Programma - Vaatdagen

Geriatriedag2014
Programma & Samenvattingen
www.geriatriedagen.nl
Donderdag 13 februari 2014
1931 Congrescentrum
Brabanthallen
‘s-Hertogenbosch
#Geriatrie2014
Organiserende verenigingen
- Nederlandse Vereniging voor Gerontologie
- Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
- Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland, afdeling Geriatrie
- Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de Geriatrie
Hoofdsponsors
Sponsoren & Exposanten
Eli Lilly
Ephor
Into D’mentia
Medtronic
Mentorschap Netwerk Nederland
Navamedic
Nutricia Advanced Medical Nutrition
NVFG
NVKG
Roche Diagnostics
Sarkow
Sorgente
Stichting BOZ
V & VN, Afd. Geriatrie Verpleegkundigen
V&VN Afd. Complementaire zorg
Verathon Medical
Vifor Pharma
Will Pharma
Winclove Probiotics
Yakult
ZonMw
Congressecretariaat
Congress Care
Postbus 440
5201 AK ‘s-Hertogenbosch
Tel 073 690 14 15
[email protected]
www.congresscare.com
Twitter mee
#Geriatrie2014 en volg ons @Geriatriedagen
Inleiding
Geachte congresbezoeker,
Namens de vier organiserende verenigingen, de NVKG (Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie), de
V&VN (Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland afdeling Geriatrie), De NVG-KNOWS (Nederlandse
Vereniging voor Gerontologie) en Fysiotherapeuten werkzaam in de geriatrie heten we u van harte welkom
op de Geriatriedag 2014.
We hopen u op deze dag een aantrekkelijk programma te kunnen bieden met een aantal parallelsessies
waar voor iedere deelnemer interessante thema’s en workshops te kiezen zijn. Omdat de Geriatriedag zich
dit jaar beperkt tot een dag, krijgt u een geconcentreerd programma aangeboden met een breed scala aan
onderwerpen, dat zeker de moeite waard is.
In dit programmaboek treft u een overzicht en korte samenvattingen aan van de bijdragen, zowel ter
voorbereiding van uw keuze als naderhand om terug te kunnen kijken, ook op workshops die wel
interessant zijn maar die u misschien toch gemist heeft.
Bij alle sessies is het van belang om zich te realiseren wat het voor uw praktijk betekent, waar u de dag
na deze Geriatriedag uw patiënten weer ontmoet en met hen beslissingen bespreekt over behandeling
en leefregels. Aarzelt u niet om het belang van de verschillende thema’s te bespreken met de inleiders. Zij
zullen graag met u in discussie gaan.
Marian Adriaansen
Voorzitter Geriatriedag 2014
Congrescommissie
Marian Adriaansen (voorzitter)
Ina Bettman
Mieke Bil
Frederiek van den Bos
Giel Bosman
Jurgen Claassen
Anne-Marie Geenjaar
Hans Hobbelen
Dineke Koek
Petra Spies
Ron Warnier (vice-voorzitter)
1
Inhoudsopgave
Plattegrond 1931 Congrescentrum Brabanthallen
Inleiding 1
Plattegrond 1931 Congrescentrum Brabanthallen 3
Schematisch programma 4
Algemene Informatie 8
Samenvattingen workshops/symposia 10
ExposantStandnummer
Amgen13
Eli Lilly
11
Ephor7
Into D'mentia
4
Mentorschap Netwerk
19
Navamedic16
Nutricia Advanced Medical Nutrition
15
NVFG5
NVKG8
Roche Diagnostics
9+10
Sarkow22
Sorgente18b
Stichting BOZ
21
V & VN, Afd. Geriatrie Verpleegkundigen
6b
V&VN Afd. Complementaire zorg
6a
Verathon Medical
12a
Vifor Pharma
18
Will Pharma
17
Winclove Probiotics
23
Yakult12
ZonMw20
2
3
Programma
Symposium (S)
Workshop (W)
09:00-09:45 Plenaire opening
Besluitvorming over reanimatie bij kwetsbare ouderen
Hans van Delden, hoogleraar medische ethiek, specialist ouderengeneeskunde, UMC Utrecht
09:45-10:00 Wissel/koffie pauze
10:00-11:15 Workshops/symposia ronde 1
WS1.01 - Dexter 12
Gespecialiseerde afdeling voor
cliënten met dementie en
gedragsproblematiek
Barbara Wijnand
hoofd verpleging PG, Zorggroep
Elde, Verpleeghuis Liduina, Boxtel
Gerrie Hubers
GZ-psycholoog, Zorggroep Elde,
Boxtel
S1.02 - Dexter 19
Ethiek in beweging, moreel
beraad als handvat
Mirjam Kleinveld
fysiotherapeut Jeroen Bosch
Ziekenhuis, Ethica, coach en trainer
voor Eduthiek
Sylvia Schuurmans
ethica, verpleegkundig docent, coach
en trainer, Fontys Hogeschool, Tilburg
W1.03 - Dexter 13 en 14
Workshop optimaliseren
polyfarmacie met een digitale
STRIP assistant
Nog leuker kunnen we het niet
maken, wel makkelijker!
Wilma Knol
klinisch geriater, klinisch farmacoloog,
UMC Utrecht
Karen Keijsers
klinisch geriater, klinisch farmacoloog,
Jeroen Bosch Ziekenhuis
Clara Drenth-van Maanen
klinisch geriater i.o., klinisch
farmacoloog, Antonius Ziekenhuis
Rob van Marum
klinisch geriater, klinisch farmacoloog,
Jeroen Bosch Ziekenhuis
W1.04 - Dexter 30
Verborgen problemen bij (niet)
behandelen
Arlène Speelman
projectcoördinator Ouderen en Kanker,
Integraal Kankercentrum Zuid, afd. Zorg
en scholing, Eindhoven
Elzien Lochs, huisarts,
Gezondheidscentrum Terwinselen,
Kerkrade
WS1.05 - Dexter 27+28
Stervensbegeleiding:
Hoe kan je gebruik maken van
stervensstijlen
Ineke Koedam
Stichting STEM, Gouda
S1.07 - Limousin 2
Op weg naar een stevige
basis voor de geriatrische
praktijk: highlights van het
kwaliteitsbeleid
Arend Arends
klinisch geriater, Havenziekenhuis,
Rotterdam
Rianne van der Meer
klinisch geriater
Groenehart ziekenhuis, Utrecht
Paul Dautzenberg
klinisch geriater, Jeroen Bosch
Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch
Dieneke van Asselt
Medisch Centrum Leeuwarden
S1.08 - Dexter 15 - 18
Post-fractuur beleid anno 2013;
laat de eerste fractuur de laatste
zijn
Prof. dr. J.P.W. van den Bergh internist,
VieCuri, Venlo
Prof. dr. J.C. Netelenbos
hoogleraar endocrinologie,
hoofd afd. Endocrinologie, VUmc,
Amsterdam
S1.09 - Dexter 23+24
TAVI (Transcatheter Aortic Valve
Implantation):
wat schiet de oudere ermee op?
Inge Welles
arts-assistent geriatrie i.o.
Radboudumc, Nijmegen
Kees van der Wulp
arts-assistent cardiologie, Jeroen
Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch
Peter Kievit
cardioloog, Radboudumc, Nijmegen
Yvonne Schoon
klinisch geriater, Radboudumc,
Nijmegen
S1.10 - Dexter 21+22
Geron Live:
De participatiesamenleving en
ouderen
Max de Coole
hoofdredacteur Geron
Antoon Verlaan
redacteur Geron
René Schalk
bijzonder Hoogleraar Ouderenbeleid,
Tranzo, Universiteit van Tilburg
Liselot Godschalx
beleidsmedewerker zorg, Gemeente
Tilburg
Lieve Vanderleyden
senior researcher, Studiedienst Vlaamse
Regering
W1.11 - Dexter 11
Difiets:
een innovatie voor
bewegingsstimulering bij
psychogeriatrische cliënten
Ronald Valk
geriatriefysiotherapeut, Hilverzorg,
Hilversum
S. Lamme
Stichting BOZ
R. Otten
Stichting BOZ
W2.03 - Dexter 13
Zorg goed voor uzelf en uw
vakgroep
Carolien van der Linden
klinisch geriater, Catharina
Ziekenhuis, Eindhoven
Wilma Knol
klinisch geriater, klinisch farmacoloog,
UMC Utrecht
Juliete Parlevliet
klinisch geriater, AMC, Amsterdam
Jacqueline Schuur
klinisch geriater, Tergooiziekenhuis,
Utrecht
Judith Wilmer
klinisch geriater, Catharina
Ziekenhuis, Eindhoven
Jurgen Claassen
klinisch geriater, Radboudumc,
afd. Geriatrie, Nijmegen
W2.04 - Dexter 14
Workshop Levensverhalen in de
Ouderenzorg
Gerben Westerhof
adjunct hoogleraar, directeur
levensverhalenlab, Universiteit Twente,
Enschede
Sanne Lamers
universitair docent , Universiteit Twente,
Enschede
Jojanneke Korte
postdoc-onderzoeker, Universiteit
Twente, Enschede
S2.05 - Dexter 19
The European Project on Osteoarthritis
(EPOSA):
a population-based study of
consequences of osteoarthritis in six
European countries
Dorly Deeg
professor, VUmc, Amsterdam
Natasja van Schoor
senior onderzoeker, VUmc, Amsterdam
Erik Timmermans
PhD Student, VUmc, Amsterdam
Suzan van der Pas
senior onderzoeker, VUmc, Amsterdam
Gesponsord door:
S1.06 - Dexter 25+26
Kwetsbaar en Breekbaar:
Osteoporose bij geriatrische patiënten
en samenwerking met chirurg en
orthopeed
Hanna van der Jagt-Willems,
klinisch geriater, Spaarneziekenhuis,
Hoofddorp
Peter Jue
klinisch geriater, Rijnland Zorggroep,
Alphen aan den Rijn
Kerst de Vries,
aios-geriatrie, Slotervaartziekenhuis
,Amsterdam
11:15-11:45 Wissel/koffie pauze
11:45-13:00 Workshops/symposia ronde 2
W2.01 - Dexter 11
Shared decision making met
de geriatrische patiënt
Marjolein van de Pol,
kaderhuisartsoudergeneeskunde,
Radboudumc, Nijmegen
Karen Keijsers
klinisch geriater, klinisch
farmacoloog, Jeroen Bosch
Ziekenhuis, ’s-Hertogenbosch
W2.02 - Dexter 12
SamenOud, SamenVerder?!
Ronald Uittenbroek
projectleider, promovendus
SamenOud, UMCG, Groningen
Sophie Spoorenberg
promovendus SamenOud, UMCG,
Groningen
4
5
S2.06 - Limousin 2
Het opsporen en behandelen van
kwetsbare ouderen in de eerste lijn:
opzet en resultaten van drie projecten
uit het Nationaal Programma
Ouderenzorg
Erik van Rossum
lector, Hogeschool Zuyd, Heerlen
Silke Metzelthin
onderzoeker, Universiteit Maastricht
Irene Drubbel
onderzoeker, UMC Utrecht
Nienke Bleijenberg
onderzoeker, UMC Utrecht
Jeanet Blom
onderzoeker, LUMC, Leiden
11:45-13:00 vervolg: Workshops/symposia ronde 2
S2.07 - Dexter 30
Kwaliteit van leven bij mensen
met dementie:
Theorie, praktijk & beleid
Charlotte van der Ziel
kwaliteitsadviseur VV&T,
projectleider Kwaliteit van Zorg,
Achmea
Marcel Olde Rikkert
hoogleraar geriatrie, Radboudumc,
Nijmegen
Carla Schölzel
klinisch geriater, Slingeland
Ziekenhuis
Margje Mahler
Vilans
S2.08 - Dexter 27+28
Geriatrische revalidatie bij
dubbelproblematiek
Ton Bakker
lector Functiebehoud bij Ouderen in
Levensloopperspectief, Hogeschool
Rotterdam
Andrea van den Dool
verpleegkundig specialist, Marnix
Revalidatiecentrum voor Ouderen
Joke Groeneveld
GZ-psycholoog, systeemtherapeut,
Marnix Revalidatiecentrum voor
Ouderen
Femmy van der Voort
psychomotore therapeut, Marnix
Revalidatiecentrum voor Ouderen
S2.09 - Dexter 25+26
Transmurale Zorgbrug
Marina Tol-Schilder
onderzoeker i.o. AMC
beleidsadviseur Zorgontwikkeling
Geriatrische Revalidatie Cordaan,
AMC, Amsterdam
Renate Agterhof
verpleegkundig specialist, Spaarne
ziekenhuis, Hoofddorp
W2.10 - Dexter 22
MCI, Dementie en rijvaardigheid
Wiebo Brouwer
UMCG, Faculteit der Gedrags- en
Sociale Wetenschappen, Groningen
W2.11 - Dexter 21
Het Otago Oefenprogramma;
thuisoefenprogramma om vallen te
voorkomen
Bregt Verkooijen
MPT, geriafysiotherapeut, Fysio Totaal,
Rijswijk
Janine Dotinga
MPT, geriafysiotherapeut, Respect
Zorggroep, Scheveningen
Ina Bettman
MPT, geriafysiotherapeut, Hogeschool
Utrecht
S2.12 - Dexter 15-18
IJzergebrek in de geriatrie, mogelijke
oorzaken en gevolgen. Wanneer doet
u nadere diagnostiek?
Dr. E.H.J.M. Kemna
klinisch chemicus, SKB, Winterswijk
R.L. van Bruchem-Visser
internist ouderengeneeskunde,
Erasmus MC, Rotterdam
Gesponsord door:
13:00-14:00 Lunch
Vertoning film ‘Goedemorgen toekomst; oud in de delta’
14:00-14:10 Uitreiking stimuleringsprijs
14:10-14:55 Plenaire lezing
Dementiezorg in Europa, van thuis naar het verpleeghuis: resultaten van een vergelijkend onderzoek
Jan Hamers, hoogleraar, Universiteit Maastricht
14:55-15:15 Gesprek met Wim Kok, Raad van Advies NVKG
15:15-15:45 Wissel/koffie pauze
15:45-17:00 Workshops/symposia ronde 3
17 : 0 0
W3.01 - Dexter 13+14
Handvatten voor Gezamenlijke
besluitvorming bij dementie:
boeien(d) en/ of binden(d)?!
Marijke Span
onderzoeker Lectoraat Innoveren
in de Ouderenzorg, Christelijke
Hogeschool Windesheim
W3.02 - Dexter 11
'Think different’ - Door de
belastbaarheid van ouderen te
vergroten neemt het effect van
revalidatie toe
Marieke Hoek
manager paramedisch cluster, Reuma
en Revalidatie Rotterdam (RRR)
Suzan Geelen
manager psychosociaal cluster,
Reuma en Revalidatie Rotterdam (RRR)
W3.03 - Dexter 12
HilverZorg Jezelf Blijven; Ruimte
nemen om het verschil te maken
Susanne Roode- van Doornik
projectleider, HilverZorg
Martijn Kleinlugtenbelt
coach, creatief therapeut Hilverzorg
W3.04 - Limousin 2
Nefrologie, Water en Zout
Louis Reichert
internist-nefroloog, Rijnstate Ziekenhuis,
Arnhem
W3.05 - Dexter 15+18
Neuroimaging
Jurgen Claassen
klinisch Geriater, Radboudumc,
afd. Geriatrie, Nijmegen
W3.06 - Dexter 19
Systemische vraagverheldering
Jeanette Kamps
Expertisecentrum Familiezorg
S3.07 - Dexter 30
B-vitaminen voor de PReventie
van OsteOporotische Fracturen
(B-PROOF), resultaten van een
gerandomiseerde, placebogecontroleerde interventiestudie
Rosalie Dhonukshe-Rutten
onderzoeker, Human Nutrition,
Wageningen University
Anke Enneman
promovendus, Erasmus MC,
Rotterdam
Annelies Ham
promovendus, Erasmus MC,
Rotterdam
Nathalie van der Velde
internist-geriater, Erasmus MC,
Rotterdam
Karin Swart
onderzoeker i.o. VUmc, Amsterdam
Nikita van der Zwaluw
onderzoeker, Wageningen
Universiteit
S3.08 - Dexter 21
Implementatie Zorgstandaard in
de praktijk
Julie Meerveld
manager Belangenbehartiging
en Zorgvernieuwing, Alzheimer
Nederland
Lisette Dickhoff-Evers,
ketencoördinator Hulp bij dementie,
Limburg
Anne-Marie Bruijs
Alzheimer Nederland
Margje Mahler
Vilans
Madelon Rooseboom
Kwaliteitsinstituut, Sector Zorg,
College voor zorgverzekeringen
S3.09 - Dexter 25+26
De geriatrische amputatiepatiënt;
een kwetsbare combinatie!
Wilco Achterberg
hoogleraar Institutionele zorg en
ouderengeneeskunde, LUMC, Leiden
Laura van Dortmont
Vaatchirurg, Vlietland ziekenhuis,
Schiedam
Monica Spruit-van Eijk
arts onderzoeker,
LUMC/Zonnehuisgroep Vlaardingen
Marieke Paping
revalidatiearts, medisch manager
dwarslaesie/ heelkunde, Rijndam
Revalidatie, Rotterdam
S3.10 - Dexter 23+24
De implementatie van een
consultatieteam Palliatieve Zorg in
een ziekenhuis en de rol van de
klinisch geriater
Een voorbeeld van multidisciplinaire
samenwerking
Patricia van Mierlo
klinisch geriater, medisch consulent
palliatieve zorg
Rijnstate Ziekenhuis, Arnhem
Joep Douma
internist-oncoloog, Rijnstate Ziekenhuis,
Arnhem
Angeline van Doveren
medisch ethicus, Rijnstate ziekenhuis,
Arnhem
S3.11 - Dexter 22
Trimbos & Co: Monitoring en innovatie
ter verbetering van de kwaliteit van
leven van ouderen
Anne Margriet Pot
programmahoofd Ouderen, Trimbosinstituut, Utrecht
S3.12 - Dexter 27+28
Antislipsokken: een meerwaarde!?
Mirjam Kleinveld
fysiotherapeut, Jeroen Bosch Ziekenhuis,
’s-Hertogenbosch
Bart Cornelissen
fysiotherapeut, Jeroen Bosch Ziekenhuis,
’s-Hertogenbosch
Ledenvergadering NVKG
Ledenvergadering V&VN
Ledenvergadering NVFG
17:00-18:00 Borrel
6
7
Algemene informatie
Registratie
De balie is de gehele dag geopend. Bij de balie kunt u uw badge ophalen, indien u deze niet opgestuurd
heeft gekregen. Ook voor vragen en mededelingen kunt u hier terecht. Wij verzoeken u uw naambadge
gedurende het gehele congres te dragen, het is uw toegangsbewijs voor de zalen en de lunch.
