Betreft: Verslag Community of Practice thema


memo
Betreft:
Datum:
Verslag Community of Practice thema “Waterkwaliteit” van Adviesgroep
Watersysteemanalyse georganiseerd door STOWA
18 september 2014
Locatie:
De Observant, Amersfoort
Aanwezig:
Verschillende waterschappen, RWS, Deltares, HydroLogic, STOWA
Programma
09:45
Welkom – Michelle Talsma (STOWA)
09:50
Opening en inleiding door het kernteam Waterkwaliteit – Miriam Collombon
(Wetterskip Fryslân)
10:00
Gedachtewisseling over het hoe, wat en waarom van een CoP
Waterkwaliteit – Bas van der Wal (STOWA)
10:30
NHI en de waterbalans – Timo Kroon (Deltares)
Pauze
11:15
De ambachtelijke worsteling om te komen tot waterbalansen – Bruce
Michielsen (HH van Rijnland) en Maarten Ouboter (Waternet)
Lunchwandeling
13:30
Watersysteem Ouwerkerk – Yvonne van Scheppingen (WS Scheldestromen)
14:00
Vergelijking van waterbalansen – Sijbrand Balkema en Marcel Alderlieste
(HydroLogic)
Pauze
15:00
Discussie gezamenlijke onderzoeksvragen
15:15
The next step richting CoP II
Welkom – Michelle Talsma (STOWA)
Michelle schetst de context waarbinnen deze CoP plaatsvindt. 21 november 2013 is
er een bijeenkomst geweest met de titel: “Op naar een gezamenlijk
waterkwaliteitsmodel?” Hierbij zijn het Rijk, de advieswereld, kennisinstituten en
Bruce Michielsen namens de Waterschappen aan het woord geweest. Tijdens de
21ste is een groepje mensen opgestaan die samen verder zijn gegaan, momenteel
aan een werkplan werken voor het thema en deze CoP hebben georganiseerd.

memo
Thema van vandaag is: Wat willen we met water- en stoffenbalansen om het
functioneren van het ecosysteem in de vingers te krijgen?
Opening en inleiding door het kernteam Waterkwaliteit – Miriam
Collombon (Wetterskip Fryslan)
Miriam is kortgeleden genoemd tot trekker van dit AWSA-thema. Zij stelt de
overige kernteamleden voor:
 Frans Buschman (RWS)
 Joost Heijkers (HDSR)
 Hannie Maas (RWS)
 Ronald Bakkum (HH van Delfland)
 Jappe Beekman (WS Aa en Maas)
 Hella Pomarius (WS Rivierenland -
 Maarten Ouboter (Waternet)
momenteel vervangen door Hilde
 Bruce Michielsen (HH van Rijnland)
Ketelaar)
Het team wordt gevormd door mensen van RWS en waterschappen, door ecologen,
hydrologen, waterkwaliteitsmensen en beleidsmakers.
Miriam vertelt dat de kerngroep de output van vandaag willen gebruiken als input
voor het werkplan en om subthema’s voor de CoP te prioriteren.
Het doel van de CoP is:
 Van elkaar leren – systemen leren begrijpen door samen aan de slag te gaan
 Instrumenten en modellen vergelijken
 Zicht krijgen op wat ontbreekt
 Verbinding tussen schaalniveaus
Dit is de startbijeenkomst van wat Miriam hoopt dat een levendige Community of
Practice wordt. Na een korte toelichting op het programma geeft Miriam het woord
aan Bas.
Gedachtenwisseling over het hoe, wat en waarom van een CoP
Waterkwaliteit – Bas van der Wal
Michelle en Bas hebben allebei een programma onder zich bij STOWA. Michelles
programma richt zich meer op de kwantiteitskant van het watersysteem, terwijl Bas

