Kort verslag - Regioburgemeesters

 Algemeen Overleg Tweede Kamer – Commissie voor Veiligheid en Justitie Politieonderwerpen – 18 juni 2014 Helder (PVV), Berndsen‐Jansen (D66), Kooiman (SP), De Rouwe (CDA), Dijkhoff (VVD), Marcouch (PvdA) Beleidsreactie op onderzoek aanstelling aspirant‐agenten niveaus 2‐4 De commissie is niet verder ingegaan op de schriftelijke beleidsreactie van de minister over het recent verschenen onderzoeksrapport “Het selecteren van aspirant‐agenten”. Dit onderzoek richt zich op de selectie van initiële politiemedewerkers op de niveaus 2 tot en met 4. Een adequate selectieprocedure van aankomend politiepersoneel is van groot belang om een krachtige politieorganisatie met voldoende en competente medewerkers te hebben en te houden. De minister heeft daarom, via het WODC, dit onderzoek laten uitvoeren om te bezien of de selectie van politiepersoneel in lijn is met de laatste wetenschappelijke inzichten over personeelsselectie en politiewerk. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat de aspirant‐agenten op verantwoorde wijze worden geselecteerd. De onderzoekers hebben meer dan 30 deelconclusies ten aanzien van de aanstellingseisen, de intelligentietest, de taaltoets, het fysiek‐motorische onderzoek, het persoonlijkheidsonderzoek, het selectiegesprek, de praktijkopdracht, de competentiebeoordeling, het korpsgesprek, de normering van de afzonderlijke onderdelen en de organisatorische aspecten van de selectieprocedure in hun rapport opgenomen. Bij een groot aantal van deze deelconclusies geven de onderzoekers suggesties om een onderdeel te wijzigen of beter te valideren. Deze hebben het karakter van suggesties ter optimalisatie, niet van urgente verbeterpunten. Gelet op het karakter van deze verbetersuggesties heeft de minister de korpschef en de voorzitter van het College van Bestuur van de Politieacademie (PA) gevraagd daar waar mogelijk deze suggesties te implementeren. Gelet op de in het rapport opgenomen conclusies en aanbevelingen is de minister van mening dat de huidige selectie van aspirant‐agenten (niveaus 2 – 4) op een betrokken, degelijke en wetenschappelijk verantwoorde wijze geschiedt. Hij vindt dit een onderschrijving van het door zijn gevoerde beleid en van de wijze waarop dit beleid uitgevoerd wordt. Aanpak PTSS bij de Nationale Politie De minister gaat in zijn brief aan de kamer als eerste in op de aantallen en cijfers die regelmatig in de media opduiken. In de media wordt gesuggereerd dat 4000 politieagenten aan PTSS lijden. De minister heeft zelf via het WODC onderzoek laten doen naar de psychosociale gezondheid van het politiepersoneel in het algemeen. Uit dat onderzoek blijkt dat de scores van Nederlandse politiemensen op burn‐out, en angst‐ en depressieklachten niet of nauwelijks afwijken van vergelijkingsgroepen. De politie houdt er op basis van alle genoemde onderzoeken rekening mee, dat 1500 tot 2500 politiemensen per jaar psychosociale klachten zouden kunnen hebben en moeten worden doorverwezen naar gespecialiseerde poli’s ten behoeve van een diagnose. Bij een deel van hen zal uiteindelijk de diagnose PTSS worden gesteld. Deze medewerkers kunnen in de meeste gevallen met succes worden behandeld, mits de diagnose tijdig wordt gesteld en de behandeling snel aanvangt. De minister geeft aan dat de (voormalige) politiekorpsen in het verleden niet goed zijn omgegaan met politiemedewerkers die PTSS opliepen. Het ontbreken van de benodigde aandacht voor politiemedewerkers met PTSS heeft voor sommigen van hen betreurenswaardige gevolgen gekregen. Van die les heeft de politie geleerd. Iedereen mag erop vertrouwen, dat de politie elk PTSS‐signaal serieus neemt. Voor de minister is het belangrijkste dat er geen medewerkers rond blijven