Datum
Donderdag 13 februari 2014
Locatie
1931 Congrescentrum Brabanthallen
Oude Engelenseweg 1
5222 AA ‘s-Hertogenbosch
Tel: 088-900 03 33
Doelgroep
De Geriatriedag is bedoeld voor verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten, physician assistants,
fysiotherapeuten, klinisch geriaters, internisten met het aandachtsgebied ouderengeneeskunde, sociaal
geriaters, ouderenpsychiaters, specialisten oudergeneeskunde en gerontologen, alsmede voor artsen in
opleiding voor één van deze specialismen.
Accreditatie
Accreditatie is toegekend door:
- Accreditatiebureau Verpleegkundig Specialisten Register
Scholing verpleegkundig specialist acute zorg bij somatische aandoeningen met 6 punten
Scholing verpleegkundig specialist chronische zorg bij somatische aandoeningen met 6 punten
Scholing verpleegkundig specialist geestelijke gezondheidszorg met 6 punten
Scholing verpleegkundig specialist intensieve zorg bij somatische aandoeningen met 6 punten
Scholing verpleegkundig specialist preventieve zorg bij somatische aandoeningen met 6 punten
- Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN) met 6 punten
- Nederlandse Associatie Physician Assistants (NAPA) met 6 punten
- Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers (NVZA) met 6 punten
- Stichting Accreditatie Deskundigheidsbevorderende Activiteiten Paramedici (StADAP) met 6 punten
- Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG) met 6 punten
- Accreditatiebureau Kwaliteitsregister V&V en Register Zorgprofessionals:
Scholing Continentie Zorg met 6 punten
Scholing Geriatrie-Gerontologie met 6 punten
Scholing Neuro met 6 punten
Scholing Palliatieve Verpleegkunde met 6 punten
Scholing Praktijkverpleegkunde met 6 punten
Kosten inschrijving
T/m 5 januari 2014
Normaal tarief arts-assistenten/lid V&VN tarief/ lid NVFG EUR 175
EUR 155
Vanaf 6 januari 2014
Normaal tarief arts-assistenten/lid V&VN tarief/ lid NVFG Studententarief EUR 215
EUR 195
EUR 75
Studententarief: U kunt alleen inschrijven voor het studententarief als u een voltijdopleiding volgt. Studenten
dienen een kopie van hun collegekaart naar Congress Care te sturen.
Annulering
Bij ontvangst van uw schriftelijke annulering vóór 30 december 2013 vindt restitutie plaats onder aftrek van
EUR 35 administratiekosten. Na deze datum kan geen restitutie meer plaatsvinden.
Expositie
Gedurende de dag wordt tijdens de pauzes koffie en thee geserveerd vanaf de buffetten op de expositie
in de Foyer. De expositie van farmaceutische bedrijven is alleen bedoeld voor beroepsoefenaars.
Beroepsoefenaars zijn de herkennen aan een oranje badge. Niet-beroepsoefenaars zijn te herkennen aan
een blauwe badge.
Internet
WIFI is (kosteloos) beschikbaar.
Mobiele app
Voor de Geriatriedag is een mobiele APP beschikbaar. Hierop vindt u het gehele programma, incl. namen
zalen en samenvattingen. U kunt deze app downloaden via onderstaande QR code:
Accreditatie is in aanvraag bij onderstaande verenigingen:
- Deelregisters Algemeen Fysiotherapeut en Geriatriefysiotherapeut
- Accreditatie Bureau Cluster 1(Huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde en artsen voor verstandelijk
gehandicapten)
- Nederlandse Internisten Vereniging (NIV)
Om in aanmerking te komen voor accreditatie door een van bovenstaande verenigingen dient u uw
BIG-nummer door te geven aan het congressecretariaat (dit is u ook gevraagd bij uw registratie). Het
congressecretariaat zal ervoor zorg dragen dat uw aanwezigheid wordt doorgegeven via GAIA (U bent zelf
verantwoordelijk voor het doorgeven van uw BIG-nummer aan het congressecretariaat). U dient uw badge
te scannen bij binnenkomst als bewijs van aanwezigheid.
Of ga naar http://m.twoppy.com/Geriatriedag/
Certificaat van deelname
Na afloop van het congres ontvangt u uw certificaat van deelname.
8
9
Besluitvorming over reanimatie bij kwetsbare ouderen
H. van Delden, hoogleraar medische ethiek, specialist ouderengeneeskunde, UMC Utrecht
Tijdens deze bijdrage zal de Multidisciplinaire Richtlijn “Anticiperende besluitvorming over reanimatie bij
kwetsbare ouderen” worden besproken. Deze richtlijn is opgesteld door Verenso, de NHG en V&VN en
kwam uit in april 2013. En belangrijk onderdeel van de richtlijn betreft de evidence over de slaagkans en de
uitkomst van reanimatie zowel binnen als buiten het ziekenhuis. Spreken over reanimatie is onderdeel van
advance care planning (ACP). In de presentatie wordt ingegaan op de achtergrond en het doel van ACP,
het moment van besluitvorming en de wijze waarop dit vorm gegeven kan worden.
Dementiezorg in Europa, van thuis naar het verpleeghuis: resultaten van een vergelijkend
onderzoek
J.P.H. Hamers, S.M.G. Zwakhalen, B. Afram, H.C. Beerens, M.H.C. Bleijlevens, T. Ambergen, D. Ruwaard,
H. Verbeek
Vakgroep Health Services Research, Universiteit Maastricht
Samenvattingen plenair programma
Inleiding
Wetende dat het aantal mensen met dementie de komende jaren fors zal toenemen is het belangrijk
inzicht te hebben in de zorg voor deze doelgroep en specifiek in de transitie van thuis naar het
verpleeghuis. Daarom is binnen het Europese project RigthTimePlaceCare gekeken naar de zorg voor
ouderen met dementie in 8 landen, thuis en kort na opname in het verpleeghuis. Binnen dit project is een
survey uitgevoerd waarbij 3 vragen centraal stonden: 1) Waarom worden mensen in een verpleeghuis
opgenomen?; 2) Hoe is de kwaliteit van leven van mensen met dementie en hoe is de kwaliteit van
geleverde zorg? en; Wat is de belasting van mantelzorgers?
Methoden
De survey richtte zich op twee specifieke groepen, namelijk ouderen met dementie die thuiswonen
maar een verhoogd risico hebben op verpleeghuisopname en ouderen met dementie die onlangs zijn
opgenomen in een verpleeghuis. In beide groepen zijn ook de mantelzorgers van de ouderen met
dementie geïncludeerd. Bij inclusie en 3 maanden later zijn via gestructureerde interviews gegevens
verzameld over onder andere cognitieve status, adl-afhankelijkheid, kwaliteit van leven, indicatoren voor
kwaliteit van zorg (zoals toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen, gewichtsverlies, pijn), subjectieve
en objectieve belasting van mantelzorgers. Het onderzoek is uitgevoerd in Duitsland, Engeland, Estland,
Finland, Frankrijk, Nederland, Spanje en Zweden.
Resultaten
Het onderzoek is uitgevoerd bij 2014 ouderen met dementie en hun mantelzorgers. Er is geen universele
voorspeller voor verpleeghuisopname gevonden; er is veel variatie tussen landen. Wel is een drietal factoren
te onderscheiden die het meest belangrijk zijn, te weten: afhankelijkheid in het uitvoeren van algemene
dagelijkse levensactiviteiten (zoals wassen en aankleden), het hebben van gedragsproblemen (zoals
agressie) en een hoge zorgbelasting van mantelzorgers.
Gevraagd naar hun kwaliteit van leven komt naar voren dat kwaliteit van leven van mensen met dementie
thuis vergelijkbaar is met die van mensen in het verpleeghuis. Als de kwaliteit van leven door zorgverleners en
mantelzorgers wordt beoordeeld is deze in het verpleeghuis zelfs wat beter. De kwaliteit van leven van mensen
met dementie in Nederland behoort met die van Engeland, Duitsland en Zweden tot de best beoordeelde.
Opvallend is de variatie in scores op de indicatoren voor kwaliteit van zorg tussen de Europese landen en
de verschillende woonomgevingen; allen hebben sterke en minder sterke kanten. Ter
illustratie: in Estland is het aantal doorligwonden in verpleeghuizen hoog, terwijl in de Duitse en Spaanse
thuissituatie veel vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast. Opvallend is dat Nederland op de
meeste indicatoren goed scoort in vergelijking tot de andere landen.
Belasting van mantelzorgers lijkt in de meeste landen samen te hangen met verpleeghuisopname. Kijkend
naar zowel de objectieve belasting (hoeveel uren zorg wordt geleverd) als subjectieve belasting (hoeveel
belasting ervaren mantelzorgers) valt op dat er wederom een grote variatie is in Europa. De meeste
10
11
mantelzorg in de thuissituatie wordt geleverd in Estland en Spanje, de minste in Nederland. De Nederlandse
mantelzorgers geven ook aan de minste belasting te ervaren.
Conclusie: Er is geen universele reden die verpleeghuisopname van mensen met dementie voorspelt. Verder
is de variatie in kwaliteit van leven, kwaliteit van zorg en belasting van mantelzorgers groot in Europa. In
vergelijking met de andere landen scoren de Nederlandse deelnemers over de hele lijn bovengemiddeld.
Samenvattingen workshops & symposia ronde 1
12
13
W1.01 Gespecialiseerde afdeling voor cliënten met dementie en gedragsproblematiek
B. Wijnand, hoofd verpleging PG, Zorggroep Elde, Verpleeghuis Liduina, Boxtel; G. Hubers, GZ-psycholoog,
Zorggroep Elde, Boxtel
Gerrie Hubers (GZ-psycholoog) en Barbara Wijnand (Hoofd Verpleging PG) maken u deelgenoot van
de ervaringen van Zorggroep Elde met een gespecialiseerde afdeling voor dementerende cliënten met
gedragsproblematiek. Deze afdeling heeft sinds een jaar haar deuren geopend en heeft inmiddels goede
resultaten geboekt met intensieve begeleiding en behandeling van deze doelgroep. Er is een methodiek
ontwikkeld die in de praktijk goed aansluiting vindt bij het complexe gedrag. Er wordt o.a. gebruik
gemaakt van de miMakkusmethode als benaderingswijze, sensorische integratie en signaleringsplannen.
Cliënten verblijven tijdelijk op deze afdeling. Als multidisciplinair is vastgesteld dat het gedrag hanteerbaar
is en de cliënt geen risico meer vormt voor zichzelf of de omgeving kan doorplaatsing naar een reguliere
PG-setting plaatsvinden.
Uniek aan deze afdeling is dat er een grondige voorbereiding is geweest voor ingebruikname. Een
multidisciplinaire stuurgroep heeft vooraf visie en methodiek ontwikkeld, samenwerking gezocht met
externe partijen zoals CCE en GGZ en heeft een team samengesteld afkomstig uit diverse zorgsettingen.
Nadat het team is begonnen en geschoold zijn de eerste cliënten gekomen. Deze cliënten zijn voornamelijk
vanuit de GAAZ en het COZ (GAPZ) opgenomen.
Inmiddels zijn we een jaar bezig en hebben mooie resultaten geboekt die we graag willen delen met
andere professionals.
S1.02 Ethiek in beweging, moreel beraad als handvat
M. Kleinveld, fysiotherapeut, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ethica, coach en trainer voor Eduthiek;
S. Schuurmans, ethica, verpleegkundig docent, coach en trainer, Fontys Hogeschool, Tilburg
Geriatrie & Ethiek, onlosmakelijk aan elkaar verbonden! Worstel jij ook wel eens met de vraag………..wat
de beste zorg is? Deze workshop laat je interactief kennismaken met wat ethiek kan bieden als het over
deze vraag gaat. Aandacht voor maatschappelijke ontwikkelingen en ethische kwesties van professionals in
de ouderenzorg worden met perspectiefwisseling verhelderd.
W1.03 Workshop Optimaliseren polyfarmacie. Nog leuker kunnen we het niet maken, wel
makkelijker!
W. Knol, klinisch geriater, klinisch farmacoloog, UMC Utrecht; K. Keijsers, klinisch geriater, klinisch
farmacoloog, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ’s-Hertogenbosch; C. Drenth-van Maanen, klinisch geriater i.o.,
klinisch farmacoloog, Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein; prof. R. van Marum, klinisch geriater, klinisch
farmacoloog, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ’s-Hertogenbosch
Inleiding
Er is veel winst te behalen door het optimaliseren van polyfarmacie bij geriatrische patiënten. Enerzijds is er
vaak onderbehandeling, anderzijds krijgen ouderen vaak risicovolle medicatie of medicatie die interacties
heeft met comedicatie. Sinds 2012 is er een multidisciplinaire richtlijn polyfarmacie waarin beschreven wordt
hoe een medicatie beoordeling het beste kan worden aangepakt. De methode die hierin beschreven
wordt is de Systematic Tool to Reduce Inappropiate Prescribing, de STRIP, een zorgvuldige, gestructureerde
methode, maar ook enigszins tijdrovend voor in de drukke dagelijkse praktijk.
Wat is nieuw
De STRIP assistent is een online applicatie die behulpzaam kan zijn bij het optimaliseren van polyfarmacie.
Het is een efficiënt en tijdbesparend programma geschikt voor de dagelijkse praktijk met patiënten met
polyfarmacie.
14
Opzet workshop
Tijdens de workshop krijgt u achtergrond informatie waarna u actief aan de slag gaat met het optimaliseren
van polyfarmacie op uw eigenlaptop. U wordt hierin bijgestaan door de aanwezige experts. Aan het eind
van de workshop heeft u kennis van en ervaring in het optimaliseren van polyfarmacie, iets wat u in de
dagelijkse praktijk kunt toepassen.
W1.04 Verborgen problemen bij (niet) behandelen
A.D Speelman, projectleider Ouderen en Kanker, Integraal Kankercentrum Zuid; E. Lochs, huisarts,
Gezondheidscentrum Terwinselen, Kerkrade
Doel
Veel ouderen krijgen te maken met comorbiditeit. De verschillende aandoeningen worden vaak nog
individueel en naast elkaar behandeld. Echter, de behandeling van één van de aandoeningen is niet
op zichzelf staand. Het staken van een behandeling of het wel of niet behandelen van één van de
aandoeningen vraagt dan ook om een aanpassing in het totale behandelplan van de patiënt. De zorg
en de besluitvorming rondom de behandeling, prognose en kwaliteit van leven van ouderen wordt
daarmee ingewikkelder. Het doel van deze workshop is om via interactieve discussies in te gaan op
dilemma’s, verborgen problemen en de rol die verschillende disciplines (huisarts, geriater, specialist
ouderengeneeskunde, verpleegkundige, POH, fysiotherapeut) betrokken bij de zorg rondom de oudere
kwetsbare patiënt hebben.
Opzet/methode
In deze workshop behandelen we een aantal (verborgen) problemen rond het (niet) behandelen van
oudere patiënten op het gebied van besluitvorming, de palliatieve fase en de consequenties van het (niet)
behandelen. We gaan via interactieve discussies in op de rol die de verschillende disciplines hebben in de
zorg, zowel bij het geriatrisch multidisciplinaire overleg als overstijgend wanneer meerdere behandelaars
betrokken zijn bij één oudere patiënt en de dilemma’s waar zorgverleners mee te maken krijgen.
Resultaten
In deze workshop proberen we te komen tot een praktische handreiking om te komen tot een verbeterde
samenwerking, voorkomen van onder- of overbehandeling, de risico’s van niet behandelen in te schatten en
de regie bij de cliënt te versterken.
Discussie
Vragen die in de discussie onder andere aan bod komen zijn:
Welke rol hebben disciplines als geriater, huisarts, verpleegkundige, paramedici en specialist
ouderengeneeskunde rondom de verborgen problemen bij (niet) behandelen?
Hoe kunnen we problemen bij niet behandelen tijdig ontdekken en communiceren?
Welke rol heeft de patiënt bij de besluitvorming rondom (niet) behandelen?
W1.05 Stervensbegeleiding: Hoe kan je gebruik maken van stervensstijlen
Ineke Koedam, Stichting STEM, Gouda
Aan een representatieve groep Nederlanders is gevraagd hoe zij denken over hun eigen sterfelijkheid.
Hoewel elk mens verschillend is, zijn er ook opvallende overeenkomsten tussen mensen ten aanzien van
dit onderwerp. In deze korte presentatie staan we stil bij die overeenkomsten op hoofdlijnen. En ook bij de
vraag wat betekent mijn eigen sterfelijkheid voor mij en welke invloed heeft dat op de zorgrelaties die ik
onderhoud. Het zal een oordeelloze bijeenkomst zijn: het ene is niet goed en het andere is niet fout. Voor
mensen die zich willen voorbereiden: www.doodgewoonbespreekbaar.nl
15
S1.06 Kwetsbaar en Breekbaar: Osteoporose bij geriatrische patiënten en samenwerking met
chirurg en orthopeed
H. van der Jagt-Willems, klinisch geriater, Spaarneziekenhuis, Hoofddorp; P. Jue, klinisch geriater, Rijnland
Zorggroep, Alphen aan den Rijn; K. de Vries, aios-geriatrie, Slotervaartziekenhuis, Amsterdam
Doel van de workshop
1. Kennis hebben van prevalentie van wervelfracturen bij mannelijke geriatrische patiënten
2. Geriatrische trauma unit: de valkuilen in de samenwerking met chirurg en orthopeed kennen.
3.Overwegingen kennen voor de start van behandeling van osteoporose bij patiënten met een
collumfractuur
Opzet en Methoden
Nieuw onderzoek:
Hoge prevalentie van wervelfracturen onder mannelijke geriatrische patiënten.
Nieuwe interventie:
Samenwerking tussen geriater en chirurg/orthopeed, uitdagingen in de praktijk rondom de
collumfractuurpatiënt van 70plus. Welke lessen zijn er geleerd?
Nieuw beleid?
Is de collumfractuur bij ouderen gelijk aan diagnose osteoporose?
Afronding: 10 min algehele discussie en samenvatting van conclusies
Resultaten en Discussie
Bij mannelijke geriatrische patiënten wordt een prevalentie gevonden van 48% met opvallend vaak
multipele fracturen per patiënt en opvallend veel ernstiger fracturen, welke de ernst van de onderliggende
osteoporose aantoont. Is dit een reden voor standaard screenen met behulp van röntgenonderzoek?
Ervaringen van een jaar samenwerking op een geriatrische trauma unit worden besproken. Voordelen
van samenwerking, maar ook nadelen van samenwerking en valkuilen in deze samenwerking worden
besproken.
Patiënten met collumfracturen worden vaak onderbehandeld voor osteoporose omdat poliklinisch vervolg
met DXA niet lukt door revalidatie en beperkte mobiliteit. De collumfractuur echter, is de ernstigste fractuur
en een teken van ernstige osteoporose. Is de DXA overbodig bij geriatrische patiënten? Zeer recente
literatuur wordt besproken om te komen tot een praktische handleiding voor uw patiënt met collumfractuur.
