60. 11 Handelingen Eerste Kamer der Staten-Generaal 2003-2004, deel 18, p. 18-872 12 Verslag van een wetgevingsoverleg op 12 juni 2006, Kamerstukken II, vergaderjaar 2005–2006, 30 308, nr. 63, pp. 9 en 33. 9 sociale zekerheid moet activerend zijn, het moet minstens stimuleren en ondersteunen in het zetten van de stap naar werk en het moet een sociaal vangnet bieden voor de mensen die niet mee kunnen, zonder hen definitief af te schrijven. Hoewel de afgelopen jaren flinke stappen zijn gezet, is de omslag naar een participatiesamenleving naar onze mening nog maar half voltooid.”13 Dat een politiek concept een zekere duurzaamheid heeft, is geen diskwalificatie, integendeel. Zoals alle concepten van het politieke, juridische en culturele discours wordt ook dit geïnterpreteerd en geherinterpreteerd in veranderende omstandigheden. Seyla Benhabib noemt dit in het voetspoor van Derrida “iterations”.14 Ook die voortdurende herijking is geen bezwaar. Zo wordt de betekeniskern zichtbaar en kunnen steeds volgende stappen worden gezet in een zinvolle betekenistoekenning. Ook al is het concept van de participatiesamenleving dus helemaal geen recente uitvinding, het gebruik ervan door het tweede kabinet-Rutte is niet onomstreden. De SP-fractievoorzitter Emile Roemer gaf als reactie: “Wij weten [...] allemaal dat de participatiesamenleving zoals het kabinet die nu presenteert, een eufemisme is voor: zoek het lekker zelf uit; heb je hulp nodig, pech gehad; ben je arm, oud, ziek of zit je zonder werk, geef dan vooral jezelf de schuld. Mensen krijgen te horen dat zij moeten participeren.”15 Een alibi voor ongepaste staatsonthouding kan dit concept echter moeilijk zijn: tenslotte omschrijft het, zoals gezegd, een doel van regeringsbeleid. Daaruit volgt eigenlijk al iets belangrijks: wat we participatiesamenleving noemen – hetzij als een beschrijving van de werkelijkheid, of althans een flink deel daarvan, hetzij als een na te streven ideaal – is het resultaat van de manier waarop mensen zich individueel en collectief tot elkaar verhouden. Anders gezegd: de participatiesamenleving is er niet vanzelf, ze is geen onvermijdelijk natuurgebeuren. Daarin verschilt dit concept van dat van “marktwerking”, een concept dat sinds het laatste decennium van de vorige eeuw in ongekende mate furore heeft gemaakt en de overheid en het publiekrecht als stoorzenders brandmerkte. Niet alleen de regulering van het economische leven verdwijnt daar naar de achtergrond, ook sociaal-ethische concepten over arbeidsverhoudingen worden irrelevant verklaard. De explosie van handel in fictieve objecten zoals derivaten eindigde in een financiële crisis die alleen met kostbare interventies van het voorheen verguisde staatsgezag tot bedaren kon worden gebracht. De Europese Unie, die helaas krachtig had bijgedragen aan de uitvoering van het neoliberale dereguleringsprogramma, verspeelde daardoor veel gezag. Merkwaardigerwijs leidde dit alles echter nauwelijks tot bezinning bij de verdedigers van het neoliberale economische denken.16 Het concept van de participatiesamenleving is dus niet marktwerking met een menselijk gezicht. In tegenstelling tot de “onzichtbare hand” van de markt doet het concept van de participatiesamenleving een beroep op het aanvaarden van verantwoordelijkheid van burgers niet alleen voor zichzelf (het individuele nut), maar ook voor anderen en daarmee – al is het indirect – voor de samenleving als geheel. Hier raakt het concept dan ook dat van de sociale cohesie. Tegelijkertijd houdt het concept van de participatiesamenleving ook een afwijzing in van het primair op overheidssturing en -controle gebaseerd politiek concept van de “verzorgingsstaat”. Ministerpresident Rutte legde daarop de nadruk in zijn toelichting tijdens de Algemene politieke beschouwingen op 26 september 2013.17 Nu is zeker niet alles wat “verzorgingsstaat” is genoemd, disfunctionele verstatelijking. Een sociale rechtsstaat erkent – geheel in overeenstemming met principes die 13 Handelingen Tweede Kamer 2007-2008, 11 december 2007, deel 34, p. 34-2631. Seyla Benhabib, Another Cosmopolitanism, Oxford University Press, Oxford 2006, pp. 47-49. 15 Handelingen Tweede Kamer 2013-2014, 25 september 2013, deel 5, p. 5-4-19. 16 Colin Crouch, The Strange Non-Death of Neoliberalism, Polity Press, Cambridge 2011. 17 Handelingen Tweede Kamer 2013-2014, deel 6, p. 6-4-7. 14 10 Participatiesamenleving en overheidsbeleid niet alleen in het sociaaldemocratische denken maar ook bijvoorbeeld in de katholieke sociale leer en sociaal-liberale opvattingen terug te vinden zijn – dat de overheid niet gemist kan worden als garantie van sociale rechtvaardigheid en persoonlijke vrijheid. Precies om die reden schiet de van het Engelse "welfare state" afgeleide term verzorgingsstaat tekort om onze constitutionele verhoudingen te kenschetsen. 18 Veel beter kan men spreken van een sociale rechtsstaat, omdat daarin niet alleen de staatstaak ten opzichte van de samenleving tot uitdrukking komt, maar ook de gebondenheid aan een rechtsorde die beperkingen stelt en persoonlijke vrijheden garandeert. Een participatiesamenleving is wat we in een democratische en sociale rechtsstaat hopen te bereiken. Dit is mijns inziens beslissend voor het antwoord op de vraag of we iets hebben aan het Woord van het jaar ‘participatiesamenleving’ om de doelstelling van het overheidsbeleid voor de komende jaren te omschrijven. Mijn antwoord is ja, mits we dit niet opvatten als een elegante verdwijntruc voor overheid en publiekrecht. Als dat het geval zou zijn, zou participeren een door marktwerking bepaald voorrecht van sommigen worden, terwijl anderen aan hun lot worden overgelaten. Elke samenleving bestaat uit mensen die – doordat ze nu eenmaal daar geboren zijn, daar terecht zijn gekomen of er bewust voor hebben gekozen er een nieuwe toekomst op te bouwen – elkaars lotgenoten zijn geworden. Met ‘lotgenoten’ wordt hier niets fatalistisch bedoeld: mensen vormen op verschillende niveaus – hun gemeente, hun regio, hun land, of nog ruimer, bijvoorbeeld in de Europese Unie – een gemeenschap die via politieke en juridische instituties zichzelf bestuurt. De civil society bestaat uit citizens, burgers, die in een vrij en democratisch politiek proces beslissen over de regels voor hun samenleven. Daarom is het verkeerd en op den duur onhoudbaar om mensen die in een land thuis zijn, burgerrechten te onthouden. Daartegen streden Martin Luther King met zijn civil rights movement, en Nelson Mandela met de anti-apartheidsbeweging, en uiteindelijk gaat het daarom evenzeer in de huidige discussies over het migratiebeleid. Een staat mag aan de inburgering voorwaarden verbinden, zoals kennis van de gemeenschappelijke taal, maar wie heeft laten zien dat een land zijn nieuwe thuis is geworden, mag niet door juridische obstakels rond het staatsburgerschap worden buitengesloten.19 Een participatiesamenleving moet dus door een democratische rechtsstaat worden gedragen. De definiërende elementen daarvan zijn constitutionele beginselen, waaronder grondrechten. De tijd dat men deze zinvol kon onderscheiden in vrijheidsrechten die de overheid intoomden als die de burgers wilde betuttelen, en sociale grondrechten die de overheid tot actie aanzetten, is voorbij. Onvrijheid van mensen komt mede voort uit verslavingen en financiële nood door ziekte of werkloosheid. Terecht verlangt men dat de overheid zich op afstand houdt als mensen in staat zijn zelf hun belangen te behartigen en aan hun leven vorm te geven. Dat is de waarde van de vrije markt, maar zonder ordening dreigt die uit te lopen op de macht van de economisch sterkste of behendigste. De ordening van de economie is dan ook een wezenlijk onderdeel van de constitutie, waarvoor men in Duitse vakboeken het mooie woord Wirtschaftsverfassung gebruikt, de economische constitutie. Ook het rechtspersonenrecht speelt daarin een rol. Traditioneel onderscheidt dit de aandelenvennootschappen, de (persoonlijke) maatschappen en de niet op winst gerichte stichtingen. In een participatiesamenleving zijn ook andere rechtsvormen van belang. De coöperatie, waarin de economisch belanghebbenden de risico’s zowel als de winstkansen met elkaar delen, is terecht weer meer in de belangstelling gekomen.20 Zowel vennootschappen als stichtingen trekken zich soms maatschappelijke taken aan in een mate die cliënten en gebruikers tot legitieme stakeholders maakt. Het vierde kabinet Balkenende deed een – helaas vergeefse – poging die ontwikkeling te ondersteunen met de 20 13 18 Zie in de in noot 10 aangehaalde bundel (mijn bijdrage 'De mens in de sociale rechtsstaat', pp. 21-33). Ernst Hirsch Ballin, Citizens’ Rights and the Right to Be a Citizen, Brill Nijhoff, Leiden / Boston 2014. 20 Vgl. Ruud C.J. Galle (red.), Handboek Coöperatie, Convoy Uitgevers: Dordrecht 2010. 19 11 mogelijkheid van een op maatschappelijk ondernemerschap toegesneden rechtsvorm.21 Dat wetsvoorstel is onder verantwoordelijkheid van het tweede kabinet-Rutte in januari 2013 ingetrokken, maar met de intrekking van het betreffende wetsvoorstel is het onderwerp niet van de maatschappelijke agenda verdwenen, hoogstens vooralsnog van de politieke agenda. De inrichting van maatschappelijke organisaties, hun transparantie en verantwoordingsplichten, behoren tot de structuren van een participatiesamenleving. Een participatiesamenleving kan niet bestaan zonder overheid en publiekrecht. Merkwaardig is, hoe weinig is geleerd van de hoogtijdagen van het neoliberalisme – tot die marktwerking op het punt was gekomen waar gedereguleerde banken onder hun ongenormeerde winstbejag bezweken en de overheid nodig bleek om ze in het belang van de samenleving overeind te houden. De invisible hand van de markt bleek toch door de zichtbare hand van de overheid te moeten worden bijgestuurd. Een sociale rechtsstaat moet bescherming bieden tegen onevenredige risico’s en calamiteiten. Dat lijkt een kwestie van incidenten, maar het gaat om vertrouwen, subsidiariteit en solidariteit. Ook de nieuwe Duitse regering van christendemocraten en sociaaldemocraten onderkent dat, zo blijkt uit hun coalitieakkoord: “Die Soziale Marktwirtschaft ist ein wesentlicher Teil unserer freiheitlichen, offenen und solidarischen Gesellschaft. Mit ihr haben wir einen bewährten Kompass, der Wohlstand und Vollbeschäftigung ermöglicht und zugleich den sozialen Ausgleich und den gesellschaftlichen Zusammenhalt in unserem Land festigt. Wir wollen die Soziale Marktwirtschaft stärken, ihre Prinzipien in Europa und darüber hinaus verankern und die Rahmenbedingungen so gestalten, dass unser Land allen Menschen faire Chancen auf eine gute Zukunft eröffnet.”22 De participatiesamenleving berust op persoonlijke verantwoordelijkheid, maar ziet die niet geïsoleerd. Het gaat om de dynamiek die door samenwerking wordt losgemaakt, ondersteund door goed overheidsbeleid zonder daaraan overgeleverd te zijn. Dit concept laat zich niet tot een enkel land begrenzen. Europese integratie brengt mee dat onmogelijk in het ene land voor staatssocialisme en in het andere voor ongebreidelde marktwerking kan worden gekozen. De ontwikkelingen in Nederland en andere Europese landen zijn – zowel theoretisch als politiek-praktisch – vaak in hoge mate vergelijkbaar.23 Het is een onderwerp waar de constitutionele rechtsvergelijking gewoonlijk niet aan toekomt, als een gevolg van haar gerichtheid op staatsstructuren. In de 21ste eeuw zou echter juist de sociaaleconomische constitutie, de instituten dus die de werking van de samenleving bepalen, veel meer centraal moeten komen te staan. De participatiesamenleving is een waardevol concept. Het krijgt inhoud door de waarden van sociale rechtvaardigheid, subsidiariteit en solidariteit. Maar het kan ook worden misbruikt als voorwendsel voor staatsonthouding, terwijl mensen in de wisselvalligheden van economie en samenleving bekneld raken. De participatiesamenleving krijgt vorm door goed overheidsbeleid, beleid dat zich laat leiden door het besef dat de samenleving op eigen kracht veel kan, maar niet alles. 21 Voorstel van wet tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek houdende regels voor de vereniging of stichting tot instandhouding van een maatschappelijke onderneming (Kamerstukken II, vergaderjaar 20082009, 32 003, nr. 1–3). Vgl. het eind 2013 gepubliceerde rapport Het CDA en de maatschappelijke onderneming (uitgave van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA). 22 Koalitionsvertrag 2013, Präambel p 8 23 Christoph Butterwegge, Krise und Zukunft des Sozialstaates, Springer VS, Wiesbaden 2014. 12 Bestuursverslag I. Algemeen 1. Missie De missie van Instituut Gak is het leveren van een bijdrage aan de kwaliteit van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt in Nederland. Dit doet het instituut door het rendement op het vermogen aan te wenden voor het financieel ondersteunen van: • Wetenschappelijk onderzoek • Bijzondere leerstoelen • Praktische projecten Ondanks alle wettelijke maatregelen zijn er nog altijd mensen voor wie de sociale wetgeving onvoldoende waarborg biedt op werk of uitkering. Instituut Gak beoogt mede in deze klaarblijkelijke lacunes te voorzien door het ondersteunen van praktische projecten. Voorts ondersteunt het instituut wetenschappelijk onderzoek op het terrein van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt alsmede een aantal (bijzondere) leerstoelen aan Nederlandse universiteiten. Hoewel Instituut Gak de ambitie heeft om een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt, maakt het daarin zelf geen beleidsinhoudelijke keuzes. Om zijn missie duurzaam te kunnen uitvoeren, draagt het instituut voorts zorg voor een adequaat beheer van het vermogen. 2. Wetenschappelijk onderzoek Instituut Gak wil een aantal gerenommeerde onderzoekers in staat stellen gedegen en innovatief onderzoek te verrichten op het terrein van sociale zekerheid en de arbeidsmarkt in Nederland. Om met het onderzoek aan te sluiten bij kernvragen uit de sociale zekerheidspraktijk, laat het Bestuur zich jaarlijks adviseren door de Raad van Advies over belangrijke thema’s waarop nieuw onderzoek wenselijk wordt bevonden. Vervolgens stelt het Bestuur de onderzoeksprioriteiten vast In overleg met de Wetenschappelijke Raad vraagt het instituut per thema aan geselecteerde onderzoekers een voorstel in te dienen voor een onderzoeksprogramma. De Wetenschappelijke Raad beoordeelt de kwaliteit, de haalbaarheid en de verhouding tussen prijs en kwaliteit van de ingediende voorstellen, waarna het Bestuur besluit over de toekenning ervan. De leiders van de toegekende onderzoeksprogramma’s leggen jaarlijks verantwoording af over de voortgang van hun onderzoek. Dit gebeurt enerzijds schriftelijk aan het eind van elk kalenderjaar en anderzijds door het jaarlijks terugkerend contact tussen de programmaleider en het aan het betreffende programma toegewezen lid van de Wetenschappelijke Raad, de zogenoemde primus. Voormelde procedure houdt in dat spontane aanvragen voor financiering van onderzoek niet in behandeling worden genomen. 20 13 In 2011 heeft het Bestuur het beleidskader voor wetenschappelijk onderzoek geactualiseerd. Kern van het beleid is dat het aantal langlopende, grootschalige onderzoeksprogramma’s beperkt wordt om de mogelijkheid te hebben meer kortlopende onderzoeksvragen met een praktisch karakter uit te zetten. Ook wil het Bestuur met enige regelmaat onderzoeksthema’s met een open inschrijving hanteren om de toegankelijkheid van het instituut te vergroten en onbekend onderzoekspotentieel op het spoor te komen. Tot slot wil het Bestuur een brug aanbrengen tussen de praktische (zogenaamde ‘spontane’) projecten en wetenschappelijk onderzoek. Als voorbeeld voor dit laatste is te noemen het wetenschappelijk begeleiden van concrete re-integratieprojecten om de werkzame elementen daarvan te achterhalen. 13 Instituut Gak heeft in 2013 een bedrag van ¤ 3.888.000 aan 13 nieuwe onderzoeksvoorstellen en ¤ 30.000 aan lopende onderzoeksvoorstellen toegekend. In 2012 werd aan vijf nieuwe onderzoeksvoorstellen ¤ 926.000 en aan lopende onderzoeksvoorstellen ¤ 373.000 toegekend. Voor een overzicht van de lopende studies en de onderzoeksthema’s waaraan in het jaar 2013 subsidies zijn toegekend, wordt verwezen naar pagina 18 tot en met 34. 3. (Bijzondere) leerstoelen Instituut Gak wil via het instellen en in stand houden van (bijzondere) leerstoelen aan Nederlandse universiteiten het wetenschappelijk onderwijs op het terrein van sociale zekerheid en de arbeidsmarkt bevorderen. Een overzicht van de (bijzondere) leerstoelen is opgenomen op pagina 35. 4. Praktische projecten Het Bestuur van Instituut Gak beslist elke twee maanden over ondersteuning van praktische projecten, waarvoor subsidie is aangevraagd (spontane aanvragen). Deze aanvragen worden vooraf door de organisatie getoetst aan de randvoorwaarden en – voor zover daarmee niet strijdig – ter besluitvorming voorgelegd aan het Bestuur. Aanvragen worden kritisch beoordeeld op vijf hoofdpunten: • Toegevoegde waarde voor de sociale zekerheid en/of arbeidsparticipatie in Nederland; • Aantoonbare behoefte; • Prijs/kwaliteit verhouding; • Haalbaarheid van het project; • Kwaliteit van de uitvoerder. Het Bestuur heeft in 2013 een bedrag van ¤ 5.128.000 aan 59 projecten toegekend. In 2012 is aan 63 projecten ¤ 5.225.000 toegekend. De garanties en reserveringen zijn hierbij buiten beschouwing gelaten. De projecten zijn ingedeeld in de volgende categorieën: • Bijdragen aan het publieke debat; • Ontwikkeling en evaluatie van instrumenten en methodieken; • Voorlichting; • Preventie; • Activering. Voor een overzicht van de projecten waaraan in het jaar 2013 subsidies zijn toegekend, wordt verwezen naar pagina 38 tot en met 59. 5. Vermogensbeheer Instituut Gak streeft enerzijds naar voldoende inkomsten voor de financiering van een structureel subsidiebudget en anderzijds naar het in stand houden van de koopkracht van het vermogen. Dit is een ambitieuze doelstelling, vooral in de context van de huidige financiële markten. Het Bestuur laat zich op het terrein van het vermogensbeheer adviseren door een Beleggingscommissie. Op basis van het advies van deze commissie stelt het Bestuur het te voeren beleggingsbeleid vast. Voor de beschrijving van dit beleggingsbeleid wordt verwezen naar pagina 62 tot en met 67. 14 Bestuursverslag 6. Maatschappelijke betrokkenheid De maatschappelijke betrokkenheid van Instituut Gak blijkt uit de missie. Als een Algemeen Nut Beogende Instelling richt het instituut zich op ondersteuning van wetenschappelijk onderzoek, praktische projecten en bijzondere leerstoelen op het terrein van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt met als doel een positieve bijdrage te leveren aan de kwaliteit van beide terreinen in Nederland. Wat betreft het beheer van het vermogen van het instituut is het streven gericht op een praktisch uitvoerbaar duurzaamheidsbeleid, passend bij de aard en de omvang van het instituut. Dit beleid houdt in dat in de ontwikkelde landen niet wordt belegd in effecten van ondernemingen, waarvan een onafhankelijke partij heeft vastgesteld dat deze zich niet houden aan de ‘Global Compact Principles’ (Mensenrechten, Arbeidsomstandigheden, Milieu en Anti Corruptie) van de Verenigde Naties. Evenmin wordt belegd in effecten van ondernemingen die zich bezig houden met de ontwikkeling, productie of het onderhoud van controversiële wapens. Bij opkomende landen wordt gestreefd naar het voorkomen van beleggingen in ondernemingen, waarvan een onafhankelijke partij heeft vastgesteld dat deze zich niet houden aan de ‘Global Compact Principles’ van de Verenigde Naties (UNGCP) en in ondernemingen die zich bezig houden met de ontwikkeling, productie of het onderhoud van controversiële wapens. In 2013 is een deel van de aandelenportefeuille ‘opkomende landen’ belegd in een fonds dat een op basis van voornoemde uitgangspunten opgestelde uitsluitingslijst hanteert. Een ander deel van die aandelenportefeuille is belegd in fondsen die deze uitsluitingslijst niet hanteren. Om die reden wordt regelmatig gecontroleerd of deze fondsen beleggen in ondernemingen die op de uitsluitingslijst voorkomen. Blijkt dit het geval te zijn dan treedt het instituut in gesprek met de beheerders van deze fondsen. Voorts heeft het instituut de vermogensbeheerders opgedragen in aandeelhoudersvergaderingen te stemmen op een wijze die ertoe leidt dat in de besluitvorming de lange termijn duurzame ontwikkeling van de betreffende bedrijven tot uitdrukking komt. Daarnaast is besloten dat aandelen, die in het kader van het effecten-uitleenprogramma van het bewaarbedrijf worden uitgeleend, niet gebruikt mogen worden voor het lenen van het stemrecht. In dit verband is tevens besloten aandelen in Nederlandse ondernemingen niet uit te lenen ten tijde van aandeelhoudersvergaderingen. Instituut Gak vindt het belangrijk dat de bij de beleggingen betrokken vermogensbeheerders de ‘Principles for Responsible Investing’ van de Verenigde Naties (UNPRI) ondertekenen en daarmee dus aangeven bij de uitvoering van hun werkzaamheden rekening te houden met duurzaamheid op het gebied van milieu, bepaalde sociale kwesties en goed ondernemingsbestuur. Bij beheerders die nog niet tot ondertekening van de UNPRI zijn overgegaan, wordt er op aangedrongen alsnog tot ondertekening te besluiten. 20 13 15 7. Risicomanagement en risicobeheersing Voor de risico’s waaraan Instituut Gak blootstaat en de beheersing van die risico’s wordt verwezen naar de tabel op pagina 82 en 83 in de jaarrekening. Stichting Boodschappen Begeleidingsdienst (BBD) – Werken naar loon – pagina 49 16 20 13 18 II. Wetenschappelijk onderzoek In 2013 is het onderzoeksprogramma uitgebreid met 13 nieuwe onderzoeksprojecten. Twee daarvan zijn het resultaat van de zogenaamde ‘open inschrijving’ met als thema ‘Toekomstige arbeidsmarkt’. In totaal financiert Instituut Gak op dit moment 23 lopende onderzoeksprojecten. Hiermee is een bedrag van ruim ¤ 10.5 miljoen gemoeid. Bij de uitvoering van het thans lopende onderzoeksprogramma zijn 18 assistenten in opleiding (aio’s of promovendi), 28 postdoc onderzoekers, 29 senior onderzoekers (universitair (hoofd) docenten) en 34 hoogleraren en/of projectleiders betrokken. Hieronder worden de onderzoeksprogramma’s beknopt weergegeven, inclusief het aantal betrokken onderzoekers. Bij het aantal per programma genoemde hoogleraren is/zijn tevens de bij elk programma genoemde programmaleider(s) inbegrepen. 1. Onderzoek in uitvoering, gestart vóór 2013 Arbeid en gezondheidszorg o.l.v. dr. D. Ikkersheim, KPMG Plexus Recente veranderingen in de wet- en regelgeving met betrekking tot arbozorg, sociale zekerheid en curatieve zorg hebben, ondanks vele experimenten, onderzoeksprojecten en convenanten niet geleid tot een meer optimale relatie tussen arbeidsorganisaties en de gezondheidszorg. Er bestaat een hardnekkig gebrek aan afstemming tussen de curatieve gezondheidszorg en de verzekeraars op dit punt. Daarnaast lijkt er sprake te zijn van een zeker onvermogen van werkgevers en werknemers om de noodzakelijke regie op zich te nemen. Dit vormde aanleiding tot het onderhavige onderzoek, dat zich richt op het systeemfalen, dat wil zeggen het onvermogen van verschillende institutionele actoren (bedrijven, overheden, verzekeraars, koepel- en zorgorganisaties) om deze problematiek structureel aan te pakken. Gezocht wordt naar mogelijke oplossingen in het traject ‘tussen preventie en WIA’. Dit is het traject vanaf het ontstaan van klachten, het ziekmelden, het werken aan medisch/functioneel herstel tot en met werkhervatting of, als dat niet lukt, tot en met succesvolle re-integratie binnen de WIA-wachttijdperiode van twee jaar. Het gaat dan vooral over de wijze waarop werkgever en werknemer de regie voeren en mogelijkheden om die regie te optimaliseren. De doorlooptijd van het onderzoeksprogramma bedraagt zes jaar, waarvan ondertussen 51/2 jaar is verstreken. De studie zal begin 2015 worden afgesloten. Bij de uitvoering van het onderzoeksprogramma zijn fulltime of parttime betrokken: • zeven aio’s c.q. promovendi; • vier postdoc onderzoekers; • drie senior onderzoekers; • een hoogleraar. Solidariteit in de 21ste eeuw o.l.v. prof. dr. P.T. de Beer, Universiteit van Amsterdam/ Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies 20 13 Na decennialang een toonbeeld van tolerantie en saamhorigheid te zijn geweest, lijkt Nederland stap voor stap uiteen te vallen. Verschillende maatschappelijke groepen staan lijnrecht tegenover elkaar en maken elkaar verwijten. De tegenstelling tussen autochtoon en allochtoon springt daarbij het meest in het oog; deze heeft de afgelopen jaren een stempel gedrukt op de maatschappelijke verhoudingen. Daarnaast ontstaat als gevolg van de vergrijzing de tegenstelling tussen jongere en oudere generaties. Bij deze tegenstellingen gaat het in feite om de vraag wat de noodzakelijke en toereikende voorwaarden zijn voor solidariteit en sociale cohesie in een samenleving die verandert van samenstelling. Dit onderzoeksprogramma wil allereerst antwoord geven op de vraag onder welke condities er in ons land voldoende maatschappelijke steun zal blijven voor een verzorgingsstaat die alle burgers voldoende bestaanszekerheid biedt. Antwoord op de vraag welke omstandigheden bevorderlijk zijn voor het in stand houden of het tot stand brengen van een zekere mate van saamhorigheid en onderlinge betrokkenheid kan hiervan niet los worden gezien. Om deze vragen te beantwoorden zal het onderzoeksprogramma zich toespitsen op beide bovenvermelde vormen van solidariteit die momenteel onder druk lijken te staan. 19 De studie is medio 2009 van start gegaan en zal in de loop van 2014 worden afgerond. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een aio c.q. promovendus; • drie postdoc onderzoekers; • een senior onderzoeker; • een hoogleraar. Leven lang leren en arbeidsparticipatie o.l.v. prof. dr. A. de Grip, Universiteit Maastricht Om het arbeidsaanbod op peil te houden proberen overheid en sociale partners initiatieven te ontwikkelen om oudere arbeidskrachten langer aan het werk te houden. Het beleid richt zich tot op heden voornamelijk op het versoberen van prepensioensregelingen en het naar achteren schuiven van de leeftijd waarop iemand AOW gerechtigd is. Ouderen zullen zich echter alleen langer op de arbeidsmarkt kunnen handhaven als hun productiviteit op peil blijft. Dit roept de vraag op in hoeverre oudere werknemers door de genomen maatregelen ook gemotiveerd worden om hun inzetbaarheid op peil te houden en meer zijn gaan participeren in cursussen en trainingen. Een centrale vraag is hoe het staat met de inspanningen van werkgevers om het ‘Leven Lang Leren’ (LLL) van hun personeel te stimuleren. In het verlengde daarvan komen vragen aan de orde of LLL bijdraagt aan het opschuiven van de pensioenleeftijd en of dit compensatie kan bieden aan mogelijk negatieve effecten van de versoberde pensioenrechten op de werkmotivatie en productiviteit van oudere werknemers. In deel twee van de studie wordt nagegaan in hoeverre het huidige HR beleid van werkgevers voldoende is gericht op duurzame inzetbaarheid van hun medewerkers. Ook is het de vraag in hoeverre dit HR beleid adequaat inspeelt op de toegenomen flexibiliteit van het pensioensysteem. De studie zal in de loop van 2014 worden afgerond. Bij de uitvoering van het onderzoek worden fulltime of parttime betrokken: • een senior onderzoeker; • een hoogleraar. Om de balans in de nieuwe welvaartstaat: een dynamische stelselvergelijking in vijf landen uit de kopgroep in Europa en hun prestaties op het vlak van oude en nieuwe sociale risico’s o.l.v. prof. dr. B. Cantillon, Universiteit van Antwerpen/Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck De afgelopen decennia heeft zich in grote delen van Europa een zekere verdieping van het sociaal beleid voorgedaan: van passieve inkomensbescherming naar een actieve, op participatie gerichte houding. Door de focus op werk, kostenbesparingen, het faciliteren van arbeid en zorg en het investeren in talenten probeert de verzorgingsstaat tegemoet te komen aan de toenemende (financiële) verplichtingen die mede een gevolg zijn van een ontgroenende c.q. vergrijzende populatie. Ondanks de genoemde beleidsingrepen is volgens de beschikbare indicatoren van de OECD en EU het niveau van de financiële armoede en inkomensongelijkheid echter nergens significant afgenomen. Door middel van dit onderzoeksprogramma zal enerzijds worden nagegaan in hoeverre het gevoerde beleid inzake nieuwe sociale risico’s (laaggeschooldheid, eenoudergezin, zorgtaken, kinderopvang) en oude sociale risico’s (werkloosheid, ziekte, ouderdom) wel of niet heeft bijgedragen aan vooruitgang op de terreinen van armoedebestrijding en ongelijkheid en anderzijds waarom het ene land hier mogelijk succesvoller in was dan het andere. Hiertoe worden recente beleidsontwikkelingen inzake beide risico’s in een vijftal landen in kaart gebracht en met elkaar vergeleken (beleidsanalyse) en in diezelfde landen op resultaat beoordeeld (empirische analyse). Het onderzoeksprogramma zal in de loop van 2014 worden afgerond. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • twee aio’s c.q. promovendi; • twee postdoc onderzoekers; • een senior onderzoeker; • drie hoogleraren. 20 Wetenschappelijk onderzoek Keuzevrijheid in pensioenen: mogelijk, wenselijk, haalbaar? o.l.v. dr. K. Anderson, Radboud Universiteit Nijmegen In deze studie wordt nagegaan onder welke voorwaarden meer keuzevrijheid geïntroduceerd zou kunnen worden in het Nederlandse pensioenstelsel. De kernvraag van deze studie luidt op welke wijze keuzevrijheid en collectief georganiseerde solidariteit kunnen worden gecombineerd. Het is de bedoeling een vergelijking te maken tussen Nederland en een aantal andere Europese landen met soortgelijke collectieve aanvullende pensioenstelsels met het oogmerk om de volgende drie onderzoeksvragen te beantwoorden: Hoe hebben landen als Zweden, Denemarken en Zwitserland keuzevrijheid en collectieve solidariteit in hun pensioenstelsels georganiseerd? Hoe denken Nederlandse werknemers en werkgevers over keuzevrijheid met betrekking tot aanvullende pensioenen? Welke lessen kunnen worden getrokken uit ervaringen tot nu toe binnen de reeds bestaande keuzemogelijkheden in het Nederlandse pensioenstelsel? Naar verwachting zal deze studie in de loop van 2015 worden afgerond. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • twee postdoc onderzoekers; • een senior onderzoeker; • een programmaleider. Keuzevrijheid in pensioenen: vier scenario's o.l.v. prof. dr. W. Salverda, Universiteit van Amsterdam/ Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies Meer keuzevrijheid ten aanzien van pensioenen kan ertoe bijdragen dat pensioenen beter aansluiten bij de uiteenlopende behoeften van werknemers en bij (ook internationaal) gevarieerde loopbanen. Bovendien kan het een prikkel zijn voor een efficiëntere uitvoering. Ook kan het een oplossing bieden voor tegenstellingen tussen jongere en oudere deelnemers en tussen werkgevers en werknemers. Dit onderzoek analyseert met behulp van vier scenario’s van keuzevrijheid in pensioenen of, en onder welke voorwaarden, keuzevrijheid daadwerkelijk deze positieve effecten sorteert en welke negatieve bijeffecten zich kunnen voordoen. In de eerste optie bepalen werknemers zelf bij welk pensioenfonds zij zich aansluiten. In de tweede optie kiest de werkgever bij welk pensioenfonds hij zijn pensioenregeling onderbrengt. In de derde optie blijft de werknemer verplicht aangesloten bij het pensioenfonds van de onderneming of bedrijfstak waarin hij/zij werkt, maar biedt het pensioenfonds hem/haar een keuzepakket van pensioenregelingen. In de vierde optie blijven bestaande hoofdlijnen ongewijzigd (verplichte deelname), maar krijgen de deelnemers een gezamenlijke keuzevrijheid in de besluitvorming over (wijzigingen in) de pensioenregeling en de financiering. De mogelijke gevolgen van deze vier opties worden theoretisch en empirisch onderzocht. Hierbij komt ook een vergelijking met de pensioenstelsels van Zweden, het Verenigd Koninkrijk en Australië aan de orde. De studie zal naar verwachting eind 2014 met onder andere een conferentie worden afgerond. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • vier postdoc onderzoekers; • twee hoogleraren. Bevordering arbeidsparticipatie oudere werknemers: een cohortstudie o.l.v. prof. dr. IJ. Kant, Universiteit Maastricht 20 13 De Nederlandse arbeidsmarkt staat voor grote uitdagingen. Vergrijzing en ontgroening van de bevolking resulteren in een daling van de potentiële beroepsbevolking, maar ook globalisering en technologische ontwikkelingen hebben belangrijke gevolgen voor de arbeidsmarkt. Het doel van dit onderzoeksprogramma is de arbeidsparticipatie van oudere werknemers te bevorderen, door na te gaan aan welke eisen moet worden voldaan om deze werknemers in staat te stellen langer door te werken. In deze studie worden bij oudere werknemers (45-60 jaar) elementen die van invloed zijn op doorwerken uit de domeinen arbeid, gezondheid, privésituatie/individuele kenmerken en competenties, in hun onderlinge samenhang in de tijd onderzocht. Vervolgens worden voor werknemers ouder dan 60 jaar de oorzaken van langer doorwerken bestudeerd. 21 De studie maakt gebruik van bestaande data van de Maastrichtse Cohort Studie (MCS), alsmede van nieuw te verzamelen data specifiek voor deze studie. De gevonden oorzaken van (langer) doorwerken op oudere leeftijd vormen de basis voor het formuleren van interventiemogelijkheden en preventieve maatregelen om oudere werknemers gemotiveerd, gezond en langer op de werkvloer te houden. Potentieel veelbelovende maatregelen worden onderverdeeld in maatregelen op individueel, bedrijfsen nationaal niveau. Nagegaan wordt in hoeverre deze maatregelen maatschappelijk geaccepteerd en gedragen worden. Ook zal de technische, organisatorische en juridische haalbaarheid worden getoetst. Het onderzoeksprogramma zal medio 2016 worden afgerond. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een aio c.q. promovendus; • een postdoc onderzoeker; • een senior onderzoeker; • twee hoogleraren. Vrouwen in hogere managementposities o.l.v. prof. dr. ir. T. van der Lippe, Universiteit Utrecht In Nederland zijn vrouwen nog altijd ondervertegenwoordigd in hogere managementposities; Nederland steekt hierin relatief ongunstig af tegenover andere Europese landen. Doel van het onderzoek ‘Vrouwen in hogere managementposities’ is niet alleen te verklaren waarom er minder vrouwen in hogere managementposities zitten, maar ook om aan te geven met welk type interventies dit kan veranderen. Het onderzoek start met een beschrijving van aantallen vrouwen en mannen in hoge managementposities in Nederland en hoe dit is veranderd gedurende de afgelopen 25 jaar. Ook is er aandacht voor veranderingen in de levensloop van mannen en vrouwen en tussen generaties. Vervolgens worden deze aantallen afgezet tegen andere Europese landen en wordt nagegaan of de achterstand samenhangt met de organisatie en sector waar mannen en vrouwen werken. In de verklaring van de verschillen in managementposities worden de factoren nagegaan die de matching van vraag en aanbod van vrouwen in managementposities beïnvloeden: microfactoren als human capital, normen en ambities; mesofactoren als organisatiegrootte, percentage vrouwen in beroepen, organisatiecultuur en type sector of branche en macrofactoren als beleid en cultuur. Uiteraard wordt ook aandacht besteed aan discriminatie en vooroordelen die hierbij een rol kunnen spelen. Zijn de aantallen en oorzaken eenmaal bekend, dan ligt het in de bedoeling een database te bouwen met (1) bestaande interventies om het aantal vrouwen in hogere managementposities te verhogen, (2) de belemmerende en bevorderende oorzaken in kaart te brengen op basis waarvan de interventies worden samengesteld en (3) de effectiviteit van interventies in termen van instroom van vrouwen in hogere managementposities. Het ligt in de bedoeling dat deze database een bruikbaar instrument vormt voor beleidsmakers om zo zicht te krijgen welke interventies mogelijk en effectief zijn om het aantal vrouwen in managementposities te verhogen en voor het MKB en grote bedrijven om een interventie op maat te kiezen voor de eigen arbeidsorganisatie. Hiertoe zullen een aantal regionale workshops worden georganiseerd en de database zal op een website en app worden aangeboden. De studie is per januari 2013 van start gegaan, de duur van het onderzoek bedraagt achttien maanden. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • twee postdoc onderzoekers; • een senior onderzoeker; • een hoogleraar. Jeugd en leiding aanvaarden o.l.v. prof. dr. M.C. Euwema, Universiteit Leuven Wat verwachten jongeren anno 2012 van werk en vooral, wat verwachten ze van hun leidinggevende? Een relevante vraag, immers heel wat sectoren in Nederland hebben moeite om goed gekwalificeerde jonge werknemers te vinden, te boeien en te binden. Daarbij wordt regelmatig in de media gesproken over nieuwe eisen en verwachtingen die de jeugd heeft. Generation X, generation Y en inmiddels 22 Wetenschappelijk onderzoek dient zich generation C aan. Steeds wordt daarbij aangegeven hoezeer ‘de jeugd van tegenwoordig’ verschilt van vorige generaties, ook wat betreft de verwachtingen met betrekking tot werk en leiding ontvangen. In dit onderzoek wordt nagegaan wat jongeren anno 2012/2013 in Nederland verwachten van hun leidinggevenden. Aan leidinggevenden en HRM managers wordt gevraagd of zij werkelijke verschillen zien met eerdere generaties. Uit internationaal wetenschappelijk onderzoek blijkt namelijk dat die verschillen nogal meevallen. Jongeren (en ouderen) maken weliswaar gebruik van andere communicatiemiddelen, maar dat zegt nog niets over de inhoud. De kern van de studie is erop gericht in kaart te brengen wat jongeren verwachten van leidinggevenden en wanneer, onder welke omstandigheden zij leiding aanvaarden. Welke aanpak – zowel voor HRM als leidinggevenden – is succesvol om starters op de arbeidsmarkt te boeien, te binden en professioneel te ontwikkelen? Deze studie gaat ervan uit dat er een grote verscheidenheid is onder jongeren, qua opleiding, ambitie en behoefte aan vormen van leiding en coaching. De volgende stappen worden gevolgd: bestudering van internationale wetenschappelijke literatuur om na te gaan of de zogenaamde trends echt zoveel verschil laten zien en op welke punten; analyse van Nederlandse databases op verschillen in werkbeleving en verwachtingen van leidinggevenden tussen starters op de arbeidsmarkt en andere groepen werknemers; enquête onder een grote groep jonge werknemers gericht op verwachtingen met betrekking tot leidinggevenden, coaching en hun werk; interviews onder managers en HRM professionals over hun ervaringen en good practices in leidinggeven aan een verscheidenheid aan jongeren die starten op de arbeidsmarkt. Doel van de studie is om concrete handvatten te bieden aan leidinggevenden en aan jongeren: leiding geven en leiding aanvaarden. Op basis van de verzamelde good practices wordt een app ontwikkeld, zowel voor leidinggevenden als jonge werknemers. Ook worden bevindingen gepubliceerd en besproken op een nationaal symposium. De studie is in januari 2013 van start gegaan en loopt tot april 2014. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een junior onderzoeker; • een postdoc onderzoeker; • een hoogleraar. Opleiding als sociale scheidslijn o.l.v. dr. M.H.J. Wolbers, Radboud Universiteit Nijmegen 20 13 De klassensamenleving op basis van sociale herkomst is succesvol bestreden in Nederland, maar nieuwe tegenstellingen komen daarvoor terug. Tussen mensen met een hoge en lage opleiding lijken zich hardnekkige scheidslijnen af te tekenen. Er wordt ook wel van een ‘credential society’ gesproken, waarin toegang tot een baan vooral gebaseerd is op diploma’s en titels ook al zijn die niet relevant voor het betreffende werk. Tegelijkertijd is sociale stijging geen vanzelfsprekendheid meer in de Nederlandse samenleving. Hoewel het opleidingspeil van de (beroeps-)bevolking nog steeds stijgt, neemt het percentage kinderen dat met een lager opleidingsniveau dan hun ouders het onderwijs verlaat, sterk toe. Het naoorlogse denkkader over sociale mobiliteit, geënt op het verheffen van lagere sociale klassen door het blootleggen van verborgen talent, lijkt tegenwoordig niet meer passend. Dit onderzoeksproject heeft als doel gedetailleerd inzicht te verschaffen in de aard, omvang en problematiek van deze recente ontwikkelingen op het terrein van sociale stratificatie en mobiliteit in Nederland. Daarnaast wordt uitgebreid ingegaan op de oorzaken en gevolgen ervan. Welke maatschappelijke ontwikkelingen en mechanismen liggen ten grondslag aan sociale daling en opleiding als sociale scheidslijn en wat zijn de gevolgen voor de maatschappelijke verhoudingen in het algemeen en voor de arbeidsmarkt en het sociale zekerheidsstelsel in het bijzonder, nu en in de toekomst? Aan de hand van een literatuurstudie, een empirische analyse op een gezaghebbende persoonsenquête en een expertmeeting zal uitgebreid gereflecteerd worden op deze onderzoeksvragen. Het onderzoek is in oktober 2012 gestart, de eindrapportage is begin 2014 voorzien. 23 Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een postdoc onderzoeker; • een senior onderzoeker; • een projectleider. Leren re-integreren: beleidsanalyse van re-integratie o.l.v. prof. dr. P.W.C. Koning, Vrije Universiteit Amsterdam Het afgelopen decennium is het nodige empirisch onderzoek verricht naar de effectiviteit van reintegratie. Met steeds uitgebreidere datasets en betere onderzoeksdesigns is het mogelijk de toegevoegde waarde van re-integratie, zoals scholing, bemiddeling of therapieën, te schatten. Met het beantwoorden van de effectiviteitsvraag komt vervolgens een andere vraag in zicht: wat drijft effectiviteit, in hoeverre is dit verklaarbaar uit beslissingen van klantmanagers? Wanneer is een non-conformistisch instrument, zoals schuldhulpverlening, een goed alternatief? Kiezen klantmanagers wel voor de juiste re-integratiebedrijven? Evenzo is het de vraag of werkgevers wel de juiste beslissingen nemen bij re-integratie. Deze vragen zijn tot dusver nog grotendeels onontgonnen in de literatuur en tegelijkertijd van eminent belang bij de uitvoering van re-integratie. De onderhavige, empirisch gerichte studie zal zich daarom primair op deze uitvoeringsvragen richten, met als perspectief de (beslissingen van) klantmanagers en werkgevers bij re-integratie. Daarnaast speelt ook de overkoepelende vraag, namelijk hoe beleidsmakers de uitvoering van reintegratie kunnen sturen: hoe zorg je ervoor dat klantmanagers en werkgevers over de juiste prikkels beschikken om tot ‘optimale re-integratie’ te komen? Bij werkgevers valt daarbij te denken aan de loondoorbetalingsverplichting en systemen van premiedifferentiatie. Meer concreet zal dit project uit de volgende vier deelprojecten bestaan: effectiviteit van schuldhulpverlening als non-conformistische re-integratieaanpak: met gegevens van onder andere de gemeente Amsterdam zullen de – bedoelde en onbedoelde – effecten van schuldhulpverleningstrajecten op de kans van bijstandscliënten om een baan te vinden onderzocht worden. aansturing van werkgevers tot re-integratie door financiële prikkels bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. Grootschalige administratieve bestanden van de verzekerden-, uitkerings- en premieregistratie (van UWV) zullen benut worden om vast te stellen in hoeverre de prikkels die uitgaan van loondoorbetaling en premiedifferentiatie effect sorteren. Interessant in dit verband is de vraag hoe zwaar, wanneer en op welk type werkgevers gericht dient te worden. organisatie van de aanbesteding van re-integratie: op basis van welke informatie zijn geschikte re-integratiebedrijven te kiezen? Welke combinatie van informatie is daarvoor nodig? Het hier beschreven onderzoek maakt gebruik van UWV- gegevens over de aanbesteding van re-integratie. contracteren van re-integratiebedrijven: wat zijn de effecten van prestatieprikkels voor re-integratiebedrijven? Wederom met UWV- gegevens wordt in dit onderzoek nader onderzocht of prikkels leiden tot selectie door re-integratiebedrijven en of het aanzet tot betere plaatsingsprestaties. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een aio c.q. promovendus; • een postdoc onderzoeker; • een hoogleraar. 24 Wetenschappelijk onderzoek 2. Nieuwe onderzoeksprojecten, toegekend in 2013 Pensioenbewustzijn o.l.v. prof. dr. A.H.O. van Soest en prof. dr. H.M. Prast, Netspar, Universiteit van Tilburg (€ 30.000) Als gevolg van de vergrijzing en ontgroening van de Nederlandse arbeidspopulatie staat de betaalbaarheid van het (ouderdoms)pensioen al enkele jaren hoog op de agenda. Onderwerpen als de dekkingsgraad, beleggingsresultaten, houdbaarheid, mogelijke afstempeling en inflatiecorrectie komen met enige regelmaat in het nieuws. Ondertussen is de leeftijd waarop de Nederlandse burger recht heeft op een ouderdomspensioen versneld verhoogd naar 67 jaar in 2021 en is de rekenrente naar boven bijgesteld. Dit alles met als doel de betaalbaarheid van het stelsel te handhaven. Opmerkelijk in deze hele discussie over het ouderdomspensioen is het feit dat de burger en premiebetaler zich niet of nauwelijks roert. Op misschien de aankoop van een huis na is de pensioenspaarpot van de gemiddelde werkende Nederlander een van de grootste investeringen van diens leven. Een sterke betrokkenheid bij ontwikkelingen op dit gebied ligt dan ook in de rede; niets is echter minder waar. Het pensioenbewustzijn – de mate waarin een persoon op de hoogte is van het pensioeninkomen bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bij overlijden en bij arbeidsongeschiktheid – is laag. Men weet niet of het pensioeninkomen in de eigen situatie voldoende is en – indien gewenst – welke oplossingen er zijn om een eventueel te kort aan inkomen te voorkomen. De huidige studie beoogt een inventarisatie van de stand van zaken met betrekking tot het (inter)nationaal wetenschappelijk onderzoek op het gebied van pensioenbewustzijn, welke zijn de invalshoek(en) van waaruit dit thema wetenschappelijk belicht is, wat zijn de belangrijkste resultaten en welke witte vlekken zijn daarbij zichtbaar. De studie is gestart in oktober 2013 en had een doorlooptijd van vier maanden. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • twee hoogleraren. Intergenerationele solidariteit of generatieconflict o.l.v. prof. dr. M. Heemskerk, Radboud Universiteit Nijmegen (€ 385.500) Profiteert de ene generatie meer dan de andere van pensioenregelingen? Door de dubbele vergrijzing – steeds meer ouderen leven steeds langer – staat de houdbaarheid van het huidige pensioenstelsel onder druk. Pensioenregelingen worden versoberd en risico’s herverdeeld. De pensioenleeftijd wordt voor komende generaties aanzienlijk hoger en de opbouw van pensioen lager. De verdeling van de lusten en lasten van pensioen trekt een zware wissel op de solidariteit tussen generaties. Jong en oud vrezen de dupe te worden van pensioenwijzigingen en de pensioenrekening te moeten betalen. Ouderen en gepensioneerden maken zich zorgen dat hun pensioen niet welvaartsvast zal blijven of gekort zal worden. Jongeren menen dat de pensioenrekening naar de volgende generaties wordt doorgeschoven. Een juridisch pensioengevecht onder de generaties dreigt en zowel ouderen als jongeren zoeken naar instrumenten om pensioenwijzigingen tegen te houden. Dit onderzoek gaat in op de juridische betekenis en grondslagen van intergenerationele solidariteit in pensioenregelingen. Onderdeel van het onderzoek vormt de vraag met welke juridische maatregelen de solidariteit tussen generaties in pensioenregelingen kan worden geborgd. Op deze wijze draagt het onderzoek bij aan de (oordeelsvorming over) solidariteit tussen generaties in huidige en toekomstige pensioenregelingen. De studie is gestart medio 2013 en heeft een doorlooptijd van vier jaar. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een aio c.q. promovendus; • een postdoc onderzoeker; • een hoogleraar. 20 13 25 Richtlijnontwikkeling Chronisch zieken ten behoeve van bedrijfs- en verzekeringsartsen o.l.v. prof. dr. H. Wind, AMC, Universiteit van Amsterdam (€ 374.000) Verzekeringsartsen en bedrijfsartsen hebben een belangrijke taak bij het bevorderen en in stand houden van de arbeidsdeelname van chronisch zieken. De overlap in het werkveld van deze professionals en de gemeenschappelijke taak in de zorgketen ten aanzien van behoud van werk of terugkeer naar werk vormt de basis voor een gezamenlijke, overkoepelende richtlijn voor arbeidsparticipatie van chronisch zieken. Daarnaast spelen behandelend artsen een rol bij het aan het werk komen en blijven van werknemers met gezondheidsproblemen. Ook dit komt aan de orde in de te ontwikkelen richtlijn. Door de onderzoeksgroep wordt aan de hand van de literatuur een notitie opgesteld die in grote lijnen duidelijk maakt waar de knelpunten liggen ten aanzien van arbeidsparticipatie van chronisch zieken. De notitie wordt in een werkgroep besproken waarbij de vragen worden vastgesteld waarop de richtlijn een antwoord moet geven. In deze werkgroep hebben de belangrijkste betrokkenen bij de ontwikkeling van de richtlijn zitting: bedrijfs- en verzekeringsartsen, huisarts, specialist en arbeidsdeskundigen die in hun dagelijks werk te maken hebben met de problematiek en patiënten. Vanzelfsprekend maken verschillende patiëntenverenigingen deel uit van de werkgroep. Systematisch literatuuronderzoek, aangevuld met kennis van verschillende deskundigen – waaronder die van patiënten – geven antwoord op de vragen en dit leidt tot het formuleren van aanbevelingen die worden opgenomen in de richtlijn. Het resultaat van het onderzoeksproject is een richtlijn die in de praktijk van verzekeringsartsen en bedrijfsartsen wordt toegepast. Doel hiervan is dat chronisch zieken die vanwege hun gezondheid worden belemmerd in arbeidsdeelname: hun werk behouden, al dan niet met aanpassingen; terug kunnen keren naar passend werk; een start kunnen maken met werk dat past bij hun fysieke en mentale mogelijkheden. De studie is gestart in de loop van 2013 en heeft een doorlooptijd van vier jaar. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een aio c.q. promovendus; • een postdoc onderzoeker; • een hoogleraar. Oudere werknemers vanuit werkgeversperspectief o.l.v. dr. A. Heyma, SEO Economisch Onderzoek/Universiteit van Amsterdam (€ 205.600) Oudere werknemers hebben een relatief moeilijke positie op de Nederlandse arbeidsmarkt. Hoewel er steeds meer ouderen werkzaam blijven, komen oudere werklozen veel moeilijker aan een baan dan jongere werklozen. Uit een recente studie van SEO Economisch Onderzoek blijkt dat werkgevers veel minder geneigd zijn om oudere werkzoekenden aan te nemen dan vergelijkbare jongere werknemers. Dat ligt vooral aan onzekerheid bij werkgevers over de productiviteit van oudere werknemers in verhouding tot de looneisen die worden gesteld. Die onzekerheid geeft voeding aan percepties bij werkgevers waarin ouderen relatief slecht scoren ten opzichte van jongeren. In het onderhavige onderzoek wordt gezocht naar factoren die de aannamekans van werknemers beïnvloeden en die samenhangen met leeftijd, niet alleen vanuit arbeids-economisch perspectief, maar ook vanuit het perspectief van de arbeids- en organisatiepsychologie. Vervolgens wordt het werkelijke belang van elk van deze factoren voor de aannamekans van oudere werknemers vastgesteld via een vignettenanalyse. Daarin wordt aan leidinggevenden gevraagd om herhaaldelijk te kiezen tussen kandidaten van verschillende leeftijd, die tevens verschillen op persoonlijke en psychologische kenmerken. Daarbij worden ook de bedrijfscontext (sector, bedrijfsgrootte, arbeidsomstandigheden) en de persoonlijke en psychologische kenmerken van de leidinggevende betrokken. Met de resultaten van de vignettenanalyse wordt inzicht verkregen in de werkelijke overwegingen van werkgevers om oudere werknemers in dienst te houden of wel/niet aan te nemen. 26 Wetenschappelijk onderzoek De studie is eind 2013 gestart en heeft een doorlooptijd van twee jaar. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • drie (senior) onderzoekers; • een hoogleraar; • een projectleider. Loondispensatie als instrument voor arbeidsparticipatie: naar een verbeterde werkzaamheid o.l.v. prof. dr. T. Wilthagen, ReflecT, Universiteit van Tilburg (€ 148.431) Loondispensatie is een instrument dat de werkgever toestaat minder dan het wettelijk geldende minimumloon te betalen, indien de werknemer vanwege een arbeidsbeperking verminderd productief is. Dit gebeurt op basis van de vast te stellen loonwaarde van de werknemer. De werkgever wordt vrijgesteld voor het deel dat de werknemer verminderd productief is, derhalve het verschil tussen het minimumloon en de feitelijke loonwaarde. Voortbouwend op eerder verricht onderzoek wordt in deze studie nagegaan hoe de vormgeving, toepassing en effectiviteit van loondispensatie kan worden verbeterd. Loondispensatie is immers een van de belangrijkste elementen waarop de in 2015 in te voeren Participatiewet is gebaseerd. Met dit multidisciplinair onderzoek wordt inzicht verkregen in de vraag of het instrument loondispensatie werkt om mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt in te laten stromen naar betaald werk. Nagegaan zal worden wat de effecten zijn van de inzet van loondispensatie en onder welke condities het instrument een bijdrage levert aan de duurzame arbeidsparticipatie van mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Specifieke aandachtspunten van het onderzoek zijn: 1 Wat zijn de effecten van het instrument loondispensatie in vergelijking met andere instrumenten die kunnen worden ingezet voor arbeidsparticipatie en re-integratie van arbeidsgehandicapten? 2 Wat zijn de effecten van de inzet van loondispensatie op het loongebouw/ functiewaarderingssystemen? 3 Hoe kan in samenspraak met werkgevers een meer bruikbaar/geaccepteerd model van loondispensatie geconstrueerd worden? En in samenhang daarmee: 4 Hoe kan het instrument loondispensatie dusdanig operationeel worden gemaakt dat ook ondernemers uit het MKB er gebruik van kunnen maken, zonder al te veel administratieve rompslomp? 5 Hoe is het instrument – wanneer het eenmaal functioneert – beheersbaar te houden? Naast wetenschappelijke publicaties zullen diverse informatieproducten voor de praktijk worden vervaardigd en zullen voorafgaand aan de invoering van de nieuwe wetgeving een webseminar en slotconferentie worden georganiseerd. De studie is eind 2013 gestart en heeft een doorlooptijd van 18 maanden. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • drie (senior) onderzoekers; • een hoogleraar. CAO en schadecompensatie bij beroepsrisico’s o.l.v. prof. dr. S. Klosse, Universiteit Maastricht (€ 125.311) 20 13 Als lid van een internationale gemeenschap is Nederland gehouden zijn internationale verplichtingen na te komen. Dit geldt ook voor de verplichtingen die zijn opgenomen in Verdrag 121 van de ILO. Dit verdrag vereist (onder andere) een hoge inkomensdekking in de sociale zekerheid voor schade die is veroorzaakt door een beroepsrisico. In het Nederlandse sociale zekerheidssysteem wordt, sinds de invoering van de WAO, geen onderscheid meer gemaakt in dekking tussen sociale- en beroepsrisico’s (risque professionnel en risque social). Lange tijd was dit geen probleem omdat de uitkeringen bij ons relatief hoog waren. Met de komst van de Wet WIA is dit veranderd. Door de inrichting van die wet is het bijvoorbeeld bepaald niet uitgesloten dat gedeeltelijk arbeidsongeschikten die geen werk kunnen vinden, moeten leven van een uitkering die onder het bestaansminimum ligt, ook als de 27 arbeidsongeschiktheid is ontstaan door een beroepsrisico. De Wet WIA strookt op dit punt niet met de ILO-normen. Bij de invoering van de Wet WIA is overwogen om dit probleem te ondervangen door invoering van een Extra Garantieregeling voor Beroepsrisico’s (EGB); een verplichte beroepsrisicoverzekering naar Belgisch voorbeeld. Op advies van de SER heeft de regering hier echter van afgezien. Sociale partners hebben toen de handschoen opgepakt. Als gevolg hiervan kennen verschillende cao’s inmiddels reparatiebepalingen die de WIA-uitkeringen aanvullen. De vraag is echter of dit voldoende is om problemen van ondercompensatie op te vangen. In dit onderzoek worden bestaande cao-afspraken nader bestudeerd om zicht te krijgen op aard en omvang van het probleem van ondercompensatie en op de vraag in hoeverre cao’s dat probleem kunnen opvangen. Ook alternatieve oplossingsrichtingen worden bestudeerd om de eventuele meerwaarde daarvan ten opzichte van de cao-oplossing te kunnen vaststellen. De aandacht richt zich daarbij niet alleen op invoering van een verplichte beroepsrisicoverzekering (EGB). Ook andere oplossingsrichtingen zullen worden onderzocht, zoals a) de introductie van een verplichte verzekering voor schade die niet door sociale zekerheidsregelingen wordt gedekt en b) verdere aanscherping van de re-integratieverplichtingen van de werkgever ten opzichte van werknemers die arbeidsongeschikt raken ten gevolge van beroepsrisico’s. De verschillende oplossingsrichtingen worden verder aan een rechtseconomische verkenning onderworpen, zodat niet alleen juridische, maar ook economische aspecten in de analyse worden meegenomen. De studie is eind 2013 gestart en heeft een doorlooptijd van 18 maanden. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een postdoc onderzoeker; • twee (senior) onderzoekers; • drie hoogleraren. Arbeidsparticipatie en ernstige psychische aandoeningen o.l.v. prof. dr. J. Anema, EMGO instituut, Vrije Universiteit Amsterdam (€ 144.075) Werk is voor iedereen belangrijk, ook voor mensen met een arbeidsbeperking. De afstand tussen arbeidsdeelname en mensen met ernstige psychische aandoeningen (EPA) is groot. Tegelijkertijd vindt de overheid dat meer mensen met EPA in staat zouden moeten worden gesteld om deel te nemen aan het arbeidsproces. In het verlengde daarvan hebben UWV en GGZ- Nederland in 2013 een convenant getekend om de onderlinge samenwerking te verbeteren. De laatste jaren worden op verschillende locaties in Nederland initiatieven genomen door de GGZ, de gemeenten en uitvoeringsorganisaties op het terrein van participatie en re-integratie om mensen met EPA aan het werk te helpen. Een veelbelovende aanpak is de Individual Placement en Support (IPS) waarvan in verschillende landen, waaronder de Verenigde Staten, de effectiviteit bij de onderhavige doelgroep is aangetoond. In Nederland wordt deze vorm van bevordering van arbeidsparticipatie beperkt toegepast en deze aanpak is recentelijk voor het eerst wetenschappelijk geëvalueerd (Michon, 2006). De onderhavige studie beoogt bestaande wetenschappelijke kennis te verzamelen en te verspreiden naar zorgverleners en beleidsmakers met als doel de arbeidsparticipatie van mensen met EPA te verbeteren. Tijdens het onderzoek zal de mate van arbeidsparticipatie van mensen met EPA, van daarop gerichte interventies en van daarop gericht beleid in Nederland in kaart worden gebracht. Vervolgens worden de resultaten hiervan vergeleken met andere landen op basis van de OECD database, op geleide hiervan kan de relatieve positie van Nederland vastgesteld worden (benchmark). Ten tweede zal op een systematische en inzichtelijke wijze de huidige stand van evidence based onderzoek – ten aanzien van effectieve interventies ter bevordering van arbeidsparticipatie bij mensen met EPA – in kaart worden gebracht. Er zal daarbij een overzicht worden gepresenteerd van factoren die bevorderend of belemmerend zijn voor duurzame arbeidsparticipatie. De opgedane kennis kan worden gebruikt door zorgverleners voor het gericht inzetten of indiceren van effectieve interventies bij mensen met EPA in Nederland. 28 Wetenschappelijk onderzoek De studie is eind 2013 gestart en heeft een doorlooptijd van 18 maanden. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • twee (senior) onderzoekers; • een hoogleraar. Decentralisatie: inzicht in factoren voor succesvolle decentralisatie in het sociale domein o.l.v. drs. R. den Uyl, Radar Advies BV (€ 149.677) De komende jaren krijgen gemeenten de verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van burgers bij opvoedingsvragen, het vinden van werk, het verstrekken van een uitkering en/of toeslagen en het bieden van zorg aan mensen thuis. Die nieuwe taken gaan gepaard met omvangrijke bezuinigingen. Gemeenten kunnen deze taken alleen uitvoeren als ze een geheel nieuwe werkwijze introduceren, een werkwijze waarin burgers meer worden aangesproken op wat zelf en met elkaar kunnen doen. Een werkwijze ook waarin wordt voorkomen dat meer hulpverleners tegelijk met een gezin aan de slag gaan en waarin optimaal gebruik wordt gemaakt van alle voorzieningen in wijk en buurt. In de toekomst zal bijvoorbeeld iemand met een verstandelijke beperking samen met een dementerende oudere op een dagopvang in de wijk kunnen zitten. Het toezicht zal door een familielid of vrijwilliger worden gedaan, met – indien nodig – een professional die er snel bij geroepen kan worden. In de toekomst zal de sociaal werker als een soort ‘sociale huisarts’ preventief bij lichte problemen reeds ondersteuning bieden. Dit alles moet leiden tot minder inschakeling van specialisten. Het huidige onderzoek vindt plaats bij gemeenten die in een gevorderd stadium zijn in het toewerken naar deze situatie én gemeenten die daar minder ver in zijn. De centrale onderzoeksvraag is of achterhaald kan worden welke factoren binnen de gemeenten bijdragen aan het (succesvol) realiseren van deze nieuwe situatie. Die factoren zijn benoemd in de literatuur over transitiemanagement en veranderingen bij de overheid, bijvoorbeeld de zichtbare aanwezigheid van leiderschap in bestuur en directie, het loslaten van administratieve werkprocessen en het experimenteren zonder duidelijke afspraken vooraf. De verwachting is dat het onderzoek verbanden aantoont tussen de onderscheiden factoren en de mate waarin gemeenten succesvol zijn in de invoering van de decentralisaties. De studie is eind 2013 gestart en heeft een doorlooptijd van 18 maanden. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een onderzoeker; • twee senior onderzoekers; • een projectleider. De beloften van nabijheid: een kwalitatief onderzoek naar de decentralisatie van arbeidsre-integratie, jeugdzorg en langdurige zorg o.l.v. prof. dr. J.W. Duyvendak, Amsterdam Institute of Social Science Research/Universiteit van Amsterdam (€ 399.872) 20 13 Met ingang van 2015 krijgt een grote decentralisatieoperatie haar beslag, waarbij gemeenten eerstverantwoordelijke bestuurslaag worden op het terrein van (arbeids)participatie, langdurige zorg en jeugdzorg. Deze decentralisatie hangt samen met de herziening van de verzorgingsstaat die door de economische en financiële crises in een stroomversnelling is geraakt. Bezuinigingen zijn de aanjager van de ‘ombouw’ van de verzorgingsstaat, maar de argumentatie is ook inhoudelijk. Ten eerste zou de oude verzorgingsstaat mensen passief en claimend maken, in plaats van actief en verantwoordelijk. Ten tweede zou de kwaliteit van de dienstverlening gebrekkig zijn doordat teveel tijd opgaat aan registratie-eisen ten koste van daadwerkelijke hulp. Ook zou de dienstverlening te gespecialiseerd en versnipperd zijn, waardoor veel cliënten in een veelheid van los van elkaar opererende hulpverleners en instanties verloren raken. De herziening van de verzorgingsstaat is gebaseerd op vier principes, waarbij het eerste principe maatgevend is voor de andere drie: nabijheid: hulp moet dichtbij de burger komen, aangestuurd door de lokale overheid die ‘dichterbij’ zou staan en met een grotere rol voor het eigen (meer nabije) sociale netwerk. 29 zelfredzaamheid: burgers worden gestimuleerd om hun eigen problemen op te lossen, zo nodig met een beroep op hun sociale netwerk. wederkerigheid: wie hulp ontvangt, moet ook iets terugdoen. Zo wordt van bijstandsgerechtigden verwacht dat zij als tegenprestatie (vrijwilligers)werk verrichten. generalistisch integraal werken: hét alternatief voor versnippering en ‘schotten’. Breed opgeleide en inzetbare professionals in ‘sociale wijkteams’ moeten door hun integrale aanpak dwarsverbanden leggen tussen diverse beleidsterreinen. Aan de hand van onderzoek in drie (kleine, middelgrote en grote) gemeenten worden twee nieuwe benaderingen bestudeerd waarin bovenstaande vier principes duidelijk terug zijn te zien: sociale wijkteams en sociale netwerken. Sociale wijkteams geven vorm aan nabijheid van professionals, terwijl sociale netwerken vormgeven aan nabijheid van burgers onderling. Het onderzoek moet antwoord geven op de volgende vragen: 1 Op welke manieren wordt het sociale netwerk rond kwetsbare burgers aangeboord (bijvoorbeeld via ‘eigen kracht’-conferenties of netwerkbijeenkomsten)? 2 In hoeverre en onder welke voorwaarden kunnen deze netwerken voor kwetsbare burgers van duurzame betekenis zijn voor de kwaliteit van hun dagelijks leven? 3 Welke rol spelen sociale wijkteams en andere professionals daarbij? 4 In hoeverre zijn opleidingsniveau, sekse, etniciteit en buurtkenmerken van invloed op de duurzaamheid van sociale netwerken? De studie is in januari 2014 gestart en heeft een doorlooptijd van vier jaar. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • twee postdoc onderzoekers; • twee hoogleraren. Handhaving van onderop: handhavingsinstrumenten in de sociale zekerheid vanuit het perspectief van de burger o.l.v. prof. dr. M. Hertogh, Rijksuniversiteit Groningen (€498.960) Naleving van de regels op het gebied van sociale zekerheid en werk is belangrijk voor een economisch krachtig en sociaal Nederland met werk en bestaanszekerheid voor iedereen. Maar hoe zorg je ervoor dat iedereen zich aan de regels houdt? In dit onderzoek worden verschillende handhavingsinstrumenten bestudeerd en de effecten ervan geanalyseerd. Op basis hiervan wordt niet meer ‘van bovenaf’, maar 'van onderop' een model ontwikkeld voor 'effectief handhaven’. Overheidsorganisaties – zoals UWV, SVB en Belastingdienst – kunnen gebruik maken van verschillende handhavingsinstrumenten. Dit kan bijvoorbeeld door middel van voorlichting en advisering (preventie). Maar de laatste tijd gaan er ook steeds meer stemmen op om meer gebruik te maken van boetes en sancties (repressie) om zo misbruik en fraude tegen te gaan. Maar welke van deze twee instrumenten is nu het meest effectief, of is het juist verstandig om beide instrumenten te combineren? Deze vraag is tot nu toe nagenoeg uitsluitend beantwoord door te kijken naar het werk van de handhavers, maar in dit onderzoek staan de betrokken burgers centraal. Hierbij vormen twee invloedrijke wetenschappelijke benaderingen de inspiratiebron: de theorie van 'motivational postures' (Braithwaite, 2003) en de 'procedural justice'-theorie (Tyler,1990). Hoe reageren burgers op een overheid die hen enerzijds verantwoordelijkheden en vertrouwen zegt te willen geven, maar die anderzijds steeds vaker kiest voor strenger straffen? Hoe ervaren de betrokken burgers de verschillende handhavingsinstrumenten? Zijn zij voldoende op de hoogte van de nieuwste wettelijke regelingen en kunnen zij hiermee uit de voeten? Leidt meer repressie ook tot een hoger nalevingsniveau? Of leidt een verschuiving van preventie naar repressie op termijn juist tot negatieve effecten en minder naleving? Verondersteld wordt dat de regels in de sociale zekerheid beter nageleefd zullen worden, naarmate verwachtingen en opvattingen van handhavers en burgers beter op elkaar zijn afgestemd. 30 Wetenschappelijk onderzoek Het onderzoek draait om de volgende centrale vragen: 1 Hoe beïnvloeden verwachtingen en opvattingen van burgers over de uitvoeringsinstanties binnen de sociale zekerheid de instrumenten die handhavers kiezen? 2 Wat betekent dit voor het nalevingsniveau? 3 Hoe zou – in dit licht – een model voor 'effectief handhaven' eruit kunnen zien? Om dit te onderzoeken vinden gesprekken plaats met handhavers en burgers in focusgroepen, wordt een landelijk representatieve enquête uitgezet onder burgers en worden vijf uitgebreide casestudies uitgevoerd bij alle betrokken uitvoeringsinstanties. Dit betekent dat de onderzoekers belangrijke dossiers bekijken, 'meelopen' met een aantal handhavers en gesprekken voeren met zowel handhavers als burgers. Ten slotte worden de bevindingen voorgelegd aan mensen uit de praktijk en andere deskundigen. De studie is in januari 2014 gestart en heeft een doorlooptijd van vijf jaar. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een junior onderzoeker; • een senior onderzoeker; • twee hoogleraren. Toekomstige arbeidsmarkt (1) ‘Het Middensegment op de Arbeidsmarkt en Aanpassing aan de Kenniseconomie in 2020’ o.l.v. prof. dr. R. van der Veen, Erasmus Universiteit Rotterdam (€ 394.000) 20 13 Technologische ontwikkelingen zijn van invloed op de arbeidsmarkt. Enerzijds komt dat omdat kennis een belangrijkere rol is gaan spelen, daarnaast heeft de ontwikkeling van die kennis bijgedragen aan de overgang van een economie, gebaseerd op het maken van producten naar een economie waar het leveren van diensten de basis vormt. De vraag is echter welke gevolgen voor de arbeidsmarkt deze veranderingen met zich meebrengen, welke rol werkgevers en het onderwijssysteem spelen en welke maatregelen de overheid kan treffen. Tijdens de studie zal het antwoord op deze vraag via de volgende, meer specifieke vragen beantwoord worden: 1 Leidt de overgang naar een kenniseconomie tot ongelijkheid op de arbeidsmarkt? Zo ja, is dat een algemene ontwikkeling of concentreert deze ongelijkheid zich in specifieke sectoren? 2 In welke sectoren is er sprake van een kloof tussen arbeidsvraag en -aanbod en hoe gaan werkgevers en onderwijsinstellingen hiermee om? 3 Welke beleidsmaatregelen kunnen genomen worden voor het tegengaan van ongelijkheid en het verbeteren van de aansluiting van arbeidsvraag en -aanbod? Naast een algemene indruk van de arbeidsmarkt, zullen er twee kennisintensieve sectoren, te weten de ICT- en de gezondheidszorgsector uitgelicht worden. Zo wordt duidelijk of de overgang naar een kenniseconomie gevolgen heeft voor alle sectoren of juist anders uitpakt, afhankelijk van specifieke kenmerken van die sectoren. Verschillende onderzoeksmethoden zijn hiervoor beschikbaar. Aan de hand van kwantitatieve analyses wordt een beeld geschetst van ongelijkheden op de arbeidsmarkt en is het mogelijk aan te geven in welke sectoren dit vooral het geval is. Vervolgens wordt met experts (vertegenwoordigers van werkgevers, onderwijsinstellingen en de overheid) gesproken over de verwachtingen die zij hebben over de arbeidsmarkt. Door het voorleggen van verschillende scenario’s wordt onderzocht wat de meest waarschijnlijke ontwikkelingen zijn. In aansluiting hierop zullen – gebaseerd op een analyse van de effecten van beleidsmaatregelen – de mogelijke beleidsopties van de overheid in kaart worden gebracht, rekening houdend met te verwachten knelpunten en ontwikkelingen. De studie is in november 2013 van start gegaan en loopt tot november 2016. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een aio c.q. promovendus; • drie senior onderzoekers; • een hoogleraar. 31 Toekomstige arbeidsmarkt (2) ‘Bescherming van arbeidsmigranten in Nederland: toen, nu en in de toekomst’ o.l.v. dr. C. Rijken, Universiteit van Tilburg (€ 390.744) Arbeidsmigratie naar Nederland, zowel vanuit andere EU landen als vanuit landen daarbuiten, is niet meer weg te denken van de huidige arbeidsmarkt. Sommige arbeidsmigranten maken gebruik van het vrij verkeer van werknemers of diensten binnen de EU, anderen verrichten arbeid als kennismigrant en weer anderen werken in Nederland zonder daarvoor een werkvergunning te hebben of zelfs zonder een legale verblijfsstatus in Nederland. Terwijl zij een belangrijke bijdrage leveren aan onze arbeidsmarkt en aan onze economie, vormt misbruik en uitbuiting een serieuze bedreiging voor deze groepen arbeidsmigranten. Deze disbalans tussen de behandeling van arbeidsmigranten en hun waarde voor de Nederlandse arbeidsmarkt en economie vormt de aanleiding voor dit onderzoek. In het bijzonder richt het onderzoek naar de ‘schaduwzijde’ van de Nederlandse arbeidsmarkt zich op de positie van de arbeidsmigrant aan de onderkant van die arbeidsmarkt. Het heeft als doel een bijdrage te leveren aan de verbetering van de positie van arbeidsmigranten door de arbeids- en mensenrechtelijke problemen inzichtelijk te maken. De centrale onderzoeksvraag luidt: Op welke wijze kan een juiste balans worden gevonden tussen de arbeidsrechtelijke mogelijkheden van een vrije markteconomie binnen de EU en de bescherming van de (ongedocumenteerde) arbeidsmigrant? Het onderzoek zal zich richten op vier terreinen: 1 Nieuwe arbeidsconstructies tussen arbeidsmigranten uit vooral andere EU landen. Werkgevers lijken erop gericht Nederlandse arbeidswetgeving te omzeilen ten koste van de arbeidsmigrant. Onderzocht zal worden in hoeverre constructies als payrolling, contracting en draaideurflex zijn toegestaan met inachtneming van de Europese context. 2 Het negeren van de rechten van de arbeidsmigrant kan leiden tot misbruik en uitbuiting. Binnen het spanningsveld van uitbuiting, arbeidsmarktbehoeften en het tegengaan van illegaal verblijf lijkt het laatste te prevaleren. Het onderzoek is erop gericht het spanningsveld binnen de genoemde driehoeksverhouding in kaart te brengen en te doorbreken door het verkrijgen van meer inzicht in de rol die de arbeidsmigrant vervult en het creëren van een mogelijkheid voor een menswaardig bestaan. 3 De omvang van de huidige groep ongedocumenteerden in Nederland is onbekend, evenals de mate waarin hun rechten als werknemers worden nageleefd. Repressieve maatregelen tegen ongedocumenteerden of hun werkgevers zijn maar ten dele succesvol en miskennen de noodzakelijkheid van arbeidsmigratie voor dit soort werk. Het onderzoek wil deze kwetsbare groep in beeld brengen en op basis daarvan aanbevelingen doen voor het verbeteren van hun positie. 4 Als laatste wordt de vraag gesteld of verplaatsbare arbeid waarin veel arbeidsmigranten werken op de lange termijn een plaats heeft binnen de Nederlandse economie. Bij ontkennende beantwoording is de vervolgvraag hoe de Nederlandse regering verplaatsing kan stimuleren en tegelijkertijd kan bijdragen aan de Nederlandse kenniseconomie. De studie ging in januari 2014 van start, de studieduur bedraagt vier jaar. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een postdoc onderzoeker; • twee senior onderzoekers; • een projectleider. Effecten van de MPG-interventie voor multiprobleemgezinnen o.l.v. dr. D.E.M.C. Jansen, Universitair Medisch Centrum Groningen, Rijksuniversiteit Groningen (€ 642.103) Het hier beschreven onderzoek sluit aan op de resultaten van de Programmeringsstudie ‘Multiproblematiek in gezinnen’, dat in 2013 is afgerond. Multiprobleemgezinnen ervaren problemen op verschillende leefgebieden, van sociaaleconomische achterstanden en psychosociale problemen tot huiselijk geweld en criminaliteit. Daarnaast veroor- 32 Wetenschappelijk onderzoek zaken multiprobleemgezinnen regelmatig overlast in hun omgeving, met een veelal negatief effect op de buurt. De problemen van multiprobleemgezinnen hebben aanzienlijke consequenties voor de volksgezondheid, de leefbaarheid en de participatie van deze gezinnen. Desondanks is er in Nederland nog geen evidence-based hulpverlening of interventie om deze gezinnen te helpen zodanig met hun problemen om te gaan dat het functioneren van het gezin op de verschillende leefgebieden verbetert. In dit onderzoek worden de volgende vragen beantwoord: 1 Wat is de beste manier om de problematiek en het functioneren van multiprobleemgezinnen op gestandaardiseerde wijze in kaart te brengen? 2 Wat zijn de effecten van de MPG-interventie op de opvoedcompetenties van (de) ouder(s) en het psychosociaal en sociaaleconomisch functioneren van multiprobleemgezinnen ten opzichte van reguliere hulpverlening? 3 Wat zijn de randvoorwaarden en knelpunten bij de implementatie van deze interventie? Bij het beantwoorden van deze vraagstellingen wordt uitgegaan van de volgende definitie van een multiprobleemgezin: een gezin met minstens één volwassene en minstens één kind van 4-18 jaar, die samenleven in een gezamenlijk huishouden en naast opvoedingsproblematiek ook problemen ervaren op sociaaleconomisch en/of psychosociaal gebied. Tijdens de studie zal een MPG-interventie voor multiprobleemgezinnen worden opgezet, gebaseerd op (evidence based) veelbelovende elementen uit de literatuur en voortbouwend op bestaande interventies. In deze interventie wordt gebruik gemaakt van een gestandaardiseerde beoordeling van de stand van zaken op verschillende leefgebieden, voorafgaand aan de start van de hulpverlening. Vervolgens ontvangt het gezin langdurige ondersteuning met wisselende intensiteit, waarbij in het eerste halfjaar sprake is van meer contactmomenten per week. Als de problemen onder controle zijn en geen intensieve begeleiding meer nodig is worden – meestal na een halfjaar tot een jaar – de contactmomenten langzaam afgebouwd tot bijvoorbeeld één contact per maand. De hulpverlening is gericht op het gehele gezin/alle gezinsleden en biedt hulp op alle relevante leefgebieden. De hulpverlening haakt in op en versterkt de eigen kracht en zelfredzaamheid van het gezin en sluit aan bij de belevingswereld en behoeften/vragen van het gezin. De hulpverlening vindt plaats in de thuissituatie of leefomgeving van het gezin en is met name gericht op gedragsbeïnvloeding en het aanleren van vaardigheden. Daarnaast wordt zo nodig praktische, materiële hulp geboden. De hulpverlening is niet vrijblijvend en betrekt het gezin bij het opstellen van concrete haalbare doelen, waarbij ook het sociale netwerk wordt betrokken. Om te voorkomen dat teveel hulpverleners bij het gezin over de vloer komen, wordt uitgegaan van één gezin, één plan, één key professional, waarbij deze laatste als constante factor voor het gezin de regie heeft. Zo nodig wordt specialistische hulp ingeschakeld voor deelproblemen via de gezinscoach. De studie is in maart 2014 van start gegaan en heeft een doorlooptijd van 5 jaar. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een postdoc onderzoeker; • een senior onderzoeker/projectleider; • een hoogleraar. 20 13 33 3. Afgesloten onderzoek in 2013 De onderstaande onderzoeksprogramma’s/projecten werden in 2013 afgesloten. Nadere informatie over de resultaten van deze studies is te vinden op de website van Instituut Gak onder het tabblad Wetenschappelijk onderzoek: afgesloten onderzoek. • Arbeid, Bedrijf en Sociale Zekerheid o.l.v. prof. dr. R. van der Veen, Erasmus Universiteit Rotterdam. • Hervorming sociale zekerheid o.l.v. prof. dr. K.P. Goudswaard, Universiteit Leiden. • De invloed van het internationale en Europese recht op de Nederlandse sociale zekerheid o.l.v. prof. mr. F.J.L. Pennings, Universiteit van Tilburg. • Levensloop, sociale zekerheid en arbeidsmarkt o.l.v. prof. mr. F.J.L. Pennings en prof. dr. J. Plantenga, Universiteit Utrecht. • Publiek toezicht op de uitvoering van een meer private sociale zekerheid o.l.v. prof. dr. G.J. Vonk en prof. dr. J. de Ridder, Rijksuniversiteit Groningen. • Re-integratie verbeteronderzoek o.l.v. dr. C.C.A.M. Sol, Universiteit van Amsterdam. • Preventieve bedrijfsgezondheidszorg o.l.v. prof. dr. F.J. van Dijk, Universiteit van Amsterdam / Academisch Medisch Centrum en prof. dr. W. Schaufeli, Universiteit Utrecht. • Decentralisatie en regionalisering in het activerend arbeidsmarktbeleid: naar principes van goed bestuur o.l.v. prof. dr. W. Trommel, Vrije Universiteit Amsterdam. • Werkzekerheid: naar nieuwe zekerheden op de veranderende arbeidsmarkt o.l.v. prof. dr. T. Wilthagen, Universiteit Tilburg. • Werkt diversiteit? – Arbeidsintegratie en vertrouwen in een kleurrijke samenleving o.l.v. prof. dr. S. Otten, Rijksuniversiteit Groningen. • Sociale zekerheid in 2025 o.l.v. prof. dr. C.A. de Kam, Rijksuniversiteit Groningen Deelprogramma 1: Individuele risico’s – collectieve regeling o.l.v. prof. dr. N. van Gestel, Tias Nimbas Business School, Universiteit van Tilburg. Deelprogramma 2: Demografische ontwikkelingen, ontgroening en vergrijzing o.l.v. prof. dr. P.A. Dykstra, Erasmus Universiteit Rotterdam. Deelprogramma 3: Globalisering en sociale zekerheid o.l.v. prof. dr. E.R. Engelen, Universiteit van Amsterdam. Deelprogramma 4: Synthese door prof. dr. C.A. de Kam, Rijksuniversiteit Groningen. • Cao's en sociale zekerheid in vergelijkend perspectief o.l.v. prof. dr. R. van der Veen, Erasmus Universiteit Rotterdam. • Programmeringsstudie ‘Multiproblematiek in gezinnen’ o.l.v. dr. D.E.M.C. Jansen en prof. dr. S.A. Reijneveld, Universitair Medisch Centrum Groningen, Rijksuniversiteit Groningen. 4. Toegankelijkheid resultaten Het streven is dat de resultaten van de door Instituut Gak ondersteunde onderzoeken daadwerkelijk bijdragen aan oplossingen voor de vraagstukken die leven op het terrein van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt. Om die reden vindt het instituut het belangrijk de kennis die voortkomt uit deze onderzoeken voor een breed publiek toegankelijk te maken. Daartoe is in 2013 een aantal stappen gezet. Zo is een aanvang gemaakt met de bouw van een kennisbank waarin zoveel mogelijk publicaties, voortvloeiend uit door het instituut gesubsidieerde onderzoek, zijn opgenomen. Op de website zijn die publicaties via een zoekmachine op trefwoord te doorzoeken. Ook is het mogelijk deze publicaties te downloaden. In de toekomst zal een verbinding gemaakt worden met soortgelijke kennisbanken, zoals de digitale boekenkast van het Kennisplatform Werk & Inkomen. 