memo
zich meer bezig houdt met de ecologische benadering. Dit thema en deze CoP
hebben een overlap met beide programma’s.
Ecologen verdelen systemen in verblijfs- of proces gedomineerde systemen. Bij
proces gedomineerde systemen is de verblijftijd van het water zo lang dat er allerlei
processen plaats kunnen vinden. Om grip te krijgen op deze complexiteit, zijn de 8
sleutelfactoren opgesteld. Deze worden in dit verslag bekend verondersteld. Om
vervolgens de sleutelfactoren te begrijpen, hebben ecologen de hydrologen nodig.
Bijvoorbeeld het lichtklimaat en habitatgesteldheid worden in belangrijke mate
bepaald door waterbeweging.
Dit soort vragen hebben ecologen aan hydrologen, maar veel hydrologen zijn bezig
met waterveiligheid of wateroverlast. Ecologen worden weinig bediend, maar daar
tegenover staat dat ecologen vaak ook vaag zijn in de vraagstelling.
Ecologen kunnen hydrologen helpen
met ordenen van data. Voor het
landelijk gebied wil men graag
weten wat het resultaat is van
investeringen. De KRW-verkenner
kan niet veel zeggen op het niveau
van watergangen. Het is nu
andersom: we kijken op kleine
schaal en bossen op.
Bas vraagt een hydroloog wat ecologen nodig hebben van hydrologen. Een eerste
aanzet is: goede posten water- en stoffenbalans? Inlaat water, drainage,
nalevering, inschatting van processen. Vervolgens vraagt Bas het een ecoloog.
Deze geeft aan een nette waterbalans te willen, kwantificering van posten,
neerslag, runoff. Bas vraagt door in welke eenheid de ecoloog deze gegevens wil.
In m3/jr, misschien per seizoen, wordt er gezegd. Hij wil de lat niet te hoog leggen.
Bas pusht hier een beetje door en vraagt nog eens: Wat WIL je? Er is meer
mogelijk dan je denkt. Er wordt voorzichtig aangegeven dat processen veranderen
per seizoen, dus dat waterbalansposten in m3 per maand wel mooi zou zijn. Een

memo
andere ecoloog heeft het begrepen: hij vraagt om dagwaarden. Op die manier kan
hij het effect van een riooloverstort in de vingers krijgen.
Vaak leveren hydrologen gegevens aan op grote schaal. Bas vraagt zich af of
hydrologen te bescheiden zijn. Ze hebben gevoel voor de waterbalansposten, maar
doen er veiligheidshalve maar een factor 10 bij op. Hierop wordt gereageerd:
hydrologen hebben meerdere gezichten; bij de kans op wateroverlast ga je
technisch en voorzichtig te werk. Andere facetten van het werk kunnen explicieter
worden opgepakt.
Een ander vraag van Bas: praten hydro- en ecologen met elkaar? Bij verschillende
waterschappen gebeurt dat regelmatig. Sommige ecologen durven aan te geven dat
zij de waterbalans zo gedetailleerd mogelijk in zo klein mogelijke tijdstap willen
hebben.
Bas’ volgende vraag is of hydrologen daar wel tijd voor hebben. Hij hoort ecologen
wel eens zeggen dat hydrologen geen tijd hebben voor hun vragen. Bij Rijnland
ervaren ze veel vrijheid om het systeem in de vingers te krijgen. Rijnland, Waternet
en HDSR sorteren veel effect van de kruisbestuiving van elkaar. KRW is het likemotief om met elkaar samen te werken.
Een andere reactie is dat de gezamenlijke vraag helder moet zijn. Bovendien is er
een enorme kennisbehoefte. Is het echt nodig om te weten wat er op slootniveau of
in haarvaten speelt om maatregelen vast te stellen? Soms wel. In een polder staat
het grootste deel van het water stil, maar een paar sloten zijn stromend. Men wil
het effect van landbouw op de grotere beken weten, maar dat begint in de
haarvaten. Wat zijn daar de uit- en afspoeling, concentraties, vrachten?
Is er meer behoefte dan alleen het vaststellen van de totaalbelasting? Dat is nog
onduidelijk, maar mogelijk zijn de piekbelastingen interessant voor het wel of niet
voorkomen van sommige planten. Hoe de verblijftijd en belasting doorwerkt op
ecologie is nog onduidelijk. HDSR heeft door een slibaanwasmonitoringssysteem
grip op de baggercyclus, maar ook inzicht in de morfologie van het profiel.
In het verlengde daarvan wordt gesteld dat in de hydrometrische praktijk van
waterschappen nog veel ruimte voor verbetering is. Monitoring daarvan is een