S1.07 Op weg naar een stevige basis voor de geriatrische praktijk: highlights van het
kwaliteitsbeleid 2014
Voorzitter: A. Arends, klinisch geriater, Havenziekenhuis, Rotterdam
Comprensive Geriatric Assessment in consult en medebehandeling, addendum bij de Richtlijn CGA
R. van der Meer, klinisch geriater, Groenehart ziekenhuis, Utrecht
De nieuwe richtlijn CGA in consult medebehandeling is een addendum bij de Richtlijn CGA uit 2009. Deze
richtlijn is eind 2013 afgerond. Deze richtlijn beschrijft hoe inhoudelijk en procesmatig de medebehandeling
dient te worden vorm gegeven. Geriaters moeten zich actief in hun ziekenhuis buigen over de
ouderenzorg. Voor een aantal ziektebeelden, waaronder de geriatrische traumatologie leidt een structurele
medebehandeling tot betere uitkomsten van zorg. Hiaten in de kennis worden besproken, maar daarnaast
worden ook adviezen en handreikingen gedaan voor de implementatie. De voorzitter van de commissie zal
de highlights van de richtlijn bespreken. De richtlijn is integraal beschikbaar op www.kwaliteitskoepel.nl .
16
Richtlijn delier
P. Dautzenberg, klinisch geriater, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch
De multidisciplinaire richtlijn Delirium is eind 2013 afgerond. Klinisch geriaters zien niet alleen het delier
als hoofddiagnose, maar zien dit vaak ook in de medebehandeling. Naast nieuwe aanbevelingen op het
gebied van diagnostiek en behandeling, zijn er vooral ook aanbevelingen over de organisatie van zorg. Dat
laatste is natuurlijk van belang voor een goede preventie. De voorzitter van de commissie zal de highlights
van de richtlijn bespreken. De richtlijn is integraal beschikbaar op www.kwaliteitskoepel.nl .
Richtlijn ondervoeding bij geriatrische patiënten
D. van Asselt, klinisch geriater, Medisch Centrum Leeuwarden
In 2009 is de Leidraad ondervoeding geschreven. Deze Leidraad is gereviseerd en voldoet nu aan
de eisen van een richtlijn. Ook hierin weer een praktische toepassing van verbetering van zorg, een
overzicht van de (nieuwe) evidence en de aanbevelingen voor de dagelijkse praktijk. De richtlijn is
eind 2013 afgerond. Daarnaast worden adviezen gegeven voor de implementatie van de richtlijn. De
Inspectie voor de Gezondheidszorg zal een aantal van deze aanbevelingen gebruiken om een nieuwe
indicator voor de ziekenhuizen in 2014 uit te vragen. De voorzitter van de commissie zal de highlights
van de richtlijn bespreken.
S1.08 Post-fractuur beleid anno 2013; laat de eerste fractuur de laatste zijn
J.P.W. van den Bergh, internist, VieCuri, Venlo; J.C. Netelenbos, hoogleraar endocrinologie, hoofd afd.
Endocrinologie, VUmc, Amsterdam
Een goed doordacht en consequent uitgevoerd post-fractuur beleid blijkt van evident belang te zijn voor
de preventie van nieuwe fracturen. Een systematische aanpak in combinatie met een geïndividualiseerde
behandeling is daarbij van groot belang. Tijdens deze nieuwe masterclass wordt door middel van
presentaties, casuïstiek en discussie nadruk gelegd op een aantal nieuwe en praktische ontwikkelingen.
Dit symposium wordt gesponsord door:
S1.09 TAVI (Transcatheter Aortic Valve Implantation): wat schiet de oudere ermee op?
I. Welles, arts-assistent geriatrie in opleiding, Radboudumc, Nijmegen; K. van der Wulp, arts-assistent
cardiologie, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch; P. Kievit, cardioloog, Radboudumc, Nijmegen;
Y. Schoon, klinisch geriater, Radboudumc, Nijmegen
Doel
Aortaklepstenose (AoS) is een veel voorkomende aandoening. De aandoening gaat gepaard met een hoge
morbiditeit en mortaliteit. De TAVI (Transcatheter Aortic Valve Implantation) is een veelbelovende procedure
en neemt een concurrerende positie in voor de chirurgische aortaklepvervanging voor oudere patiënten
met een ernstige aortaklepstenose. Momenteel wordt een TAVI overwogen op het moment dat de oudere
patiënt te kwetsbaar is. De TAVI-procedure wordt beschouwd als minder invasief en diverse studies laten
positieve resultaten zien op de mortaliteit en kwaliteit van leven. Dit symposium heeft als doel de huidige
kennis over de TAVI procedure over te dragen en te discussiëren welke doelgroep baat heeft bij een TAVI.
Opzet/Methode
Dit symposium bestaat uit vier presentaties; 1.presentatie twee casus om het ziektebeeld AoS,
behandeloverwegingen en uitkomsten te schetsen. 2. TAVI techniek, patiëntresultaten van meerdere
jaren met de meest voorkomende complicaties besproken worden. 3. Daarna zullen de patiëntresultaten
met betrekking tot delierincidentie worden neergezet, gerelateerd aan ziekenhuisopnameduur en
17
overlevingskans. 4. En als laatste presentatie wordt de werkwijze van het geriatrisch consult op de TAVI poli,
en de eerste resultaten hiervan besproken.
Resultaten
Het blijkt dat voor sommige patiënten een TAVI-procedure minder gunstig verloopt. Echter, overall bekeken
is het succespercentage van de procedure hoog, met een lage kans op beroerte, vaatcomplicaties of
overlijden binnen 30 dagen. Verder blijkt dat de delierincidentie hoog is, namelijk 31% welke gepaard gaat
met een langere ziekenhuisopnameduur en verlaagde 1-jaars overleving.
Discussie
De TAVI procedure kan potentiële risico’s voor ouderen geven en het verwacht herstel kan uitblijven. Selectie
van de doelgroep die het meest baat heeft bij de TAVI zal middels het toevoegen van een geriatrisch
onderzoek hopelijk de gewenste uitkomsten bieden. De eerste resultaten van de geriatrische consultvoering
zullen tijdens het symposium worden gepresenteerd.
Casuspresentatie
I. Welles, arts-assistent geriatrie i.o., Radboudumc, Nijmegen
Doel
Het publiek verduidelijken waarmee patiënten met een aortaklepstenose zich kunnen presenteren. Het
dilemma schetsen waar de clinicus tegenaan loopt; welke patiënt is geschikt voor welke ingreep, een
aortaklepvervanging via open thoraxchirurgie of een TAVI, of is de patiënt zo kwetsbaar dat elke ingreep
teveel risico’s met zich meebrengt.
Methode
Aan de hand van een tweetal korte casuspresentaties wordt het ziektebeeld, de ziekteverschijnselen en
mogelijke behandelopties geschetst. Aan bod komt tevens welke activerende gegevens een rol spelen voor
wel/niet ingrijpen voor de cardioloog.
Resultaten
Er zullen twee casus worden gepresenteerd, één met een goede gezondheidsuitkomst en één met een
slechte gezondheidsuitkomst. Gepresenteerd zal worden op basis van welke gegevens men het besluit (on)
terecht heeft gebaseerd.
Discussie
De cardioloog en cardiothoracaal chirurg kunnen met aanvulling van de geriater in hun behandelteam
komen tot een beter overwogen besluit ten aanzien van wel of niet ingrijpen.
De linker arteria subclavia als primaire toegangsweg voor Transcatheter Aortaklep Implantatie (TAVI)
P.C. Kievit, M.W. Verkroost, H. R. Gehlmann, K. van der Wulp, L. Noyez, H.A. van Swieten, H. Suryapranata,
M.J. de Boer
Doel
Bij TAVI procedures wordt meestal de arteria femoralis gebruikt als toegangsweg. Veel patiënten die
een TAVI ondergaan hebben echter uitgebreid perifeer vaatlijden met daardoor een verhoogde kans op
vaatcomplicaties en CVA. Anatomisch gezien zou de linker arteria subclavia een aantrekkelijke alternatieve
toegangsweg kunnen zijn. Wij onderzochten de haalbaarheid en veiligheid van de linker arteria subclavia
als primaire toegangsweg voor TAVI.
Methode
Tussen december 2008 en april 2013 ondergingen 173 opeenvolgende patiënten een TAVI-procedure,
waarbij gebruik werd gemaakt van de MedtronicCoreValve®. Alle procedures werden verricht onder
algehele anesthesie door een interventiecardioloog en cardio-thoracaal chirurg. Pre-operatief werd
angiografie verricht om na te gaan of de linker arteria subclavia geschikt was als toegangsweg.
18
Resultaten
De linker arteria subclavia werd gebruikt als toegangsweg voor TAVI bij 154 patiënten (89%). Gedurende
de studieperiode nam het percentage subclavia-procedures toe van 78% (42/54) tot 93% (93/100). Van
deze patiënten had 20% een open LIMA bypass graft en 5% een linkszijdige pacemaker. De procedure was
succesvol bij 150 patiënten (97%) met een mediane proceduretijd van 50 minuten. De 30 dagen mortaliteit
was 5% met lage percentages periprocedureel myocardinfarct (2%), CVA (2%) en TIA (1%). Implantatie van
een definitieve pacemaker was noodzakelijk bij 23 patiënten (15%). Zeven patiënten (5%) ondergingen
stenting van de arteria subclavia in verband met lokale dissectie. Bij 14 patiënten (9%) trad een majeure
(8%) of levensbedreigende (1%) bloeding op. De 1-jaarsoverleving bedroeg 73% .
Conclusies
Bij de overgrote meerderheid van patiënten is de linker arteria subclavia bruikbaar als primaire toegangsweg
voor TAVI, zelfs in de aanwezigheid van een patente LIMA bypass graft of linkszijdige pacemaker. Het
succespercentage van de procedure is hoog, met een lage kans op beroerte, vaatcomplicaties of overlijden
binnen 30 dagen. Onze resultaten tonen aan dat de linker arteria subclavia gebruikt kan worden als
toegangsweg van keuze voor een TAVI procedure.
Incidentie, klinische gevolgen en voorspellers van delier na Transcatheter Aortic Valve
Implantation (TAVI)
K. van der Wulp, Y. Schoon, M.W.A. Verkroost, H.R. Gehlmann, L.J.B.M.L. Noyez, H.A. van Swieten,
H. Suryapranata, M.J. de Boer, P.C. Kievit
Doel
Ouderen met een symptomatische ernstige aortaklepstenose met een hoog of onacceptabel risico voor
een open hartoperatie, worden tegenwoordig in toenemende mate percutaan behandeld middels een
TAVI procedure. Hoewel delier frequent voorkomt bij ouderen, is er weinig documentatie over het optreden
van delier na een TAVI procedure. Het is bovendien onbekend of met standaard klinische perioperatieve
screening patiënten met een hoog risicio op delier geïdentificeerd kunnen worden. Het doel van deze
studie was het onderzoeken van de incidentie, klinische gevolgen en voorspellers van delier bij patiënten
die een TAVI procedure ondergaan via de linker arteria subclavia.
Methode
Tussen begin 2009 en november 2012 ondergingen 125 opeenvolgende patiënten een TAVI-procedure via
de linker arteria subclavia. De diagnose delier werd retrospectief gesteld op basis van de DSM-IV criteria.
Klinische eindpunten werden gescoord bij ontslag, na 30 dagen en na 1 jaar. Baseline karakteristieken en
klinische variabelen werden geanalyseerd op zoek naar potentiële onafhankelijke voorspellers van delier.
Resultaten
De diagnose postoperatief delier werd gesteld bij 39 patiënten (31%). Patiënten met een delier hadden
een langere opnameduur (mediaan 9 versus 12 dagen) en een lagere 1-jaars overleving (58±8 % vs. 79±5
%, p=0.01). Van de klinische variabelen die standaard gebruikt worden voor perioperatieve screening was
leeftijd de enige onafhankelijke voorspeller van delier (HR 1.08, 95% CI 1.01 - 1.16, p = 0.037).
Discussie
Van de patiënten die een TAVI ondergaan via de linker arteria subclavia ontwikkelt bijna één derde
een postoperatief delier. Het optreden van delier heeft een nadelig effect op de klinische uitkomst. Met
standaard perioperatieve screening blijkt leeftijd de enige klinische variabele die onafhankelijk geassocieerd
is met het optreden van delier. Verder onderzoek is noodzakelijk om na te gaan of met multidimensionale
geriatrische screening de risicostratificatie en klinische uitkomst van TAVI patiënten verbeterd kan worden.
19
De geriater op de TAVI poli
Y. Schoon, klinisch geriater, Radboudumc, Nijmegen
Doel
De TAVI (Transcatheter Aortic Valve Implantation) concurreert met de chirurgische aortaklepvervanging.
Momenteel wordt TAVI overwogen indien de oudere patiënt niet vitaal is of teveel comorbiditeit heeft,
echter zonder duidelijk omschreven criteria. Het operatierisico wordt ingeschat met een Euroscore waarbij
hoge Euroscores worden geselecteerd voor TAVI-procedure. Het is echter onduidelijk welke patiënten
die een TAVI ondergaan, meer ‘schade’ oplopen of functioneel achteruitgaan, en dus bij welke patiënten
men beter kan afzien van een TAVI. De toegevoegde waarde van een CGA (consult geriater) bij een
voorgenomen TAVI procedure is nog onduidelijk.
Methode
Bij elke patiënt waar een TAVI-procedure wordt overwogen, ziet de geriater de patiënt in consult
aansluitend aan het onderzoek van de cardiothoracale chirurg. Contacttijd 45 minuten per patiënt. De
CGA onderdelen zijn: sociale en (hetero)anamnese, algeheel functioneren (Barthel, Lawton), voedingstatus
(MNA), mobiliteit (TUG en loopsnelheid), cognitief functioneren (MMSE), kwaliteit van leven vragenlijst en
doelbepaling. Aan de hand van de domeinen somatiek, psychisch, functioneren, en sociaal worden de
problemen in kaart gebracht, en een uitspraak gedaan over mate van kwetsbaarheid, operatierisico’s en
operatie advies. Zes maanden na de TAVI-procedure volgt een nacontrole met herhaling van de klinimetrie.
Resultaten
Vanaf november 2012 tot oktober 2013 werden 87 patiënten door de geriater gezien, gemiddelde leeftijd
79.9±7.2 [58-93] jaar, 58% vrouw. In totaal werd 10% afgewezen voor TAVI, 59% onderging een TAVI, 18%
onderging een open hartoperatie, 13% moet nog een ingreep krijgen. Van de 51 patiënten die een TAVI
ondergingen, zijn 4 patiënten (8%) inmiddels overleden. Leeftijd bleek met een posthoc analyse significant
hoger te zijn voor de volgende patiëntcategorie: afgewezen TAVI, versus TAVI, versus open hartoperatie
(p=0.035). Overige resultaten moeten nog worden geanalyseerd.
Discussie
Het uitvoeren van een CGA leidt tot een laag aantal afgewezen patiënten voor een TAVI procedure. De
meerwaarde van een CGA moet verder nog blijken.
S1.10 Geron Live: De participatiesamenleving en ouderen
Voorzitter: M. de Coole, hoofdredacteur Geron
Leve de ouderenparticipatie!
R. Schalk, bijzonder hoogleraar ouderenbeleid, Tranzo, Universiteit van Tilburg
Er zijn vier belangrijke Ontwikkelingen in het ouderenbeleid waarneembaar. Een eerste ontwikkeling is dat
het gemeentelijk beleid niet meer per doelgroep ingericht wordt, maar dat de gemeentes op weg zijn
naar een meer integrale aanpak. Het beleid richt zich in principe niet op problemen of participatie van
specifieke doelgroepen zoals ouderen afzonderlijk. Beleid wordt ontwikkeld om iedereen te laten meedoen
en participeren, en om bij burgers die in de problemen zijn, ondersteuning te bieden. Adviesraden voor
specifieke doelgroepen zoals Seniorenraden of Gehandicaptenraden maken steeds meer plaats voor
algemene adviesraden, zoals Wmo-raden.
Een tweede ontwikkeling is het verschuiven van taken van de landelijke overheid naar het lokale niveau. In
het kader van de Wet op de maatschappelijke ondersteuning (Wmo) wordt de verantwoordelijkheid voor
het realiseren van voorzieningen voor burgers die ondersteuning nodig hebben steeds meer bij het lokale
bestuur neergelegd.
Een derde ontwikkeling heeft te maken met budgetten. Budgetten staan niet alleen onder druk door de
economische crisis en bezuinigingen. Ook de overdracht van taken van de landelijke overheid naar de
lokale overheid gaat steevast gepaard met een “efficiëntiekorting”.
20
De gedachte daarachter is dat voorzieningen op het lokale niveau efficiënter ingericht kunnen worden en
dat daarom het benodigde budget voor dezelfde taken lager kan zijn.
Deze ontwikkelingen lijken alleen maar kommer en kwel met zich mee te brengen voor de ouderen, een
voorname groep van slachtoffers van bezuinigingsrondes die ook niet meer onderscheiden worden van
andere doelgroepen.
Een vierde ontwikkeling die probeert een tegenwicht te bieden is de zogenaamde “kanteling” van het
gemeentelijk Wmo beleid. Het idee hierachter is dat gemeentes in plaats van op een standaard manier
voorzieningen toe te kennen, eerst in gesprek gaan met de burger om te kijken in hoeverre hij of zij met
eigen regie en ondersteuning van het eigen netwerk zelfredzaam kan zijn.
In de bijdrage zal besproken worden wat de implicaties van deze ontwikkelingen zijn voor ouderenbeleid
in de toekomst, en welke rol participatie daarin speelt. Is participatie het sleutelwoord voor ouderenbeleid
in de toekomst?
Een kijkje in de keuken van het Gemeentelijk Wmo-beleid
L. Godschalx, beleidsmedewerker zorg, Gemeente Tilburg
De overheid stimuleert dat burgers meer verantwoordelijkheid nemen voor zichzelf en voor elkaar. De Wmo
geeft gemeenten mogelijkheden om een antwoord te formuleren op deze veranderende ideeën; actief
burgerschap moet een centraal uitgangspunt van het zorg- en welzijnsbeleid worden. Meer deelname
aan de maatschappij zoals door middel van vrijwilligerswerk, burenhulp, mantelzorg, deelname aan
het verenigingsleven etc., zou een antwoord moeten geven op vraagstukken zoals culturele integratie,
individualisering en vergrijzing. Om deze doelen te behalen richten gemeenten hun beleid anders in:
1.Gemeenschappelijker: Gemeenten hebben een visie op de doelen die ze met de Wmo willen bereiken,
op de inzet van het welzijnswerk daarbij en de te bereiken maatschappelijke doelen. Deze zijn vertaald
in een maatschappelijke agenda, die tot stand komt door een dialoog met maatschappelijke instellingen
en burgers.