34 Wetenschappelijk onderzoek 5. Onderzoek in voorbereiding Geadviseerd door de Raad van Advies heeft het Bestuur verschillende thema’s vastgesteld waarvoor wetenschappelijk onderzoek wenselijk wordt geacht. Enkele onderzoeksonderwerpen zijn momenteel in samenspraak met de Wetenschappelijke Raad en deskundige onderzoekers in voorbereiding. In de loop van 2014 zal naar verwachting besluitvorming plaatsvinden over de verdere invulling en start van deze programma’s. 6. Congres ‘Sociale zekerheid in 2025’ in combinatie met Onderzoekersdag 2013 Na de voltooiing van een dertien-tal studies en de start van dertien nieuwe onderzoeksprojecten in 2013 zijn er momenteel ongeveer 110 wetenschappelijk onderzoekers betrokken bij de uitvoering van het lopende onderzoeksprogramma van Instituut Gak. Met het oog op uitwisseling van kennis tussen de verschillende bij het onderzoeksprogramma betrokken onderzoekers en universiteiten, organiseerde Instituut Gak begin september 2013 de zevende ‘Onderzoekersdag’, dit jaar in combinatie met de conferentie ‘Sociale zekerheid in 2025’. Deze conferentie vormde tevens het slot van het gelijknamige, omvangrijke onderzoeksprogramma dat vanaf 2010 door drie verschillende onderzoeksgroepen werd uitgevoerd naar ontwikkelingen rond risico’s en risicopercepties van burgers, demografische verschuivingen, migratiebewegingen, globalisering en de effecten van deze ontwikkelingen op de financiële markten. Dit alles vanuit de vraag wat genoemde ontwikkelingen betekenen voor de sociale zekerheid in 2025. Onder voorzitterschap van prof. dr. P. van Lieshout vonden presentaties plaats door dr. B. ter Haar, directeur-generaal Participatie en Inkomenswaarborging bij het Ministerie van SZW; prof. dr. F. de Kam, honorair hoogleraar Economie van de publieke sector Rijksuniversiteit Groningen; prof. P. Taylor-Gooby, hoogleraar Social Policy aan de School of Social Policy, Sociology and Social Research van de Universiteit Kent en ir. W. Draijer, voorzitter van de Sociaal-Economische Raad. De onderzoekers en overige bezoekers van de conferentie hadden eveneens de mogelijkheid om één van de vier deelsessies bij te wonen die op deze dag werden aangeboden: Individualisering van Sociale Zekerheid door prof. dr. N. van Gestel, Participatie van vrouwen en ouderen door prof. dr. P. Dykstra en prof. dr. J. Schippers, Migratie door dr. M. Kremer en Kapitaalstromen door dr. R. Fernandez. Tot slot volgde een afsluitend paneldebat met onder meer prof. dr. E. Engelen, hoogleraar financiële geografie Universiteit van Amsterdam en Y. Bieshaar, directeur Sociale Dienst Drechtsteden. De dag werd ludiek afgesloten door sneldichteres D. Engers. Voor de onderzoekers die recentelijk waren gestart met een van de dertien nieuwe onderzoeksprogramma’s, vormde deze dag een goede gelegenheid om kennis te maken met de collega-onderzoekers. Uit de evaluatie van het Congres en de Onderzoekersdag 2013 is wederom gebleken dat een dergelijke jaarlijks terugkerende bijeenkomst hoog gewaardeerd wordt en tevens voorziet in de behoefte om kennis te nemen van aanpalend onderzoek op het terrein van de sociale zekerheid en arbeidsmarkt. Met het oog op de samenhang van het onderzoeksprogramma als geheel en alle daarbij betrokken onderzoekers acht het Bestuur het van belang ook in de toekomst dit soort bijeenkomsten te organiseren. 20 13 35 III. Leerstoelen In oktober 2003 is Stichting Instituut Gak gefuseerd met ‘Stichting Mr. H.P.L.C. de Kruyff-fonds’ (opgericht in 1960) en ‘Stichting Bijzonder Hoogleraarschap voor het Onderwijs in de Sociale Verzekeringsgeneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam’ (opgericht in 1938). Tot deze fusie is onder meer besloten, omdat elk van de drie stichtingen het stimuleren van wetenschappelijk onderzoek op het terrein van de sociale zekerheid en arbeidsmarkt voorstaat en inbedding in Instituut Gak de beste waarborgen biedt voor continuïteit. In verband met deze fusie zijn de statuten van Instituut Gak destijds uitgebreid met artikel 2d: ‘De stichting heeft ten doel het instellen en in stand houden van één of meer leerstoelen voor het onderwijs aan Nederlandse universiteiten, waaronder mede begrepen, doch niet beperkt tot onderwijs op het terrein van de sociale zekerheid.’ Via de hoogleraren vanwege Instituut Gak is er voor de universiteiten extra en/of specialistische kennis, kunde en ervaring op het terrein van de sociale zekerheid en arbeidsmarkt beschikbaar. Deze kennis, kunde en ervaring komt via de onderwijscurricula ten goede aan de studenten en wordt tevens ingezet in het academisch wetenschappelijk onderzoek. Momenteel gaat het om de volgende leerstoelen: • Arbeidsmarkt en sociale zekerheid (Vrije Universiteit Amsterdam); • Economie van de sociale zekerheid (Universiteit van Amsterdam); • Internationaal sociaal zekerheidsrecht (Universiteit van Tilburg); • Kapitaalgedekte pensioenvoorzieningen (Universiteit van Tilburg); • Leer der sociale zekerheid (Universiteit Leiden); • Pensioenbeheer en risicomanagement (Universiteit van Tilburg); • Pensioenrecht (Radboud Universiteit Nijmegen); • Sociaal zekerheidsrecht (Rijksuniversiteit Groningen); • Sociaal zekerheidsrecht (Vrije Universiteit Amsterdam); • Sociale verzekeringsgeneeskunde (Universiteit van Amsterdam/AMC); • Sociale zekerheid en arbeidsverhoudingen (Universiteit van Amsterdam/AIAS). Het Bestuur van Instituut Gak heeft het voornemen om op beperkte schaal het aantal leerstoelen uit te breiden. Binnen de kaders van de doelstelling en missie van het instituut zullen hiertoe de nodige activiteiten worden ontplooid. Stichting ECDef – Gedragscoaching’ – pagina 52 36 20 11 37 38 IV. Praktische projecten Inleiding In 2013 is aan 59 praktische projecten een financiële bijdrage toegekend. Hiermee is een totaalbedrag van ¤ 5.128.000 gemoeid. Instituut Gak ondersteunt projecten op vijf categorieën: • Bijdrage aan het publieke debat; • Ontwikkeling en evaluatie van instrumenten en methoden; • Voorlichting; • Preventie; • Activering. Gehonoreerde projecten 2013 naar categorie Publiek debat Instrument/ methode Voorlichting Preventie Activering 19 % 5% 9% 8% 59 % Sociale zekerheid en arbeidsparticipatie, kortweg werk boven uitkering genoemd, is het kerndomein van het subsidiebeleid van Instituut Gak. In de aanvraagpraktijk is er een overlap zichtbaar met vier andere maatschappelijke domeinen te weten: zorg, onderwijs, inburgering & integratie en reclassering. Veelal zijn de publieke reguliere middelen in deze domeinen niet – of niet voldoende – beschikbaar voor vernieuwende projecten met een domein overschrijdende aanpak. Daarom zijn projecten veelal aangewezen op private financiering van onder andere vermogensfondsen. In de onderstaande tabel wordt de verdeling weergegeven van het aantal gehonoreerde projecten in 2013 naar categorie en naar domein. Aantal Projecten Domeinen Categorieën Werk boven Zorg Onderwijs Inburgering Uitkering en Integratie Activering 14 6 7 8 Publiek Debat 3 - - - Instrument/Methode 8 2 1 - Preventie 2 1 2 - Voorlichting 3 2 - - Totaal 20 13 30 11 10 8 Reclassering Totaal - - - - - 35 3 11 5 5 - 59 39 De som van de daarbij gehonoreerde bedragen in 2013 naar categorie en naar domein wordt weergegeven in onderstaande tabel. Gehonoreerde bedragen x € 1.000 Domeinen Categorieën Werk boven Zorg Onderwijs Inburgering Uitkering en Integratie Activering 955 277 507 502 Publiek Debat 282 - - - Instrument/Methode 618 331 251 - Preventie 165 20 85 - Voorlichting 179 956 - - Totaal 2.199 1.584 843 Reclassering Totaal 502 - - - - - 2.241 282 1.200 270 1.135 - 5.128 Uit beide tabellen komt naar voren dat Instituut Gak voornamelijk projecten binnen de categorie Activering subsidieert. Op verschillende manieren wordt ondersteuning geboden aan mensen met afstand tot de arbeidsmarkt. Vaak betreft het toeleiding naar reguliere banen, al dan niet voorafgegaan door een gericht scholingstraject. Ook wordt in een aantal projecten eerst werkervaring opgedaan op leerwerkplekken of via passend vrijwilligerswerk. Het einddoel is voor al deze projecten gelijk, namelijk dat de deelnemers uit de uitkering en aan het werk geraken. Het aantal trajecten dat uiteindelijk succesvol wordt doorlopen Aantal projecten en aantal deelnemers per categorie en domein Uitgangssituatie PULL projecten PUSH deel- projecten nemers Activering Werk boven Uitkering 2 55 Zorg 1 70 Onderwijs Inburgering en integratie 1 80 Totaal deel- projecten nemers 12 5 7 969 79 288 14 6 7 1.024 149 288 7 114 8 194 1 60 1 2 10 220 39 1.945 Instrument/Methode Zorg 1 60 Preventie Werk boven Uitkering 1 10 Onderwijs 2 220 Totaal 6 275 deelnemers 33 1.670 40 Praktische projecten | Bijdragen aan het publieke debat Het aantal trajecten dat uiteindelijk succesvol wordt doorlopen is in belangrijke mate afhankelijk van de vraag naar arbeidskrachten. De kans op succes is waarschijnlijk groter als er bij aanvang van het project sprake is van een of andere vorm van baangarantie. Het aantal in 2013 gehonoreerde projecten dat start vanuit de vraag (de zogenaamde PULL) projecten is nog klein. Dit geldt nog meer voor de zogenaamde van Werk naar Werk projecten waarbij mensen bij dreigend baanverlies worden ondersteund richting ander werk voordat er sprake is van een uitkeringssituatie. In de tabel op pagina 39 – waar de uitgangssituaties PULL (vraag naar arbeidskrachten is startpunt), PUSH (aanbod van werkzoekenden is startpunt) en van Werk naar Werk worden afgezet tegen de categorieën en domeinen – wordt de verdeling weergegeven van het aantal gehonoreerde projecten in 2013 en het aantal deelnemers dat daarbij betrokken is. Via 39 projecten (35 uit de categorie Activering, één uit Instrumenten/Methode en drie uit Preventie) wordt mogelijk gemaakt dat 1.945 mensen een traject richting betaald werk krijgen aangeboden. Instituut Gak verstrekt resultaatfinanciering en dat impliceert dat wanneer de trajecten niet succesvol worden afgerond de financiële bijdrage (naar rato) minder is dan maximaal is toegekend. 1. Bijdragen aan het publieke debat De Argumentenfabriek – Quotum Arbeidsgehandicapten (¤ 97.859) De Argumentenfabriek heeft als missie het behulpzaam zijn van mensen en organisaties in het nadenken over complexe zaken om snel tot goede resultaten te kunnen komen. Met het project ‘Quotum Arbeidsgehandicapten’ wil De Argumentenfabriek het maatschappelijk debat stimuleren en de besluitvorming faciliteren over een eventuele verplichting van werkgevers, om gehandicapten aan te nemen. Het gaat erom vast te stellen of dit een goed idee is, hoe een dergelijke regeling er dan uit zou moeten zien en wat het quotum zou moeten zijn. De Argumentenfabriek wil bij dit debat alle relevante partijen betrekken, zoals belangenorganisaties, beleidsmakers, politiek, werkgevers, gehandicapten etc. Met het oog op dit debat maakt De Argumentenfabriek een Kaartenboek, met informatie over trends en factoren die belangrijk zijn bij het denkproces over voormeld quotum. De informatie voor dit Kaartenboek wordt verzameld door middel van literatuuronderzoek en gestructureerde denksessies met deskundigen en belanghebbenden. Instituut Gak ondersteunt dit debat mede vanuit de belangstelling die hiervoor bestaat in werkgevers- en werknemerskringen. Universiteit Utrecht – conferentie SER (¤ 3.600) 20 13 De Nederlandse arbeidsmarkt staat voor grote uitdagingen zoals de groeiende werkloosheid en de dreigende krapte op onderdelen van de arbeidsmarkt. Duurzame inzetbaarheid en het voorkomen van werkloosheid komen meer en meer centraal te staan. Daarvoor is het van belang dat mensen makkelijker van werk naar werk bewegen en dat personen die toch in de WW terechtkomen zo snel mogelijk weer een baan vinden. Dit noopt ook tot aanpassing van de instituties op de arbeidsmarkt. In het sociaal akkoord van april 2013 hebben regering en sociale partners afgesproken de wijze waarop de arbeidsmarkt is ingericht en de instituties die daarin een rol spelen opnieuw te bezien. De Sociaal Economische Raad (SER) is gevraagd advies uit te brengen over de toekomstige arbeidsmarktinfrastructuur. In dit advies gaat het ook om de regie over en de financiering van de werkloosheidswet. Bij de voorbereiding van zijn advies wil de SER zich laten inspireren door praktijken en ervaringen in het buitenland: wat is bruikbaar in Nederland, wat kunnen we verbeteren, wat moeten we niet overnemen? Tijdens de conferentie – georganiseerd door de SER samen met de Universiteit Utrecht in februari 2014 – komt de situatie in Frankrijk, Zweden en België aan bod en is de centrale vraag wat Nederland van de ervaringen in deze landen kan leren. 41 Praktische projecten | Ontwikkeling en evaluatie van instrumenten en methodieken AIAS/De Burcht – Het Poldermodel anno 2015: nog steeds A Dutch Miracle? (¤ 180.114) In Nederland heerst beurtelings tevredenheid over het draagvlak dat het poldermodel schept voor lastige beslissingen en onvrede over de tijd die het kost om dat draagvlak te creëren. De kracht van het Nederlandse polder- ofwel consensusmodel waarin werkgevers, vakbonden en overheid met elkaar rond de tafel gaan zitten om te onderhandelen over arbeidsvoorwaarden en lonen, lijkt tanende, terwijl er ook geluiden zijn dat het (inter)nationaal alom geroemde instrument potentieel niets aan waarde heeft ingeboet. Het huidige debat over het poldermodel gaat nu eens in de richting van ‘nieuwe tijden, nieuwe modellen’, dan weer wordt er onverminderd hoog opgegeven van het op democratische principes gebaseerde instrument dat ons zoveel gebracht heeft en waarvan voorkomen moet worden dat het verloren gaat. In dit project is het thema ‘Poldermodel’ onderwerp van (wetenschappelijke) reflectie in de vorm van een essay, met dien verstande dat zowel de positieve aspecten als zwakke kanten ervan belicht zullen worden met als resultaat een evenwichtige beschouwing. 2. Ontwikkeling en evaluatie van instrumenten en methodieken Nederlandse Vereniging van Sociale Innovatie (NVSI) – Waarom moeilijk doen, als het samen kan? (¤ 108.560) Samenwerking rondom multiprobleemgezinnen levert in de praktijk vaak problemen op, omdat de vele daarbij betrokken instanties te weinig op elkaar zijn afgestemd. Gemeenten hebben voor hun bedrijfsvoering rondom multiprobleemgezinnen echter behoefte aan een praktische vertaling van beleidskeuzes. Bovendien maakt zelfactivering van burgers bij steeds meer gemeenten deel uit van de gezinsaanpak. In het pilotproject ‘Waarom moeilijk doen als het samen kan’, bepalen de gemeenten zelf hun gezinsaanpak, maar maken alle betrokken instanties gebruik van hetzelfde registratiesysteem: MensCentraal (MC). Dit geautomatiseerd systeem ondersteunt de praktijk bij het proactief en integraal oppakken van gezamenlijke dienstverlening. In de acht aan de pilot deelnemende gemeenten wordt beproefd hoe een op activering gerichte werkwijze van verschillende organisaties en professionals met ondersteuning van het registratiesystem kan bijdragen aan: • Een meer efficiënte begeleiding van multiprobleemgezinnen, mede doordat in de nieuwe situatie doelgerichte rapportages kunnen worden geleverd aan de begeleiders van die gezinnen; • Het vergroten van de arbeidsparticipatie en zelfredzaamheid van multiprobleemgezinnen, o.a. door gezinsleden toegang te bieden tot een voor hen relevant onderdeel van het registratiesysteem. Instituut Gak draagt financieel bij aan deze pilot als de module 'verfijnde management informatie' van het registratiesysteem succesvol is geïmplementeerd en het aantal abonnees op MC aantoonbaar met 25% is gegroeid. Stichting Blik op Werk – Transitiekosten Makkekaart (¤ 30.500) Stichting Blik op Werk is hoofdlicentiehouder van de door ‘Visie in Uitvoering’ met ondersteuning van Instituut Gak ontwikkelde Makkekaart. Dit is een digitaal instrument dat mensen met een functiebeperking of chronische ziekte aan de hand van vragen, opdrachten en oefeningen niet alleen een compleet inzicht biedt in de eigen ‘gebruiksaanwijzing’, maar ook aan de eisen die aan de werkplek en werkomstandigheden gesteld moeten worden om optimaal en duurzaam te kunnen functioneren. Daarnaast kunnen zij met behulp van dit instrument zicht krijgen in de wijze waarop zij daarover met collega’s en de werkgever kunnen praten. De vragen zijn aangevuld met voorbeelden, tips, filmpjes en andere informatie. Blik op Werk is verantwoordelijk voor de verspreiding van de Makkekaart en de publiciteit en promotie die daarvoor nodig zijn, alsmede voor het onderhoud en beheer van dit instrument. Hoewel de eerder verstrekte subsidie mede was bedoeld voor de promotie 42 Praktische projecten | Ontwikkeling en evaluatie van instrumenten en methodieken van de Makkekaart verstrekt Instituut Gak hiervoor alsnog een aanvullende subsidie op voorwaarde dat in 2013 minimaal 1.500 mensen gebruik hebben gemaakt van het instrument. Stichting Pak die Kans – Begeleid werker aan zet (¤ 251.264) – Foto’s pagina 60-61 In Nederland werken meer dan 10.000 kwetsbare jongeren onder begeleiding en ondersteuning van een jobcoach. Om dergelijke jongeren, hier ‘begeleid werker’ genoemd, in staat te stellen desondanks zelf de regie over de eigen werktoekomst en andere activiteiten te voeren, wil Stichting Pak die Kans een instrument ontwikkelen waarmee kan worden vastgesteld of de jobcoach zorgt voor een gerichte begeleiding. Met behulp van dit instrument leert de jongere zelf aan te geven wat belangrijk is in het werk en hoe hij of zij op enig moment zelf bij de werkgever kan aangeven wat zijn/haar ondersteunings- en ontwikkelingswensen zijn. Het project richt zich op jongeren met een verstandelijke beperking en jongeren met autisme. Het beoogde instrument wordt in vier fasen ontwikkeld. In de verkennings- en ontwikkelfase wordt een prototype ontworpen. Dit wordt in de pilotfase getest. In de eindfase wordt het instrument definitief vormgegeven en vervolgens (gratis) verspreid. NBBU – Sunrise (¤ 30.000) De Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU), de brancheorganisatie voor MKB-flexorganisaties, vindt dat in de lopende discussie over de huidige structuur van de arbeidsmarkt te weinig wordt geluisterd naar de nieuwe generatie werkenden. Om die reden organiseert deze bond het project Sunrise. In het kader van dit project wordt via een expertmeeting de problematiek op de arbeidsmarkt in kaart gebracht door (arbeidsmarkt)deskundigen. Op basis daarvan zullen studenten uit verschillende disciplines via minimaal vier prijsvragen worden uitgedaagd te komen met innoverende oplossingen voor problemen op de arbeidsmarkt en dan vooral wat betreft de bevordering van de arbeidsparticipatie. De prijsuitreiking vindt plaats op een seminar in het najaar van 2014. De beloonde ideeën worden vervolgens aangeboden aan onder meer de vakbonden, MKBNederland en het ministerie van SZW. De subsidie van Instituut Gak is bedoeld voor regeling van de prijsvragen. Stichting Buurtsupport Emmen –SROI en Sociale Wijkeconomie regio Zuidoost Drenthe (¤ 185.500) Stichting Buurtsupport Emmen verzorgt sinds 2005 sociale activeringsprojecten gericht op de bevordering van de leefbaarheid in zgn. ‘krimpgemeenten’ in Zuidoost Drenthe. Het onderhavige project, dat tot stand is gekomen in samenwerking met Radar Advies te Amsterdam, richt zich op verbetering van de sociale wijkeconomie met als doel banen te scheppen voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt in de regio Emmen. Naast een analyse van de huidige werkwijze omvat het project een drietal pilots, waarin de samenwerking met zorgverzekeraars, woningcorporaties, de lokale overheid, het bedrijfsleven en instellingen in zorg en welzijn wordt beproefd. Ten behoeve van deze pilots vindt een SROI-meting (social return on investments) plaats, om de betrokken professionals in staat te stellen de sociale interventies bedrijfskundig te beoordelen. Dit is noodzakelijk om tot een vernieuwende doorbraak te kunnen komen. Aan de hand van de met de pilots en de meting opgedane ervaringen wordt een maatschappelijk businessplan ontwikkeld. Daarin worden zowel de succesfactoren als de knelpunten in beeld gebracht om inzichtelijk te maken op welke wijze en op welke terreinen werkgelegenheid kan worden gecreëerd. Instituut Gak ondersteunt dit project vanuit de zienswijze dat slechts in de praktijk kan worden beoordeeld of dit project tot werkzame resultaten leidt. Stichting Crafts Council Nederland – Ambachten 2.0 (¤ 74.000) – Foto’s omslag 20 13 Stichting Crafts Council Nederland (SCCN), een overkoepelende organisatie die zich inzet voor behoud, overdracht en ontwikkeling van het creatieve ambacht, beoogt hét platform te worden voor de ontwikkeling en actualisering van vakmanschap. Het gaat om het creëren van een plek waar ambacht, kunst, fashion, design, erfgoed en vakmanschap samenkomen. Doel is het culturele aspect 43 van de ambachtelijke technieken te behouden en de economische potentie daarvan te bevorderen. Om tegenwicht te bieden aan het dreigende tekort aan ambachtslieden en hun vakkennis, wil SCCN het project ambachten 2.0 opzetten. Dit omvat de volgende activiteiten: • Het opzetten van een digitaal cursusplatform om de economische zelfstandigheid van ervaren ambachtsmensen te bevorderen via overdracht van hun kennis en kunde; • Het bijeenbrengen van partijen om productvernieuwing tot stand te brengen; • Opzet van de database ‘Craftsmap’ , die de vindbaarheid en verbinding moet bevorderen van de individuele ambachtslieden, werkplaatsen, cursussen, masterclasses en lokale productiemogelijkheden. Instituut Gak ondersteunt dit project vanuit de verwachting dat de voorgenomen activiteiten een goede kans van slagen hebben. Tekst in stijl – Van spreekleer tot schrijfwerk – Ook zin in werk (¤ 93.154) Bij de publicatie van hun boek ‘Zin in werk’ hebben journalist Peter Henk Steenhuis en fotograaf Marcel Prins een website gelanceerd: www.zininwerk.info. Doel van dit initiatief is werkzoekenden in contact te brengen met werkgevers, maar vooral om werkzoekende ZZP-ers, freelancers en flexwerkers in contact te brengen met aanbieders van opdrachten. Mensen worden uitgenodigd een blog te schrijven over de wijze waarop zij opgaan of opgingen in hun werk. Hoewel het boek en de website door dagblad Trouw en uitgeverij Lemniscaat onder de aandacht zijn gebracht van een groot aantal uitzendorganisaties, headhunters, arbeids- en outplacementbureaus, is het de bedoeling die website verder goed op de kaart te zetten via organisatie van een grootschalig evenement voor 350 mensen in Utrecht. Naast workshops, speeddates en snelcursussen gericht op empowerment van werkzoekenden, komt er een profileringsplein waar werkzoekenden MKB-werkgevers en vertegenwoordigers van uitzendbureaus en KvK kunnen ontmoeten. In het kader van de exploitatie van de website hebben de initiatiefnemers de ambitie om na het evenement minimaal tweehonderd nieuwe blogs te plaatsen. De financiering van Instituut Gak is afhankelijk van het aantal daadwerkelijk op de website geplaatste nieuwe blogs en het aantal succesvolle matches tussen bloggers en opdrachtgevers. Stichting De WerkFactor – Marktonderzoek 'Verborgen Werkgelegenheid' (¤ 15.366) Stichting De WerkFactor heeft in juni 2012 subsidie van Instituut Gak ontvangen voor het grootschalige project ‘Nieuwe Werk Kracht’ met als doel tienduizend werklozen binnen één jaar aan een baan te helpen. In aanvulling op het project wil deze stichting door Motivaction een marktonderzoek laten uitvoeren naar de verborgen werkgelegenheid bij het MKB. De subsidie van Instituut Gak is bedoeld voor uitvoering van dit onderzoek. Blijven Werken B.V. – Blijven Werken (¤ 70.000) Werkgevers bieden steeds minder vaak vaste contracten aan. Eén van de belangrijkste argumenten daarvoor zijn de kosten bij een eventueel ontslag. Om in dit probleem te voorzien heeft Blijven Werken B.V. een methodiek ontwikkeld in de vorm van een aannamepremie die in verhouding staat tot de ontslagkosten. Die premie wordt aan de werkgever uitbetaald als deze, twaalf maanden na aanname, een in dit project betrokken deelnemer een vast contract aanbiedt. Daardoor zijn mogelijke toekomstige ontslagkosten al inverdiend. De aannamepremie is een percentage van het jaarsalaris van de betrokken werknemer. Die premie wordt gefinancierd uit de ontslagvergoeding van de vorige werkgever, de gemeente, het UWV of de werknemer zelf. De werknemer moet bereid zijn om twaalf maanden voor 80% van het nieuwe loon te werken in ruil voor een vast contract. Komt dit er niet dan wordt het salaris achteraf aangevuld tot 100%. In het Blijven Werkenmodel vervullen twee fondsen een centrale rol voor de aannamepremie, het persoonlijke mobiliteitsfonds en het mobiliteitsverleidingsfonds. Het betreft hier geblokkeerde rekeningen bij een Nederlandse bank die door Blijven Werken B.V. worden beheerd. Naast deze systematiek speelt Blijven Werken B.V. een rol in de bemiddeling tussen de deelnemers/werkzoekenden en een nieuwe werkgever. Instituut Gak biedt financiële 44 Praktische projecten | Voorlichting ondersteuning op basis van het aantal mensen dat uitstroomt naar betaald werk of gestart is als zelfstandig ondernemer. Naar verwachting zijn dit er zeventig. Stichting Collusie – Werkcorporatie – Aanpak van Nieuw Werk (¤ 41.250) Een werkcorporatie is een model waarin mensen met behoud van uitkering leren en werken naar vermogen. Idealiter stromen deelnemers binnen twee jaar uit naar een reguliere baan of naar vrijwilligerswerk. Deze corporaties moeten in staat zijn eigen inkomsten te genereren. Daarnaast dragen gemeentes bij aan de kosten van scholing en begeleiding van uitkeringsgerechtigden. Stichting Collusie wil met behulp van een handzame publicatie een nieuwe impuls geven aan de toegevoegde waarde van werkcorporaties. Het te ontwikkelen praktische werk- en denkmodel wordt getoetst in een pilot en is daarna in principe geschikt voor een brede uitrol. Daartoe wordt binnen dit project tevens de opleiding ‘Werkcorporatie’ ontwikkeld. Instituut Gak draagt bij aan het ontwikkelen en publiceren van de blauwdruk voor en het organiseren van minimaal één masterclass ‘opleiding werkcorporatie’. Stichting Pak die Kans – Anders kijken naar re-integratie (¤ 300.000) Op initiatief van Instituut Gak richt Stichting Pak die Kans via het project ‘Anders kijken naar reintegratie’ zich op betere re-integratiemogelijkheden voor mensen met een psychische kwetsbaarheid. In een pilot van anderhalf jaar worden de uitgangspunten van een mogelijke nieuwe aanpak in de praktijk getoetst en verder ontwikkeld. Na afloop van de pilot worden de werkzame bestanddelen van de nieuwe manier van werken uitgerold over de jobcoachorganisaties die verbonden zijn aan Stichting Pak die Kans. Voorts wordt alle informatie uit het project beschikbaar gesteld aan belangstellenden. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer. Naar verwachting zijn dit er zestig. 