memo
groter probleem dan modellering.
Iemand komt met de vraag of al stil is gestaan bij het waarom. Willen we het
watersysteem beschermen zodat we later gezond drinkwater kunnen produceren?
In de CoP gaan we met elkaar het waarom onderbouwen. Als we dat helder
hebben, weten we ook hoe goed de modellen moeten zijn en kunnen we de
monitoringsbehoefte vaststellen. Vervolgens kun je doseren en timen zodat je met
dat antwoord kunt extrapoleren naar groter en daar een veilige uitspraak over
doen.
NHI en de waterbalans – Timo Kroon (Deltares)
Er is een enorme ontwikkeling gaande op het gebied van modellering. Alles wordt
mooier, sneller, hightech, 3D-techniek. Vroeger ging dat anders. Timo trof laatst
een boekje uit 1957 waarin werd behandeld hoe het water in Nederland in te zetten
om landbouwproductie te vergroten. Dat deed men met vuistregels. Bijvoorbeeld:
 50% van de cultuurgrond heeft water nodig (Commissie Mesu)
 Nederland heeft 1,2 miljoen ha cultuurgrond
 Per etmaal is de waterbehoefte 3 à 4 mm
 ¼ komt niet in aanmerking voor wateraanvoer van bovenaf
Daaruit werd geconcludeerd dat de waterbehoefte van de landbouw in Nederland
300 à 400 m3/s is.
Beredeneerd vanuit droogte zou de Rijn en de Maas gezamenlijk gemiddeld 2200
en minimaal 1050 m3/s kunnen leveren. De minimale behoefte om verzilting van
Rotterdam tegen te gaan en het Noordzeekanaal, de Afsluitdijk, Den Helder, Delfzijl
en Harlingen van water te voorzien, werd op 800 à 1150 m3/s gesteld. Met andere
woorden: In droge jaren kan men niet altijd in de behoefte voorzien! Die conclusie
durfde men te stellen. Men kwam tot de volgende stelregel: eens per 25 jaar mag
er watertekort optreden.
Vervolgens zoomt het boekje in op de situatie in Noord-Brabant. Een neerslagtekort
van eens per 25 jaar bedraagt 280 mm. Dit neerslagtekort werd verdeeld over het
groeiseizoen en gecorrigeerd voor het beschikbare grondwater (bergend vermogen

memo
gedifferentieerd naar grondsoorten en wortelzone en aanvulling vanuit grondwater).
Dit gecorrigeerde tekort vermenigvuldigd met het areaal cultuurgrond resulteerde
in een waterbehoefte van 67,5 m3/s. Rekening houdend met een minimale
beekafvoer en “verlies” richting bos en andere natuur, kwam de minimale
wateraanvoer op 80 m3/s.
Timo neemt ons mee in dit voorbeeld om het contrast te schetsen met de huidige
situatie. Er is nu zoveel meer informatie beschikbaar op hoge resolutie dat gebruikt
wordt in hydrologische modellen, namelijk:
 Hoogtebestand
 Landgebruik (incl. gewaskennis)
 Neerslag en verdamping (incl. statistiek)
 Ligging waterlopen (incl. eigenschappen)
 Opbouw van de ondergrond (REGIS, Geotop)
 Etcetera
Timo bespreekt met ons een viertal stellingen die hun bron vinden in de stelling:
We kunnen nog steeds leren van de grondige metingen en analyses van vroeger.
Hij onderbouwt deze stellingen met voorbeelden uit de praktijk.
Stelling 1: Goede analyse en interpretatie van metingen nodig; betrouwbare
metingen als basis voor watersysteemanalyse.
 In het NHI zijn bij toetsing (2011) enkele evidente fouten in de meetgegevens
voorgekomen.
 Tijdens de monitoring van stroomgebieden (2011) is door Alterra geconcludeerd
dat op basis van de verzamelde gebiedsgegevens het niet mogelijk is om het
mestbeleid te evalueren.
Stelling 2: We focussen ons teveel op deelresultaten van modellen en controleren
niet voldoende of (gemodelleerde) waterbalanstermen over grotere eenheden
voldoende is!
 Een aantal grote, hoge resolutie grondwatermodellen is vooral gekalibreerd op
puntmetingen, de integrale check op afvoer mist (door ontbreken betrouwbare