2.Professioneler/Effectiever: Deze doelstelling richt zich enerzijds op organisaties, maar ook op gemeenten
als opdrachtgever. Aanbieders van welzijn hebben een welzijnsaanbod dat is afgestemd op de visie van
de gemeente en de vraag van de burger. Gemeenten sturen maatschappelijke partners beleidsrijker aan.
Zij sturen niet op producten, maar op resultaten en waar mogelijk op maatschappelijke effecten.
3.Efficiënter (op macro niveau): Welzijn Nieuwe Stijl dringt de ingesleten gewoonte terug om voor elk
individueel probleem een individuele oplossing te bieden; en om voor elke oplossing naar de overheid
te kijken. In Welzijn Nieuwe Stijl staan collectieve arrangementen, vroegtijdig en preventief ingrijpen
en de eigen kracht van burgers en gemeenschappen voorop. Daarmee ontstaan macro en over alle
sectoren heen kostenbesparingen. Meer efficiëntie ontstaat ook als de aanbieders van maatschappelijke
ondersteuning en de aanbieders van zorg meer samenwerken.
Deze beleidsveranderingen moeten ertoe bijdragen dat er betere, goedkopere en creatievere oplossingen
worden bedacht voor de vraagstukken waar burgers mee kampen. Ouderenbeleid maakt integraal
onderdeel uit van Wmo-beleid van de gemeente dat gericht is op alle mensen met een beperking.
Specifiek doelgroepenbeleid past daar niet bij.
De impact in van een netwerk van sociale voorzieningen op de bereidheid om voor elkaar te zorgen
L. Vanderleyden, senior researcher, Studiedienst Vlaamse Regering
Mensen zorgen in grote mate voor elkaar. Dat is een belangrijke vaststelling uit een studie van 2012
over generaties en solidariteit in Vlaanderen. Van alle 18-jarigen of ouder verleenden 4 op de 10 in het
afgelopen jaar zorg aan een ziek, gehandicapt of ouder persoon. Hoewel het cijfer niets zegt over een toeof afname van de informele zorg, is de solidariteit op het niveau van de familie en de vrienden/kennissen/
buren een niet weg te denken realiteit. Naast die informele zorg is er een omvangrijk net van professionele
voorzieningen dat mee gestalte geeft aan het zorggebeuren. Over de plaats van de formele respectievelijk
de informele zorg in het geheel van de zorgverlening is er geen eensgezindheid. Volgens sommige auteurs
(voor Duitsland, zie Reil-Held, 2006) kan de crowding out-hypothese – dit is de verdringing van de private
21
solidariteit door de publieke - niet worden verworpen. Anderen waaronder Dykstra (2009, Nederland)
verdedigen de stelling dat er geen verdringing is van de informele door de formele zorg: de twee types van
zorg zijn veeleer complementair.
Gevraagd naar de opinie van de Europese burger over de verantwoordelijkheid van de overheid op
het vlak van te leveren diensten zoals het zorgen voor een toereikende gezondheidszorg, een redelijke
levensstandaard van ouderen, betaalde verlofmogelijkheden voor ziekenzorg, zijn de verwachtingen
over het algemeen hooggespannen. Op een schaal van 0 (geen verantwoordelijkheid) tot 10 (veel
verantwoordelijkheid) bedraagt de gemiddelde score over alle 21 onderzochte landen heen 8,5 voor een
toereikende gezondheidszorg, 8,2 voor een redelijke levensstandaard en 7,5 voor verlofmogelijkheden
bij ziekenzorg. Nederlanders verwachten het minst van de overheid (gemiddelde van 7,6 voor de 3 items
samen), inwoners van Letland het meest (9,1). Ook Belgen scoren redelijk laag inzake verwachtingspatroon
(7,7). Individuele kenmerken van de burgers verklaren een groot deel van de verschillen. De meest kwetsbare
groepen verwachten meer van de overheid: het gaat dan om mensen met een laag inkomen, personen
met een beperking, gezinnen met kinderen. Maar er zijn ook verschillen op landniveau. De verwachtingen
ten aanzien van de overheid zijn het laagst in landen waar de overheid effectief een beperktere rol
opneemt inzake de ziekteverzekering (verzekeringsmodel).
Hoe schat de burger de impact in van een netwerk van sociale voorzieningen op de bereidheid om voor
elkaar te zorgen: leiden sociale voorzieningen ertoe dat mensen zich minder verantwoordelijk voelen
voor zichzelf en hun gezin? Op dit vlak wordt de crowding out-hypothese niet bevestigd. Hoe hoger de
verwachtingen ten aanzien van de rol van de overheid, hoe minder er wordt ingestemd met de stelling dat
sociale voorzieningen mensen minder bereid maken om de zorg voor elkaar op te nemen
Samenvattingen workshops & symposia ronde 2
W1.11 Difiets: een innovatie voor bewegingsstimulering bij psychogeriatrische cliënten
R. Valk, geriatriefysiotherapeut, Hilverzorg, Hilversum; S. Lamme, Stichting BOZ; R. Otten, Stichting BOZ
Ouderen stoppen vaak met fietsen vanwege gezondheidsredenen, het drukke verkeer en het gevoel van
onzekerheid. (Van Loon, Broer, 2006). Bij cliënten met dementie spelen ook nog andere aspecten een rol,
naast de cognitieve achteruitgang is er ook een achteruitgang van motorische functies wat de belangrijkste
reden is voor institutionalisering. (van Blankevoort, 2010)
De DiFiets is een innovatieve opstelling waarbij een koppeling gemaakt wordt tussen een TV- beeldscherm,
een computer en een hometrainer. De DiFiets werkt als volgt: de cliënt fietst op een hometrainer en het
beeld van de video beweegt mee op de snelheid van het trappen van de fietser. In 2012 is een kwalitatief
onderzoek uitgevoerd met als doel vast te stellen of de DiFietsbewegingsregistratie en stimuleringsmodule
er toe leiden dat cliënten van de psychogeriatrische dagbehandeling van het verpleeghuis Zonnehoeve
van HilverZorg hierdoor meer plezier hebben in bewegen en meer gaan bewegen. Ten tweede is ook
de haalbaarheid en toepasbaarheid in kaart gebracht, zodat de DiFietsinterventie structureel opgenomen
kon worden in het programma van de dagbehandeling. Vervolgens hebben we gekeken naar de
toepasbaarheid van de DiFietsbewegingsregistratie en stimuleringsmodule voor de overige doelgroepen
binnen HilverZorg (psychogeriatrie intramuraal, jong dementerenden intramuraal, bewoners met niet
aangeboren hersenletsel en psychogeriatrische bewoners).
Deze studie toont aan dat bij psychogeriatrische cliënten de combinatie van fietsen en TV-kijken een
stimulerende werking heeft op de motivatie om te bewegen door het plezier dat men eraan beleefd..
22
23
W2.01 Shared decision making met de geriatrische patiënt
M. van de Pol, kaderhuisarts ouderengeneeskunde, Radboudumc, Nijmegen; K. Keijsers, klinisch geriater,
klinisch farmacoloog, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ’s Hertogenbosch
In deze workshop krijgt u praktische tools om gezamenlijke besluitvorming (SDM)handen en voeten te
geven in de praktijk. Aan de hand van de beschikbare literatuur over gezamenlijke besluitvorming komen
we in de workshop tot een stappenplan. De workshopdeelnemers worden actief door het proces van
SharedDecision Making geleid.
W2.02 SamenOud, SamenVerder?!
R. Uittenbroek, projectleider, promovendus, SamenOud, UMCG, Groningen; S. Spoorenberg, promovendus,
SamenOud, UMCG, Groningen
Doel en beoogde resultaten
SamenOud is een geïntegreerd zorgmodel voor ouderen dat zich richt op alle 75-plussers: zowel
de robuuste en kwetsbare ouderen, als ouderen met complexe zorgbehoeften. Dit brengt de nodige
uitdagingen met zich, zoals de verbindingen tussen zorg en welzijn en eerste- en tweedelijn, en de
huidige financieringsstructuren. Het toewerken naar een integrale werkwijze en financiering voor een
populatie vraagt nog een nadere uitwerking. Via deze workshop willen we input geven en ontvangen
om populatiemanagement vorm te kunnen geven en in te bedden in de huidige organisatie- en
financieringsstructuren.
incidentmethode (rapport “intervisie: communicatieve vaardigheden, deskundigheidsbevordering,
kwaliteitsverbetering”TNO preventie & gezondheid 2001). Enkele leden van de intervisiegroep zullen de
werkwijze van de intervisiegroep en de ervaringen ermee presenteren. Ook zal getoond worden welke
resultaten bereikt worden. Daarnaast is er ruim tijd voor discussie en vragen.
Om vooruit te komen moet je af en toe stilstaan
Workshopleider: J. Schuur
Artsen functioneren in een snel veranderende omgeving en staan daarbij regelmatig onder hoge druk.
Om het risico op bijvoorbeeld cynisme of burnout te verkleinen is het van belang af en toe stil te staan
bij het eigen functioneren en te werken aan verbeterpunten. Daarnaast draag je in een maatschap of
vakgroep samen de verantwoordelijkheid voor het collectief en voor het efficient bereiken van resultaat.
De voorbeelden van vakgroepen/maatschappen met conflicten staan in de media regelmatig in de
belangstelling. Als vakgroep is het van belang na te gaan of de vakgroep nog op koers ligt en of de
onderlinge communicatie op peil is. Het is de inspanning waard om problemen voor te zijn en als
team het roer in eigen hand te hebben om de gezamenlijke prestaties steeds te verbeteren.
De workshopleider zal op interactieve wijze de deelnemers aan het denken zetten en handvatten geven
om zelf aan de slag te gaan met bovenstaande materie.
Beter functioneren met muziek
Workshopleiders: J. Wilmer en J. Claassen
Methode/opzet
Na een inleiding (film) over SamenOud volgt uitleg over de twee modellen die gebruikt worden binnen
SamenOud.
Daarna wordt aan de hand van de drie ‘SamenOud-profielen’ nadere tekst en uitleg gegeven over de
interventies, worden de knelpunten en hoogtepunten aangekaart en gaan we de interactie aan met het publiek.
Vragen die daarbij centraal staan zijn:
-Wie zijn ouderen in de drie profielen en welke specifieke wensen en behoeften hebben zij?
-Op welke wijze willen en kunnen de ouderen het beste voorbereid worden op het ouder worden en
hoe kunnen we binnen SamenOud gebruik maken van hun potentieel?
- Welke knelpunten en hoogtepunten ervaren we binnen SamenOud wat betreft populatiemanagement?
Muziek maakt gezond!
Er zijn inmiddels heel wat data over de positieve effecten van muziek op gezondheid en niveau van
functioneren. Zo verlaagt muziek fysieke pijn, het verzacht angsten, versnelt herstel na een beroerte en
beschermt het ouder wordende brein.
Muziek kan ook bijdragen aan het beter functioneren van de dokter: muziek vermindert stress, verbetert
het geheugen en verlaagt spanning. Verder zijn ademhalings- en stemtechnieken zeer nuttige instrumenten
die ook tijdens gesprekken met patiënten, collega’s en bijvoorbeeld onderhandelingen met managers
toegepast kunnen worden. Tijdens deze workshop zullen de muzikale workshopleiders (met zang en
piano) de deelnemers uitdagen deze technieken te oefenen en hen de effecten ervan laten ervaren.
Een casemanager schetst samen met de huisarts/specialist ouderengeneeskunde(SOG) aan de hand van
casuïstiek een beeld van de ouderen en nodigt de aanwezigen uit mee te denken over nieuwe en betere
manieren om tegemoet te komen aan de wensen en behoeften van deze groep ouderen. Daarna worden
de aanwezigen uitgenodigd mee te denken over nieuwe, verbeterde manieren om populatiemanagement
vorm te geven en te bestendigen.
www.samenoud.nl
www.samenoud.nl/videos/samen-oud-in-10-minuten (film)
W.2.04 Workshop Levensverhalen in de Ouderenzorg
G. Westerhof, adjunct hoogleraar, directeur levensverhalenlab, Universiteit Twente, Enschede;
S. Lamers, universitair docent, Universiteit Twente, Enschede; J. Korte, postdoc-onderzoeker, Universiteit
Twente, Enschede
W2.03 Zorg goed voor uzelf en uw vakgroep
C. van der Linden, klinisch geriater, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven; W. Knol, klinisch geriater, klinisch
farmacoloog, UMC Utrecht; J. Parlevliet, klinisch geriater, AMC, Amsterdam; J. Schuur, klinisch geriater,
Tergooiziekenhuis, Utrecht; J. Wilmer, klinisch geriater, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven; J. Claassen,
klinisch geriater, afd. Geriatrie, Radboudumc, Nijmegen
Opzet
In een interactieve presentatie worden nieuwe ontwikkelingen in het evidence-based werken met
levensverhalen in de ouderenzorg besproken. Speciale aandacht gaat uit naar de methoden 'op
verhaal komen' en 'dierbare herinneringen'. Daarbij worden verschillende manieren van aanbieden
van levensverhaalmethoden belicht, waaronder individuele, groeps- en online varianten, begeleid door
professionals, vrijwilligers of cliënten onderling. Tot slot zullen deelnemers aan de workshop ook enkele
oefeningen uit evidence-based methoden op hun eigen levensverhaal toepassen.
Intervisie voor geriaters
Workshopleiders: W. Knol, J. Parlevliet en C. van der Linden
Intervisie is gericht op het oplossen van problemen en op gedragsverandering met betrekking tot een
werksituatie. Begin 2007 besloten enkele “jonge klaren”, na positieve ervaringen met supervisie tijdens de
psychiatrie-stage, een intervisiegroep op te richten. Deze intervisiegroep maakt gebruik van de zogenaamde
24
Doel
Het doel van deze workshop is de deelnemers kennis te laten maken en ervaring te laten opdoen met het
werken met levensverhalen in de praktijk van de ouderenzorg.
Resultaten
Onderzoek naar het werken met levensverhalen in de ouderenzorg laat positieve effecten zien op
depressieve klachten, zingeving, ego-integriteit en welbevinden. Deelnemers aan de workshop krijgen
inzicht in verschillende werkvormen die gebaseerd zijn op werkzame levensverhaalmethoden.
25
Discussie
Levensverhaalmethoden kunnen een bijdrage leveren aan een op de persoon georienteerde zorg, die
aansluit op veranderingen in de ouderenzorg, waarbij meer nadruk komt te liggen op zelfredzaamheid,
eigen kracht en het zorgnetwerk.
Self-perceived weather sensitivity and joint pain in older people with osteoarthritis in six
European countries
E.J. Timmermans, S. van der Pas, L.A. Schaap, D.J.H. Deeg, for the EPOSA working group
Department of Epidemiology and Biostatistics, EMGO Institute for Health and Care Research,
VU University Medical Center, Amsterdam, the Netherlands
S2.05 The European Project on Osteoarthritis (EPOSA): a population-based study of
consequences of osteoarthritis in six European countries
Voorzitter: D. Deeg, professor of epidemiology of aging, scientific director, Longitudinal aging study
Amsterdam (LASA), VUmc, Amsterdam
Background
People with osteoarthritis (OA) frequently report that their pain is influenced by weather conditions. This study
aimed to examine whether there are differences in perceived joint pain between older people with OA who
reported to be weather-sensitive versus those who did not in six European countries with different climates
and to identify characteristics of older persons with OA that are most predictive of perceived weather sensitivity.
European Project on Osteoarthritis: Design of a six-cohort study of the personal and societal burden
of Osteoarthritis in an older European population
S. van der Pas1, M.V. Castell2, C. Cooper3, M. Denkinger4, E.M. Dennisson3, M.H. Edwards3,
F. Herbolsheimer4, F. Limongi5, P. Lips1, S. Maggi6, H. Nasell7, T. Nikolaus4, A. Otero2, N.L. Pedersen7,
R. Peter4, M. Sanchez-Martinez2, L.A. Schaap1, S. Zambon5, N.M. van Schoor1, D.J.H. Deeg1
1 Department of Epidemiology and Biostatistics, EMGO Institute for Health and Care Research, VU
University Medical Center, Amsterdam, the Netherlands; 2 Department of Preventive Medicine and Public
Health, Unit of Primary Care and Family Medicine, Faculty of Medicine, Universidad Autonoma de Madrid,
Madrid, Spain; 3 MRC Lifecourse Epidemiology Unit, University of Southampton, Southampton General
Hospital, Southampton, United Kingdom; 4 Bethesda Geriatric Clinic, University of Ulm, Ulm, Germany;
5 Department of Medicine, University of Padova, National Research Council, Aging Branch, Institute of
Neuroscience, Padova, Italy; 6 Department of Medicine, University of Padova, National Research Council,
Aging Branch, Institute of Neuroscience, Padova, Italy; 7 Department of Clinical Science and Education,
Södersjukhuset, Karolinska Institutet, Stockholm, Sweden
Background
The European Project on OSteoArthritis (EPOSA), is a collaborative study involving six European cohort
studies on aging. This project focuses on the personal and societal burden and its determinants of
osteoarthritis. The aim of the current study is to describe the design of the project and inter-country
differences in OA prevalence.
Methods/Design
EPOSA is an observational study including pre-harmonized data from six European cohort studies
(Germany, Italy, the Netherlands, Spain, Sweden and the United Kingdom) on older community-dwelling
persons aged 65 to 85 years. The baseline assessment was conducted by a face-to-face interview
followed by a clinical OA examination. Measures included physical, cognitive and social functioning,
lifestyle behaviour, physical environment, wellbeing and care utilization. A follow-up assessment is
performed 12 months following baseline.
Results
In total, 2942 persons are included in the baseline study with a mean age of 74.2 years (SD 5.1), and
just over half were women (51,9%). Statistically significant differences were found between demographic
characteristics across the EPOSA countries. Cross-national differences were observed in OA prevalence rates,
with the prevalence of knee OA the highest, followed by hand OA, and hip OA.
Conclusions
The EPOSA study is the first population-based study using pre-harmonized data across six European
countries, including a clinical examination of OA. The EPOSA study provides a unique opportunity to study
the determinants and consequences of OA in general populations of older persons, including both careseeking and non care-seeking persons.
26
Method
Baseline data from the European Project on OSteoArthritis (EPOSA) were used. ACR classification criteria
were used to determine OA. Participants with OA were asked about their perception of weather as
influencing their pain. Using a two-week follow-up pain calendar, average self-reported joint pain was
assessed (range: 0 (no pain)-10 (greatest pain intensity)).
Results
The majority of participants with OA (67.2%) perceived the weather as affecting their pain. Weather-sensitive
participants reported more pain than non-weather-sensitive participants (M=4.1, SD=2.4 versus M=3.1,
SD=2.4; p<0.001). After adjusting for several confounding factors, the association between self-perceived
weather sensitivity and joint pain remained present (B=0.66, p<0.01). Logistic regression analyses revealed
that women and more anxious people were more likely to report weather sensitivity.