lopen met PTSS of met PTSS‐achtige klachten. Dat vraagt maatregelen op zowel preventief als curatief niveau. De drempel voor het bespreekbaar maken van psychische problematiek moet zo klein mogelijk zijn. Dit vergt onder andere een open cultuur, kwalitatief hoogstaande zorg en een goede toegankelijkheid van het meldpunt PTSS. Adequate zorg is de eerste prioriteit. De Commissie PTSS beoordeelt momenteel of eerder vastgestelde PTSS‐diagnoses werkgerelateerd zijn. Er zijn over de afgelopen jaren 320 dossiers opgebouwd die momenteel in behandeling zijn bij deze commissie. De commissie PTSS is inmiddels verdubbeld in capaciteit om de aangemelde zaken versneld te kunnen beoordelen. Eind 2014 zal 95% van de 320 aangemelde zaken zijn beoordeeld. Met onder andere deze principes en actiepunten is de minister van mening dat een goede basis wordt gelegd voor de inrichting van Veilig en Gezond Werken bij de politie. De minister zal de werking hiervan periodiek monitoren. Berndsen (D66) wil het programma weerbaarheid op peil houden zij noemt daar bij expliciet de training mentale kracht. Kooiman (SP): Waarom zoveel PTSS‐zaken en waarom duurt dit zo lang? Financiering hulpverlening en vergoeding PTSS staan onder druk. De minister reageert dat het meldpunt en de commissie naar behoren functioneren. Vóór 1 jan 2015 zijn alle verzoeken afgehandeld. Het weerbaarheidsprogramma wordt geëvalueerd en er zal bezien worden hoe taken geborgd kunnen worden in de politieorganisatie. De training mentale kracht loopt tot eind 2015 en zal daarna worden opgenomen in de IBT training Voortgang samenhang toezicht en handhaving in de openbare ruimte In de brief die de minister al eerder (1 juli 2013) aan de kamer heeft gestuurd over de samenhang in toezicht en handhaving in de openbare ruimte, constateerde hij dat het huidig stelsel van toezicht en handhaving, met het uitvoeren van enkele verbeteringen, robuust en toekomstbestendig is. De minister rapporteert nu over de uitwerking van het leefbaarheidscriterium, de uitgangspunten voor operationele regie, evenals over ontwikkelingen rondom de groene boa. Daarnaast gaat hij kort in op het besluit dat hij heeft genomen over de vergoedingsregeling voor de bestuurlijke strafbeschikking overlast. Geen vragen hierover vanuit de commissie. Reactie op het programma de Altijd Wat Monitor van de NCRV over aangifte doen bij de politie De minister heeft per brief gereageerd op het programma ‘Altijd wat Monitor van de NCRV over aangiften doen bij de politie. De minister stelt daarin dat een goed ingericht en kwalitatief hoogwaardig aangifteproces, het visitekaartje van de politie is. De politie werkt bijzonder hard aan de verbetering van de dienstverlening en het aangifteproces. De politie verwerkt ruim 1 miljoen aangiften per jaar. De helft hiervan leidt tot vervolgonderzoek. En dit leidt weer tot 250.000 verdachten. Minister onderstreept dat aangifte doen altijd zin heeft. De politie neemt elke aangifte van een strafbaar feit op. Alle aangiften worden individueel geanalyseerd. Ook indien er geen vervolgonderzoek wordt ingesteld, leveren aangiften een bron van informatie voor de politie waarmee zij criminaliteit nog beter kan aanpakken. High impact crimes en ondermijningszaken zijn landelijke prioriteiten en worden daardoor altijd onderworpen aan een vervolgonderzoek. Echter, waar mensen werken gaat ook wel eens iets fout. De ervaringen van de in de uitzending aangehaalde slachtoffers onderstrepen dat. Berndsen (D66) vraagt zich af of er wel voldoende capaciteit is om aangiften op te nemen. En krijgt dienstverlening net zoveel aandacht als de reorganisatie? Oppassen dat vertrouwen in de overheid /politie niet afneemt, waardoor ook aangiftebereidheid afneemt. Terugkoppeling naar