memo
metingen en geen koppeling afvoermodule).
Stelling 3: We gebruiken enerzijds hoge informatiedichtheid, maar hebben
tegelijkertijd de neiging om in de keten op onderdelen zeer sterk te
vereenvoudigen.
 STONE is vereenvoudigd van 625.000 naar 6405 eenheden. Bij gebrek aan
alternatief zijn resultaten opgerekt en heeft koppeling aan schematisaties
plaatsgevonden die afwijken van oorspronkelijke vereenvoudigingen.
 Zoutschade: hoeveel water ‘kost’ doorspoelen? Kan de inlaat worden beperkt
zonder schadetoename?
Stelling 4: Meer kruisbestuiving mogelijk van verschillende disciplines.
 Meet het inlaatwater met een gadolinium-tracer.
Door een communicatiefoutje over de beschikbare tijd voor Timo’s presentatie, gaat
Timo in vrij rap tempo door het tweede deel van zijn presentatie, namelijk het NHI
nieuwe stijl. Daarover zegt hij voornamelijk dat hij ervoor pleit dat we verbindend
bezig gaan. Niet denkend in het van bovenaf sturen en van onderaf voeden. Hij
pleit ook voor meer aandacht voor de waterbalans. In deze verbinding wil Deltares
het volgende brengen: een waterbalanstool voor systematische analyse van
modelresultaten. De aanleiding daartoe is het analyseren en verklaren van de
resultaten en een behoefte aan overzicht voor verdere verbeteringen.
1 oktober levert de Stuurgroep NHI de rapportage op. Deze zijn dan via internet
beschikbaar. Kaarten van de balanstermen en rapporten zijn via HTML toegankelijk
gemaakt.
Resumerend stelt Timo dat het hoog tijd wordt om meer aandacht te besteden aan
de waterbalans. Dit leidt tot verder inzicht in het functioneren van het
watersysteem. Een noodzakelijke voorwaarde voor onderbouwing van toekomstig
waterkwaliteitsbeleid is het verbeteren van waterkwantiteitsmodellen.
Laten we aan de slag gaan, met de degelijkheid van de aanpak van 1957!

memo
Timo geeft aan dat hij hoopt (en dat het de bedoeling is) dat de waterbeheerders
naar de rapportages en kaarten gaan kijken en helpen tot verbetering. Dit is
primair de taak van de waterbeheerders, maar NHI draagt graag bij met tools,
resultaten van berekende waterbalansen en gezamenlijke analyse van het
watersysteem.
De ambachtelijke worsteling om te komen tot waterbalansen – Bruce
Michielsen (HH van Rijnland) en Maarten Ouboter (Waternet)
Bruce gaat vooral in op het ‘Waarom’ van waterbalansen voor systeemanalyse. En
een klein beetje op het ‘Hoe’.
Waarom? We worden hiertoe gedwongen door de opdracht onze watersystemen op
te knappen (te genezen volgens Bruce). En waarom dan dat gehamer op balansen?
Dat is omdat:
 De “blackbox” daardoor transparant wordt
 Het falen van de ecologie mogelijk verklaard kan worden
 De stap naar maatregelen wordt onderbouwd
 Effecten van maatregelen worden beter in beeld gebracht
 Kostenefficiëntie volgt uit systeembegrip
Dat laatste punt is de reden waarom je précies wilt weten waar de nutriënten
vandaan komen. De ene maatregel kan een paar miljoen meer kosten dan de
andere.
De eerste stap in het opstellen van een waterbalans is het bepalen van de
systeemgrenzen en het in beeld brengen van de posten. Dit is handwerk.
Bruce werkt met een dagelijkse balans. Bij de balans moet je opzoeken wat de
bepalende factor is. Afhankelijk daarvan stel je vast hoe vaak je een waterbalans
opstelt. Is fluctuatie op dagbasis zo belangrijk? In sommige systemen wel.
De eerste keer dat Bruce een waterbalans opstelde, ging dat niet. Het ontbrak aan
data en hij wist niet zeker of de posten volledig waren. In de ideale wereld is een
100% datadichtheid, in de werkelijkheid moeten we het vaak doen met zo’n 20%.