3. Voorlichting Disability Studies in Nederland – Buddy systeem voor het disability studies congres (¤ 7.440) Disability Studies in Nederland (DSiN) wil een bijdrage leveren aan een samenleving die diversiteit als rijkdom ziet. In het najaar van 2013 vond er een internationaal studiecongres plaats met als thema The art of belonging. Mensen met en zonder beperkingen en hun netwerk woonden dit congres bij. Om mensen met een licht verstandelijke beperking zinvol aan dit congres te kunnen laten deelnemen, dienden zij op maat te worden ondersteund door een buddy. Zo’n buddy biedt hulp bij vertalingen, het verduidelijken van betogen en het formuleren van vragen. Van de tweehonderd deelnemers aan het congres hadden er twintig een buddy nodig, zodat er twintig studenten voor de buddytaak werden geworven. Bij gebleken geschiktheid wil DSiN het buddysysteem als hulpmiddel gebruiken voor toekomstige bijeenkomsten van de eigen organisatie of van derden. Voorts is het de bedoeling mede langs deze weg de beeldvorming over mensen met een beperking positief te beïnvloeden. Willem Arntsz Stichting – Werken bij het MKB: Zo Gek Nog Niet! (¤ 6.000) 20 13 Jaarlijks maken circa één miljoen burgers in ons land gebruik van de geestelijke gezondheidszorg. Daaronder zijn ruim 150.000 mensen met een ernstige psychische aandoening van wie een groot deel niet werkzaam is, maar dat daar wel toe in staat is. De Willem Arntsz Stichting (WAS), podium voor GGZ en arbeidsparticipatie, wil dit arbeidspotentieel benutten via stimulering van arbeid bevorderende (zorg)innovaties. Als vervolg op een eerder georganiseerde werkconferentie is nu het plan opgevat om in het voorjaar van 2014 een masterclass te organiseren van, voor en door het MKB. Daarin zullen inhoudelijke thema’s over de (on)mogelijkheden om mensen uit de doelgroep aan 45 werk te helpen worden uitgewerkt tot een in de praktijk bruikbare systematiek. Het gaat daarbij om begeleiding- en, financiële mogelijkheden, oplossingen voor risico’s, stappenplannen bij het zoeken, aannemen en inwerken van kandidaten en de ondersteuning door instanties in de directe omgeving. Deskundigen zorgen voor de journalistiek-wetenschappelijke verslaglegging. Door verspreiding via de website van WAS en gerichte mailing worden de opgedane kennis en de geformuleerde handvatten gedeeld. Instituut Gak ondersteunt deze masterclass als de WAS aannemelijk kan maken dat er minimaal 90 bij het MKB werkzame mensen aan de masterclass hebben deelgenomen. Instituut Gak – Campagne Zo gek nog niet: aan het werk met een psychische stoornis (¤ 950.000) Instituut Gak heeft een campagne geïnitieerd met als strekking mensen met een psychische stoornis meer kansen te bieden op de arbeidsmarkt. Deze campagne rust op een stevig wetenschappelijk fundament. Er vindt basisonderzoek plaats naar de exacte knelpunten en bestaande vooroordelen over mensen met een psychische stoornis in relatie tot werk. De uitkomsten van het onderzoek vormen de pijlers voor de feitelijke campagne. De te bundelen onderzoeksresultaten dienen als input voor een aantal focusgroepen, waarin zowel werkgevers als werknemers uit de doelgroep deelnemen. Mede op basis van de uitkomsten van de focusgroepen zullen twintig pakkende praktijkvoorbeelden worden geselecteerd, die zich goed lenen voor de campagne. Zicht op de effecten van de campagne wordt verkregen via een nulmeting, gevolgd door een effectmeting na afloop van de campagne. Bij die effectmeting zijn representatieve uitspraken naar sectoren interessant, omdat afhankelijk van de sector de vooroordelen groter c.q. anders kunnen zijn. Dit is ook van belang voor een eventueel vervolg op de campagne. Het instituut heeft het initiatief voor dit project genomen en de uitvoering ervan volledig uitbesteed aan een onderzoeksbureau en een campagnebureau. Stichting de Pijler – Voorlichting Herbeoordeling Wajong (¤ 25.000) Krachtens de Participatiewet wordt iedereen met een Wajonguitkering de komende jaren herkeurd. Om Wajongeren beter voor te bereiden op deze herbeoordeling, wil Stichting de Pijler voorlichtingsbijeenkomsten en spreekuren organiseren in Venlo, Roermond, Heerlen en Maastricht. Daartoe wordt een kerngroep van vrijwilligers van deze stichting bijgeschoold. Daarnaast wordt er een intensieve publiciteitscampagne georganiseerd, waarbij niet alleen alle regionale media, maar ook UWVkantoren worden betrokken. Voorts wordt een ondersteunende brochure ‘Herbeoordeling van uw arbeidsongeschiktheid’ ontwikkeld en verspreid. De subsidie van Instituut Gak is bedoeld voor het trainen van de vrijwilligers, het ontwikkelen van de ondersteunende brochure en het voorlichten van de doelgroep. ANBO – Jong & Oud (¤ 147.111) Het project ‘Jong & Oud’ vloeit voort uit een initiatief van Instituut Gak. Het heeft als doel de solidariteit tussen jonge en oude werknemers te bevorderen vanuit de zienswijze dat beide groepen het momenteel moeilijk hebben op de arbeidsmarkt. Het projectplan is ontwikkeld door Instituut Gak en ouderenorganisatie ANBO. Adviesbureau SBI treedt op als projectpartner. Het project bestaat uit de volgende activiteiten: • een secundaire analyse van bestaand onderzoek om meer zicht te krijgen op het imago van de oudere werknemer en werkbehoud; • rondetafelconferenties gericht op minimaal zestig sleutelfiguren uit het bedrijfsleven; • een imagocampagne om de toegevoegde waarde van jong en oud op de werkvloer zichtbaar te maken; • het organiseren van twee workshops die praktische handvatten bieden om de kracht van diversiteit tussen jong & oud op de werkvloer bespreekbaar te maken. De subsidie van Instituut Gak is bedoeld voor het uitvoeren van deze vier activiteiten. 46 Praktische pojecten | Preventie 4. Preventie Stichting StreetPro – StreetPro (¤ 50.000) – Foto’s pagina 74-75 Stichting Streetpro wil programma's ontwikkelen en aanbieden die erop gericht zijn jongeren (terug) te begeleiden naar opleiding en/of arbeid. Gedurende een periode van drie jaar worden elk jaar vijftig jongeren uit aandachtswijken in Amsterdam geholpen. Door gebruik te maken van activiteiten uit hun belevingswereld worden die jongeren gemotiveerd (weer) naar school of aan het werk te gaan. Onder begeleiding van betaalde coaches en vrijwilligers, die als rolmodel fungeren, worden snuffelstages en workshops doorlopen. Langs deze weg kunnen de jongeren hun talenten ontdekken en leren hoe ze die kunnen inzetten om te slagen in hun opleiding, met de uiteindelijke bedoeling werk te vinden. Centraal staat de organisatie van het Nationale Straatvoetbal Kampioenschap waarin de deelnemende jongeren een actieve rol vervullen. Daarnaast kunnen ze actief participeren in diverse vrijwilligersprojecten of stage lopen bij een van de bedrijvenpartners. Voor de eerste honderd deelnemende jongeren, die aantoonbaar een betaalde stage of bijbaan hebben gedurende hun begeleidingstraject, stelt Instituut Gak een individuele bijdrage beschikbaar. Via straatvoetbal terug naar school De Straatvoetbal Bond Nederland vergroot de leefbaarheid van wijken door op Bevrijdingsdag toernooien te organiseren. In aanvulling hierop zorgt het project StreetPro voor structurele verbeteringen. Programmaleider Marieke van Meerten: ‘Om je op straat te kunnen redden, hebben jongeren veel vaardigheden nodig. Ons doel is dat jongeren deze kwaliteiten vaker voor zichzelf inzetten.’ Hoe is het project StreetPro ontstaan? ‘Wij organiseren ieder jaar op 5 mei straatvoetbaltoernooien in achterstandswijken. We doen dit samen met buurtbewoners en constateren dat dit leidt tot meer onderlinge communicatie, wederzijds begrip en sociale binding. De toernooien krijgen extra glans door de inzet van bekende Nederlanders als Edgar Davids, Humberto Tan en Barbara Barend. We hebben tijdens deze toernooien nog nooit problemen gehad, omdat we de overlast veroorzakende jongeren in de buurt vragen de beveiliging op zich te nemen. We komen dan jongens tegen die veel in hun mars hebben en bijvoorbeeld in een half uur tien vrijwilligers weten te regelen, maar die zijn uitgevallen op school. Zij komen dan na afloop naar ons toe met het verzoek of ze niet voor ons kunnen werken. Voor dit soort jongeren hebben we StreetPro opgezet.’ Wat bereiken jullie concreet met StreetPro? ‘Onze begeleiding is erop gericht dat jongeren van 16 tot 23 jaar hun talenten (her)ontdekken, zodat zij zich kunnen oriënteren op een passende beroepsopleiding en een startkwalificatie kunnen behalen. Ze volgen een vast programma met onder andere individuele gesprekken met coaches, dat wordt aangevuld met een keuzeprogramma bijvoorbeeld op het gebied van young leadership, het omgaan met geld of specifieke bijlessen. Instituut Gak verstrekt een subsidie voor de eerste honderd deelnemende jongeren die gedurende hun begeleidingstraject een betaalde stage of bijbaan hebben.’ 20 13 Hoeveel jongeren zitten dankzij jullie weer op school? ‘Tot nu toe hebben we 37 jongeren teruggebracht naar het MBO. Daarnaast zijn er nog jongeren die op dit moment in het programma zitten, of voor wie de nieuwe opleiding nog niet is begonnen. Meer dan de cijfers spreekt wat de jongeren zelf tegen ons zeggen. “Toen ik hier kwam wist ik niet waar ik stond en wat ik wilde, maar nu heb ik weer een richting gevonden en weet ik wat ik wil.” Of ze zeggen dat ze het hier leuk vinden en leren doordenken.’ 47 Lukt het altijd? ‘We hebben twaalf uitvallers gehad. Voor een deel had dat te maken met overmacht. Vier jongeren moesten naar de gevangenis. Het zijn ook jongeren die al veel hebben meegemaakt. Hun vader is bijvoorbeeld vertrokken, hun moeder voortdurend lam en ze hebben zelf kinderen of gaan niet meer naar school, omdat ze thuis de zorg voor hun zusje op zich hebben genomen. Daarom is het zo mooi als je ziet dat deze jongeren elkaar kunnen stimuleren dankzij hun gemeenschappelijke doel. Toen een jongen niet kwam opdagen zijn we met zijn allen naar zijn huis gegaan en riepen de anderen dat hij het niet moest opgeven, dat ze hem misten en dat hij terug moest komen. Hij heeft gehoor gegeven aan die oproep. Hij had zelf niet door wat hij voor de anderen betekende.’ Parkmanagement BV – Samenwerkenloont (¤ 20.000) Ondernemersvereniging Parkmanagement Bedrijventerreinen BV wil haar leden via het project ‘Samenwerkenloont’ ondersteuning bieden bij het invullen van het mantelzorgbeleid. Deze ondersteuning bestaat uit powersessies die de aangesloten werkgevers inzicht bieden in de bedrijfseconomische meerwaarde van een mantelzorgvriendelijk klimaat binnen hun bedrijf. Ook worden via een training middelen aangereikt voor de concrete invulling van het mantelzorgbeleid binnen het bedrijf. Daarnaast krijgen werknemers met mantelzorgtaken een intensieve training, waardoor zij de juiste balans kunnen vinden in de relatie zorg en betaald werk. Door aanpassing van het werk aan de behoefte van deze werknemers zal de kans op uitval naar verwachting afnemen. De financiële ondersteuning van Instituut Gak is afhankelijk gesteld van een bepaalde interesse in de trainingen en powersessies en van certificering van minimaal drie bedrijven als ‘mantelzorgvriendelijk’ bedrijf. Ook moet de opgedane kennis door zowel Parkmanagement BV als de gecertificeerde bedrijven gratis beschikbaar worden gesteld aan derden. Katholieke Pabo Zwolle (KPZ) – VierSlagLeren in het kwadraat (¤ 40.000) Per 1 september 2013 startte een samenwerkingsverband van vier scholen en de Katholieke Pabo Zwolle (KPZ) met het tweejarige project VierSlagLeren. Binnen dit project starten 25 zittende leraren met de masteropleiding Leren en Innoveren. Tijdens hun afwezigheid worden zij vervangen door startende leraren die het komende jaar afstuderen bij KPZ, maar daarnaast ook die masteropleiding volgen. Langs deze weg behalen dus vijftig leraren hun masteropleiding, terwijl er slechts voor 25 (zittende) leraren vervangingskosten behoeven te worden gemaakt. De betrokken scholen en (startende) leraren vormen een ‘leerteam’ onder begeleiding van KPZ met als doel een effectieve kwaliteitsverbetering van de deelnemende scholen te realiseren, in combinatie met duurzame inzet van (aankomende) leraren, professionalisering van het onderwijs en een oplossing van arbeidsmarktproblematiek op het vlak van het onderwijs. In die zin is hier dan ook sprake van een voorbeeldproject. Instituut Gak stelt een individuele financiële bijdrage beschikbaar wanneer een tijdelijk contract van een afgestudeerde master naar een vast arbeidscontract wordt omgezet. Naar verwachting betreft het hier tien leraren. Stichting Hogeschool Rotterdam – De Rotterdamse Zaak (¤ 125.000) Naar schatting 3.000 ondernemers in de regio Rotterdam leven op of onder het bestaansminimum. Zij wenden zich niet direct voor hulp tot de overheid, maar proberen zelf het hoofd boven water te houden. Beperkte ondernemingsvaardigheden met als gevolg een slechte bedrijfsvoering vormen de belangrijkste oorzaak voor het ontstaan van deze situatie. Het risico op een faillissement is groot, waardoor zij uiteindelijk toch in een uitkeringssituatie belanden. Daar betaald bedrijfsadvies niet is op te brengen door dergelijke ondernemers en overheidsmaatregelen vaak alleen zijn gericht op tijdelijke financiële ondersteuning, is Stichting Hogeschool Rotterdam, in samenwerking met het Regionaal Bureau Zelfstandigen en Stichting Ondernemers Klankbord, gestart met het project ‘De Rotterdamse Zaak’. Dit project ondersteunt ondernemers bij het (weer) op de rails krijgen van hun zaak. Ervaren 48 Praktische projecten | Activering ondernemers en studenten helpen de deelnemers bij het duurzaam verbeteren van hun bedrijfsvoering en ondernemersvaardigheden. Instituut Gak stelt voor maximaal 500 afgeronde begeleidingstrajecten een bijdrage beschikbaar. Stichting Twisted – FULL (¤ 35.000) Met het project FULL biedt Stichting Twisted voortijdig schoolverlaters van 18 tot 23 jaar in de regio Almere begeleiding bij het behalen van een startkwalificatie. Het traject bestaat uit twee fases. In de eerste fase krijgen de jongeren wekelijks coaching lessen en werken zij aan een persoonlijk ontwikkelingsplan. Na ongeveer een half jaar start fase twee waarin zij aan een opleiding beginnen, zo nodig met ondersteuning van een coach. In deze fase wordt steeds meer aangestuurd op het vergroten van de zelfredzaamheid van de kandidaat. Regelmatig zijn er bijeenkomsten waarin de ervaringen gedeeld worden. Onderwijsinstellingen zijn nauw betrokken bij het programma. Zij geven voorlichting over bijvoorbeeld studiekeuze en sollicitatietrainingen. Instituut Gak draagt bij per behaalde startkwalificatie. Naar verwachting gaat het om zeventig jongeren. 5. Activering Stichting Somalische Vrouwen IFTIN – Maatschappelijke participatie voor Somalische vrouwen (¤ 18.000) Stichting IFTIN stimuleert Somalische vrouwen een eigen plek in de Nederlandse samenleving te verwerven. Gestart wordt met twintig in Amsterdam woonachtige vrouwen van 25 tot 50 jaar, die veelal thuis verblijven en in een zwakke sociaal economische positie verkeren. Zij krijgen een ontwikkelingstraject aangeboden, waarin zij zich kunnen oriënteren op de Nederlandse maatschappij met als doel uitstroom naar betaald werk, eventueel als zelfstandig onderneemster. Het traject omvat voorlichtingsbijeenkomsten gericht op onder meer zorg en welzijn, een training sociale vaardigheden en een aantal bijeenkomsten waarin de kwaliteiten van de deelneemsters vertaald worden naar mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Verder staan een cursus ondernemerschap, een training ondernemersvaardigheden, alsmede begeleiding en nazorg op het programma. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk, een reguliere vervolgopleiding of als zelfstandig onderneemster uitgestroomde deelneemster. Naar verwachting gaat het hier om zeven vrouwen. Plattelands Jongeren Overijssel – Jong Talent (¤ 30.000) Met het project ‘Jong Talent’ wil de organisatie Plattelands Jongeren Overijssel agrarische en plattelandsjongeren helpen bij het maken van de juiste keuzes voor een baan of een onderneming in hun eigen woonomgeving. Er worden twee trajecten ontwikkeld. Het eerste traject is bedoeld om die jongeren meer inzicht te bieden in hun talenten met de bedoeling hen in staat te stellen deze verder te ontwikkelen. Het tweede traject is gericht op ondernemerschap. Daarin krijgen de deelnemers les in het schrijven van een businessplan, in netwerken en in het opstellen van een financieel plan. Beide trajecten bestaan uit zes bijeenkomsten. In totaal kunnen er 140 jongeren aan meedoen. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk of naar het zelfstandig ondernemerschap uitgestroomde deelnemer. Naar verwachting gaat het hier om twintig jongeren. Stichting World for Work – Er is werk aan de winkel (¤285.000) 20 13 Stichting World for Work ontplooit initiatieven voor werkgevers in het MKB. Het project ‘Werk aan de Winkel’ behelst het opzetten van een virtueel platform waar vraag én aanbod op de arbeidsmarkt centraal staan. De focus ligt daarbij op zowel werving en selectie als op transfers van werknemers tussen verschillende bedrijven. In een volgende fase van het project regelt het platform ook dat bedrijven opleidings- en ontwikkelingskosten van in dienst tredende medewerkers op afschrijvingsbasis vergoeden aan de vorige werkgever. Zo blijft het voor alle aangesloten bedrijven aantrekkelijk 49 om in hun medewerkers te investeren. Het voordeel daarvan is dat niet alleen het kennisniveau van het totale arbeidspotentieel toeneemt, maar dat het ook de aansluiting op de arbeidsmarkt bevordert. Doelstelling is om in 2013 minimaal 1.500 bedrijven uit het MKB te ondersteunen door ca. 3.000 functies in het MKB duurzaam in te vullen. Instituut Gak stelt subsidie ter beschikking voor maximaal 500 vervulde vacatures. Stichting De BroekRiem – Platform De BroekRiem (¤ 23.000) Stichting De BroekRiem is in september 2012 gestart met het gelijknamige platform voor en door werkzoekenden. Het platform organiseert activiteiten op werkdagen in de vorm van loopbaan- en dagbestedingsactiviteiten. Deze activiteiten worden georganiseerd door vrijwilligers, die zich ‘stadsambassadeurs’ noemen. Werkzoekenden worden op deze manier geïnspireerd en in beweging gezet. Zij kunnen zich persoonlijk ontwikkelen en nieuwe mensen ontmoeten. Dit kan ook online want er is een digitaal platform waarop men eveneens ervaringen kan uitwisselen en kan netwerken. De BroekRiem gaat in 2013 vierhonderd activiteiten organiseren in tien steden. Met de inzet van ongeveer 75 vrijwilligers verwachten de initiatiefnemers 5.000 werkzoekenden ‘werkfit’ te houden. De financiële bijdrage van Instituut Gak is gekoppeld aan de opbrengsten die De BroekRiem gedurende de looptijd van het project ontvangt uit de eigen bijdragen van de deelnemers. Stichting Vrijwilligerscentrale Deventer – Eigen Kracht Deventer Vrouwen (¤37.500) Zes organisaties in Deventer hebben de krachten gebundeld om minimaal 450 laagopgeleide vrouwen, die niet uitkeringsgerechtigd zijn, te begeleiden naar werk. Deelnemende vrouwen volgen een empowermenttraject waarin zij zich bewust worden van hun kwaliteiten, kansen en mogelijkheden. Dit traject bestaat uit drie fases. In de eerste fase worden aan de hand van gesprekken de talenten, ambities, wensen, knelpunten en randvoorwaarden in kaart gebracht. Duidelijk moet dan worden wat de vrouwen wensen en kunnen. De tweede fase behelst een op maat gemaakt traject, gericht op activering, opleiding en werk met intensieve begeleiding door vrijwillige coaches. De derde fase betreft nazorg en coaching. Deze fase gaat in als de deelneemsters zijn gestart met vrijwilligerswerk, een stage, een werkervaringsplaats of een opleiding. Daarnaast worden eventuele knelpunten opgelost op bijvoorbeeld het vlak van schulden, wonen, relaties en dergelijke. Instituut Gak stelt voor succesvol naar werk of opleiding uitgestroomde deelnemers een individuele bijdrage beschikbaar. Naar verwachting gaat het hier om negentig vrouwen. Stichting Boodschappen Begeleidingsdienst (BBD) – Werken naar loon (¤45.000) – Foto’s pagina 16-17 De Haagse Stichting Boodschappen Begeleidingsdienst (BBD) wil diensten en activiteiten voor kwetsbare ouderen verrichten met hulp van vrijwilligers en (langdurig) werklozen. Dit vanuit de gedachte dat ieder gezond individu iemand een arm kan geven, tassen kan dragen, een rolstoel kan duwen en aandacht kan geven. Door het wegvallen van gemeentesubsidie wil BBD nu ook werkervaringsplaatsen aanbieden aan mensen die langdurig in een bijstandssituatie verkeren of een verslavingsachtergrond hebben. Het gaat hier om werkervaringsplaatsen met een duur van één jaar, waarin sprake is van intensieve begeleiding en bemiddeling naar vervolgtrajecten, opleiding of reguliere arbeid. Instituut Gak stelt voor succesvol naar werk of opleiding uitgestroomde deelnemers een individuele bijdrage beschikbaar. Naar verwachting gaat het hier om veertig mensen. Stichting Speelgoedgarage Delft – Hout werkt voor mensen (¤35.000) – Foto’s pagina 68-69 Stichting Speelgoedgarage Delft biedt al zevenentwintig jaar werkervaringsplaatsen aan gericht op sociale activering. Nu de gemeente Delft heeft bezuinigd op sociale activering wil de Speelgoedgarage uitgroeien tot een leerwerkbedrijf waar mensen met afstand tot de arbeidsmarkt worden toegeleid naar werk. De deelnemers worden voor het opdoen van praktische vaardigheden op de werkvloer 50 Praktische projecten | Activering begeleid door een leermeester. Daarnaast zorgt een coach voor begeleiding op het gebied van persoonlijke problematiek. Instituut Gak stelt voor succesvol naar werk of opleiding uitgestroomde deelnemers een individuele bijdrage beschikbaar. Naar verwachting gaat het hier om tien mensen. Stichting Bouwloods Utrecht – Bouwen en Brouwen (¤20.000) Stichting Bouwloods Utrecht (SBU) helpt mensen met afstand tot de arbeidsmarkt met het opdoen van vaktechnische en sociale vaardigheden. Dit met de bedoeling mensen uit deze doelgroep nieuwe toekomstperspectieven en kansen op de arbeidsmarkt te bieden. In samenwerking met de naast SBU gelegen Brouwerij Maximus zijn in januari 2013 leer/werkervaringsplaatsen gestart in een nieuw proeflokaal. SBU adviseert en helpt Brouwerij Maximus bij de invulling van deze leer/werktrajecten. De leerlingen werken in teamverband onder leiding van een leermeester. Naast het feit dat werken in teamverband in het bedrijfsleven gebruikelijk is, heeft dit als voordeel dat leerlingen van verschillend niveau elkaar kunnen stimuleren en helpen bij het werk. Instituut Gak stelt voor succesvol naar werk of opleiding uitgestroomde deelnemers een individuele bijdrage beschikbaar. Naar verwachting gaat het hier om twaalf mensen. Talentenfabriek010 – Femme Fabrique (¤ 54.000) Femme Fabrique (FF) biedt via het project Talentenfabriek010 vrouwen zonder startkwalificatie of met een grote afstand tot de arbeidsmarkt kansen op opleiding en (vrijwilligers)werk met behulp van laagdrempelige leer/werktrajecten. Het betreft hier bijvoorbeeld vrouwen zonder uitkering, die als moeder en huisvrouw lange tijd geen betaald werk hebben verricht. FF beschikt over een netwerk van lokale ondernemers met productiewerk, passend bij de kwaliteiten en vaardigheden van de doelgroep. Dit werk wordt uitgevoerd binnen de eigen FF-werkplaatsen. De deelnemende vrouwen zijn in dienst bij payroll bedrijf Red Fabric en worden vanaf hun deelname aan het traject betaald (loon of stagevergoeding). Zij krijgen begeleiding en coaching en bouwen mede langs deze weg een CV op om hun arbeidsmarktpositie te kunnen verbeteren. Zo mogelijk worden zij gecertificeerd. FF verwacht in een tijdsbestek van twee jaar driehonderd vrouwen te bereiken. Instituut Gak stelt voor succesvol naar werk of opleiding uitgestroomde deelnemers een individuele bijdrage beschikbaar. Naar verwachting gaat het hier om 27 vrouwen. The-Next-Level – De Life Style winkel (¤ 37.000) 20 13 The Next Level (TNL) biedt mensen met een psychiatrische achtergrond en/of sociale kwetsbaarheid voor wie de stap van dagbesteding naar betaald werk (nog) te groot is leer/werkplekken aan in Life Style winkels. In april 2013 is de eerste Life Style winkel geopend in Soest en daarna verplaatst naar Utrecht. Vanuit die winkel starten vijf projecten: • Kappen & Knippen. Een deel van de winkel is ingericht als kapsalon met werkplekken voor exkapsters met een hiaat in hun arbeidsverleden; • Kinderkleding. Een ander deel van de winkel is ingericht voor het verkopen van kinderkleding, schoenen en accessoires. Hier gaat het om leerwerkplekken waar verkoop- en sociale vaardigheden worden geoefend; • Old/New Vintage. Voor kledingreparaties zijn drie naaimachines aanwezig, eveneens bedoeld voor het aanleren van vak- en sociale vaardigheden; • Hardloopgroep bedoeld voor buurtbewoners en cliënten van instellingen in de omgeving; • Kunstatelier ‘Artwork’; deze moet de klanten een indruk geven van de identiteit van de medewerkers om zo het aan deze mensen klevende stigma te laten verdwijnen. Gedurende de openingstijden van de winkel is er altijd een begeleider van The Next Level aanwezig. Instituut Gak stelt voor succesvol naar werk of opleiding uitgestroomde deelnemers een individuele bijdrage beschikbaar. Naar verwachting gaat het hier om zeventien mensen. 51 Stichting 2eKans.nl – Mijn 2e kans 2013 (¤15.000) Stichting 2eKans.nl wil geïsoleerde kansarme en laagopgeleide mensen die langdurig werkloos zijn op weg helpen naar regulier werk of vrijwilligerswerk. Deelnemers aan de activiteiten en cursussen van deze stichting zijn voornamelijk allochtone vrouwen, die na hun inburgeringscursus meer kennis over de Nederlandse maatschappij willen opdoen. Het project ‘Mijn 2e kans 2013’ biedt hen de mogelijkheid hun taalvaardigheid te verbeteren. Daarnaast vormt het een opstap naar een baan of studie waarbinnen de deelnemers zich vervolgens verder kunnen ontplooien. De cursus gaat in op onderwerpen als communicatie, financiële huishouding en gezondheid en voeding. Ook worden er computerlessen en lessen in lees- en schrijfvaardigheid verzorgd. Het betreft hier een vervolg op een eerder door Instituut Gak ondersteund project. Instituut Gak stelt voor succesvol naar werk of opleiding uitgestroomde deelnemers een individuele bijdrage beschikbaar. Naar verwachting gaat het hier om tien vrouwen. Stichting Amsterdam aan het werk – Oost naar Werk: Werk vinden is meer dan solliciteren alleen (¤ 84.000) Het maatschappelijk projectbureau Stichting Amsterdam aan het Werk (AahW) ontwikkelt initiatieven en projecten, gericht op participatie en werkloosheidbestrijding. Met het actieplan ‘Oost naar Werk’ levert AahW in samenwerking met diverse welzijnsorganisaties een bijdrage aan de bestrijding van jeugdwerkloosheid in Stadsdeel Oost. Het actieplan richt zich op kwetsbare jongeren binnen drie verschillende subdoelgroepen: jongens, meiden en alleenstaande moeders. De deelnemers worden 'arbeidsfit' gemaakt via coaching en training in kleine groepen. Naast investeringen in hun persoonlijke ontwikkeling gaat het om het aanleren van sollicitatie- en werknemersvaardigheden. Daarnaast ontvangen de deelnemers individuele begeleiding en wordt hen werkervaringsplekken aangeboden. Instituut Gak stelt voor succesvol naar werk of opleiding uitgestroomde deelnemers een individuele bijdrage beschikbaar. Naar verwachting gaat het hier om 34 jongeren. Oost naar werk ‘Alle projecten van Stichting Amsterdam aan het werk hebben als doel het beste te halen uit Amsterdammers die een zetje in de rug nodig hebben.’ Aan het woord zijn Eva van Dijk en Marit Heij van deze stichting. Hun nieuwste project wil jongeren in Amsterdam Oost laten ervaren hoe zij zichzelf kunnen redden op de arbeidsmarkt. Kun je beschrijven hoe een succes er voor jullie uitziet? Eva van Dijk: ‘Ik moet nu denken aan een alleenstaande moeder van 25 jaar met twee kinderen en zwanger van de derde. Ze kwam heel wantrouwend het project binnen en bij de eerste bijeenkomsten keek ze stuurs om zich heen. Met haar standaardvraag “Waarom?” plaatste ze vraagtekens bij alles wat wij naar voren brachten. Na verloop van tijd zag je haar echter opener worden. Ze liet merken dat ze hier voor haar eigen toekomst zat en durfde ook naar haar eigen tekortkomingen te kijken. Haar conclusie was uiteindelijk dat haar opleidingsniveau van verzorgende niet hoog genoeg was om het in de toekomst te redden. Een maand na haar bevalling is ze daarom gestart met de opleiding tot verzorgende niveau 3. Dat is voor ons echt een pareltje.’ Zal deze moeder het redden met haar nieuwe diploma? Marit Heij: ‘Banen liggen niet voor het oprapen. Tegelijkertijd weet je dat het helemaal niet goed komt als jongeren het opgeven. We waarschuwen de mensen in onze projecten dat zij behalve een eerste keuze ook een tweede en derde paraat moeten hebben. En natuurlijk hopen we dat onze jongeren de rest van hun leven iets zullen hebben aan de flexibiliteit en de weerbaarheid die wij ze proberen aan te leren.’ 