melder daarom van groot belang. Ook geeft zij met betrekking tot de klachtenprocedure aan dat deze goed vindbaar moet zijn op de website. De Rouwe (CDA) heeft het over een falend ICT‐systeem, capaciteitskwestie en de houding van de politie bij het aangifte opnemen. Het is een drama om aangiften doen. Het Eindhovens Dagblad heeft een meldpunt ingesteld. De Rouwe (CDA) en Helder (PVV) geven aan dat zij het ophelderingspercentage erg laag vinden. In zijn beantwoording geeft de minister aan dat in het aangifteproces veel van de huidige verbetertrajecten van de vorming van de nationale politie samenkomen: betere dienstverlening, versterking kwaliteit van de opsporing en betere prestaties. Visitekaartje moet goed zijn en is niet in een keer goed. Hij kan dan ook niet zeggen dat de beelden niet kloppen. In zijn beantwoording geeft de minister verder aan, dat de burger nu niet meer naar een andere regio hoeft te rijden om aangifte te doen. Het probleem wat door de media in beeld is gebracht zit in de binnenkant; het interne proces bij de politie. In 2017 zal er sprake zijn van 1 database. En in 2016 zal er al sprake zijn van 11 identieke BVH‐systemen. De minister verantwoordt zijn keuze dat het doen van aangifte door de burger eerst op orde moest komen. De achterkant (het interne proces) dus in tweede instantie. Als het gaat om het binnen twee weken telefonisch terugkoppelen na HIC aangiften (in eerste instantie woninginbraken), gaat het om 22 telefoontjes per politieman per jaar. Vinkjes moet volgens de minister ook weer geen doel op zich worden. Ook worden medewerkers getraind inzake opvolgen aangiften. Het beleid is om aangiftebereidheid te laten stijgen. Er is pertinent geen sprake van ontmoedigingsbeleid om aangiften te doen. Ten aanzien van de klachtenregeling geeft de minister aan dat deze naar aanleiding van de reacties in de consultatie van regioburgemeesters en college van PG’s de regeling wordt aangepast. Daarnaast zal hij de politie op wijzen dat de regeling goed vindbaar wordt op internet. Verder geeft hij aan er 1 miljoen aangiften zijn, dat 1 op de 2 leidt tot een vervolg en dat de helft daarvan leidt tot een verdachte. Daarnaast geeft hij aan dat de oplossingspercentages stijgen. De minister sluit het deel over aangifte af met de woorden “maar oh, oh , oh wat gaat het beter dan vroeger.” Aanbieding van het onderzoeksrapport “Bedreigen en Intimideren van OM‐ en politiemedewerkers” en de beleidsreactie hierop De minister biedt per brief het onderzoeksrapport “Bedreigen en intimideren van OM‐ en politiemedewerkers” en zijn beleidsreactie hierop aan. In deze brief gaat hij ook in op het onderzoek “Geweld tegen politie, dat door de politiebond (ACP) vorig jaar naar buiten is gebracht. Minister beziet de onderzoeken ook in samenhang tot het PTSS‐beleid. Een deel van het OM‐ en politiepersoneel krijgt te maken met bedreiging en intimidatie. Dit staat haaks op zijn standpunt dat alle werknemers met een publieke taak zonder beletsel, veilig en integer hun werk moeten kunnen doen. Om bedreiging en intimidatie te kunnen aanpakken is het belangrijk om een beeld te krijgen van aard en de omvang van het probleem. Daarnaast is kennis gewenst over welke aanpak helpt om bedreigingen te voorkomen of om de gevolgen ervan te beperken. Het WODC heeft op aanvraag van de minister een onderzoek laten uitvoeren dat in deze informatie voor wat betreft het OM en de politie voorziet. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt, dat (gewogen naar de hele organisatie) 8% van de OM‐medewerkers en 41% van de politiemensen te maken kregen met bedreiging of intimidatie. Er zijn twee functies met een beduidend hogere kans op dergelijke bedreiging of intimidatie: officieren van Justitie (17% is in het afgelopen jaar bedreigd of geïntimideerd) en medewerkers in de basispolitiezorg (56% is het afgelopen jaar bedreigd of geïntimideerd). Vragen vanuit de commissie gaan met name over de rol van het OM als het gaat om de toepassing van de dubbele strafeis. Hoewel het gezag inzake de strafeis bij de OvJ ligt, stelt Dijkhoff (VVD) dat de minister wel de ruimte heeft om te bezien of het beleid ‘dubbele strafeis’ voldoende tot uitdrukking komt. De minister geeft aan dit te zullen volgen en dit onderwerp van gesprek te laten zijn tussen hem en het college van PG’s. Bewapening en kleding politie De minister informeert de Tweede Kamer per brief over de actuele en toekomstige ontwikkelingen op het terrein van de bewapening en kleding van de Nederlandse politie en de Koninklijke marechaussee. Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de korpschef verzocht om in te stemmen met het verzoek om over te gaan tot een landelijke invoering van de uitschuifbare wapenstok en een verhoging van de werkzame stof van pepperspray . Na overleg met de politievakorganisaties zal de minister hier op korte termijn een besluit over nemen. In het overleg geeft de minister nog aan naar aanleiding van vragen van het kamerlid Dijkhoff(VVD) dat de invoering van geweldsmiddelen wordt bepaald op basis van de visie op geweldsmiddelen en niet zozeer door het aanbod. Voortgangsbrief politie De minister rapporteert per brief over de voortgang nationale politie. Daarbij is ook gevoegd het rapport van de Inspectie Veiligheid en Justitie, de voortgangsrapportage met betrekking tot het Aanvalsprogramma Informatievoorziening politie (AVP), de voortgangsrapportage over het actieprogramma “Minder regels, meer op straat” als ook het voortgangsbericht politieonderwijs. In de commissie was het algehele geluid dat zorgvuldigheid waarmee de reorganisatie plaatsvindt belangrijker is dan het vasthouden van het tempo van de reorganisatie. Temporisering is prima. Gezag en vertrouwen staan immers op het spel. Kooiman (SP) geeft aan het gevoel te hebben dat er twee werkelijkheden zijn als het over de reorganisatie van de politie gaat. Zij richt zich tot de minister met name op de bezuinigingen die het politieonderwijs in het bijzonder de politieacademie betreffen. Uiteindelijk leidt dit tot de discussie met de minister over de daadwerkelijke hoogte van de bezuinigingen. Minister zegt een overzicht voor de kamer toe. Ook de andere commissieleden hebben kritische vragen en uiten hun zorg over de hoogte van de bezuinigingen op het politieonderwijs. Over de algehele bezuinigingen stelt de minister dat het kan en verantwoord is. Met Prinsjesdag komt de begroting, dan kan iedereen zien welke oplossingen er zijn. De niet‐operationele sterkte gaat langzaam naar beneden en daardoor kunnen we de bezuiniging realiseren. Geen gedwongen ontslagen. Vorig jaar is 600 fte productiviteitswinst met administratieve lastenverlichting bereikt. Mensen worden slagvaardiger en hebben meer plezier in het werk. Dit komt ten goede aan de prestaties van de politie. We rapporteren over de landelijke prioriteiten, daar kunt u het resultaat zien. De minister geeft aan dat de prioriteiten helder zijn, daar wordt periodiek over gerapporteerd. Het resultaat geldt. Verder stelt Marcouch (PvdA) etnic profiling nog aan de orde. Minister geeft aan dat hier het lokale gezag over gaat, in dit geval van de gemeente Den Haag. Marcouch stelt dat dit ook te maken heeft met het selecteren van de beste mensen op deze plek/ voor deze taak. Het gaat hem nadrukkelijk niet om diversiteitsbeleid (HRM). Minister geeft aan de hij de ontwikkeling van de kill switch volgt. Ook voor een eventuele betekenis voor het traject van de IMEI‐blokkering (wetsvoorstel voor de zomer naar de kamer).