memo
Een waterbalans heeft altijd een restpost. Neem verdamping niet als restpost. Er is
betrouwbare en actuele verdamping beschikbaar, bijvoorbeeld in Meteobase.
De ervaring van Bruce als ecoloog is, dat het iets over je systeemkennis zegt als
een waterbalans niet klopt. En die niet kloppende berekening geeft inzicht en helpt
je beeld van het systeem vervolmaken. Houd dus goede moed! Het overwinnen van
gebrek aan data, onzekere data, etc, is vaak een drempel en belangrijkste
onderdeel van de ambtelijke worsteling, die we waterbalans noemen.
Bruce noemt een aantal posten die
tricky zijn:
 Niet gemeten gemalen e.d.
 Lekkende kunstwerken en andere
“mystery guests”
 Aangrenzend land
 Klotsopeningen (windgestuurde in- en
uitgaande posten)
 Grondwater
Op een gegeven moment heb je helder wat de crux is en wordt je geconfronteerd
met het kiezen van de maatregelen. Bruce houdt zich daar niet mee bezig. Hij
voorziet collega’s van informatie, is bereid tot het beantwoorden van vragen, maar
laat de afweging aan anderen.
Maarten neemt het woord over. Hij heeft geen presentatie gemaakt, maar leidt ons
met een aantal spreadsheets door de uitdaging heen wat je kunt ontdekken als je
geen data hebt. Maarten neemt de polder Dorssewaard als voorbeeld.
De eerste stap is het vaststellen van de geometrie:
 Waar ligt het water en welke wateren hebben er (een dominant) effect op? Waar
komt het water vandaan?
 Bekijk in Iris de peilgebieden en inlaten en leg die vast.

memo
 Neem de bodemkaart erbij. De anorganische afzetting van de Vecht heeft invloed
op de Dorssewaard.
 Met het LGN erbij stel je het landgebruik vast. Veelal landbouw voor de polder.
Ondertussen heeft Maarten een spreadsheet van elk gebied. De gebiedskenmerken
zijn hierbij het uitgangspunt. Maarten laat zien dat je met die kenmerken kunt
spelen. Als hij een perceel toevoegt, verandert de geometrie: bijvoorbeeld van 15
naar 5% water. Hij laat nu zien wat er gebeurd als je schat hoeveel fosfor uit de
termen vrijkomt. Dit weet je helemaal niet, maar die slag durf je te slaan, omdat je
fosfor meet. Maarten laat het effect zien van inlaatwater. Vervolgens voegt hij veen
toe. Zo krijgt hij gevoel voor de reactie van het systeem en werkt hij naar de
gemeten waarde toe.
Maarten scrolt verder door de spreadsheet heen. Er zijn grafieken van het
belastingverloop, de chlorideconcentratie, pompdata, het effect van peiluitzakking,
enz. Alles is op basis van dagwaarden, maar wordt ook geaggregeerd naar
maandwaarden.
Maarten wil aantonen dat je met vrij weinig data al veel kunt zeggen over het
systeem. Met deze analyse kun je zien welke posten belangrijk zijn en daarop je
meetstrategie aanpassen.
Met Menyanthes kun je het bergingsverloop van het grondwater berekenen, die je
vervolgens kunt vergelijken met metingen. Door het gebruik van een aantal
vuistregels en strategieën kom je een heel eind, a la 1957.
Op de vraag of Maarten op veldbezoek gaat, antwoord hij dat hij dat niet per
definitie doet. Hij heeft nauw contact met de veldmedewerkers en betrekt hen bij
het proces. Vice versa gebeurt dat ook. Maarten heeft gemerkt dat mensen
gemotiveerd zijn om een maatregel uit te voeren en op de effecten te letten als ze
de toelichting op de maatregel hebben gehoord.

memo
Watersysteem Ouwerkerk – Yvonne van Scheppingen (WS
Scheldestromen)
Aanleiding voor deze casus was de excursie van het Ecologisch platform herstel
meren en plassen. Daar is met de hele groep een systeemanalyse gedaan.
Geïnspireerd door deze reis is Yvonne door Miriam gevraagd hier een casus te delen
waar we ons allemaal over kunnen buigen.
Het betreft de Ouwerkerkse kreek, iets ten oosten van Zierikzee gelegen. De kreek
is een doorbraakkreek, ontstaan in 1953. Het water stroomt van een kwelgevoede
plas, via waterlopen naar een iets oostelijker gelegen plas met rustig, voedselrijk
brakwater. In de oostplas zit de Alexandrium, een giftige kustalg. Vlak achter de
kreek zit een gemaal dat water uitslaat op water waar mosselkwekerijen gevestigd
zijn. De Alexandrium is daar niet gewenst.De westelijke plas is minder voedselrijk,
maar wel brakker dan de oostplas en valt onder de stagnante wateren.
Yvonne deelt de beschikbare informatie: Top10, foto’s, afwateringsgebieden,
stuwen, AHN, luchtfoto, een diepteprofiel van de kreek, de locaties waar de
kwaliteit gemeten wordt en het verloop van temperatuur, zoutgehalte en zuurstof
t.o.v. de diepte van de kreek.
Yvonne’s vraag is hoe ze op dit gebied een watersysteemanalyse kan uitvoeren. Het
is ecologisch niet op orde. Aan welke knoppen kan ze draaien? De discussie richt
zich in eerste instantie op de Alexandriums, totdat Yvonne aangeeft dat ze
verwacht dat die algen daar niet meer weggaan en dat ze de discussie breder wil
trekken. Waar begin je een analyse in dit gebied? De eutrofiering komt
waarschijnlijk door de boeren, maar die kun je niet weren uit het gebied. Er wordt
nog even doorgepraat over het vaststellen van een doel voor deze kreek.
Uiteindelijk wordt besloten dat dit een leuke case is voor een werksessie. Mogelijk
wordt die in Ouwerkerk georganiseerd.
Vergelijking van waterbalansen – Sijbrand Balkema en Marcel Alderlieste
(HydroLogic)
HydroLogic is door de kerngroep gevraagd om een vergelijking te doen van