52 Praktische projecten | Activering Hoe weten jullie dat je successen zult boeken? Eva van Dijk: ‘Bij ons vorige project hebben we in de loop van één jaar tachtig jongeren in huis gehad. Onze doelstelling was toen om de helft van hen te begeleiden naar werk of een opleiding. Dit hebben we gehaald, maar bij onze evaluatie waren we nog niet helemaal tevreden. We merkten dat sommige jongeren, ondanks onze training op het gebied van solliciteren, presenteren, gesprekstechnieken en netwerken, niet aan de bak kwamen, omdat ze een te groot hiaat hadden in hun cv. We hebben daarom het tempo voor de trainingen iets omlaag geschroefd en zorgen er nu voor dat alle jongeren na de training nog drie maanden stage lopen of werkervaring opdoen. We denken dat tachtig procent van onze deelnemers op deze manier de weg naar werk of opleiding terug zal vinden. We krijgen ook alleen subsidie van Instiutuut Gak voor jongeren die deze stap maken.’ Op welke jongeren richten jullie je? Marit Heij: ‘We zoeken jongens en meiden van 18 tot en met 23 jaar uit stadsdeel Amsterdam Oost. Alleenstaande moeders mogen niet ouder zijn dan 26 jaar. We richten ons specifiek op jongeren die behoorlijk gemotiveerd zijn om werk te vinden. Het vinden van werk of een geschikte opleiding kun je nu eenmaal niet van de deelnemers overnemen. Voor een sollicitatiegesprek kunnen wij met de jongeren bespreken en voorbereiden hoe zij zich willen presenteren en welke vragen zij kunnen verwachten, maar uiteindelijk moeten ze dit gesprek toch alleen voeren. Een zekere wil om te slagen is noodzakelijk. Bovendien moeten we er voor waken dat we geen jongeren met te grote problemen in onze trainingen opnemen. Wij geven jongeren een zet in de goede richting, maar we kunnen niet tegelijkertijd ook problemen als grote schulden, geen huisvesting of psychische problemen oplossen. Zulke jongeren verwijzen we door naar andere hulpverleners.’ Stichting Drivers4Change – Duurzaam opleiden (¤ 75.000) Vanuit de basisgedachte ‘people, planet, profit’ wil Taxibedrijf Taxi-E verantwoord ondernemen. Om die reden zijn uitsluitend elektrische auto’s in gebruik. Daarnaast heeft dit bedrijf Stichting ‘Sustainable Taxi Drivers’ opgezet. Deze stichting biedt uitkeringsgerechtigden met afstand tot de arbeidsmarkt een opleidingstraject tot taxichauffeur aan. Bewust is gekozen voor omscholing van over het algemeen mensen van vijftig jaar en ouder. Binnen het traject halen zij de benodigde vergunningen, volgen een training elektrisch autorijden en een cursus gastvriendelijkheid. Aan het eind van het traject ontvangen de aldus opgeleide chauffeurs een jaarcontract bij Taxi-E. Instituut Gak draagt bij aan de uitstroom van deze chauffeurs. Naar verwachting zijn dit er dertig. Stichting Ons Bedrijf – ATC De Glind (¤ 75.000) Stichting Ons Bedrijf wil met het pilotproject ATC De Glind een arbeidstrainingscentrum (ATC) opzetten om kwetsbare jongeren terug naar school of naar de arbeidsmarkt te begeleiden. De pilot vindt plaats in jeugddorp ‘De Glind’ te Barneveld. Het ATC regelt een duurzame en nauwe samenwerking met regionale partners op het gebied van onderwijs, zorg, welzijn, bedrijfsleven en de gemeente. Diverse sociale ondernemers hebben hun krachten gebundeld en bieden vanuit het ATC leerwerktrajecten op het vlak van onder meer dierverzorging, houtbewerking, horeca en tuinderij. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk of naar een reguliere vervolgopleiding uitgestroomde jongere. Naar verwachting zijn dit er dertig. Stichting ECDef – Gedragscoaching (¤104.000) – Foto’s pagina 36-37 20 13 Stichting Employabilitycentrum voor Defensiepersoneel (ECDef) begeleidt defensiepersoneel naar een baan in de civiele sector. Samen met You RULE!!, een organisatie die gespecialiseerd is in het begeleiden van probleemjongeren, is een traject ontwikkeld om defensiepersoneel op te leiden 53 tot gedragscoach voor probleemjongeren. Defensiepersoneel blijkt zeer geschikt te zijn voor dit type werk. Zij zijn bekwaam in het geven van instructies en het begeleiden van zowel individuen als groepen mensen. In een periode van twee jaar doorlopen vijftig, door ECDef geschikt bevonden, kandidaten een leerwerktraject van zes maanden. Dit traject wordt afgesloten met een certificaat en een baangarantie. Het opleidingstraject bestaat uit theorie en praktijk. De deelnemers begeleiden vanaf de start al jongeren, zodat de theorie direct in de praktijk kan worden toegepast. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer. Naar verwachting zijn dit er ruim dertig. Gedragscoaching Het Eindhovense project You RULE!! leert probleemjongeren waar ze goed in zijn door middel van sport. De deelnemers laten zonder uitzondering een positieve gedragsverandering zien. Dankzij de stichting ECDef worden gedragscoaches opgeleid die deze aanpak over het land kunnen verspreiden. Waarom heeft ECDef dit project geadopteerd? Carel Banse: ‘Onze stichting begeleidt mensen die bij Defensie werken of hebben gewerkt naar een passende functie in de burgermaatschappij. Van groot belang is dat oud defensiemedewerkers hun ervaringen en vaardigheden in hun nieuwe rol kunnen benutten. Het project You RULE!! biedt daartoe kansen. Bij Defensie leren medewerkers hoe je mensen onder moeilijke omstandigheden goed kunt laten samenwerken. Deze ervaring is zeer bruikbaar bij het begeleiden van jongeren.’ Wat is de achtergrond van het project You RULE!! Wessel Schulting, hoofdinstructeur van You RULE!!: ‘De eerste kiem is gelegd toen ik zelf een jaar of vijftien, zestien was en veel op straat rond hing. Ik had geen idee wat ik wilde en ging daarom de verkeerde dingen doen. Dat ik niet veel later naar het CIOS kon, heeft mij uiteindelijk gered. Voor mij was het toen echt een eyeopener dat ik iets had gevonden dat ik leuk vond en waar ik goed in was. Daarna ben ik gaan werken als sportinstructeur bij Defensie. Tijdens een kazerneproject zag ik dat sport een middel kan zijn voor mentale vorming en het groepsproces voor jeugddelinquenten. Deze ervaringen wilde ik gebruiken in mijn eigen wijk in Eindhoven.’ Wat is het geheim van jullie succes? Wessel Schulting: ‘We bieden sport en een zinvolle vrijetijdsbesteding aan, waarin jongeren hun eigen kracht kunnen ontdekken en zich oefenen in wat ze moeilijk vinden. Als hier een jongen binnenkomt die het opgegeven heeft op school, dan vraag ik wat zijn toekomstdoel is. “Een dikke BMW en een lekker wijf”, is dan het antwoord. Veel gelach in de groep, maar dan vraag ik hoe hij dat wil bereiken. Dan komt het onderwerp werk en een schooldiploma toch weer in beeld. Onze rol is de jongeren weer belangrijk te maken, en hen – op grond van wat zij zelf graag willen – keuzes te laten maken.’ Hoe oefen je jongeren in het vermijden van valkuilen? Wessel Schulting: ‘We maken samen met de jongeren een beeld van waar het met hen misloopt en dan zoeken we vervolgens deze situatie op in sportsituaties. Een jongen die steeds ontplofte als hij werd aangeraakt, kon zijn zelfbeheersing oefenen door te beginnen met gemakkelijke situaties. Daarna maken we de uitdaging stapje voor stapje groter. Afgelopen vrijdag zei deze jongen toevallig tegen mij dat hij helemaal geen last meer heeft van zijn woedeaanvallen. Dan kan ik zelf wel janken van blijdschap. Vervolgens geven we zo’n jongen een rol in de groep als assistent coach, zodat hij ook andere jongeren gaat helpen waardoor zijn zelfvertrouwen verder toeneemt. Het doel is dat de positieve veranderingen zich als een olievlek over de wijk verspreiden.’ 54 Praktische projecten | Activering Gaat ECDef ervoor zorgen dat de methodiek ook in andere steden terecht komt? Carel Banse: ‘Het project You RULE!! heeft prijzen gewonnen in het land en staat in de belangstelling bij andere gemeenten, maar de problematiek van de betrokken jongeren blijkt vaak te complex voor een standaard begeleidingstraject. We hebben er daarom voor gekozen oud defensiemedewerkers een opleiding tot gedragscoach te laten volgen in Eindhoven. De eerste vier trainers zijn nu klaar om soortgelijke projecten in andere steden van de grond te krijgen. Dit prille begin is mede mogelijk gemaakt door Instituut Gak. Het lijkt er daarom op dat soortgelijke initiatieven ook in andere steden het verschil kunnen gaan maken.’ Van Dams College – nieuwe vorm van beroepsonderwijs (¤ 175.000) De huidige vorm en structuur van MBO opleidingen is niet geschikt voor alle jongeren. In het reguliere onderwijs gaan leerlingen binnen een BBL-traject direct vanaf de start van de opleiding aan het werk. Sommigen bezitten dan nog onvoldoende vaardigheden en competenties om goed in het leerbedrijf te kunnen meedraaien. Daardoor voelen zij zich onzeker en vallen sneller uit. Voor bedrijven leidt dit tot extra belasting door intensievere begeleiding. MKB bedrijven hebben daar de capaciteit en middelen niet voor. Om verbetering te bereiken in deze situatie acht Stichting het Van Dams College nieuwe vormen van beroepsopleiding geboden. Om hierin te voorzien wordt gestart met een aangepaste opleiding voor jongeren in de leeftijd van 23 t/m 35 jaar met afstand tot de arbeidsmarkt. Via deze opleiding kunnen dergelijke jongeren binnen één in plaats van twee jaar een diploma in de zorg of techniek behalen. De opleiding start met een voorschakeltraject waarin de leerlingen kunnen wennen aan routine, discipline en zelfstandigheid. Tegelijkertijd worden storende factoren als bijvoorbeeld schuldenproblematiek aangepakt. Vervolgens beginnen de leerlingen aan een intensief leertraject, waarin ze vijf dagen per week naar school gaan. Daardoor kan de theorie niet alleen sneller maar ook uitgebreider worden behandeld. Na dertien weken krijgen zij een arbeidsovereenkomst voor een jaar bij een leerwerkbedrijf. Door het intensieve leertraject zijn jongeren beter toegerust om vanaf de eerste dag mee te kunnen draaien binnen dit bedrijf. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer. Naar verwachting zijn dit er ruim zeventig. Stichting De Buitenwacht – AKA-opleiding (¤ 6.000) Intercultureel ontmoetingscentrum De Buitenwacht uit Dordrecht heeft in samenwerking met het Da Vinci College een AKA-opleiding voor vrouwen met een buitenlandse achtergrond ontwikkeld. Het gaat om een eenjarig maatwerktraject voor vrouwen in de leeftijd van 25 tot 45 jaar zonder startkwalificatie, die niet kunnen instromen in het reguliere onderwijs vanwege een taalachterstand. Het traject omvat les in Nederlandse taal, rekenen, het ontwikkelen van sociale vaardigheden en een stage van drie maanden. Bij het succesvol afronden van het traject kunnen de vrouwen uitstromen naar een baan of een reguliere MBO-2 opleiding. Instituut Gak biedt financiële ondersteuning op basis van het aantal mensen dat uitstroomt naar betaald werk of een reguliere vervolgopleiding. Naar verwachting gaat het om twaalf vrouwen. Stichting Varen in Assen – Varen in Assen (¤ 25.000) 20 13 Stichting Varen in Assen wil met het gelijknamige project tien jongeren onder begeleiding een rondvaartboot laten bouwen. Naast metaal- en houtbewerking richt dit leerwerktraject zich op schilderen installatiewerkzaamheden. De boot wordt vervolgens ingezet als een sociale onderneming, waar jaarlijks enkele mensen werkervaring kunnen op doen in onder meer catering, hostesswerkzaamheden en technische onderhoudswerkzaamheden. De financiële ondersteuning van Instituut Gak beperkt zich tot de jongeren die betrokken zijn bij de bouw van de boot en uitstromen naar betaald werk of een reguliere vervolgopleiding. 55 Stichting Cultuur–Ondernemen – Kunst Werkt! (¤ 167.000) Stichting Cultuur-Ondernemen uit Amsterdam (C-O) zet zich al jaren in voor culturele organisaties en zelfstandig werkende kunstenaars. Als gevolg van het beperken en stopzetten van subsidies op het gebied van kunst en cultuur, het door de crisis teruglopen van sponsorbijdragen en het terughoudend koopgedrag van consumenten, belanden veel kunstenaars in een uitkeringssituatie. Met behulp van het project Kunst Werkt! wil C-O 150 scheppende kunstenaars actief ondersteunen bij het verkrijgen van nieuw werk. C-O doet dit via een voor elke kandidaat op maat gesneden loopbaantraject. In dit traject leren de kunstenaars hun creativiteit op een andere manier en in nieuwe gebieden aan te wenden. Instituut Gak biedt financiële ondersteuning op basis van het aantal deelnemers dat succesvol uitstroomt naar betaald werk of dat is gestart als zelfstandig ondernemer. Naar verwachting gaat het hier om negentig personen. Capabel Onderwijs Groep BV – Capabel SBMO (¤ 61.500) Capabel Onderwijs Groep BV wil met behulp van het project Capabel SBMO allochtone werklozen in een tijdsbestek van 18 tot 24 maanden opleiden tot Procesoperator. De doelgroep waarop dit project mikt, is geschikt om deze opleiding succesvol af te ronden, maar beheerst de Nederlandse taal onvoldoende om een reguliere opleiding te kunnen volgen. In het opleidingstraject ontvangen de kandidaten, naast een vakgerichte opleiding, ook les in Nederlandse taal, rekenen en omgangsvaardigheden gericht op de werkvloer. Het eerste jaar bestaat uit een BOL-traject met een stage. Het tweede jaar betreft een BBL-traject. De kandidaat werk dan bij een bedrijf met uitzicht op een arbeidsovereenkomst. Kandidaten die geen arbeidsovereenkomst krijgen bij het bedrijf waar zij stage lopen, worden door een jobcoach begeleid naar een betaalde baan elders. Instituut Gak biedt ondersteuning op basis van het aantal deelnemers dat succesvol uitstroomt naar betaald werk. Naar verwachting gaat het hier om achttien personen. Stichting PAMIR Noord-Holland – Leerwerktrajecten voor vluchtelingenvrouwen in Amsterdam (¤ 57.000) Stichting PAMIR Noord-Holland zet zich al jaren in om Afghaanse vluchtelingen te ondersteunen bij hun participatie en integratie in de Nederlandse samenleving. Via een leerwerktraject wil deze stichting vrouwen uit de doelgroep in de leeftijd van 25 t/m 45 jaar begeleiden naar werk als naaister of in de catering. Het traject beslaat drie fasen. In de vier maanden durende eerste fase worden de vrouwen getraind in talentontwikkeling, motivatie, presentatie en conversatie. De tweede fase bestaat uit een leerwerktraject, waar de kandidaten gedurende acht maanden vaardigheden opdoen in kledingreparatie, catering, inkoop, administratie en het omgaan met klanten. Vrouwen die als zelfstandig ondernemer willen starten ontvangen een training in ondernemerschap. Daarnaast lopen de vrouwen twee maanden stage. In de laatste fase worden zij gecoacht en begeleid naar een betaalde baan of bij het starten van een eigen bedrijf. Instituut Gak biedt ondersteuning op basis van het aantal deelneemsters dat succesvol uitstroomt naar betaald werk of dat is gestart als zelfstandig ondernemer. Naar verwachting gaat het hier om achttien vrouwen. Stichting Welzijn Centraal – Aan de Slag! (¤ 33.000) Stichting Welzijn Centraal richt zich met het project ‘Aan de Slag!’ op inwoners van Leeuwarden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe wordt samengewerkt met de gemeente Leeuwarden, ROC Friesland College en zorginstellingen. Voor de kandidaten wordt een maatwerktraject ontwikkeld, gericht op het behalen van een erkend diploma in de zorgsector. Gedurende een jaar gaan kandidaten één dag per week naar school en lopen zij twee dagen per week stage. Een coach verzorgt de huiswerkbegeleiding. Voorts wordt de kandidaat gevolgd door een trajectbegeleider, die tevens de contacten onderhoudt met de gemeente, relevante instellingen en docenten. Deze trajectbegeleider organiseert ook vier keer per jaar een bijeenkomst met alle ketenpartners om de voortgang van het project en van de kandidaten te bespreken. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer. Naar verwachting zijn dit er vijftien. 56 Praktische projecten | Activering Stichting Samenbinding – Werkvinders (¤ 280.000) Stichting Samenbinding wil met het project ‘Werkvinders’ tachtig werklozen in Amsterdam Oost begeleiden naar een baan of een werkervaringsplek. Daartoe gaat de organisatie eerst op zoek naar vacatures en werkervaringsplaatsen bij werkgevers in het betreffende stadsdeel. Is er een vacature of werkervaringsplek gevonden dan wordt er een match gemaakt met een deelnemer uit het kandidatenbestand. Deze gaat direct aan het werk. In overleg met de werkgever en ketenpartners, zoals DWI, wordt gekeken of er additionele cursussen en/of opleidingen nodig zijn. Een werkcoach stelt samen met de kandidaat een begeleidingsplan op. Gedurende het traject begeleidt deze coach de kandidaat en de werkgever. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer. Naar verwachting zijn dit er tachtig. De Jonge Krijger B.V. – TechniPret (¤ 70.000) Projectbureau De Jonge Krijger B.V. wil met het project ‘TechniPret’ vijfhonderd jongeren in de leeftijd van 16 -27 jaar begeleiden naar een (leer)werkplek in de techniek of een technische opleiding. Vaak hebben jongeren en hun ouders een negatief beeld van werken in de technische sector, terwijl er veel mogelijkheden zijn. Om techniek onder de aandacht te brengen bij alle naar school gaande jongeren worden er voorlichtingsdagen georganiseerd, waar jonge technici uitleg geven over werken in de techniek. Kandidaten starten een op maat gemaakt traject van zes maanden waar de nadruk ligt op persoonlijke begeleiding en coaching. De Jonge Krijger maakt daarbij gebruik van instrumenten als trainingen gericht op zelfinzicht en op beroepskeuze. Daarnaast worden de jongeren begeleid naar een werkplek of een MBO-BBL-opleiding. Nadat ze zijn gestart met werk of een opleiding ontvangen ze nog drie maanden nazorg. Instituut Gak draagt bij aan de eerste dertig jongeren die succesvol naar betaald werk of naar een reguliere vervolgopleiding zijn uitgestroomd. Stichting RoffaBOP – Werkloze jongeren in de sloop (¤ 50.000) Stichting RoffaBOP wil met het eenjarige project ‘Werkloze jongeren in de sloop’ twintig werkloze Rotterdamse jongeren begeleiden naar een baan of opleiding als timmerman. Het project start met een procedure waarin naast de persoonlijke situatie aandacht wordt besteed aan de theorie. Ook worden algemene werknemersvaardigheden getraind. Daarna start de jongere met een opleiding en loopt hij of zij stage bij aannemings- en installatiebedrijf Hofrijn. Tijdens die stage bouwen zij onder begeleiding van een technische leermeester sloopwoningen om tot leefbare woningen. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk of naar een reguliere vervolgopleiding uitgestroomde jongere. Naar verwachting zijn dit er veertien. Stichting Arkin – Werkgeversbenadering – VIP-Amsterdam (¤ 96.000) Het project ‘VIP-Amsterdam’ van Stichting Arkin betreft een multidisciplinaire aanpak voor psychotische jongeren en jongvolwassenen uit Amsterdam en Diemen. Zij komen voor een periode van drie jaar in zorg bij het team Vroege Interventie bij Psychose (VIP). Er is sprake van een jaarlijkse instroom van circa honderd patiënten. Het team van VIP besteedt veel aandacht aan verkrijging van werk voor de doelgroep. Dit heeft geresulteerd in een werkgeversbenadering die verschillende elementen omvat, waaronder het verbeteren van de acquisitievaardigheden van de betreffende jongeren. Via bestaande werkgeversnetwerken regelen de jobcoaches voorts werkervaringsplaatsen. Zij zorgen echter ook voor uitbreiding van die netwerken en informeren nieuwe werkgevers over de doelgroep. Geregeld casusoverleg met niet alleen organisaties als UWV en DWI, maar ook met (vaak bevooroordeelde) jobhunters vormen eveneens een wezenlijk element van de werkgeversbenadering van VIP. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk, stage of bijbaan uitgestroomde deelnemer. Naar verwachting zijn dit er zeventig. 20 13 57 Stichting Doen Doet – ZZPlace Werkt (¤ 7.000) Stichting Doen Doet heeft een collectieve werkplek voor ZZP-ers geopend in Amsterdam Oost onder de naam ‘ZZPlace’. Doel is om per jaar minimaal veertien werkzoekenden te begeleiden naar betaald werk. Mensen met talent op het terrein van uiterlijke en innerlijke verzorging mogen voor een periode van maximaal zes maanden één dag per week gratis gebruik maken van de salon- of coachingsruimte in ZZPlace. Zij kunnen daar klanten ontvangen en zo hun eerste inkomen verdienen. Ook worden zij één dag per week begeleid in de richting van zelfstandig ondernemerschap. Na een half jaar wordt bezien of de werkzoekende verder kan als zelfstandige dan wel aangewezen is op een baan in loondienst. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer of als zelfstandig gestarte ondernemer. Naar verwachting zijn dit er veertien. Vereniging LFB – Sterk naar werk (¤ 66.000) De Vereniging LFB zet zich al achttien jaar in voor mensen met een verstandelijk beperking. De organisatie bestaat zelf ook grotendeels uit werknemers met een verstandelijke beperking. Met de komst van de Participatiewet verlegt de organisatie haar aandacht van het begeleiden van de doelgroep van dagbesteding of werk binnen SW-organisaties naar een reguliere baan. Hiervoor ontwikkelen zij een methodiek om de doelgroep, onder begeleiding van een coach, een baan te laten vinden binnen het MKB. De intentie is dat zij na een proeftraject bij de werkgever in dienst blijven. Voor de werkervaringsplekken worden MKB-bedrijven actief benaderd. Deze bedrijven ontvangen ondersteuning voor het creëren van passende vacatures. Het project heeft als tweede doel het inzetten van werkloze vijftig plussers. Zij worden opgeleid tot coach en begeleiden op vrijwillige basis de kandidaten met een verstandelijke beperking op een werkervaringsplek. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemers. Naar verwachting zijn dit vierentwintig kandidaten met een verstandelijke beperking en twaalf vijftig plussers. Stichting De Carrousel – De Carrousel (¤ 20.000) Stichting De Carrousel uit Groningen begeleidt mensen met een beperking of multiproblematiek naar werk. Alle kandidaten van De Carrousel starten het traject met muziekworkshops om op ontspannen wijze hun medekandidaten beter te leren kennen. Vervolgens stromen zij ‘De Carrousel’ in. Dit houdt in dat zij gedurende zes maanden voor minimaal twintig uur per week werkervaring opdoen bij diverse organisaties. Per organisatie loopt een kandidaat één tot twee maanden mee. Daarnaast volgen zij een training waarin zij naast arbeidsvaardigheden eigen competenties leren ontdekken. Na afronding van de training en de werkervaring, volgt een werkstage van zes maanden bij een reguliere werkgever. De bedoeling is deze stage om te zetten in een regulier arbeidscontract. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer. Naar verwachting zijn dit er twintig. Stichting Mind At Work – Versterking in Blokken (¤ 22.500) Met het project ‘Versterking in Blokken’ wil Mind At Work twintig kwetsbare jongeren uit AmsterdamWest begeleiden naar een betaalde baan. Het traject bestaat uit drie blokken en duurt in totaal vijftien maanden. In het eerste blok wordt de deelnemer begeleid naar een baan of opleiding. In het tweede blok gaat deze op zoek naar een woning met hulp van een consulent en peercoach; dit is een jongvolwassene uit de eigen wijk met dezelfde achtergrond. In het laatste blok ontvangt de deelnemer nog persoonlijke ondersteuning, waarbij de coach de schakel vormt tussen hem/haar en de wijk. Indien nodig wordt aanvullende psychologische begeleiding geboden. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemers. Naar verwachting zijn dit er twintig. 58 Praktische projecten | Activering Professional Rebel – De Professional Rebel Accelerator (¤ 19.314) Via het project ‘De Professional Rebel Accelerator’ krijgen twintig jonge hoogopgeleide werkzoekenden in de leeftijd van 25 tot 35 jaar begeleiding bij het vinden van een baan of het starten van een zelfstandige onderneming. Het drie maanden durende traject bestaat uit een combinatie van workshops, bedrijfsbezoeken en het schrijven van een blog. In de workshops brengen de deelnemers hun eigen kwaliteiten en competenties in kaart en leren ze hoe ze zichzelf kunnen presenteren als potentiële werknemer of als starter van een eigen bedrijf. Daarnaast worden er bedrijven bezocht, enerzijds om het netwerk van de deelnemers te vergroten en anderzijds om ze te laten zien hoe belangrijk het is zicht te krijgen op de specifieke inhoud van een baan of functie. In het laatste onderdeel schrijven de deelnemers een blog over de workshops en bedrijfsbezoeken. Instituut Gak biedt financiële ondersteuning op basis van het aantal deelnemers dat uitstroomt naar betaald werk of is gestart als zelfstandig ondernemer. Naar verwachting zijn dit er tien. Stichting Grondig Hergebruik – Van prototypen naar nieuw werk (¤ 46.000) Stichting Grondig Hergebruik creëert (nieuwe) leerwerkplekken voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt door afgedankte goederen op te knappen of om te vormen tot verhandelbare goederen. De daarmee verkregen inkomsten dekken grotendeels de organisatie- en begeleidingskosten. In het onderhavige project staat de ontwikkeling van de zgn. ‘e-round’ centraal. Dit is een, in samenwerking met een professionele ontwerper ontwikkelde, mobiele zitgelegenheid met audiovisuele faciliteiten. In de LeerWerkFabriek te Nijmegen worden vier varianten en prototypen ontwikkeld, die als model in de showroom komen te staan. Dit project levert tien leerwerkplekken op voor een periode van drie tot zes maanden. Potentiële klanten, zoals horeca, sportverenigingen, zorginstellingen en bedrijven, worden uitgenodigd om kennis te nemen van het prototype. Zij kunnen dit naar wens laten aanpassen. Naar verwachting worden er in het eerste half jaar 25 ‘e-rounds’ verkocht. Instituut Gak draagt bij aan de ontwikkeling van de prototypen en per in dienst getreden deelnemer. Naar verwachting zijn dit er vier. Stichting De Nieuwe Kruier – Project 100 (¤ 42.750) Stichting De Nieuwe Kruier heeft als missie om samen met de klant annex werkgever, oude beroepen te laten herleven in nieuwe functies: de nieuwe kruier(s). Met instrumenten als jobcarving en – composing worden bij reguliere werkgevers nieuwe functies gemaakt aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Potentiële gegadigden voor deze nieuwe functies doen in een vijfdaagse training werknemersvaardigheden op. Aan deze training is een door MKB-Nederland erkend certificaat verbonden. Na de training worden de deelnemers gedetacheerd op de nieuwe werkplek. Zowel de werkgever als nieuwe werknemer worden gedurende de inwerkperiode begeleid. Binnen de gemeenten Rijssen-Holten, Zwolle en Oost-Groningen starten vijfenveertig mensen met een arbeidsbeperking met de training. Naar verwachting behaalt zestig procent het certificaat. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer. Naar verwachting zijn dit er25. Stichting Dona Daria – Vrouw & Zaak (¤ 10.000) Vrouw & Zaak is een ontwikkelingstraject en een platform dat vrouwen ruimte biedt zichzelf te ontwikkelen tot onderneemster. In een laagdrempelige omgeving leren tien tot vijftien vrouwen de belangrijkste aspecten van het starten, exploiteren en rendabel maken van een eigen bedrijf. Wanneer de eigen onderneming van start is gegaan, worden zij nog enige tijd ondersteund door een ervaren ondernemer. Instituut Gak biedt financiële ondersteuning op basis van het aantal vrouwen dat uitstroomt naar betaald werk of gestart is als zelfstandig onderneemster. 