Discussion
Older people with OA from Southern Europe were more likely to indicate themselves as weather-sensitive
persons than those from Northern Europe. Weather (in)stability may have a greater impact on joint structures
and pain perception in people from Southern Europe. The results emphasize the importance of considering
weather sensitivity in daily life of older people with OA and may help to identify weather-sensitive older
people with OA.
The impact of osteoarthritis on self-rated health in Europe
N.M. van Schoor1, D.J.H. Deeg1, S. Zambon2, M. Denkinger3, E.M. Dennison4, S. Maggi5, A. Otero6,
N.L. Pedersen7, L.A. Schaap1, S. van der Pas1
1Department of Epidemiology and Biostatistics, EMGO Institute for Health and Care Research,
VU University Medical Center, Amsterdam, the Netherlands; 2Department of Medicine, University of
Padova, National Research Council, Aging Branch, Institute of Neuroscience, Padova, Italy; 3Bethesda
Geriatric Clinic, University of Ulm, Ulm, Germany; 4MRC Lifecourse Epidemiology Unit, University of
Southampton, Southampton General Hospital, Southampton, United Kingdom; 5Department of Medicine,
University of Padova, National Research Council, Aging Branch, Institute of Neuroscience, Padova, Italy;
6Department of Preventive Medicine and Public Health, Unit of Primary Care and Family Medicine, Faculty
of Medicine, Universidad Autonoma de Madrid, Madrid, Spain; 7Department of Clinical Science and
Education, Södersjukhuset, Karolinska Institutet, Stockholm, Sweden
Background
Osteoarthritis (OA) has been associated with pain and decreased physical function. Both may impact selfrated health (SRH). Only few studies examined the association between OA and SRH, but none used a
clinical definition of OA in the general population.
Objectives
(1) To examine the cross-sectional association between clinical OA and SRH in the general population;
(2) To examine whether country is an effect modifier; (3) To examine whether the above associations are
mediated by pain and physical function.
27
Methods
Baseline data of the European Project on OSteoArthritis (EPOSA) were used. EPOSA is an observational study
including pre-harmonized data from six European cohort studies on older community-dwelling persons aged
65-85 years (n=2709). Clinical OA was defined according to the ACR criteria. SRH was assessed using one
question: How is your health in general? Response categories were dichotomized in poor versus good SRH.
S2.06 Het opsporen en behandelen van kwetsbare ouderen in de eerste lijn:
opzet en resultaten van drie projecten uit het Nationaal Programma Ouderenzorg
E. van Rossum, lector, Hogeschool Zuyd, Heerlen; S. Metzelthin, onderzoeker, Universiteit Maastricht;
I. Drubbel, onderzoeker, UMC Utrecht; N. Bleijenberg, onderzoeker, UMC Utrecht; J. Blom, onderzoeker,
LUMC, Leiden
Results
Poor SRH ranged from 19.8% in the UK to 63.5% in Italy. An interaction effect with country was observed.
Overall, in all countries, OA was related to poor SRH with stronger associations for hip and knee OA than
for hand OA. All associations were statistically significant, except for hip and hand OA in Germany. After
addition of physical functioning to the model, the associations were no longer significant.
Doel
Ouderen kampen vaak met meerdere problemen tegelijkertijd, bijvoorbeeld vergeetachtigheid, chronische
ziektes, mobiliteitsstoornissen, eenzaamheid en/of angst. Daarmee neemt hun kwetsbaarheid toe. De
meeste ouderen willen graag zolang mogelijk thuis blijven wonen met een goede kwaliteit van leven.
Maar kleine incidenten kunnen hun zelfredzaamheid ingrijpend verstoren. De complexe hulpvragen van
kwetsbare ouderen vragen om een proactief integraal zorgaanbod in de eerste lijn, dat afgestemd is op de
individuele behoeften van ouderen. In het kader van het Nationaal Programma Ouderenzorg (NPO) heeft
in de afgelopen jaren veel onderzoek plaatsgevonden om de eerstelijnszorg voor kwetsbare ouderen te
verbeteren. Recentelijk zijn drie projecten rondom het opsporen en behandelen van kwetsbare ouderen in
de eerste lijn afgerond en de resultaten zullen tijdens de workshop gepresenteerd worden.
Conclusions
In most countries, clinical OA at different sites was related to poor SRH. These associations were partly
explained by poor physical functioning.
The impact of osteoarthritis on perceived restrictions in social participation: results from the
European project on osteoarthritis
L. de Wit1, S. van der Pas1, M.V. Castell2, C. Cooper3, E.M. Dennison3, M.H. Edwards3, F. Herbolsheimer4,
F. Limongi5, N.L. Pederson6, R. Queipo2, M. Sánchez-Martínez2, N.M. van Schoor1, S. Zambon5, D.J.H. Deeg1
1Department of Epidemiology and Biostatistics, EMGO Institute for Health and Care Research, VU University
Medical Center, Amsterdam, the Netherlands; 2Department of Preventive Medicine and Public Health, Unit
of Primary Care and Family Medicine, Faculty of Medicine, Universidad Autonoma de Madrid, Madrid, Spain;
3MRC Lifecourse Epidemiology Unit, University of Southampton, Southampton General Hospital, Southampton,
United Kingdom; 4Bethesda Geriatric Clinic, University of Ulm, Ulm, Germany; 5Department of Medicine,
University of Padova, National Research Council, Aging Branch, Institute of Neuroscience, Padova, Italy;
6Department of Clinical Science and Education, Södersjukhuset, Karolinska Institutet, Stockholm, Sweden
Objective
To examine the association between osteoarthritis (OA) and perceived restrictions in social participation in
the older population of Europe.
Methods
Data from the European Project on OSteoArthritis (EPOSA) were used. Respondents were recruited from
population-based cohorts in Germany, Italy, the Netherlands, Spain, Sweden and the United Kingdom.
Clinical hand, hip and knee OA were assessed based on the ACR criteria. The P-scale was used to assess
the perception of social participation in helping others, participating in recreational/social activities, being
socially active, visiting other people, and visiting public places. Thereby the experience of less participation as
problematic was asked.
Results
Of the 2686 participants (65-85 years) with valid data, 15% had lower limb OA and 8.5% had OA in both
lower limb and hand. Restrictions in social participation (participate more, the same or less compared to
peers) was not dependent on OA for four out of five items. A relatively higher proportion of people with
OA feel restricted in visiting public places. If people perceive restrictions in their social participation, it was
experienced as most problematic by people with OA in both lower limb and hand compared to people
without OA (OR ranging from 1.65 - 3.83). No country differences were observed.
Conclusion
Older people with lower limb OA, especially in combination with hand OA, perceive restrictions in social
participation as more problematic. There is no impact of differences between countries in the impact of
OA on perception of social participation. This study emphasizes the importance of the site of OA and
individual’s perception of social participation restrictions as part of rehabilitation care.
28
Opzet/methode
In drie cluster gerandomisereerde onderzoeken zijn drie methodieken geëvalueerd: Zorg uit Voorzorg
(Sittard en omgeving), Om U (Utrecht) en ISCOPE (Leiden). Er is gekeken naar de praktische uitvoerbaarheid,
effecten op het functioneren van ouderen en zorggebruik en kosten.
Resultaten
Ouderen en hulpverleners in alle studies waren tevreden over de nieuwe werkwijze, maar er waren
nauwelijks effecten aan te tonen op het functioneren van ouderen of zorggebruik en kosten.
Discussie
Een proactief integraal zorgaanbod in de eerste lijn, dat afgestemd is op de individuele behoefte van
ouderen, blijft een grote uitdaging. Naar aanleiding van de drie lezingen wordt gediscussieerd hoe we
verder moeten met de ouderenzorg in de eerste lijn.
Zorg uit Voorzorg: onderzoek naar een interdisciplinair eerstelijns programma
S. Metzelthin, promovenda, Department of Health Services Research, Universiteit Maastricht
Doel
Kwetsbaarheid bij ouderen gaat vaak gepaard met functionele achteruitgang en toenemende
zorgafhankelijkheid. In de regio Sittard is een integraal en interdisciplinair programma ontwikkeld om
deze functionele achteruitgang te voorkomen dan wel te vertragen (“Zorg uit Voorzorg”- ZuV). De huisarts,
praktijkondersteuner (POH), ergotherapeut en fysiotherapeut vormen het ‘basisteam’ dat aan de slag gaat met
als kwetsbaar geïdentificeerde ouderen. Met iedere oudere wordt een flexibele aanpak op maat vastgesteld. In
een cluster gerandomiseerd onderzoek zijn de effecten van en ervaringen met ZuV geëvalueerd.
Opzet/methode
Twaalf huisartspraktijken in Sittard en omgeving zijn op praktijkniveau gerandomiseerd. Zes praktijken
hebben de interventie ZuV toegepast, terwijl zes andere praktijken reguliere zorg boden aan hun patiënten
(≥70 jaar). Thuiswonende ouderen hebben namens hun huisarts een korte schriftelijke vragenlijst ontvangen,
de Groningen Frailty Indicator (GFI). De primaire (dagelijks functioneren) en secundaire uitkomstmaten
(depressieve symptomen, sociale steun, bezorgdheid om te vallen, sociale participatie) zijn op 6, 12 en 24
maanden gemeten.
Resultaten
Zo’n 3500 screeningslijsten zijn naar thuiswonende ouderen verstuurd. De response was 80%. Ouderen
met een GFI score van 5 of hoger werden als kwetsbaar beschouwd en zijn ingestroomd in het
onderzoek. Uiteindelijk zijn er 346 ouderen geïncludeerd: 193 in de interventiegroep en 153 ouderen in
29
de controlegroep. Uit de analyses blijkt dat het programma ZuV op geen enkele uitkomstmaat duidelijke
verschillen laat zien tussen de interventie- en controlegroep.
ISCOPE-study: proactieve, integrale zorg voor ouderen in de huisartspraktijk
J. Blom, huisartsonderzoeker, LUMC, Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde, Leiden
Discussie
Ofschoon ZuV door hulpverleners en ouderen positief gewaardeerd wordt, hebben we geen effecten van
deze werkwijze kunnen aantonen. De suboptimale implementatie van het interventieprotocol kan hierbij
een rol gespeeld hebben. Gezien het toenemend aantal kwetsbare ouderen is er meer onderzoek nodig
om het zorgaanbod rondom complexe problematiek bij ouderen te verbeteren.
Doel
Het aantal mensen met een combinatie van somatische, functionele, psychische of sociale problemen
(complexe problematiek) neemt toe. De huidige zorg voor ouderen in de huiartspraktijk is gericht op
verbetering per ziekte of aandoening. Een meer functionele, horizontale zorg zou beter passen bij de
oudere met complexe problematiek. Echter, de (kosten-)effectiviteit hiervan is nog onbekend. Het doel van
de ISCOPE-studie is de introductie van een horizontaal zorgplan in de huisartspraktijk voor ouderen van 75
jaar en ouder met complexe problematiek, geidentificeerd met een vragenlijst over de post.
Om U: proactive ouderenzorg in de huisartsenpraktijk
I. Drubbel, promovenda Om U, divisie Julius Centrum, UMC Utrecht, N. Bleijenberg, promovenda Om U,
UMC Utrecht
Doel
De huidige reactieve huisartsenzorg sluit niet aan bij de behoeftes van kwetsbare ouderen, met onnodige
ziektelast, achteruitgang in dagelijks functioneren en kwaliteit van leven als gevolg. Een overgang naar
proactieve huisartsenzorg is daarom noodzakelijk.
Opzet/methode
In het Ouderenzorgproject Midden Utrecht (Om U) zijn twee interventies ontwikkeld en geëvalueerd die
proactieve zorg mogelijk maken.
U-PRIM: vroege opsporing en monitoring van kwetsbaarheid op basis van routinezorgdata.
U-CARE: een gestructureerd zorgprogramma, uitgevoerd door de praktijkverpleegkundigen ouderenzorg,
met uitgebreide screening, geriatrische onderzoeken, zorgplannen, coördinatie en follow-up. In Om U is de
effectiviteit van U-PRIM, en de combinatie van U-PRIM en U-CARE op het dagelijks functioneren, de kwaliteit
van leven en het zorggebruik van kwetsbare, thuiswonende ouderen (60 plus) onderzocht en vergeleken
met de huidige zorg.
Resultaten
Ruim 3000 ouderen en 350 mantelzorgers uit 39 huisartsenpraktijken uit de regio Utrecht deden mee
aan het onderzoek. Na twaalf maanden behielden de patiënten in beide interventiegroepen een beter
niveau van dagelijks functioneren dan de patiënten in de controlegroep. Ouderen in de U-PRIM gevolgd
door U-CARE hadden vaker contact met de huisartsenpraktijk. Er werd geen overall verschil aangetoond
in kwaliteit van leven. Ouderen die de verpleegkundige zorg ontvingen, gaven in interviews aan dat
de praktijkverpleegkundige ouderenzorg een meerwaarde heeft ten opzichte van de huidige zorg.
Daarnaast hebben huisartsen en praktijkverpleegkundigen eveneens positieve ervaringen met de nieuwe
werkwijze. Ouderen zijn beter ‘in beeld’ bij de huisarts waardoor mogelijk acute problemen voorkomen
kunnen worden. Ook kost het de huisartsen minder tijd dan zij vooraf hadden verwacht. Daarnaast is de
gecombineerde interventie kosteneffectief gebleken.
Discussie
Gestructureerde, proactieve huisartsenzorg, bestaand uit identificatie van kwetsbare ouderen gevolgd door
een gestructureerd zorgprogramma zoals in de Om U-interventie, leidt tot beter behoud van het dagelijks
functioneren van kwetsbare ouderen.
30
Opzet/methode
Negenenvijftig huisartspraktijken in Leiden zijn op praktijkniveau gerandomiseerd (30 interventie en 29
control). Alle ouderen (≥75 jaar) hebben een multidimensioneel vragenlijst ontvangen bestaand uit 21
vragen over 4 domeinen van gezondheid: functioneel, somatisch, psychisch, sociaal. Bij ouderen met
problemen op ≥3 domeinen maakte de huisarts of praktijkondersteuner een integraal zorgplan aan de
hand van een functionele geriatrische benadering. De huisartsen in de controlegroep leverden gebruikelijke
zorg. De uitkomstmaten waren dagelijks functioneren, kwaliteit van leven, tevredenheid met geleverde zorg
en kosteneffectiviteit.
Resultaten
Van de 11476 ouderen die in aanmerking kwamen voor deelname, stuurde 7285 (63%) de vragenlijst terug.
Zes-en-twintig procent (n=1921) had problemen op ≥3 domeinen. Voor 225 willekeurig gekozen ouderen
met complexe problematiek is een zorgplan gemaakt. Er was geen effect op dagelijks functioneren of
kwaliteit van leven en geen effect op zorggebruik of kosten. Ouderen met comlexe problemen en een
zorplan waren meer tevreden over de zorg en de huisartsen ervoeren betere organisatie van de zorg en
meer stabiliteit in de zorg.
Conclusie
Deze studie laat zien dat zowel de huisarts als de oudere met complexe problematiek de voorkeur geven
aan pro-actieve, integrale zorg in de huisartspraktijk. Zorgplannen kunnen hierbij een waardevol instrument
zijn. Deze studie laat geen effect zien op dagelijks functioneren, kwaliteit van leven en zorgkosten.
S2.07 Kwaliteit van leven bij mensen met dementie: Theorie, praktijk & beleid
C. van der Ziel, kwaliteitsadviseur VV&T, projectleider Kwaliteit van Zorg, Achmea; M. Olde Rikkert,
hoogleraar geriatrie, Radboudumc, Nijmegen; C. Schölzel, klinisch geriater, Slingeland Ziekenhuis,
M. Mahler, Vilans
In 2011 is Achmea gestart met het Programma Kwaliteit van Zorg. Binnen het programma wordt samen
met koplopers uit het zorgveld inzicht gecreëerd in relevante uitkomstmaten voor diverse aandoeningen.
De doelstelling is drieledig: 1) transparantie kan helpen om de zorg te verbeteren, 2) deze informatie kan
beschikbaar worden gesteld aan cliënten in de vorm van keuze informatie en 3) de zorgverzekeraar kan
inkopen op basis van deze kwaliteitsinformatie. Dementie is één van de geselecteerde aandoeningen
binnen het programma Kwaliteit van Zorg.
In 2012 is Achmea in samenwerking met dementienetwerken en zorgorganisaties, Vilans en koplopers
Prof. Dr. Marcel Olde Rikkert en Dr. Carla Schölzel gestart om gezamenlijk ervaring op te doen met het
meten van kwaliteit van leven van mensen met dementie en hun mantelzorgers. Gezamenlijk is een
vragenlijst opgesteld, waarin de DQI (Dementia Quality of life Instrument (C. Schölzel e.a.) en volhoudtijd
van mantelzorgers (Kraijo, 2008) de kern vormen. Uniek is dat vragen worden gesteld aan de persoon met
dementie zelf en dat het een minimaal aantal vragen betreft, die geïntegreerd in het primair proces gesteld
kunnen worden. Tevens is het project een goed voorbeeld van samenwerking tussen een verzekeraar, de
wetenschap en de praktijk: in het programma worden de beste wetenschappelijke inzichten vertaald naar
een manier die werkbaar is voor de praktijk. Als bekroning won het project daarvoor de Kwaliteitsprijs van
31
de Orde van Medisch Specialisten 2012. Inmiddels zijn we een jaar verder. Uit de beginfase is gebleken dat
het meten van uitkomsten van toegevoegde waarde is in het zorgproces. Daarom is besloten door te gaan
met een verdere implementatie van de uitkomstregistratie bij dementienetwerken en zorginstellingen om
hiermee de zorg voor mensen met dementie te verbeteren.
In de sessie willen we het onderwerp Kwaliteit van leven bij mensen met dementie vanuit drie verschillende
invalshoeken benaderen. Dit betreffen de (medische) wetenschap, de zorgpraktijk en de beleidsmatige
invalshoek. De verbinding tussen deze ogenschijnlijk verschillende domeinen staat daarbij centraal.
Leerdoelen:
-De deelnemer krijgt kennis van een relevante innovatiepraktijk in het transparant maken van kwaliteit van
zorg en kan deze zelf toepassen in de eigen praktijk.
-De deelnemer kent verschillen en overeenkomsten in wetenschappelijk, praktijk en verzekeringstechnisch
perspectief op het meten en volgen van kwaliteit van zorg bij dementie.
Programma
Principes psychogeriatrische revalidatie (Psychogeriater)
T. Bakker, lector Functiebehoud bij Ouderen in Levensloopperspectief, Hogeschool Rotterdam
Uit de Gramps-studie en de dagelijkse praktijk blijkt dat lijden aan multipele neuro-psychiatrische
symptomen (MNPS) het geriatrisch revalidatieproces van kwetsbare ouderen ernstig kan belemmeren.