memo
meerdere databronnen bij waterbalansen. Daarvoor hebben ze gegevens
aangeleverd gekregen van verschillende gebieden: een polder (Botshol en
Drssewaard), een meer (Sloene) en vrij afwaterend gebied (Hupselse beek).
HydroLogic geeft inzicht in de waterbalansen via simpele spreadsheets voor de
voorbeeldgebieden.
De balanstermen worden in een vereenvoudigde weergave getoond: In- en
uitstroom oppervlaktewater, neerslag en verdamping, kwel of wegzijging en de
fluctuatie in de berging. Vervolgens worden de balanstermen in tabelvorm
weergegeven met de mogelijke databronnen. Zo is voor neerslag een vergelijking
gemaakt tussen de metingen in KNMI-stations en radarbeelden. Verdamping is
beschikbaar als referentiegewasverdamping maal gewasfactor en als actuele
verdamping middels remote sensing. Voor de in- en uitstroom van
oppervlaktewater zijn we afhankelijk van metingen van het betreffende waterschap.
Voor kwel en wegzijging wordt het NHI met een regionaal model vergeleken.
De presentatie wordt kort onderbroken voor meer uitleg over radarbeelden en
remote sensing-materiaal. Radarbeelden blijven een indirecte meting, maar zijn wel
nauwkeuriger, omdat ze gebiedsdekkend zijn. Vooral voor heftige zomerbuien heeft
radar meerwaarde. Die hebben veel invloed op snel reagerende systemen. In de
winter ‘mis’ je wel eens wat als het overal regent of grauw is, maar dat wordt
gecorrigeerd doorgrondmetingen. Verdampingsdata worden gekalibreerd door
Eleaf.
HydroLogic hervat de presentatie met de analyse op de neerslag. Jaargemiddeld
leveren het KNMI en radarinformatie ongeveer dezelfde som, maar het patroon
verschilt door het jaar heen. Radarbeelden zijn momenteel de best beschikbare
neerslaginformatie vanwege de hoge tijd- en ruimtelijk resolutie.
De analyse op de verdampingsbronnen resulteert in de volgende opmerkingen:
 De actuele verdamping van open water wordt in de wintermaanden onderschat
 Verdamping is ruimtelijk zeer variabel, terwijl er vaak maar voor enkele punten

memo
metingen beschikbaar zijn
 Via Remote Sensing gemeten actuele verdamping heeft meerwaarde voor:
o
Gebieden met veel open water
o
Gebieden met een gevarieerd landgebruik
Vervolgens wordt inzichtelijk gemaakt hoe de verschillende databronnen invloed
hebben op de waterbalans van Botshol (polder en natuurgebied, grotendeels open
water), de Dorssewaard (polder), Hupsel (vrij afwaterend) en Sloene (meer). Voor
grafieken met de verdeling van balansposten wordt naar de presentatie verwezen.
In dit verslag wordt volstaan met de conclusies:
 De invloed van verschillende databronnen hangt af van type gebied (snel of traag
reagerende gebieden)
 Verschillen ijlen na in traag reagerende gebieden
Overige (voorlopige) conclusies zijn:
 Het is nuttig om verschillende bronnen in balans te vergelijken
 Puntmetingen zijn niet altijd representatief voor een groter gebied
 Verdamping open water wordt onderschat.
HydroLogic sluit de presentatie af met een aantal stellingen die we samen
bespreken:
Stelling 1: Een waterbalans zonder veldmetingen is waardeloos.
Dit is niet waar.
Stelling 2: Uniforme sheets zijn nodig voor samenwerking en kennisuitwisseling.
Het maakt het makkelijker om van gedachten te wisselen, maar voorwaarde is wel
dat men met kennis van zaken handelt en niet klakkeloos de sheet invult en
vertrouwd. Voordeel van eigen bouw is de kennis van zwakten en reacties erop.
Stelling 3: Waterbalanssheets zijn een kunst op zich.
Mee eens, maar wel een kunst die iedereen zich eigen kan maken.
Stelling 4: Het maakt niet uit welke databronnen je gebruikt voor het opstellen van
een waterbalans.