20 13 59 Stichting Motorcycle Support Nederland – Motorwerkplaats Nijmegen (¤ 48.000) Stichting Motorcycle Support Nederland uit Goirle biedt mensen met een beperking een zinvol leerwerktraject in de motorbranche. In de veilige omgeving van een nieuw te openen (vierde) werkplaats in Nijmegen wordt de deelnemers, naast het aanleren van elementaire omgangsvormen, ondersteuning geboden door beroepskrachten en vrijwilligers. De werkzaamheden van de ‘assistent monteurs’ zoals de deelnemers consequent genoemd worden, bestaan uit onderhouds-, reparatie- en revisiewerkzaamheden aan motoren en andere tweewielers. Al sleutelend worden de vaardigheden van de deelnemers zichtbaar. Aan de hand daarvan wordt gewerkt aan uitstroom naar betaald werk en/of een reguliere vervolgopleiding. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer. Naar verwachting zijn dit er 24. Stichting Pak die Kans - Anders kijken naar re-integratie – pagina 42 60 20 13 61 62 V. Beleggingsbeleid Strategie De beleggingsstrategie van Instituut Gak is enerzijds gericht op het in stand houden van de koopkracht van het vermogen en anderzijds op verwerving van voldoende inkomsten voor de financiering van een structureel subsidiebudget aan werkterreinen waarop het instituut actief is. Deze combinatie vormt een uitdaging voor het beleggingsbeleid, aangezien deze mogelijk niet elk jaar zal kunnen worden gerealiseerd. Het beschikbare budget voor het lopende jaar voor subsidies en uitvoeringskosten is door het Bestuur vastgesteld op een bedrag van ¤ 15,5 miljoen. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd. Als lange termijn belegger is het voor Instituut Gak mogelijk van jaar tot jaar een bepaalde mate van volatiliteit in het beleggingsrendement te accepteren. Het risico wordt zo veel mogelijk beperkt door de grote diversificatie in de beleggingsportefeuille, in combinatie met methodieken, specifiek gericht op de bescherming van de koopkracht van het vermogen. Het totaal belegde vermogen bedraagt ultimo 2013 ¤ 507 miljoen. Het over 2013 gerealiseerde rendement voor risico beperkende maatregelen komt uit op 5,24% (zie de tabel op pagina 66). Gelet op de onzekere rendementsverwachtingen in combinatie met de toegenomen instabiliteit van de financiële markten heeft het Bestuur in 2010 besloten het beleggingsbeleid te herijken. Hierbij is rekening gehouden met de bestaande beleggingsrisico’s zoals het marktrisico, het renterisico, het inflatierisico, het kredietrisico en het liquiditeitsrisico. Dit heeft geleid tot het besluit de strategische allocatie naar categorieën met een hoger beleggingsrisico te herzien. Tevens is besloten de koopkracht van het vermogen voor 50% te beschermen door het afsluiten van inflatieswaps. In financiële zin komt dit neer op een doelstelling waarin het gemiddelde beleggingsresultaat op middellange termijn moet uitkomen op een niveau van de inflatie plus 3,5%. Dit is een ambitieuze doelstelling, zeker in de context van de actuele situatie op de financiële markten met lage rentes en grote volatiliteit op de aandelenbeurzen. Tegen deze achtergrond is in 2013 wederom veel aandacht besteed aan vergroting van de diversificatie binnen de portefeuille in combinatie met uitbreiding van het instrumentarium om het risico te beheersen. ( ) Gerealiseerd beleggingsresultaat ( ) doelstelling (3,5 % + inflatie) januari 2010 = 100 130 125 120 115 110 105 100 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 ’09 2010 2011 2012 2013 20 13 63 De strategische beleggingsmix bepaalt de verdeling over de verschillende beleggingscategorieën en de keuze tussen de verschillende producten binnen die categorieën. Bij de vaststelling van deze mix wordt bij de verdeling over de verschillende beleggingscategorieën en bij de keuze tussen de verschillende producten binnen de beleggingscategorieën, rekening gehouden met de verhouding tussen risico en rendement. Op de lange termijn zou die strategische beleggingsmix een gemiddeld rendement moeten opleveren, dat in principe voldoende is om de koopkracht van het vermogen in stand te houden, na aftrek van uitgekeerde subsidies, de kosten van het vermogensbeheer en de personeels en overige kosten van het instituut. Hieronder is de voor 2013 geldende strategische beleggingsmix is weergegeven, inclusief de asymmetrische minimum en maximum percentages per beleggingscategorie: Vastrentende waarden Aandelen Vastgoed Alternatieve beleggingen minimum 40,00 % 27,50 % 7,50 % 7,50 % strategisch 45,00 % 35,00 % 10,00 % 10,00 % 100,00 % maximum 52,50 % 40,00 % 12,50 % 12,50 % Vastrentende waarden Binnen de vastrentende portefeuille wordt de ene helft belegd in een staatsobligatieportefeuille en de andere helft in een wereldwijde bedrijfsobligatieportefeuille. De passief beheerde portefeuille staatsobligaties bestaat uit kortlopende obligaties van een geselecteerd aantal eurolanden. Voor de actief beheerde portefeuille wereldwijde bedrijfsobligaties zijn twee vermogensbeheerders aangesteld. In deze portefeuille wordt niet belegd in obligaties van ondernemingen die op basis van de Global Compact Principles van de Verenigde Naties op de door een externe partij vastgestelde uitsluitingslijst zijn opgenomen. Voor de belegging in de portefeuille staatsobligaties wordt geen enkel valutarisico genomen. Voor de portefeuille wereldwijde bedrijfsobligaties wordt slechts een zeer beperkt valutarisico genomen, daar de valuta exposure grotendeels wordt afgedekt naar de euro. Aandelen Binnen de aandelenportefeuille wordt 27,5% van het in de beleggingsmix genoemde totaal van 35% belegd in ‘ontwikkelde landen’ en 7,5% in ‘opkomende markten’. De portefeuille ‘ontwikkelde landen’ wordt deels passief en deels semipassief (enhanced) beheerd. Voor het beheer van de portefeuille ‘opkomende markten’ zijn twee actieve beheerders en één semi-passieve beheerder geselecteerd. Het USD valutarisico met betrekking tot de beleggingen in aandelen in de Verenigde Staten wordt voor ongeveer de helft afgedekt. Het valutarisico met betrekking tot de beleggingen in het GBP en de JPY wordt voor ongeveer 80% afgedekt. Voor de portefeuille ‘ontwikkelde landen’ geldt dat niet wordt belegd in aandelen van ondernemingen die voorkomen op de op basis van de Global Compact Principes van de Verenigde Naties opgestelde uitsluitingslijst. 64 Beleggingsbeleid Vastgoed Het betreft hier een belegging in indirect beursgenoteerd vastgoed. Deze bestaat voor de ene helft uit Europees en voor de andere helft uit Noord-Amerikaans vastgoed. Beide portefeuilles worden actief beheerd. Het USD valutarisico met betrekking tot de belegging in de Verenigde Staten wordt voor ongeveer de helft afgedekt. Het GBP risico met betrekking tot de belegging in Europa wordt voor ongeveer 80% afgedekt. Alternatieve beleggingen De 10% belegging in alternatieven bestaat voor de ene helft uit commodities en voor de andere helft uit absoluut rendementsfondsen. Het USD valutarisico met betrekking tot de commodities wordt voor ongeveer de helft afgedekt; binnen de absoluut rendement fondsen wordt het USD valutarisico geheel afgedekt. Beleggingsportefeuilles Instituut Gak kiest voor een interne aansturing van en controle op het beleggingsproces. Het instituut heeft momenteel veertien beleggingsportefeuilles bij tien verschillende professionele vermogensbeheerders. Tevens wordt gewerkt met een van de vermogensbeheerders onafhankelijk, gerenommeerd bewaarbedrijf. Dit bedrijf is onder meer belast met een van de vermogensbeheerders onafhankelijke resultaatmeting. Voorts wordt samengewerkt met een externe adviseur, die Instituut Gak, waar nodig, ondersteunt bij een deskundige vaststelling en uitvoering van het beleggingsbeleid. Kosten vermogensbeheer De kosten van het vermogensbeheer bestaan enerzijds uit kosten die het bewaarbedrijf en de vermogensbeheerders bij het instituut in rekening brengen ad ¤ 1.288.000 (0,26 % van het belegde vermogen) en anderzijds uit kosten welke direct ten laste van beleggingsfondsen worden gebracht. De totale kosten van het vermogensbeheer liggen op hetzelfde niveau als in 2012 en bedragen 0,42% van het belegde vermogen. Uit sectorale vergelijking blijkt dat dit op een vergelijkbaar niveau ligt als bij andere fondsen van een overeenkomstige omvang en een vergelijkbare inrichting van de beleggingsportefeuille. Tactisch Instituut Gak streeft geen extra rendement na door market timing, maar hanteert juist een rendementsdoelstelling voor de lange termijn en maakt daarbij gebruik van een duidelijk risicokader. Extreme risico’s worden – waar nodig geacht – afgedekt. Hierbij valt te denken aan de eerder genoemde risico’s als het valuta-, inflatie-, krediet-, markt en/of renterisico. Bij de implementatie van tactische ingrepen in de portefeuille streeft Instituut Gak naar een zo efficiënt mogelijke realisatie. Daartoe zijn overeenkomsten gesloten met twee investment banks, waardoor het mogelijk is om derivaten af te sluiten. Hierbij wordt het kredietrisico beperkt door een continue uitwisseling van onderpand. Bij het afsluiten van derivaten laat Instituut Gak zich ondersteunen door specialisten van Towers Watson. 20 13 65 Uit onderstaande tabel, waar de voor een periode van tien jaar afgesloten inflatieswaps buiten beschouwing zijn gelaten, blijkt dat de verschillen tussen de werkelijke en de strategische beleggingsmix gering zijn. In het algemeen wordt gekozen voor een defensieve invulling van het beleggingsbeleid. Een overweging naar de meer risicovolle beleggingscategorieën als gevolg van koersontwikkelingen wordt veelal snel gecorrigeerd. In geval van een ontstane onderweging wordt op basis van de geldende marktomstandigheden besloten over het wel of niet bijkopen van de meer risicovolle beleggingen. Strategische mix 31/12/12 31/03/13 30/06/13 Vastrentende waarden 45,00% 45,08% 43,91% 45,87% Aandelen 35,00% 34,79% 37,47% 35,12% Vastgoed 10,00% 9,97% 9,31% 9,48% Commodities 5,00% 4,81% 4,78% 4,55% Absoluut rendement fondsen 5,00% 4,99% 4,88% 4,87% Overigen 0,36% -/-0,35% 0,11% 100,00 % 100,00 % 100,00 % Strategische beleggingsmix Vastrentend Aandelen Vastgoed Alternatieven 45 % 35 % 10 % 10 % 100,00 % 30/09/13 31/12/13 45,64% 35,80% 9,23% 4,58% 45,26% 35,08% 9,16% 4,46% 4,56% 0,19% 4,57% 1,47% 100,00 % 100,00 % 66 Beleggingsbeleid Resultaat 2013 Het hiervoor omschreven beleggingsbeleid leverde inclusief risico mitigerende maatregelen over het jaar 2013 een resultaat op van ¤ 17,2 miljoen positief, ofwel 3,44 %. . Onderstaande tabel biedt nader zicht op de totstandkoming van het beleggingsresultaat. Per beleggingscategorie wordt de relatieve performance ten opzichte van de benchmark aangegeven. In de rechterkolom wordt de bijdrage (attributie) aan de outperformance gesplitst. Hieruit blijkt bij welke beleggingscategorieën in 2013 een outperformance is gerealiseerd. Rendement Benchmark Verschil Herkomst relatieve performance Vastrentende waarden -/- 0,18% -/- 0,31 % 0,13 % Aandelen 15,27 % 14,67 % 0,60 % Indirect vastgoed 3,29% 4,47 % -/- 1,18 % Commodities -/- 4,52 % -/- 7,43 % 2,91 % Absoluut rendement fondsen -/- 5,66 % 0,20 % -/- 5,86 % Allocatie-effect Totaal beursgenoteerd voor afdekken risico's Afdekking dollar valutarisico Opbrengst uitlening effecten Kosten vermogensbeheer 5,01 % 0,55 % 0,02 % -/- 0,26 % Totaal beursgenoteerd na afdekken valutarisico en kosten Impact direct vastgoed 5,32 % -/- 0,08%* Totaal beleggingsresultaat Afdekking inflatierisico 5,24 % -/- 1,80 % Totaal inclusief inflatiebescherming 4,94 % 0,07 % 0,06 % 0,21 % -/- 0,12 % 0,15 % -/- 0,29% 0,06 % 0,07 % 3,44 % * Het rendement van de uit één pand bestaande directe vastgoedportefeuille, waarin Instituut Gak via deelneming in Gak Onroerend Goed VOF een 50% belang heeft, is negatief beïnvloed door het bij de verkoop van het laatste object gerealiseerde negatieve verkoopresultaat. 20 13 67 Verloop driejaars volatiliteit (vanaf januari 2010) 14 % 12 % 10 % 8% 6% 4% 2% 0% Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 ’09 2010 2011 2012 2013 Gevoeligheidsanalyse De procentuele impact op het eigen vermogen bij een verandering in de marktwaarde bij de aandelenportefeuille van 10% wordt weergegeven in onderstaande tabel. Aandelen Aandelen verandering + 10 % -/- 10 % 2013 + 3,5 % -/- 3,5 % 2012 + 3,5 % -/- 3,5 % De procentuele impact op het eigen vermogen van veranderingen in de marktrente bij de obligatieportefeuille van 1% wordt weergegeven in onderstaande tabel. Marktrente Marktrente verandering + 1 % -/- 1 % 2013 -/- 1,9 % + 1,9 % 2012 -/- 2,0 % + 2,0 % Voor een nadere toelichting op de beleggingen wordt verwezen naar de toelichting op de jaarrekening bladzijden 84 tot en met 93. Vooruitzichten 2014 Gezien de actuele situatie op de financiële markten met lage rentes en grote volatiliteit op de aandelenbeurzen verwacht Instituut Gak – onder handhaving van het strikte risicoprofiel – over 2014 een voorzichtig positief beleggingsresultaat dat lager zou kunnen zijn dan het nagestreefde gemiddelde rendement. In het eerste kwartaal 2014 heeft Instituut Gak een positief beleggingsresultaat gerealiseerd ter grootte van ¤ 6,5 miljoen, ofwel 1,3 %. Voor het jaar 2014 is wederom een subsidiebudget van circa ¤ 14 miljoen beschikbaar gesteld. Toekenning is mede afhankelijk van de ontvangst van voldoende kwalitatief goede projectvoorstellen. Stichting Speelgoedgarage Delft - Hout werkt voor mensen – pagina 49 68 20 13 70 VI. Organisatie Bestuur Het Bestuur van Instituut Gak vergadert zesmaal per jaar. In deze vergaderingen worden onder andere besluiten genomen met betrekking tot: • Het te voeren beleid om de doelstellingen van het instituut te kunnen realiseren; • Specifieke thema’s waaraan het instituut aandacht wil besteden; • Evaluatie van de voortgang van de verschillende onderzoeksprogramma’s en projecten; • Beoordeling van de subsidieaanvragen en de onderzoeksprogramma’s in het licht van het beleid van het instituut; • Het functioneren van de bijzondere hoogleraren van wie de leerstoelen door het instituut worden gefinancierd, het benoemen van nieuwe hoogleraren en eventuele instelling van nieuwe leerstoelen; • Het te voeren beleggingsbeleid. Voor een aantal besluiten geldt dat het Bestuur zich laat adviseren door de Raad van Advies, de Beleggingscommissie, de Wetenschappelijke Raad en/of het bureau. Samenstelling bestuur per 17 april 2014: Mr. F.K. Buijn (voorzitter) (1950) heeft als voormalig notaris bij De Brauw Blackstone Westbroek veel kennis van juridische, notariële, vennootschaprechtelijke en fiscale zaken. Hij was vanaf de oprichting, tot zijn benoeming als voorzitter per 1 september 2010, vice-voorzitter van het instituut. Dr. E.P. de Jong (vice voorzitter) (1945) heeft kennis van de sociale zekerheid opgedaan tijdens zijn loopbaan als hoogleraar sociaal recht, voorzitter van de Sociale Verzekeringsraad, lid hoofddirectie en later president-directeur Vereniging GAK en voorzitter Raad van Bestuur Gak Groep N.V. Hij was lid van de Raad van Bestuur van Achmea Holding N.V. en van het bestuur van Stichting Gak Holding. Dr. L.J.C.M. le Blanc (1946) heeft als directeur-generaal van het Ministerie van Financiën, vice-voorzitter van de Raad van Bestuur van Van Lanschot Bankiers, CFO van de Oost-Europa Bank, directeur International Finance bij de staatsfinancieringsmaatschappij CDC in Parijs en CFO van Urenco veelzijdige kennis op financieel terrein, waaronder vermogensbeheer. Momenteel is hij senior partner van Andreas Capital Group in Luxemburg en bestuurslid van het ABP. Mr. P.A.F.W. Elverding (1948) was tot mei 2007 voorzitter van de Raad van Bestuur van Koninklijke DSM N.V. en is thans Commissaris bij ING, OCE, BAM, SHV, FrieslandCampina en Q-PARK. Drs. L.M.L.H.A. Hermans (1951) heeft als voormalig voorzitter van MKB-Nederland, Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, commissaris van de koningin in Friesland, burgemeester van Zwolle, gemeenteraadslid in Nijmegen en lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal langjarige ervaring in het openbaar bestuur. Vanaf 2007 is hij lid van de Eerste Kamer. Mevrouw mr. Y.C.M.T. van Rooy (1951) heeft als voormalige staatssecretaris van Economische Zaken en bestuursvoorzitter van de Universiteit van Tilburg en de Universiteit Utrecht veel bestuurlijke ervaring. Zij is thans voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, commissaris bij ING en lid van het bestuur van het KCO. 20 13 71 Rooster van aftreden Bestuur Het bestuur heeft een rooster van aftreden vastgesteld op basis van de uitgangspunten dat de leden van het Bestuur voor een periode van maximaal vier jaar worden benoemd, zij terstond herbenoembaar zijn en dat er per jaar maximaal twee bestuursleden tegelijk aftreden. Bureau Het bureau van Instituut Gak is onder andere belast met: • de voorbereiding en uitvoering van het jaarplan, het onderzoeksprogramma en het subsidie- en beleggingsbeleid; • de voorbereiding van de vergaderingen van Bestuur, Raad van Advies, Beleggingscommissie en Wetenschappelijke Raad; • de uitvoering van bestuursbesluiten; • het voeren van de uit de bovenstaande punten voortvloeiende administraties, waaronder de projectadministratie en de financiële administratie. Het bureau bestaat per 17 april 2014 uit: R. Imhof RA (1965) heeft als algemeen directeur de leiding van de organisatie. Daarnaast is hij belast met onder meer het beheer van het vermogen van Instituut Gak en de in- en externe financiële verslaggeving. Door zijn opleiding tot registeraccountant en werkervaring in de accountancy en in financiële functies heeft hij diepgaande kennis van vermogensbeheer en overige financiële zaken. P.P.G.H. America (1958) verzorgt de administratie en heeft door zijn opleiding en ervaring uitgebreide kennis van boekhouding, administratie, treasury en automatisering. M. Koopmans (1946) zorgt voor ondersteuning van de vergaderingen van het Bestuur, de Raad van Advies en de Wetenschappelijke Raad. Daarnaast regelt hij de coördinatie en draagt hij zorg voor de redactie van het jaarverslag. Deze activiteiten sluiten nauw aan op zijn langjarige carrière in de wereld van de sociale zekerheid. Mevrouw dr. B. Krol (1951) is als coördinator onderzoeksprogramma belast met de beoordeling van nieuwe onderzoeksvoorstellen en het kritisch volgen van de lopende onderzoeksprogramma's. Door haar wetenschappelijke opleiding en ervaring heeft zij omvangrijke kennis opgedaan op het gebied van uitvoering en begeleiding van wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast coördineert zij een deel van de aan Instituut Gak verbonden (bijzondere) leerstoelen. Mevrouw L.A. Myron MSc (1986) is betrokken bij het vermogensbeheer van het instituut en de ondersteuning van de Beleggingscommissie. Haar financieel-economische opleiding sluit hier goed op aan. Mevrouw drs. E.C.M. Trompenaars (1966) houdt toezicht op de lopende praktische projecten door het kritisch volgen van de voortgangsrapportages en het afleggen van werkbezoeken op locatie. Daarnaast is zij verantwoordelijk voor de communicatie. Beide taken sluiten aan op haar opleidingsachtergrond. Mevrouw A.M.A. Verhoeven MA (1981) behandelt als projectadviseur projectaanvragen en adviseert het Bestuur hierover. Zij heeft ervaring als projectleider binnen een fonds voor gemeentelijke internationale samenwerkingsprojecten. Zij heeft onder andere een sociaal agogische opleidingsachtergrond. 72 Organisatie Mevrouw dr. H. Vinke (1965) is wetenschappelijk medewerker. Zij draagt zorg voor een kwalitatief goede voorbereiding en uitvoering van het wetenschappelijk onderzoek dat Instituut Gak initieert. Haar jarenlange ervaring als onderzoeker en haar diepgaande kennis van de uitvoeringspraktijk van de sociale zekerheid komen hierbij goed van pas. Daarnaast coördineert zij een deel van de aan Instituut Gak verbonden (bijzondere) leerstoelen. Mevrouw drs. A. Wilms (1955) is als projectadviseur verantwoordelijk voor de behandeling van de projectaanvragen en adviseert het Bestuur hierover. Zij beschikt over ruime ervaring op het gebied van arbeids(re)-integratie van Wajongeren en heeft een economische opleidingsachtergrond. Beleggingscommissie De Beleggingscommissie heeft tot taak het Bestuur te adviseren over het te voeren beleggingsbeleid. Deze commissie vergadert viermaal per jaar. De Beleggingscommissie bestaat per 17 april 2014 uit: Drs. E. van Gelderen Prof. dr. Th.E. Nijman Drs. B.G.J. Walschots Voorzitter Mutaties Beleggingscommissie In 2013 is Prof. dr. J.M.G. Frijns als voorzitter van de Beleggingscommissie opgevolgd door drs. E. van Gelderen. Raad van Advies De Raad van Advies heeft tot taak het Bestuur te adviseren over het te voeren beleid in brede zin. De Raad vergadert tweemaal per jaar. De Raad van Advies bestaat per 17 april 2014 uit: Mevrouw prof. mr. dr. E.M. Kneppers – Heijnert Drs. A.H.C. Annink Mevrouw drs. A.Th. B. Bijleveld-Schouten Mr. drs. B.J. Bruins A.J.M. Heerts Mr. M.J.H. Limmen R.L.O. Linschoten Dr. A.H.G. Rinnooy Kan M. van Straalen B.H. van der Wal MSc Mr. B.E.M. Wientjes Ing. J.P.C.M. van Zijl 20 13 Voorzitter 73 Mutaties Raad van Advies In2013 zijn mevrouw M. de Boer en de heren prof. drs. V. Halberstadt, W. Meijer en J.H.A.S. Biesheuvel teruggetreden uit de Raad van Advies. De heer J.H.A.S. Biesheuvel is opgevolgd door de heer M. van Straalen. Begin 2014 is de heer drs. J. Smit teruggetreden uit de Raad van Advies; hij is opgevolgd door de heer mr. M.J.H. Limmen. Per 1 februari 2014 is mevrouw drs. A.Th.B. BijleveldSchouten toegetreden tot de Raad. Wetenschappelijke Raad De Wetenschappelijke Raad adviseert het Bestuur bij de beoordeling van onderzoeksvoorstellen die instituut Gak voornemens is te honoreren. De Wetenschappelijke Raad vergadert minimaal drie keer per jaar. De Wetenschappelijke Raad bestaat per 17 april 2014 uit: Prof. mr. dr. C.J.M. Schuyt Voorzitter Prof. dr. A.F.M. Brenninkmeijer Prof. dr. A. Ph. C. M. Jaspers Prof. dr. J.A. Knottnerus Prof. dr. P.A.H. van Lieshout Mevrouw prof. dr. H. Maassen van den Brink Mevrouw prof. dr. J.J. Meulman Leerstoelen Prof. dr. P.W.C. Koning Prof. dr. Ph. R. de Jong Vacature Prof. dr. A.L. Bovenberg Prof. dr. K.P. Goudswaard Prof. dr. Th. E. Nijman Prof. dr. M. Heemskerk Prof. dr. G.J. Vonk Vacature Prof. dr. H. Wind Prof. dr. M.J. Keune Arbeidsmarkt en sociale zekerheid (Vrije Universiteit Amsterdam) Economie van de sociale zekerheid (Universiteit van Amsterdam) Internationaal sociaal zekerheidsrecht (Universiteit van Tilburg) Kapitaalgedekte pensioenvoorzieningen (Universiteit van Tilburg) Leer der sociale zekerheid (Universiteit Leiden) Pensioenbeheer en risicomanagement (Universiteit van Tilburg) Pensioenrecht (Radboud Universiteit Nijmegen) Sociaal zekerheidsrecht (Rijksuniversiteit Groningen) Sociaal zekerheidsrecht (Vrije Universiteit Amsterdam) Sociale verzekeringsgeneeskunde (Universiteit van Amsterdam/AMC) Sociale zekerheid en arbeidsverhoudingen (Universiteit van Amsterdam/ AIAS) Hilversum, 17 april 2014 Bestuur Stichting Instituut Gak Stichting Street Pro – Street Pro – pagina 46 74 20 13 75 76 Jaarrekening 2013 Balans (in duizenden euro’s; na verwerking van het resultaat) 31 december 2013 31 december 2012 Activa Materiële vaste activa (1) 4.937 5.031 Vorderingen 24 25 Beleggingen (2) 518.446 503.919 Liquide middelen (3) 5.851 1.350 529.258 510.325 Passiva Eigen vermogen (4) 500.498 492.593 Derivaten (2) 11.402 2.345 Kortlopende schulden (5) 17.358 15.387 529.258 510.325 Staat van baten en lasten (in duizenden euro’s) 2013 Dividenden Interest Koersverschillen beleggingen Kosten vermogensbeheer (6) 3.591 7.526 7.376 -/- 1.288 2012 3.565 7.311 37.792 -/- 1.440 Resultaat beleggingen 17.205 47.228 (7) -/- 7.890 -/- 4.695 Af: Personeelskosten (8) Af: Afschrijvingen Af: Overige bedrijfskosten (9) -/-1.065 -/- 94 -/- 251 -/- 994 -/- 98 -/- 252 Af: Projecten Voordelig saldo 7.90541.189 20 13 77 Kasstroomoverzicht (in duizenden euro’s) 2013 2012 Kasstroom uit operationele activiteiten Voordelig saldo staat van baten en lasten 7.905 Aanpassingen voor: Afschrijvingen 94 Mutaties in werkkapitaal: Belastingen en premies sociale verzekeringen 1 11 Vorderingen 1 282 Beleggingen (inclusief derivaten) -/- 5.470 -/- 39.717 Te betalen subsidies 1.946 -/- 2.439 Leveranciers 167 -/- 13 Overlopende passiva -/- 143 93 Kasstroom uit operationele activiteiten 41.189 98 -/- 3.498-/- 41.783 4.501 - -/- 496 Kasstroom uit investeringsactiviteiten Investering in materiële vaste activa - Kasstroom uit investeringsactiviteiten Kasstroom uit financieringsactiviteiten Kasstroom uit financieringsactiviteiten -/- 18 - -/- 18 - - - - Netto-kasstroom Liquide middelen per 1 januari 4.501 -/- 514 1.350 1.864 Liquide middelen per 31 december 5.851 1.350 78 Jaarrekening 2013 Algemeen Op 29 december 1995 is Stichting Gak Holding opgericht. Na juridische fusie met Gak Groep N.V. is de naam per 3 januari 2001 gewijzigd in Stichting Instituut Gak. Instituut Gak heeft in de eerste plaats tot doel het voor een bepaalde periode direct of indirect ondersteunen van projecten en programma’s op het gebied van sociale zekerheid, re-integratie, preventie, arbeidsmarkt, arbeidsomstandigheden en andere maatschappelijke gebieden. Het tweede doel vormt het beheren en het beleggen van het vermogen van het instituut. In 2003 is Instituut Gak (statutair gevestigd te Hilversum op het adres ’s-Gravelandseweg 49) gefuseerd met Stichting ‘Meester H.P.L.C. de Kruijff-fonds’ en Stichting ‘Bijzonder Hoogleraarschap voor het Onderwijs in de Verzekeringsgeneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam’. Als gevolg van deze fusie is de doelstelling van Instituut Gak uitgebreid met het instellen en instandhouden van (bijzondere) leerstoelen voor onderwijs op het terrein van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt aan de op pagina 73 genoemde Nederlandse universiteiten. Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling De jaarrekening is opgesteld volgens de wettelijke bepalingen van Titel 9 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Daarbij is, voor zover van toepassing, rekening gehouden met de Richtlijn voor de Jaarverslaggeving 640, Organisaties zonder winststreven. In tegenstelling tot het in de Richtlijn 640 vereiste, is er niet voor gekozen om het budget op te nemen in de staat van baten en lasten aangezien budgettering van het beleggingsresultaat niet als zinvol wordt beschouwd. De jaarrekening wordt gepresenteerd in euro’s, de functionele valuta van het instituut. Alle financiële informatie in euro’s is afgerond op het dichtstbijzijnde duizendtal. Vreemde valuta Beleggingen in vreemde valuta’s worden omgerekend naar euro’s tegen de op de balansdatum geldende koersen. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Transacties in vreemde valuta’s worden omgerekend tegen de geldende koers per transactiedatum. De bij omrekening optredende valutakoersverschillen worden als baten respectievelijk lasten in de staat van baten en lasten verwerkt. Balans De balans is opgesteld met inachtneming van de volgende waarderingsgrondslagen: Algemeen 20 13 Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het instituut zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. De activa en passiva zijn gewaardeerd tegen nominale waarde, tenzij hierna anders is vermeld. 