Twee-en-twintig procent van de geriatrische revalidatiepatiënten, die ontslagen zijn uit het ziekenhuis
en een geriatrisch revalidatieprogramma volgen, heeft een slechte uitkomst samenhangend met hun
multipele neuro-psychiatrische symptomen. Het gaat om een lage ontslagkans en toename van de neuropsychiatrische symptomen (Buyck e.a. 2012 1a en 1b). De mantelzorg zal hierdoor ook zwaarder belast zijn.
Het doel van lezing 1 is om de algemene en specifieke interventies toe te lichten van een aanvullend
‘personalised’ multidisicplinair psychotherapeutisch interventieprogramma, gebaseerd op de
wetenschappelijk onderzochte behandelprogramma’s “ Integratieve Reactivering en Revalidatie” en
“Zorgprogramma voor Preventie en Herstel” (Bakker e.a. 2011 (2) en Asmussen e.a. 2012 (3).
Sociotherapie en benaderingswijzen (Verpleegkundig specialist)
A. van den Dool, verpleegkundig Specialist, Marnix Revalidatiecentrum voor Ouderen
1. Inleiding door de dagvoorzitter
M. Mahler
2.Presentatie vanuit het Wetenschapsdomein: Hoe kijkt men vanuit de wetenschap naar het gebruik van
kwaliteit van leven als uitkomstmaat van goede zorg, en wat is de achtergrond/onderbouwing van de
gebruikte maten (o.a. DQI)
M. Olde Rikkert
3.Presentatie vanuit de zorgpraktijk: Door het stellen van de vragen en daarmee de focus op kwaliteit van
leven en de volhoudtijd ontstaat een ander gesprek, zowel met de persoon met dementie als met de
mantelzorger. Heeft het meten van kwaliteit van leven ook daadwerkelijk toegevoegde waarde in de
praktijk? En welke vraagstukken kom je hierbij tegen?
C. Schölzel
4.Presentatie vanuit het beleid: Binnen het Programma kwaliteit van zorg streeft Achmea naar door het
veld gedragen uitkomstmaten. Achmea denkt dat inzicht in kwaliteit van leven op het niveau van
netwerken en zorgorganisaties, inzicht kan geven in de kwaliteit van zorg. Dit inzicht kan vervolgens
organisaties en netwerken helpen om te verbeteren, bijvoorbeeld door gezamenlijk op zoek te gaan
naar best practices. Ook zullen de mogelijkheden t.a.v. het gebruik van deze informatie voor keuzeinformatie voor cliënten en het inkopen op basis van deze uitkomsten worden verkend.
C. van der Ziel
S2.08 Geriatrische revalidatie bij dubbelproblematiek
T. Bakker, lector functiebehoud bij ouderen in Levensloopperspectief, Hogeschool Rotterdam;
A. van den Dool, verpleegkundig specialist; J. Groeneveld, GZ-psycholoog, systeemtherapeut;
F. van der Voort, psychomotore therapeut, Marnix revalidatiecentrum voor ouderen
Inleiding
Dit symposium presenteert ervaringen en voorlopige resultaten van een onderzoek over de invloed
van meerdere neuropsychiatrische symptomen (MNPS) op het geriatrisch revalidatieproces. De klinische
relevantie van MNPS voor revalidant, mantelzorger en hulpverlener worden in kaart gebracht. Basisprincipes,
valkuilen en meerwaarde van een multidisciplinaire psychotherapeutische aanpak aangepast per individu
worden bediscussieerd.
Binnen de geriatrische revalidatie is het therapeutisch klimaat gericht op stimuleren; een geordend en
gestructureerd oefenklimaat waarbij behandeling en zorg in de dagelijkse praktijk 24/7 geïntegreerd zijn.
Het doel is specifiek gericht op herstel, waarbij integrale en multidisciplinaire zorg vereist is. Gestreefd wordt
naar terugkeer in de oude woonsituatie.
Indien een patiënt lijdt aan MNPS en het geriatrische revalidatieproces stagneert is er de mogelijkheid de
patiënt te behandelen op de afdeling psychogeriatrische revalidatie.
Het doel van de derde lezing is vanuit de verpleegkunde de sociotherapie binnen de psychogeriatrie te
introduceren en de benaderingswijzen toe te lichten. Daarbij wordt er een vergelijking gemaakt tussen de
geriatrische revalidatie en psychogeriatrische revalidatie.
Psychomotore therapie (Psychomotore therapeut)
J. Groeneveld, GZ-psycholoog en systeemtherapeut, Marnix Revalidatiecentrum voor Ouderen
In lezing 3 worden de werkwijze van de PMT en de meest voorkomende interventietypen besproken aan
de hand van casuïstiek. De psychomotore therapie is een van de disciplines die binnen het multidisciplinair
behandelprogramma voor ouderen met multiple functiestoornissen kan worden ingezet. De PMT is een
behandelvorm voor mensen met psychische problematiek waarbij op methodische wijze gebruik wordt
gemaakt van interventies gericht op de lichaamservaring en het handelen in bewegingssituaties.
Groeps- en systeemtherapie (GZ-psycholoog-systeemtherapeut)
F. van der Voort, psychomotore therapeut, Marnix Revalidatiecentrum voor Ouderen
In lezing 4 ligt de focus op de specifieke interventies van de GZ-psycholoog-systeemtherapeut. Inhoudelijk
wordt o.a. aan de hand van casuïstiek ingegaan op welke manier groeps- en systeemtherapie kunnen
bijdragen aan diagnostiek en behandeling van patiënten in het multidisciplinair interventieprogramma.
Discussie
S2.09 Transmurale Zorgbrug
Waarom TZB?
Marina Tol-Schilder, onderzoeker i.o., AMC, beleidsadviseur Zorgontwikkeling, Geriatrische Revalidatie
Cordaan, AMC, Amsterdam
Acuut in het ziekenhuis opgenomen ouderen hebben een hoog risico op functieverlies. Goede
behandeling en zorg gaat verder dan de acute ziekte die de aanleiding vormde, maar houdt rekening met
32
33
veelvoorkomende problemen bij ouderen. Goede zorg en behandeling stopt niet bij de deuren van het
ziekenhuis, een goede overdracht en samenwerking met de eerste lijn is de kroon op het werk!
Implementatie in het Spaarne Ziekenhuis
Renate Agterhof, verpleegkundig specialist, Spaarne ziekenhuis, Hoofddorp
Het Spaarne Ziekenhuis heeft de TZB geïmplementeerd. Zoals iedere innovatie, kent deze weg hobbels,
maar ook parels. We willen de ervaringen graag delen, zodat ziekenhuizen die ook de TZB willen
implementeren, dit mee kunnen nemen in hun eigen traject.
De praktijk; ervaringen van transitiecoach en patiënt (film)
de NVFG in het Nederlands vertaald en in boekvorm gepubliceerd.
De workshop belicht de achtergrond van het programma en praktische aspecten op het gebied van de
organisatie en de inhoud.
S2.12 IJzergebrek in de geriatrie, mogelijke oorzaken en gevolgen. Wanneer doet u nadere
diagnostiek?
IJzergebrek komt u vaak tegen in uw dagelijkse praktijk. In deze workshop gaan we in op mogelijke
oorzaken en regulatieproblemen bij ouderen - het dilemma wanneer nadere diagnostiek te verrichten onverwachte klachten door ijzergebrek zoals restless legs - behandeling indien van diagnostiek wordt
afgezien of geen behandelbare oorzaak wordt gevonden
Hoe wordt de TZB in de praktijk ervaren? Wat betekent het voor mijn werk als wijkverpleegkundige? Wat
betekent het voor het dagelijks leven van de patiënt? Een transitiecoach (wijkverpleegkundige) en patiënt
vertellen over hun ervaringen en wat de TZB voor hen betekent in het dagelijks werk en leven.
Voorzitter: J.P.C.M. Van Campen, geriater, Slotervaartziekenhuis, Amsterdam
W2.10 MCI, Dementie en rijvaardigheid
W. Brouwer, UMCG, Faculteit der gedrags-en sociale wetenschappen, Groningen
Patiëntencasuïstiek: "Van theorie naar de praktijk”
R.L. van Bruchem-Visser, internist ouderengeneeskunde, Erasmus MC, Rotterdam
Autorijden is juist voor ouderen heel belangrijk omdat alternatieven zoals het openbaar vervoer, fietsen
en lopen, een sterk beroep doen op lichamelijke functies die door allerlei ziekten en aandoeningen vaak
zijn aangedaan bij ouderen. Helaas nemen ook cognitieve beperkingen toe met de leeftijd en dat kan
negatieve gevolgen hebben voor de rijvaardigheid. Automobilisten boven de 75 jaar zijn bij voorbeeld
veel vaker dan de gemiddelde automobilist (juridisch) schuldig bij ongevallen op kruisingen. Er wordt
verondersteld dat dit vooral het gevolg is van cognitieve functiebeperkingen.
De verkeers(on)veiligheid van het autorijden bij dementie, met name de ziekte van Alzheimer, wordt
besproken aan de hand van studies over ongevallen en testritten op de weg. Hieruit blijkt dat autorijden bij
lichte vormen van dementie soms nog verantwoord is.
Vervolgens wordt kort beschreven wat de officile regels zijn volgens welke in Nederland rijgeschiktheid bij
dementie beoordeeld wordt. Er wordt uitgelegd hoe binnen het raamwerk van deze regels onderscheid
gemaakt kan worden tussen geschikte en ongeschikte bestuurders en wat de rol is van artsen,
neuropsychologen en de rijbewijsinstanties bij de advisering en besluitvorming.
Er is nog weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan over rijgeschiktheid bij andere dementiediagnoses
dan AD, zoals bijvoorbeeld FTD. Ook is in wetenschappelijke studies nog weinig rekening gehouden
met een combinatie van lichamelijke en cognitieve functiebeperkingen zoals bij PD kan voorkomen.
Desondanks wordt aangeraden bij de diagnostiek van de rijgeschiktheid expliciet rekening te houden
met de diagnose en met combinaties van functiebeperkingen. Hiervan worden enkele voorbeelden
gegeven, uitgaande van de 12Drive onderzoeksmethode die is ontwikkeld door de afdeling
Neuropsychologie van het UMCG. Naast een neurologische en neuropsychologische screening bestaat
12Drive uit een verdiepend neuropsychologisch onderzoek (mede afhankelijk van de diagnose) en een
testrit in een geavanceerde rijsimulator.
Dit symposium wordt gesponsord door:
IJzermetabolisme
E.H.J.M. Kemna, klinisch chemicus, SKB Winterswijk
W2.11 Het Otago Oefenprogramma; thuisoefenprogramma om vallen te voorkomen
B. Verkooijen, MPT, geriafysiotherapeut, Fysio Totaal, Rijswijk; J. Dotinga, MPT, geriafysiotherapeut;
Respect Zorggroep, Scheveningen; I. Bettman, MPT, geriafysiotherapeut, Hogeschool Utrecht
Vallen is een veel voorkomend probleem bij ouderen dat grote gevolgen kan hebben voor de gezondheid
en kwaliteit van leven en veel zorgkosten met zich meebrengt.
Verbeteren van de balans, de spierkracht en het uithoudingsvermogen kan het aantal vallen verminderen.
Hiervoor is regelmatig trainen van genoemde aspecten echter wel een voorwaarde.
Het Nieuw-Zeelandse Otago Exercise Programme (OEP) (J. Campbell et al.) wordt zelfstandig door ouderen
thuis uitgevoerd. Monitoring gebeurt door middel van huisbezoeken en telefonisch contact. Het OEP is door
34
35
W3.01 Handvatten voor Gezamenlijke besluitvorming bij dementie: boeien(d) en/of
binden(d)?!
M. Span, onderzoeker lectoraat innoveren in de ouderenzorg, Christelijke Hogeschool Windesheim
Doel
Handvatten aanreiken voor het faciliteren van Gezamenlijke besluitvorming bij dementie: competenties en
digitale tool
Opzet/methode
Het onderzoeksprogramma Gezamenlijke besluitvorming bij zorgnetwerken van mensen met dementie
richt zich op theorievorming, competentieontwikkeling van de casemanager en het ontwikkelen van een
ondersteunend digitaal instrument. Voor zowel de ontwikkeling van de competenties als het digitale
instrument zijn meerdere databronnen gebruikt: individuele interviews en focusgroepen met mensen met
dementie, mantelzorgers en casemanagers en multidisciplinaire workshops. Voor het prototype van de
tool zijn daarnaast gebruikerstesten gehouden om tot een robuuste tool te komen. Participatie van de
eindgebruikers, mensen met dementie, mantelzorgers en casemanagers, stond en staat hier bij centraal.
Samenvattingen workshops & symposia ronde 3
Resultaten
Ten aanzien van de competenties voor casemanagers zijn een basishouding (bewust van eigen invloed en
afstemmen op de betrokkenen) en vijf competenties te onderscheiden: 1) Ondersteunen van eigen regie,
2) Plannen van het beslisproces, 3) Stimuleren van informatie-uitwisseling, 4) Toewerken naar gezamenlijke
beslissingen, 5) Verantwoording afleggen voor het beslisproces. Ten aanzien van het digitale instrument
is in samenspraak met eindgebruikers een prototype ontwikkeld dat vanaf het najaar van 2013 getest
wordt door eindgebruikers. Na de gebruikerstest wordt de tool in een pilotstudie ingezet in de praktijk van
casemanagers. De interactieve tool, de DEbeslisgids, wordt gepresenteerd tijdens de workshop. Daarnaast
krijgen deelnemers de gelegenheid om de tool uit te proberen.
Discussie
Na een toelichting op de competenties en de digitale tool gaan we in gesprek met deelnemers aan de
workshop over wat deze handvatten kunnen bieden voor de praktijk en wat daarbij kanttekeningen zijn.
Een deelnemende casemanager aan de pilot zal haar ervaringen met gezamenlijke besluitvorming en de
tool delen.
W3.02 'Think different' - Door de belastbaarheid van ouderen te vergroten neemt het effect
van revalidatie toe
M. Hoek, manager paramedisch cluster, Reuma en Revalidatie Rotterdam (RRR); S. Geelen, manager
psychosociaal cluster, Reuma en Revalidatie Rotterdam (RRR)
Doel
Drie bedrijven onder één dak (een revalidatiekliniek, een revalidatiepolikliniek en een verpleeghuis), maakt
dat het centrum voor Reuma en Revalidatie Rotterdam (RRR) nog altijd een unieke omgeving voor ouderen
is om te revalideren. Het RRR is het eerste en nog steeds enige centrum in Nederland is dat volledig gericht
is op ouderenrevalidatie met de officiële revalidatie-erkenning.
In het RRR worden mensen duurzaam gerevalideerd. Zij doorlopen in groepsverband een intensief
trainingsprogramma. Leidend daarbij is de focus op die beperkingen die terugkeer naar huis in de weg staan.
Het therapeutisch klimaat, het zogenaamde healing environment, is daarbij van groot belang. Ondanks een
gemiddelde leeftijd van 80 jaar wordt 80% binnen 2 maanden naar huis ontslagen. De belastbaarheid van
ouderen hoeft bij een juiste dosering niet onder te doen dan die van jongeren. Het beleid met betrekking tot
het revalideren van ouderen is duidelijk aan vernieuwing toe. Uit onderzoek is gebleken dat de mensen die
duurzaam revalideren na een half jaar nog steeds zelfstandig zijn en weinig hulp nodig hebben.
Om te komen tot deze organisatie heeft het RRR de afgelopen jaren een groot aantal wijzigingen doorgevoerd
in de bedrijfsvoering, cultuur en type dienstverlening. Daardoor was het RRR als eerste in Nederland volledig
voorbereid op de gewijzigde financiering voor dienstverlening op het gebied van GRZ en MSR.
36
37
Opzet
Graag delen wij onze ervaringen, met name de randvoorwaarden die ingevuld moeten worden alvorens
succesvol te kunnen opereren op het gebied van cultuur, planningsmethodiek, zorglogistiek, automatisering
en productiviteitsverhoging.
Resultaat en discussie
Na een inspirerende presentatie met stellingen, filmpjes en een toelichting, waarbij de groep mee denkt
en mee discussieert, gaan de deelnemers naar huis met in hun hand vele succesfactoren om hun eigen
proces te kunnen verbeteren en optimaliseren.
W3.03 HilverZorg Jezelf Blijven; Ruimte om het verschil te maken
S. de Roode, programmamanager Sociale Innovatie, kenniscentrum HilverZorg; M. Kleinlugtenbelt, coach
en creatief therapeut, kenniscentrum HilverZorg
Inleiding
In het kader van de ontwikkelingen binnen de huidige zorgstaat is het niet vreemd te beseffen dat de
komende jaren vernieuwingen nodig zijn die bijdragen aan kostenbeheersing en grotere doelmatigheid,
substitutie van tweede naar de eerste lijn (zo licht als het kan, zo zwaar als nodig) en van professionele
(formele) zorg naar mantelzorg (informele) of zelfzorg.
Doel
Doormiddel van een interactieve workshop de deelnemers van de geriatrie dag 2014 kennis laten maken
een succesvolle uitwerking van sociale innovatie. Hierin zoeken we samen met medewerkers naar vormen
om het werk zo optimaal mogelijk te organiseren, dagen hen uit hierover mee te denken en faciliteren en
maken hen medeverantwoordelijk voor de uitvoering. HilverZorg deelt graag de kansen en knelpunten bij
het invoeren van diverse vernieuwingen waar een verandering van gedrag (cultuur) een cruciaal onderdeel
van uit maakt.
In de workshop wordt op interactieve wijze kennis gedeeld over de wijze waarop medewerkers van
HilverZorg gesteund worden invulling geven aan de door HilverZorg geformuleerde strategie waar de
slogan : Jezelf’ blijven uitgangspunt is. Welke instrumenten hebben wij ingezet om deze daadwerkelijk te
laten leven zodat het niet alleen een mooie ambitie blijft.
Opzet
Kennismaking; hoe belangrijk is het voor jou om jezelf te kunnen zijn en neem jij ruimte om het verschil te
maken?
De transitie van HilverZorg; Het beschrijven van de visie, missie en klantwaarden is ergens het einde maar
tevens een nieuw begin. Hoe neem je afscheid van oud gedrag en op welke manier geef je gezamenlijk
inhoud aan het nieuwe?
De rol van de programmamanager en coach, is deze noodzakelijk?
Welke producten en instrumenten worden aan de teams aangeboden?
Op welke manier houden we grip op kwaliteit en de te beoogde resultaten?
W3.04 Nefrologie, Water en Zout
L. Reichert, internist-nefroloog, Rijnstate Ziekenhuis, Arnhem
De bedoeling tijdens de workshop is om de deelnemers op zeer interactieve wijze kennis te laten nemen
van de geheimen van water en zout in ons lichaam...