memo
Oneens, mits je goed de onzekerheden van de termen weet.
Stelling 5: We moeten afspraken maken over het gebruik van databronnen voor het
opstellen van waterbalansen in bepaalde type gebieden.
Dat kan geen kwaad. Vergelijking is dan makkelijker.
Opmerking die bij deze stelling wordt geplaatst, is dat iedereen ook zijn eigen
worsteling uitvoert in het bepalen van de nutriënten door afgevallen bladeren,
vogelpoep, e.d. Daarin kunnen ook dezelfde databronnen worden gebruikt.
Discussie gezamenlijke onderzoeksvragen
18 september kan de boeken in als een warme dag. Om de concentratieboog van
de aanwezigen niet te lang te rekken, is deze discussie kort gehouden. Hieronder
de aangedragen onderzoeksvragen c.q. punten van aandacht voor het werkplan,
het kernteam of STOWA:
 Zoals eerder op de dag al werd aangegeven, komt de ‘Waarom’- vraag terug in
het werkplan.
 Bijdrage van verschillende bronnen (licht uniformeringsvoorstel voor datatypen?)
 Wat voor vragen heb je aan het watersysteem? Dan vervolgens kijken hoe je dat
aanpakt. Dit is voor de volgende SGBP nodig. Welke systematiek ga je toepassen?
 Afhankelijk van de vraag kies je een werkvorm voor de CoP. Gezamenlijk, delen
en leren van elkaar. Hoe gaan we dat concreet maken?
The next step richting CoP II
Volgende week komt de kerngroep bij elkaar om het werkplan te bespreken. Miriam
vraagt of er mensen zijn met wie ze het werkplan kunnen reflecteren. Gabriël Zwart
(WS Peel en Maasvallei), Arjan Kolkman (WS Hunze en Aa’s), Bas Spanjers (HDSR)
en Joan Meijerink (WS Zuiderzeeland) doen dat graag.
Miriam stelt voor om met de CoP in het voorjaar weer bij elkaar te komen en
ondertussen ook te kijken wanneer en in welke vorm ze een werksessie in
Ouwerkerk kunnen organiseren. Vooralsnog is het voorstel om 3x per jaar een

memo
interactieve werksessie te organiseren in de regio waarop geïnteresseerden zich
kunnen inschrijven. De CoP zal een frequentie hebben van 2x per jaar. Miriam
moedigt de aanwezigen aan om collegae binnen je eigen waterschap over dit CoP te
vertellen. Het is waardevol om met andere hydrologen, ecologen en
waterkwaliteitsmensen bij elkaar te komen om te sparren.
Vervolgens vraagt Miriam of we kennisinstituten en de advieswereld mee willen
nemen in dit proces. Daar worden nu geen principiële uitspraken over gedaan. Bij
de ene soort bijeenkomst zijn ze meer dan welkom, bij een andere mogelijk niet.
Op de vraag hoe de dag ervaren is, komen de volgende reacties:
 Interessant. Veel verschillende elementen. Deze moeten uit elkaar getrokken
worden en in een stappenplan gezet.
 Iemand mist de aansluiting met bestaande systemen. Waarom gebruiken we die
niet?
 Een ander ziet deze groep meer als gemeenschap, niet met het doel een tool te
ontwikkelen.
Miriam bedankt de sprekers voor hun presentaties en de overige aanwezigen voor
hun bijdrage aan kennis en ervaring in de discussies.
Mochten er naar aanleiding van dit verslag vragen zijn of ideeën opkomen voor een
CoP of werksessie, aarzel dan niet om contact op te nemen met Miriam Collombon
(Wetterskip Fryslân), Ronald Hemel (STOWA) of één van de andere
kerngroepleden.