79 Continuïteit Bij de opstelling van de jaarrekening is uitgegaan van de veronderstelling dat het instituut de activiteiten voortzet. Materiële vaste activa De materiële vaste activa worden gewaardeerd tegen de aanschafwaarde, verminderd met de jaarlijkse lineaire afschrijvingen. Hierbij worden de stichtingskosten van het eigen kantoorpand van het instituut in dertig jaar afgeschreven, de inventaris in tien jaar en automatiseringsapparatuur en –programmatuur in drie jaar. Op de aan het Koninklijk Concertgebouw Orkest in bruikleen gegeven viool en de grond van het eigen kantoorpand wordt niet afgeschreven. Financiële instrumenten Financiële instrumenten omvatten investeringen in aandelen en obligaties, vorderingen, geldmiddelen, afgeleide financiële instrumenten (derivaten) en overige financieringsverplichtingen, schulden en overige te betalen posten. In de jaarrekening zijn de volgende categorieën financiële instrumenten opgenomen: Beleggingsportefeuille (gekochte leningen en obligaties, investeringen in eigenvermogensinstrumenten en derivaten), vorderingen en overige financiële verplichtingen. Financiële instrumenten omvatten tevens in contracten besloten afgeleide financiële instrumenten (derivaten). Deze worden door het instituut gescheiden van het basiscontract en apart verantwoord indien: • de economische kenmerken en risico’s van het basiscontract en het daarin besloten derivaat niet nauw verwant zijn; • een apart instrument met dezelfde voorwaarden als het in het contract besloten derivaat aan de definitie van een derivaat zou voldoen; • het gecombineerde instrument niet wordt gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening. Financiële instrumenten, inclusief de van de basiscontracten gescheiden afgeleide financiële instrumenten, worden bij de eerste opname verwerkt tegen reële waarde. Daarbij worden (dis)agio en de direct toerekenbare transactiekosten in de eerste opname meegenomen. Indien dergelijke instrumenten bij de vervolgwaardering worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, worden direct toerekenbare transactiekosten direct verwerkt in de winst- en verliesrekening. In contracten besloten financiële instrumenten, die niet worden gescheiden van het basiscontract, worden verwerkt in overeenstemming met het basiscontract. Na de eerste opname worden financiële instrumenten op de hierna beschreven manier gewaardeerd. Vorderingen Dit betreft vorderingen met een looptijd korter dan een jaar. Die vorderingen worden gewaardeerd op nominale waarde, onder aftrek van een noodzakelijk geachte voorziening voor oninbaarheid. Deze waardering benadert de reële waarde. Beleggingen De (beursgenoteerde) effecten worden gewaardeerd tegen de reële waarde per balansdatum, waarbij het effectenbewaarbedrijf de overlopende couponrente bepaalt. In de effecten wordt actief gehandeld. Effecten in vreemde valuta worden omgerekend in euro’s tegen de koersen per balansdatum. In geval van fondsbeleggingen wordt de van de fondsbeheerders ontvangen opgave van de reële waarde per balansdatum aangehouden. 80 Jaarrekening 2013 Alle aan- en verkopen worden met ingang van de transactiedatum verantwoord. Valutatransacties waarmee het koersrisico met betrekking tot de beleggingen wordt afgedekt en derivatentransacties waarmee het inflatierisico deels wordt afgedekt zijn gewaardeerd tegen de actuele waarde per balansdatum. De deelneming in Gak Onroerend Goed B.V. is een belegging in direct vastgoed en wordt om die reden onder de beleggingen verantwoord. De deelneming wordt gewaardeerd op netto vermogenswaarde. Nu het laatste pand uit deze portefeuille in december 2013 is verkocht, is Instituut Gak voornemens de deelneming – na afwikkeling van resterende vorderingen en schulden – op te heffen. Consolidatie van de jaarrekening van Gak Onroerend Goed B.V. met de jaarrekening van Instituut Gak heeft niet plaatsgevonden, omdat het instituut het in de deelneming Gak Onroerend Goed B.V. geïnvesteerde bedrag ziet als een inmiddels vervreemde belegging in direct vastgoed. Instituut Gak voert de directie van Gak Onroerend Goed B.V. Het jaarverslag van deze B.V. zal worden gedeponeerd bij het handelsregister en ook op kantoor van de vennootschap aanwezig zijn. Schattingen De opstelling van de jaarrekening vereist dat het management oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen en van baten en lasten. De daadwerkelijke uitkomsten kunnen afwijken van deze schattingen. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien en in toekomstige perioden waarvoor de herziening gevolgen heeft. Staat van baten en lasten De staat van baten en lasten is opgesteld met inachtneming van de volgende grondslagen voor resultaatbepaling: Algemeen Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop zij betrekking hebben. Resultaat beleggingen Bij toepassing van de beurswaarde met betrekking tot de waardering van de effecten per balansdatum worden zowel de gerealiseerde als de ongerealiseerde koersresultaten verantwoord ten gunste c.q. ten laste van het resultaat. Projecten De lasten uit hoofde van toegezegde subsidies worden genomen op het moment dat het Bestuur besluit middelen beschikbaar te stellen voor een project. 20 13 81 Pensioenen Het instituut heeft voor haar personeelsleden een defined benefit pensioenregeling afgesloten. Gebruikmakend van Richtlijn 271.3 verantwoordt het instituut de verschuldigde betalingen aan de verzekeraar als pensioenlast. Belastingen De Stichting heeft de fiscale status van een algemeen nut beogende instelling en is uit dien hoofde vrijgesteld voor de vennootschapsbelasting. Kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de indirecte methode, waarbij het saldo van de staat van baten en lasten als uitgangspunt is genomen. In het kasstroomoverzicht worden de beleggingen verantwoord inclusief ontvangen dividenden en interest. In de staat van baten en lasten zijn deze bedragen afzonderlijk opgenomen. Bepaling reële waarde De reële waarde van een financieel instrument is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een passief kan worden afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde, maar van elkaar onafhankelijke partijen, die bereid zijn tot een transactie. • De reële waarde van beursgenoteerde financiële instrumenten wordt bepaald aan de hand van de slotkoers per jaareinde. • De reële waarde van niet-beursgenoteerde financiële instrumenten wordt bepaald door de verwachte kasstromen contant te maken tegen een disconteringsvoet die gelijk is aan de geldende risicovrije marktrente voor de resterende looptijd vermeerderd met krediet- en liquiditeitopslagen. • De reële waarde van derivaten waarbij onderpand wordt uitgewisseld, wordt bepaald door het contant maken van de kasstromen aan de hand van de (Eonia) swapcurve, omdat door de uitwisseling het kredietrisico wordt gemitigeerd. • De reële waarde van derivaten waarbij geen onderpand wordt uitgewisseld, wordt bepaald door het contant maken van de kasstromen aan de hand van de relevante swapcurve vermeerderd met krediet- en liquiditeitsopslagen. Risicomanagement en risicobeheersing In de tabel op de volgende pagina's worden de risico’s waaraan het instituut blootstaat weergegeven alsmede de wijze waarop deze worden beheerst. Jaarrekening 2013 RisicocategorieënGetroffen beheersmaatregelen Marktrisico Financiële Risico’s 82 20 13 Door het blootstaan aan wijzigingen in marktprijzen van aandelen en obligaties bestaat het risico dat het beleggingsresultaat negatief wordt beïnvloed. Dit risico wordt beperkt door de diversificatie in de portefeuille en het besluit uit 2011 de allocatie naar aandelen terug te brengen naar 35% van de totale beleggingsportefeuille en daartegenover de belegging in vastrentende waarden te verhogen tot 45%. Renterisico Het risico op negatieve beïnvloeding van het beleggingsresultaat als gevolg van rentewijzigingen wordt beperkt door de keuze voor een staatsobligatieportefeuille met een kortere gemiddelde looptijd en door de beperkte ruimte die is gegeven aan de vermogensbeheerders die de bedrijfsobligatieportefeuilles van het instituut beheren, om de gemiddelde looptijden van de in de portefeuille opgenomen obligaties te laten afwijken van de gemiddelde looptijd van de overeengekomen benchmark. Inflatierisico Het risico dat de koopkracht van het vermogen – en dus de koopkracht van het subsidiebudget – niet in stand kan worden gehouden als gevolg van een bovengemiddeld inflatieniveau, wordt beperkt doordat het instituut in het jaar 2011 voor circa de helft van het vermogen inflatieswaps met een looptijd van tien jaar heeft afgesloten. Kredietrisico Het risico dat een tegenpartij contractuele verplichtingen niet nakomt, met als gevolg negatieve beïnvloeding van het beleggingsresultaat van het instituut, wordt zoveel mogelijk beperkt door het ontvangen van onderpand bij het effecten uitleen programma van het bewaarbedrijf en het ontvangen van onderpand van de banken waarmee inflatieswaps zijn afgesloten. Daarnaast wordt in de beleggingsportefeuille het maximaal aan een tegenpartij uit te lenen bedrag beperkt, terwijl tevens rekening wordt gehouden met de door de ratingbureaus aan tegenpartijen gegeven kredietratings. 83 Risicocategorieën Getroffen beheersmaatregelen Niet financiële Risico’s Operationeelrisico Door samenstelling van het bureau van het instituut uit kwalitatief en kwantitatief deskundig personeel is het operationeel risico beperkt. Projectrisico Het risico dat het instituut financiële schade leidt doordat, na uitkering van subsidie, blijkt dat een project niet conform de afspraak verloopt of is afgerond, wordt beperkt door gebruik te maken van duidelijke subsidieovereenkomsten, de uitvoerders van de projecten bij voorkeur voorafgaand aan de eerste betaling te laten bewijzen dat sprake is van voldoende medefinanciering, (deel)betalingen als regel op basis van (aangetoonde) voortgang plaatsvinden en de laatste termijn slechts wordt uitbetaald na ontvangst van een inhoudelijke- en financiële eindverantwoording, veelal voorzien van een controleverklaring van een onafhankelijke accountant. Uitbestedings- risico De belangrijkste uitbesteding betreft het vermogensbeheer. Het risico dat een externe vermogensbeheerder zich niet aan de gemaakte afspraken houdt, wordt beperkt doordat het instituut gebruik maakt van aanvullende diensten van het onafhankelijk bewaarbedrijf, zich waar nodig laat ondersteunen door een consultant op het terrein van het vermogensbeheer en de verschillende beleggingsportefeuilles intern monitort. Bij de contractonderhandelingen laat het instituut zich bijstaan door een externe juridische adviseur. IT-risico Het risico dat bedrijfsprocessen en informatievoorziening onvoldoende integer, niet continu of onvoldoende beveiligd worden ondersteund door IT, wordt beperkt door de inzet van software die het instituut beschermt tegen computervirussen en ‘hackers’, door dagelijks op een geautomatiseerde wijze ’back-ups’ van de bestanden te maken en via het gebruik van wachtwoorden. Integriteitrisico Het risico van beïnvloeding van de integriteit van het instituut, of van het financiële stelsel, door niet integere of onethische handelingen van de leiding of de medewerkers van de organisatie in het kader van wet- en regelgeving en van maatschappelijke en door het instituut opgestelde normen, wordt ingeperkt door een adequate inrichting van de administratieve organisatie en de daarin opgenomen interne controle maatregelen. 84 Jaarrekening 2013 Toelichting op de balans (De in de toelichting op de balans en de staat van baten en lasten opgenomen bedragen zijn in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld). Activa (1) Materiële vaste activa 20132012 Stand per 1 januari Aanschafwaarde5.4075.398 Cumulatieve afschrijvingen -/- 376 -/- 287 5.0315.111 Mutaties Investeringen - 18 Afschrijvingen -/- 94 -/- 98 Stand per 31 december4.9375.031 Samenstelling stand per 31 december Aanschafwaarde5.3495.407 Cumulatieve afschrijvingen -/- 412 -/- 376 Stand per 31 december4.937 5.031 (2) Beleggingen De beleggingen bestaan uit: 20 13 31 december 2013 31 december 2012 Obligaties Aandelen Indirect vastgoed Direct vastgoed Alternatieve beleggingen Liquiditeiten (in beleggingsportefeuilles) Overlopende couponrente Overige vorderingen en overlopende transacties 226.558 181.178 46.263 450 46.778 5.986 3.317 -/- 3.486 220.233 174.381 49.240 865 49.293 4.068 3.473 21 Subtotaal Gepresenteerd onder de passiva 507.044 11.402 501.574 2.345 518.446 503.919 Instituut Gak benut bij het beheer van het vermogen financiële instrumenten die leiden tot blootstelling aan ‘markt- en/of kredietrisico’. Het gaat hier om de, in de balans opgenomen, valutatermijncontracten voor afdekking van bepaalde valutarisico’s en inflatieswaps voor afdekking van het inflatierisico. Daarnaast handelt een deel van de externe vermogensbeheerders namens het instituut in dergelijke instrumenten. Daarbij zijn procedures en gedragslijnen van kracht om het kredietrisico te beperken. 85 Beleggingsmix per 31 december 2013 Vastrentend Aandelen Ind. Vastgoed Dir. Vastgoed Alternatieven Liquiditeiten Couponrente Overig Beleggingsmix per 31 december 2012 9% 36 % 0% 9% 1% 1% -1 % Vastrentend Aandelen Ind. Vastgoed Dir. Vastgoed Alternatieven Liquiditeiten Couponrente Overig 10 % 34 % 0% 10 % 1% 1% 0% 44 % 45 % Geografische spreiding van de beleggingen per 31 december 2013 Noord1 Euro Obligaties Aandelen Indirect vastgoed Direct vastgoed Alternat. beleggingen Liquiditeiten Lopende couponrente Overige Vordering 134.673 15.066 9.124 450 20.611 7.520 2.084 -/- 3.486 Totaal 186.042 Zuid2 Euro Overig3 Europa 6.979 19.905 3.249 22.134 - 14.412 - - - - - -/- 3.426 113 339 - - 10.341 VS en Oceanië Azië Op- Canada komend Totaal 58.039 85.272 22.727 - 26.167 1.828 696 - 944 5.050 - - - 24 10 - 921 15.801 - - - 30 7 - 5.097 226.558 34.606 181.178 - 46.263 - 450 - 46.778 10 5.986 68 3.417 - -/- 3.486 53.364 194.729 6.028 16.759 39.781 507.044 Geografische spreiding van de beleggingen per 31 december 2012 Noord1 Euro Zuid2 Euro Overig3 Europa Obligaties Aandelen Indirect vastgoed Direct vastgoed Alternat. beleggingen Liquiditeiten Lopende couponrente Overige Vordering 135.444 14.119 9.992 865 21.613 2.247 2.269 21 1.211 3.383 286 - - - 22 - 21.225 21.803 15.469 - - 81 393 - 57.348 80.082 23.493 - 27.680 1.677 737 - 603 5.748 - - - 33 10 - 441 15.032 - - - 30 4 - 3.961 220.233 34.214 174.381 - 49.240 - 865 - 49.293 - 4.068 38 3.473 - 21 Totaal 186.570 4.902 58.971 191.017 6.394 15.507 38.213 501.574 VS en Oceanië Azië Op- Canada komend 1 België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, 2 Griekenland, Italië, Portugal, Spanje, 3 Denemarken, Hongarije, Noorwegen, Polen, Tsjechië, UK, Zweden, Zwitserland. Totaal 86 Jaarrekening 2013 Geografische spreiding per 31 december 2013 Euro N Euro Z Europa overig VS/Canada Oceanië Azië Opkomende markten 38 % Geografische spreiding per 31 december 2012 2% Euro N Euro Z Europa overig VS/Canada Oceanië Azië Opkomende markten 11 % 8% 3% 1% 37 % 1% 12 % 8% 3% 1% 37 % 38 % Voor de belegging in vastrentende waarden wordt slechts een beperkt valutarisico genomen (grotendeels afgedekt naar euro). Van het valutarisico met betrekking tot beleggingen in aandelen en in vastgoed die in USD zijn genoteerd, is ongeveer de helft afgedekt via valuta termijn contracten. Het valutarisico met betrekking tot beleggingen in aandelen en onroerend goed die in GBP en JPY zijn genoteerd, wordt voor 80% afgedekt. Voor in andere valuta genoteerde beleggingen in aandelen, vastgoed en commodities wordt het valutarisico niet afgedekt. Samenstelling van de beleggingen 31 december 2013 31 december 2012 Vermogensbeheermandaten Beleggingsfondsen Directe beleggingen 356.674 139.199 11.171 346.520 140.103 14.951 507.044 501.574 Verloop beleggingen Stand per 1 januari Dividenden Interest Toevoeging/onttrekking Koersverschillen Stand per 31 december 20 13 2013 2012 501.574 3.591 7.526 -/- 13.023 7.376 461.857 3.565 7.311 -/- 8.951 37.792 507.044 501.574 87 Waardering van de beleggingen Marktnotering 1 Afgeleid 2 Waarderings- modellen 3 31 dec. 2013 Obligaties Aandelen Indirect vastgoed Direct vastgoed Alternatieve beleggingen Overigen 226.558 74.442 46.263 - - 15.664 - 106.736 - - 46.778 -/- 9.847 - - - 450 - - 226.558 181.178 46.263 450 46.778 5.817 362.927 143.667 450 507.044 Marktnotering1 Afgeleid 2 Waarderings- modellen 3 31 dec. 2012 Obligaties Aandelen Indirect vastgoed Direct vastgoed Alternatieve beleggingen Overigen 220.233 69.090 49.240 - - 8.738 - 105.291 - - 49.293 -/- 1.176 - - - 865 - - 220.233 174.381 49.240 865 49.293 7.562 347.301 153.408 865 501.574 1 Gewaardeerd op de reële waarde per balansdatum zoals opgegeven door zowel het onafhankelijke effectenbewaarbedrijf als de externe vermogensbeheerders. 2 Gewaardeerd op de opgaven van de externe vermogensbeheerders. 3 Netto vermogenswaarde van de deelneming in Gak Onroerend Goed B.V. De belegging in obligaties heeft betrekking op zowel staats- als bedrijfsobligaties. Deze obligaties hebben de volgende ratings: 31 december 2013 31 december 2012 AAA AA A BBB < BBB Geen rating 116.910 9.997 40.089 53.383 5.726 453 113.464 7.223 41.889 53.627 3.237 793 226.558 220.233 88 Jaarrekening 2013 Bij (vooral) de vastrentende beleggingen wordt krediet- en renterisico gelopen. Met betrekking tot het kredietrisico geldt dat de helft van de vastrentende portefeuille wordt belegd in staatsobligaties. Als gevolg van de keuze voor kortlopende obligaties van een geselecteerd aantal eurolanden is de exposure naar deze landen relatief groot. Deze bestaat voor 9,8% (van de totale beleggingsportefeuille) uit Frankrijk (2012: 9,9%), voor 8,9% uit Duitsland (2012: 9,0%), voor 2,8% uit Nederland (2012: 2,8%) en voor 1,6% uit Oostenrijk (2012: 1,7%). Bij bedrijfsobligaties is het maximaal aan een tegenpartij uit te lenen bedrag beperkt. Instituut Gak gebruikt zelf geen afgeleide financiële instrumenten ter beperking van het renterisico, maar heeft dit risico beperkt door te kiezen voor een portefeuille staatsobligaties met een korte gemiddelde looptijd en door de externe vermogensbeheerders van de portefeuilles bedrijfsobligaties de mogelijkheid te bieden de gemiddelde resterende looptijd van de obligaties in beperkte mate aan te passen. Uitstaande valutatermijncontracten per 31 december 2013 Verkochte valuta: Onderliggende Datum Termijn Koers per waarde in v.v. koers 31 dec. 2013 GBP 15.608 11-3-14 0,83793 0,83197 JPY 1.425.138 11-3-14 141,32278 144,82946 USD 94.473 11-3-14 1,35200 1,37795 USD -/- 4.310 11-3-14 1,36154 1,37795 Ongerealiseerd resultaat in EUR -/- 125 241 1.314 -/- 51 1.379 Uitstaande valutatermijncontracten per 31 december 2012 Verkochte valuta: USD Onderliggende Datum waarde (USD) 80.194 11-3-13 Termijn Koers per koers 31 dec. 2011 1,2970 Ongerealiseerd resultaat in EUR 1,3184 1.036 1.036 Het ongerealiseerd resultaat is als beleggingsopbrengst opgenomen in de staat van baten en lasten. Uitwisseling van onderpand voor de valuta termijn contracten vindt niet plaats. 20 13 89 Uitstaande inflatieswap contracten per 31 december 2013 Datum afloop Onderliggende Percentage waarde (EUR) 12-08-2021 19-08-2021 29-08-2021 05-09-2021 12-09-2021 Totaal Tegenpartij Ongerealiseerd resultaat in EUR Barclays Capital Barclays Capital RBS RBS RBS -/- 3.134 -/- 2.785 -/- 2.301 -/- 2.138 -/- 868 225.000 -/- 11.226 50.000 50.000 50.000 50.000 25.000 2,195% 2,140% 2,049% 2,025% 1,950% Uitstaande inflatieswap contracten per 31 december 2012 Datum Onderliggende Percentage Tegenpartij waarde (EUR) 12-08-2021 19-08-2021 29-08-2021 05-09-2021 12-09-2021 Totaal 50.000 50.000 50.000 50.000 25.000 2,195% 2,140% 2,049% 2,025% 1,950% Ongerealiseerd resultaat in EUR Barclays Capital -/- 1.144 Barclays Capital -/- 774 RBS -/- 286 RBS -/- 141 RBS 133 225.000 -/- 2.212 Het ongerealiseerde resultaat is als beleggingsresultaat opgenomen in de staat van baten en lasten. Het bewaarbedrijf draagt zorg voor de uitwisseling van onderpand met Barclays Capital en RBS. Hierbij wordt een minimum transfer bedrag van ¤ 0,25 miljoen gehanteerd. Voor het ter beschikbaar gestelde onderpand wordt verwezen naar de niet in de balans opgenomen verplichtingen. (3) Liquide middelen 31 december 2013 RBS Totaal 31 december 2012 5.851 1.350 5.851 1.350 De liquide middelen staan ter vrije beschikking van het instituut. 90 Jaarrekening 2013 Passiva (4) Eigen Vermogen 2013 2012 Stand per 1 januari Resultaat boekjaar 492.593 7.905 451.404 41.189 Stand per 31 december 500.498 492.593 Het eigen vermogen staat ter vrije beschikking van het instituut. (5) Kortlopende schulden 31 december 2013 31 december 2012 Nog te betalen subsidies 2005 Nog te betalen subsidies 2006 Nog te betalen subsidies 2007 Nog te betalen subsidies 2008 Nog te betalen subsidies 2009 Nog te betalen subsidies 2010 Nog te betalen subsidies 2011 Nog te betalen subsidies 2012 Nog te betalen subsidies 2013 Leveranciers Belastingen / premies sociale verzekeringen Overlopende passiva 145 47 288 743 474 1.072 2.174 3.673 7.928 215 54 545 338 47 332 1.365 968 1.993 3.795 5.760 48 53 688 Totaal 17.358 15.387 De nog te betalen subsidies betreffen de in de genoemde jaren toegekende bedragen die per balansdatum nog niet zijn betaald, omdat de aanvrager nog niet aan alle voorwaarden heeft voldaan. Ook kan door de aard van de diverse projecten een betaling op een later tijdstip plaatsvinden en dus een langlopend karakter hebben. Voor een deel van de nog te betalen subsidies is de toekomstige uitbetaling gebaseerd op de aan te tonen prestaties. Daardoor is het mogelijk dat de feitelijke toekomstige betalingen lager uitvallen dan de per balansdatum gereserveerde bedragen. Dit wordt op het moment van afsluiting van het project als een vrijval verantwoord. Niet in de balans opgenomen verplichtingen 20 13 Instituut Gak benut het effecten uitleen programma van het bewaarbedrijf, maar maakt geen gebruik van de mogelijkheid om onderpand in geld te ontvangen en deze te herbeleggen in vastrentende waarden (leverage). Momenteel wordt alleen van uitleen van effecten gebruik gemaakt tegen onderpand, bestaande uit beursgenoteerde aandelen en obligaties. Hiermee is een bedrag van ¤ 27,9 miljoen gemoeid (2012: ¤ 32,9 miljoen). Voor het uitlenen van de effecten is een vergoeding ontvangen ad ¤ 117.000 (2012: ¤ 122.000). De ontvangen vergoeding is opgenomen in het resultaat beleggingen. 91 Het instituut heeft enkele derivaten (inflatieswaps) afgesloten waarbij uitwisseling van onderpand met de tegenpartijen plaatsvindt. Hierbij zijn effecten met een waarde van ¤11,5 miljoen als onderpand aan tegenpartijen ter beschikking gesteld. Eind 2012 was dit ¤ 2,5 miljoen. Tegen het instituut en haar groepsmaatschappijen zijn diverse claims ingediend respectievelijk zijn claims door het instituut aangespannen richting derden. Hoewel de afloop van deze geschillen niet met zekerheid kan worden voorspeld, wordt – mede op grond van ingewonnen juridisch advies – aangenomen dat deze geen nadelige invloed van betekenis zullen hebben op de financiële positie van het instituut. Instituut Gak heeft per balansdatum de volgende verplichtingen voortvloeiend uit langlopende overeenkomsten: • contracten met betrekking tot auto-lease voor ¤ 30.000 (2012: ¤ 47.000) De niet in de balans opgenomen verplichtingen vervallen als volgt: 31 december 2013 31 december 2012 Binnen 1 jaar Tussen 1 en 5 jaar 17 13 17 30 Totaal 30 47 92 Jaarrekening 2013 Toelichting op de staat van baten en lasten (6) Koersverschillen beleggingen 2013 2012 Mutatie waarde aandelen 24.32721.933 Mutatie waarde vastrentende waarden -/- 7.89810.805 Mutatie waarde indirect vastgoed 95 8.941 Mutatie waarde direct vastgoed -/- 415* -/- 962 Mutatie waarde alternatieven -/- 2.509 2.358 Mutatie waarde valutatransacties afdekking USD 2.790 -/- 833 Mutatie waarde inflatieswaps -/- 9.014 -/- 4.450 Totaal 7.37637.792 * Het rendement van de uit één pand bestaande directe vastgoedportefeuille, waarin Instituut Gak via deelneming in Gak Onroerend Goed VOF een 50% belang heeft, is negatief beïnvloed door een bij verkoop geraliseerde waardevermindering. (7) Projecten 2013 2012 Toegezegde subsidies 9.204 6.736 Vrijgevallen subsidies* -/- 1.583 -/- 2.299 Honoraria hoogleraren 269 258 Totaal 7.890 4.695 * Het bedrag aan vrijgevallen subsidies ad ¤ 1.583.000 wordt voor ¤ 871.000 verklaard doordat projecten, waaraan in voorgaande jaren subsidie is toegekend, niet zijn gestart of tussentijds zijn beëindigd. Het resterende bedrag is het gevolg van het niet realiseren van de door de aanvragers beoogde aantallen in- en uitstromende deelnemers in activeringsprojecten. Toegekende subsidies Categorie Aantal 20 13 2013 Bedrag Aantal 2012 Bedrag Wetenschappelijk onderzoek Bijdragen aan het publieke debat Ontwikkeling en evaluatie van instrumenten en methodieken Voorlichting Preventie Activering Garanties en reserveringen 13 3 3.918 282 5 4 1.299 336 11 5 5 35 - 1.200 1.135 270 2.241 158 7 2 1 49 - 717 71 4 4.097 212 Totaal 72 9.204 68 6.736 93 (8) Personeelskosten 2013 2012 636 120 30 22 257 601 120 13 25 220 Lonen en salarissen Bezoldiging Bestuur Vergoeding Beleggingscommissie * Vergoeding Raad van Advies * Sociale lasten Totaal 1.065 979 * Sommige leden wijzen een andere begunstigde aan. Instituut Gak maakt gebruik van de vrijstelling op grond van artikel 383 Titel 9 Boek 2 BW tot vermelding van de bezoldiging van de directie. Werkzame personen Het gemiddelde aantal werkzame personen in 2013 bedraagt 9 (2012: 8) Sociale lasten Instituut Gak heeft voor de medewerkers een defined benefit pensioenregeling afgesloten. Via gebruik van Richtlijn 271.3 verantwoordt het instituut de verschuldigde betalingen aan de verzekeraar als pensioenlast. Dit is voor een bedrag ad ¤ 171.000 (2012: ¤ 147.000) onder sociale lasten verantwoord. (9) Overige bedrijfskosten 2013 2012 Automatiseringskosten Huisvestingskosten Bureaukosten Overige kosten 12 34 52 153 17 43 56 151 Totaal 251 267 Hilversum, 17 april 2014. Bestuur Mr. F.K. Buijn Voorzitter Dr. E.P. de Jong Vicevoorzitter Dr. L.J.C.M. le Blanc Mr. P.A.F.W. Elverding Drs. L.M.L.H.A. Hermans Mw. mr. Y.C.M.T. van Rooy Directie R. Imhof RA Directeur 94 Overige gegevens Voordelig saldo Het voordelig saldo van Instituut Gak over 2013 ad ¤ 7.905.000 komt in zijn geheel ten gunste van het eigen vermogen. Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Aan het Bestuur en de Directie van Stichting Instituut Gak Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit verslag opgenomen jaarrekening 2013 van Stichting Instituut Gak te Hilversum gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2013 en de staat van baten en lasten over 2013 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het Bestuur van Stichting Instituut Gak is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het bestuursverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het Bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het schatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risicoinschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van Stichting Instituut Gak. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het Bestuur van Stichting Instituut Gak gemaakte schattingen, evenals een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controleinformatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden. Oordeel 20 13 Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van Stichting Instituut Gak per 31 december 2013 en van het resultaat over 2013 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW. 95 Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Utrecht, 17 april 2014 KPMG Accountants N.V. A.R.B. de Bruin RA 96 Colofon Redactie en coördinatie Instituut Gak ‘s-Gravelandseweg 49 1217 EH Hilversum 035 - 625 90 40 www.instituutgak.nl Tekst interviews Ad Bergsma Fotografie Vincent van Gurp Grafieken Rik van Schagen Grafisch ontwerp Marc van Meurs Yullan Oosterhof Lithografie Grafimedia Druk W.C. den Ouden Oplage 600 20 13 Stichting Crafts Council Nederland – Ambachten 2.0 – pagina 42
© Copyright 2024 ExpyDoc