Na de workshop kunnen de deelnemers een hyponatriemie duiden en veilig behandelen.
38
W3.05 Neuroimaging
J. Claassen, klinisch geriater, afd. Geriatrie, Radboudumc, Nijmegen
Doel van deze workshop is u te leren om zelf de MRI (of CT) hersenen van uw patiënt te beoordelen. De
workshop is vooral gericht op de geheugenpoli patiënt, en leert u om globale atrofie, hippocampusatrofie
en vasculaire schade te boordelen en scoren.
W3.06 Systemische vraagverheldering
J. Kamps, expertisecentrum Familiezorg
Familiezorg is een manier van denken en werken die uitgaat van de relaties en onderlinge beïnvloeding
van mensen, die op een bepaald moment rondom een bepaalde situatie bij elkaar betrokken zijn. In een
zorgsituatie bijvoorbeeld is er sprake van onderlinge relaties tussen een zorgvrager, zijn sociale omgeving
(familie, vrienden, enz.) en zorgprofessionals. Die betrokkenen hebben ieder hun eigen verhaal, hun eigen
geschiedenis en kijk op de wereld. Kortom hun eigen context. Verschillende contexten bij elkaar vormen
samen een systeem. Een zorgvrager vormt samen met zijn familie bijvoorbeeld een familiesysteem. Waar
deelsystemen elkaar ontmoeten, ontstaan weer nieuwe, grotere systemen. Familiezorg is dus contextuele
en relationele zorg. Het heeft de intentie een bijdrage te leveren aan de zorg voor mensen vanuit een
systemisch perspectief.
Familiesysteem
Als iemand ziek wordt, raakt dat niet alleen de zieke zelf. Ook zijn sociale omgeving wordt erdoor
beïnvloed. Mensen uit die sociale omgeving komen voor de vraag te staan óf en wat ze willen en kunnen
bijdragen aan de benodigde zorg. Omdat het vaak, zeker als het gaat om intensieve en langdurige zorg,
partners en/of kinderen zijn die voor geven van zorg in aanmerking komen, hanteert Familiezorg voor deze
betrokkenen de term ‘familiezorger’. Het belangrijkste kenmerk van familiezorgers is dat ze al een relatie
hadden met de zorgvrager voordat de zorgvraag zich voordeed. De kwaliteit van de onderlinge relaties van
zorgvrager en familiezorgers, het familiesysteem, kan sterk bijdragen aan de kwaliteit van de zorg. Is het
systeem in balans, dan is de kans groot dat ook de zorg uitgebalanceerd is. Zijn de relaties verstoord, dan
groeit de kans op problematische zorgverlening.
Systemische vraagverheldering
We gebruiken het instrument genogram om te leren kijken naar families en om familierelaties in kaart te
brengen. Middels een relevant stuk uit de documentaire Zorgen voor je ouders van de VPRO gaan we
op zoek naar de vraag van de familie die getroffen is door dementie. We doorlopen hiervoor 7 stappen,
thema’s genaamd, naar gelang de grootte van de groep in kleine groepjes, waarna we gezamenlijk de
vraagverheldering doen.
S3.07 B-vitaminen voor de PReventie van OsteOporotische Fracturen (B-PROOF), resultaten van
een gerandomiseerde, placebo-gecontroleerde interventiestudie
Voorzitter; Rosalie Dhonukshe-Rutten, onderzoeker; Human Nutrition, Wageningen University
Introductie door de voorzitter
Doel
Hyperhomocysteinemie komt voor bij ca. 30-50% van de ouderen. Observationeel onderzoek heeft laten
zien dat hyperhomocysteinemie is geassocieerd met een verhoogde kans op fracturen, maar ook met
cardiovasculaire aandoeningen en een verslechtering van cognitief en fysiek functioneren. Suppletie met
vitamine B12 en foliumzuur verlaagt het homocysteinegehalte. Het B-PROOF-onderzoek is opgezet om te
onderzoeken of deze behandeling het fractuurrisico bij ouderen met hyperhomocysteinemie kan verlagen.
Daarnaast wordt het effect op secundaire uitkomstmaten onderzocht.
39
Opzet/methode
B-PROOF is een multi-center, placebo-gecontroleerd, dubbel-blind interventie-onderzoek. Deelnemers (n=2919)
zijn 65 jaar of ouder en hebben een verhoogd homocysteinegehalte (>12 µmol/l). Zij zijn gerandomiseerd
in de behandelarm (500 µg vitamine B12, 400 µg foliumzuur en 600 IE vitamine D) of de controle-arm
(alleen 600 IE vitamine D) en slikken dagelijks een vitaminetablet gedurende 2 jaar. Tevens zijn tijdens de
studie alle fracturen bijgehouden. Bij de start en na afloop van de studie zijn diverse metingen uitgevoerd en
vragenlijsten afgenomen (met betrekking tot onder meer fysiek functioneren, cognitie, cardiovasculaire events,
botmineraaldichtheid en medicatiegebruik). De laatste metingen zijn uitgevoerd in april 2013.
Resultaten
Homocysteinegehaltes daalden gedurende de interventieperiode in de behandelarm, terwijl deze gelijk
bleven in de controle-arm. Op botmineraaldichtheid, fysiek functioneren en cognitie werd geen effect
van de interventie gezien. Met betrekking tot cardiovasculaire aandoeningen werd onder vrouwen een
verlaagde incidentie van TIA’s en strokes waargenomen.
Discussie
Interventie met vitamine B12 en foliumzuur onder 65-plussers met hyperhomocysteinemie heeft wisselend effect.
Het effect van een interventie van 2 jaar met vitamine B12 en foliumzuur op botmineraaldichtheid in
ouderen met hyperhomocysteinemie
A. Enneman1, K. Swart2, J. van Wijngaarden3, S. van Dijk1, A. Ham1, R. Dhonukshe-Rutten3, N. van Schoor2,
T.J.M. van der Cammen1,4,5, P. Lips2,6, L. de Groot3, J. van Meurs,1, A. G. Uitterlinden1, M.C. Zillikens1,
N. van der Velde1,7
1Department of Internal Medicine, Erasmus MC, University Medical Centre Rotterdam, The Netherlands,
2Department of Epidemiology and Biostatistics and the EMGO Institute for Health and Care Research,
University medical center, Amsterdam, The Netherlands, 3Department of Human Nutrition, Wageningen
University, The Netherlands, 4Department of Medicine, Brighton and Sussex Medical School, Brighton,
United Kingdom, 5Faculty of Industrial Design Engineering, Delft University of Technology, Delft, The
Netherlands, 6Department of Endocrinology, University medical center Amsterdam, The Netherlands,
7Department of Internal Medicine, Section of Geriatric Medicine, Academic Medical Center Amsterdam,
The Netherlands
Doel
In eerder onderzoek is vastgesteld dat een verhoogd plasma homocysteinegehalte (Hcy) geassocieerd is
met een verhoogde kans op fracturen. Hyperhomocysteinemie komt vaak voor bij ouderen (30-50%) en
het is bekend dat suppletie met vitamine B12 en foliumzuur het Hcy kan verlagen. Het B-PROOF-onderzoek
is opgezet om te onderzoeken of suppletie met deze vitamines het risico op fracturen bij 65-plussers kan
verlagen. In deze substudie wordt onderzocht of een eventueel effect op fracturen kan worden verklaard
door effecten van de interventie op de botmineraaldichtheid (BMD).
Opzet en methoden
Het B-PROOF-onderzoek is een gerandomiseerde, dubbelblinde, placebo-gecontroleerde, multi-center
interventiestudie. Er zijn 2919 mensen van 65 jaar en ouder met een verhoogd Hcy (>12 µmol/L)
geïncludeerd. Zij slikten gedurende 2 jaar een tablet met 500 µg vitamine B12, 400 µg foliumzuur en 600
IE vitamine D, of een placebo, welke alleen 600 IE vitamine D bevatte. In een subpopulatie (n=1111) werd
aan het begin en na 2 jaar deelname de BMD gemeten door middel van een DEXA-onderzoek. Tevens
werd bij de start en na afloop van de interventie bloed afgenomen. Een ANCOVA-analyse, gecorrigeerd voor
baseline BMD en confounders, werd uitgevoerd om vast te stellen of de interventie BMD beïnvloed.
Resultaten
In de deelnemers in de interventiegroep daalde het Hcy gedurende de interventie van 14,2 naar 10,3 µmol/L,
in de placebogroep ging dit van 14,4 naar 14,3 µmol/L (p<0.01 voor verschil in daling). BMD in zowel de heup
als de wervelkolom werd niet beïnvloed door de interventie (respectievelijk p=0.316 en p=0.213).
40
Discussie
De door de suppletie met vitamine B12 en foliumzuur behaalde daling in Hcy resulteerde niet in een
verandering van de BMD van de deelnemers.
Het effect van vitamine B12 en foliumzuur suppletie op lichamelijke functioneren, spierkracht en
vallen bij ouderen: resultaten van de B-PROOF studie
K.M.A. Swart, A.C. Ham, A.W. Enneman, J.P. van Wijngaarden, E. Sohl, S.C. van Dijk, E.M. Brouwer-Brolsma,
N. van der Zwaluw, M.C. Zillikens, J. Brug, J.B.J. van Meurs, R.A.M. Dhonukshe-Rutten, N. van der Velde,
L.C.P.G.M. de Groot, A.G. Uitterlinden, P. Lips, N.M. van Schoor
Achtergrond
Een verhoogde concentratie homocysteine is in verschillende observationele studies geassocieerd met een
verminderde fysieke functie en spierkracht bij ouderen. Vergelijkende onderzoeken zijn echter schaars.
Methoden
Het effect van 2 jaar suppletie met 500 µg vitamine B12, 400 µg foliumzuur en 600 IE vitamine D is
vergeleken met 600 IE vitamine D in een gerandomiseerde placebo-gecontroleerde dubbelblind studie:
B-PROOF. De deelnemers waren 65-plussers, met een licht verhoogde homocysteine concentratie op
baseline. De interventieperiode duurde twee jaar. De uitkomsten in deze sub-studie waren fysieke functie,
handknijpkracht en vallen. Fysieke functie is gemeten met een loop, sta-op en balans test. Handknijpkracht
is gemeten met een dynamometer. Vallen is wekelijks gerapporteerd op een onderzoekskalender. Lineaire
multilevel analyse is gebruikt voor de analyse van fysieke functie en handknijpkracht, Cox regressie voor het
analyseren van vallen. Zowel intention-to-treat als per-protocol principes zijn toegepast.
Resultaten
In totaal zijn 2919 deelnemers geïncludeerd. Voorlopige resultaten wijzen op een afname van fysieke
functie en knijpkracht over 2 jaar tijd, die niet verschilt tussen de studiegroepen (Effect voor fysieke functie=
0.09, 95%CI=-0.10;0.29, effect voor handknijpkracht= 0.10, 95%CI=-0.18;0.38). Ook tijd tot vallen was niet
verschillend tussen de studiegroepen (hazard ratio=1.03, 95%CI 0.93;1.15)
Conclusie
Deze voorlopige resultaten lijken erop te wijzen dat twee jaar suppletie van vitamine B12 en foliumzuur niet
effectief is om leeftijd-gerelateerde achteruitgang in lichamelijk functioneren tegen te gaan. Bovendien lijkt
de interventie niet effectief in de preventie van vallen.
De effecten van twee jaar suppleren met foliumzuur en vitamine B12 en foliumzuur op cognitief
functioneren in ouderen
N.L. van der Zwaluw1, R.A.M. Dhonukshe-Rutten1, J.P. van Wijngaarden1, E.M. Brouwer-Brolsma1,
O. van de Rest1, P.H. in ‘t Veld1, A.W. Enneman2, S.C. van Dijk2, A.C. Ham2, K.M.A. Swart3, E. Sohl3,
N. van der Velde2, N.M. van Schoor3, A.G. Uitterlinden2, P. Lips3, R.P.C. Kessels4, L.C.P.G.M. de Groot1
1Division of Human Nutrition, Wageningen University, Wageningen; 2EMGO Institute, VU Medical Centre,
Amsterdam; 3Division Internal Medicine, Erasmus University Medical Centre, Rotterdam; 4Department of
Geriatrics, Radboud University Nijmegen Medical Centre, Nijmegen
Doel
Een verhoogde concentratie plasma homocysteine (Hcy) is geassocieerd met een verhoogd risico op
dementie. Suppleren met foliumzuur en vitamine B12 verlaagt de Hcy-concentratie en zou daarom
veelbelovend kunnen zijn voor het behoud van cognitief functies. Als onderdeel van de B-PROOF studie
(B-vitamins for the Prevention of Osteoporotic Fractures), rapporteren we hier de effecten van twee jaar
lang suppleren met foliumzuur en vitamine B12 op het cognitief functioneren in ouderen met een lichtverhoogde Hcy-concentratie.
41
Methoden
In totaal deden er 2919 deelnemers (≥65 jaar) met Hcy ≥12 µmol/L mee aan dit multicenter dubbelblind
placebo-gecontroleerd onderzoek. Deelnemers slikten dagelijks een tablet met 400 µg foliumzuur en
500 µg vitamine B12, of een placebotablet. In beide tabletten zat 15 µg vitamine D3. Globaal cognitief
functioneren werd bepaald door de Mini-Mental State Examination (MMSE). Een neuropsychologische
testbatterij werd gebruikt om vier specifieke cognitieve domeinen te bepalen: episodisch geheugen
(n=2919), attentie en werkgeheugen (n=856), informatieverwerkingssnelheid (n=856), en uitvoerende
functies (n=856).
Resultaten
De gemiddelde leeftijd was 74,1 (SD 6,5) jaar. Plasma Hcy was in de B-vitaminen groep na twee jaar
verlaagd met 5,0 (95% CI -5,3--4,7) µmol en in de placebogroep met 1,3 (95% CI -1,6--0,9) µmol. Er werd
geen verschil aangetoond op de cognitieve domeinen tussen de twee interventiegroepen. MMSE score
nam in de B-vitaminen groep af met -0,01 (95% CI -0,02--0,00) en met -0,03 (95% CI -0,04--0,02) in de
placebogroep (p=0,047). Op de andere losse cognitieve taken werd er geen verschil gevonden.
Discussie
Twee jaar suppleren met foliumzuur en vitamine B12 resulteerde niet in een verbetering op vier cognitieve
domeinen in ouderen met een licht verhoogd Hcy gehalte. Globale cognitieve achteruitgang ging minder
snel in deelnemers die de B-vitaminen hadden gehad.
Het effect van B-vitamine suppletie op vaatstijfheid en cardiovasculaire uitkomsten
S. van Dijk, Y. Smulders, A. Enneman, K. Swart, J. van Wijngaarden, A. Ham, N. van Schoor,
R. Dhonukshe - Rutten, L. de Groot, P. Lips, A. Uitterlinden, H.Blom, R. de Jonghe, M. Geleijnse, E. Feskens,
T. van den Meiracker, F. Mattace-Raso, N. van der Velde
Achtergrond
Homocysteïne gehalte is in ouderen een betere voorspeller voor cardiovasculaire mortaliteit in vergelijking met
traditionele cardiovasculaire risicofactoren. De onderliggende pathofysiologie is echter nog niet geheel duidelijk.
De huidige hypothese is dat een verhoogd homocysteïne gehalte leidt tot een verminderde endotheelfunctie,
en uiteindelijk vaatstijfheid. Vaatstijfheid is een veelvoorkomende aandoening bij ouderen, welke eveneens
geassocieerd is met een verhoogd cardiovasculair risico in deze leeftijdsgroep. Er zijn verschillende studies die
het effect van homocysteïne verlagende therapie hebben onderzocht op het voorkomen van cardiovasculaire
uitkomsten. Echter, deze laten geen gunstige effecten van de behandeling zien.
Doel
Omdat vaatstijfheid waarschijnlijk een irreversibel proces is, zou dit de onderliggende reden kunnen zijn dat
de behandeling geen effect heeft. Binnen de B-PROOF studie willen we dan ook kijken wat het effect van
B-vitamine suppletie is op vaatstijfheid.
Methoden
In een subgroep van de B-PROOF studie (n = 560) hebben we vaatstijfheidsparameters bepaald. Met
behulp van tonometrie hebben we een van de belangrijkste parameters van vaatstijfheid, pulse wave
velocity (PWV) bepaald, eveneens als de augmentatie index (AIx) en centrale bloeddruk componenten.
Alle B-PROOF deelnemers (n = 2919) is via vragenlijsten gevraagd naar hun cardiovasculaire ziektestatus,
waarbij we data verzameld hebben over myocard infarct, alle cardiale aandoeningen en beroertes / TIA’s.
Resultaten
B-vitamine supplementen hadden geen effect op vaatstijfheidsparameters, ook niet bij de deelnemers
zonder vaatstijfheid aan het begin van de studie. De groep die B-vitamines heeft gehad heeft wel iets
minder beroertes gerapporteerd, echter dit verschil was alleen significant in vrouwen (OR 0.33 95%CI[0.15 ;
0.71]). Er waren geen effecten op myocard infarct of andere cardiale aandoeningen.
42
Conclusie
Twee jaar B-vitamine supplementen helpt vrouwen in het voorkomen van beroertes. B-vitamine
supplementen hebben geen invloed op vaatstijfheid of op cardiale uitkomsten.
De relatie tussen medicatiegebruik en de status van homocysteine, folaat en vitamine B12 bij
ouderen
A.C. Ham, MSc1, A.W. Enneman1, S.C. van Dijk1, K.M.A. Swart2, E. Sohl2 , J.P. van Wijngaarden3,
N.L. van der Zwaluw3, E.M. Brouwer-Brolsma3 , R.A.M. Dhonukshe-Rutten3, N.M. van Schoor2,
T.J.M. van der Camme1,4,5, M.C. Zillikens1, P. Lips2,6, L. de Groot3, J. van Meurs1, A.G. Uitterlinden1,
R.F. Witkamp, 3, B.H.C. Stircker1,7, N.van der Velde1,8
1Department of Internal Medicine, Erasmus MC, University Medical Centre Rotterdam, Rotterdam, the
Netherlands, 2Department of Epidemiology and Biostatistics and the EMGO Institute for Health and Care
Research, VU University medical center, Amsterdam, the Netherlands, 3Department of Human Nutrition,
Wageningen University, Wageningen, the Netherlands, 4Department of Medicine, Brighton and Sussex
Medical School, Brighton, UK, 5Faculty of Industrial Design Engineering, Delft University of Technology,
Delft, the Netherlands, 6Department of Endocrinology, VU University medical center, Amsterdam, the
Netherlands, 7Department of Epidemiology, Erasmus MC, University Medical Center Rotterdam, Rotterdam,
the Netherlands, 8Department of Internal Medicine, Section of Geriatric Medicine, Academic Medical
Center Amsterdam, the Netherlands
Doel
Plasma homocysteine (Hcy) is een risicoindicator voor hart- en vaatziekten en fracturen, en is geassocieerd
met cognitieve achteruitgang. Een verhoogd homocysteine komt voor bij 30-50% van de ouderen en
kan veroorzaakt worden door verminderde in- of opname van vitamine B12 en foliumzuur. Gebruik van
medicijnen, zoals antihypertensiva, cholesterolverlagers, maagzuurremmers en diabetesmedicatie kan
daarnaast de homocysteine-, vitamine B12- en/of folaatstatus beïnvloeden. Echter, niet alle studies hebben
naar deze drie maten tezamen gekeken, daarbij zijn de resultaten vaak tegenstrijdig. Daarom is ons doel
om eerder gevonden associaties te toetsen en zowel naar homocysteine, vitamine B12 als folaat te kijken.
Opzet en Methode
Voor dit onderzoek zijn baseline data van de B-PROOF studie gebruikt. Deze populatie betreft 2913
mensen van ≥65 jaar, met homocysteinewaardes van 12-50 µmol/l, creatinine < 150 μmol/l en van
wie zelfgerapporteerd medicatiegebruik beschikbaar was. Plasma homocysteine, serum folaat en
holotranscobalamine (HoloTC), een maat voor vitamine B12 status, zijn bepaald. Om associaties tussen het
gebruik van bepaalde soorten medicatie en homocysteine, HoloTC en folaat vast te stellen, hebben we voor
confounders gecorrigeerde lineaire regressiemodellen en ANCOVA gebruikt.
Voorlopige resultaten
Van de antihypertensiva was alleen diureticagebruik geassocieerd met een verhoogd homocysteine,
B12 en folaat (β =1.02, p<0.01, β=4.83, p<0.01, β =1.06 p=0.02), terwijl het specifieke gebruik van thiazides
alleen geassocieerd was met verhoogd folaat (β =1.21, p=0.02). Het gebruiken van protonpompremmers
en H2-antagonisten was met geen van de bloedwaarden geassocieerd. Statinegebruik was geassocieerd
met een verhoogd folaat (β =1.16, p=0.01). Van de diabetesmedicatie was alleen metforminegebruik
geassocieerd met een verhoogd homocysteine (β =1.04, p<0.01).
Discussie en conclusie
Aangezien de resultaten slechts gedeeltelijk overeenkomen met de literatuur is er meer onderzoek nodig
voordat er een conclusie getrokken kan worden over de precieze invloed van het gebruik van diuretica,
maagzuurremmers, statines en metformine op homocysteine-, vitamine B12- en folaatstatus. De voorschrijver
van deze medicatie moet er echter wel rekening mee houden dat het gebruik van invloed zou kunnen zijn.
43
S3.08 Implementatie Zorgstandaard in de praktijk: ups en downs
J. Meerveld, manager belangenbehartiging en zorgvernieuwing, Alzheimer Nederland,
L. Dickhoff-Evers, ketencoördinator hulp bij dementie, Limburg, A.M. Bruijs, Alzheimer Nederland;
M. Mahler, Vilans, Madelon Rooseboom, Kwaliteitsinstituut, Sector Zorg
Inleiding
In juli 2013 is de zorgstandaard dementie definitief gepresenteerd. Alzheimer Nederland, Vilans en 29
organisaties hebben de optimale zorg beschreven in de zorgstandaard. Hierin staat beschreven WAT goede
zorg is. Per regio dient nog uitgewerkt te worden WIE de zorg en ondersteuning levert en HOE dit per regio
georganiseerd (kan) worden. Dit wordt beschreven in een regionaal zorgprogramma. In opdracht van het
Kwaliteitsinstituut zijn acht netwerken dementie ondersteund door Alzheimer Nederland en Vilans bezig de
vertaling te maken van de zorgstandaard naar een regionaal zorgprogramma. In de workshop leert u op
basis van de opgedane ervaringen zelf in uw regio te werken aan samenhangende zorg en ondersteuning
vanuit patiëntenperspectief.
Doelstelling
In deze sessie willen we de verbetering van integrale dementiezorg vanuit drie verschillende invalshoeken
benaderen. Dit zijn het patiëntenperspectief, de beleidskant en de praktijk. De verbinding en samenwerking
tussen deze invalshoeken staan hierbij centraal.
Subdoelen:
-De deelnemer krijgt kennis van de totstandkoming van een zorgstandaard en de uitvoering van de
implementatie, inclusief de ups en downs.
-De deelnemer krijgt kennis van verschillende invalshoeken die betrokken zijn bij de implementatie en
kan vanuit deze verschillende invalshoeken het proces volgen en waar nodig bijsturen.
Beschrijving workshop:
Korte inleiding door de dagvoorzitter (5 minuten)
Kwaliteitsverbetering vanuit patiëntenperspectief: Presentatie over vragen als “Helpt een zorgstandaard”, “Wat
zijn de belangrijkste thema’s, ervaringen en resultaten voor mensen met dementie en hun mantelzorgers”,
“Hoe mensen met dementie en mantelzorgers te betrekken”? (10 min)
Aan de hand van een stelling/discussievraag 10 minuten discussie met deelnemers
Presentatie vanuit beleidsmatige invalshoek: waarom een zorgstandaard, wat zijn ervaringen, hoe deze
zorgstandaard te zien in het licht van andere zorgstandaarden en transitie AWBZ-Wmo? (10 min)
Aan de hand van een stelling/discussievraag: 10 minuten discussie met deelnemers
Presentatie vanuit de praktijk: waarom een zorgstandaard, wat zijn ervaringen in vertaling naar regionaal
zorgprogramma, welke ups en downs? (10 min)
Aan de hand van een stelling/discussievraag: 10 minuten discussie met deelnemers
Afronding en bespreking overige discussiepunten en leerdoelen door dagvoorzitter: 10 minuten
Relevante documentatie:
- Zorgstandaard dementie, juli 2013, via www.alzheimer-nederland.nl en www.vilans.nl
-www.cvz.nl/kwaliteit de site van het kwaliteitsinstituut met veel informatie over pilots, kwaliteitskaders en
toetsingskader
S3.09 De geriatrische amputatiepatiënt; een kwetsbare combinatie!
Voorzitter: W. Achterberg, hoogleraar institutionele zorg en ouderengeneeskunde, LUMC, Leiden
Doel
Meer inzicht geven in de complexe problematiek van de geriatrische amputatiepatiënt, gedurende
ziekenhuisopname en revalidatie.
44
Opzet/Methode
Drie sprekers met expertise rondom vaatlijden en amputatiepatiënten zullen vanuit hun eigen discipline
(revalidatie arts, specialist ouderengeneeskunde, vaatchirurg) aan de hand van de meest recente
onderzoeken (oa GRAMPS, OMA) zowel prognostische factoren als hieruit afgeleide aanbevelingen en
dilemma’s rondom de zorg voor de oudere amputatiepatiënt bespreken.
Achtergrond
De zorg rondom de geriatrische amputatie patiënt dreigt in het huidige financieringsmodel en door te
weinig gebundelde kennis en expertise in het gedrang te komen. Vanuit hun verschillende achtergronden,
maar gebaseerd op de meest recente evidence zal de workshop tot de conclusie komen dat het
noodzakelijk is om:
- expertise te bundelen en de zorg te concentreren,
-betere ketenafspraken te maken binnen een passend financieringsmodel om de zorg beter vorm te
geven en
- de kwaliteit van leven van deze groep te verbeteren.
Laura Van Dortmont, vaatchirurg
De geriatrische vaatpatiënt is een kwetsbare patiënt met veel comorbiditeit en een korte levensverwachting.
Eigenlijk zou je de situatie die noodzakelijk maakt dat er een amputatie moet volgen, kunnen zien als een
eindstadium vaatlijden. De perioperatieve mortaliteit ligt rond de 10% voor alle amputatiepatiënten, en
zal voor de geriatrische patiënt zelfs nog hoger zijn. Frequent voorkomende problemen zijn gerelateerd
aan het vaatlijden, maar ook indirecte gevolgen, zoals vaak langdurige pijnklachten, chronische wonden,
ondervoeding en toenemende mobiliteitsproblemen.
Marieke Paping, revalidatiearts, medisch manager dwarslaesie/heelkunde, Rijndam revalidatiecentrum,
Rotterdam
De combinatie van veroudering, vaatlijden en/of diabetes mellitus en een amputatie van het been leidt tot
problemen in het dagelijks functioneren van de oudere geamputeerde patiënt. Door het ouder worden,
in combinatie met een amputatie en multimorbiditeit is er een achteruitgang in sensomotorische functies
als balans, kracht, conditie, sensibiliteit en gewrichtsmobiliteit. En er mist natuurlijk een been. Daarnaast
is er geregeld een visuele beperking. Cognitieve stoornissen kunnen voorkomen als uiting van vaatlijden,
diabetes en/of het verouderingsproces. Stemmingsstoornissen vallen ook hieronder en kunnen mede
worden veroorzaakt door aanpassingsproblemen aan de ontstane situatie. De revalidatiearts speelt een
belangrijke rol in de revalidatiefase, maar ook in de fase voor de operatie. Inschatten van functionele
mogelijkheden en het te volgen revalidatieproces na amputatie en, hiermee samenhangend, adviseren over
niveau van amputatie om op deze manier het proces van amputatie en herwinnen van zelfstandigheid zo
ongecompliceerd mogelijk te laten verlopen.
Monica Spruit- van Eijk, specialist ouderengeneeskunde, kaderarts geriatrische revalidatie, senior
onderzoeker- docent LUMC PHEG
Een belangrijk probleem voor geriatrische revalidatie van amputatiepatiënten is dat de amputatiepatiënt niet
goed past binnen het huidige financieringsmodel. Omdat het slechts een kleine groep patiënten per jaar
betreft (+/-400) is er nauwelijks aandacht voor deze groep. Revalidatieteams in verpleeghuizen zien weinig
patiënten en bouwen daardoor onvoldoende expertise op, wat zijn effect heeft op de herstelmogelijkheden
voor de geriatrische patiënt. Uit Nederlands onderzoek blijkt dat ook een geriatrische patiënt in 50% van de
gevallen een prothese krijgt aangemeten en deze functioneel kan gebruiken (niveau van transfers maken en
daarboven). Het is belangrijk dat er meer aandacht is voor de geriatrische amputatie patiënt om adequate
zorg te kunnen geven, meer kennis te verspreiden met als uiteindelijke doel de kwaliteit van leven van deze
groep te verbeteren. Goede ketenafspraken en een passend financieringsmodel zijn daarbij onontbeerlijk.
Groepsdiscussie
45
S3.10 De implementatie van een consultatieteam Palliatieve Zorg in een ziekenhuis.
Een voorbeeld van multidisciplinaire samenwerking.
In dit symposium zal in een drietal presentaties worden uiteengezet hoe in het Rijnstate Ziekenhuis,
Palliatieve Zorg zowel organisatorisch als inhoudelijk is geïntegreerd in de dagelijkse praktijk.
De implementatie van een consultatieteam Palliatieve Zorg in een ziekenhuis. Een voorbeeld van
multidisciplinaire samenwerking.
P.J.W.B. van Mierlo, klinisch geriater, medisch consulent Palliatieve Zorg, Rijnstate Ziekenhuis, Arnhem
Palliatieve zorg is een essentieel onderdeel van de zorgverlening aan patiënten en in toenemende mate
aan de orde bij een groot aantal patiëntengroepen. Ontwikkelingen maken het mogelijk mensen langer
te behandelen danwel in leven te houden. Gelijktijdig is het de vraag of we hiernaast ook nog voldoende
oog hebben voor de mens achter de patiënt met zijn lijden, wensen, angsten en visie op kwaliteit van leven
en sterven.
Om de palliatieve zorg naar een hoog niveau te brengen werd in 2007 door de Raad van Bestuur van het
Rijnstate Ziekenhuis opdracht gegeven hoogwaardige Palliatieve Zorg te ontwikkelen. In deze presentatie zal
uiteen worden gezet hoe hieraan is vorm gegeven. Inmiddels is aan dit project de “kwaliteitsprijs 2013”van
de orde van Medisch Specialisten toegekend.
Palliatieve zorg in de context van hartfalen
Joep Douma, internist-oncoloog, medisch consulent Palliatieve Zorg, Rijnstate Ziekenhuis, Arnhem
Palliatieve zorg kan c.q. zou vroeg in het ziekte verloop aan de orde moeten zijn in combinatie met
therapieën die b.v. levensverlengend zouden kunnen zijn zoals chemotherapie en radiotherapie bij de
patiënt met (uitgezaaide) kanker. Maar ook zou dit moeten gelden voor de patiënt met hart –en longfalen
en b.v. MS, ALS [anderszins]. In het symposium zal dieper worden ingegaan op de mogelijkheden die
palliatieve zorg te bieden heeft bij m.n. de patiënt met hartfalen.
Waar de Klinische geriatrie, de Palliatieve Zorg en de Ziekenhuisethiek elkaar vinden
A. van Doveren, MA, MA ziekenhuisethicus, Rijnstate Ziekenhuis, Arnhem
Zowel het medische als het verpleegkundige vak, als de toegepaste ethiek (medische ethiek,
verpleegethiek), zijn onderhavig aan reductionisme. Gevolg: domeindenken, instrumentele rationaliteit.
Geriatrie, palliatieve zorg en ziekenhuisethiek doorbreken deze situatie. Zij zijn geen domeinen, maar
perspectieven. Niet reductionisme, maar verbreding is hun rationaliteit.
Deze perspectieven hebben een kritisch-constructieve rol in de zorg, mogelijk zelfs een normatieve. In deze
presentatie zal worden toegelicht waar de Klinische geriatrie, de Palliatieve Zorg en de Ziekenhuisethiek
elkaar hierin vinden.
S3.11 Trimbos & Co: Monitoring en innovatie ter verbetering van de kwaliteit van leven
van ouderen
A.M. Pot., programmahoofd ouderen, Trimbos-instituut, Utrecht
Doel
Het programma ouderen van het Trimbos-instituut richt zich op verbetering van de kwaliteit van leven van,
en de kwaliteit van zorg voor ouderen. Dit doen wij door monitoring van de zorg en de ontwikkeling
van innovatieve evidence-based interventies. In dit symposium geven we een kijkje in de keuken.
Wij presenteren de resultaten van drie projecten die door middel van co-creatie met verschillende
praktijkpartners tot stand zijn gekomen. Doelgroepen zijn met dementie en Korsakov in zorginstellingen
en zelfstandig wonende ouderen die dreigen eenzaam te worden, veranderingen ervaren in hun leven of
moeite hebben hun dagelijks leven vorm te geven.
46
Methode
Dit symposium begint met de resultaten van een studie over het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen
en het gebruik van psychofarmaca bij mensen met dementie in zorginstellingen. Voor de kwaliteit van leven van
deze doelgroep is het van belang dat beide zoveel min mogelijk worden toegepast. Op basis van de gegevens
van de Monitor Woonvormen Dementie zijn wij nagegaan welke ontwikkelingen zich tussen 2009 en 2011
hebben voorgedaan in het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen en psychofarmaca. In de tweede
bijdrage geven wij meer inzicht in de kwaliteit van leven van mensen met een Korsakov syndroom die in een
zorginstelling wonen. Hierover is nog weinig bekend. Ook gaan wij na wat de overeenstemming tussen de
beoordelingen van de kwaliteit van leven is door mensen met Korsakov zelf en hun professionele verzorgers.
Tenslotte zullen de onderzoeksresultaten worden gepresenteerd van een pilotonderzoek naar het gebruik en
het mogelijk effect van 'Leven in de Plus'. Dit is een nieuwe internetinterventie om de eigen regie van ouderen te
behouden en/of bevorderen met als doel de kwaliteit van leven te verbeteren.
Resultaten en Discussie
De resultaten van drie verschillende projecten van het Trimbos-instituut hebben niet alleen consequenties
voor onderzoek maar ook voor de praktijk. Omdat het hier drie heel verschillende studies betreft, wordt er
na elke presentatie 5 minuten voor discussie ingeruimd.
S3.12 Grip op de zaak: over gebruik van antislipsokken in een periode van gezwachtelde
benen en/of delier om vallen te voorkomen
M. Kleinveld , fysiotherapeut, Jeroen Bosch Ziekenhuis; B.Cornelissen, fysiotherapeut,
Jeroen Bosch Ziekenhuis
Doel
Inzicht in de waarde van antislipsokken op een geriatrische afdeling of andere afdelingen waar veelvuldig
wordt gewerkt met het zwachtelen van de benen van oudere mensen op het valgevaar en veilig mobiel
zijn als eigen schoeisel niet meer kan worden gedragen.
Methode/opzet
Een tweetal presentaties.
Eerste gaat over de uitkomsten van het onderzoek naar de beste antislipsokken en oorzaak van vallen in
geriatrische settingen. Deze presentatie wordt mogelijk in samenwerking gehouden met de studenten van
de Hogeschool Eindhoven, die het onderzoek hebben uitgevoerd m.b.v. de penduletest en de hellingtest
wat de beste sokken zijn.
De tweede presentatie gaat over het implementeren van de 'beste antislipsokken' uit het onderzoek in de
praktijk op afdeling cardiologie en geriatrie van het Jeroen Bosch ziekenhuis waar veel patiënten worden
gezwachteld i.v.m. vastgestelde OH en/of decompensatio cordis. Om dit te toetsen werd gevraagd het
protocol van het invoeren van het gebruik en inzetten van de antislipsokken te evalueren zowel door de
verpleging als door de fysiotherapeuten van deze afdelingen. Deze presentatie zal dan ook waarschijnlijk
zowel met een fysiotherapeut als met een verpleegkundige worden gehouden.
Resultaat
Eerste deel gaat over de uitkomsten van het onderzoek en hoe deze te plaatsen in de oorzaken van vallen,
Het tweede gedeelte gaat over het proces van de implementatie en hoe we dit hebben geevalueerd met
een klein pilot-onderzoek naar (on)mogelijkheden van de antislipsokken en de invloed op valangst en
valgevaar van de patiënten.
Discussie
Antislipsokken zijn een interventie als eigen schoeisel niet kan worden gedragen, zijn er nog anderen die
snel inzetbaar en laag in kosten zijn?
Vele variabelen spelen een rol tijdens de implementatie, aanbevelingen in relatie tot deze variabelen
worden toegelicht.
47
Notities
48
: (H) 15,748031496063 x (W) 11,8110236220472
ication/event: General
$#"" ! # " !
# "$!#!" "
!#$""
" " ' $ ' !" "
!## "$# "$
'
$###
& "
Created by: hanka
www.geriatriedagen.nl
Georganiseerd door
Congressecretariaat
Congress Care
Postbus 440
5201 AK ’s-Hertogenbosch
Tel 073 690 14 15
Fax 073 690 14 17
[email protected]
www.congresscare.com